JAARRAPPORT 2014 DUTCH WILDLIFE HEALTH CENTRE
Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken, Directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn (DAD) Verplichtingnummer:2001067
DWHC jaarrapport 2014
1
CONTENTS 1. Inleiding ............................................................................................................................................................... 4 2. SURVEILLANCe en diagnostiek van wildziekten .................................................................................................. 4 2.1. Pathologische diagnostiek, early warning en surveillance ........................................................................... 4 2.1.1. Pathologische diagnostiek algemeen (BASIS) ....................................................................................... 4 2.1.2. Specifieke signalen en opvallende casussen (BASIS) ............................................................................. 5 2.2. Early warning systemen ............................................................................................................................. 11 2.2.1. Signaleringsoverleg Zoönosen (SoZ; BASIS) ........................................................................................ 11 2.2.2. Faunadata/Faunaregistratie (BASIS) ................................................................................................... 11 2.2.3. Europese overleggen wildziekten (BASIS) ........................................................................................... 11 2.2.4. Risk assessment/analyse: benadering van belanghebbende partijen (EXTRA) ................................... 12 2.3. Surveillance activiteiten en onderzoek ...................................................................................................... 13 2.3.1 Aviaire influenza monitoring 2014 (BASIS) .......................................................................................... 13 2.3.2. Phoca vitulina (gewone zeehond) – aviaire influenza monitoring (EXTRA) ........................................ 16 3. Deskundig advies over wildziekten ................................................................................................................... 17 3.1. Rapporten & expert opinion (BASIS en EXTRA) .......................................................................................... 17 3.2. Website / Helpdesk (BASIS)........................................................................................................................ 17 3.3. ‘Cursussen’ aan doelgroepen (BASIS)......................................................................................................... 19 3.3.1 Lezingen en vindersdagen of -avonden ............................................................................................... 19 3.3.2. Studenten ............................................................................................................................................ 19 4. Wildlife publicaties, posters en rapporten DWHC medewerkers ..................................................................... 20 4.1. Peer-reviewed DWHC publicaties (BASIS) .................................................................................................. 20 4.2. Posters (BASIS) ........................................................................................................................................... 21 4.3. DWHC RAPPORTEN (BASIS) ........................................................................................................................ 21 Referenties ............................................................................................................................................................ 22 Peer-reviewed artikelen: ................................................................................................................................... 22 Bijlage 1. Lijst met afkortingen.............................................................................................................................. 23 Bijlage 2 – Lijst Met Begrippen.............................................................................................................................. 24 Bijlage 3 - Werkplan 2015 ..................................................................................................................................... 25 DWHC jaarrapport 2014
2
Bijlage 4-Postmortaal onderzoek bevindingen 2013, per diersoort ..................................................................... 27 Zoogdiersoorten ................................................................................................................................................ 27 Vogels ................................................................................................................................................................ 41 Vissen ................................................................................................................................................................ 47 Amfibieën .......................................................................................................................................................... 47 Bijlage 5 - ‘Wildlife health’ monitoringsprogramma’s in Nederland..................................................................... 49 Algemeen .......................................................................................................................................................... 49 Toxinen, vergiftigingen en wetsovertredingen ................................................................................................. 49 Specifieke pathogenen, meerjarige monitoring programma’s ......................................................................... 49 Specifieke pathogenen, tijdelijke projecten ...................................................................................................... 51 Surveillance, Specifieke locaties........................................................................................................................ 51
DWHC jaarrapport 2014
3
1. INLEIDING Het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) heeft als missie het vermeerderen van de kennis over de gezondheid van wilde dieren en het bevorderen van een goed gebruik van die kennis bij het beleid aangaande de volksgezondheid, de gezondheid van (gedomesticeerde) dieren en het natuurbeheer. Het DWHC werd in 2002 opgericht. Het centrum is sinds augustus 2008 ondergebracht bij de Faculteit Diergeneeskunde van het Departement Pathobiologie te Utrecht. Het DWHC wordt financieel ondersteund door: het Ministerie van Economie Zaken, Directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn (EZ-DAD), het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en de Faculteit Diergeneeskunde (FD) van de Universiteit Utrecht. Deze kennen het DWHC een bepaald jaarbudget toe, de basisfinanciering. Activiteiten die hiermee gefinancieerd worden zijn aangeduid met ‘BASIS’. Daarnaast vindt er acquisitie plaats. De activiteiten waarvoor extra financiering is geworven, worden aangeduid met ‘EXTRA’. Bijlage 1 is een lijst met afkortingen, Bijlage 2 is een woordenlijst. Het DWHC werkplan 2015 is opgenomen in Bijlage 3.
2. SURVEILLANCE EN DIAGNOSTIEK VAN WILDZIEKTEN 2.1. PATHOLOGISCHE DIAGNO STIEK, EARLY WARNING EN SURVEILLANCE 2.1.1. PATHOLOGISCHE DIAGNOSTIEK ALGEMEEN (BASIS) 2.1.1.1. INGEZONDEN DIEREN In 2014 zijn 426 dode wilde dieren postmortaal onderzocht: 270 zoogdieren, 84 vogels, 71 amfibieën en 1 vis (BASIS). De pathologische bevindingen staan per diersoort in Bijlage 4. Daarnaast zijn er nog roodkeelduikers (Gavia stellata) en futen (Podiceps cristatus) onderzocht voor het opstellen van verdrinkingscriteria in januari (n=35; sommigen ingevroren; EXTRA). Figuur 1. Aantal wilde dieren ingezonden voor post-mortaal diagnostisch onderzoek per maand.
DWHC jaarrapport 2014
4
2.1.1.2. VERVOLGONDERZOEK In 2014 is vervolgonderzoek, buiten specifieke kleuringen en immunohistochemie, uitgezet voor: Parasitologie (n = 116; FD) Bacteriologie/mycologie/ (n= 37; VMDC, FD; CVI; kweek en/of PCR) Virologie (n=18; CVI, RIVM, ErasmusMC, Giessen; PCR) Toxicologie (n= 2; Gent). In het kader van screening voor ziekteverwekkers (onafhankelijk van aanwezigheid van laesies) is vervolgonderzoek uitgezet voor: Mycobacterium bovis (ca 100; CVI; PCR) Francisella tularensis (ca 44; CVI; PCR) Aviaire influenza virus (n=115; CVI ; PCR), Ranavirus (ca. 100, FD). 2.1.1.3. LOGISTIEKE ZAKEN Inzenders hebbben in 2014 geen gebruik gemaakt van de machtiging per SMS. Uitleg over het SMS-systeem is te vinden in eerdere jaarrapporten (2012 en 2013). Van ieder onderzocht vers dier worden er weefsels verzameld en in het DWHC weefselarchief opgeslagen. Het type weefsel dat is opgeslagen en de exacte locatie ervan kan sinds eind 2013 ingevoerd worden in het database systeem waarin DWHC ook de post-mortem onderzoeks resultaten en de laboratorium uitslagen per geval opslaat. In 2014, zijn deze data ingevoerd. Verder is er in 2014 voor weefsel opslag voor retrospectief onderzoek een nieuwe min 80°C vriezer aangeschaft. 2.1.2. SPECIFIEKE SIGNALEN EN OPVALLENDE CASUSSEN (BASIS) 2.1.2.1. MELES MELES (DAS; SPEERPUNT DIERSOORT 2014) 1 De das (Meles meles) was in 2014, net als in de twee voorgaande jaren, speerpunt diersoort. Het specifieke doel voor 2014 was om meer dassen te krijgen uit de gebieden waar de das voorkomt, maar niet voor onderzoek aangeleverd wordt (Figuur 2). Een oproep om dode dassen voor onderzoek in te zenden is tijdens de Dassenbijeenkomst 2014 gedaan. Deze bijeenkomst was georganiseerd door de Dassenwerkgroep Brabant en werd gehouden aan de faculteit Diergeneeskunde. Het DWHC presenteerde daar de 2013 onderzoeksresultaten bij dassen. Vanuit Limburg is aan de oproep gehoor gegeven. Op Figuur 2 is te zien dat er eind 2014 nog altijd een goede dekking was in Noord Brabant, en dat het aantal inzendingen uit Limburg toegenomen is. Daartegen is er geen aanwijzing voor een betere verspreiding vanuit Gelderland, Groningen en Friesland, en is de aanlevering vanuit Utrecht en Overijssel achteruitgegaan. Van de in 2014 aangeleverde dassen, waren de meeste verkeersslachtoffers. Bij één das werd morbillivirus infectie (vermoedelijk hondenziekte) vasgesteld op basis van histologie en immunohistochemie. Het dier was in april geëuthanaseerd omdat het afwijkend gedrag vertoonde en verwondingen had. De das kwam uit het zuiden van Limburg. Bij het onderzoek van de ingestuurde dassen werd specifiek gelet op aanwijzingen voor tuberculose. Daar was tijdens het post-mortem onderzoek (macroscopie, histologie en indien nodig Ziehl-Neelsen kleuring) geen aanwijzing voor. Bovendien zijn in de periode december 2012 t/m december 2014 lymfknopen van de longen van alle ingezonden dassen systematisch bemonsterd en doorgestuurd naar het CVI voor het testen op rundertuberculose. Alle kweek uitslagen uit de periode december 2012 t/m april 2014 waren negatief (109 monsters), i.e. er is geen Mycobacterium bovis aangetoond. De uitslagen van de monsters mei t/m december 2014 zijn nog niet bekend.
1
Een roulerend ‘speerpunt diersoort’ krijgt gedurende het jaar extra aandacht. Dit houdt in dat de betrokken veldnetwerken pro-actief benaderd worden, met als doel dat er meer dan gemiddeld dieren van de soort worden onderzocht. DWHC jaarrapport 2014
5
Figuur 2. Rechts een kaart met de vindlocaties van de in 2014, 2013 en in de periode 2008-2012 voor postmortem onderzoek ingezonden dassen. Links onder, een kaart van Nederland met de locaties waar dassen waargenomen zijn tussen 2002 en 2013 (bron: Telmee).
2.1.2.2. CAPREOLUS CAPREOLUS (REE) – MYCOBACTERIOSE Op 24 januari 2014 werd een volwassen reegeit (Capreolus capreolus) in Gelderland doodgevonden. Het dier had granulomateuze ontstekingshaarden in velen organen. De oorzaak was een besmetting met een in de omgeving voorkomende bacterie, Mycobacterium avium subsp avium infectie. Figuur 3. Sterk vermagerde reegeit met ontstekingshaarden in longen, lever, milt en lymfknopen, als gevolg van Mycobacterium avium subsp avium infectie.
DWHC jaarrapport 2014
6
2.1.2.3. CAPREOLUS CAPREOLUS (REE) – ANOPHTALMIE Een beiderzijds blindgeboren reekalf is toen het drie weken oud was geëuthanaseerd. Het dier was in matige conditie. Behalve afwezigheid van de oogbollen, waren er geen verdere afwijkingen. In 2013 was er een edelhertkalf met vergelijkbare afwijking.De oorzaak is niet achterhaald.
Figuur 4. Ree geboren zonder ogen.
2.1.2.4. CAPREOLUS CAPREOLUS (REE) – TWEE REEKALVEREN MET HERSENONTSTEKING In augustus deed een particulier beroep op een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) in Gelderland omdat er een dood reekalf in de tuin lag. De BOA vond toen nog een tweede dood kalf op 10 meter afstand. Beiden dieren hadden naast trauma ook aanwijzing voor hersen- en hersenvliesontsteking. De hersenontsteking heeft waarschijnlijk de kans voor de kalveren om gegrepen te worden door een roofdier/hond vergroot. De exacte oorzaak van de hersenontsteking is niet achterhaald (zie Bijlage 4, Capreolus capreolus – ree incident 20, dier 21-22). 2.1.2.5. EPTESICUS SEROTINUS (LAATVLIEGER) –RABIES INFECTIE In juli werd een laatvlieger stervende, en kort daarna dood, waargenomen in Tilburg. Onderzoek wees uit dat het dier inwendig bloedingen (verbloeding naar maagdarmkanaal, acute longbloedingen), lintwormen en hersenontsteking had. Laboratorium diagnostiek bij het CVI wees uit dat het dier besmet was met een virus uit het genus rabiës (vermoedelijk het European Bat Lyssa Virus-1). European Bat Lyssa Virus-1 werd in Nederland in de periode 1984-2004 bij 21% van de onderzochte, veelal ziek of doodgevonden, laatvliegers vastgesteld (van der Poel et al., 2005). Mensen lopen een risico om bij contact met een laatvlieger besmet te worden. Het hoogste risico op contact met een besmette laatvlieger is in de periode april – oktober (Takumi et al., 2009). 2.1.2.6. LEPUS EUROPAEUS (HAAS) –PSEUDOTUBERCULOSIS Zeven van de 12 hazen die in de periode januari-april 2014 onderzocht zijn, waren besmet met Yersinia pseudotuberculosis. De hazen kwamen uit verschillende delen van Nederland: Limburg, Noord Brabant, Gelderland, Zuid Holland en Drenthe. Yersinia pseudotuberculosis infectie is elders in Europa een belangrijke doodsoorzaak van hazen, en sterfte komt vooral in de koude en natte seizoenen voor (Stĕrba F. 1985, Bartling C. et al., 2004). Besmetting vindt plaats via inname van besmet voedsel of water. De infectie is beschreven bij veel wilde zoogdier- en vogelsoorten, en ook bij gehouden dieren en de mens. Hoewel mensen net als hazen besmet kunnen worden vanuit de omgeving, lijkt goede hygiëne passend bij omgang met hazen en andere wilde dieren, en bij het bereiden van hun producten (Bockemühl J. et al., 2004). Meer informatie over Y. pseudotuberculosis infectie bij de haas is te vinden op de website van het DWHC (www.dwhc.nl). Figuur 5. Een haas met Y. pseudotuberculosis infectie is met het blote oog niet te onderscheiden van een haas met tularemie. In deze haas zat de Y. pseudotuberculosis bacterie onder anderen in de blinde darm. De lichtere puntjes erin zijn weefselverstefhaarden met bacterie erin.
DWHC jaarrapport 2014
7
2.1.2.7. LEPUS EUROPAEUS (HAAS) – TULAREMIE/HAZENPEST In mei 2014 is de zoönose tularemie vastgesteld bij een doodgevonden haas (Lepus europaeus) in de Provincie Utrecht. Deze haas had teken en de bacterie is ook in deze teken vastgesteld. De teek kan de bacterie met het bloedmaal hebben opgenomen. Tularemie is in 2014 verder nog aangetoond bij een mens uit Zeeland en twee mensen uit Groningen. In beide gevallen was er sprake van contact met een haas. De haas uit Zeeland lag nog in de vriezer en daarin heeft het CVI aanwezigheid van de bacterie bevestigd. Er zijn m.b.t. tularemie in 2014 een aantal activiteiten geweest: Begin 2014 heeft het Signaleeringsoverleg Zoönosen (SoZ) besloten een projectgroep in te stellen voor tularemie en is er een risicobeoordeling voor tularemie in Nederland gedaan. Aan deze risicobeoordeling werkten mee het CVI, DWHC, GGD Limburg-Noord, AMC, RIVM en NVWA. De risicobeoordeling staat op de websites van deze organisaties. Verder heeft er in Uppsala, Zweden, van 26-28 maart een workshop over tularemie plaastgevonden. Aan deze workshop namen zowel humane als veterinaire experts deel. RIVM, CVI, en DWHC hebben er een gezamelijke presentatie gegeven. Tularemie krijgt Europees aandacht o.a. omdat er signalen zijn dat het aantal gevallen in sommige landen is toegenomen bij mens en dier, en het onduidelijk is of dit een echte toename is of het gevolg van het beter zoeken ernaar. Gerichte communicatie naar doelgroepen die met hazen in contact komen (zie punt 3.2.).
Figuur 6. Kaart met tularemie gevallen bij mens en haas t/m eind 2014
2.1.2.8. LEPUS EUROPAEUS (HAAS) –EUROPEAN BROWN HARE DISEASE Bij drie hazen is European Brown Hare Disease vastgesteld. Dit waren een haas uit Gelderland (mei), een uit Zuid Holland (juli), en een uit Overijssel (juli). Twee hiervan hadden leverontsteking. European Brown Hare Disease wordt veroorzaakt een calicivirus. Dit virus is nauw verwant aan het virus dat bij konijnen VHD (Viral Haemorrhagic Disease) veroorzaakt (zie ook jaarrapport DWHC 2013). De PCR-test is uitgevoerd door het ErasmusMC.
DWHC jaarrapport 2014
8
2.1.2.9. PROCYON LOTOR (WASBEER) – BAYLISASCARIS INFECTIE Twee wasberen zijn in 2014 aangeleverd uit het oosten van Gelderland, een jong vrouwelijk dier in redelijke voedingstoestand in oktober en een mannelijk dier in goede voedingstoestand in december. De dieren zijn ca. twee kilometer van elkaar gevonden, allebei langs de weg. Bij beide dieren was er aanwijzing voor trauma. Maar daarnaast is bij beiden dieren de wasbeerspoelworm Baylisascaris procyonis gevonden (zie voor informatie over deze worm de DWHC website). Er is nog gericht communicatie naar doelgroepen die met wasberen in contact komen uitgezet (zie punt 3.2), omdat B. procyonis een zoonose is. De bevinding is tevens onder de aandacht van het SoZ gebracht (zie punt 2.2.1), mede omdat de dieren niet ver van de Duitse grens gevonden zijn. In Nederland worden wasberen incidenteel in het wild gezien en er wordt vanuit gegaan dat dit vooral losgelaten/ontsnapte als gezelschapsdier gehouden wasberen zijn. Bij deze dieren is een B. procyonis besmetting niet vaak vastgesteld (Maas et al., 2013). Maar de wasbeerpopulatie in Noord-Rijnland Westfalen neemt toe, uitbreiding ervan naar Nederland is niet uit te sluiten. Er is geen informatie over het al dan niet voorkomen van B. procyonis besmetting in deze populatie. De herkomst van deze twee wasberen is tot nog toe onduidelijk gebleven. 2.1.2.10. VULPES VULPES (VOS) –SCHURFT Bij een juveniele vrouwelijke vos uit Limburg is in februari 2014 een besmetting met Sarcoptes scabei (scabiësschurft) aangetroffen (zie voor informatie over schurft de DWHC website, www.dwhc.nl). . Figuur 7. Links en midden – de vos met kale plekken en korsten, als gevolg van een besmetting met de schurft mijt Sarcoptes scabei. Rechts – voorkant van de brochure die over schurft gemaakt is.
2.1.2.11. SCIURUS VULGARIS (EEKHORN) – VERHOOGDE STERFTE Eind 2014 kwamen er berichten over opvallende sterfte bij eekhoorns (uit de boom vallen) in de pers. Vervolgens zijn 37 eekhoorns eind 2014 en nog enkele in 2015 onderzocht. De bevindingen zullen beschreven worden in het jaarrapport 2015. 2.1.2.12. ACCIPITER NISUS (SPERWER) – “HET GEEL” Eind juni 2014 vond een ringer dode en zieke sperwer jongen in een nest in Noord Holland. Twee hiervan zijn onderzocht. Beiden waren sterk vermagerd en hadden uitgebreide mond en keelontsteking als gevolg van Trichomonas spp. infectie (‘’het geel’’). Roofvogels worden geacht besmet te worden met het geel door het eten van besmet prooi. Het is in dit geval onduidelijk of prooi of besmette voerende ouders de parasiet hebben overgebracht.
DWHC jaarrapport 2014
9
Figuur 8. Een van de twee sperwer jongen (de veren zijn nat gemaakt) met trichomonas infectie. Rechts: open gehouden bek, bij de pijl is weefselversterf in de mond en keelholte te zien.
2.1.2.13. CORVUS MONEDULA (KAUWEN) – HEPATITIS, MYOCARDITIS, NEFRITIS, ENTERITIS Ca. 11 kauwen en een kleine mantel meeuw werden gevonden op een locatie in Zuid Holland. Vier kauwen zijn onderzocht. Er werd bij meerdere vogels lever-, hart-, nier-, en/of darmontsteking vastgesteld. West Nile virus werd uitgesloten d.m.v. PCR test bij het CVI (Bijlage 4, Corvus monedula- kauw incident 1, dieren 1-4). 2.1.2.14. CYGNUS OLOR (KNOBBELZWAAN) – HEPATITIS, NEFRITIS, PNEUMONIE Drie dode knobbelzwanen (twee juveniel, een volwassen) uit een koppel in het noorden van Nederland zijn in augustus ingezonden. Ze hadden lever, nier en longontsteking, waarvoor geen etiologisch agens is aangetoond (Bijlage 4, Cygnus olor - knobbelzwaan incident 2, dieren 2,3,4). Om meer zicht te krijgen op dergelijke infecties bij de zwanen, en hun mogelijke oorzaak, is de knobbelzwaan gekozen tot speerpunt dier van 2015. 2.1.2.15. GARRULUS GLANDARIUS (VLAAMSE GAAI) – SLECHTE MINERALISATIE SKELET In een tuin werden drie juveniele Vlaamse gaaien dood gevonden. Een paar dagen eerder was er ook al een gevonden. Alle drie waren overleden door trauma. Mineralisatie van het skelet was slecht bij alle drie de vogels. 2.1.2.16. LARUS FUSCUS (KLEINE MANTELMEEUW) In juli werden kleine mantelmeeuwen doodgevonden langs de kust van Scheveningen. Een besmetting met aviaire influenza virus werd uitgesloten. De exacte doodsoorzaak is niet achterhaald (Bijlage 4, Larus fuscus – kleine mantelmeeuw incidenten 1 & 2, dieren 1-8). 2.1.2.17. AMFIBIEEN - RANAVIRUS INFECTIE In 2014 zijn er weer ranavirus infecties vastgesteld onder amfibieën, met name bij kikkers van het groene kikker complex (Pelophylax spp.), de kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris) en de knoflookpad (Pelobates fuscus). Ranavirus infectie is inmiddels in Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord Brabant en Limburg aangetoond. In dit kader zijn er ook in 2014 veldbezoeken geweest, en heeft er voorlichting plaastgevonden (Ranavirus voorlichtingsproject Drenthe, getrokken door RAVON; overleg met Staatsbosbeheer Limburg) (zie ook punt 3.2).
DWHC jaarrapport 2014
10
2.2. EARLY WARNING SYSTEMEN 2.2.1. SIGNALERINGSOVERLEG ZOÖNOSEN (SOZ; BASIS) Het DWHC heeft in 2014 deelgenomen aan het Signaleringsoverleg Zoönosen. 2.2.2. FAUNADATA/FAUNAREGISTRATIE (BASIS) Faunadata is van belang voor early warning. Ten eerste kan een verandering in aantallen geteld grof vrij wild en klein vrij wild, of een verhoogd aantal meldingen van valwild, een signaal zijn dat een populatie met een gezondheidsprobleem kampt. Ten tweede biedt fauanadata informatie over de grootte en de verspreiding van de wild dier populaties, hetgeen van belang is voor het inschatten van risico. In Nederland worden aantallen grof vrij wild en klein vrij wild geteld en geregistreerd in de context van beheer en schade bestrijding. In een steeds groter wordend aantal provincies gebeurt deze registratie in een digitaal systeem (FRS©). Dit systeem beoogd administratieve lastenverlichting, transparantie, privacy, bestuurlijke borging en efficiency in uitvoering. Tot eind 2014 was het Provinciale uitwisseling Faunafonds Faunabeheereenheden (PuFF) de overlegstructuur waar de ontwikkeling van het digitale systeem met NatuurNetwerk (facilitator-eigenaar) besproken werd. Het DWHC nam deel aan de overleggen, en heeft i.v.m. het sms-systeem en het GPM project een eigen aan FRS© gekoppelde portal (DWHCregistratie©), net als de NVWA en de poeliers/wildhandelaren (WRS©). De overlegstructuur is eind 2014 geherorganiseerd, waarbij het DWHC met de NVWA en de Nederlandse Bond van Poeliers en Wildhandelaren (NBPW) is ingedeeld in de gebruikers groep ‘Keten’. In 2015 zullen er met NatuurNetwerk werkafspraken gemaakt moeten worden. 2.2.3. EUROPESE OVERLEGGEN WILDZIEKTEN (BASIS) 2.2.3.1. OPKOMENDE ZIEKTEVERWEKKERS Afrikaanse varkenspest (AVP, of ASF in het Engels) en tularemie bij wilde dieren kregen in 2014 Europees aandacht (voor tularemie, zie punt 2.1.2.7). ASF werd begin 2014 in Polen en Litouwen onder gehouden varkens en/of wilde zwijnen vastgesteld, later ook in Letland en Estland. De besmetting heersde al enige tijd in gebieden ten oosten en zuid-oosten van deze landen. ASF is een besmettelijke virus ziekte met grote economische gevolgen voor de varkenshouderij. De ziekte is vaak dodelijk bij wilde zwijnen, maar de situatie is nieuw en goede kennis erover ontbreekt. Het is momenteel onduidelijk of wilde zwijnen een rol hebben in het onderhouden van de ASF cyclus in Europa. Dit heeft geleid tot verschillende Europese overleggen/acties, waar het DWHC direct of indirect bij betrokken was: Overzicht wild zwijn NL - Er is begin februari op verzoek van EZ een overzicht gemaakt van ‘het voorkomen en de herkomst van vrijlevende wilde zwijnen in Nederland’. De faunabeheereenheden van betrokken provincies hebben hiervoor de data aangeleverd. Signalering kennis hiaat – Van 6-8 maart was er een open Europese workshop over het wilde zwijn en ASF in Uppsala, Zweden. Het DWHC heeft hier aan deelgenomen, evenals het CVI, de GD Deventer en EZ. Dit heeft geleid tot het indienen van een project voorstel bij het COST programma van het EU (in 2014 afgewezen, in 2015 opnieuw ingediend). Het DWHC maakt deel uit van het consortium. Verder heeft dit kennishiaat ook tot een networkmeeting van EFSA geleid (zie punt 2.2.3.2.) Voorlichting – Het DWHC heeft een Engelstalige folder gemaakt over ASF bij wilde zwijnen en andere wilde varkenssoorten. Doordat de folder Engelstalig is kan het internationaal gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld de intentie was van een Food and Veterinary Office expert. De informatie in de folder heeft vervolgens gediend voor voorlichting in het Nederlands bij doelgroepn in Nederland (zie punt 3.2. voor details). Het DWHC heeft verder EZ geattendeerd op eventuele voorlichting over ASF bij oost-Europese werknemers in de land- en tuinbouw.
DWHC jaarrapport 2014
11
Figuur 9. Engelstalige factsheet over Afrikaanse varkenspest bij wilde zwijnen
2.2.3.2. EFSA NETWORKMEETING WILDLIFE SURVEILLANCE In april 2014 heeft het DWHC de NVWA vertegenwoordigd tijdens een networkmeeting over Wildlife Surveillance georganiseerd door de European Food Safety Authority (EFSA) in Parma. EFSA geeft onafhankelijk wetenschappelijk advies aan en ondersteuning voor EU wetgeving en beleid op het gebied van voedsel en voedselveiligheid, bijvoorbeeld risicoanalyses (assessment). De Europese commissie, het Europese parlement, en lidstaten kunnen vragen stellen aan EFSA. De workshop was georganiseerd door het EFSA team ‘Animal health and Welfare’, na aanleiding van regelmatige vragen over risico’s m.b.t. wilde dieren en ziekteverwekkers, zoals in 2102 de rol van wilde zwijnen bij een mond-en-klauwzeer uitbraak, en in 2014 het nut van specifieke controle/preventie maatregelen bij ASF onder wilde zwijnen. Dit heeft geleid tot de bredere vraag: ‘Does wildlife disease surveillance in Europe have the sensitivity that is required by the legislation?’ 2.2.4. RISK ASSESSMENT/ANALYSE: BENADERING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN (EXTRA) Het DWHC heeft in 2014 contact gehad met verschillende partijen, anders dan de huidige opdrachtgevers, die belang hebben bij het signaleren/monitoren van ziekten bij wilde dieren en de communicatie van eventuele geassocieerde risico’s. Dit waren BioNext, LTO, KJV en de Provincie Noord Brabant.
BioNext - Op 26/8/14 is BioNext bezocht voor een kennismakingsgesprek. BioNext is een ketenorganisatie voor duurzame, biologische landbouw en voeding. BioNext schat in dat het grootste veeziekterisico voor hun achterban niet voorkomt uit direct contact met wild, en vraagt zich af in welke mate kennis over ziekteverwekkers bij wild in Nederland voor hun achterban relevant is.
LTO - Op 21/10/14 is er overleg geweest met een vertegenwoordiger van de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO). Dit was een eerste kennismakingsgesprek, mede na aanleiding van een vraag vanuit de achterban van LTO over tuberculose bij dassen. Er werd een vervolg kennismakingsgesprek van DWHC met de LTO bestuurders gepland voor november 2014. Daarbij zouden de bestuurders DWHC leren kennen, en kon er specifiek ingegaan worden op rundertuberculose monitoring bij dassen en IBR/BVD monitoring bij wilde herkauwers. I.v.m. de vogelgriep uitbraak is de geplande afspraak verzet naar april 2015.
KJV - Op 18/11/14 vond een kennismakingsgesprek plaats met de nieuwe directeur van de Koninklijke Jagers Vereniging (KJV) Laurens Hoedemakers en de ecolooog van de KJV Wim Knol. De KJV zou meer zicht willen krijgen op de ecologische impact van ziekten.
DWHC jaarrapport 2014
12
Provincie Noord Brabant - Op uitnodiging van de provincie Noord Brabant heeft het DWHC op 7/11/14, samen met de KJV, Stichting het Reewild, Sportvisserij Nederland, het Waterschap Brabantse Delta en Stichting Ark, een ‘werkdiner’ gehad met gedeputeerde van Noord Brabant, portefeuille Ruimtelijke Ontwikkeling en Wonen. Het werkdiner had tot doel te bespreken hoe provincie, jagers en vissers elkaar konden helpen, met als centrale vraag: ‘Wat betekent <<de natuur in een goede conditie houden>>?’. Dit heeft geleid tot een vervolg afspraak met de gedeputeerde van Noord Brabant, portefeuille ecologie.
Daarnaast heeft het DWHC deelgenomen aan het symposium ‘Wildziektensurveillance: integratie in natuurbeheer’ dat EZ en VWS organiseerden op 22 oktober 2014 in Naarden. Hiervan was het voornaamste doel om in gesprek te treden met natuurorganisaties en ander partijen over het nut van signaleren/monitoren van ziekten bij wilde dieren. De voordrachten betroffen het belang van wildziekten onderzoek voor de samenleving, de praktijk, en drie casussen (belang voor de natuur, belang voor de landbouw en belang voor de volksgezondheid). Dit heeft onder andere geleid tot een vervolgcontact met de 12 Landschappen (zie punt 3.3.1).
2.3. SURVEILLANCE ACTIVITE ITEN EN ONDERZOEK 2.3.1 AVIAIRE INFLUENZA MONITORING 2014 (BASIS) Het doel van de aviaire influenza virus monitoring bij dode wilde vogels (afgekort als AI-monitoring) is de tijdige detectie van hoog-pathogeen AI (HPAI) van het subtype H5N1 bij in het wild levende vogels ter bescherming van pluimvee in pluimveebedrijven en ter vrijwaring van de veterinaire volksgezondheid (EU Besluit 2010/367/EU, Bijlage II, deel 1). Nederland is vanuit de EU wettelijk verplicht om dode wilde vogels te monitoren op AI-infectie (Richtlijn 2005/94/EG & Besluit 2010/367/EU). Het gaat hier om AI-monitoring die plaats vindt buiten de tijden van een vastgestelde AI-uitbraak in Nederland of de buurlanden. Uitgangspunten zijn 300-500 vogels/per jaar. Mede in navolging van de aanbevelingen uit de audit van het DWHC, heeft EZ deze taak sinds 2014 bij het DWHC neerglegd. DWHC werkt daarin samen met Sovon, die zorgdraagt voor de inzameling van de dode vogels. Er zijn twee doelen gezet voor de periode 2014-2018: Doel 1: een representatieve spreiding van ingezonden dode vogels (conform watervogel dichtheden). Doel 2: de gemelde vogels dubbel te benutten, eenmaal voor post-mortaal onderzoek in het kader van non-targeted surveillance, en andermaal voor AI monitoring. De overdracht heeft in het eerste semester van 2014 plaatsgevonden. De omschakeling liep logistiek niet helemaal soepel, daarom is een stroomschema opgesteld. De meldingsportal van Sovon is aangepast zodat het meer zichtbaar is geworden en gebruikersvriendelijker. Er is een functie voor data export uit de Sovon data base gemaakt zodat overzichten in excel ge-extraheerd kunnen worden door Sovon en het DWHC. Er zijn voorlichtingsposters gemaakt met de AI-doelsoorten die genoemd zijn in de Europese wetgeving (Figuur 10 & 11). Deze zijn gebruikt op de Buitendag Midden Nederland en in de DWHC-Sovon stand op de Sovon Landelijke dag (zie ook punt 3.3.1.). In totaal zijn er 115 kadavers van AI-doelsoorten ingezonden, waarvan 75 via waarnemers van Sovon die ze gemeld hadden via de Sovon-site. De resterende 40 vogels waren direct bij het DWHC gemeld en ingezonden. Het ging om 23 vogelsoorten. De vogels kwamen vooral uit Noord Holland, maar ook uit zeven andere provincies. Van de via Sovon gemelde AI-doelsoort vogel kadavers, zijn er 72 direct naar het CVI gegaan, en 3 zijn dubbel benut. Daarnaast zijn er nog 3 bij Sovon gemelde niet AI-doelsoorten bij het DWHC onderzocht. Tijdens de uitbraak van H5N8 zijn er dode vogels gemeld die niet opgehaald konden worden vanwege het vervoersverbod. Sovon en DWHC hebben deelgenomen aan EZ vergaderingen m.b.t. vogelgriep.
Figuur 10 & 11. AI dode vogel monitoring posters.
DWHC jaarrapport 2014
13
DWHC jaarrapport 2014
14
DWHC jaarrapport 2014
15
2.3.2. PHOCA VITULINA (GEWONE ZEEHOND) – AVIAIRE INFLUENZA MONITORING (EXTRA) Een toename in sterfte onder gewone zeehonden werd voor het eerst in maart 2014 in Zweden vastgesteld, daarna in juni in Denemarken, en vervolgens in het najaar in Duitsland, en tenslotte in november in Nederland. Bij dode zeehonden in Zweden, Denemarken en Duitsland werd longontsteking vastgesteld, geassocieerd met aviaire influenza virus (AI virus) H10N7 en secundaire bacteriële infecties. Het virus was nauw verwant aan AI virussen recent gevonden bij migrerende wilde eenden en pijlstaart eenden in Georgië, Egypte en Nederland (Krog et al., 2014, Zohari et al., 2014, Bodeweis et al. 2015). Het zeehondenziektevirus (morbillivrus) werd uitgesloten. Voor het volgen van het verloop van de epidemie, heeft het DWHC in opdracht van de overheid in de periode november-december 2014 vijf gewone zeehonden onderzocht. Bij een zeehond is het AI virus H10N7 aangetoond, maar dat was niet de doodsoorzaak (zie Bijlage 4, Phoca vitulina – gewone zeehond incidenten 2, dier 2). Het DWHC heeft ook de logistiek geregeld van het insturen van keel swabs van dode zeehonden en testen ervan voor AI virus door het CVI. Het heeft ook regelmatig overzichten gemaakt van de uitslagen van de AIV tests verricht op dode en levende gewone en grijze zeehonden (Halichoerus grypus) door het CVI en het ErasmusMC voor EZ-Noord. 2.3.3. TWEE PROJECTEN IN HET KADER VAN DE VOEDSELVEILIGHEID IN DE KETEN WILD (EXTRA) In 2006 zijn de EU Verordeningen met betrekking tot hygiënevoorschriften, traceerbaarheid, en officiële controles van levensmiddelen afkomstig van vrij-levende wilde dieren ingevoerd. Met deze nieuwe Europese wetgeving werd de functie ‘GP’ geïntroduceerd. GP’s zijn jagers die met succes de in de VO (EG) 853/2004 omschreven opleiding tot GP hebben gevolgd, aan wie de bevoegde autoriteit een aantal in de wet vastgelegde taken heeft overgedragen. Dit zijn taken die betrekking hebben op de beoordeling op geschiktheid voor humane consumptie van vrij wild dat in de handel komt. Specifiek, GP’s onderzoeken exterieur, en/of karkas en ingewanden van vrij wild na het schot. Rekening houdend met de informatie van de jager over het gedrag van het dier voor het schot, beoordeelt de GP of er wel of niet abnormale kenmerken of verontreinigen zijn die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico vormt voor de gezondheid van de mens. Deze beoordeling heet het 1e onderzoek. De GP legt de beoordeling vast in de Verklaring 1e onderzoek. Bij abnormaliteiten komt het dier niet in de handel, tenzij overgedragen aan en alsnog goedgekeurd door de NVWA. Bij het in de handel brengen van het vrij wild wordt deze Verklaring 1e onderzoek meegeleverd (op papier, of digitaal). De meerwaarde van de GP is dat sinds de wijziging van de Nederlandse wetgeving in 2008, alle dieren die in de handel komen het 1e onderzoek ondergaan, ook het wild dat door de jager aan de poelier en het restaurant wordt geleverd. De Verklaring 1e onderzoek maakt de informatie voor de bevoegde autoriteit traceerbaar. Alleen heeft de NVWA door de procedure slecht zicht op de abnormale kenmerken die leiden tot het niet in consumptie brengen van grof vrij wild door de GP. Ook was de invoering van nieuwe wetgeving in de praktijk nog niet geëvalueerd. Het DWHC heeft in die context twee projecten in opdracht van EZ uitgevoerd, waarvan het eerste afgerond is. Het eerste was het pilot project “Gekwalificeerd Persoon Monitoring” (GPM), dat eind 2012 van start ging en juni 2014 eindigde. Dit project werd uitgevoerd in samenwerking met de NVWA en NatuurNetwerk. Het had als belangrijkste doel zicht te krijgen op de afwijkingen en ziekten die leiden tot het niet in consumptie brengen van grof vrij wild door de GP. Voor de opzet van deze pilot wordt naar het jaarrapport 2013 verwezen. In 2013 was de software functioneel en waren 7 NVWA medewerkers en 32 GP getraind (23 GP actief) in het beschrijven van laesies en het nemen van de juiste monsters. Aan het einde van het project waren er 16 monsters ingezonden (15 via GP, 1 via de NVWA): 10 van reeën, 4 van edelherten en 2 van wilde zwijnen. Het type laesie dat het vaakst werd vastgesteld was long-(en-luchtweg-)ontsteking. Er waren ook huid, spier en gewrichtsonstekingen. Als reden voor het lage aantal ingezonden monsters was dat geschoten grof vrij wild over het algemeen gezond was. Het tweede project is in de 2e helft van 2014 van start gegaan. Het doel van dit project was een kwalitatieve evaluatie van de invulling die in Nederland voor de keten wild is gegeven aan de EU Verordeningen met betrekking tot hygiënevoorschriften, traceerbaarheid, en officiële controles van levensmiddelen afkomstig van vrij-levende wilde dieren. Het project focust zich in het bijzonder op ‘meerwaarde van de gekwalificeerd persoon (GP)‘ en ‘traceerbaarheid van wild in de huid en vlees afkomstig van vrij-levende wilde dieren’ uit Nederland. Dit project zal in het jaarrapport 2015 nader worden toegelicht. DWHC jaarrapport 2014
16
3. DESKUNDIG ADVIES OVER WILDZIEKTEN 3.1. RAPPORTEN & EXPERT OPINION (BASIS EN EXTRA) OIE rapportage Het ‘OIE Wildlife Disease report 2013 2nd semester’ en ‘OIE Wildlife Disease report 1st semester 2014’ zijn ingeleverd bij de NVWA, samen met het achtergrond rapport voor de CVO. De OIE is de wereld organisatie voor diergezondheid. Overige rapporten, zie punten 2.1.2.7. (tularemie) en 2.2.3.1. (ASF). Expert opinion Het DWHC heeft met pathologische expertise bijgedragen aan: het overleg ‘walvis-strandingsprotocol’ van EZ en het Ministerie van Defensie in Den Haag op 9 jan 2014, het overleg draaiboek zeehondencrisis met EZ, de zeehondenopvangcentra, Imares en en het ErasmusMC in Leeuwarden op 21 oktober 2014. Het DWHC heeft met wildlife population health expertise bijgedragen aan: RISKSUR (www.fp7-risksur.eu) workshop on ‘Best Practice in Animal Health Surveillance’ op 30 september 2014 in Den Haag. Het CVI vector-borne diseases project expert workshop 4 op november 2014 over tularemie & boviene babesiose te Lelystad, CVI vector-borne diseases project expert workshop op 11 november 2014 over WNV & EHD serotype-6 te Lelystad, en CVI vector-borne diseases project rondetafeldiscussie over de onderzoeksprioriteiten voor vectorovergedragen ziekten in Nederland op 25 november 2014 te Schiphol.
3.2. WEBSITE / HELPDESK (BASIS) Het DWHC heeft in april dit jaar een persoon voor de communicatie aangetrokken. Er is vervolgens veelvuldig gecommuniceerd naar verschillende doelgroep over ziekten bij wilde dieren (zie tabel 1). In december is de eerste e-mail nieuwsbrief verzonden aan geinteresseerden. De digitale nieuwsbrief geeft in vogelvlucht een overzicht van recente signalen en andere ontwikkelingen op het gebied van gezondheid van wilde dieren.
Tabel 1. Berichten gericht aan/geplaatst door doelgroepen Signaal / oproep
Binnenlands signaal DWHC Tularemie
Ranavirus Wasberen met wasbeerspoelwormen AI H10N7 bij gewone zeehond
Website DWHC
DWHC stelt Nederlandstalige informatie op voor tijdschriften
DWHC stelt Nederlandstalige informatie op voor websites/opnames
Bericht bij nieuwe casussen
www.knjv.nl; nieuws (KJV) www.nojg.nl (NOJG)
Bericht
De Nederlandse Jager (KJV) Jacht & Beheer (NOJG)
De Nederlandse Jager (KJV; 2x) Zoogdier (Zoogdiervereniging) Jacht & Beheer (NOJG) Spotter (NBPW)
RTV Drenthe (TV opnames) www.zoogdiervereniging.nl en op zoogdier twitter
Bericht (2x)
DWHC jaarrapport 2014
17
Ziekte bij eekhoorns
Persbericht Bericht (2x)
Metro
Binnenlandse signalen van derden Vogelgriep H5N8 Aanvaring doodsoorzaak gewone vinvis Insectetende vogels en neonicotinoïden Wilde eend als trekvogel, waarschijnlijk geen rol bij vogelgriep? Internationaal signaal Afrikaanse varkenspest (ASF)
Wild zwijn met trichine (Oostenrijk/België) MKZ Tunesie met aandacht DWHC folder MKZ Mensen met tularemie door rivierkreeft KVP in Letland met aandacht DWHC folder Oproep Zwarte reeën (oproep i.s.m. Duitsland) Wasbeerhond
Overig Tekenziekten niet zijnde lyme
www.natuurbericht.nl www.zoogdiervereniging.nl www.nojg.nl (NOJG) Landelijke krant (Trouw, Telegraaf, Metro, Het Parool Volkskrant, Nederlands dagblad, Algemeen Dagblad) Regionale media (Tubantia, RTV Utrecht, RTV Oost, Omroep Gelderland) Vroege vogels Eenvandaag (TV opnames) RTV Drenthe (ook radio) RTL Nieuws FOK!Nieuws Nieuws.nl Nu.nl Dieren.blog.nl
RTV Utrecht (radio en TV)
Bericht (5x) Bericht Bericht Bericht
Bericht (3x). Engelstalige folder (ook verstuurd aan 61 mail adressen).
Jacht & Beheer (NOJG) Reewild (Stichting het Reewild) Vakblad Bos, Natuur en Landschap (VBNL) De Nederlandse Jager (KJV)
www.knjv.nl (KJV)
Jacht & Beheer (NOJG) De Nederlandse Jager (KJV) www.nojg.nl (NOJG) Bericht www.knjv.nl (KJV)
Reewild (Stichting het Reewild) Jacht & Beheer (NOJG) Zoogdier (Zoogdiervereniging) De Nederlandse Jager (KJV)
www.knjv.nl; nieuws (KJV) www.nojg.nl (NOJG) www.zoogdiervereniging.nl www.natuurbericht.nl
Vakblad Bos, Natuur en Landschap (VBNL)
Onderzoek naar Brucella bij wild zwijn nu ook op de Veluwe
DWHC jaarrapport 2014
18
3.3. ‘CURSUSSEN’ AAN DOELGROEPEN (BASIS) 3.3.1 LEZINGEN EN VINDERSDAGEN OF -AVONDEN Behalve de drie lezingen over ranavirus gegeven door Ravon in samenwerking met het DWHC in Drenthe (zie punt 2.1.2.17) en de lezingen op de Dassendag (zie punt 2.1.2.17), zijn er nog een aantal andere lezingen/informatie avonden gegeven: Lezing walvisstranding voor Archaeopteryx, Utrecht, 24 feb 2014 Twee informatie avonden voor vogelringers, Utrecht, 26 februari en 12 maart 2014 Presentatie over DWHC aan de Kerngroep Zoonosen GGD Middennederland op 22 september 2014. Presentatie over wildziekten op een bijeenkomst van de coordinatoren boerenlandvogels, de Bilt, 20 november 2014 (georganiseerd door LandschappenNL). Met oog op netwerken en informatie voorziening, zijn er stands gehouden op de volgende evenementen: De Buitendag Midden Nederland op 6 september te Maarsbergen. De Beheerdersdag op 26 september te Hilversum. De Beheerderdag is de landelijke dag van de Vereniging van Bos-en Natuurterreineigenaren (VBNE) en de 12 Landschappen. De Landelijk dag van RAVON op 8 november te Nijmegen. De Landelijke dag van Sovon op 29 november (zie ook punt 2.3.1.) Daarnaast: is er kennisgemaakt met Stichting Jachtopleidingen Nederland (SJN) i.v.m. het bijwerken van de cursus ‘Wildhygiëne’. e heeft het DWHC bijgedragen aan de organisatie van de 11 symposium van het Dutch Society of Wildlife Health (DSWH): ‘Bats, birds and bugs’, gehouden in Utrecht op 8 mei 2014. 3.3.2. STUDENTEN Er zijn verschillende studenten begeleid. Stages die in 2014 zijn afgerond: Businessplan voor ‘dierziektetrainingen van veldnetwerk door het DWHC’. De conclusie was dat dit niet de weg was om in te slaan. De kwaliteit en kwantiteit van DNA in bloed monsters afkomstig van reeën (Capreolus capreolus) in the Nederland in 2009-2010. Ook is er een samenwerking geweest met een PhD student bij het van Hall-Larenstein Instituut, waarbij het DWHC voor student de histologie van de monsters van 57 hazen heeft onderzocht.
DWHC jaarrapport 2014
19
4. WILDLIFE PUBLICATIES, POSTERS EN RAPPORTEN DWHC MEDEWERKERS 4.1. PEER-REVIEWED DWHC PUBLICATIES (BASIS) Bodewes R, Raj VS, Kik MJ, Schapendonk CM, Haagmans BL, Smits SL, Osterhaus AD. Updated phylogenetic analysis of arenaviruses detected in boid snakes. J Virol. 2014 Jan;88(2):1399-400. doi: 10.1128/JVI.02753-13. Gaubert P, Njiokou F, Olayemi A, Pagani P, Dufour S, Danquah E, Nutsuakor ME, Ngua G, Missoup AD, Tedesco PA, Dernat R, Antunes A. Bushmeat genetics: setting up a reference framework for the DNA-typing of African forest bushmeat. Mol Ecol Resour. 2014 Sep 26. doi: 10.1111/1755-0998.12334. Gilbert MJ, Kik M, Miller WG, Duim B, Wagenaar JA. Campylobacter iguaniorum sp. nov., isolated from reptiles. Int J Syst Evol Microbiol. 2015 Mar;65(Pt 3):975-82. doi: 10.1099/ijs.0.000048. Gilbert MJ, Kik M, Timmerman AJ, Severs TT, Kusters JG, Duim B, Wagenaar JA. Occurrence, diversity, and host association of intestinal Campylobacter, Arcobacter, and Helicobacter in reptiles. PLoS One. 2014 Jul 2;9(7):e101599. doi: 10.1371/journal.pone.0101599. eCollection 2014. Gilbert MJ, Miller WG, Yee E, Kik M, Wagenaar JA, Duim B. Complete genome sequence of Campylobacter iguaniorum strain 1485ET, isolated from a bearded dragon (Pogona vitticeps). Genome Announc. 2014 Aug 21;2(4). pii: e00844-14. doi: 10.1128/genomeA.00844-14. Hoffman JI, Simpson F, David P, Rijks JM, Kuiken T, Thorne MA, Lacy RC, Dasmahapatra KK. High-throughput sequencing reveals inbreeding depression in a natural population. Proc Natl Acad Sci U S A. 2014 Mar 11;111(10):3775-80. doi: 10.1073/pnas.1318945111. IJsseldijk LL, Gröne A, Hiemstra S, Hoekendijk J, Begeman L. A Record of twin fetuses in a harbor porpoise (Phocoena phocoena) stranded on the Dutch coast. 2014. Aquat. Mamm. 40(4), 394-397, DOI 10.1578/AM.40.4.2014.394. IJsseldijk LL, Steenbergen J, Gröne A, Hiemstra S, Kik MJL, Begeman L. Apparent emergence of bow-caught fin whales (Balaenoptera physalus) found in the Netherlands. Aquat. Mamm. 2014 40(4), 317-321, DOI 10.1578/AM.40.4.2014.317. Jahfari S, Coipan EC, Fonville M, van Leeuwen AD, Hengeveld P, Heylen D, Heyman P, van Maanen C, Butler CM, Földvári G, Szekeres S, van Duijvendijk G, Tack W, Rijks JM, van der Giessen J, Takken W, van Wieren SE, Takumi K, Sprong H. Circulation of four Anaplasma phagocytophilum ecotypes in Europe. Parasit Vectors. 2014 Aug 15;7:365. doi: 10.1186/1756-3305-7-365. Leopold MF, Begeman L, van Bleijswijk JDL, IJsseldijk LL, Witte HJ, Gröne A. Exposing the grey seal as a major predator of harbour porpoises. Proc. R. Soc. B-Biol. Sci. 2014. DOI 10.1098/rspb.2014.2429 Maio E, Begeman L, Bisselink Y, van Tulden P, Wiersma L, Hiemstra S, Ruuls R, Gröne A, Roest HI, Willemsen P, van der Giessen J. Identification and typing of Brucella spp. in stranded harbour porpoises (Phocoena phocoena) on the Dutch coast. Vet Microbiol. 2014 Sep 17;173(1-2):118-24. doi: 10.1016/j.vetmic.2014.07.010. Pieters W, Hoyer M, Verstappen F, Wolters M, Ijzer J, de Jong S, Cremers H, Kik M. Fatal Ichthyocotylurus erraticus infestation in Inca terns (Larosterna inca) in a zoological collection. Avian Dis. 2014 Jun;58(2):333-6. Reusken C, Zutt I, Kik M, Cleton N, Rijks J, Schmidt-Chanasit J, Gröne A, Koopmans M, Ijzer J. [No proof for usutuvirus as cause of death in songbirds in the Netherlands (fall 2012)]. Tijdschr Diergeneeskd. 2014 Mar 1;139(3):28-30. van Beurden SJ, Hughes J, Saucedo B, Rijks J, Kik M, Haenen OL, Engelsma MY, Gröne A, Verheije MH, Wilkie G. Complete genome sequence of a common midwife toad virus-like ranavirus associated with mass mortalities in
DWHC jaarrapport 2014
20
wild amphibians in the Netherlands. Genome Announc. 2014 Dec 24;2(6). pii: e01293-14. doi: 10.1128/genomeA.01293-14. van Beurden SJ, IJsseldijk LL, Cremers HJWM, Gröne A, Verheije MH, Begeman L . Anisakis spp. (Nematoda: Anisakidae) induced granulomatous dermatitis in a harbour porpoise Phocoena phocoena and a bottlenose dolphin Tursiops truncates. Dis. Aquat. Organ. 2015 Jan 15;112(3):257-63, DOI: 10.3354/dao02818 van Bleijswijk JD, Begeman L, Witte HJ, IJsseldijk LL, Brasseur SMJM, Gröne A, Leopold MF. Detection of grey seal Halichoerus grypus DNA in attack wounds on stranded harbour porpoises Phocoena phocoena. Mar. Ecol. Prog. 2014. 513, 277–281, DOI 10.3354/meps11004
4.2. POSTERS (BASIS) Verschillende congressen zijn door DWHC medewerkers bezocht (Tabel 2). Tabel 2. Posters en presentaties op conferenties Type Titel, auteurs Poster Pathology in stranded seals in The Netherlands, 2009-2013 – Preliminary results. IJzer J, Keesler RI, Kik MJL, Brasseur SMJM, Verdaat H, Smit M, Gröne A
Congress European Cetacean Society (ECS), 5 – 9 april, Luik, Belgie & European Association of Zoo and Wildlife Veterinarians (EAZWV), 28 – 31 mei 2014, Warschau, Polen European Cetacean Society (ECS), 5 – 9 april, Luik, Belgie
Poster
Toxoplasma gondii in marine mammals. van de Velde N, Devleesschauwer B, Decraeye S, Barnett J, Begeman L, Brownlow A, Davison N, IJzer J, Jauniaux Th, Hiemstra S, Siebert U, Dorny P
Presentatie
Diagnosis of bycatch in non-frozen and frozen birds Begeman L, Leopold M, IJzer J, Kik M, Rijks J
European Wildlife Disease Association (EWDA), 24-29 aug 2014, Edinbugh
Poster
The screening of Brucella pinnipedialis in Harbor seals (Phoca vitulina) in the Netherlands. van Tulden P, Beckers L, van der Giessen J, Bisselink Y, IJzer J, Koene M, Kroese M, Roest HJ.
European Wildlife Disease Association (EWDA), 24-29 aug 2014, Edinbugh
Poster
Complete genome sequence of the ranavirus causing mass-mortalities in wild amphibians in the Netherlands. van Beurden SJ, Hughes J, Rijks J, Saucedo B, Kik M, Haenen OL, Engelsma MY, Gröne A, Verheije MH, Wilkie G.
European Wildlife Disease Association (EWDA), 24-29 aug 2014, Edinbugh
Poster
Possible link between recent human and wildlife cases of tularemia in the Netherlands? Koene MGJ, Engelsma MY, Rijks JM, Leenders A, van Tulden P, Kik M, IJzer J, Oomen T, van der Giessen JW, Gröne A, Roest HJ
Scientific Spring Meeting KNVM & NVMM 15-16 april 2014
4.3. DWHC RAPPORTEN (BASIS) Rapport Voedselveiligheid in de keten WILD: Het pilot project ‘Gekwalificeerd Persoon Monitoring (GPM)’. DWHC-NVWA-NN. (2014)
DWHC jaarrapport 2014
21
REFERENTIES PEER-REVIEWED ARTIKELEN: Bartling C. Wölfel R. Nikolaou K. Petry T. Thiede S. Hildebrandt T. Fassbender M. Göritz F. Blottner S. Spittler H. and Neubauer H. 2004. Prevalence of anti-Yersinia antibodies in European brown hares in North-Rhine Westphalia, Germany. Deutsche Tierärztliche Wochenschrift, 111, 6: 259-262 Bockemühl J. and Roggentin P. 2004. Intestinal yersiniosis. Clinical importance, epidemiology, diagnosis, and prevention. Bundesgesundheitsblatt, Gesundheitsforschung, Gesundheitsschutz, 47, 7: 685-691. Bodewes R, Bestebroer TM, van der Vries E, Verhagen JH, Herfst S, Koopmans MP, Fouchier RA, Pfankuche VM, Wohlsein P, Siebert U, Baumgärtner W, Osterhaus AD. Avian Influenza A(H10N7) Virus-Associated Mass Deaths among Harbor Seals. Emerg Infect Dis. 2015 Apr;21(4):720-722. nd
Kozacos. Chap. 11:301-341. In: Parasitic diseases of wild mammals, 2 ed. Ed. Samuel et al. Iowa State Univ Press, Ames, Iowa, 2001. Krog JS, Hansen MS, Holm E, Hjulsager CK, Chriél M, Pedersen K, Andresen LO, Abildstrøm M, Jensen TH, Larsen LE. Influenza A(H10N7) Virus in Dead Harbor Seals, Denmark. Emerg Infect Dis. 2015 Apr;21(4):684-687. doi: 10.3201/eid2104.141484. Maas M, Franssen F, Dam-Deisz C, van der Giessen J. Baylisascaris spp. risk analysis, RIVM Letter report 125/13Z&O/2013 (12p.). Stĕrba F. 1985. The incidence and seasonal dynamics of yersinioses (Y. pseudotuberculosis, Y. enterocolitica), staphylococcoses and pasteurelloses in hares from 1976 to 1982. Vet Med (Praha), 30, 6: 359-372 Takumi K, Lina PH, Van der Poel WH, Kramps JA, Van der Giessen JW. Public health risk analysis of European bat lyssavirus infection in The Netherlands. Epidemiol Infect. 2009 Jun;137(6):803-9. Van der Poel WH, Van der Heide R, Verstraten ER, Takumi K, Lina PH, Kramps JA. European Bat Lyssaviruses, The Netherlands. Emerg Infect Dis. 2005 Dec;11(12):1854-9 Zohari S, Neimanis A, Härkönen T, Moraeus C, Valarcher JF. Avian influenza A(H10N7) virus involvement in mass mortality of harbour seals (Phoca vitulina) in Sweden, March through October 2014. Euro Surveill. 2014 Nov 20;19(46). pii: 20967.
DWHC jaarrapport 2014
22
BIJLAGE 1. LIJST MET AFKORTINGEN AI-monitoring BOA BRS CMV CVI DAD DWHC ECDC ErasmusMC EZ FD GD Gent Giessen GP GPM IMARES KNJV NLP NOJG NBPW NVWA OIE PCR RAVON RIVM SBB Sovon TIE VBNL VMDC VWS WDA WRS
Aviaire influenza virus monitoring bij dode wilde vogels Buitengewoon opsporingsambtenaar BoaRegistratie Centrum Monitoring Vectoren Centraal Veterinair Instituut van WageningenUR Directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn Dutch Wildlife Health Centre European Centre for Disease Control Erasmus Medisch centrum Ministerie van Economische Zaken Faculteit Diergeneeskunde Gezondheidsdienst voor Dieren Universiteit van Gent Justus-Liebig-Universität Giessen Gekwalificeerd persoon Gekwalificeerd persoon monitoring Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging Directie Natuur Landschap en Platteland Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer Nederlandse Bond van Poeliers en Wildhandelaren Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit Office Internationale des Epizooties (Wereld Gezondheid Organisatie voor Dieren) Polymerase chain reaction Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu Staatsbosbeheer Sovon Vogelonderzoek Nederland Team Invasieve Exoten Vakblad Bos, Natuur en Landschap Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wildlife Disease Association WildRegistratie
DWHC jaarrapport 2014
23
BIJLAGE 2 – LIJST MET BEGRIPPEN Aerosacculitis Alopecia Aplasie Necrose Pathogeen Pleuritis Squamae
ontsteking van de luchtzak bij vogels verlies van haren ontbreek van anleg (leidt tot afwezigheid) weefselversterf ziek makend ontsteking van het borstvlies huidschilferingen
DWHC jaarrapport 2014
24
BIJLAGE 3 - WERKPLAN 2015 Dit werkplan 2015 is opgesteld in november 2014. Het baseert zich op de aanbevelingen voortkomend uit de audit 2012, werkplannen t/m 2013 en werkafspraken met SOVON rondom het monitoring AI wilde vogels (EU Besluit 2010/367/EU). Het werkgebied is evenals in voorgaande jaren het continentaal Europees gebied van Nederland. Tabel Bijlage 1: Deliverables per activiteit 2015 Activiteit Surveillance en diagnostiek van wildziekten
Deliverables
Pathologische Diagnostiek: Geaccepteerde dieren (± 350) Terugkoppeling van resultaten uit diagnostiek aan publiek: Vindersbladen/DWHC website (sommigen met Sovon) ≥ 4 Vakliteratuur 1 1 Speerpunt diersoort: knobbelzwaan 2 Monster en databeheer Early warning systemen: Signalen van zoönosen en dierziekten van belang voor gedomesticeerde dieren worden door postmortaal onderzoek opgepikt en doorgegeven aan relevante instanties Deelname aan het maandelijkse SOZ als agenda lid Communicatielijnen en netwerken worden onderhouden en uitgebouwd 3 (bijvoorbeeld provincies, vogelnetwerk) Nieuws uit buitenland voor publiek vertaald via de website Verdere uitwerking early warning systemen op basis van spatial en temporal clustering van ziekte/sterfte 4 Risk assessment/analysis: belanghebbende partijen (Bionext/LTO) benaderen Surveillance activiteiten en onderzoek: Doorgeefluik van contacten en monsters aan gelieerde instellingen (RIVM, WUR, UU) voor hun onderzoek (voorbeeld monsters voor Anaplasma phagocytophilum onderzoek) Coördinatie (volgende jaren) surveillance "dode vogels- AI testing" ter uitvoering van EU Besluit 2010/367/EU, samenwerking/subcontract met 5 SOVON Uitwerken (samen met CVI en RIVM) projectvoorstel: Tularemia, vervolgonderzoek naar aanleiding van risicoanalyse Project: GP evaluatie voortzetten en afronden
Deskundig advies over wildziekten
Financiering Basis
Basis Basis Basis Basis
Basis
Basis Basis Basis Extra Basis
Basis
Basis
Basis Extra
Adviesrapporten 6 OIE rapporten (2) Rapporten van gelieerde instellingen of derden (NVWA, andere onderzoeksinstellingen) aanvullen Overige adviezen bij ad hoc vraagstellingen
Extra
Website Nieuws over wildziekten of projecten
Basis
Helpdesk Gedegen antwoord geven (vragen van het publiek (gemiddeld 100/annum) of de pers, bij voorbeeld over tularemia) Cursussen Vinderavonden (3)
Basis Basis
Basis
Basis
DWHC jaarrapport 2014
25
Toelichting: 1
Voor 2015 is als speerpunt diersoort de knobbelzwaan gekozen. Dit om vogels meer aandacht te geven, bovendien staat de knobbelzwaan op de lijst van vogels voor het insturen voor AI onderzoek, is het voldoende groot en opvallend om te worden gevonden en heeft het een aantrekkelijke karakter. 3
Er worden van ingezonden dieren uitgebreid monsters genomen en opgeslagen, om retrospectief onderzoek mogelijk te maken. Hierdoor kon het DWHC bijvoorbeeld orgaanmateriaal van reeën uit het verleden ter beschikking stellen voor testen op Coxiella burnetii of het Schmallenberg virus. Er wordt voor de opslag geïnvesteerd in een nieuwe vriezer. 4
In de laatste jaren zijn veel verantwoordelijkheden voor de natuur overgegaan van het rijk naar de provincies. Dit betekent dat het DWHC nu met vele verschillende instellingen contacten moet opbouwen en onderhouden. Dit vraagt continue inzet op het gebied van netwerking. 5
Het doel zal zijn bij BioNext/LTO de toegevoegde waarde van het werk van het DWHC onder de aandacht te brengen en na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor de verschillende partijen om elkaar in werkzaamheden te ondersteunen. Vanaf 2015 zou een stuk extra basis financiering van andere belanghebbende partijen komen. 6
Dit werk gebeurt samen met SOVON. In verband met de lage aantallen van inzendingen via Sovon in 2014 moet hier in 2015 extra aandacht worden besteed en, indien nodig, het aanpak worden bijgesteld. 7
Sinds 2012 wil de OIE de rapporten over meldplichtige en ook bepaalde niet meldplichtige ziekten van wilde dieren twee keer per jaar hebben. Dit betekent dubbel werk om de cijfers op te vragen en te verwerken. Het verwerken van de cijfers en de nodige controle om dubbel meldingen te voorkomen is tijdrovend. Dubbelmeldingen komen voort uit het feit dat dieren worden gemeld vanuit hun eigenaar (dierentuin) en vanuit de diagnostische laboratoria zoals het CVI, VPDC/DWHC, of de GD. Bovendien is een terugkoppeling van de resultaten van dit werk aan de inzenders, die op vrijwillige basis meewerken, nodig, om de medewerking voor de toekomst instaat de houden. Er is geen ruimte in het budget van DWHC om het werk van de (vrijwillige) inzenders van de informatie te betalen.
DWHC jaarrapport 2014
26
BIJLAGE 4-POSTMORTAAL ONDERZOEK BEVINDINGEN 2013 , PER DIERSOORT Bevindingen zijn per diersoort en dier weergegeven. Soms zijn op een dag meerdere dieren van dezelfde locatie ingezonden, de dieren behoren dan tot hetzelfde incident. Die is met name het geval bij vogels en amphibiën. ZOOGDIERSOORTEN Incident Dier Diagnose n°. n°. Bison bonasus (wisent) 1 1 Mannelijke wisent, subadult, arm bespierd, cachectisch. Ernstige Ostertagia infectie in de lebmaag, daarnaast ook veel luizen en teken in de vacht, geringe longworminfectie, geringematige leverbotinfectie en worminfectie in dikke darm (zie parasitologie). Cachexie door eiwitverlies uit het maagdarmkanaal. 2 2 Wisent, Fasciola hepatica in de lever (leverbot infestatie). Geringe fibrosering in de nieren waarvoor door ons geen etiologisch agens is aangetoond. 3 3 Juveniele vrouwelijke wisent, voldoende bespiering en vetreserves. Overleden door euthanasie. Klinische klachten door: - Subacute uitgebreide capture myopathy in skeletspieren achterhand en in het hart - Subacute uitgebreide verslikpneumonie: necrotiserende bronchopneumonie met fibrineuze pleuritis, voedseldelen in alveoli Secundair focaal ernstige metastatische nefritis en infarcering Capreolus capreolus (ree) 1 1 Juveniel mannelijk cachectisch ree met ernstige colitis en diarree met sereuze atrofie van pericard en beenmerg vet. 2 2 Volwassen reebok, cachectisch. Overleden door halssnede. Granulomateuze lymfadenitis lnn mesenterialis. Oorzaak onduidelijk. 3 3 Volwassen cachectische reegeit. Uitgebreid mycobacteriose. Mycobacterium avium, avium infectie. 4 4 Reekalf, vrouwelijk, slecht bespierd, zeer geringe vetreserve. Overleden door afschot. Ernstig vermagerd door multipele parasitaire infecties: Bloedzuigende luizen in de vacht, Dictyocaulus eckerti waardoor granulomateuze pneumonie. Reactieve lymfeknopen en milt. 5 5 Jongvolwassen reebok, maligne lymfoom, gegeneraliseerd. 6 6 Reegeit, subadult, arm bespierd, zeer mager maar niet cachectisch. Overleden door afschot. Haemonchus contortus in de lebmaag. 7 7 Juveniel vrouwelijk ree , matig bespierd, in matige voedingstoestand. Overleden door afschot. Geringe subacute lymfoplasmacellulaire myocarditis. Matige subacute hepatitis. Geen duidelijke bacteriologische oorzaak. 8 8 Volwassen reebok, arm bespierd, zeer weinig vet, Overleden door afschot. Slechte conditie door granulomateuze pneumonie. Etiologie: longwormen (Dictyocaulus eckerti). 9 9 Adulte reegeit, matige bespiering en nauwelijks onderhuids vet. Grote hoeveelheid ectoparasieten zonder echte duidelijk huidlaesies, wel afgesleten vacht. Chronisch interstitiële nefritis, waarvoor geen etiologisch agens is vastgesteld. 10 10 Jongvolwassen reebok, redelijk bespierd, enige vetreserve. Overleden door afschot. Milde longworminfectie, te waterige darminhoud (diarree). Rondkernige perivasculaire cuffing in de hersenen. Abomasitis. 11 11 Vrouwelijk reekalf in matige voedingstoestand, geschoten: schotwond in de rechter borstwand, hemothorax, verscheuring van de aorta en distale trachea. Bespiering iets bleek. Ventraal subcutaan oedeem thv thorax en abdomen. Setaria cervi. 12 12 Volwassen reegeit, granulomateuze pneumonie, etiologie: Dictyocaulus eckerti. Lymphadenitis. Geringe hepatitis, waarschijnlijk parasitaire origine. Geringe lymfoplasmacellulaire myocarditis, onbekende etiologie. Hyperplasie erythroide reeks in beenmerg.
DWHC jaarrapport 2014
27
13
13
14 15
14 15
16
16 17
17
18
18
19
19 20
20 21
22
21
23
22
24
23
25
24
26
25
27
26
28
27
29
28
30
Jonge reegeit. Trauma aan de achterhand met fractuur van de linker femur en evisceratie van darmen door een defect in de buikwand. (gedeeltelijk aangevreten, niet meer te achterhalen in hoeverrede defecten in de buikwand post mortaal zijn). Milde longworminfectie met milde tot matige purulente cranioventrale bronchopneumonie. Groot aantal luizen aanwezig. Verzwakt geparasiteerd dier. Ree, geschoten dier. Weinig inhoud in de dunne darm. Onduidelijk beeld. Volwassen mannelijke ree, arm bespierd, cachectisch. Actieve, subacute hepatitis, onbekende etiologie. Neonaat mannelijk reekalf, normale bespiering, enige vetreserves. Heeft niet geademd. Matige hydrothorax. Coxiella burnetii DNA aangetoond in milt. Neonaat vrouwelijk reekalf, normale bespiering, enige vetreserves. Het dier heeft geademd, maar de longen zijn slechts zeer beperkt luchthoudend. Matige hydrothorax. Mogelijk hypoxie t.g.v. dystocia? Geen Coxiella burnetii DNA aangetoond in milt. Autolytisch kadaver waardoor het postmortaal onderzoek sterk wordt beperkt. Volwassen reebok in matige voedingstoestand. Vermagerd door multipele ernstige parasitaire belasting: Huid teken, luizen, vliegen larven, luisvliegen. Uitgebreide vermineuze pneumonie. Haemonchus in de lebmaag. Juveniele mannelijke reebok, matige bespiering en matige hoeveelheid vet. Beiderzijds anophtalmie. Overleden door euthanasie. Jonge, mannelijke, cachectische dier met hematurie en hyperemisch nieren. Juveniele reebok in een matige voedingstoestand, geringe vetreserve. Overleden door stomp trauma: uitgebreide subcutane hemorrhagie met ribfracturen en laceratie van intercostaal spieren zonder huidperforaties. Onderliggende pathologie: encephalitis. Commentaar: Het aangetroffen beeld past niet bij een schotwond, maar is wel suggestief voor bijten in en schudden van de thorax. De aangetroffen ontsteking in de hersenen kan tot een grotere kans leiden om door een roofdier/hond te worden gepakt. Juveniele reebok in een matige voedingstoestand, geringe vetreserve. Overleden door stomp trauma: uitgebreide subcutane hemorrhagie met ribfracturen en laceratie van intercostaal spieren zonder huidperforaties. Subacute hevige multifocale meningitis. Commentaar: Het aangetroffen beeld past niet bij een schotwond, maar is wel suggestief voor bijten in en schudden van de thorax. De meningitis kan ertoe leiden dat het dier een grotere kans loopt te worden gegrepen door een roofdier/hond. Jong volwassene, vrouwelijke, cachectische dier met uitgebreide subcutane en intramusculaire hemorragie van de extremiteiten en matige hemorragie van het endocard. Tevens mastitis en melk productie. Chronische arthritis van de liker tarsus. Volwassen vrouwelijk ree, goede bespiering en voldoende vet. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Mannelijk reekalf, matig bespierd, cachectisch. Overleden door afsteken. Vermagerd door combinatie van: - Matige bronchopneumonie, etiologie: Dictiocaulus eckerti. Veel teken in de vacht. Geringe perivasculaire cuffing in hersenen. De etiologie hiervan is niet aangetoond. Mannelijk ree (leeftijd niet vastegsteld), vermineuze pneumonie. Haemonchus contortus in de lebmaag. Volwassen reebok, cachectisch. Vermagerd door granulomateuze pneumonie. Etiologie: longwormen (Dictiocaulus viviparus). De oorzaak van de diarree ligt in besmetting met Strongylus type wormen (spoelwormen) en coccidiose. Helaas kon door autolyse de microscopie van het darmkanaal niet meer goed worden beoordeeld. Juveniel vrouwelijk ree in slechte voedingstoestand, arm bespierd. Overleden door scherp trauma in thoraxwand ("afsteken"). Matige parasitaire pneumonie. Etiologie: Dictiocaulus viviparus. Enkele hemonchus in de lebmaag Juveniel mannelijk ree, slechte bespiering en weinig vetreserves. Overleden door trauma in thorax passend bij afsteken. Matige parasitaire pneumonie en trichuris infestatie van het caecum. Juveniel mannelijk ree in slechte voedingstoestand met parasitaire pneumonie en trichuris infestatie van het caecum.
DWHC jaarrapport 2014
28
29
31
Door autolyse is het postmortaal onderzoek beperkt. Adult vrouwelijk ree, voldoende bespiering met matige vetreserves. De doodsoorzaak is niet vastgesteld. Hyperplasie in erythroide reeks, wijst op chronisch bloedverlies. Matige chronische gastritis. Matige aantallen ectoparasieten (teken en luisvliegen). 30 32 Juveniele reegeit, matig bespierd, cachectisch. Overleden door cachexie. Sterke infectie met longwormen (Dictiocaulus eckerti). Onvoldoende gevormde faeces. 31 33 Juveniele reebok, matig bespierd, weinig vet. Doodsoorzaak: afgeschoten. Vermagerd door: granulomateuze pneumonie. Etiologie: longworm (Dictyocaulus eckerti). Haemonchus in de lebmaag. Castor fiber (bever) 1 1 Volwassen mannelijke bever, geringe vetreseves, matige bespiering. Overleden door afschot in kop. Vermagerd door: Multipele abcessen in de huid van de achterhand, doorlopend tot in de spieren. Ernstige osteomyelitis van het linker femur. 2 2 Volstrekt autolytisch dier. Niet verder te onderzoeken. 3 3 Zeer sterk autolystisch kadaver, hierdoor is het postmortaal onderzoek sterk beperkt. Volwassen vrouwelijk bever, normale bespiering, matige voedingstoestand. Er zijn geen aanwijzingen voor scherp perforatief trauma. Aanwezigheid van stomp trauma kan niet worden uitgesloten, echter de beoordeling van subcutane bloedingen was niet mogelijk door de forse autolyse. Onderliggende ziekten kunnen niet meer worden bepaald. Cervus elaphus (edelhert) 1 1 Cachectisch mannelijk edelhert, adult, arm bespierd. Forse, chronisch adhesieve pleuritis van de rechter long. Sereuze atrofie beenmerg. Hoewel diarree werd gerapporteerd, is er in het colon normale feces aanwezig. De bezoedeling van de vacht aan de achterhand is waarschijnlijk het gevolg van het liggen van het dier. 2 2 Hoogdrachtig vrouwelijk edelhert, voldoende bespiering, met matige tot voldoende vetreserves. Overleden door afschot. Oorzaak van ataxie is de uitgebreide demyelinisatie in het ruggenmerg. Mogelijk t.g.v. koper deficiëntie. 3 3 Jongvolwassen mannelijk edelhert, bespiering goed, matige vetreserve. Overleden door afschot. Geringe enteritis en hepatitis, passend bij parasitaire belasting. Perivasculaire cuffing in de hersenen. Dama dama (damhert) 1 1 Jongvolwassen mannelijk damhert, matig bespierd, cachectisch. Overleden door afschot. Klinisch slechte toestand door intracraniaal abces (pyogranulomateuze meningitis en encephalitis), wat waarschijnlijk het gevolg is van trauma, mogelijk van een gewei. 2 2 Autolytisch dier met veel teken. Voor zover te beoordelen geen afwijkingen. Eptesicus serotinus (laatvlieger) 1 1 Volwassen mannelijke laatvlieger, goed bespierd, voldoende vetreserves. Overleden door hemorrhagische diathese in het darmkanaal en acute longbloedingen. Enkele lintwormen in de darm. Parasitaire infestatie in lymfevat kop/ hals. Mogelijk encephalitis. Bat Lyssavirus is d.m.v. PCR bij het CVI aangetoond. Erinaceus europaeus (egel) 1 1 Egel, longworm infestatie. 1 2 Egel, longworm infestatie. 1 3 Egel, vanwege autolyse zijn de organen slecht te beoordelen. Lepus europaeus (haas) 1 1 Volwassen mannelijke haas, matige bespiering, matige vetreserves. Overleden door bacteriele sepsis, etiologie: Yersinia pseudotuberculosis. Hierdoor necropurulente nefritis, hepatitis, splenitis, nefritis, pneumonie en myelitis. 2 2 Volwassen vrouwelijke haas, arm bespierd, cachectisch. Overleden door trauma aan kop en hals. Ernstig ziek door infectie met Yersinia pseudotuberculosis waardoor coltis, lymphadenitis, splenitis en hepatitis. 3 3 Adult mannelijk haas, arm bespierd, cachectisch Hemorrhagische colitis en sepsis, etiologie: Yersinia pseudotuberculosis. DWHC jaarrapport 2014
29
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
9
9
10
10
11
11
12
12
13
13
14
14
15
15
16
16
17 18
17 18
19
19
20
20
Volwassen mannelijke haas, matig bespierd, matige vetreserves. Hevige necrotiserende tyflitis, secundair matige hepatitis, uitgebreide acute myocarddegeneratie en acute longbloedingen. Etiologie: bacterieel, Yersinia pseudotuberculosis. Adulte vrouwelijke haas, goed bespierd en voldoende vetreserves. Uitgebreide subacute myositis met grote bloedingen in rechterachterpoot met lesies overeenkomend met bijttrauma. Het dier is niet drachtig, maar is waarschijnlijk kort postpartum. Cachectische mannelijke haas, Gering bespierd. Overleden door schedeltrauma. Vermagerd door: Necropurulente nefritis, lymfadenitis, posthitis, lymfocytaire myelitis. Yersinia pseudotuberculosis infectie. Spierweefsel van haas met Francisella tularensis infectie. Slecht te beoordelen spierweefsel met lokaal mogelijk geringe myositis. Zowel coccoide als staafvormige bacteriën. Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor was het kadaver niet optimaal te beoordelen. Volwassen mannelijke haas, goede bespiering, matige vetreserves. Overleden door afschot in de nek. Verdacht van bacteriele sepsis in Lnn. mandibularis, lever en milt. BO Lever: Yersinia pseudotuberculosis. Afwijkingen in het wervelkanaal ter hoogte van L6 en de lumbosacrale overgang. De oorzaak van de diarree is niet vastgesteld. Aanvulling na ontkalken van zesde lumbale wervel: Osteolyse door bacteriele infiltratie. Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor was het kadever nog maar beperkt te beoordelen. Volwassen mannelijke haas, arm bespierd, cachectisch. Overleden door trauma in nek. Vemagerd door: sepisbeeld met miliaire subcutane noduli (bacteriele cellulitis), leverprocesjes passend bij hepatitis, proximale enteritis. Proximale enteritis door parasitaire infestatie. Er is geen Yersinia aangetoond. Volwassen mannelijke haas, Overleden door trauma in de nek. Hevige subacute hepatitis, splenitis, lymphadenitis, adrenalitis. Bacteriele etiologie. We hebben geen oorzakelijk agens kunnen kweken. 19 mei 2014, aanvulling na aanvullend bacteriologisch onderzoek door het Centraal Veterinair Instituut (CVI): etiologie is Francisella tularensis. Juveniele haas, m/v niet duidelijk, matige bespiering en matige vetreserves. Overleden door trauma aan de hals. Onderliggende pathologie: Hevige bacteriele hepatitis, Hevige bacteriele purulente pneumonie door Yersinia pseudotuberculosis infectie. . Volwassen mannelijke haas, matige bespiering en matige vetreserves. Overleden door trauma in hals en kop. Er is geen oorzaak voor de vernagering aangetoond. Volwassen mannelijke haas, cachectisch, arm bespierd. Vermagerd door chonische enteritis door coccidiose. Daarnaast geringe mineralisatie van de aorta en focale intraepitheliale gistinfectie in de oesophagus Volwassen vrouwelijke haas, weinig bespiering, geen vetreserves. Autolytisch kadaver, daarom beperkt te beoordelen. Hevige acute hepatitis, aanwijzingen voor hemoglobinurie. Niet drachtig/zogend. European Brown Hare Disease op basis van positief PCR test en sequentie bepaling. Vanwege de autolytische veranderingen geen onderliggend etiologisch agens in dit stadium aan te tonen. Volwassen mannelijke haas, redelijke bespiering, geringe vetreserve. Zeer sterke hyperaemie en oedeem in tracheamucosa, sterk longoedeem. Volwassen mannelijke haas, matige bespiering, geen vetreserves. Testes en scrotum uitgebreide multifocale necropurulente orchitis met uitgebreide ulceratieve dermatitis waarschijnlijk bacteriaal agens. Matig actieve subacute hepatitis, longoedeem. Beeld passend bij septicaemie. Volwassen vrouwelijke haas. Vrij acute hepatitis. Jong adulte mannelijke haas , matige vetreserves met voldoende bespiering. Door autolyse was het dier nog maar beperkt te beoordelen. Verdacht van acute longbloedingen, passend bij trauma. Het dier heeft recent onvoldoende voedsel opgenomen: er is geen vulling in het distale deel van maagdarmkanaal. Volwassen vrouwelijke haas, normale bespiering, geringe vetreserve. Hoogdrachtig. Geringe pneumonie en ernstige hyperaemie + oedeem trachea. BO milt: mengcultuur European Brown Hare Disease op basis van positief PCR test en sequentie bepaling. Volwassen vrouwelijke haas, arm bespierd, cachectisch. Hevig submucosale hyperemie en
DWHC jaarrapport 2014
30
21
21
22
22
23
23
24
24
25
25
26
26
27
27
28
28
29
29
30
30
31
31
32
32
33
33 34 35
34
36
35
37
36
38
37
39
oedeem van de trachea en pulmonair oedeem en hepatitis. PCR op tularemie was negatief. European Brown Hare Disease op basis van positief PCR test en sequentie bepaling. Volwassen vrouwelijk post-partum dier in geringe tot matige voeding toestand met diarree, geringe coccidiose en bewijs van trauma (gebroken ribben, hemothorax) waarschijnlijk passend bij hondenbeet. Volwassen mannelijke haas. Goede bespiering, geen vet reserves Hevige chronische cholangitis, etiologie: leverbot. Hevige subacute bacteriele nefritis, mogelijk secundair aan cholangitis (porte d'entree). Volwassen vrouwelijke haas, in goede voedingstoestand, normale bespiering. Overleden door trauma thorax. Het dier was drachtig van twee vrijwel voldragen jongen. Lokaalnecrose met ontstekingsreactie van mammaweefsel. Jong adult vrouwelijke haas in een slechte voedingstoestand met slecht gevuld maagdarmkanaal en diarree. De ontlasting bevat een grote hoeveelheid oocysten en enkele wormeieren. Coccidiose. Adult male hare in a poor body conditon with a purulent bronchopneumonia with an extension of 60% of the respiratory surface t.g.v. Mannheimia granulomatis infectie. Volwassen drachtig, vrouwelijke dier in matige voedingstoestand met multifocaal matige necrose van het myocard op bacteriële basis en een matige, heterofiele pneumonie. De etiologie is niet aangetoond. Jongvolwassen, vrouwelijke haas, geringe bespiering, geringe vetreserves. Overleden door acute bloedingen in hersenen en longen, passend bij trauma. Vermagerd door enteritis door coccidiose. Mogelijk was het dier door de enteritis te zwak om snel genoeg een voertuig te ontwijken. Jonge haas, m/v niet duidelijk, bespiering matig, cachetisch. Overleden door hevige granulomateuze pneumonie. Etiologie: longwormen (Protostrongylus spp.). Daarnaast coccidiose darmkanaal. Secundair: reactieve hyperplasie granulopoiese. Jong adult mannelijke haas in een slechte voedingstoestand. Het kadaver vertoont matige tot forse autolyse. De belangrijkste macroscopische veranderingen zijn de hyperaemische mucosa van de trachea, oedeem en congestie van longen en bleke gezwollen lever. Maagdarmkanaal geen histologie ivm autolyse. Jong adult vrouwelijke haas in een slechte voedingstoestand. Het kadaver vertoont matige tot forse autolyse. De belangrijkste macroscopische veranderingen zijn de hyperaemische mucosa van de trachea, oedeem en congestie van longen en bleke gezwollen lever. Maagdarmkanaal geen histologie ivm autolyse. Volwassen, vrouwelijke haas, bespiering matig, geringe vetreserves. Overleden door pyogranulomateuze pneumonie en hemothorax, geassocieerd met Staphylococcus aureus infectie. Chronische hepatitis, waarschijnlijk secundair aan pneumonie. Vrouwelijke jongvolwassen cachectische haas, arm bespierd, Overleden door ernstige coccidiose in het darmkanaal. Cachectische vrouwelijke haas met hepatitis en een pleuritis, peritonitis en liquothorax. Cachectische mannelijke haas met hepatitis, pneumonie, pleuritis, peritonitis en liquothorax. Jong volwassen vrouwelijk haas in slechte voedingstoestand met ernstige necropurulente dermatitis en keratoconjunctivitis. Tevens thoracaal trauma passend bij neerschieten. Jong volwassen mannelijk haas in slechte voedingstoestand met ernstige necropurulente dermatitis en keratoconjunctivitis. Tevens uitgebreide thoracaal trauma passend bij neerschieten. Adulte mannelijke haas, arm bespierd, cachectisch. Overleden door trauma aan de hals. Verzwakt door granulomateuze hepatitis. Daarnaast heeft de haas geringe coccidiosoe in het darmkanaal en purulente otitis externa en media van het rechter oor. Ingevroren kadaver, hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Jong adulte vrouwelijke haas, cachectisch, matige bespiering. forse eimeria infectie. Volwassen vrouwelijke haas, goed bespierd, geen vetreserves. Overleden door trauma, waarschijnlijk bijtwonden van een hond, zoals genoemd in de anamnese. Vermagerd door: coccidiose, hepatitis en pneumonie. Etiologie van de hepatitis en pneumonie is niet duidelijk.
DWHC jaarrapport 2014
31
38 39
40 41
Mannelijke cachectische haas met pneumonie en oöcysten in de faeces Dier aangevoerd in bevroren toestand en in gevorderde staat van ontbinding. Hierdoor is het postmortaal onderzoek sterk beperkt. Juveniele mannelijke haas, matige bespiering, cachectisch. Overleden door trauma. De onderliggende oorzaak van de vermagering kon niet meer worden vastgesteld. 40 42 Volwassen vrouwelijke haas, arm bespierd, cachectisch. Overleden door afschot. Uitgebreide ulceratieve dermatitis aan de neus en perineum. Verdacht van infectie met Treponema (hazen syphyllis), maar deze is niet aangetoond. Atherosclerosis. 41 43 Dier aangevoerd in bevroren toestand, daarom geen histologisch onderzoek gedaan. Volwassen vrouwelijke haas, slechte bespiering, geringe vetreserves. Overleden door trauma aan thorax en hals, passend bij bijtwond door hond genoemd in anamnese. Vermagerd door gebitsproblemen. Het dier had coccidiose in het darmkanaal. 42 44 Mannelijke volwassen haas, cachectish, matige bespiering. Vermagerd door: Glomerulaire amyloidose; Haken op de mandibulaire molaren; Chronische cholangitis mogelijk passend bij een coccidiose infestatie. Tevens lintwormen in de darmen. Lutra lutra (otter) 1 1 Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor wordt de beoordeling beperkt. Vrouwelijke otter, leeftijd plm. 1,5 jr, veel vet, goede bespiering. Overleden door trauma aan kop. Er zijn geen aanwijzingen voor onderliggende pathologie gevonden. 2 2 Zeer uitgebreid trauma aan de wervelkolom, schedel en ribben. 3 3 Te autolytisch voor beoordeling. Martes foina (marter) 1 1 Jong volwassene, mannelijk dier in goede voedingstoestand, met uitgebreide trauma aan de kop. Meles meles (das) 1 1 Mannelijke jong volwassen das, goede bespiering en voedingstoestand. Overleden door extern stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. 2 2 Uitgebreid trauma t.g.v. hoog energetische impact. Gastritis vooral in de lamina muscularis. De betekenis hiervan is niet duidelijk. 3 3 Volwassen vrouwelijke das, goed bespierd, ruime vetreserves. Drachtig van twee foeten. Overleden door extern stomp trauma. Er zijn geen aanwijzingen voor onderliggende pathologie gevonden. 4 4 Jongvolwassen vrouwelijke das, goede bespiering en vetreserves. Overleden aan de gevolgen van extern stomp trauma: ribfracturen, hernia diafragmatica, multipele orgaanrupturen. Daarnaast touwtje om de nek met daaronder een lijnvormige incisie in de huid: chronische focale ulceratieve dermatits. 5 5 Trauma. De microscopisch beschreven veranderingen in het maagdarmkanaal hebben waarschijnlijk geen betekenis voor het dier gehad. 6 6 Volwassen mannelijk dier in goede voedingstoestand. De macroscopische bevindingen van multipele fracturen en hemorragie zijn passend bij trauma, waarschijnlijk in het kader van een aanrijding. 7 7 Volwassen vrouwelijke das, goed bespierd, goede voedingstoestand. Overleden door extern stomp trauma. Tevens: luizen in de vacht, dermatitis op de kop. Geen aanwijzingen aangetroffen voor een onderliggende ziekte. 8 8 Uitgebreid trauma aan de kop. 9 9 Jongvolwassen vrouwelijke das, matige vetreserves, matige bespiering. Overleden door extern stomp trauma. Er zijn geen aanwijzingen voor een onderliggende ziekte gevonden die de kans op bijvoorbeeld een aanrijding zou kunnen verhogen. Daarnaast: geringe parasitaire duodenitis, geringe eosinofiele gastritis, focale dermatitis aan de staartbasis. 10 10 Volwassen mannelijke das, matig bespierd, matige vetreserves. Overleden door extern stomp trauma. Geringe encephalitis en interstitiele pneumonie.
DWHC jaarrapport 2014
32
11
11
12
12
13
13
14
14
15
15
16
16
17
17
18
18
19
19
20
20
21
21
22
22
23 24
23 24
25
25
26
26
27
27
28
28
29 30
29 30
Jong volwassen mannelijke das, matige bespiering en matige vetreserves. Overleden aan de gevolgen van extern stomp trauma. Daarnaaast geringe eosinofiele enteritis, waarschijnlijke etiologie: parasitair. Volwassen mannelijke das, Matige bespiering, matige vetreserves. Overleden aan de gevolgen van extern stomp trauma. Perivasculaire cuffs in cerebrum, Geringe hepatitis, focale geringe subacute myocarddegeneratie, Uitgebreide pneumoconiose. Volwassen vrouwelijke das. Adulte vrouwelijke das in goede voedingstoestand met trauma mogelijk door aanrijding. Geringe parasitaire pneumonie. Volwassen mannelijke das, normale bespiering, goede voedingstoestand. Overleden aan de gevolgen van extern stomp trauma. Tevens geringe granulomateuze hepatitis door parasitaire infectie. Jong volwassen vrouwelijke das in goede voedingstoestand overleden na trauma. Geringe endometritis. Zeer geringe interstitiële nefritis. Volwassen mannelijke das, voldoende bespiering en subcutaan vet. Overleden door extern stomp trauma, vooral aan de kop. Er is geen onderliggende significante pathologie gevonden. Volwassen vrouwelijke das in goede voedingstoestand, goed bespierd. Fractuur van de wervelkolom thv T5-6, met hemothorax en bloedingen in de longen. Overleden door extern stomp trauma. Vrij uitgebreide (peri) cholangitis. Volwassen vrouwelijke das in goede voedingstoestand, goed bespierd. Hemothorax, bloedingen in longen, diafragma, subcapsulair rond de nieren en retroperitoneaal. Multipele kapselrupturen in de lever. Overleden door extern stomp trauma. Jongvolwassen mannelijke das, goede bespiering en voldoende vetreserves. Overleden door extern stomp trauma.Ernstige pneumoconiose en matige interstitiele granulomateuze pneumonie, etiologie waarschijnlijk parasitair. Chronische epicarditis. De klinische betekenis hiervan is niet duidelijk. Volwassen mannelijke das, normale bespiering en -voedingstoestand. Overleden door extern stomp trauma. Matige tot hevige granulomateuze bronchopneumonie.Tevens: Ulceratie op de wang, passend bij trauma; Geringe eosinofiele enteritis passsend bij parasitaire infectie, er is geringe coccidiose aanwezig. Jongvolwassen vrouwelijke das, voldoende bespiering en vetreserves. Niet drachtig. Overleden aan de gevolgen van extern stomp trauma. Daarnaast geringe cholangiohepatitis, gezien het ontstekingsbeeld waarschijnlijk van parasitaire origine. Doodsoorzaak trauma, passend bij een aanrijding: Fracturen in de rechter ribwand en wervelkolom met hemothorax en verscheuring van longweefsel Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een onderliggende ziekte. De betekenis van de gevonden longwormen is nihil. Volwassen mannelijk dier in matige voedingstoestand. Uitgebreide autolyse. Trauma. Vrouwelijke volwassen das, goede bespiering en normale vetreserves. Fors trauma met verscheuring en verbrijzeling van thoracale en craniaal abdominale organen. Voor zover te beoordelen geen aanwijzingen voor onderliggende ziekten (bronchiale lnn niet meer identificeerbaar). Is drachtig geweest. Vrouwelijke das, adult, in goede voedingstoestand, goed bespierd. Trauma aan de kop met fracturen van de schedel en verbrijzeling van de hersenen. Geen aanwijzingen voor onderliggende ziekten. Was niet drachtig of was dat recent geweest. Pneumoconiose. Jong mannelijk dier in goede voedingstoestand met hemothorax en hemoabdomen, een hernia diafragmatica en rupturen in lever, milt, maagwand en nier. Trauma. Pneumoconiose. Vrouwelijke das in goede voedingstoestand. Trauma met fracturen en bloedingen in de linker thoraxwand en linker humerus. Bloedingen en laceraties in longen en hart. Geringe interstitiele nefritis. Hemothorax. Geen overduidelijke aanwijzingen aan de buitenzijde voor trauma. Onderliggende intoxicatie met rattengif is niet uitgesloten. Autolytisch dier. Uitgebreide trauma. Geen onderliggende pathologie. Trauma.Zeer geringe epicarditis, de betekenis hiervan is niet duidelijk.
DWHC jaarrapport 2014
33
31
31
32
32
33
33
34
34
35
35
36
36
37
37
38
38
39
39
40
40
41
41
42
42
43
43
44
44
45
45
46
46
47
47
48
48
Volwassen mannelijke das. Overleden door stomp trauma. Geringe myocarditis. De betekenis hiervan is niet erg duidelijk. Volwassen vrouwelijke das. Overleden door stomp trauma. Geringe reactieve veranderingen in de portale velden in de lever. Commentaar: Aanwezigheid van recente dracht is aan de uterus door de traumatische veranderingen niet meer te bepalen. Het ovarium bevat corpus luteum weefsel wat wel wijst op recente graviditeit. Volwassen mannelijke das, goed bespierd, goede voedingstoestand. Overleden door uitgebreid stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Jongvolwassen mannelijke das, voldoende vet, goede bespiering. Overleden door stomp trauma. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van onderliggende ziekten die de kans op bijvoorbeeld een aanrijding zouden kunnen vergroten. Daarnaast: Geringe eosinofiele enteritis en infectie met lintwormen. Volwassen mannelijk dier in goede voedingstoestand met uitgebreid stomp trauma en bijna totale laceratie van alle inwendige organen met een forse autolyse. Alleen materiaal ingevroren, verder geen histologie en cytologie verricht. Een lacterende vrouwelijke das in een goede voedingstoestand met mogelijk een congenitale hernia diafragmatica en aplasie van 1 nier. De uitgebreide bloedingen in abdomen, thorax en subcutis zijn passend bij stomp trauma. Naast trauma enige perivasculaire cuffing in de hersenen. De betekenis hiervan is onduidelijk. Volwassen vrouwelijke das. Overleden door stomp trauma. Sterke pneumoconiose. Matige eosinofiele enteritis en larvale migratie in maagwand. Niet drachtig. Volwassen vrouwelijke das. Overleden door extern trauma. Recent drachtig geweest. Daarnaast: matige pneumoconiose en geringe hepatitis. Volwassen vrouwelijke das, bespiering goed, matige hoeveelheid vetreserves. Overleden door stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden die de kans op een aanrijding zou kunnen verhogen. Daarnaast: Matige pneumoconiose. Is recent drachtig geweest. Geringe subacute pericarditis. Jongvolwassen vrouwelijke das, matige hoeveelheid vetreserves, goede bespiering. Overleden door stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden die de kans op bijvoorbeeld een aanrijding zou kunnen verhogen. Daarnaast: Pneumoconiose. Periportaal ontstekingsinfiltraat passend bij parasitaire etiologie. Geringe eosinofiele enteritis, waarschijnlijk parasitiare etiologie. Volwassen vrouwelijke das, matige bespiering en matige vetreserves. Overleden door stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden die een verhoogde kans op bijvoorbeeld een aanrijding zou kunnen geven. Is recent drachtig geweest. Encephalitis t.g.v. de ziekte van Carre. Schildklier hyperplasiehaard c.q. adenoom. Gering interstitiële (glomerulo) nefritis. Volwassen vrouwelijk dier in goede voedingstoestand met uitgebreid bloedingen passend bij acute trauma. Uitgespreid bloedingen waarschijnlijk veroorzaakt door trauma ( mogelijk in het kader van aanrijding). Vrouwelijke das, goede bespiering en matige hoeveelheid vetreserves aanwezig. Geringe focale perivasculaire lymfocytaire cuffing in de grote hersenen. Niet drachtig. We hebben geen duidelijke doodsoorzaak kunnen aantonen. Jongvolwassen mannelijke das, normale bespiering, matige vetreserves. Overleden door stomp trauma. Zeer geringe encephalitis met perivasculaire cuffs in de grote hersenen. Deze is niet van klinische betekenis. Vrouwelijke, volwassen das in goede voedingstoestand. Fractuur van de wervelkolom thoracolumbaal, met ruptuur van de aorta en milt, hemothorax en hemoabdomen. Geen significante macroscopische afwijkingen passend bij onderliggende ziekten. Volwassen mannelijk dier in goede voedingstoestand met een complexe fractuur van de schedel en excavatie van hersenweefsel.
DWHC jaarrapport 2014
34
49
49
50
50
51
51
52
52
53
53
54
54
55
55
56
56
57
57
58
58
59 60
59 60
61 62 63 64
61 62 63 64
65
65
66
66
67
67
68
68
Volwassen vrouwelijke das, goede bespiering en vetreserves Door sterke autolyse beperkt te beoordelen. Overleden door uitgebreid trauma mogelijk passend bij aanrijding. Granulomateuze haarden in de long, geen aanwijzingen voor bacterieel agens, mogelijk parasitair. Jong volwassen vrouwelijk dier in matige voedingstoestand. Uitgebreide trauma mogelijk passend bij aanrijding. Jongvolwassen mannelijke das, normale bespiering en matige vetreserves. Overleden door stomp trauma: hemoabdomen en ruptuur van de milt en rechter nier. Fractuur rechter femur. Geen aanwijzingen voor onderliggende ziekten die de kans op bijvoorbeeld een aanrijding kunnen verhogen. Daarnaast: Lintwormen in de duodenum, matige eosinofiele enteritis in duodenum, geringe granulomateuze hepatitis door parasitaire migratie geringe pneumoconiose in de long. Volwassen mannelijke das, normale bespiering, beperkte vetreserves. Overleden door stomp trauma. Geringe interstitële nefritis. Adulte mannelijke das in een goede voedingstoestand, normale bespiering. Stomptrauma achterhand en geen aanwijzingen voor onderliggende aandoening. Jongvolwassen vrouwelijke das, matige bespiering, weinig vetreserves Overleden door stomp trauma. Geringe perivasculaire cuffs in grote hersenen. De betekenis hiervan is onduidelijk. We hebben geen etiologisch agens aan kunnen tonen. Volwassen lacterende vrouwelijke das, bespiering normaal, weinig vet. Overleden door trauma. Focale perivasculaire rondkernige cuffs in grote hersenen. IHC Carre negatief. Volwassen vrouwelijke das, goede voedingstoestand, bespiering normaal. Overleden door trauma. Volwassen mannelijke das, goede bespiering en vetreserves. Overleden door stomp trauma: uitgebreide hemorragie. Er is geen onderliggende pathologie gevonden die bijvoorbeeld de kans op een aanrijding zou kunnen verhogen. Daarnaast: - geringe eosinofiele gastritis, enteritis en cholangiohepatitis. Waarschijnlijk door parasitaire belasting, die niet meer direct kon worden aangetoond. - pneumoconiose. Volwassen mannelijke das, goede bespiering en vetreserves. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende pathologie aangetroffen. Autolytisch dier. Massa op staart is een fibroom (bindweefseltumor, goedaardig). Volwassen mannelijke das, matige bespiering en vetreserves. Overleden door verbloeding in buikholte, passend bij stomp trauma. Daarnaast: Geringe eosinofiele enteritis door nematoden infectie. Geringe pneumoconiose Uitgebreid trauma ten gevolge van hoog energetisch impact. Volwassen mannelijke das. Overleden door stomp trauma. Focale encephalitis. Trauma. Te autolytisch voor verder onderzoek. Volwassen vrouwelijke das, normale bespiering, geringe vetreserve. Overleden door stomp trauma aan de kop. Jongvolwassen vrouwelijke das, goede bespiering en vetreserves. Overleden door stomp trauma. Daarnaast: Matige eosinofiele gastritis en enteritis, deels veroorzaakt door lintworminfectie met Atriotaenia incisa (Cestoda, Anoplocephalidae). Geringe pneumoconiose en geringe eosinofiele pneumonie, waarschijnlijk op parasitaire basis, al is de parasiet zelf niet aangetoond. Volwasssen vrouwelijke das in goede voedingstoestand, normale bespiering en vetreserves. Overleden door stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie aangetroffen. Jongvolwassen vrouwelijke das, normaal bespierd, cachectisch. Sterk autolytisch kadaver waardoor het postmortaal onderzoek wordt beperkt. Uitgebreide postmortale fracturen. Doodsoorzaak niet duidelijk. Juveniele vrouwelijke das, matige voedingstoestand en -bespiering. Overleden door stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie vastgesteld. Tevens: matige subacute enteritis met veel eosinofiele granulocyten, etiologie: verdacht parasitiaire infectie, DDx: allergie.
DWHC jaarrapport 2014
35
69
69
70
70
71
71
72
72
73
73
74
74
75
75
76
76
77
77
78
78
79
79
80
80
81
81
82
82
83 84 85
83 84 85
86 87
86 87
88
88
89
89
Volwassen mannelijke das in matige voedingstoestand. Uitgebreide autolyse. Gebroken schedel, hemothorax en hemoabdomen duidend op stomp trauma waarschijnlijk passend bij aanrijding. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Adulte mannelijke das, goede bespiering en voldoende vetreserves. Overleden aan de gevolgen van stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Daarnaast: Matige eosinofiele gastritis en enteritis, waarschijnlijk parasitiaire etiologie. Veel vlooien in de vacht. Fors autolytisch kadaver, hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Adulte mannelijke das, Goede bespiering en voldoende vetreserves. Overleden aan de gevolgen van stomp trauma: uitgebreid schedeltrauma, bloedingen in thorax en abdomen. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Volwassen, vrouwelijke das, normale bespiering en vetreserves. Overleden door stomp trauma. Daarnaast veel luizen in de vacht. Juveniele, vrouwelijke das, matige bespiering en matige vetreserves. Overleden door stomp trauma: hernia diafragmatica waardoor verbloeding. Tevens matige lintworminfectie in de dunne darm. Jongvolwassen mannelijk das, normale bespiering, goede vetreserves. Overleden door stomp trauma t.g.v. hoog energitisch impact. Volwassen, vrouwelijke das, goed bespierd, normale vetreserves. Overleden door stomp trauma. Tevens geringe lintworminfectie in de dunne darm. Volwassen mannelijke das, matige bespiering en goede vetreserves. Overleden door stomp trauma: schedelfracturen en rupturen en bloedingen in thorax en abdomen. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Daarnaast veel teken in de vacht. Volwassen, vrouwelijk dier in goede voedingstoestand met uitgebreid hemorragie mogelijk passend bij trauma. Een volwassen mannelijke das in een goede voedingstoestand met hemoabdomen en miltruptuur passend bij stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Volwassen mannelijke das, Matige bespiering, matige vetreserves. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Volwassen mannelijke das, goed bespiering en voldoende vetreserves. Overleden door stomp trauma. Daarnaast: Geringe pneumoconiose, geringe subacute hepatitis, waarschijnlijk door parasitaire migratie. Jongvolwassen vrouwelijke das, goed bespierd, veel vetreserves. Overleden door extern trauma. Daarnaast: Geringe interstiele pneumonie en pneumoconiose en geringe granulomateuze hepatitis door parasitaire migratie. Jongvolwassen mannelijke das, zeer goede vetreserves en bespiering. Overleden door stomp trauma aan de kop en thorax. Tevens teken in de vacht en lintworm infestatie van de darmen. Perivasculaire cuffing in het brein, mogelijk toch ziekte van Carre. Trauma door hoog energetisch impact. Jongvolwassen mannelijke das, normale bespiering en voedingstoestand. Overleden door verbloeding in de thorax, waarschijnlijk door trauma. Daarnaast is er geringe pneumoconiose. Trauma door hoog energetisch impact. Geen onderliggende pathologie. Volwassen vrouwelijke das, goede voedingstoestand, bespiering goed. Overleden door trauma. Geen onderliggende pathologie. Dier aangevoerd in bevroren toestand. Hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen vrouwelijke das, matige bespiering, matige vetreserves. Overleden door trauma. Daarnaast zeer geringe granulomateuze pneumonie, geringe/matige lymfoplasmacellulaire thyreoiditis, geringe lymfoplasmacellulaire nefritis en geringe eosinofiele enteritis. Deze laatste waarschijnlijk veroorzaakt door parasitiaire infectie. Jongvolwassen mannelijke das, matige bespiering, matige vetreserves. Overleden door trauma. Het dier had een matige tot sterke granulomateuze bronchopneumonie, etiologie: Aelurostrongylus falciformis (Nematoda, Strongylida, Angiostrongylidae). Deze longontsteking kan tot een verhoogde kans op bijvoorbeeld een aanrijding hebben geleid.
DWHC jaarrapport 2014
36
90
90
Volwassen vrouwelijke das, matige bespiering, matige vetreserves. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Daarnaast heeft het dier enige pneumoconiose. 91 91 Adulte mannelijke das in goede voedingstoestand met uitgebreid trauma. 92 92 Mannelijke das in goede voedingstoestand met meerdere fracturen en rupturen van weefsels passend bij traumatisch letsel. 93 93 Fractuur tussen de 8e en 9e thoracale wervel met een haemothorax en kleine subcutane bloeding passend bij stomp trauma. Tevens bleke lever en nieren met verspreid hemorrhagie in longen en een matige infestatie met nematoden in de darmen. 94 94 Jongvolwassen mannelijke das, ruime vetopslag en goede bespiering. Overleden door trauma: hemothorax en hemoabdomen en meerdere fracturen en huidlaesies. Beeld past bij stomp trauma. Hevige granulomateuze gastritis en matige chronische hepatitis. 95 95 Juveniele das, goede voedingstoestand en goede bespiering. Dood door trauma. Het dier heeft een onderliggende chronisch interstitiële nefritis waarvoor we geen etiologisch agens hebben kunnen aantonen. 96 96 Juveniele vrouwelijke das, zeer goede voedingstoestand, goede bespiering. Overleden door trauma. 97 97 Adult, male badger in good body condition met mogelijk trauma, uitgebreid longoedeem tgv trauma. 98 98 Adult female badger in good condition with both side inguinal herniation of the intestines, a ruptured spleen and internal hemorrhages due to trauma, probably hit by vehicle on the left side of the body. 99 99 Juveniele vrouwelijke das, matige bespiering, geringe tot matige vetreserves. Overleden door trauma: fractuur in de cervicale wervelkolom, bloedingen in hersenen, longen en buikholte. Er is geen onderliggende pathologie gevonden die de kans op bijvoorbeeld een aanrijding zou kunnen verhogen. 100 100 Volwassen mannelijke das, goede voedingstoestand, goed bespierd. Overleden door trauma: Fractuur in rug, interne bloedingen en geruptureerde organen. Er is daarnaast geringe subendocardiale fibrose aangetroffen. Mus musculus (huismuis) 1 1 Volwassen, vrouwelijke dier, in matige voedingstoestand met uitgebreide kop trauma. Mustela nivalis (wezel) 1 1 Adulte, mannelijke dier in matige voedingstoestand bloedingen rond de gehele hals en rechter boven arm. Tevens postmartaal verlies van weefsel in halsgebied door aanvreten van dier. Tevens een gering aantal vliegen larven op de vacht. Overigens geen onderliggende pathologie. Mustela putorius (bunzing) 1 1 Jongvolwassen vrouwelijke bunzing, goed bespierd, normale vetreserves. Incompleet kadaver: het grootste deel van het darmkanaal ontbreekt. Overleden door bijtwonden in de hals. Focaal uitgebreide levernecrose, en tevens nematoden infectie in de darm. Interstitiële nefritis van onbekende oorzaak. 2 2 Fors autolytisch adult vrouwelijk dier in een matige voedingstoestand met uitgebreid schedeltrauma. Oryctolagus cuniculus (konijn) 1 1 Adult vrouwelijk konijn, matig bespierd, geringe vetreserves. Postpartum. Overleden door trauma aan de nek, passend bij bijtwond. Verzwakt door conjunctivitis en perineale ontstekingen: myxomatose. Protein loosing enteropathie door Graphidium strigrosum infectie en coccidiose darmkanaal. 2 Volwassen vrouwelijk konijn, matig bespierd, cachectisch. Myxomatose. Protein loosing enteropathie door infectie met Graphidium strigosum. 2 3 Cachectisch juveniele dier met aanwijzing voor enteritis. Coccidiose. Uitgebreide autolyse. Phoca vitulina (gewone zeehond) 1 1 PV 254, wild. Juveniele mannelijke gewone zeehond, goede bespiering, goede voedingstoestand (NCC 1), vers kadaver, gekoeld en niet bevroren (DCC 1). Dier heeft niet DWHC jaarrapport 2014
37
recent gegeten, er zijn geen aanwijzingen voor bijvangst. Overleden door hevige acute pneumonie. Etiologie: Ernstige infectie met grote longwormen (Otostrongylus circumlitus (Nematoda, Strongylida, Crenosomatidae) en hartwormen (Dipetalonema spirocauda (Nematoda, Spirurida, Onchocercidae). Bloedingen in maag en duodenum. Tevens: Parasitiaire migratie in Lnn. mesenterialis waardoor lokaal matige eosinofiele lymphadenitis en geringe granulomateuze hepatitis. Extrahepatische cholestase, waarschijnlijk door sterk vergrootte Lnn. van de maag waardoor druk op de regio van de Vaterse papil. Het dier was niet geinfecteerd met aviaire influenza virus. 2 2 PV 255, wild. Volwassen vrouwelijke gewone zeehond in goede voedingstoestand (NCC 1), vers, gekoeld (DCC 2). Bijvangst: nee. Recent gegeten: nee. Overleden door uterusruptuur. Secundair subacute septische peritonitis met groei van Streptococcen groep A , bacteriele sepsis, endometrritis, meningitis, diffuse intravasale stolling (DIS), en (waarschijnlijk) abortus. De oorzaak van de ruptuur is niet aangetoond. Het dier is geinfecteerd met aviaire influenza virus H10N7. Dit is aangetoond in keel- en neusswab, als ook in weefsel van long en hersenen. Negatief in immunohistochemie voor morbillivirus in hersenen en long. Commentaar: Zowel de uterusruptuur als de bacteriele infectie zouden primair kunnen zijn. De bacteriele infectie veroorzaakt in dat geval secundair DIS, locale ischemische necrose in de uteruswand en uterusruptuur. Differentiatie tussen de twee mogelijk routes is niet mogelijk. De invloed van de aviaire influenza virus H10N7 infectie in dit dier is niet geheel duidelijk. Hoewel aviaire influenza infectie in het algemeen in zeer zeldzame gevallen aanleiding kan geven tot encephalitis (ontsteking van de hersenen), wordt het niet in verband gebracht met een hersenvliesontsteking zoals in dit dier is gezien. De in de meningen (hersenvliezen) aangetroffen ontstekingscellen zouden weer wel kunnen passen bij een virale infectie, en ook is het specifieke gedrag van de influenza A type H10N7 nog niet bekend. Zoals boven beschreven zou de meningitis in dit dier ook een gevolg kunnen zijn van de bacteriele sepsis. 3 3 PV 256, wild. Juveniele mannelijke gewone zeehond. Slechte voedingstoestand (NCC 4), vers dier, niet ingevroren (DCC 1). Recent gegeten: nee. Bijvangst: nee. Overleden door hevige subacute granulomateuze pneumonie. Etiologie: grote en kleine longwormen. Otostrongylus circumlitus (Nematoda, Strongylida, Crenosomatidae) en Parafilaroides gymnurus (Nematoda, Strongylida, Filaroididae).Secundair: granulomateuze hepatitis en lymphadenitis in lnn. mesenteriale, beiden wegens parasitiare migratie. Tevens acute bloedigen in de hersenvliezen. Het dier is niet geinfecteerd met aviaire influenza virus. 4 4 PV 257, wild (voormalig opvang uit Duitsland, vrijgelaten op Nordenay dd 16 aug 2014). Juveniele mannelijke gewone zeehond, goede voedingstoestand (NCC2), vers en niet bevroren (DCC 1). Recent gegeten: nee. Bijvangst: nee. Overleden door hevige subacute granulomateuze en necrotiserende bronchopneumonie, met longoedeem en emfyseem. Etiologie: longwormen. Secundair hyperplastische pulmonaire lymfeknopen, hypoxie en diffuse intravasale stolling (DIS). Tevens acute bloedingen in de meningen en zeer geringe perivasculaire cuffing in de kleine hersenen. PCR voor Aviaire influenza virus was negatief. Immuunhistochemie en PCR voor morbillivirus (i.v.m. PDV) was negatief. 5 5 PV 258, wild. Volwassen vrouwelijke gewone zeehond, goede bespiering, in zeer goede voedingstoestand (NCC 1). Matige autolyse (DCC 3). Recent gegeten: nee. Bijvangst: nee. Overleden door: 1. Torsio mesenteriales. 2. Ruptuur 11 cm lengte dorsaal in corpus uteri, dislocatie van mannelijk foet in buikholte proximaal van rechter nier, 1 liter rode troebele vloeistof vrij in de buikholte (uterusinhoud). Het dier was negatief voor aviaire influenza. Pipistrellus pipistrellus (gewone dwerg vleermuis) 1 1 Volwassen mannelijke dwergvleermuis. Overleden door trauma. De gekweekte schimmels zijn mogelijk secundair. 2 2 Volwassen mannelijk dier in goede voedingstoestand met uitgebreide hemorragieën. Mogelijk overleden ten gevolge van trauma. De betekenis van enkele gekweekte schimmels is niet duidelijk. 3 3 Autolytisch dier, dit beperkt het postmortaal onderzoek. Volwassen mannelijke dwergvleermuis, normale bespiering en voedingstoestand. Trauma schedel. Slechte mineralisatie skelet. Haemorrhagische diathese maagdarmkanaal. 4 4 Mannelijke volwassen dwergvleermuis, goed bespierd, weinig vet. Overleden door hemorrhagische diathese in het darmkanaal. Tevens matige mineralisatie skelet. DWHC jaarrapport 2014
38
5
Volwassen vrouwelijke dwergvleermuis, matige bespiering, weinig vet. Overleden door schedeltrauma en longbloedingen. Tevens matige mineralisatie van skelet. 6 Volwassen mannelijk dwergvleermuis, Bespiering matig, weinig vet. Overleden door hemorrhagische diathese in het maagdarmkanaal. Tevens onvoldoende mineralisatie van het skelet. 7 Volwassen mannelijke dwergvleermuis, bespiering slecht, geen vet. Overleden door schedeltrauma. Tevens matige mineralisatie van skelet. 5 8 Volwassen mannelijke dwergvleermuis, matige bespiering en matige hoeveelheid vet. Zeer autolytisch dier, hierdoor postmortaal onderzoek beperkt. Geen doodsoorzaak aangetoond. Plecotus auritus (grootoorvleermuis) 1 1 Autolytisch dier, dit beperkt het postmortaal onderzoek. Volwassen grootoorvleermuis, m/v niet meer vast te stellen, goed bespierd, goede voedingstoestand. Beeld pneumonie Procyon lotor (wasbeer) 1 1 Juveniel vrouwelijk wasbeer in goede voedingstoestand met trauma aan de kop en intestinale baylisascariasis. 2 2 Volwassen mannelijke wasbeer, ruime vetreserves, goed bespierd. Ernstige infectie met spoelwormen (Baylisascaris procyonis). Het onderzoek is na de vondst van deze wormen stopgezet. De doodsoorzaak is hierdoor niet vastgesteld. Sciurus vulgaris (eekhorn) 1 1 Volwassen mannelijke rode eekhoorn, matige bespiering, zeer mager dier. Overleden aan de gevolgen van hevige chronische nefritis, de etiologie hiervan kon niet meer worden vastgesteld. Secundair hieraan maagulcera. Tevens parasitaire enteritis en acute longbloedingen. 2 2 Juveniele, vrouwelijke rode eekhoorn, geringe vetreserves, slecht bespierd. Ontstekingen in het hart, de lever, een reactieve milt. Tevens kleine aantallen vacht mijten, vlooien en wormen. 3 Juveniele, vrouwelijke dier in slechte voedingstoestand met ontstekingen in het hart, de lever, een reactieve milt.Tevens kleine aantallen vacht mijten en intrathoracale lintwormen. 3 4 Rode eekhoorn, adult mannelijk, normale bespiering met zeer geringe vetreserves. Overleden door hevige acute hepatitis, pneumonie. Tevens coccidiose in darmkanaal Uit de lever zijn geen bacterien gekweekt. 4 5 Rode eekhoorn, adult mannelijk dier, voldoende bespiering en vetreserves. Overleden door pneumonie en hepatitis. Daarnaast matige parasitaire infectie van het maagdarmkanaal (cestoden en Eimeria spp). 5 6 Rode eekhoorn, adult mannelijk dier, cachectisch, matige bespiering. Overleden door trauma: fractuur in het thoracale deel van de wervelkolom met omringende hemorrhagie passend bij stomp trauma. (Er zijn geen huidperforaties waargenomen). Onderliggend pneumonie. 6 7 Volwassen mannelijke rode eekhoorn, matige bespiering, cachectisch. Overleden door trauma. Onderliggend pneumonie. 7 8 Volwassen mannelijke rode eekhoorn, goede bespiering, geen vet. Pneumonie, 8
9
9
10
10
11
11
12
Volwassen mannelijke rode eekhoorn, normale bespiering, geen vetreserves. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende pathologie aangetroffen. Jong adult vrouwelijke eekhoorn in een slechte voedingstoestand met infectie en splenomegalie. Tevens een matige parasitaire infestatie met nematoden. Juveniel mannelijke eekhoorn in een slechte voedingstoestand met een zeer groot aantal oöcysten in het maagdarmkanaal. Tevens stomp trauma met hemothorax en laceratie van longen. Door autolyse is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen mannelijke rode eekhoorn in een goede voedingstoestand met een volle maag. Hevig longoedeem en bloedingen, aanwezigheid intracytoplasmatische insluitlichaampjes in bronchiaalepitheel. De betekenis hiervan is niet duidelijk. Matige parasitaire infectie in colon. Mogelijk acute nefritis.
DWHC jaarrapport 2014
39
12
13
13
14
14
15
15
16
16
17
17
18
18 19 20
19 20 21
21
22
22 23 24
23 24 25
25
26
26
27
27
28
28
29
29
30
30
31
31
32
32 33
33 34
34
35
35
36 37
36
38
Volwassen mannelijke eekhoorn, matig bespierd, geringe vetreserves. Overleden door trauma. Daarnaast: Geringe coccidiose darmkanaal. Teken en vlooien in de vacht. Jong volwassen rode eekhoorn, matig bespierd, geringe vetreserves. Overleden door hepatitis, pneumonie, splenitis. Jongvolwassen mannelijke eekhoorn, matig bespierd, geringe vetreserves. Overleden door trauma. Daarnaast: Matige coccidiose in het darmkanaal. Enkele Oxyuren in colon (Rodentoxyuris sciuri (Nematoda, Oxyurida, Syphacidae)). Enkele teken en vlooien in de vacht. Jongvolwassen mannelijke rode eekhoorn, geringe vetreserves, slecht bespierd. - Overleden door granulomateuze pneumonie, hepatits, splenitis en necrotiserende lymphadenitis in Lnn. mesenteriales. Etiologie. Tevens: Subacute focaal necrotiserende enteritis in jejunum en ileum. De etiologie hiervan is niet aangetoond. Mogelijk is het dier hierdoor vermagerd. Geringe aantallen lintwormen in de dunne darm. Juveniele vrouwelijke rode eekhoorn, voldoende bespiering en vetreserves. mogelijk pneumonie en veranderingen in milt en tevens matige aantal oocysten in ontlasting. Aanvullende histologie volgt. Jong adult vrouwelijke eekhoorn, voldoende bespiering en voldoende vetreserves. Overleden door stomp trauma. Matig aantal coccidien. Acute levernecrose, thymus necrose. Onduidelijk beeld t.g.v. de autolytische veranderingen. Volwassen eekhoorn met uitgebreide trauma en een matige eimeria besmetting. Luizen en teken. Adult vrouwelijk eekhoorn in matige tot goede voedingstoestand met veel oöcysten in de darminhoud met mogelijk hypertrofie van het linker ventrikel. Te autolytisch. Juveniele, vrouwelijk dier in matige voedingstoestand met geringe pneumonie en coccidiose. Volwassen vrouwelijke rode eekhoorn, geringe vetreserves, slecht bespierd. Overleden door trauma aan de kop. Tevens lintworminfectie. Juveniele mannelijke rode eekhoorn, matige vetreserves, matig bespierd. Matige interstiele granulomateuze pneumonie. Geringe coccidiose in de darm. Volwassen vrouwelijke rode eekhoorn, matige vetreserves, matig bespierd. Overleden door trauma: hemothorax en hemoabdomen. Daarnaast teken en vlooien in de vacht. Juveniel mannelijk eekhoorn in matige voedingstoestand met uitgebreide trauma en coccidiose. Juveniele mannelijke rode eekhoorn, goede bespiering en voedingstoestand. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Volwassen mannelijk eekhoorn, matig bespierd, matige vetreserves. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende ziekte gevonden. Daarnaast geringe coccidiose in het darmkanaal. Juveniele vrouwelijke rode eekhoorn, matige bespiering, matige voedingstoestand. Overleden met acute longbloedingen. Het is niet duidelijk of deze voldoende groot zijn om het overlijden te kunnen verklaren. Juveniele mannelijke rode eekhoorn, Gering bespierd, geringe vetreserves. Overleden door colon invaginatie en prolaps. Tevens geringe coccidiose in het darmkanaal en veel ectoparasieten. Cachectische eekhoorn met in de longen en de milt. Volwassen vrouwelijk eekhoorn in matige voedingstoestand met hepatitis en pulmonair oedeem. Volwassen vrouwelijk eekhoorn in matige voedingstoestand met matige thoracale subcutane bloedingen, waarschijnlijk passend bij trauma. Cachectische vrouwelijke eekhoorn Cachectische vrouwelijke eekhoorn met in de longen, milt, lever en darmen. Juveniele mannelijke rode eekhoorn, matig bespierd, cachexie. Overleden door pneumonie, hepatitis, splenitis.
DWHC jaarrapport 2014
40
Sorex araneus (spitsmuis) 1 1 Volwassen cachectisch dier, matige autolyse. De betekenis van de infiltraten is niet duidelijk. 2 2 An adult male mouse with hemothorax most likely caused by blunt trauma. The hemothorax caused most likely a hypovolemic shock. 3 3 Volwassen mannelijk spitsmuis, Matige vetreserves, matige bespiering. Overleden door trauma, waarschijnlijk predatie. Matige interstitiele pneumonie. Commentaar: Mogelijk heeft de pneumonie bijgedragen aan een verhoogde kans op predatie. 4 4 Jongvolwassen vrouwelijke spitsmuis, redelijke bespiering en vetreserves. Overleden door trauma, mogelijk predatie. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Vulpes vulpes (vos) 1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
Adulte mannelijke vos in matige voedingstoestand, matig bespierd. Overleden door extern stomp trauma, verbloed in de buikholte vanuit leverrupturen. Geringe parasitaire pneumonie, sinussen en cystitis (toevalsbevindingen). Juveniele vrouwelijke vos, arm bespierd, cachectisch. Ernstige schurftinfectie, etiologie: Sarcoptes scabei. Deze schurftmijten zijn ook besmettelijk voor de mens. Encephalitis, waarvoor we geen etiologisch agens hebben kunnen aantonen. Nefritis. Lever fibrose. Jongvolwassen vrouwelijke vos, normale bespiering, vetreserves. Forse autolyse, hierdoor wordt het onderzoek beperkt. Overleden door afschot. Er zijn geen morfologische afwijkingen gevonden die het klinisch beeld kunnen verklaren. Overleden door afschot. Uitgebreide dermatitis, hepato- en splenomegalie. Geen schurftmijten aangetroffen in de uitstrijkjes of histologie. Adulte mannelijke vos, slecht bespierd, weinig vet. Overleden door stomp trauma. Onderliggende pathologie: Rechter oor een forse otitis externa met laceratie van de oorrand en abcesvorming. Secundair metastatische hepatitis en sterke amyloidose in lever, milt en longen. Aanvullende snap test voor leptospirose van VMDC is negatief. Juveniele, mannelijke vos, arm bespierd, mager. Overleden door hevige (vermineuze) pyogranulomateuze bronchopneumonie en pleuritis, pyothorax. Etiologie: perforatieve pleuritis door een bot in de oesophagus. Volwassen mannelijke vos in matige voedingstoestand. Overleden door trauma aan kop en thorax. Er is geen onderliggende ziekte gevonden die de kans op bijvoorbeeld een aanrijding zou kunnen verhogen.
VOGELS Incident Dier Diagnose n°. n°. Accipiter nisus (sperwer) 1 1 Mannelijke juveniele sperwer. Groot abces dat de sinus infraorbitalis en deel van de mondholte beslaat. Het beeld past goed bij trichomoniasis. Het dier is cachectisch (slechte bespiering en geen vetreserves). De botten zijn hoogstwaarschijnlijk licht gedemineraliseerd. Bijschildklier vergroot. 2 2 Juveniele mannelijke sperwer, arm bespierd, cachectisch. Uitgebreide necrotiserende stomatitis en pharyngitis. Etiologie: Trichomonas spp. ("Het Geel"). 3 Juveniele mannelijke sperwer, arm bespierd, cachectisch. Uitgebreide necrotiserende stomatitis en pharyngitis. Etiologie: Trichomonas spp. ("Het Geel"). 3 4 Juveniele mannelijke sperwer, voldoende bespiering en ruime vetreserves. Overleden door trauma in de nek, passend bij stomp trauma. Daarnaast geringe gastritis op parasitaire (nematoden) basis in kliermaag. Alcedo atthis (ijsvogel) 1 1 Ingevroren dier, daardoor beperkt te beoordelen. Juveniele mannelijke ijsvogel, goed bespierd met voldoende vetreserves. Bloeding in het proximale deel van het coeloom passend bij stomp trauma. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Anas platyrhynchos (wilde eend) DWHC jaarrapport 2014
41
1
1
2
2
3
3
Volwassen vrouwelijk vogel in matig voedingstoestand met multifocaal op de serosa van de kliermaag en de darmen parasitaire cysten. Kadaver ernstig autolytisch. Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor is het postmortaal onderzoek sterk beperkt. Volwassen wilde eend, mannelijk dier, normale bespiering, weinig vetreserve. Geen aanwijzing voor doodsoorzaak. Dier bevroren geweest. Door vriesartefacten en autolyse is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen mannelijke wilde eend, matig bespierd, cachectisch. Ulcera op voetzolen, lintwormen in de darm
Asio otus (ransuil) 1 1 Volwassen cachectisch vogel met cytologisch aanwijzing voor multifocale protozoaire infectie. Macrogametocyten van Leucocytozoon spp. de klinische betekenis hiervan is niet duidelijk. Athene noctua (steenuil) 1 1 Vrouwtje in zeer goede voedingstoestand met drie grote follikels in het ovarium. Geen sporen van trauma door roofvogel, noch andere predatoren Enkele granulomateuze haarden in de lever. Lokaal aanwijzingen voor neoplastische groei van epitheel in de schildklier. Lokaal op de nier vitelline eiwitten. Overigens onduidelijk beeld wat betreft de directe doodsoorzaak. Mogelijk is dier toch acuut hypocalcemisch geweest. 2 2 Dier aangevoerd in bevroren toestand, dit beperkt de postmortale diagnostiek. Juveniele vrouwelijke steenuil, arm bespierd, cachectisch. Overleden door cachexie. Matige focale nefritis. Geen aanwijzingen voor parasieten. Buteo buteo (buizerd) 1
1
2
3
4
2
5
3
6
4
7
Dier aangevoerd in bevroren toestand en autolytisch, hierdoor is het postmortaal onderzoek nog maar beperkt mogelijk. Juveniele mannelijke buizerd, zeer goede bespiering en voedingstoestand. Waarschijnlijk overleden door verbloeding: uitgebreide bloeding en laceratie in coeloom met op rug een open perforerende wond van ongeveer 2.5 cm in diameter naar coeloom. Mogelijk door trauma, maar intoxicatie is niet uitgesloten. Daarnaast: Geringe granulomateuze hepatitis, etiologie: parasitiaire infestatie. Intoxicatie hebben we niet kunnen aantonen. Dier aangevoerd in bevroren toestand en autolytisch, hierdoor is het postmortaal onderzoek nog maar beperkt mogelijk. Juveniele mannelijke buizerd, minder bespiering en minder vetreserves. Overleden door verbloeding: bloedstolsel of mogelijk kropinhoud in bek, bloeding in pericard.Mogelijk veroorzaakt door trauma. We hebben geen intoxicatie kunnen aantonen. Tevens: Geringe granulomateuze ontsteking in kliermaag en lever. Parasitologie: histol. coupe buizerd kliermaag: volwassen worm: spiruride: Synhimantus of Procyrnea. In het granuloom, dat hier vlakbij ligt zie ik geen resten van een parasiet. Dier aangevoerd in bevroren toestand en autolytisch, hierdoor is het postmortaal onderzoek nog maar beperkt mogelijk. Juveniele mannelijke buizerd, zeer goede bespiering en voedingstoestand. Waarschijnlijk overleden door verbloeding: uitgebreide laceraties in gehele coeloom met bloeding en perforerende trauma aan rugzijde. Dit is mogelijk veroorzaakt door trauma, maar intoxicatie is niet uitgesloten. Tevens: Geringe tot matige granulomateuze ontsteking in spiermaag en lever, waarschijnlijk veroorzaakt door parasieten. Dier aangevoerd in bevroren toestand en autolytisch, hierdoor is het postmortaal onderzoek nog maar beperkt mogelijk. Juveniele mannelijke buizerd, minder bespiering en minder vetreserves. Doodsoorzaak is niet duidelijk. - Geringe granulomateuze hepatitis, etiologie: parasitiaire infestatie. - Intoxicatie hebben we niet kunnen aantonen. Juveniele mannelijke buizerd (fors autolytisch) in een matige voedingstoestand met secundaire bacteriële pneumonie en sepsis en parasitaire infectie in maagdarmkanaal. Ingevroren kadaver. Volwassen vrouwelijke buizerd, arm bespierd, cachectisch. Overleden door uitgebreide granulomateuze coelomitis, etiologie: Mycobacterium spp. Beeld aviaire tuberculose. Jonge buizerd met hepato- en splenomegalie en hyperkeratose op de voetzolen. Porrocaecum sp. in spiermaag en ei in darminhoud gevonden. Dood door euthanasie.
DWHC jaarrapport 2014
42
Carduelis carduelis (putter) 1
1
Volwassen mannelijk putter, goede bespiering en vetreserves. Overleden door verbloeding in proximale coeloom. Er is geen onderliggende pathologie gevonden. Carduelis chloris (groenling) 1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Slecht gevuld maag- en darmkanaal. Vogel is in slechte voedingstoestand. Geen aanwijzingen voor trichomoniasis. 2 2 Volwassen vrouwelijke groenling, matige bespiering en vetreserves. Chonische necrotiserende hevige oesophagitis, veroorzaakt door Trichomonas spp. Daarnaast: sterk longoedeem, matige pneumonie en geringe hepatitis. 3 3 Volwassen mannelijke vogel in matige voedingstoestand met matige necropurulente stomatitis, passend bij Trichomonas gallinae infectie, hemorragische diathese en intestinale coccidiose. Catharacta skua (grote jager) Juveniele mannelijke grote jager, matig bespierd, cachectisch. Overleden door trauma: longbloedingen. De oorzaak van het vermageren kon niet morfologisch worden aangetoond. Daarnaast geringe coccidiose van het darmkanaal, waarschijnlijk is dit onvoldoende om het vermageren te kunnen verklaren. Ciconia ciconia (ooievaar) Fors autolytische juveniele vogel in een goede voedingstoestand zonder duidelijke aanwijzingen voor trauma. Columba livia (stadsduif/sierduif) Juveniele mannelijke tortelduif, matige bespiering, geringe vetreserves. Overleden door hepatitis en splenitis, systemische bacteriele granulomen en ernstige systemische amyloidose. Etiologie: Chlamydia psitacci (psittacose, papegaaienziekte). Columba palumbus (houtduif) Volwassen vrouwelijke houtduif, zeer geringe bespiering en geringe vetreserves - Subacute matig actieve lymfoplasmacellulaire hepatitis, peri arteriitis in hart en serosa passend bij infectie met Chlamydia infectie (papegaaienziekte). - Chronische coelomitis, waarschijnlijk bacteriele etiologie, mogelijk secundair aan infectie met Chlamydia. 2 2 Volwassen mannelijke houtduif, matige bespiering, matige vetreserves. Door ons geen aanwijzingen gevonden voor een onderliggende ziekte. Overleden door trauma door schot hagel. Corvus monedula (kauw)
2
3
4
Jong adult vrouwelijk kauwtje, voldoende bespiering en ruime vetreserves. Subacute myocarditis en nefritis, hepatitis; de etiologie hiervan is niet aangetoond. Secundair ischemische necrose van proximaal tubulusepitheel en histiocytose in de milt. Tevens geringe parasitaire infestatie met cestoden (lintwormen) in het maagdarmkanaal. Het dier was niet besmet met WNV virus. Er zijn macroscopisch geen aanwijzingen voor trauma. Juveniel mannelijk kauwtje, voldoende bespiering en ruime vetreserves. Overleden door verbloeding: stolsels in het coeloom, waarbij het onduidelijk is waar de oorsprong van de bloeding ligt. Daarnaast: Hydropericard, geringe hepatitis en splenomegalie. Geringe parasitaire infestatie met cestoden in het maagdarmkanaal. Bursa fabricii: Prosthogonimus ovatus (Trematoda, Prosthogonimidae) Er is geen bacteriologisch agens aangetoond na kweek uit lever en milt. Het dier was niet besmet met WNV virus. Er zijn macroscopisch geen aanwijzingen voor trauma. Jongvolwassen vrouwelijk kauwtje, voldoende bespiering en ruime vetreserves. - Overleden door de combinatie van matige, subacute lymfohistiocytaire myocarditis, hepatitis, nefritis, adrenalitis en enteritis in dunne darm. De oorzaak hiervan is niet aangetoond. Daarnaast: Geringe parasitaire infestatie met cestoden in het maagdarmkanaal. Er is geen bacteriologisch agens aangetoond na kweek uit lever en milt. Het dier was niet besmet met WNV virus. Er zijn macroscopisch geen aanwijzingen voor trauma. Juveniel vrouwelijk kauwtje, voldoende bespiering en ruime vetreserves. Overleden door verbloeding in het coeloom, de oorzaak van de bloeding kon niet worden bepaald. Tevens
DWHC jaarrapport 2014
43
combinatie van matige, subacute lymfohistiocytaire hepatitis, nefritis en enteritis in dunne darm. De oorzaak hiervan is niet aangetoond. Secundair histiocytose in de milt. Geringe parasitaire infestatie met cestoden (lintwormen) in het maagdarmkanaal. Het dier was niet besmet met WNV virus. Er zijn macroscopisch geen aanwijzingen voor trauma. Cuculus canorus (koekoek) 1 1 Volwassen mannelijke koekoek, goede bespiering en vetreserves. Overleden door trauma. Cygnus olor (knobbelzwaan) 1
1
Volwassen vrouwelijke knobbelzwaan, matige bespiering en matige vetreserves. Overleden door uitgebreid trauma aan hoofd en hals. Daarnaast matige (peri)cholangitis, mogelijk door parasitiaire etiologie. Röntgenologie: geen aanwijzingen voor fracturen van de wervelkolom, geen aanwijzingen voor vreemde voorwerpen zoals b.v. kogels. 2 2 Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Juveniele mannelijke knobbelzwaan, zeer geringe bespiering, wel vetreserves. Overleden door trauma aan rugzijde en hals: perforatie van huid rugzijde (scherp trauma) met laceratie van spieren en dislocatie van wervelkolom. Tevens fors subcutaan oedeem in hals en rond kop met mogelijke hemorrhagie. Maar onderliggende hepatitis, interstitiële nefritis en pneumonie. Hiervoor hebben we in dit stadium geen etiologisch agens aangetoond. Commentaar: In dit koppel (incidenten 2 & 3, zwanen 2-6) is bij de drie dieren waar microscopisch onderzoek op is verricht gebleken dat de zwanen leden aan ontstekingen van verschillende organen: longen (3x), lever (3x), nieren (2x), maag (1x), bijnier (1x) en darm (1x). Waarschijnlijk waren de dieren hierdoor tijdens het ringen al verzwakt, maar was dit niet zichtbaar. De onderliggende ziekte heeft de vogels na afloop van de procedure kwetsbaar heeft gemaakt voor een aanval van een roofdier. Het ringen zelf heeft dus niet geleid tot het overlijden van de dieren. 3 Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Juveniele mannelijke knobbelzwaan, zeer geringe bespiering, wel vetreserves. Overleden door trauma aan rugzijde en hals: Uitgebreid scherp trauma aan de rugzijde met laceratie van spieren en dislocatie van wervelkolom. Tevens subcutane bloedingen in hals en rond poten zonder perforatie van de huid. Maar onderliggende hepatitis, nefritis, gastritis en pneumonie waarvoor we geen etiologisch agens hebben aangetoond. 4 Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen vrouwelijke knobbelzwaan, voldoende bespiering met duidelijke vetreserves. Overleden door trauma aan rugzijde en hals: uitgebreid scherp perforerend trauma aan de rugzijde met laceratie van spieren en dislocatie van wervelkolom. Tevens focaal subcutane bloeding in hals zonder perforatie van de huid . Maar onderliggende hepatitis, adrenalitis, enteritis en pneumonie waarvoor we geen etiologisch agens hebben aangetoond. 3 5 Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen vrouwelijke knobbelzwaan, normale bespiering, goede voedingstoestand. Overleden door trauma aan rugzijde en hals. 6 Dier aangevoerd in bevroren toestand, hierdoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Juveniele mannelijke knobbelzwaan, zeer geringe bespiering, wel vetreserves. Overleden door trauma aan rugzijde en hals: Uitgebreid scherp trauma aan de rugzijde met laceratie van spieren en dislocatie van wervelkolom. Tevens subcutane bloedingen in hals en rond poten zonder perforatie van de huid. Fringilla coelebs (vink) 1
1
1
1
2
2
Juveniel mannelijke vink in matige voedingstoestand met intracoelomisch hemorragie waarschijnlijk passend bij trauma. Onderliggend ook atoxoplasmose. Garrulus glandarius (Vlaamse gaai) Volwassen mannelijke Vlaamse gaai, matig bespierd, zeer geringe vetreserve. Vermagerd door multipele parasitaire infecties: Mijten in de huid (Anharpyrhynchus monstrosus). Lever: trematoden ( fam. Dicrocoeliidae), darmkanaal: cestoden. Juveniele Vlaamse gaai, m/v niet duidelijk, matige bespiering en geringe vetreserves. Overleden door trauma: schedelfracturen met multifocaal subcutaan en intrapulmonaal bloedingen. Hyperparathyreoidie en slechte mineralisatie skelet. Enteritis in dunne darm.
DWHC jaarrapport 2014
44
Trematode infectie in bursa Fabricii. Juveniele Vlaamse gaai, mannelijk, matige bespiering en geringe vetreserves. Overleden door trauma: schedelfracturen en longbloedingen. Slechte mineralisatie skelet. Trematode infectie in bursa Fabricii. De klinische betekenis hiervan is waarschijnlijk gering. 4 Juveniele mannelijke Vlaamse gaai, matige bespiering en geringe vetreserves. Overleden door trauma: multifocaal subcutaan en intrapulmonale bloedingen. Slechte mineralisatie skelet en hyperparathyreoidie. Matige enteritis in dunne darm. Trematode infectie in bursa Fabricii. Herring gull (zilvermeeuw) 3
1
1
Dier bevroren geweest. Door vriesartefacten en autolyse is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen vrouwelijke zilvermeeuw, in goede voedingstoestand. Trauma: hals, linker vleugel en rechter achterpoot.. Larus fuscus (kleine mantelmeeuw) 1
1 2 3
1
1
1
1
1
1
Onduidelijk beeld. Longoedeem. Mogelijk hepatitis. Erg onduidelijk beeld. Longoedeem en geringe bloedingen in de hersenen. De bloeding op de borstspier was niet van dusdanig ernstige aard dat deze tot de dood van dit dier heeft kunnen leiden. Verder kunnen we weinig conclusies trekken in verband met de vergaande autolyse die al heeft plaatsgevonden. 4 This animal had the gastro intestinal tract almost completely empty with the presence of many parasites. The presence of the Plasmodium spp. has to be investigated. The advanced autolytic phenomena could have hidden some lesions. 5 Erg onduidelijk beeld. Door ons geen etiologisch agens aan te geven. 2 6 Adult female gull in moderate to good body condition with no clear lesions consistent with trauma. There was a mild infestation of trematodes in the intestine. 7 Juveniele meeuw met forse autolytische veranderingen. Het dier is in een matige voedingstoestand en heeft een matig gevulde klier en spiermaag met aanwijzingen voor een protozoaire infectie met plasmodium (waarschijnlijk klinisch niet relevant). Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor trauma. 8 Adulte meeuw met forse autolytische veranderingen. Het dier is in een matige voedingstoestand en heeft een gevulde proventriculus. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor trauma. 3 9 Fors autolytisch jong adult dier in matige voedingstoestand met uitgebreide hemorrhagie passend bij stomp trauma. Tevens postmortale fractuur in poot en vleugel. Geen aanvullende histologie. 4 10 Dier bevroren geweest. Door vriesartefacten en autolyse is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen vrouwelijke kleine mantelmeeuw, goede bespiering, normale voedingstoestand. Geen aanwijzing voor doodsoorzaak. Passer domesticus (mus) Volwassen vrouwelijke mus in normale voedingstoestand. Overleden door uitgebreide ulceratieve ingluvitis met secundair bacteriele sepsis, necrotiserende hepatitis, splenitis en nefritis. Etiologie: Salmonella groep B. Phalacrocorax carbo (aalscholver) Tjiftjaf, waarschijnlijk juveniel dier, normale bespiering en vetreserves. Overleden door verbloeding door extern stomp trauma. Phylloscopus collybita (tjiftjaf) Onduidelijk beeld. Toch aanwijzingen voor trauma. Geen aanwijzingen voor infectieuze agentia. 2 2 Volwassen mannelijke tjiftjaf, goed bespierd, goede voedingstoestand. Overleden door verbloeding: in longen, hersenen, subcutane bloedingen op het achterhoofd. Beeld past bij stomp trauma. Tevens kleine huidlesie op de kop. Phylloscopus trochilus (fitis)
DWHC jaarrapport 2014
45
1
1
Volwassen mannelijke fitis, zeer goede voedingstoestand, normale bespiering. Gestorven tijdens vangst. Er is geen onderliggende pathologie aangetroffen.
Pica pica (ekster) 1
1
Lokale voornamelijk rondkernige interstitiële pneumonie. We hebben geen etiologisch agens kunnen aangeven. 2 2 Juveniele mannelijke ekster, arm bespierd, cachechtisch. Reactieve veranderingen in lever en milt. Focale granulomateuze, mycotische pneumonie. Scolopax rusticola (houtsnip) 1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
Volwassen vrouwelijke houtsnip, normale bespiering en voedingstoestand. Overleden door trauma aan nek en thorax. Mogelijk bijtwond. Sterna hirundo (visdief) 1 1 Volwassen vrouwelijk visdiefje, slecht bespierd, zeer geringe vetreserves. Overleden door trauma op de kop. Vermagerd door trematoden infectie in de nier. Streptopelia decaocto (Turkse tortelduif) Volwassene vrouwelijk vogel in matige voedingstoestand met ernstige necropurulente stomatitis, passend bij Trichomonas gallinae infectie. 2 2 Jongvolwassen mannelijke Turkse tortelduif, normale bespiering, geen vetreserves aanwezig. Necrotiserende pharyngitis en inguvitis. Etiologie: Trichomonas spp. Strix aluco (bosuil) Juveniel mannelijk mager vogel. Ernstige necropurulente stomatitis en pharyngitis passend bij Trichomonas infectie. We hebben deze echter niet kunnen aantonen. Sturnus vulgaris (spreeuw) Dier aangevoerd in bevroren toestand, daardoor beperkt te beoordelen. Volwassen mannelijke spreeuw in goede voedingstoestand, goed bespierd. Overleden door trauma. Er zijn geen aanwijzingen voor onderliggende pathologie gevonden. 2 Dier aangevoerd in bevroren toestand. Volwassen mannelijke spreeuw, goede voedingstoestand, goed bespierd. Overleden door stomp trauma. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor onderliggende pathologie. 2 3 Volwassen spreeuw, m/v niet meer zichtbaar, matige bespiering, matige voedingstoestand. Overleden door trauma. Er is geen onderliggende ziekte gevonden. 3 4 Juveniele spreeuw in matige voedingstoestand met uitgebreide bloedingen en een gebroken nek. 4 5 Multipele organen ontbreken geheel of gedeeltelijk, daardoor is het postmortaal onderzoek beperkt. Volwassen spreeuw, m/v niet meer zichtbaar, goed bespierd, gering matige hoeveelheid vet. Overleden door trauma. Sylvia atricapilla (zwartkop) 1 1 Juveniele vrouwelijke zwartkop, goed bespierd en matige vetreserves. Overleden door verbloeding in lichaamsholte, longen en in de huid. Daarnaast nematoden aanwezig in de lichaamsholte. Tetrao tetrix (korhoen) 1 1 Volwassen vrouwelijke korhoen, Matige vetreserves en matige bespiering. Doodsoorzaak trauma. Er is geen onderliggende pathologie aangetroffen. Reproductief actief. Turdus merula (merel) Dier is in bevroren toestand aangevoerd, hierdoor werd het onderzoek beperkt. Volwassen vrouwelijke merel, matige bespiering en matige vetrese. Doodsoorzaak: trauma aan nek/kop. Matige ijzerstapeling in de lever. Juveniele vrouwelijke merel, matige bespiering en matige vetreserves. Overleden door verbloeding passen bij stomp trauma Tevens: Geringe tot matige hepatitis, de etiologie hiervan is niet aangetoond; Splenomegalie door histiocytose; Geringe lintworm infectie in de darmen. Het is niet duidelijk of de aangetroffen pathologie klinisch belangrijk is geweest. Het aangetroffen beeld past niet bij infectie met Usutu virus.
DWHC jaarrapport 2014
46
Tyto alba (kerkuil) 1
1
Juveniele vrouwelijke kerkuil, matige voedingstoestand en bespiering. Overleden door euthanasie vanwege een hevige pyogranulomateuze dermatitis secundair aan cysteus gedilateerde veerfollikels. 2 2 Juveniel autolytisch vrouwelijk dier in een slechte voedingstoestand met bloed in de trachea en geringe acute pneumonie. We hebben geen etiologisch agens kunnen aantonen. 3 3 Jong volwassen mannelijke kerkuil in goede voedingstoestand met uitgebreid trauma. Enige reactie in de longen waarvoor door ons geen etiologisch agens is vastgesteld. 4 4 Juveniel mannelijk kerkuil met trauma aan de kop en pulmonaire abces. Gastritis, enteritis en geringe intrestitiële nefritis. We hebben geen etiologisch agens kunnen aantonen voor de ontstekingen. 5 5 Volwassen vrouwelijke kerkuil, goede bespiering en voedingstoestand. Overleden door trauma: fracturen in tibiae, leverruptuur. Tevens coccidiose in het darmkanaal. 6 6 Juveniele kerkuil, m/v niet duidelijk, arm bespierd, cachectisch. Overleden door hemorrhagische diathese in het maagdarmkanaal. Door autolytische veranderingen was de oorzaak van de vermagering en de anorexie niet meer te bepalen. Uria algae (zeekoet) 1 1 Juveniele vrouwelijke zeekoet, slecht bespierd, cachectisch. De oorzaak van de vermagering is niet geheel duidelijk. Het dier heeft wel: bloedingen in de spiermaag, beeld passend bij coccidiose/ infectie met Apicomplexa protozoa in de kliermaag. De uitbreiding hiervan lijkt beperkt. Dit beeld komt overeen met de andere ingezonden zeekoet (incident 1, dier 2). 2 Juveniele zeekoet, slecht bespierd, cachectisch. M/v niet duidelijk. Colonobstipatie waardoor necrose en bloedingen in de betrokken darmwand. De oorzaak van de cachexie is niet geheel duidelijk. Wel heeft het dier: In de kliermaag een ontsteking door een protozoaire infectie. Het beeld hiervan komt overeen met de andere ingezonden zeekoet (incident 1, dier 1). Vanellus vanellus (kieviet) 1 1 Volwassen mannelijke kievit in een zeer goede voedingstoestand, voldoende bespiering. Overleden door trauma: perforatie boven stuitklier en hemocoeloom. Tevens: In jejunum een matige infestatie van nematoden. Matige enteritis, passend bij parasitiaire origine. Geringe aspecifieke portale infiltratie ontstekingscellen (reactie op een proces elders in het lichaam). Focale hyperkeratose op de poten door een infectie met poxvirus. VISSEN Incident Dier Diagnose n°. n°. Pungitius pungitius (tiendoornige stekelbaars) 1 1 Volwassen mannelijke tiendoornige stekelbaars. Rana PCR negatief. Er is geen doodsoorzaak vastgesteld. AMFIBIEËN Incident Dier Diagnosis Text n°. n°. Bufo bufo (gewone pad) Hydrops ascites. Parasitaire belasting, nematoden in de longen en de darmen. 1 1 Parasitaire belasting. Secundair mycotische infectie. 2 2-3 Autolytisch. 3 4 Volwassen gewone pad, autolytisch dier. Intussusceptie maag in oesosphagus. 3 5 4 6 Granulomateus proces in longen. Lissotriton vulgaris (kleine watersalamander) 1
1-3
Geval van ranavirus infectie.
2
4-6
Autolytisch.
DWHC jaarrapport 2014
47
3
7-11
Gevallen van ranavirus infectie.
4
12
Nematode besmetting.
5
13
Geval van ranavirus infectie.
Pelobates fuscus (knoflookpad) 1
1-4
Gevallen van ranavirus infectie.
Pelophylax spp. (groene kikker complex) 1
1-9
Predatie.
2
10-12 Gemmumificeerd. Ranavirus positief.
3
13-14 Gevallen van ranavirus infectie.
4
15-17 Gevallen van ranavirus infectie.
5
18-35 Gevallen van ranavirus infectie.
Pelophylax klepton esculentus (bastaard kikker) 1
1-3
Gevallen van ranavirusinfectie.
2
4-5
NA.
3
6-9
Gevallen van ranavirusinfectie. Mycotische co-infectie.
Rana temporaria (bruine kikker) 1
1-4
Autolytisch.
DWHC jaarrapport 2014
48
BIJLAGE 5 - ‘WILDLIFE HEALTH’ MONITORINGSPROGRAMMA’S IN NEDERLAND ALGEMEEN Doodoorzaak bepalen
Alle vrij-levende wilde diersoorten in Nederland, inheems of exoot Post-mortaal histo-pathologisch onderzoek en vervolgdiagnostiek Bij buitengewone sterfte Uitvoering door DWHC (directeur: A. Gröne) Opdracht gegeven door EZ/VWS/FD
TOXINEN, VERGIFTIGIN GEN EN WETSOVERTREDI NGEN Botulism
Alle diersoorten, maar vnl. wilde vogels en vissen Mouse bioassay (serum, levermonster) Inzending via Waterschap, Gemeente, Rijkswaterstaat Uitvoering door CVI, Project ‘Onderzoek naar de doodsoorzaken van inheemse wilde fauna’, diagnostiek van vergiftigingen door natuurlijke toxinen (projectleider: P. van Tulden) Opdracht gegeven door EZ/DAD
Toxinen van blauwalgen
Alle diersoorten Post-mortaal macroscopisch onderzoek, microscopie (maaginhoud) & chromatografie (lever, hersenen) Inzending via Waterschap, Gemeente, Rijkswaterstaat Uitvoering door CVI, Project ‘Onderzoek naar de doodsoorzaken van inheemse wilde fauna’, diagnostiek van vergiftigingen door natuurlijke toxinen (projectleider: Ing. P. van Tulden), i.s.m. Aquatic Ecology & Water Quality Management Group, Dept. of Environmental Sciences, WageningenUR (contactpersoon: M. Lürling) Opdracht gegeven door EZ/DAD
Chemische vergiftigingen
Alle diersoorten, maar vnl. roofdieren Postmortaal macroscopisch onderzoek en chromatografie Inzending via politie Uitvoering door CVI, Project ‘Onderzoek naar de doodsoorzaken van inheemse wilde fauna’, diagnostiek van chemische vergiftigingen, als wetsovertreding of als neveneffect van legale toepassingen (projectleider: P. van Tulden), i.s.m. het RIKILT. Opdracht gegeven door EZ/DAD
SPECIFIEKE PATHOGENE N, MEERJARIGE MONITO RING PROGRAMMA’S Rabies en EBLV -1/2
Alle diersoorten, maar vnl. vleermuizen & carnivoren Postmortaal onderzoek (hersenen) d.m.v. PCR Bij bijt en/of contact incidenten (ook bij contact met dode vleermuizen) Uitvoering door CVI (projectleider: B. Kooi) Opdracht gegeven door NVWA
Aviaire influenza (LPAI,HPAI)
Dode wilde (water)vogels PCR ± kweek (cloaca en/of trachea swabs, of orgaanmonsters). Inzending karkassen via DWHC i.s.m. SOVON Uitvoering door CVI (projectleider: R. Bouwstra). Opdracht gegeven door EZ/DAD
DWHC jaarrapport 2014
49
Levende wilde (water)vogels PCR ± kweek op eieren (cloaca en/of trachea swabs), Inzending swabs via bevoegde vogelaars en eendekooikers Uitvoering door ErasmusMC (projectleider: R. Fouchier) Opdracht gegeven door EZ/DAD Klassieke Varkenspest (CSF)
Wilde zwijnen Serologie (bloedmonsters) ± PCR (lymphoïde organen) Inzending via provincie coördinatoren en/of GP, vnl. afschot GD, Project ‘Serologisch onderzoek bij wilde zwijnen in Nederland’ (Projectleider: L. Dekkers/ P. Wever) i.s.m. CVI (diagnostische tests bij CVI) Opdracht gegeven door EZ/DAD
Mond en klauwzeer (FMD)
Wilde zwijnen Serologie (bloedmonsters) Inzending via provincie coördinatoren en/of GP, na afschot GD, Project ‘Serologisch onderzoek bij wilde zwijnen in Nederland’ (Projectleider: L. Dekkers/ P. Wever) i.s.m. CVI (diagnostische tests bij CVI) Opdracht gegeven door EZ/DAD
Blaasjesziekte (SVD)
Wilde zwijnen Serologie (bloedmonsters) Inzending via provincie coördinatoren en/of GP, na afschot GD, Project ‘Serologisch onderzoek bij wilde zwijnen in Nederland’ (Projectleider: L. Dekkers/ P. Wever) i.s.m. CVI (diagnostische tests bij GD, confirmatie bij het CVI) Opdracht gegeven door EZ/DAD
Aujeszky’s disease (Pseudorabiës) Wilde zwijnen Serologie (bloedmonsters) Inzending via provincie coördinatoren en/of GP, na afschot GD, Project ‘Serologisch onderzoek bij wilde zwijnen in Nederland’ (Projectleider: L. Dekkers/ P. Wever) i.s.m. CVI (diagnostische tests bij GD, confirmatie bij het CVI) Opdracht gegeven door EZ/DAD Trichinella sp.
Wilde zwijnen Serologie (bloedmonsters, via GD). Uitvoering door RIVM (Contactpersoon J. van der Giessen) i.s.m. GD (Project ‘Serologisch onderzoek bij wilde zwijnen in Nederland’, Projectleider: L. Dekkers/ P. Wever) Opdracht gegeven door EZ/DAD Wilde zwijnen Digestie methode (spier). Inzending spiermonster via GP Veterinair Laboratorium Gelderland VLG, Of Gezondheidsdienst voor dieren (GD)/KBBL Wasbeerhonden Digestie methode (spier). Inzending karkassen via jagers Uitvoering door RIVM (Contactpersoon J. van der Giessen)
DWHC jaarrapport 2014
50
Echinococcus multilocularis
Wasbeerhonden Post-mortaal microscopisch onderzoek (mucosal smears van dunne darmwand) ± PCR (colon inhoud) Inzending karkassen via jagers m.b.v. transportdienst GD. Uitvoering door RIVM (Contactpersoon: J. van der Giessen) i.s.m. Bureau Mulder Natuurlijk (Consultant: J. Mulder)
Door teken overdraagbare pathogenen (Borrelia spp., Babesia spp., Coxiella sp. Anaplasma/Ehrlichia spp., Rickettsia sp., etc.)
Teken afkomstig van allerlei diersoorten, inclusief wild (ree, egel,…) Diagnostische tests op teken (PCR etc.). Inzending teken via multipele kanalen (incl. via DWHC) Uitvoering door Faculteit Diergeneeskunde (Contactpersoon: F. Jongejan) of RIVM (alleen de zoönotische door teken overdraagbare aandoeningen, projectmatig of bij [vermoedelijke] uitbraak situaties; contactpersoon: H. Sprong).
Rodent-borne zoönotische pathogenen bij knaagdieren (parasieten, hantavirussen, Leptospira spp, Coxiella sp.)
Muizen en ratten Diverse methodes Vangst muizen RIVM ism Zoogdiervereniging en ratten RIVM ism Plaagdierbestijding (contactpersoon J.van der Giessen) Uitvoering door RIVM (contactpersoon virale pathogenen C. Reusken; contact persoon Leptospirose, Q-koorts en parasitaire zoönosen J. van der Giessen) Opdracht gegeven door NVWA.
SPECIFIEKE PATHOGENE N, TIJDELIJKE PROJEC TEN Tularemie (hazenpest)
Hazen en knaagdieren Screening d.m.v. PCR CVI (contactpersoon: H-J. Roest) i.s.m. RIVM (monsters knaagdieren) en DWHC (monsters hazen)
Chytridiomycosis
Amfibieën PCR Inzending monsters via RAVON netwerk (en DWHC) Uitvoering RAVON (Contact persoon: A. Spitzen) in samenwerking met Gent Universiteit (Contactpersoon: F. Pasmans)
Ranavirus infecties
Amfibieën Histopathologie en PCR Inzending monsters via RAVON Uitvoering DWHC (Contact persoon: M. Kik) en RAVON (Contact persoon: A. Spitzen)
SURVEILLANCE, SPECIFIEKE LOCATIES Brucella suis
Wilde zwijnen Serologie (bloedmonsters), PCR/kweek (lymphoïde organen) Inzending via provincie coördinatoren en/of GP, vnl. afschot CVI (diagnostische tests bij CVI) (Projectleider: P. van Tulden) i.s.m. GD, Project ‘Serologisch onderzoek bij wilde zwijnen in Nederland’ Opdracht gegeven door CVI
DWHC jaarrapport 2014
51
Oostvaardersplassen
Edelherten Post-mortaal onderzoek met speciale aandacht voor actinobacillose, blauwtongvirus infectie, boosaardige catarrhaal koorts (BCK), bovine viral diarrhoea/mucosal disease (BVD/MD), brucellose, chronic wasting disease, Clostridium sp., Coxiella burnetii, ectoparasieten, enzootische axatie, infectious bovine rRhinotracheitis (IBR), leverbot, maagdarmwormen, longwormen, coccidieën, osteochondrosis, paratuberculose, salmonellose, tuberculose, Yersinia psuedotuberculosis infectie. Uitvoering door GD Opdracht gegeven door SBB
DWHC jaarrapport 2014
52