1
J.R. Vandenbussche 60 Noordbaan Ieper Antoon Vandenbussche Sint-Martens-Latem
- Beerst door den oorlog heen – 14 Augustus 1914 Vòòr den zondag was Beerst eene kleine, stille gemeente zonder nijverheid of groothandel. De werkzame bevolking leefde van den landbouw, alsmede van ambachten en neringen, welke er mede in betrekking staan. ….dat ettelijke jaren was er de landbouw zooals overal in Vlaanderen, een grooten stap vooruitgegaan, zoodat alleman goed zijn brood verdienen kon, ja, tot zekeren welstand geraken. Iedereen was tevreden en indien men van groote ziekten of tegenslagen gespaard bleef, mocht men gerust den oudendag te gemoet zien. (blz.2) 14 Oogst 1914 – Dien dag bereikte ons eene ontzettende mare. Het snoode Duitschland, in oorlog met onzen Zuiderbuur had alle verdragen met de voeten vertrapt en onze onafhankelijkheid geschonden; de eerste vijandelijke troepen hadden onze grenzen overschreden. Wijlen Koning Albert, ridderlijk en moedig, rukte onmiddellijk met zijn leger op, om ’t geleden onrecht te wreken, de Beerdsleden te beschutten en ’t land te bevrijden. Onze soldaten waren kalm opgetrokken; - ’t land was in nood en iedereen moest offers brengen. Het was dus oorlog; - maar voor hoelang? Niemand kon het zeggen; - niemand kan vermoeden, dat wij allen, Beerstenaren, (blz.3) over lange jaren op den vreemde zouden dolen; - dat ons dorp het tooneel zou wezen van moorddadige gevechten en beschietingen; dat zooveel medeburgers het met den dood zouden bekoopen en zooveel onzer soldaten op het slagveld blijven; - niemand kan gissen dat de oorlog vier jaren zoo onmenschelijk, zoo wreed zou worden. Vier den Augustus blijft voor eeuwig de pijnlijke verjaardag van zooals Z.H. de Paus Pius XI zegde aan de oud-strijders, september 1935:”….den grootsten oorlog, dien de wereld gekend heeft, dien oorlog van bloed, dood en vernieling.” Luik en Namen waren gevallen, Antwerpen viel, het leger verhakkeld, doch niet ontmoedigd, (blz.4) was in aftocht maar onze gewesten; - met de Fransche en Britsche legerbenden zou het op den Yzer stand vatten. De Duitschers volgden het op de hielen, en pas zijn schamele loopgraven aangelegd en armzalige “verdedigingen ingericht of het kanon gaat aan ’t bulderen…………… De moedwillige vertrappers van ’t plechtig beëede woord zijn daar.
2
Sedert ettelijke weken is de oorlog bij onze menschen niet meer uit het hoofd, niet meer van de lippen. Het volk is bekommerd, beangst. Wat zal er gebeuren? Zal men ook onze parochie te vuur en te zwaard verwoesten? De Heer spare ons. Dagelijks gaan we Hem smeeken om vrede, om (blz.5) ’t onheil af te keeren. De kerk loopt vol ’s morgens en ’s avonds. Hoe troostend dit schouwspel van kinderlijk vertrouwen op den Heer! Zijn wil geschiede, niet de onze. – Uit het Mechelsche zijn over eenig. Dagen een veertigtal vluchtelingen naar Beerst overgebracht; - die ongelukkigen door wapenfeiten uit hunne woningen gedreven, werden liefderijk ontvangen, gespezen en gehuisvest. – De kermis was zonder geestdrift voorbij, geen gefluit, geen gezang, ernstige zorgvolle wezens veraadden kwelling en onrust en ’t was niet zonder reden. De dagbladen brachten ons droevige tijdingen over de gevechten van Haelen, van Hautem, van Quatrecht;- over den brand (blz.6) van Leuven, de beschieting van Antwerpen;- verhalen over de treurige tooneelen, gezien bij de vluchtelingen en andere diergelijke relazen.. Belgisch voetvolk in aftocht, zoo gezegd om in de omstreken van Duinkerke en Kales te gaan rusten, was bij drummen, dagen lang, door het dorp voorbij getrokken. Hoewel afgemat van de reis stapte het moedig door onder het zingen en fluiten van “Tipperary” en “Sous les ponts de Paris”. Onze medeburgers boden die onverschrokken jonge mannen allerlei ververschingen aan: spijs, drank, fruit en wat weet ik al. “Ach, die schamele jongens!” Hoorde men zuchten. Doch het einde van den aftocht (blz.7) is geblazen. Het gevaar nadert. In plaats van rond Cales, gaan onze soldaten legeren bij de burgers en de boeren van de Yzerstreek tusschen Nieupoort en Dixmude. Onze gemeente had ook haar deel. Op zekeren avond kregen we het bezoek van een Luikerwaal, een soldaat van deftig voorkomen en bescheiden manieren. Hij had koud en vroeg om te warmen. Het avondmaal stond op tafel. Het was pap, zoete pap, wel gesuikerd. De vrouw verzocht den bezoeker bij te zitten en mee te doen. Hij nam dankend aan, doch op zijn wezen was geen groot verlangen te bespeuren naar dergelijken kost, kost voor boeren en landlieden. Hij bekende nimmer pap geëten te hebben, wel had er (blz.8) hooren van spreken, ja, maar mama had nog nooit zulke spijs opgediend. Hij wilde wel proeven…….. hij proefde. Bij den eersten zwelg stond het uitwerksel op zijn gelaat te lezen. “Maar wat is dat goed! “Noemt ge dat pap?” riep hij uit…… weerom een schep…… en toen meenden wij dat met den pap, den lepel mee zou vliegen…… het kelegat in. De brave jongen zou mama vragen ook pap te bereiden…… eens terug in het vaderlijk huis!? Op 15 October 1914 werd het kanongebulder en ander Krijgsgeruchten duid- en duidelijker. Heele benden vluchtelingen van Thourout en omliggende, sommige ingespannen, de meeste te voet, geladen als lastdieren, gingen, angstval (blz.9) en met verhaasten stap de dorpplaats over zonder wel te weten waar naartoe, vertellende hoe de vijand onbeholpen lieden voor zijne legerscharen dreef en meer andere gruwelen. Ook uit Beerst waren tal van inwoners, jonge en bejaarde, mee geloopen. Diezelfden dag hadden wij onze ruiterij op verkenning zien uitgaan: eene lange rij mannen te peerde, en afgemeten
3
tusschenruimten trokken den noordoosten in Wynendaele waarts om terug te komen op het vertrekpunt en zoo aanhouden heen en weer. In den namiddag wat ik met de vrouw op weg naar Dendermonde om met familieleden raad te slaan. Op kleinen afstand van (blz.10) de stad waren Fransche fuseliers bezig aan eenen loopgracht tusschen den boterdijk en de Beerst ware nabij de hoeve Vansteenlandt. Wachten deden ons opmerken. Dat we voorbij mochten, maar niet meer terug. Gevolgenlijk zorgen wij van ’t bezoek af en keerden op onze stappen terug langs de Crekebeek, immers wij waren van uit de Padstraat opgekomen. Nabij de “Yzeren Brug” op den steenweg naar Vladsloo waren ’t de Belgen, die aan ’t verschansen waren en daar ook luidde het “Keer om” ……..’t Was donker en avond toen we met andere nieuwsgangen door weiden, grachten en afsluitingen, het hert ontlast, op onze dorpplaats aanlanden Met verstoming (blz.11) bestatigden wij, dat de herbergen vol, stampvol zaten; dat de straten krioelden van volk op vlucht. Wat een panische schrik toch kan! – Midden een wijden Kring van vreemdelingen vonden wij E.H. Onderpastoor…. men smeekte hem naar slaapgelegenheden,……… En zoo kwam het dat een vijftal jongelingen, allen van Ruddervoorde en omstreken, allen rijwielers, vernachtten in het schoollokaal der knechten, waar zij de plaats innamen van onze soldaten, die ’s morgens vertrokken waren. Na een zuinig avondmaal uit den knapzak, ‘t gebed op de knieën in ’t strooi. De meest voorname, iemand, die scheen de leiding te hebben, bad luidop vòòr (blz.12) de overigen zegden nà zoo godvruchtig, zoo innig….. Ik was er door ontroerd. “Ja, schoone “Jongens, gij zijt de kinderen van een schoon volk” dacht ik. ’s Anderendaags vòòr de zonne opdook, waren de vogels gaan vliegen. Dien zelfden nacht stonden wij onze slaapkamers af aan bedienden uit Ichteghem en gingen rusten bij onze zuster. "Rusten, zeg ik, kan men wel rusten als de kinders op de vlucht zijn, als schoten allerhande op kleinen afstand knallen, dat het kanon luid spreekt, dat de verbeelding u de schroomelijkste tafereelen voorhangt. Bij ons ook kwam paniek op en vòòr de haan aan ’t Kraaien ging stonden wij(blz.13) op den rechter oever van den Yzer nabij het “veer” wachtend op de schuit om over;- te Stuyvekenskerke zouden wij talmen tot de Duitsche doortocht voorbij was, en dan…… terug naar huis; zoo hoopten wij. Maar te Stuyvekens was ’t zoo slecht, ja, slechter dan te Beerst. – Volgens wij later vernamen, zijn veel vluchtelingen ’s anderendaags naar hunne woningen terug gekeerd; - andere zijn blijven treuzelen en hebben veel onaangenaamheden met de Duitschers beleefd. – Wat er naderhand te Beerst is voorgevallen, weet ik bij hooren zeggen, ook door de lezing van de dagbladen en schriften allerhande. Zoo las ik in ambtelijke berichten dat op 16 October te (blz.14) Beerst sneuvelde Henri Vansweevelt, soldaat 1B1C geboren te Diest in 1893, 10 e en 30e linie regiment. Denkelijk zullen Belgische en Duitsche wachten in den nacht op malkander gebotst zijn en in deze ontmoeting, zal, onder meer Vansweevelt gevallen zijn. De vijand was dus in de nabijheid. - Bij het zonnerijzen begon inderdaad het kanon voor den eersten keer in de omgeving van Dixmude vervaarlijk te donderen, bij gelegenheid eenen schermutseling tusschen Duitschers en Fransche fuseliers. Wat was er dan op handen?.... Het Belgisch leger ging stond nemen achter den Yzer in Veurne – Ambacht en terwijl (blz.15) men er het Krijgsgerief opstelde, moest de vijand enkele dagen op afstand gehouden worden. Te dien
4
einde nam men eenige bataljons en compagnieën uit de 1 e, 2e en 4e Belgische legerafdeelingen om eene vooruitgeschoven stelling te vormen tusschen Niepoort en Dixmude langs Mannekensven, Schoore, Keyem, Beerst, Vladsloo en Eessen. Den 17e zaterdag, weerom aanvallen en schermutselingen, ditmaal over gansch de stelling, trouwens de vijand had haast om het Belgisch leger dat hij afgemat en uitgeput meende, in den Yzer te gooien; - ook wilde hij weten hoe sterk de bezetting was en of de Belgische nog tot weerstand (blz.16) bekwaam waren. Hij zou het weldra ondervinden. – Den zondag buldert het kanon van in den vroegen morgen; - de poppen gaan aan ’t dansen. Aanvallen en stormloopen zijn keer voor keer afgeweerd; - de vijandelijke scharen ondergaan geweldige verliezen, welke op staanden voet weer aangevuld worden met versche manschappen, zoodat in den nanoen, ondanks hardnekkigen tegenstand, de onzen Keiem en Mannekensvere moeten ontruimen. In den nacht evenwel schenkt een woedende tegenaanval ons Keyem terug. Bij dezen strijd vielen te Beerst, Kasteelhoek. (Rivierhoek) onder andere, Willem van Etheryck uit Heverlee en Eug. (blz.17) Gilliaems van Eessen, beiden soldaten 1B, 1C, 10e en 30e linie regiment. – De volgende dag, de Maandag, was voor Beerst een schroomelijke dag. De Moffen die in den nacht Keyem kwijt speelden, hervatten den aanval tegen voornoemde gemeente en de onzen. Dank aan het grof geschot, welke zij uit Antwerpen mede genomen hadden, konden zij goed den strijd voorbereiden. De Belgische batterijen, echte Keffertjes, werden tot zwijgen gedoemd; - tallooze monden spuwen vlam en vuur; ’t is een helsch lawijt. De dappere verdedigers van Beerst moeten het ten laatsten opgeven; - die van Keyem staan insgelijks op het punt te bezwijken. (blz.18) Indien er geene hulp opdaagt is de inzet voor ons verloren. Gelukkig, de Fransche admiraal Renarch waakt. Haastig neemt hij zijne schikkingen: twee bataljons Fransche fuseliers langs den steenweg naar Oostende, één ander langs Vladsloo naar den Hoogeraad om den vijand in de zijde te vallen. Geerne zou ons veldgeschut, dat west van Dixmude is opgesteld, en nu versterkt is, het muziek medegemaakt hebben; - doch in twijfel of Beerst en Keyem in handen vriend of vijand zijn, durft het zijn monden langs dien kant niet richten. Zonder aarzelen komt één bataljon fuseliers op een loopje naar Beerst. (blz.19) Het wordt er begroet door eene algemeene losbranding, een salvo, van schroot. De Duitschers zitten verschanst in de huizen, in de stallen, in de kerk. De Franschen, de aanvallers, liggen in het blakke veld, zonder beschutting en ondergaan groote verliezen. Ieder hoofd, dat opduikt, is een schijf. De scheepsluitenant de Maussion de Condé, die recht springt om de vijandelijke stelling te overzien, valt als het ware door den bliksem getroffen. Alle oogenblikken rolt een soldaat in de beetwortelen. ’t Is om niet uit te houden. Reeds honderd en tien manschappen zijn buiten gevecht of gesneuveld. Men doet beroep op het (blz.20) 2e bataljon om het zoo zwaarbeproefde te vervangen. Deze nieuwe troep, zuchtend naar wraak, staat voor eene lastige taak, doch de manschappen hadden liever te sterven dan te wijken. Een huis bemeesterd, moest een volgende ingenomen worden…. Moed! een reserve-bataljon komt bijgesprongen. Te gelijkertijde is het bataljon Maura, dat Vladsloo van Duitschers gekuischt heeft, den vijand in de flank gevallen. De strijd is hevig, de mof wijkt en tegen den avond is Beerst weerom in onze handen. Maar welk ijselijk schouwspel! Overal lijken: op de straten,
5
in de huizen, in de hoeven; - het is een bloedbad, eene ware slachting. (blz.21) Zonder verpoozen gaat men aan ’t werk om een weinig orde te brengen in dien warboel. En juist op dat oogenblik komt uit het Belgisch hoofdkwartier het bevel de vrucht van zooveel dapper strijden te laten steken om de gereed gemaakte stelling achter den Yzer te betrekken. ’t Was niet vòòr tijd; - immers machtige Duitsche drommen, duchtig gewapend kwamen langs Roeselare, afgezakt naar de kust. Van de verovering van ons dorp op 19-10-14 bezit ik eene licht teekening, genomen door een Duitsche fotograaf in een vliegtuig. Hieronder eene schets ervan. (blz. 22)
(blz. 23) Bemerk de ligging der loopgraven en de tallooze, dicht bijeen gelegen putten van houwitsers (obus), welke spreken van de hevigheid van den strijd en van de behendigheid onzer veldschutters; - zou men niet zeggen eene schietschijf?
6
Nu de vechtlijn, westwaarts opgeschoven is, ligt ons schamel dorp, gekneld onder Duitsche knieën….. Mis…. de Keizerwijk is nog vrij. Haastig richt men Dixmude in tot “bruggenhoofd, t.t.z. bruggenschans met “De Keizer” als noorderlijke vesting. Zonder verletten verbetert men, zoo best mogelijk, de enkele, doorloopende frontgracht omheen de stad: verdiepen, borstweringen opwerpen en kanteelen aanmaken zoo (blz.24) gaat de verdedigingslijn van zuid Dixmude’s kerkhof langs de brouwerie Deevek (Eessenweg) de gaaipers “Willem Tell” rechtover de “Drie Wusschen, den molen op de Beerstweren, den Keizerhoek, boogsgewijze naar den Yzer. Ga u niet inbeelden, beste lezer, dat de soldaten achter die “beschutting” degelijk bevrijd waren! Weet, dat om al dat werk te verrichten, men slechts over éénen nacht beschikt had. In dergelijke omstandigheden vangt, in den morgen van 20e 8 oktober de Duitsche beschieting aan. Dien dag is de verdedigingslijn bezet door Belgen onder het bevel van admiraal Ronarch. Daar de Moffen Beerst en Vladsloo in hunne macht hebben ………………………………(blz.25) nen tusschen 9 en 10 ure ’s voormiddags in die richting. Omtrent te zelfdertijde ziet men de Duitsche voetknechten vooruit komen eerst uit Vladsloo, vervolgens uit Beerst. Zij hebben zichtbaar voor oogwit de bruggenschans in haar geheel langs drie gewesten aan te pakken: noorden, oosten en zuiden. Onder de bescherming van hun sperrevier bekruipen zij de verschansing langs de Waere, de Padstraat, den Boterdijk, den yzerenweg Eessen-Dixmude door weiden en slooten. Aanhoudende schrootvlagen houden je op afstand. Plotseling: valt alles stil bij den vijand en als bij tooverslag liggen zijne soldaten onzichtbaar plat ten gronde. Kort daarop (blz.26) volgt een razend, oorverdoovend kanonnen dat houwitsers (obus) regent op den frontgracht, op de stad en op Caeskerke, waar onze spaarbenden (reserven) liggen. ’t Is eene ware verspilling van Kruit en lood. De Keizerwijk heeft het leelijk te verduren; - daar kan men de Belgen in de flank schieten. Onze kanonniers hebben veel moeite omdat heftig spel te bedwingen, maar leveren toch prachtig werk. Ineens springen de Moffen, verscholen langs de Waere uit hunne laatste dekking en onder luid geroep vliegen ze regelrecht op onze vesting. De onzen verwachten ze en vuren zonder verpoozen uit al hunne macht;- en op al dat geroep volgen gel……………………………………………………(blz.27) van stervenden. De officieren hebben nu schoon hunne mannen met den revolver, op te drijven; zij weigeren te gehoorzamen, blijven plat liggen of duiken in putten en slooten op 300 meters van onzen loopgracht. Ook in onze rangen is het eerlijk gesteld. Al de officieren en talrijke manschappen zijn gekwetst of gesneuveld. Voor beide tegenstrevers komt versterking. De beschieting houdt aan; - de Belgen moeten wijken, maar toen de vijand op het punt staat onze plaatsen in te nemen, daagt eene “compagnie” rijwielers op, die moedig aan ’t werk vallen en de Moffen op de vlucht drijven, achtervolgd door eene reserve voetvolk, dat zegepralend een verwaand officier en zestig soldaten bleek en bévend achter de (blz.28) puinen der “Drie Musschen” gevangen maakt. Spijtig om zijne nederlaag zendt de Mof den volgenden morgen met het Krieken van den dag onder een hevig bombardement een vloed van vuur, yzer en schroot. Weerom een aanval en ditmaal op Beerst-Bloote. Onze voormonden kunnen de Duitsche nijdigaards nog al rap in bedwang houden en uiteen jagen toen ze loopgraven aanleggen. Doch die
7
beschieting op onze moederlijke versterking is geveinsd, het is een list om tot een heftig aantasten over te gaan van de geheele bruggenschans. Het gaat er geweldig met grof geschot. De soldaten liggen diep in de graven de handen aan ’t hoofd (blz.29) de vingeren in de ooren, de oogen toe om niet te zien. Ze liggen daar als ongevoelig aan vrees en aan lijden het geweer tusschen de knieën, wachtend op de dood of de bestorming; - ’t is om te sterven van schrik. De loopgrachten zijn bijna glad vernietigd en de “marmieten” hebben bloedende stukken menschenvleesch te allen kante rond gestrooid. Onverwacht wippen de vijandelijke voetknechten uit hunne schuilplaatsen om onze stellingen in te nemen. Doch nog geen honderd meters hebben zij afgelegd of de helft ervan is buiten strijd. Manschappen uit het 11e linieregiment en het 2e jagers te voet alsmede de fuseliers hebben, de plaats ingenomen van onze (blz.30) dooden en verminkten. Onverschrokken, ontembaar, schoten ze tot de avond viel en de vijand, na zijn loon ontvangen te hebben, het hazenpad koos. Daar op gaan onze jongens onmiddellijk aan ’t werk om de loopgraaf te herstellen, terwijl de ontgoochelde Mof zijne woede bot viert op de stad, waar hij alles in vuur en vlam stelt. Pas is de nacht daar of ’t spel is weerom aan den gang en nogmaals op “De Keizer”. Na een bloedig gevecht, man voor man, moet de aanvaller het ontloopen, latende een groot getal gevangenen in onze handen. Vòòr het krieken van den dag was de vijand zeven malen opgekomen langs Beerst en telkens met groote verliezen (blz.31) afgeslagen. Den volgenden dag heerschte betrekkelijke stilte tot middernacht. Toen gaat het er onverwachts op los en weer krijgt “De Keizer het op zijn dak. De fuseliers, die west van den steenweg liggen, staan om te begeven; - ’t gaat er geweldig. Maar pas heeft het 3e bataljon 11e linie, dat oost ligt, het gevaar gezien of het springt toe; meteen is een verwoed gevecht aan den gang, man voor man. In den pikdonkeren nacht hoort men kermen, tieren, huilen. Het bataljon dat ter hulp gesneld is, is deels gevangen, deels uitgemoord. De Duitschers zoeken de loopgraaf te bezetten maar op dat oogenblik komen twee versche compagnie’s van het 11e en Fransche fuseliers (blz.32) aangeloopen. Met een duivelschen geestdrift vallen zij aan, slaan de moffen op de vlucht, maken een groot getal krijgsgevangenen en herstellen de orde onder luid geroep van “Leve de Koning”. - Den Vrijdag wordt de vijand weer om geklopt bij eene bestorming op “Keizerhoek”. - ’s Anderendaags, 24n, komt hij elf malen langs Beerst op en elf malen wordt hij terug geslagen. - Middelenwijl zijn gewichtige daadzaken op de vechtlijn Dixmude Nieupoort voorgevallen, welke de Verbondenen noopten de verdediging van het bruggenhoofd op te geven zonder meldensweerdige feiten is Dixmude nog tot 8n November in hunnen handen gebleven. (blz.33) Wanneer rond dien tijd nieuwe drommen vijandelijke Krijgslieden in aantocht waren hebben de moedige verdedigers van de gemartelde stad de loopgrachten van den rechter over der Kustrivier verlaten, om die van den linkeroever te betrekken. Dixmude was nog slechts een hoop puinen en assche en Beerst lag met al zijne wijken onder de hielen van den verguizer. - Geerne zou ik nog handelen over de moorddadige gevechten achter Dixmude’s Kerkhof en nabij de brouwerie Decock, over den wilden en dwazen stormloop van eenige honderden moffen, midden eene dikke duisternis; op het Belgisch hoofdkwartier te Caeskerke (blz.34) waar een groot deel gevankelijk en ’t ander deel gedood werd, over de inneming van Tervate, Oud-stuyvelenskerke en andere
8
plaatsen, alle gebeurtenissen, welke te gelijken tijde plaats grepen als de bestorming van de bruggenschans. Doch zulks valt geheel buiten deze mijne bedoeling: Beknopt verhalen de voornaamste daadzaken te Beerst voorgevallen onder den wereldoorlog. Met bewondering en dankbaarheid zullen wij immer de helden gedenken, die hun leven veil hadden en stierven voor vorst land en volk. Moge de Heer hunne verknochtheid, hunne opofferingen voor eene rechtveerdige zaak met de eeuwigdurende belooning (blz.35) vergelden. N.B. De aangehaalde oorlogs- en wapenfeiten zijn de samenvatting, het Kort Begrip van wat ik vind over Beerst in “Pages de Gloire de l’Armée Belge par le commandant X. - II Vier lange jaren heeft de oorlog geduurd en tot het einde ervan huisde de gehate Mof in onze gemeente. Toen nu onze uitgeweken medeburgers uit hun ballingschap terug kwamen, was alles onderst-boven gekeerd, niet één steen was op den anderen gebleven. Van lieverlede keerde de bevolking weder. Planken huizen, gezeid barakken, werden ter beschikking opgetimmerd. ’t Was er geloof me, armtierig, (blz.36) droevig, ja, benauwelijk in den beginne. ’t Ging winteren, de dagen waren kort en de nachten lang, te allen kante hoorde en las men van deugnieterijen, dieften, ja, van aanslagen op het leven. En toch dreef het belang de Beerstenaren naar hun vooroorlogsch gedoe. Zoo is het, dat ik van den vreemde terug komend het geboortedorp ten halve bewoond vond met medeburgers die in het bezette gedeelte van ’t land gebleven waren. Menigeen ervan had de benarde dagen en de gruwelen van 8 oktober ’14 mee geleefd. Uit den mond van die personen heb ik de gebeurtenissen vernomen, welke volgen. (blz.37) Daar ik geen ooggetuige was, sta ik natuurlijk niet in voor de echtheid. – Van zoohaast de vijand vasten voet had in het dorp, was hij menig maal laf en oneerlijk van gedrag. Bij landbouwer G. …….. waren eenige moffrikaansche soldaten aangekomen. Gezien ze aan tafel met de spijzen weer te kwistig waren, waagde de landman enkele bemerkingen. Dat was hun te hard. ’s Avonds van dien zelfden dag ging G. ……… zijne dieren bezorgen, en daar het duister was, nam hij een lanteern mee. Zulks was voor de Moffen eene gelegenheid om wraak te nemen over de beleedigingen van den morgen. Ze beschuldigden den (blz.38) boer luchtteekens te geven aan de Verbondenen, hielden hem zonder verwijl aan, en daar hij waarschijnlijk tegenstand bood, werd hij geslagen, gebonden en vòòr hem gedreven naar de dorpplaats toe. Er werd halt gemaakt in eene herberg op den Hoogeraad. Zoo erg was de brave man toegetakeld, dat de aanwezigen zuchtten en luid jammerden. Intusschen brachten andere beulen twee inwoners van Vladsloo in hetzelfde drankhuis binnen. Bij den oudsten, den vader, een zeventiger, had men twee “geweren ontdekt, welke er door geburen waren verdoken. Voor vrijschutter uitgescholden, wordt de arme “bloed” erg mishandeld. (blz.39) Op dat zicht neemt de zoon vaders verdediging op; hij ook wordt vastgezet en met vader opgeleid. Samen met G. Stootte men ze voort onder het uitdeelen van kalfslagen, tot op eenen akker, west bij de dorpplaats. Daar zijn ze alle drie afgemaakt door slagen of geschot. Men zegt, dat nà den oorlog hunne beenderen nog ter plaats lagen. – Gewetenlooze boeven; - eens zullen ze bij den Opperrechter rekenschap te geven hebben over hunne handelwijze.
9
Een ander inwoner der parochie, een zeventiger insgelijks, vluchtte zijne stokoude moeder op een kruiwagen. Op zijn weg ontmoet hij Duitsche Wachten, (blz.40) die hem gebieden stil te houden en te knielen tusschen de handboomen van zijn voertuig, den rug naar hen gekeerd. De man gehoorzaamt…… een schot volgt……. de ongelukkige zinkt ineen….. hij is een lijk…… Is dat niet wraakroepend? En wat te zeggen van gevallen als bij D en B en misschien bij anderen nog? De personen aanwezig in den huize zijn verplicht buiten tegen den gevelmuur te staan, de handen op om, zoogezeid, eens ernstig na te gaan of er onder hen geen bespieders zijn, die desgevallende voor den kop zullen geschoten worden. – Op een afgesproken oogenblik komt een of andere overheid? die bij een haastig (blz.41) onderzoek bevindt dat allen “goede luiden” zijn, doch ze oplegt, zonder vertoeven of weer binnen te gaan, onder geleide te vertrekken. – Daarop rooven en stelen de grappenmakers zonder getuigen of tegenstand, onder luid schaterlachen. Al dus joeg de eerlijke? Duitschman onze menschen den doodsangst op het lijf. Hoe laf? – Zoogebeurde het ook met B. en V. , twee landbouwers. Om nietige redenen worden ze vastgezet in een puin of verlaten stal; - drie, vier malen zijn ze in verhoor genomen, met de dood bedreigd, voor een belachelijk gerecht gedaagd, onplichtig bevonden en nadien zonder verontschuldigingen in (blz.42) vrijheid gesteld. – Lompe en ruwe handelwijze van een volk dat beweert aan den top der beschaafde natien te staan. – Wanneer de Duitsche legerbenden op de gemeente aankwamen, belden ze in ’t Klooster aan; ze vroegen naar den Heer Pastoor, en daar de Zusters geen bescheid konden geven, werden ze gerust gesteld door de bluffende Moffrikaners, zeggende dat ze recht op Parijs gingen. Och! Die arme blaaskaken, eer ze Parijs bereiken, zullen ze te Beerst nog ernstige bezigheden in ontvangst nemen. Wij weten reeds, niet waar, geëerde lezer, wat er die pochers is geschied op 19den October. Laat ons nu eens zien hoe het met de (blz.43) bevolking verliep op dien droevigen dag. Tijdens de beschieting vluchtten de dorpelingen in kelders bijeen, beangst tot terdood, biddend en smeekend om bescherming. In de onderpastorie verbleven drie Zusters, waarvan eene de H. Hostiën uit de kerk te nutten gaf aan de drie minste knechtjes van H. Beuselinck, daar waren ook de kinderen V. Dekeyser en meer andere personen; - ook de oude, zieke Kloosteroverste, moeder Lucie, werd er binnen gebracht door A. Windryckx, bijgestaan door zuster Ambroisine. Toen de eerbiedweerdige Moeder gestorven was, wierd ze, zonder kist begraven op het kerkhof onder een kruisken, (blz.44) getimmerd uit twee plankjes. – Wanneer nu de woning van den Heer Onderpastor gebombardeerd is geworden liep alleman naar den kelder bij Alph. Vandenberghe waar, onder andere reeds verscholen waren, de gewezen veldwachter R. Peiren, Jean Salenbien, vrouw Melchior Calleyl, die er stierf. Bij de landbouwers was de schrik niet minder. Langs den Yzer zaten de hofsteden vol vluchtelingen van de parochie en van elders, wachtend op eene veerschuit, welke niet kwam, zoodat velen met het vallen van den avond naar hunne woningen terugkeerden.
10
Maar dan was er een nieuw en groot gevaar. De Fransche fuseliers waren (blz.45) op wachtronde; ze namen onze vlaamsche menschen voor Duitsche en vuurden op hen. Zoo vielen onder meer boer Trauwaen en dochter. Ten jare 1921? is het lijk van het meisje gevonden op een akker, lichtjes met aarde bedekt – zijn insgelijks al vluchten een droevigen dood ingeloopen; vrouw E. Bailleul, Jer. Debruyne, Rol Senesael, Xav. Van Uxem en dochter. De Beerstenaren, die te goedertrouw in hunne woningen gebleven waren zaten tusschen twee vuren. Gedwongen, zoo zij waren, zochten er eenige hunne verlossing; op levensgevaar langs Dixmude. Derwijze ontsnapten de familiën Vanheule, De Bouck, Vanhollebeke, De Keyser, K. Kinders, P. Depuydt, Zwaenepoel H., Godderis R. ……. wie nog? De Duitsche Overheid bracht de overblijvende, verscholen (blz.46) personen, alsook diegene, welke op straat bevonden werden in de kelders van twee groote drankhuizen om bij de eerste gelegenheid achteruit gedreven te worden naar Couckelaere Ichteghem en verder nog. Zoo heb ik geheugen van P. Depuydt, T. Billiouw, E. Verslype, A. Hindrykx, E.H. onderpastor Toussaint en nog vele andere. Bij de opsomming van al de ijslijke gebeurtenissen, wil ik, om te eindigen, eene naïeve uitlating aanhalen van een jonge dochter der gemeente “Wat onnozelaars, die Duitschers, peis ne keer, naar Beerst komen om te oorlogen… ze zijn toch zeker niet van gedacht hier te blijven!” Het bovenstaande relaas bevat op verre na niet al de gruwelen van die Octoberdagen; neen….. trouwens elkeen heeft zijne geschiedenis. Doch niet het getal, maar de hoedanigheid, (blz.47) het smertelijke van den toestand weergeven, was mijne bedoeling. Tot November 1918 lag Beerst voor ons in het duister. Belgische soldaten wisten te vertellen dat de “Waere tot op een goê twee kilometers buiten de stad afgezet was met afval van verpakking, versleten zeildoek en wat weet ik allemaal, om de moffen, die naar de stad moesten met mondbehoeften en Krijgsvoorraad aan het zicht te onttrekken van ons leger, dat te Caeskerke op den Veurne-Ambachtschen dijk lag. Ze voegden erbij dat de Belgen op den dijk van ’t Vrye, grondgebied Beerst, reeds in bezit waren van vooruit geschoven posten. Dat was alles wat we wisten over den geboortegrond. (blz.48) Op 27n September zond de Koning opperbevelhebber van het leger aan zijn troepen de volgende dagorde: “Soldaten, gij gaat een machtigen stormloop uitvoeren tegen de vijandelijke stellingen. Aan de zijde uwer Britsche en Fransche strijdmakkers valt het u te beurt den overweldiger, die uwe broeders sedert meer dan vier jaar verdrukt, terug te drijven. Het uur is beslissend. Overal wijkt de Duitsche achteruit. Soldaten, toont, dat gij de heilige zaak onzer onafhankelijkheid, onze overleveringen en ons wat waardig zijt. Voorwaarts voor Recht, voor Vrijheid voor het glorierijke en onsterfelijke België.” Albert Die stormloop is den dag er nà begonnen maar niet ineens op gansch (blz.49) de vechtlijn uitgevoerd geweest. Onze gemeente is slechts op 16n October vrijgekomen, samen met
11
Vladsloo, Keyem, Eeke, Wercken en veel andere plaatsen in de richting van Thourout. Op om 19n derzelfde maand maakt de vijand toebereidselen tot den aftocht. Hij trekt achteruit tot op den vaart van Schipdonck en kort daarna wijkt hij tot over dien van Terneuzen; op 11n November strijkt hij de vlag. – 30.000 Krijgsgevangenen bleven in onze handen. Onder onzen buit telden wij 500 kanonnen van alle kaliber en koomachiengeweren. Maar vergeten we niet dat het bevrijdingsoffensief, in een tijdperk van te nauwernood zes weken het kostbaar bloed van 31.000 onzer jongens deed vloeien en dat 8400 van hen (blz.50) in den bevrijden grond van het vaderland rusten. De Koning vertolkte de gevoelens van erkentelijkheid van de heele natie in zijn proclamatie van 18 November 1918 “Officieren, onderofficieren, soldaten. Gij hebt u jegens het vaderland zeer verdienstelijk gemaakt.” Na lijden komt verblijden. Ons vaderland, dat eeuwen lang de bitterheid gesmaakt had van het vreemde juk en nauwelijks 74 jaren al het aangename had genoten der onafhankelijkheid, was weerom vrij. De vijand, die zeer goed den oorlog had voorbereid en zijn leger had uitgedoscht, moest het in schamele, ordelooze benden, drupneuzend naar zijn land afstappen, het hert vol spijt en woeden. Wie zich verheft, (blz.51) zal vernederd worden. De Heer, de Gever van alle goed heeft het zoo gewild. Hem zij lof en dank. Nu, dat het strijdgebied vrij en rustig lag, waren het niet enkel de belanghebbenden, maar ook duizenden en duizenden nieuwsgierigen uit alle gewesten en landen, die kwamen zien en hooren om hun weerlust te voldoen. De dagbladen bevatten ellenlange artikelen met allerlei bijzonderheden. Zoo stond te lezen in “Het Volk” van Gent: Beerst was de bergplaats van de zware Duitsche “artillerie”. Van daar zonden de Moffen veel bommen met stikgas; en ze waren zoo duivels behendig om onze broeders te pijnigen. Eerst was het een aanval met traan verwekkende (blz.52) gassen. Daarop volgenden de stikgassen. Elkeen zette zijn masker op, doch daar de eerste gassen nog in hoofd en lichaam werkten, moest men zich snuiten en tranen vagen. Dat verplichtte den masker af te schuiven en men was beet genomen. Hetgeen nog vreeslijker was, ’t waren de bommen met “hyperite” geladen. Dit is eene vloeistof die heel traagzaam verdampt en die gassen brengen verschrikkelijke brandwonden toe. Raapt men een stuk van eene bom op die eertijds zulke gassen in hield, men bemerkt niets, maar enkele minuten nadien vertoont de hand afschuwelijke brandwonden. Zoo men dat stuk op den rug draagt dwars door de dikke (blz.53) kleedij wordt het vleesch door dit gas geraakt. Het is voldoende op eene plaats te gaan, waar enkele dagen geleden dit vocht gevloeid heeft om door de dikke schoenzolen brandwonden op te loopen. De mannen der wetenschap dienden hun “vaderland” met de meest moordende uitvindingen. Zouden die beulen der menschheid ook fier zijn een lintje in het knoopgat te dragen? Bij het laatste offensief op een enkelen nacht vielen 30.000 “obussen” op het Duitsche artillerienest van Beerst. Van de bloedgierige wolven en hun geschut bleef niet veel over. Kort nà het sluiten van den vrede begon het herstel der beschadigde (blz.54) eigendommen en de heropbouw der woningen en bijhoorigheden. Op een kleintje na, is ons
12
dorp hersteld, zooals het er vòòr den oorlog uitzag. Voorname veranderingen zijn b.v. der verplaatsing der pastorie der scholen, van het gemeentehuis. Ook staan de werkmanswoonsten op den Hoogeraad dunner gezaaid gezondheidshalve. Integendeel heeft de westkant de dorpplaats bijgewonnen. Zijn niet heropgetrokken: de pachthoeve; vòòr dezen eigendom van de abdij St. Niklaas binnen Veurne, de hofstede “te Patstraete” en eene boerderij in den Caleshoek, alsmede de windmolens. – Over het algemeen zijn de gebouwen meer (blz.55) naar den smaak van den tijd, zoodat Beerst er mooier, voornamer uitziet. Nog een woord over de kerk. Ze staat op de vooroorlogsche grondvesten. Bij het binnentreden is de afsluiting tusschen kerk en toren in baksteen; mijns inziens heeft de tempel er niet bij gewonnen. De sacristie ligt thans achter St. Elooi’s Koor; ’t is eene verbetering. De toren is bekroond met eene scherpe naalde, waarvan de ribben veel te zware kraaibekken dragen, wat den toren zijne zwierigheid ontneemt. Langsbinnen zijn de muren in rouw baksteen, niet net bewrocht, geplekt van kleur, wat aan het oog mishaagt. – In de meubelen steekt (blz. 56) een ware kunstgeest. Van wege den bezieler wijlen E.H. Jules Valckenaere, gewezen pastoor der parochie. – God geve zijne ziel de eeuwige ruste, - mocht men zulks verwachten. Die zelfde geest, alsmede de godsvrucht tot het H. Sacrament schijnt uit in de geschilderde kerkramen, zonderling in die achter het hoogaltaar. Eene welingelichte “Kennis” uit Beerst schrijft me dienaangaande het volgende: A.- Aan het hoogaltaar Giften van eerw. Heer J. Valckenaere Midden: Calvarieberg Rechts: 1e In aandenken van zijn vader Charles Valckenaere: - de H. Carolus Borromeûs, dragende het Albert H. 2e Ter eere van zijn patroon, de H. Julianus Tyvaert, insgelijks het Allerheiligste dragenden Links: 1e en 2e Twee heiligen van het H. Sacrament de H. Clara en de H. Juliana, gedachtenissen aan zijne moeder en zuster. Dus allemaal Heiligen van (blz.57) het Heilig Sacrament. De begiftiger heeft waarschijnlijk den H. Julianus Tyvaert genomen als patroon, omdat die Heilige de stichter is van de orde der E.E.P.P. van het heilig sacrament en dit in aandenken van vier Beerstenaren, die in dit orde werkzaam zijn, namelijk twee paters met name Bilhouw, een leekebroeder met den zelfden naam en een toekomend priester, Georges Loncke. B.- Zuid- en Noordbeuk Giften der parochianen 1e zuid – De twaalf Apostelen
13
2e noord – De apostelen van Vlaanderen; twee ervan zijn ingezet in afwachting, dat andere bijkomen en (blz.58) voltooien. Om te eindigen, opgemaakt door twee bevriende Oud-strijders Beerstenaren, de lijst der jonge mannen onzer Gemeente die onder den oorlog hun leven ten beste hadden voor het vaderland. De gesneuvelden zijn gemerkt met een + 1. Accou Hri. 2. Beuselinck Cyr. 3. Beuselinck Des. + 4. Beydts Ach. 5. Beydts Const. 6. Beydts Hri. 7. Beydts Leon 8. Billiouw Firm. 9. Billiouw Hri. 10. Carette Jules 11. Carette Paul 12. Claeys Oscar 13. Darras Cyr. 14. De Bruyne Aug. 15. Debouck Rom. 16. Decaesstecker Ar. 17. Decaesstecker Cyr. + 18. Decaesstecker Jer. + 19. Decaesstecker Maur. + 20. Decock L. 21. Dejaegher Jer. 22. Dejaegher P. Chs. 23. Dekeyser Th. 24. Denecker Cyr. 25. Depuydt Hipp. 26. Depuydt Em. 27. Desodt Cyr. 28. Devreker Cyr. + 29. Devreker Maur. 30. Devrome Em. 31. Geldhof A. (blz.59) 32. Geldhof Hon. 33. Ghillebert Art.
34. Laleman Flor. 35. Laleman Hor. 36. Laleman Mich. 37. Laleman Od. 38. Laleman Rom. 39. Maes Leon 40. Nevejan Cyr. 41. Nevejan Od. 42. Nevejan Pros. 43. Opsomer Jer. 44. Opsomer Em. 45. Parreyn Maur. 46. Parreyn H. + 47. Parrey Pros. 48. Pollentier Ach. 49. Riviera Cyr. 50. Riviere Osc. 51. Riviere Raym. 52. Riviere Th. 53. Salenbien Oct. 54. Senesael Osc. + 55. Theunynck Jules 56. Valcke Jos. 57. Vallaey Flor 58. Vandenbussche P. + 59. Vanhollebeke Osc. 60. Vanhollebeke Rom. 61. Vanheule Al. 62. Vanheule Georges 63. Vanhoorn Cyr. 64. Verstraete Em. 65. Waeyaert Eem. 66. Waeyaert Maur.
14
67. Waeyaert Omer 68. Waeyaert Pamph. 69. Waeyaert Prosper
70. Adam Cyr. 71. Decaesstecker Th. +
De nummers 4,6 en 52 deden dienst als gendarmen.
Rapport circonstancié au sujet de la mort de l’adjudant Vanden Bussche Paul, tué à l’ennemi Le 14 Août vers 19 heures Paul Vanden Bussche jouait aux cartes dans un coin de la trancheé avec son ordonnance le soldat Muylle Octave habitant Gits (près de Dixmude – Vers 19H 10 le sergent Jack remit à Paul deux lettres qui lui étaient Les Ecueés ; il lut ces lettres et se remit à jouer pendant 5 minutes environ – Acet instant les Allemands tiraient beaucoup. Paul quitta brusquement le jeu et dit à Muylle qui s’en étonnait : “ Je m’en vais tirer quelques cartouches pour leur prouver que nous sommes encore là”. Il s’achemina vers un créneau en se baissant prudemment et arrivé en face d’une partie du parapet de la trancheé qui était défectueuse et qui avait sans doute été entamée par le bombardement de la matineé une balle traversa le parapet et atteignet Paul à la tête – C’était une réelle fatalité. Le concours des circonstances malheureuses est tel que l’on peut vraiment dire qu’il a été appelé par la mort – Muylle le vit tomber et s’empressa auprès de lui en criant a «Paul, Paul». Il n’a rien répondu il n’a prononcé aucune parole. Comme je que fésu vais à quelques mètres de cet endroit un homes vint me dire que l’adjudant était blesse. J’ai donné immédiatement ordre aux brancardiers de se render à l’endroit désigné et je les ai suivis. On fit à Paul un pansement à la tête mais le corps était hélas inerte. Entre temps le sous lieutenaut Goffin qui était son chef de peloton fit prévenir le docteur Crabs et lieu : vronier Reynders qui se trouvaint au poste de secours. Ils acceu : rurent immédiatement et le docteur constata que le pouls lattait encore très faiblement et que Paul était dans un coma très voisin de la mort. L’aumònier Reynders se …..ncha vers lui et lui donna l’extrème metion ainsi que le pardon de ses fautes. Il fut transporté ensuite à la place de pansement où le docteur de regiment constata la mort. Le 16 tout à 10 Heures un services funèbre cut lieu en l’Eglise d’Alveringhem (corps présent) tous les officiers du bataillon qui n’étaient pas aux trancheés assisterent à ce service en même temps que la compagnie. La musique du 14e Régiment de ligne de fit entendre à l’Eglise en son honneur Le corps Gy…enterre ensuite au cimetière d’Adinkerke. Tous ceux qui ont connu Paul ont tenu à coopérer à l’unementation de ca tombe.
En champagne le 29 Août 1916 Le capitaine en 2e commandant La 3e Cie du IIe bataillon Signé Eug Gillé
Paul fut done frappé sur la rive Ouest de l’Yser à 100 mètres au nord de l’embouchure du canal de Handzaeme.
Velddagboek, briefwisseling en gedichten van adjudant Paul Vandenbussche (bijgehouden door Lena Vanhee)
Afschrift Velddagboek – Begonnen den 19den Mei 1916 k’ Ben een jong soldaat nog “een schacht” om piottetaal te spreken. k’ Heb nauw 6 maanden front en vele ongevallen heb ik nog niet tegengekomen. k’ Loop ik mêe met den hoop door dikke en dunne altijd maar mêe, om den eeuwigen rim-ram van ‘tranchee’, en “repos en “werk” te beginnen en te herbeginnen en nog te hergaan. ’t Is eentoonig t’is waar, maar toch is dat leven zoo doodsch niet als ge wel denken zoudt.
Wij hebben soms nog een uurke piotteleute. ‘k Heb ‘t een en ‘t ander gehoord en gezien en ‘k wil dat “een en ander” uit louter tijdverdrijf op het papier plaasteren……………………………………………………………………………… k’ Was een jaar en 10 dagen “embusqué” in ’t center van Dieppe. ’t Was mijn foute niet. k’ Zag al mijn kameraden vertrekken naar den oorlog ….. naar België ….. om te vechten tegen den Duitsch. k’ Heb geweend … k’ heb gesmeekt …. maar er was geen gehoor in Israël. k’ Had zoo gaarn getoond dat de mannen van bachten de “kuipe” ook nog “un peu là” zijn. Verloren moeite jongen : ge vliegt den bak in als ge nog veel van uwen neus maakt… geduld patientie. En ‘k leefde zoo voort tot den 1en November van ’t Jaar 1915 ’t Was ’t uur der verlossing en ik kwam het afgestapt met 4 kameraden nog, vol van moed en met een hart dat brandde van haat … – Veurne! … de trein stopt .. De zak op en al steunend en haperend de trein uit. Noch lamp noch licht! …… pikdonker! …. en een rumoer …. t’ hol van Pluto! We drentelden 3 dagen aan een stuk : van de barakken der ”vieux paletons”. Naar die der geniemannen ; van de groote Q.G. naar de kleine Q.G., gelâan lijk d’ ezels en moê en versleten als een paard van 30 jaar. Daarbij ’t weder spaarde ons niet ’t regende mollejongen godsche dagen lang. Als wij in onze compagnie aankwamen hadden wij de koude bevers alle gaar en de vlamme van haat die in ons hart brandde was half gebluscht … hoe kon het ook anders? De stortvloed had een gôe kant : hij had het stof uit mijne ”kapote” geregend en terzelvertijd de “ depotreuk mêegesleept. De vlek die de naam van “schacht” op mijnen naam zwadderde was half en half uitgewischt. ‘k Was tevreden en ’k wachtte, ‘k snakte naar ’t ware soldatedoopsel , ’t doopsel des vuurs …… ’t Is van nu af dat de rim- ram begint ………………… Hoe dikwijls heb ik dien weg niet afgesaveld van Kruis.Abeele 2 en Eggewaarts naar de ”Pullen” ofwel naar Oud-Stuyvekens ; soms zingend en springend van welgezindheid ; soms dromerig, met mijn schouders op mijn knieën gedouwen door ’t danig gewichte van mijn ransel en met mijn kop tusschen mijn beenen .. tenden …. foutu … kapot. ‘k Heb honderde keeren langs St. Jans MolenOostkerke Lettenburg gepasseerd, ‘k heb zooveel maal de weg van Eggewaerts naar Oud Stuyvekens afgelegd dat ik hem met mijn oogen toe afstapte – Eggewaerts Avecapelle – Rousdamme – schiewege en dan langs eene passerelle 200 m ten Z.O. van d’hofstée van Jules Logghe rechte naar den treinweg - .. De secteur “petrolpullen” begint ten Zuid-oosten aan de paalstaak 16 langs den Yzer, om beter te bepalen aan ’t Veerloopke” De scheidingslijn met de secteur van Oud-Stuyvekens kan ik nu niet juist
afteekenen, ze zwenkt te veel en is te onduidelijk. De afdeeling van Oud-Stuyvekens was dan Noordwaarts op tot op een paar honderd meters ten Z.O. van de hofstée Terriere. Bijna alle kosten waren op en rond oud Stuyvekens gegroepeerd. Een alleen lag in verbinding met de posten van ’t kasteelke van Pervyse aan ’t Smiske op de route van Lettenburg naar Nieuw Stuyvekens. Hier staat alles onder water : ’t is een zee, een zee van zoetwater die hotst en klotst bij felle wind of zacht rimpelt als ’t zoet wêer is. Als hoofd neemt ge de passerelle die de route volgt wat ten zuiden van ’t smiske richte naar Oud Stuyvekens dorpplaats. Witvisch en heb ik nooit gezien in den vloed maar ‘k heb toch dikke palingen tusschen mijn voeten voelen wegglijden als ik, om mij tegen de mitrailleuzeballen te beschutten voor een twintigtal minuten in ’t ijskoude water wegdook. Op ’t hooren zeggen schrijf ik hier neer, dat hier vele lijken liggen Duitsche zoowel als Belgische – van de secteur kasteelke op Pervyse weet ik weinig. De Piketlijn van alle sous-secteurs die ik opnoemde ligt achter den Yzerweg Dixmude-Veurne. Te Pervyse kwamen de Duitschers tot aan de statie maar ze moesten terrugtrekken tot ver op de route van Schoorbakke. Als de streek onder water gezet werd waren vele vijanden verrast en om in ’t dunne zap niet te vergaan, kropen zij op de eenige boomen die hier en daar hun beschermende armen omhoog staken. Te vergeefs, wat de natuur sparen wilde kwam de mensch knakken en ze werden door ons volk een voor een van hun stokken geblazen… ! ’t Was in den schrikwekkenden oorlogstijd dat, in den tijd dat de piotten noch zokken noch hemden meer hadden in den tijd dat ze vochten om 3 een burgersklakke en 10 jaren van hun leven hadden gegeven om de zoolang gemiste en onverkrijgbare pijp tabak te veroveren. Nu is de oorlog niet meer gebrek lijden, ’t is werken, wandelen, slapen en eten op ’t gemak zonder kommernis in ’t gevaar zonder aan de dood te peizen : ’t is een renteniersleven bij in ’t begin ‘k heb mij dat laten gezeggen..…… ‘k Mag niet ophouden hier voor de secteur, ‘k moet nog een paar regels schrijven van de fameuze boyau aan de tanks die van ’t Neerloopke naar de pullen toe in den macadam van den dijk was uitgehouwen. Daar is er spel geweest ! daar vielen er mannen …. Bommen en kogels meer als overvloed. De parapet was letterlijk rot geschoten : zoo rot als een murme peer en de stalen ballen door de Duitschers gebruikt, kwamen door en door de gevulde zakskens voor uwe voeten terecht of sloegen nog nevens u de parados in. Dikwijls wierd die boyau gepakt en herpakt en hij kostte veel menschenlevens. Later kwam de cavalier erbij. ’t Is een verheven werk in Bèton armè
die de streek domineerde en toeliet van met de mitrailleuze, zoo noodig, den Duitsch uit den boyau te trommelen. De toekomst zal toonen dat het waarlijk een nuttig en onmisbaar werk was. Als merkwaardigheid op Oud-Struyvekens hadden wij Tolyte – Tolyte was (een) de Duitsch die op een post ………. met een gepointeerd geweer schoot. Ieder kogel die trof was een gezonden van Tolyte : hij was de moordenaar en de schuld van alle ongelukken. Alle kogels ’t zij dat zij met een “psss” aan reden, met een droog kort geklak (voorbij tweepten, of zingend aanvlogen : ’t waren er van Tolyte. – Reeds lang was er sprake van Repos en van veranderen van secteur. ’t Is een schande zeggen de soldaten : als wij hier zoo goed wrochten dat wij niet meer kapot kunnen dan zal een ander van ons werk komen profiteren ; zeg weet ge ’t al de Generaal wil ook van geen verandering hooren. En zoo wiegen ze malkaar in slaap. Toch komt de ongeluksdag onze veroordeeling wordt geteekend en gezegeld. We zijn veroordeeld om in de secteur van Dixmude geëxecuteerd te worden. Spreekt eens van Dixmude tegen de soldaten ; ’t gedacht alleen is genoeg om ze te doen beven. Pietje de dood komt tevoorschijn niet onder de gedaante van een ribbekot met een zeis van 10 meters lang maar onder ’t zicht van schrikkelijke bommen en torpillen, van enfiladevuur van obussen bij de machte. Oh de bommen die een mensch armen en beenen afslaan of hem in honderd duizend 4 kleine stukjes scheuren, zoodanig dat ze hem niet meer vinden dat hij “manquaut” aangedragen wordt. Brrr…. de kogels die u buiten uwe wete in de rugge slaan en u zoo op het onverwachts zonder passeport naar Tiereland zenden … ’t Is de dood onder schrikwekkende gedaanten. Toch willen ze ons nog wat laten leven en we krijgen 42 dagen repos. Dood en spoken worden vergeten! Repos is leute en leute nieuwe moed. Asa jongens, maar van de verlenging van ’t leven geprofiteerd en er een goê pot opgezet. Alleman was wederom tevreden maar ’t duurde niet lang : ’t was marcheeren van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, gelâan lijk d’ ezels, zwaar grof en heel gesteld om te lijden (met een hoed op), ’t waren Specties en andere kluchtery : kortom alleman had er genoeg van en wenschte zich algauw in de trancheé. De verstandige zwegen en namen alles zoo het kwam. Er was spraak van een groot offensief waarvan nooit iets bewaarheid werdt en na 32 dagen gingen we naar ’t schavot zoo dachten wij.
Het 14de waarvan ik deel miek moest de plaats bekleeden tusschen de brug van den treinweg en …... rechts van Dixmude dus. ’t Was op verre na de slechtste niet en wij ademden vrijer. Den 15en ‘s avonds komen wij in de barakken nabij de hofstée Vanheule op de weg Porthem – Oudecapelle ‘S avonds naar de trancheé. We volgden een lange passerelle die van voornoemd hof naar de route - Oudecapelle – Oude Barreel liep dan over de weg langs de ferme du Colonel langs ’t kappelleke van “Troost in nood” recht naar den dijk. De streek is veel aangenamer dan die van den anderen secteur. Ginder was het eenzaam en bloot ; hier meer afwisseling meer groen en meer leven – Wat al nieuwe herinneringen toch ware het niet van de 2 lindeboomen ‘k hadde ’t kapelleke niet meer verkend : verbeeld u een hoop steenen en oud verroest yzer al door malkaar en daarvoor een paar half gevelde half afgeslagen boomen. D’ herberge ervoor is even slecht gesteld à propos van ’t kappelleke : ’t schijnt dat een soldaat van de 4de divisie ’t klokske méenam ‘k weet niet waar het belonden is ; misschien is het in de fameuze oorlogskapel van de Tanne of misschien in ringen gegoten , ‘k heb het niet kunnen achterhalen. Dien avond trokken wij wat links, wat achter de locomotief en wagon die wat den Z. van de halte van Caeskerke Staon. Den 16den bombardement van alle duivels op ’t kapelleke en in ’t ronde, ’t kraakt gansch den dag. 5 Het tweede pon die in Troost en Nood gelogeerd is brengt een slecht kwart uur over. Mijn luitenant vraagt mij de juiste vertaling van “Troost in nood” ..”Consolation de ceux qui sont dans les transes” zeg ik. Neen zegt hij ’t is “Nid d’obris” en dat is verre van troost. En inderdaad wie nu in de abris onder ’t kappelleke huist vindt er bijlange de kalmte en opbeurende rust van vroeger niet meer. Den 17den nog bombardement obussen en bommen. Wij zijn op tweede lijn en wij kunnen op ons gemak ’t spel afzien. ’t Is leute op gansch de secteur van aan de tanks tot het uiterste rechts einde van de secteur. De poste de secours kan al de gekwetste niet slikken. Op eene van de 4 posten die U 14de over den Yzer heeft zijn er 3 dooden : 2 werden zonder hoofd weggedragen en de derde is onvindbaar. Bij de chasseurs vliegt de eerste lijn de lucht in. Hier en daar blijft slechts een post van eenige mannen tegen den Yzer liggen in de menige obusputten. Wij blijven zoo 4 dagen in de loopgraven altijd met muziek. In dien tijd speelt het Rgt der 1e Die die aan de petroltanks ligt 7 maal de boyau kwijt en 7 maal wordt hij weer ingenomen. Daarna 4 dagen rust te Alveringhem. In ’t naar huisgaan komen de Belgische vliegers van de Duitsche lijn af. Ze vliegen een paar honderd meters hoog en leiden zich op de “passerelle” zeggen de Jongens. De Duitschers kenden ook dien weg geloof ik en nauw waren wij in de “cantonnementen” of ’t ging er van “Krrrang”
….. voor zeker wel 2 uren lang en langs alle kanten. Te Pollinckhove vielen 10 mitrailleurs in éénen slag. Ongestoord trokken ze dan weg. (Onze vliegers verlustigen zich nog al in ’t hôtel Teerlinck, zoo ’t schijnt, ze winnen gaarn veel geld en verkiezen nog de vasten grond dan de grondeloze hemelhoogte. Een piot heeft 2 + 10 als ’t wel gaat.) – Dat gebeurde den 19n ’s morgens vroeg. Den 25n ’s avonds gaan wij naar den Yzer op eerste lijn. De Cie ligt van aan ’t wegsken van Tr.… in N…. tot recht voor eene soort vaart die van langs de overzijde in den Yzer stroomt. De bommen hebben hier vernielingswerk verricht tot aan d’hofstede Vanstechelman, Kapelhoek genaamd. Vóór ons ligt een lange puinhoop : ’t is hetgeen overblijft van Henderickx Kasteel. Nu en dan nog doemen 6 onze “obussen” in de steen – en houtbrokken weg en jagen roffelend de ruïnen de lucht in. Om 12 ure ’s nachts doet de Commandant mij roepen en vraagt : Hebt ge beenen om op patrouille te gaan. … Natuurlijk en …. ‘k was het op met 8 mannen. Op een nieuwmaden waterpeerd spletten wij het troebel, slijkerig Yzerwater. Alles loopt goed af en om 2½ ure bij klaar dag bijna komen wij weer over. ‘k Verzeker u dat het wat gevaarlijker was dan bij Louis Finant in den tijd en tot slaving : in ’t terug keeren vielen 3 mannen met hun botten in ’t water en schuimend en blazend kwamen ze aan land. We waren op vaste land. ………….. Voor acht dagen zijn wij en de hofstée Vanheule gelogeerd op de route “Rabbelaar” – Oudecappelle”. ‘k Heb in mijn leven veel van Bertje Carpentier hooren spreken en ‘k ben hem gaan bezoeken. Hij is een van de weinig gebleven inwoners van het fel gebombardeerde Lampernisse. ‘k Was er wel gekomen. Volgens oude Vlaamsche zeden werd mij aanstonds te eten gepresenteerd … Ik sloeg het aanbod af en zoo draaide het gesprek van ’t een op ’t ander. Bertje wist te vertellen hoe de menigte soldaten te Lampernisse kwam toegestroomd. – Hoe ’t dorp soms door “obussenvlagen begoten werd. – Hij verhaalde de ware de dood van de franschen die in de kerk logeerden, enz…... ’t Manneke beefde van aandoening bij ’t overdenken van al die wreedheden ; - hij stelde er een eer op dat alles doorworsteld te hebben niettegenstaande zijn 75 jaren. Hij had evenals de soldaten geworsteld tegen ’t lot, … hij had geloopen, was terug gekeerd, was fier en koppig ter plaats gebleven ; uit minachting van de dood eerst …. uit gewoonte later. De minste vernieling aan de gebouwen, de minste bloedvlek, ieder obusput …. 7
heeft een plaatsken in zijn wonderbaar geheugen. Hij leidt u van ’t een naar ’t ander en geeft u zonder haperen datum ….. naam en omstandigheden op. Ter plaats zelf toont hij al de phasen der vernieling van de kerk aan. – In die kerk kwam hij reeds 25 jaar, daar op die plaats regelmatig alle zondage knielen …. Hij ging op ’t plaatsken staan in positie lijk de beste soldaat en zei met overtuiging : …….” en nu nog alle zondage kom ik hier onder den blooten hemel mis hooren. Ik was aangedaan ook en ‘k sudderde : dat was wel de stemme van Vlaanderen vòòr den oorlog, die door den mond van Bertje sprak. ’t Was Vlaanderen, zedig, godsdienstig, deugdzaam, werkzaam, gehecht aan alles wat Vlaamsch was. Welk verschil tusschen den West-Vlaming van vroeger en die van heden. Zonder aarzelen durf ik zeggen, van alle oude zeden is er geen spoor meer te vinden. Vlaanderen is eene hel geworden. Ongelukkige menschen die draaien naar den wind en lachten volgens ’t wéér ….. ze denken niet verder als hunnen neus lang is ….. Ze lachen méé en winnen geld, …. ze worden rijk. …. Ze vergaren een fortuintje ….. ten koste van hunne eer … ’t duurbaarste, ’t schoonste wat een mensch hier heeft. Vlaanderen – ongelukkig Vlaanderen! Wat een plezier soms nog een eerlijk huishouden te ontmoeten en deftig te kunnen lachen, te kunnen praten over den goên tijd. – Bertje, wat hebt ge mij toch een aangenaam tijdverdrijf verschaft. ‘k vergeet u nooit. Den 19 Juni vertrekken wij nog eens naar eerste lijn. – ‘k Mag zeggen van dezen keer met moed en met den kop in de lucht. Velen gelooven dat de oorlog ten einde spint. De Russen hebben reeds 166000 krijgsgevangenen …. peist een keer …. een heel Belgisch leger. De Engel8 schen nemen ’t offensief ; - de Belgen hebben eenen post gepakt. Alle man spreekt van krijgsgevangenen lijk de boeren van kleine erpeltjes … ’t is een plesier. Den 29n gaan de congés toe en ‘k zal er nog eens van profiteeren om naar huis de spreeuwen van de kriekeboomen te gaan jagen. Onze Vrouwke van Troosten Nood is ook als vluchtelinge bij een oude pater in Alveringhem. …… De stoelzetster van Dixmude doet menage met 2 nonnen van uit het begijnhof van Dixmude. De nonnen wasschen voor sommige soldaten uit de streek,.. ze moeten ook leven. Ze wonen in een klein huisken, rein en net. Wat een oorlog toch! ‘k Ga er van onder dus, licht van hart met zware schoên. – Ze zeggen dat met de verandering van ’t uur wij een uur vroeger victorie zullen mogen roepen. ’t Is nog al een sport dat, …. en ’t spant! Peist ‘nen keer …. de zonne rijst in ‘t oosten niet meer, .. de vogels schuifelen een uur later als naar gewoonte en de hennen
gaan slapen bijna zoo laat als de menschen … Ons leven is ook een uur langer te weeg. En ze zeggen, dat er daarmee zooveel millioenen gespaard zijn. De soldaten vinden dat een stommigheid. Ze vinden zij niet, dat hunne geldbeurs daarmee zwaarder weegt en de boeren willen hun horloge’s niet versteken. ’t En is de moeite niet zeggen ze … wij werken toch van ’s morgens bij de eerste klaarte tot ’s avonds bij den donkeren. Daaraan toch is zoo wel het karakter van den ouden boer te verkennen. Hij wil van geen nieuwigheid : hij ontdoet zich van den ouden slenten niet voor geen goud van de wereld. Hij wil van geen nieuwigheid. Zijn vader deed het zoo, … zijn grootvader ook … en waarom zou hij daaraan moeten veranderen? … Waren die menschen zoo rap niet over tijd 9 als deze, die nu leven? … en zoo redeneert hij voort en wil van andere gewoonten niet hooren. ’t Zijn gedachten, zegt hij, ‘k weet het wel en … ‘k houd eraan. ’t Is vandaag den 22n. Van eergisteren avond hebben wij de wacht aan den dijk van den Yzer voor 2 dagen. Als ik zegge “wacht” dat en is met wakker blijven en zien en schieten 2 lange dagen en 2 nachten lang zonder wat te rusten en een pijp te rooken. ’t Is te afmattend en te gevaarlijk dat. – ’t Is menigmaal gebeurd dat de jongens die op voorpost maar 24 uren wakker blijven, zoodanig gaapten dat hun mond bleef openstaan … geen middel om hem toe te krijgen. Als rareteit heb ik gisteren wat Duitsch speelgoed gezien. ‘ Grootste was een “torpille” niet geborsten. Ze lag een tiental meters van ’t routehuisken af …. ’t routehuisken van den treinweg tegen den dijk. Zoo’n castard van een meter of zoo wat hoog en 20 cm doorsnee dat en is geen speelgoed meer voor heele kleine jongens. Ik met mijn 22 jaren beken gaarne dat ik ze liever zag in slaap zoo, stillekens weg al draaiend en wankelend boven mijnen duurbaren bol. Ons klein persoontje verdwijnt oogenblikkelijk in de eeuwigheid en de onvindbaarheid als er zoo een kneeker, kort bij, vuur en vlamme spuigt. – ‘k Zag nog een bomme, kort en dikke van een kilo of 4. De Duitsch die alhoewel men hem ezeldom noemt, toch uitvindt, smijt nu emmers met bommekens in, grenaten, oude nagels halve peerdijzers, oude stoven en ijzeren tuinstaken … Ge kunt het effekt wel zelf uitrekenen. Aan de zeepziedenij Verhelst hangt er een been van nen soldaat uit het 10de op een boom te drogen. De jongen gerocht door eene bom zijn één been kwijt en nu ligt hij in ’t hospitaal “Oceaan” in de Panne. ‘k Heb nog eens een patrouille gedaan en een meter of acht telephoondraad medegebracht, die vòòr onze posten uit naar den Duitsch toeliep. ‘k Heb er maar 8 meters kunnen aftrekken. Verder vond ik niets.
Dezen avond worden wij afgelost. Hier opeen drie honderd meters van den Duitsch liggen wij in een hofstée te midden in de boomen en de hagen. Geen gevaar in dit zomerverblijf. Strekt u maar lang uit in ’t hooge gras en slaapt op uw gemak, den slaap der onschuldigen. Weinig gevaar, als er u een kogel treft, ’t is per ongelukke. Wordt ge zoo per ongelukke getroffen, ’t is dat uw uur geslagen is. Naar zulke kogels kunt ge niet omzien. Als ’t uur daar is, valt ge, ’t is gelijk waar, 25 km achter de lijn ofwel 100 m. ervoor, ’t is gelijk …. juist gelijk. We worden afgelost en morgen ga ik in congé.
– In afwachting – ‘k Moete nog een drie kwart wachten Naar het volk, dat ons vervangt ‘k Gaap en ‘k geeuw ‘k draai en ‘k keere ’t Duurt en ‘Duurt…. dat duurt toch lang! Zou ’t congeetje morgen komen. Zou ’t niet zijn lijk d’laatste keer Dat ik hoopte, wachtte, wachtte De congé en kwam niet meer. Zou hij komen, ‘k hoop het, ‘k geloof het ‘k peis en ‘k reken : ja toch, ja! ’t Leven nu is hoop en vrees Wanhoop vòòr en hopend. ‘k Hoor getrappel ….. ‘t nadert Hoor ’t is schoon duidlijk nu ’t is ná vier onmeetlóze dagen De verlossing ……”en Tenne”
‘s avonds 24-6-16
11 ‘k Ben aan ’t rijmen schrijven en ‘k zal Voortgaan met op te klerkeren, alles wat Ik van den oorlog miek.
– Op den trouw van mijn liefste nichte Marie met Meester Smedt. – Van een visschertje Op het blauwgetinte water Van de lamme, tamme zée Wipt en wiegt een visschersbootje Met de lichte golfjes mée. Een is hij … gelijk alleene Die op ’t schoone schipken vaart En zijn droomend ooge doelloos Op het deinend water staart. Uit de verte komt een stemme Tripp’lend, hupp’lend op den vloed Die den jongeling verschrikken Die zijn ooge beven doet. Zou het ’t meisken uit zijn droomen, Zou ’t zijn hartemeisken zijn? Ginder ….. is ’t geen nevelvrouwe? Ginder ….. is ’t geen schimme of schijn? Neen ’t is echtheid, zoete waarheid Neen, een hart bedriegt zich niet Schoon het oog zich aan een schimme Aan een niet …vergapen liet. En nu wippen, zijde aan zijde Beide schipkens naast elkaar Hij en jij, ze wiss’len zachte Zoete woordjes tot malkaar. Golven doet heur haar in krullen
Bij het streelen van den wind Hij, hij kijkt met blakend ooge Op dat lieve wonderkind. 12 En ze lachen en ze praten Van geluk en liefde en vreugd. Van het zoete samenleven ’t streven saam naar eer en deugd. Lange, lange spraken beiden Van wat liefde praten kan En de zon bij wijlen traag de Gouden westerkemme won. ‘S morgens vroeg bij de eerste klaarte Zitten ze in één schipken bei. Hij : “Mijn lieve zoete vrouwken” “Beste man, mijn schat” zegt zij. En ze varen nu te samen Zingend blij en eensgezind In hun zeilen duwt een frisssche Zachte, zoele morgenwind. En ze varen maanden, jaren Zoeken in de kinderschuit Nu en dan een lachend, kleine Rozeblozend kerelke uit. Geev’ hun God een goede reize op de schuwe wereldzee Hij behoud’ hen voor de stormen Voor alle ongeluk en wée. Mochten spartelende golfjes op hun donzig witte vacht
’t scheepken naar de haven brengen Waar het eeuwig heil hen wacht. PB
’t Nieuwjaar van ’t jaar ’16 – Een Gelukkig nieuwjaar wenschen is overbodig, want de eerste dag is reeds een miseriedag. We staan in ons schoen te zoppen en ’t slijk hangt aan onze ooren. 13 ‘k Droom – en ‘k zie verleden tijden Jagend vliegen en vergaan ‘k Zie ’t geluk, de liefde vluchten, ‘k hoor een droeve klokke slaan Razend slaat de lompe klepel Tegen ’t brons met zware schok. Dond’rend, woedend roept de stemme Van de huilende oorlogsklok. ‘k Hoor de toonen galmen, sterven In hun worst’ling met den wind Zoo de klachte van den strijder Die, gekwetst, geen hulp en vindt ‘k Hoor de klachten van de moeder Die haar kind een kruisken geeft ‘k Hoor het krassen van de rave Die al scherend, zwaait en zweeft. En die droom is droeve waarheid Al wat mée baart en getraan…. Heeft de weeld’, ’t geluk doen vluchten Heeft Europa overlaan.
Dagen vlogen, maanden vlogen… Weer verrast ons ’t nieuwe jaar Niet met lach – en vreugdekreten Maar met lang verwilderd haar. “Neen, mijn zonen, neen geen vreugde,… Kwalen, droefheid, angst en dood. Loeren, om uw zoet jong leven Diep te stoppen in hun schoot.” Angst of dood geeft ons geen schrikt, neen, Vrée verdient ons grootste haat Vrée, die zegt dat al ons lijden Al onz’ angst tot niets en baat. Zooveel bloed reeds vloeit verloren ’t Onze mag er ook wel bij. 14 Maar w’en zoeken, nocht wij vragen Wij, om geen verpozing, wij!! PB ‘k Heb eenige regeltjes te lezen gekregen van kozijn Smedt. Een vraagteken bovenop ….. ‘k en ken daarvan geen beduidems. Is ’t Pol, is ’t Kos of is het nu Mijnheer Dat ‘k zeggen moet? ‘k en weet oprecht niet meer Hoe u genoemd. ’t Gaat boven mijn verstand. Of heeten ze u, Mijnheer de adjudant? Is ’t zoo, dan sla ik debielen tegen een Houd ’t hoofd heel recht, sta flink op bei mijn been’ En even als nu elken soldaat doet
Ha’k aan voor U : mon adjudant en groet. Les compliments de tante Stephanie Van Karel n’oom, mijn wuuf en ook van mij nos félicitations, la bonne santé. Van nichte Sylvie : mille baisers. Meilleurs saluts à tous les gens de Beerst A Marie Vrome et à sa soeur, het eerst Aan Zwaenepoels en Neeten Tommelein Aan Bêlen Claey en Karlouis Avereyn. Salut, mijn Kos, mijn adjudant Ik groet u diep en druk u vast de hand. Van verre uw, maar ‘k hoop in ’t kort van bij Denk steeds aan Barentin, denk soms aan mij. 4-4-16 Ik heb er niet op geantwoord, geloof ik. Een mensch met groote namen aangesproken met eer overlãan weet to noch niet altijd wat zeggen, wije….. Zekeren dag ontvang ik de volgende verzekens van Gusten….. onzen Gusten, een 15 dichter van 14 of 15 jaar oud… ‘k en weet het op geen jaar na.
Aan de Kleine Belg. Kleine Belg, waarom weent ge nu toch? ’t Is omdat mijn land is al ingenomen ;
De Duitsch komt aan in groote schaar Depruis is laf, men mag het zeggen toch. Hij overweldigt ’t kleine Belgenland Al moordend vrouw en kindren uit Hij steekt Leuven en Dendermond in brand En loopt weg met de buit. Wanneer hij aan den Yzer komt Haat hij vóór het kleine leeuwenleger Dat met moed zijn bebloede klauw nog toont Al aan het groote keizerleger. Gust Bussche ‘k Heb Hem ’t volgende weer gezonden : ‘k Heb uw briefken goed ontvangen En de verzen met belangen overlezen. ’t Doet me deugd en ik was ten hoogst verheugd te hooren hoe de jongen ginder ’t Vlaamsch getrouw zonder hinder nog een versken rijmen soms. Geen nu over begevens. Vooglen, prachtige nateur Boomen, weiden, schoone kleur Geen lijk Louis Finaut Over wissen van wydouw. Neen die tijden zijn verstreken Al wat lief is, is vergeten ’t Hart is vol van gal en haat Tegen ’t Duitsche landverraad. Die noch eer, noch woord en kende Belgisch liefste rechten schendde Om zijn eerzucht te voldoen. 16
Keizer, g’hebt ons hart doen blõen Ge hebt ons al van een gesmeten Hier of daar in vreemde streken Ouders kwijnen van de vrees. Sinds de gruw’lijke oorlog rees, Die hun zonen vroeg te slachten. Nu met groote machten Zit gij aan den Yzersturm Laat U houden in den toon, Door die klein ; onziende Belgen Kleine Belgen, dappere telgen Van een fier en vreedzaam volk. Het stuksken van kante gelaten, waaraan de fameuze tirade komt. “Ik zie de puiden kwaken Ze kwaken dat ze erbij gapen Met hunnen groenen dikkop Rond de groene platen In ’t smerig sop. Die van kante gelaten dus, zal ik er andere opschrijven nog van dienzegden en fameuzen Gust. Aan den Yzervloed. Waar was het toch zoo goed Waar kon men zijn oogen glijden laten Waar heeft ons hart gebloed. Als w’het moesten verlaten ’t Was aan den Yzervloed. Waar was iedereen tevreden? Waar was alles nu nog zoo geestig Waar droeg men op dankbare gebeden Aan God g’heel ned’rig
’t Was aan den Yzervloed. Waar woonden de oude rare Van ’t schoone Vlaamsche land Waar lachten wij te gare Met oude streken naar onzen tand ’t Was aan den Yzervloed. 17 Waar woonde ik nog liever Dan in Normandiens streek. Waar had ik meer genoegen Dan aan de Sennestreek? ’t Was aan den Yzervloed. Waar woonden schoone meiskens Met rozekleurige wangen. Waar deden wij beter reiskens Dan hier langs d’appelboomen rangen? ’t Was aan den Yzervloed. Waar wenscht’ ik nu te zijn? In Vlaandrens beste streek Die streek met vette weien Die bloeien aan de beek. ’t Is aan den Yzervloed. G. Bussche Ieder tijd van ’t jaar heeft zijn aangenaamheden ….. en aan ieder van die tijden zijn herinneringen vast voor den oorlogstijd, herinneringen zelfs van uit onze kwajongensjaren…. Van uit den tijd dat we nog snotneuzen waren. Gisteren zag ik een boom blinkende, schitterend in ’t oog vlammende krieken. Hebt ge nog op krieken zien waterbekken? … Wel ‘k waterbekte ik niet, maar ‘k ging voorbij …. Denk eens, ik en mocht er mijn hand niet aan steken. Krieken in overvloed, maar….. handen af. En zeggen, dat ik over tijd maar naar Grootmoeders moest gaan……. Ik moest nog geen woordeken spreken of ik had den tijd niet gehad iets te vragen als de gõe vrouwe mij
voorkomend een “loop maar naar den boomgaard” toeriep. Zalige tijd ! Grootmoeder, moest die oorlog ons nog van elkander slaan op uwen 86jarigen leeftijd ! Domme, wreede, hertepijnende oorlog ! – Grootmoeder, ‘k was om zoo te zeggen uw lieveling ; ‘k had willen 18 bij U blijven, bij U, bij Tante Elisa, bij nonkel Camiel, ‘k beminde U allen zoo zeer….. ge laagt mij zoo naar aan ’t herte. Ginder boven wierd er anders over beschikt : geen tijd meer om te beraden, de duitsche lijn lag tusschen ons in, onoverschrijdbaar voor dat oogenblik. O! dat “tot daar en niet verder”! De jonkheid vergeet veel, te veel zelfs……… door onbedachtzaamheid…. de soldaatjonkheid vergeet nog meer door ’t ongelukkig dolaardsleven, door de natuurlijke en onvermijdelijke verharding van karakter… Toch heb ik U niet vergeten….. In mijne waakdroomen staat Gij op het voorplan. Uw beeld, meer als dat mijner andere familieleden, doet mijn soldatenhart kloppen en hevig buischen in mijn borst : - Gij hebt Duitsche, barbaarsche dwingelandij te verduren. Vele familieléden trokken den vluchtweg op en zijn in den vreemde. Gij, door ’t leven meer beproefd, bleeft. Nu zijt gij op een vreemd, en daarbij onder hatelijk jok. Die dag komt!...Wreken of….sterven! Ja wreken, dubbel wreken of sneven! Buigen nooit, bersten wel! ---- ‘k Heb gezien Grootmoeder, hoe plichtbesef U leidden hoe zachtzinnig, hoe geduldig, gij alles verdraegt ; - ‘k heb gezien, hoe godsdienstig en wreedzaam Gij waart terzelfder tijde hoe gelukkig en ‘k wil U navolgen….. Wees mijn geleidingszonne. Vergeet mij niet!.... Bid God voor uwen Paul. Vandaag misschien…. Mogelijks morgen, sneeft die!... sterven niet is ’t woord dat me schrikken doet : de dood is geen ongeluk,…. maar na de dood volgt een oordeel. Grootmoeder bidt.!!. ‘k Was gisteren wat naar gestemd. Vandaag gaat het beter.. Een mensch 19 is niet alledaag tot schuifelen en fluiten gezind….. ‘k Ben ik nog al voor een veranderingsken : “baryton” en kan geen kwaad ! de krieken spelen nog in mijnen kop. Krieken, Krieken,…. Krieken nog. Kon ik maar gaan krieken plukken Krieken wit en krieken rood Krieken lijk geen ander land nog Aan een zoetemondje bood.
Vlaamsche krieken, dikke krieken. Onder ’t glimmend pane vel Lacht het sappig zoete vleeschken Zwellend door het “Zonnewel”. Z’hingen lachend aan hun staartjes Half en half nog, juist genoeg Om bij d’eerste tik te vallen. Of dat mij in d’ooge sloeg! Beerstsche Krieken van uit Jaeghers. Krieken van uit Busschens hof Prête Mei of wilde krieken Gij alleene krijgt mijn lof. Nooit en zag ik schooner krieken Nooit en nooit en ‘k zeg het nog At ik meer of beter krieken Dan uit Jaeghers…. Busschens hof. ‘K Waterbek. ’t Jaar ‘16 Er zijn hier van die beestjes, die de piotten vlooien noemen. ‘k Wil niet zeggen dat het eene curieuze of aardige soort van dieren is. Ze gelijken noch op kemels noch op olifanten : ’t en zijn geen leeuwen ook, en toch spreken de mannen er veel van. 20 Twee Piotten. ‘k Vond er een, een gõe gezinde. Net een schoon dik terwegraan Deze moest in d’expositie Te Cardiff ten toone staan. Die had bijval lijk geen fransche
Ha!... die hekse! Nog een! Nog een! ’t Is schandalig zoo’n processie Dikke vlooien achtereen. Pier, gelooft g’het Jongen Dat het niet gemakk’lijk is Zoo’n troep beesten vet te kweeken Tegen d’naaste kerremis. En ’t zijn fransche Gusten, droogzaks Die langs hier zijn aangewaaid! Een obus! Ei…Piere, Piere! Wel ’t is een shrapnell verdraaid. Ze zeggen dat het volop offensief is. Dat heet ik nog spreken, tiens, maar Schelden op den Duitsch en schreeuwen Noem ik stom en ook wel laf Daarom wou ik dat ons Heere Gauw ons eenen aanval gaf! Vlamingen weet g’het al dat de dochters van bachten de kuipe geen Vlaamsch meer kennen. Spreekt eens een van de Juffertjes aan in hun moedertale ; ’t zal er gaan van “si-vous plaît, Mosieur” alzoo met een verstrooid droomerig gezicht lijk iemand, die uit een eersten slaap ontwaakt. ’t Vlaamsch is te gemeen geworden sedert ze schoenen dragen met hooge hielkens en sedert, laat het mij maar zeggen, sedert dat er hun een Waalsche sardiendrager
21
of sterreman zei “Mademoiselle, vous êtes belle” ze is er twee…. drie maal bij geweest en daar zè….. na die eenige samenspraken of conversaties is ’t fransch schooner lieflijker. 't Is wat fleemender
Roos uit de loopgraven 29 Mei van ’t jaar 16 Aan mijn geliefde zuster Anna.
22 wat zeemender. De woorden “belle” “aimer”, “amour”, “tendresse, “gentillesse” dat is lieflijker. Ze spreken fransch : - van dat fransch met haar op ; - op de goesting van “I Mosieu, je veux bien m’promer voor “Oui, Monsieur, je veux bien me promener” Wat maakt dat, dat er een paar woorden den nekke gekraakt worden. ’t Is allemaal “niks” Andere juffertjes dan kennen geen W. Vlaamsch meer. Ze spreken Limburgsch. Brusselsch of Beulemans. – We vergeven ’t hun, omdat ze niet weten wat ze doen. Ze zijn op hol gebracht door zeeverende meisjesbedriegers. Dom vrouwvolk!!! Bertje, die ik laatste bezocht was nog een mensch, een van die ware, maar ook van die rare. - Bertje Hier viel d’eerste, daar de dikste Die was ’s Duitsch zijn morgengroet Hier in stijve purpre klonters Hangt nog jong en driftig bloed Zoevend door de morgendauwte Kwamen ze aangereden. ‘k Liep ’s avonds bij den donk’ren, nog eens Kwamen z’aangeklopt als ‘k sliep ‘k Heb geloopen eerst uit vreeze Slenter dan, gewoonte…. drang ‘k Liep met Piere, Paul en d’and’re Bij het eerste obusgezang En de stukgeschoten kerke!! Kom… hier was ’t da’k veertig jaar Bidden kwam ons lieve Heere Hier zè, zoo… bij dien pilaar Nu nog ’s zondags zonder missen Kom ik op dit pleksken staan ‘k Hoor ik misse zonder pastor Orgelen doet de merelaar!! Zie mijn boomkens! Kenners zeggen Dat het schoone rare zijn 23
Zie mijn bloemkens! Wat verlaten Neen, dat ware een hellepijn En ‘k en loope voor den duivel Wel geen stapken meer van hier Al stond België g’heel in brande Sloeg de hemel g’heel in vier ‘k zie U geren Bertje, geren In uw boerekoppigheid Geene vreeze! door de veelte Is geen plaats in d’eeuwigheid. PVDB 22-7-‘16 Puinen Dichte bij en verre, verre Zie ik puin en altijd puin Puinen rechts en puinen links Langs den Yzer tot aan het duin Hooge zie ‘k de ontkleede daken Ramen in de wijde lucht Net een Job, ontvleescht, verkankerd Die genã en méelij zucht Lange, langereken wulgen Staan nog langs den waterkant Splinters reiken tot malkander Binden ze in een broederband Van de hofsteen blijft niets over Dan een hoop vermolmd steen Zoo een kaartspel, dat de winden waaiden, draaiden overeen. 2 Juli ‘16
25 + GEBED TOT DE Wonde des Schouders De heilige Bernardus vraagde eens aan den Zaligmaker, welke de grootste zijner smarten geweest is, die onbekend is gebleven aan de menschen. Jesus antwoordde hem : Ik had eene zware wonde op den schouder waarop ik het kruis gedragen had en deze wonde was veel pijnlijker dan de anderen. De menschen spreken er niet van omdat zij hun onbekend is gebleven. Vereer dezelfde dan, en ik zal u alles toestaan wat gij mij door hare heilige kracht zult gevraagd hebben. Al die dezelve zullen vereeren, zullen de vergiffenis hunner dagelijksche zonden verwerven, en ik zal de doodzonden welke zij begaan hebben niet meer gedenken. (Akten van Clairvaux). O liefderijke Jesus ! o zachtmoedig Lam Gods ! hoe ellendige zondaar ik ook ben, evenwel verstout ik mij de heilige wonde te vereeren, welke den heilige schouder vereerde, waarop gij uw lang en zwaar kruis droegt. Dit kruis, na uw heilig vleesch te hebben afgerukt, drukte zwaarwichtig op uwe ontbloote beenderen en deed u eene heviger pijn gevoelen dan al de andere wonden uws heilig lichaams. Ik aanbid u, allerbedroefste Jesus, en ik loof en zegen u uit ’s harten grond voor deze u uit ’s harten grond voor deze heilige en smartelijke wonde uws schouders. Ach ! door de geweldige pijn welke gij er aan uitstondt en welke het gewicht van het zwaar kruis onophoudelijk vermeerderde, smeek ik u met veel ootmoedigheid medelijden te hebben met mij, arme zondaar, mij mijne doodelijke en dagelijksche zonden te vergeven, en mij langs den weg van uw kruis ten hemel te geleiden. Amen. Onze Vader, Wees gegroet. Offer aan den hemelschen Vader vóór of na de H. COMMUNIE. Almachtige Vader van barmhartigheid, ik ben u niet waardig, daarom offer ik u Jesus-Christus, uwen Zoon, zijne wonden, zijn bloed, zijn lijden en zijne dood. Ik bid u, allerliefsten Vader, in den naam van uwen Zoon, in den naam van zijn H. Bloed.
Ontvang dit zoenoffer voor mijne zonden als een dankoffer voor de weldaden uwer vaderlijke liefde ontvangen en als een smeekoffer om in uwe liefde bevestigd te worden en U eeuwig te mogen loven en danken in den hemel. O Koningin van hemel en aarde, sta mij bij ; H. Joseph, spreek voor mij ; H. Franciscus, bid voor mij ; Heilige Engelen, bidt voor mij. Geloofd zij Jesus-Christus in het Allerheiligste Sacrament des Altaars. Amen. (365 dagen aflaat wanneer men dit schietgebed, onder de Elevatie in de mis geknield zijnde bidt). (Traité des indulg. Pag. 146). Permittus imprimi. Leodii, 13 feb. 1847. H. NEVEN, Vic. Gen.
26 15-2-16 Ik heb gisteren nacht een kwart in het water gezeten. Juist met mond en neus boven een geur nog dat in ’t water had anders ding het……’k weet niet hoe gaan. Naar ‘k weet allezins dat er wel duizend ballekens rond mijnen kop in ’t water gevlogen zijn. Alles best afgeloopen. Na dat kwart ben ik, door ’t water voort naar mijnen post gekropen. Een half uurke vrees dus en ‘k was er van af. ’t Is voorbij en vergeten, ‘k heb wel gelijk als ik zeg dat ’t moet juist passen dat er een op mijn kop terecht komt als er zooveel plaats rond is.
Dieppe 22-2-1915 Cyriel Beuselinck is donderdag vertrokken met ’t vuur in d’oogen. Ik integendeel weende lijk een kind. Ge kunt niet denken hoe indrukwekkend het is die gasten te zien vertrekken. Voor mij bijzonderlijk was de afscheid hard : Cyrielle vertrok, onze luitenant ook ging mede en al mijn beste soldaten lieten mij ook. Voegt daarbij nog mijne onvoldane begeerte om met hen mede te trekken – Als wij wederom in de caserne kwamen was alles ijdel en doodsch, de lente was weg met de leutige jongens.
Bayeux 16-5-1915 Ik heb een kaart van den Etat. major van rond Dixmude als in die kaart ben kan ik er niet van af. ‘k Zoekke pettens hun huis hun dosstur hun weiden. ‘k Zie ons huis dat van tante Stéphanie. ‘k Zie droomend de molen van tante van Wercken enz. wat een plezier. Die kaart krijgen ze niet weer ‘k geef eerder mijn hoofd. – Ze is de mijne
Dieppe 24-10-1915
‘k Droom en ‘k zie verleden tijden – jagend vliegend en vergaan – Ik zie ’t gebuk de liefde vluchten ‘k hoor een droeve klokke slaan. Razent slaat de lompe kleppel Tegen ’t brons met zware schok. Donderend, woedend, roept de stemme van de huiverend oorlogsklok. Ik hoor te toonen dalmen sterven in hun worstling met den wind Zoo de klachte van den strijder Die gekwetst geen hulpe vindt Ik Hoor de klachte van de weelde ‘k hoor het weenen van ’t geluk.
Dieppe 29-10-1915 Beminde ouders Een laatste goeden dag uit Dieppe! Morgen om 6.5 ben ik de gietere uit. Adieu Frankrijk en leve de Belgique. Nu dat Gij den brief leest ben ik reeds op ’t front. Algauw schrijf ik u van ’t front. ‘k Geloof dat ik te Pervyse of tusschen Pervysie en Dixmude ga liggen. Peist niet teveel op mij. Wat God bewaart is wel bewaard en kwâa goed bederft niet zei de principaal van ’t college van Poperinge. ‘k Zal mij weeren om rap de streek vrij te krijgen. Vele genegen groeten van uwen dankbaren Paul Den ouderlijke zegen a.u.b. Tot binnen kort Voor God en Vaderland! Zoolang de leeuw kan klauwen zoolang hij tanden heeft!
23-12-1915
‘k Hoor de klachte van de moeder Die haar kind een kruiske geeft ‘k Hoor het krassen van de rave Die al scherend, zwaait en zweeft. En die droom is droeve waarheid Al wat wie baart en getraan Heeft de weeld, ’t geluk doen vluchten Heeft Europa overlaãn. Dagen vlogen, maanden vlogen Weer verrast ons ’t Nieuwe Jaar Niet met lach en vreugdekreten Maar met lang verwilderd haar. Neen, mijn zonen, neen geen vreugd Kwaad en droefheid, angst en dood Zoenen om uw zoet jong leven Diep te stoppen in uw schoot. Angst of dood geeft ons geen schrik meer vrée verdient ons grootste haat.
27 januari 1916 Willem, Ik ben bij Elodie van damme vrouw. R. Godderis. Daniël is een felle dikke vent kerel geworden. Hij heeft « Spegel » voor maat en ze doen eentje te gaar jaar! ‘t Engelsch…….bah……langzaam maar zeker ‘t Zal misschien niet lang meer duren eer ik in congé kom. Houd u kloek en leert maar engelsch. Ik ook zou liever engelsch kunnen dan al mijn vot Grieksch. En Latijn ‘k zou mij beter te pas komen. Ik ben aan ‘t werk algauw ga ik weer naar den tranchée. Ik zal er maar een knippen als ik kan. Ik verlang al om u eens te zien : zijt gij nog wat vervet. Louis en Zoë hoe gaat het nog ; goed ? Algauw is den oorlog gedaan en we gaan naar Beerst terug met onzen ”baleçon„ zei gusten Beydts, op onzen rug, lijk mij gekomen zijn. Algauw een hand en à Rivoir » zei Berten Crevit Paul
21-3-16 Vandaag hebben ze onderofficieren gevraagd voor de congo. Ik voor mijn geval zou als onderluitenant wegtrekken 10.000 frs. ‘s Jaars en daarbij nog alle daag 5frs indemniteit voor de dagen die ik ginder op ’t front zou overbrengen. Vandaag moest er geteekend worden en daarna aanstonds bij den doktoor gegaan. Ik was betinteld en betooverd. Ik heb niet geteekend omdat ik uwe toestemming niet had. De occasie is weg voorbij en ‘k heb er spijt van. ‘k Ben gaan wandelen aanstonds daarna om wat mijn zinnen te verzetten.
23-3-1916 Willem ‘k Heb goed uw briefken ontvangen. ‘k Zal u ook niet veel schrijven. Ik ben adjudant sedert 4 dagen. Morgen ga ik naar den tranchee. Ik moet observater spelen en ‘k zal Beerst eens goed bezien dat ik veel kan vertellen als ik naar huis kom. Vele groeten voor Zoë Louis en u. Hebt het goed Willem ik zal ’t zelfde trachten te doen. Vele groeten van u allen. Zeer Genegen Paul
24-3-16 ‘k Ben adjudant nu. De zak en ransel ligt in een hoek en ik ga naar de loopgrachten met een wandelstok. Een goed wapen vindt gij het niet.
26-3-16
Gij schrijft mij een lange brief over mijn verblijf te Barentin. Gij zijt tevreden : ik niet minder. Na een lang weg zijn verdoold in de wijde wereld in de overgroote menigte is het zoo goed wat thuis te zijn, thuis in moeders keuken, kalm en rustig. Er is niets aan te doen, plicht voor alles en bijzonderlijk nu. Nooit heb ik aan uwe genegenheid ten mijnen opzichte getwijfeld. ’t Ware slecht van mijnentwege maar uw brief deed zoo mijn hart kloppen die gevoelens uitspatting pakte mij waarlijk. Voor wat mij treft bekommert er U niet om : wat God bewaart is wel bewaard. Leven op hoop is best. ‘K zal u maar groeten met liefde en genegenheid. Paul.
9-4-1916 Willem ‘k Heb uw briefken ontvangen van 2 april. ‘k Heb ook een paar brieven ontvangen van vader en eenige liedjes van Arina. Ik heb reeds een engelsche Miss als briefwisselaarster. Ik weet niet wat schrijven en ‘k zend u slechts die paar regeltjes om te laten weten dat ik nog leef. Ge moet gij nog al een leventje hebben ginder met het schoon werk. ’t Is ook geestiger hier als ’t zonneke schijnt dan als de regen op uwen rug klettert en dat het daarop vriest dat het kraakt. Vele groeten en tot later. Paul Vele groeten voor Louis en Zoë. 6 Mei 16 Weet gij het dat wij algauw naar Brussel gaan. Aanvatten – vooruitgaan – doorbreken en altijd maar vooruit. Duitschland binnen. Gij zult de Duitsche papbuiken hun gang zien gaan. Verwondert u niets als het gebeurt dat ik u niet schrijf een mensch kan niet weten wat er voorvalt. Moest mij iets overkomen gij zult in alle geval verwittigd zijn.
8 Mei 16
‘K heb eergisteren avond den yzer overgestoken en een klein, toerke gehaald. Prachtig weer. Gras van ’t malschte dat gij kunt vinden het reikt…dat aan mijn knieën, er is hier middel om de magere fransche koeiendikke te wachten.
11 Mei 16 Nu kan het misschien soms eenigen tijd duren alvorens gij nieuws krijgt. ’t Is de oorlog die dat doet, dat slenteren van hier naar ginder en ginder naar hier. Maakt geen verdriet geen nieuws is goè nieuws.
13 Mei 16 Gij ten herfste en een jaar naar huis komen. Wel Heere God, ‘k peisde dat wij binnen 14 dagen reeds den Yzer overtrekken en ‘k wensche niet beters. Aubuy is dus ook “garde vou” Zij carcasse is te taai om tot hammen vleesch gemalen te worden. Jong malsch vleesch alleen dient daartoe.
Barentin juni 1916 Mijn goede zoon, Uw schrijven uit Callais is ons richting toegekomen. De uitdrukking uwaer gevoelen ten opzichte van den familiekring heeft ons gevoelig; zeer gevoelig aangedaan. Kom zoo dikwijls als het maar mogelijks is het is ons zoo aangenaam en vertroostend. Blijf voort de liefderijke zoon en broeder gelijk wij U thans kennen : eerbiedig voor de ouders en vol genegenheid voor den huiselijken Kring. Blijf steeds den rechten weg bewandelen. Ik heb U heden feestdag van het H. Kerst sterk aanbevolen aan …….. Goddelijken zaligmaken Vergeet gedonis uwe gebeden niet en de drie Weesgegroetjes voor uwe Hemelsche Moeder? Op dergelijke wijze moeten wij niet vreezen voor onnozele historietjes, gelijk wij er vernemen van velen onzen dorpsgenooten, inzonderheid van de Lale…. God zegene u en beware U, mijn goede Zoon. Heb de goedheid de heeren gesloten kaarten tot hunne bestemming te brengen. Dank. Zend onder enveloppe
Gisteren zijn we naar Jumièges geweest ’t land der krieken : veel verzet een weinig krieken een gelukkig tehuiskomst. Moeder was thuisgebleven denkende dat Martha, welke wij verwachten, zoud kunnen aankomen. Zoë Decock, was t’onzend aan den vroegen morgen. Willem kwam te voet in de voornoen. Om kwart na elf ure verlieten wij 34 wule Duclair. Moeder is in den nanoen bij Terhable geweest. Op dit bezoek kwam juist een brief en aan Lydie met allerhande nieuws van Puven, Elvendinghe en Wercken. Ik ga dien brief lezen dezen avond;… ’t Schijnt dat Camiel moet “geopereerd” worden? Dat Jeroom Bussche zijn huisgezin ook bij Camiels gebracht heeft met een koe voor zwier en zoete”, dat B. Devroe Vandenbussche heeft dat Wercken Krinshate zoo veranderd is…. Dat Leon Bussche en Julie te Wercken op de plaatse wonen en de Windschers er “Casino” houden en dat Oscar Fyntje en Gabriel op “den molen zijn” Al dit laatste nieuws komt van Martha. Ik verlang zoo om die nicht te mogen ontvangen. Dan schrijf ik U ne langen brief…. En in afwachting blijf wij U gansch genegen… Tot later Paul en den ouderlijken zegen. Groeten aan… Uw vader A. Vandenbusche
Verwoesting Dichte bij en verre verre Zie ik puin en altijd puin 5 lijnen rechts en p….. links of langs Yzerstorm tot aan het duin H…. zie’k d’ontkleedde daken samen in de wijde lucht lijk een feb. Ontvleeschd verkankerd Die genà en méelig zucht Lange lange zeken wulgen staan nog langs den waterkant splenters reiken tot malkander Binden z’in een broederband Van de hofsteen blijft niets over van een hoop vermolmd steen
tot een nachtspel dat de winden Waaiden, draaiden overeen 5den Juni 1916 Jame Vanheule – Lampernisse Paul Vanden Bussche
8-6-‘16 De maand Mei is voorbij en ‘k heb maar een meulenare gezien. Ik heb gisteren een merel gevonden met 4 vlugge jongen. 10-6-‘16 We slapen in een kalverstal waarnevens een 10 tal peerden staan. ’t Is een groot gemak voor ons wij zijn op tijd wakker zonder clairon.
16-6-‘16 De leeuweriken schuifelen dat het een plaisir is. ’t Bloote is hier een groote vogelkooie. De fransche leeuweriken schuifelen voorzeker zooschoon niet. Ze schuifelen ten minste geen Vlaamsch. Moet ik er U geen nest van ’t echt vlaamsch ras opzenden. Ha die hendle…….. ‘t Is schandalig zoo’n processie Dikke vlooien achtereen! Pier gelooft g’het goede jongen Dat het niet gemaak lijk is Al die beesten vet te kweeken Tegen naaste kerremis En ’t zijn fransche gasten, droogzaks Die langs hier zijn aangewaaid…………….. Een obuste……Piere Piere Wel ’t is een shrapnel verdraaid! Wroetelaar 19 Juni 1916 Groeten vele – vele – Paul
23-6-‘16
‘k schrijf u van op den Yzerdijk. Ik zit te braãn en te bruinen in helle heete zonnevuur. ’t Is warm genoeg om u ’t vel van ’t lijf te schoeperen. Hingen de krieken nu maar boven ons om ons hellende keer wat nat te maken…maar neen…niks…niks meer. De 2 gourden koffie zijn uit. Geen nieuwe tot dezen avond en we steken ondertusschen een neitje in de mond om al ons speeksel niet te laten opdrogen; Nu dat is nog al ’t minste dat daarvan sterft men niet : beter 2 dagen dorst dan een vlaag obussen : ’t is ’t algemeen gedacht. Tot in ’t korte hoopth….. De hemel begint grijs en grauw te worden. ‘k Geloof dat wij een lain-doucle naar de mode zullen krijgen. ‘t En kan geen kwaad. ’t Zal wat de hitte uit ons lijf jagen lijk ik hier zit zoudt gij zeggen dat ik van een attaque ofte poplixie geslegen ben. Ik heb geen sensie van mijn hop te rechten. Een groot geluk dat ’t voor ’t vaderland is.
29-6-‘16 In afwachting ‘k moete nog een drie kwart wachten Naar het volk dat ons vervangt. ‘k Gaap en ‘k geeuwe ‘k draai en ‘k keere ’t Duurt en ’t duurt ; dat duurt toch lang Zou ’t congétje morgen komen zou ’t niet zijn lijk de laatste keer Dat ik hoopte, wachtte, wachtte : De congé en kwam niet meer Zou hij komen? ‘k hoop het ‘k geloof het ‘k Mis en ‘k reken : Ja toch, Ja! ’t Leven hier is hoop en vreeze Vreeze voor en wanhoop na. ‘K hoor ’t getrappel ; ’t nadert Hoor ’t is schoone duidelijk nu. ’t sta vier onmeettre dagen De verlossing ……………….En tenue!! s’avonds 23-6-16
6-7-‘16 Schoon leven nu. Ik vermoei me niet genoeg ik kan niet meer slapen s’avonds. Geen nieuws.
Bertje Hier viel d’eerste, daar de dikste Die was ’s duitsch zijn morgengroet Hier in styve purpere klontels Hangt nog jongen, driftig bloed. Zoevend door de morgendauwte kwamen z’aangereden ‘k liep ’s avonds bij den donk’ren nog eens kwamen ze aangeklopt als ‘k sliep. Ik heb geloopen eerst uit vreeze slenter dan – gewoonte – drang ‘k liep met Pierre Paul en André Bij het eerste obusgezang. En de stukgeschoten kerke !! Kom … hier was ’t da’k veertig jaar Bidden kwam ons lieven Heere Hier ze -, zoo bij dien pilaar. Nu nog ’s zondags zonder missen Kom ik op dit plekske staan ‘k Hoor ik misse zonder paster orglen doet de merelhãan. Zie mijn boomkes ! Kenners zeggen dat het schoone rare zijn die mijn bloemkens ! dat verlaten. Neen, dat ware een hellepijn. En ‘k en loove voor geen duivel Wel geen stapnen meer van hier alstond België g’heel in brand Sloeg de hemel geheel in vier Ik zie u geren Bertje, geren In uw boere koppigheid geen geen vreeze door de veelte Is geen plaats in d’eeuwigheid
Paul Vandenbussche 11-7-‘16 13 Juli ‘16 Ik geef er in ’t geheel niet om dat de mannen tot 40 binnen moeten. Alleman heeft maar het zijne te verdedigen. En ’t is schreeuwend onrecht ginder die gasten, die in ’t fleure van hun leven, in ‘g harte van hunnen tijd zijn te laten loopen, te laten feesten en batavieren in weelde en overvloed terwijl wij hier geheele dagen in t’ slijk spartelen, ons bloed laten aftappen, van luizen en vlooien en nog ons duurbaren keikop in gevaar stellen. Ik en wensch niet beter als dat ze allemaal goed zijn. Wij hebben het hier niet te lastig maar hoe meer armen hoe meer hulp, hoe meer hulp hoe eerder gedaan. Ik geloof dat ‘t princiep alleman soldaat van ’t schoonste is wat ik sedert den oorlog hoorde. Alleman kan er maar deugd van hebben. 24 juli 1916 Kaart of brief goed ontvangen….Wat later ‘t kaa met zijn a… Niet te lang. Ik geef u ’t adres van Willy niet. Niemand anders moet dat weten als ik. Hoog op lange persepooten. Die als missen flauw te slaan : onderaan twee platevoeten Liet ge gier Debru niet gaan? Ons vaderland!!! op zijn hoofd die wiegenagelt staat een ouderwetsche pet g Heel verschoten van de zunne : Niemand geene! Geen gazet! Ons vaderland!!! Ze zeggen dat het een landverraad is ’t vaderland verkoopen. Pier is nochtans nog niet aangehouden. Vele groeten van Dag Louis, dag Zoë Paul
24 Juli 1916
Ik heb nu reeds Dixmude van maar genoeg gezien om er mijnen buik van vol te hebben. Toch ben ik Donderdag op de Tiete-peune gaan schieten. Tascheu 1916 Ik wensch U allen een Zalig en gelukkige hoogdag. Zalig en gelukkig hier op aarde. Zalig en gelukkig bijzonderlijk na dit leven. Ik heb het den Heere dezen morgen gevraagd in de H. communie.
Och ’t Vlaamsch! Jufferken een potje bier ’s plait mosieur? Il faut remplir? Wi un verre die boordevol is Car moi j’ai un gorde die hol is:Tout le bier loopt door en door naar oh mademoiselle ‘k hoor que vous parle bien francais gy; En ik… J’ai reeds vele rooi wei avec tout ton volonté Pour craquer een woord of twee c’est tout memo un belle tale que le tale van de wale !!!! Oh le langue est trè facil Et puis beaucoup plus gentsch Que le langue que flaming est est dat fort beaucoup certour is J’veux pas un flaming pour mau J’ai pensionnat jus qu’a puisqe dus J’ai vous vu nog van mijn laen a Dixmude un fois of zeven op de marché van de kaas 2) Houden soms avec gebaring 1) ou les femmes zooveel geraas Pour entna een drooge haring
(zacht) Ja mijnheer ‘k ben van Dixmuid spreekt toch als ’t u blieft niet lu(i)d Alleman moet dat niet weten – (zacht) Ja ‘k versta ’t Vlaamsch is vergeten Om aan Charel aan te staan Hebt gij taalverraad begaan – (Luid) Ha Dixmudsche tête de beure Vous meute dat te bejeuren Het drooghof, de reu du roi Zal gansch geven van emor Heeren mademoiselle is van Dixmude Zwijgt en zegt het niet te luidde Taisez vous metiez vous Ze zegden juffrouw fou Heeren dag bonjour de walen Juffrouw Charel zal’t betalen C. Vandenbussche 24-7-16 goe gezond – springlevend! secteur muziek – zang en tegengang 8-8-‘16 ‘k Moet u mijn gedacht niet meer zeggen over de troep van 18 tot 40. Elk zijn part en iedereen achter zijn brokke. Ze zijn zoo blijgeestig niet. Het moet niet al lachen ook ….. waarom altijd leute zuivere leute …. mag er daar niet een draadje verdriet ingespekt zijn. Als wij in nesten zitten tot aan onze knieën in ’t slijk….. br l in den pikdonkeren dan lachen wij van harte, met het gehuil en ’t geschreeuw met malkanders ongeluk.…. maar t’en is toch geen kermisleute.
Ik hoop dat Gij nog zoo gezond zijt als ik. ’t Is oogst volop oogst rogge en tarwe staan te glimpen in schitterende zonne.
En scherend schuilt de witte pikke Door het rillend roggestroo Halmpkes vallen ’t kopke voren ’t Een na ’t ander geern of noo Trillend bij het zagend zuigen van hun aller uitvaartsgang Nachten halmkes halmkes halmkes Nazen doet de doodenzang. Vele groeten en d’ ouil z.a.u.b. Paul Vandenbussche Adjudant 3/II B 132 Armée Belge en campagne le 13-8-16
Aan een Boerendochter Ei gij frissche boerendochter Ei gij schoone blonde deern” ‘k Zag u dikwijls ‘k zag u veel ‘k Zag u altijd even geern Om de lippen speelt de vreugde Door weemoed licht doorspekt, Zoo de lachend roode zijde Met een purper draad doorstekt Weg de blanke wangen Uit de donkere sombere stad Die een vinger dik met poeier Die met verve zijn beklad Ons het frissche boeren meisje Dat natuurlijk is en waar Ons die maalsche roode kaken, Ons dat blonde zijden haar Lieve bloem die in de velde Zachtjeskleurend open gaat En die in de warme stralen Van de zon te visschen staat.
‘k Wil u plukken, ‘k wil u troetlen En met u door ’t leven gaan ‘k Wil u minnen, bij u blijven, Tot de dood mij neer zal slaan Yzerfront --- Paul Van den Bussche
Een suiker nonkel Nonkel ligt daar op zijn bedde En hij voorstelt met den dood Rond hem weenen neef en nichtje Eer uit mode dan uit nood Hadden hem verzorg getroeteld Lijk hun eigen kindje teer Maar zijn minde zijne kluiten Zijne vette ponke meer Nonkel ziet hem valsche tranen Hij gelooft aan hun verdriet Maar dat ze in hun handen vrijven Om zijn schijven weet hij niet Nauw heeft Pier den geest gegeven Of de ponke wordt geteld En ze spelen met zijn kluiten Met zijn duur gewonnen geld Yzerfront --- Paul Vanden Bussche Och ’t Vlaamsch! Jufferken een potje bier ’S plait Mosieur il faut remplir? Wi, un verre die boordevol is Car moi j’ai un gorge die hol is Tout le bier loopt door en door Maar k’hoor Mademoiselle Oh… Que vous parle bien français gij En ik j’ai reeds vele rooi wei Avec tout bon volonté Pour craquer een woord of twee
C’est tout même un belle tale Que le tale van d wale !!! Oh le langue est trés facil Et puis beaucoup plus gentil Que le langue flaming est Iets dat fort beaucoup certain is J’veux pas un flaming pour man J’ai vous vu nog van mijn leven A Dixmude un fois of zeven Op de marché van de kaas Ou les femmes zooveel graas Houden soms avec gebaring Pour entre een drooge haring Ja menheer k’ben van Dixmude Spreekt toch als ‘tu belieft niet tr lude Alle man moet dat niet weten Ja k’versta t’vlaamsch is vergeten Om aan Charel aan te staan Hebt gij taalverraad begaan Ha dixmudsche tète de beurre Vou mérite dat de bezeure Het droog hof de rue du roi Zal gansch leven van émoi Heeren Mademoiselle is van Dixmude Zwijgt en zegt het niet te lude Teisez vous méfiez vous Of ze zeggen Juffrouw fou Heeren dag bonjour de walen Juffrouw ‘Charel zalt betalen Paul Vanden Bussche Yzerfront k’Droom en k’zie verledentijden jagend vliegen en vergaan k’zie t’geluk de liefde vluchten K’hoor een droom kloke slaan Razend slaat de lompe kleppel Tegen t’orens met razend schok Donderend woedend roept de stemme Van de huilend oorlogsklok
‘K hoor de toonen galmen sterven In hun worsteling met den wind Zoo de klachte van den strijder Die gekwetst geen hulpe vindt K’hoor de klachte van de weelde k’Hoor weenen van t’geluk Paul Van den bussche Yzerfront
Marke Voor het hekken van een hofstee Staat het arm kariot !!! Van Marke den slunsenkoopman Ouden deugniet halven zot d’Ezel laat zijn ooren hangen Hij en roert noch staart noch voet En de vliegen zat zich zuipen In zijn mager ezelsbloed Ko is aan ’t commerce maken Van de slunsen van de beenen !!! Twee cent !!! drie cent Koje.-!! twee cent !! Neen !!! Is ’t goed de stok intween? En ze kniezen Ko en dingen Dingen vort maar op dn prijs Buiten almeteens een juichend Schetterend gelach oprijst Ko loopt buiten in een furie d’Ezel hangt hoog in de lucht En de dikke goe boerinne Lacht dat ze er bij hutst en zucht Al de bengels van de karre!!!! ’t Zijn er voor het minste tien.En ze zetten ’t op een loopen Als ze zotten Kobus zien’t Weegt nu zoo niet meer langs achter Grauwtje valt in t’geheel niet zacht-
Op zijne stijve stokkepooten Gansch alleen door eigen macht Ko mag nu de slunsen hebben En hij kruipt op zijn getrek Vloekend op de strate jongens Die hem roepen gek, Kogek!!! Grauwtje, d’ezel trappelt langzaam zijn knoeste bultebeen,, de duivelskindren werpen morren aarde en brokken steen.. Paul Van den Bussche Yzerfront – Beerst – Dixmude –
Front de l’Yzer le 16 Aôut 1916 Monsieur Vanden Bussche Je ne sais comment vous prévenier de la nouvelle pémble dont le devoir m’impose de vous faire part. Votre fils Paul pour lequel je fus un ami plutôt du un chef à été frappe à la tête par une belle dans l’après midi du 14. Il n’a pas souffert car la mort fut instantanee. Vous ne pourrier croire mon fouvre…………….. l’impression profonde que cette perte cruelle à produit sur la officiers et les hommes sous mes orders. Le matin de la mort alors que nous avions été son mis à un bombardement d’une violence mome ik m’avant été donne d’admirer une fois de plus le courage et le sang froid remar quables de votre cher Paul. Je connaissons ses qualités de coeur le connaissais sa modestie. Je savais l’admirable soldat du il était et l’armée plut s’nonorer d’avoir en dans ses rangs un militaire d’une aussi belle trempe. Je me refuserais d’annoncer des nouvelles aussi pèmbles à des parents aussi admirable que vous à nous n’étons ici vous dans une situation analogue si tous nous ne nous attendions pas à que les notres restes au paip n’apprendraient pas un jour notre fatale issue. Nous sommes certains qu’ils onte àme aussi noble que la votre et qu’ils trouveront leur consolation dans la certitude nous aurons de feudu jusqu’à la mort, l’hommeur de nos foyera et de notre, nom Nous avons fait à Monsieur votre fils des finneradtes diones de sa bravoure et la compagnie
tiendra à omer sa tombe au cimetière d’Adinkerque. Vous avons recueillis quelques menus vlets trouves sur lui et le ferai le nécessaire afin qu’ils vous parviennent. Le Ministère vous fera parvenier la croix de l’ordre de Leopold et la croix de guerre que nous aurions voulu eruigler sur la poitsine de Paul si la mort n’ avait pas été aussi breve. Recevez, monsieur Vanden Bussche l’ expression de mes sentiments de profond respect et d’admiration. Signé – Eug Gillé Capitaine en 2e Commandant la 3/II B132 Armée Belge en campganie
bijlage 1 : de stamboom ! VANDENBUSSSCHE Ignace Armand ° 1797 x VERSTRAETE Victoria
Franciscus ° 1822
Stephanie
x VAN ALLEMEERSCH Marie Therèse
x DE JAEGER Karel
x DESMEDT Richard Jerome
° 1893
Sylvie ° 1886 x CASTELEYN Arthur Elisa
Alfons René x Elisa DECOCK
° 1850
° 1863
Silviana ° 1836 xx VANDENBUSSCHE x LOWAGIE Louise Paul Anna x VANHEE Alfons
Kamiel ° 1865 x PROOT Prudence
Carlos ° 1825 x Marie Therèse VANDENBUSSCHE Clemens ° 1831 x DEBEUCKELAERE Octavie
Mirana ° 1861 x DUPON Karel Jerome ° 1882 x H….ERYCKX Elisa
° 1894 + 1916 ° 1896
Paula ° 1898 x VANDENBUSSCHE Gabriël Willem ° 1901 x VANDENBUSSCHE Marcella
Anna x VANDENBUSSCHE Gabriël
Désiré
Gedetailleerd verslag over de dood van adjudant VandenBussche Paul, gedood door de vijand.
Op 14 augustus omstreeks 19 u speelde PV met de kaarten in een hoek van de loopgracht met zijn oppasser soldaat Muylle Octave die in Gits woont (dicht bij Diksmuide). Omstreeks 10 over 7 overhandigde sergeant Jack aan Paul twee brieven die tot hem waren gericht. Hij las die brieven en begon weer te spelen gedurende ongeveer 5 minuten. Op dat moment schoten de Duitsers veel. Paul stopte plots met spelen en zei tegen Muylle die zich er over verwonderde: “Ik ga een paar kogels afschieten, om hen te laten zien dat we hier nog zijn”. Hij stapte af op een uitkijkpost terwijl hij zich voorzichtig bukte en aangekomen tegenover een gedeelte van de versterking dat beschadigd was en dat waarschijnlijk te lijden had gehad onder het bombardement van die ochtend, doorboorde een kogel de versterking en raakte Paul aan het hoofd. Het was echt het noodlot. De samenloop van omstandigheden was van die aard dat men echt kan zeggen dat de dood hem riep. Muylle zag hem vallen en haastte zich naar hem terwijl hij Paul, Paul riep. Hij heeft niets geantwoord, heeft geen enkel woord gesproken. Aangezien ik mij op enkele meter van die plek bevond, kwam een man me zeggen dat deadjudant geblesseerd was. Ik heb meteen het order gegeven aan de brancardiers om naar de aangeduide plek te gaan en ik heb hen gevolgd. Men verbond Paul aan het hoofd maar het lichaam was helaas bewegingloos. Ondertussen liet onderluitenant Goffin die zijn pelotonchef was dokter Crabs verwittigen en aalmoezenier Reynders die zich inde hulppost bevonden. Ze liepen onmiddellijk toe en de dokter stelde vast dat de pols heel zwakjes klopte en dat Paul in een coma was, de dood nabij. Aalmoezenier Reynders boog zich naar hem toe en diende hem het heilig oliesel toe en de vergeving van zijn fouten. Daarna werd hij overgebracht naar de zaal van de verbanden (de verpleging) waar de dokter zijn dood vaststelde. De 16de augustus om 10 uur vond er een uitvaartdienst plaats in de kerk van A (in aanwezigheid van het lichaam). Alle officiers van het bataljon die niet in de loopgraven waren woonden deze dienst bij samen met zijn eenheid. Het muziek van het 14d de linieregiment speelde in de kerk ter zijner eer. Daarna werd het lichaam begraven op het kerkhof van Adinkerke. Al zij die Paul gekend hebben hielden er aan mee te helpen aan de versiering van zijn graf.
Paul werd dus getroffen op de west oever van de Ijzer 100 meter ten noorden van de monding van het kanaal van Handzame.