Jaarboek 2012 Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek
-1-
DE LEUNINK Jaargang 38 2011
VOGELWERKGROEP ZUIDOOST-ACHTERHOEK
-2-
Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek Algemeen contactadres
Pim Leemreise, Aladnaweg 18,7122 RR Aalten. T el. 0543-451142. Email:
[email protected].
Penningmeester
Aloys Papen, Klaasbos 23, 7131 SZ Lichtenvoorde. T el. 0544-373223. Email:
[email protected].
Redactieadres
Jan Stronks, Raetmansweg 16, 7106 CD Winterswijk-Ratum. T el. 0543-530483. Email:
[email protected].
De volgende onderzoeken worden gecoördineerd door: Fenologie Trektellen & wintervogelonderzoek Roofvogels Kerkuil en Steenuil Ortolaan, Putter, Europese Kanarie Roodborsttapuit en Nachtzwaluw Patrijs
Sylvain Wamelink, Beatrixplein 11, 7131 XW Lichtenvoorde. Tel.0544-374581. Pim Leemreise. Ab Kreunen, Corleseweg 5, 7102 EV Winterswijk. Tel. 0543515987. Ronald van Harxen, Scholtenenk 47, 7101 SJ Winterswijk. Tel. 0543-532653. Email:
[email protected]. Jan Rademaker, Javastraat 35, 7101 AM Winterswijk. Tel. 0543521577. Email:
[email protected].
Pim Leemreise, 0543-451142;
[email protected] Frans ter Bogt, Bodendijk 106, 7123 AA Aalten. Tel. 0543473774. Email:
[email protected] Weidevogels Rody Schröder, Droppersweg 1, 7108 BL Winterswijk-Woold. Tel 0543-564336. Email:
[email protected]. Kramsvogel Wim de Leeuw, Wehmerstraat 5, 7121 DP Aalten 0543-473416 / 06 23720509. Watervogels Robert Kwak, Piersonstraat 40, 7103 HC Winterswijk, 0543531944.
[email protected]. Grauwe Klauwier, Jan Stronks, Raetmansweg 16, 7106 CD Winterswijk-Ratum. Oeverzwaluw en overige Tel. 0543-530483. Email:
[email protected]. zeldzame soorten Losse waarnemingen Barry Teunissen, Winterswijkseweg 67, 7134 PH Vragender. Tel. 0543-531445. Email:
[email protected].
Vogelw erkgroep in het internet: e-mail:
www.vw gzoa.nl info@vw gzoa.nl
De contributie bedraagt € 16,- per jaar, te voldoen op rekening 132349760 t.n.v. Penningmeester VWG Zuidoost-Achterhoek, Winterswijk. Jeugdleden betalen € 5,- per jaar. Correspondentie steeds naar het algemeen contactadres.
-3-
Inhoudsopgave
Van het bestuur........................................................................................................................... 1 Van de redactie ........................................................................................................................... 2 Zeldzame- en schaarse broedvogels in de Zuidoost-Achterhoek 2011...................................... 3 De M iddelste Bonte Specht in de Oost-Achterhoek ................................................................ 30 De Kortsnavelboomkruiper in de Oost Achterhoek................................................................. 38 Broedvogelinventarisatie Teubenweg 4 – 1995-2002 en 2011 ................................................ 41 Punt Transect Tellingen (PTT)................................................................................................. 46 Broedgeval Hop in Ratum........................................................................................................ 58 Nestplaatskeus van Oehoes (Bubo bubo) in het grensgebied van Nederland en Duitsland..... 67 Naar een nieuw systeem voor losse waarnemingen ................................................................. 82 Losse waarnemingen 2011 ....................................................................................................... 86 Uit de (multi)M edia.................................................................................................................. 93 Activiteitenoverzicht 2012....................................................................................................... 96
Van het bestuur 2011 is opnieuw een bijzonder jaar geworden (bestaan er eigenlijk wel saaie jaren?). Territoriale hoppen in Ratum en Kotten, de rode wouw en de oehoe en de steenuilen van “Beleef de lente” en de succesvol uitgevoerde broedvogelinventarisatie in Kotten zijn zo maar een paar voorbeelden van hoogtepunten van het afgelopen jaar. Triest, maar tegelijkertijd wel zeker zo bijzonder was de ‘verongelukte’ Roze Pelikaan nèt over de Duits-Nederlandse grens bij Vreden! Het enige saaie aan 2011 was wellicht de najaarstrek. Er was in het afgelopen najaar eigenlijk niets opmerkelijks te melden. Er waren geen invasies waardoor er nauwelijks Kruisbekken, Sijzen of Barmsijzen opgemerkt werden. Ook de massale roofvogeltrek die op verschillende telposten in Nederland op 14 en 15 oktober werd waargenomen ging aan onze neus voorbij. Nu wordt er in Winterswijk bijna uitsluitend in de vroege ochtend geteld, dus dat is eigenlijk geen verrassing. Het ledenaantal is in het afgelopen jaar licht toegenomen. De volgende personen zijn lid geworden van de vogelwerkgroep: • • • •
Thijs Oonk (jeugdlid), Winterswijk Hans Schoppers, Lichtenvoorde Juun Timmermans, Aalten Benjamin Wagener (jeugdlid), Aalten
De volgende personen hebben zicht afgemeld als lid van de vogelwerkgroep: • •
Barry Wopereis Wim Bouma
Eind 2011 ontving het bestuur een bericht van Jan Rademaker waarin hij aangaf per direct zijn bestuurstaken neer te leggen. Jan gaf aan dat hij reeds geruime tijd met gezondheidsklachten te kampen had, die hem in zijn ogen er van weerhielden om de vogelwerkgroep op voor hem bevredigende wijze te leiden. Wij wensen Jan beterschap en hopen dat we naast een actieve bestuurder niet ook nog eens een actieve vogelaar moeten gaan missen. De voorzittershamer is ad interim opgepakt door Pim Leemreise. Tijdens de aankomende algemene ledenvergadering hopen we een nieuw bestuurslid te kunnen presenteren en zal een nieuwe voorzitter door het bestuur benoemd worden. Namens het bestuur, Pim Leemreise, Aloys Papen, Barry Teunissen en Sylvain Wamelink.
-1-
Van de redactie Voor u ligt het jaarboek 2012 van de Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek. Het verenigingsblad “De Leunink” dat u normaal van ons gewend bent hebben we in de bekende vorm vaarwel gezegd. Tot deze nieuwe opzet is gekozen omdat het uitbrengen van vier Leuninks per jaar een onhaalbare zaak is geworden. Daarom heeft het bestuur gekozen voor een nieuwe opzet. Vanaf dit jaar zal er ieder voorjaar een jaarboek worden uitgebracht. Hierin worden resultaten van het voorgaande onderzoeksjaar gepubliceerd (zoals broedvogels, losse waarnemingen, wintervogeltellingen en trekvogeltellingen), worden inhoudelijke bijdragen en het activiteitenprogramma opgenomen. Het jaarboek verschijnt ieder voorjaar, ruim voor de algemene ledenvergadering zodat tegelijkertijd hiermee de uitnodiging en de agenda voor deze vergadering kan worden mee verzonden. Er is ook bewust gekozen om het jaarboek te publiceren in A4-formaat, in plaats van het gebruikelijke A5formaat waarin de ‘oude’ Leuninks verschenen. Het nieuwe formaat biedt de auteurs (en de redactie) de kans om meer en grotere illustraties bij de artikelen op te nemen. Bovendien zal een deel hiervan in kleur zijn. Als we naar het jaarboek 2012 kijken, dan lijkt de vernieuwde opzet te werken. Het gezamenlijk werken aan een afsluitende rapportage werkt stimulerend en is tevens een prima stimulans om in het komende voorjaar weer vol enthousiasme naar buiten te gaan. Maar hoort u nu slechts één maal per jaar iets van de vogelwerkgroep? Nee, dat is niet de bedoeling. Naast het uitbrengen van jaarboeken heeft het bestuur besloten om 2 maal per jaar een digitale nieuwsbrief (nieuwsflits) op te stellen en deze per e-mail aan jullie te sturen. Zo blijft iedereen toch nog enigszins op de hoogte van de actuele ontwikkelingen. Wij hopen dat de ‘Leunink-nieuwe stijl’ bij u in de smaak valt en wensen u veel leesplezier. Nieuwe bijdragen voor de volgende uitgave zijn altijd welkom en kunnen naar het e-mailadres
[email protected] gestuurd worden. Namens de redactie, Jan Stronks & Pim Leemreise
-2-
Zeldzame- en schaarse broedvogels in de ZuidoostAchterhoek 2011 Auteurs: Robert Kwak & Pim Leemreise
Inleiding In deze bijdrage worden de resultaten van het onderzoek naar zeldzame- en schaarse broedvogels in de Zuidoost-Achterhoek in 2011 gepresenteerd. Voor dit onderzoek zijn gegevens ontvangen van F. ter Bogt, B. van Jaarsveld, R. Kwak, P. Leemreise, W. de Leeuw, J. Rademaker, R. Schröder, J. Stronks, B. Teunissen, G. Vos, G. Wamelink, S. Wamelink en G. Wassink. De volgende soortbewerkers hebben een specifieke bijdrage geleverd aan het verzamelen van de gegevens: R. Kwak (watervogels), H. Esselink & J. Arentsen (Kerkuil), R. van Harxen en P. Stroeken (Steenuil), G. Wassink (Oehoe), J. Rademaker (Middelste Bonte Specht, Kortsnavelboomkruiper, Ortolaan), R. Schröder (Hop & Weidevogels), J.Stronks (Grauwe Klauwier), P.Leemreise (Nachtzwaluw & Roodborsttapuit), A. Kreunen (roofvogels) en F. ter Bogt (Patrijs). Dit verslag is vooral bedoeld als terugkoppeling naar de waarnemers/onderzoekers en als stimulans om dit in 2012 opnieuw te doen.
De gegevens De Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek verricht jaarlijks integraal onderzoek naar aantallen en verspreiding van zeldzame en schaarse broedvogels (ca. 61 soorten), alsmede van kolonievogels die in de Zuidoost-Achterhoek voorkomen. Van sommige soorten gaat de tijdreeks zelf terug tot 1968 (Oeverzwaluw) en 1970 (Fuut). Van het gros van deze getelde soorten zijn de jaarlijkse aantallen bekend vanaf ’73-’74. Van een deel van de soorten mogen we er van uitgaan dat het jaarlijkse overzicht min of meer volledig is (watervogels, kolonievogels), van sommige andere soorten zal het merendeel van de territoria gevonden zijn, maar is het altijd mogelijk dat er ergens een paartje over het hoofd is gezien (Grauwe Klauwier en Kramsvogel) en van een aantal andere schaarse soorten krijgen we pas een volledig beeld wanneer de enige of de belangrijkste broedgebieden integraal op broedvogels is onderzocht zoals bij de inventarisatie van het Korenburgerveen (Blauwborst, Snor, Grote Karekiet). Tot 1987 werden uitsluitend gegevens verzameld in het zogenaamde ‘o ude werkgebied’. Dat waren de kaartbladen 106 en 120 uit de topografische atlas, grofweg de Zuidoost-Achterhoek ten oosten van de denkbeeldige lijn Groenlo-Bocholt, met een oppervlakte van 166 km 2. Voor watervogels was de grens de “Twenteroute” (zie kaart). Vanaf 1987 werden ook de zeldzame- en schaarse soorten geteld in een gebied ten westen van deze lijn. Daartoe behoren o.a. Zieuwent, Harreveld, Lintelo en Dinxperlo. De grens van ons werkgebied wordt nu gevormd door Amersfoort coördinaten 230 en 450 en de Duitse grens. Met deze uitbreiding kwam het totale werkgebied op 335 km 2. Het is spijtig dat het overzicht van de in het werkgebied voorkomende roofvogels verre van volledig is. De telreeks begint voor de meeste soorten in 1974 en wordt uitgebreid met gegevens uit het nieuwe werkgebied vanaf 1989, maar na 1997 ontbreken gegevens. Alleen van enkele zeldzame soorten als Bruine Kiekendief en Rode Wouw is het overzicht compleet.
-3-
Naast het veldwerk dat door leden van de vogelwerkgroep wordt verricht, worden in toenemende mate gegevens gebruikt die via Waarneming.nl ingevoerd zijn. Deze, voor ons soms onbekende waarnemers, verrichten nu en dan waardevolle aanvullingen. In 2011 zijn aanvullende waarnemingen van onder andere Middelste Bonte Specht, Kortsnavelboomkruiper en Hop gebruikt voor dit overzicht. Ook werden gegevens ontvangen van de Vereniging Natuurmonumenten. In 2011 zijn de volgende gebieden integraal onderzocht op het voorkomen van alle broedvogels: Randzone Korenburgerveen & Vragenderveld (P. Leemreise), Zwarte Veen & Vennebulten (P. Leemreise), ’t Rot & Populus (P. Leemreise) en het gezamenlijke proefvlak ‘Kotten’ (R. Kwak, S. Wamelink, R. Schröder, J. Stronks, F. ten Bogt). R. Schröder onderzocht een deel van het Meddosche Veld op weidevogels en proefvlak ‘Droppers’ op het voorkomen van enkele schaarse broedvogels.
-4-
Toelichting op de inventarisatie van de watervogels Toen de Vogelwerkgroep met haar veldwerk begon in het begin van de 70-er jaren van de vorige eeuw waren watervogels schaars. Met uitzondering van de twee algemene watervogelsoorten (Wilde Eend (Soepeend) en Waterhoen) waren eenden en Meerkoeten doorgaans beperkt tot de venen (Korenburgerveen-complex en Wooldse Veen) en enkele nieuw ontstane zandwinplassen of ze ontbraken nog op de lijst van Winterswijkse broedvogels. IJsvogel en Grote Gele Kwikstaart waren beperkt tot de natuurlijke beeklopen. Vanaf het begin heeft de VWG dan ook gepoogd jaarlijks alle territoria van alle watervogelsoorten (m.u.v. Wilde Eend (Soepeend) en Waterhoen en inclusief Meerkoet) zo nauwkeurig mogelijk te karteren. In het voorkomen van de watervogels is een enorme verandering opgetreden. Veel nieuwe soorten hebben zich gevestigd en vrijwel alle soorten hebben zich sterk uitgebreid. Belangrijkste oorzaken zijn het verbeteren van de waterkwaliteit en het aanleggen van veel nieuw leefgebied. Momenteel omvat de lijst van terreinen waar watervogels (wel eens) broeden in de Zuidoost-Achterhoek maar liefst 789 locaties (zie tabel). Jaarlijks worden nog locaties aangelegd. De belangrijkste recente aanwinst is het gebied “de Visvijvers De Kool bij Heelweg”; een uitgebreid complex van plassen ontstaan na zandwinning, maar helaas met weinig oeverbegroeiing. De nauwkeurigheid van de tellingen zal dus niet op 100% liggen. Maar tenminste 90% ligt bij de meeste soorten wel voor de hand. Vooral Robert Kwak, Sylvain Wamelink, Frans ter Bogt, Geert Wamelink en Gretha Vos hebben zich in 2011 ingezet voor het compleet maken van de inventarisatie van watervogels.
-5-
type watervogelgebied / omvang Hoofdgroep Eindtotaal V V V V V V V V
P P P P P
L L L L L L L L L
A A A A A A A A A A A A A
zeer groot groot middelgroot 14 104 234
zandwinplas ondergelopen agrarische percelen meertje retentiebekken weidepoel heideven bospoel/tuinvijver brandkolk vlakv ormige water elementen
3 2 1 1
7
ijsbaan plagstrook slikvelden elzenbroekbos natte heide plas-dras elementen
1 29 5 13 3
51
3 17 2 95 10 66 1 194
klein Totaal 370 789
189
3 6 47 8 178 15 183 1 441
1 1
6 6 3 1 1 17
70 2 117
6 6 3 1
gracht gekanaliseerde beekloop natuurlijke beekloop zandvang retentieloop gerenatureerd beekdal beekloop gegraven watergang gerenatureerde beekloop lij nv ormige water elemetenten
0
15
1
2
2 11 5 3 2 1 1
6 6 5 2 1 2
7 2 16 22 1
11 4 37
118 13 179
2
steengroeve weiland grasland industrieterrein ruig grasland zanddepot zuiveringsinstallatie kaalkap agrarisch gebied bos bosgebied erf zandvlakte stadsuitbreiding afwij kende elementen
3 1 1
25
3 2 6 1 1 2 1
5
13
2
1
17 19 26 27 4 3 1 129 17 243 3 10 4 5 1 1 2 2 21 2 1 34 1 87
Watervogelgebieden in de Zuidoost-Achterhoek
Welke gebieden het belangrijkste zijn voor de huidige watervogelstand is afhankelijk van de aard en de omvang van het gebied. Onderstaande tabel geeft de belangrijkste gebieden op basis van het aantal paren watervogels. Bij de verschillende soorten zal hier nader op worden ingegaan.
-6-
Totaal aantal broedende waterv ogels in de Zuidoost-Achterhoek in 2011: gebied Groenlosche Slinge Meddo rand Vragenderveen Boven Slinge Miste
type gekanaliseerde beekloop ondergelopen agrarische percelen/ondiep meertje gekanaliseerde beekloop
16
860
soorten 6
paren 53
zeer groot groot
7 8
47 36
omvang groot
Keizersbeek west Boven Slinge Bredevoort
gekanaliseerde beekloop gekanaliseerde beekloop
groot groot
5 5
36 29
Grote plas Bredevoort Baaksche Beek
zandwinplas gekanaliseerde beekloop
zeer groot middelgroot
4 3
29 28
Boven Slinge Aalten west t Hilgelo zandwinplas
gekanaliseerde beekloop zandwinplas
groot zeer groot
3 5
26 23
De Vlijt randzone Korenburgerveen
kleigroeve met meertjes ruig grasland met poelen
groot groot
9 4
22 19
benedenloop Beurzerbeek De Kool Heelweg
gekanaliseerde beekloop visvijvercomplex
groot groot
3 3
18 15
Boven Slinge Kotten Woold Vragenderveen-rand
natuurlijke beekloop weidepoel
groot middelgroot
3 4
14 14
Veengoot Boven Slinge Aalten Dorp
gekanaliseerde beekloop gekanaliseerde beekloop
groot groot
1 5
13 12
Keizersbeek oost Gracht Bredevoort
gekanaliseerde beekloop gracht
groot zeer groot
3 3
12 11
De Boven-Slinge in Kotten. Foto: Jan Stronks.
-7-
De resultaten Dodaars (26 territoria) De afgelopen drie min of meer strenge winters hebben het aantal Dodaarzen enigszins gedrukt. Na een maximum van 48 terr. in 2008 is het aantal wat terug gevallen. De belangrijkste broedplaats zijn de kleigaten bij De Vlijt, al was het aantal van 3 in 2011 bescheiden t.o.v. het hoogste aantal van 9 in 2008. Een andere belangrijke broedplaats is het Koremburgerveen-complex met randzone (goed voor 6 terr. In 2011). Daarnaast ook de grotere gekanaliseerde beeklopen als Groenlosche Slinge, Beurzerbeek en Keizersbeek.
Sinds 2003 worden jaarlijks een aantal late vestigingen opgemerkt (zie ook Kwak 2005) en ook in 2011 was dat weer het geval (4 van de 26 terr.); allen op grote gekanaliseerde beeklopen.
-8-
Fuut (21 territoria) De eerste Futen zijn, met het ontstaan van grote waterpartijen, in begin 70-er jaren van de vorige eeuw in de Zuidoost-Achterhoek gaan broeden. Tot in deze eeuw zijn de aantallen geleidelijk toegenomen en sindsdien gestagneerd. Het aantal van 2011 ligt enkele territoria onder het maximum van 27 in 2006. Het zijn nog steeds dezelfde, grotere waterpartijen die als broedplaats dienen al zijn er de laatste decennia ook geregeld territoria op grote gekanaliseerde beken te vinden, vooral in de omgeving van Bredevoort. Opvallend was het ontbreken op het Plasje Lievelde; de eerste keer sinds de vestiging in de 70-er jaren. Bij de Vlijt echter kwam voor het tweede jaar in opeenvolging een paartje tot broeden.
-9-
Roerdomp (1 territorium) In het Korenburgerveen is in het voorjaar langere tijd een roepende Roerdomp waargenomen. Deze waarnemingen waren voldoende om een territorium toe te kennen. Nadere bijzonderheden omtrent broeden ontbreken.
Blauw e Reiger (42 bezette nesten) In 2011 waren twee Blauwe Reigerkolonies bezet. In het Bonnink werden 23 bezette nesten geteld en het Loohuisbos 19. Het aantal lag slechts iets lager dan in 2010 toen 44 bezette nesten geteld werden. Al met al een halvering ten opzichte van het maximum van 84 bezette nesten in ons werkgebied dat in 2008 werd geteld.
Knobbelzw aan (22 territoria) Knobbelzwanen zijn eind 60-er jaren van de vorige eeuw in de Zuidoost-Achterhoek gaan broeden. Tot eind 80-er jaren namen ze geleidelijk toe om vervolgens weer duidelijk af te nemen. Vooral in deze eeuw kwam een duidelijk herstel en momenteel broeden jaarlijks zo’n 20 paren in het werkgebied. De meeste paren broeden verspreid langs gekanaliseerde, meestal wat grotere, beeklopen. Natuurlijk omdat ze dan hun voedselgebied, grasland, ruim voorhanden hebben. Overigens worden nog steeds geregeld paren “opgeruimd” in recreatiegebied. Jammer.
- 10 -
Zw arte Zw aan (1 territorium ) In augustus 2009 werden 4 Zwarte Zwanen ontdekt bij de vijsvijvers bij De Kool (Heelweg); ze zijn uitgezet door de eigenaar. In 2010 leidde dit tot een 2-tal broedgevallen en in 2011 resteerde nog één paar. Inmiddels zijn de vogels verdwenen (overleden).
Grauwe Gans (98 territoria) Het aantal dat we in 2011 vaststelden ligt iets beneden het maximum van 2009 (125 terr.). Het aantal locaties was met 26 net ééntje lager dan het record van 27 locaties in 2010. Het ziet er naar uit dat de verdere uitbreiding over het werkgebied nog niet echt is gestopt. Zwaartepunt van de verspreiding van de Grauwe Gans in ons werkgebied is het Korenburgerveencomplex en randzone; goed voor 69 paren. Het grote aandeel van ruig grasland en ondergelopen agrarische percelen slaat op de randzone van het veencomplex. Blijkbaar is hier optimaal biotoop voorhanden. Dit jaar werd het eerste broedgeval langs een grotere gekanaliseerde beek vastgesteld; daar ligt nog een groot potentieel……
- 11 -
Grote Canadese Gans (6 territoria) Met 6 territoria was het aantal in 2011 aan de lage kant. De laatste jaren waren het er steeds zo’n 10. De belangrijkste broedplaats bij De Vlijt was in 2011 door laag water veel minder geschikt dan in 2010 en er restte nog slechts 1 paar. Vermoedelijk zijn de paren langs de Boven-Slinge afkomstig van De Vlijt. Op 5 juni werden daar 2 paren met in totaal 10 juvenielen geteld. De broedplaatsen zijn vaak gelegen bij middelgrote plasjes in een bosrijke omgeving.
- 12 -
Nijlgans (39 territoria) Met 39 territoria lijkt het aantal Nijlganzen te stabiliseren. Maximaal werden 42 territoria geteld in 2008 en 2010. Het kan zijn dat verschillende paren zijn gemist, maar daarnaast is het moeilijk dicht bij elkaar gevestigde paren uit elkaar te houden. Opvallend zijn de relatief lege gebieden ten zuiden van Lichtenvoorde en ten zuiden en oosten van Aalten. Ook het Ratumse lijkt redelijk verweesd van deze exoten.
Vaak zie je de paartjes Nijlganzen in het agrarisch gebied staan in de nabijheid van een plasje of een meertje. Aangezien ze in nesten in bomen broeden, moeten er wel hogere bomen of bosjes aanwezig zijn. Het vroegst broedende paar zit al een paar jaar op het industrieterrein aan de westkant van Aalten. Al eind maart worden hier de eerste jongen gezien. De indruk bestaat dat er in 2011 veel jongen groot zijn gekomen; op veel plaatsten werden paren met juvenielen gemeld. Misschien dat de populatie toch nog verder uitgroeit?
- 13 -
Krakeend (3 territoria) De Krakeend heeft zich pas zeer recent in ons werkgebied gevestigd: 2003. Er is geen sprake van een echte groei van de populatie en de 3 terr. van 2011 liggen op het gemiddelde. Het maximum tot op heden bedroeg 5 terr. in 2010. Het Korenburgerveen-complex met de randzone en de Kleine Plas in Bredevoort zijn de laatste jaren steeds bewoond. Steevast gaat het om wat grotere, maar rijk begroeide waterpartijen met een geringe diepte en uitgebreide oeverzone.
Wintertaling (>7 territoria) Het Korenburgerveen-complex met randzone en het Wooldse Veen zijn de twee vaste broedplaatsen in het werkgebied. Beide zijn in 2011 niet systematisch geteld. In 2010 werd het KBV integraal geteld en werden slechts 7 terr. geconstateerd; in 2011 werden er 5 gemeld. Het Schaarsbeek gebied in het Kleine Goor is de laatste jaren ook een regelmatige broedplaats; in 2011 1 territorium.
- 14 -
Slobeend (1 territorium ) De randzone van het Vragenderveen bij Langendoen was in 2011 goed voor 1 paartje. De Slobeend is een onregelmatige broedvogel in ons werkgebied, waarvan vanaf 2000 in 6 van de 12 jaren 1 territorium werd vastgesteld. Het Kleine Goor en het Korenburgerveen-complex met randzone dienen doorgaans als broedlocatie.
Kuifeend (100 territoria) De 100 territoria zijn er 3 minder dan in het topjaar 2010. De stijgende lijn in het aantal broedende Kuifeenden in de Zuidoost-Achterhoek, na het eerste broedgeval in 1977, is er een met horten en stoten. Vanaf 2000 gaat de toename sneller en vooral de sprong van 54 in 2009 naar 103 in 2010 was opmerkelijk. Zowel in de verspreidingskaart als in de verdeling over de biotooptypen komt de voorkeur voor de bredere gekanaliseerde beeklopen naar voren. Daarnaast zijn allerhande meertjes en poelen van voldoende omvang goed voor losse paartjes.
- 15 -
Mandarijneend (11 territoria) Mandarijneenden zijn lastig te tellen. Ze hebben een voorkeur voor bosrijke omgeving en we moeten meestal uitgaan van paartjes en ♂♂ die in het voorjaar in potentieel broedgebied verblijven. Soms worden nestplaatsen ontdekt in nestka sten (van Kerkuilen of Bosuilen), holle bomen of duiventillen, maar meestal zijn de voorjaarswaarnemingen uitgangspunt voor het aannemen van een territorium. Jongen worden niet vaak gezien. Hoe de licht groeiende populatie zich bedruipt is onduidelijk. Misschien verdwijnen ze zelfs weer. Het aantal in 2011 ligt in ieder geval beduidend beneden het maximum van 26 territoria in 2006.
- 16 -
Rode Wouw (1 territorium) Voor het tweede achtereenvolgende jaar is er een broedgeval van de Rode Wouw in ons werkgebied vastgesteld. Ondanks het feit dat al decennia lang Rode Wouwen in de broedtijd in de ZuidoostAchterhoek werden opgemerkt, soms zelfs met nestbouw, was dat tot 2010 nooit gelukt. In het voorjaar van 2011 werden her en der in het werkgebied Rode Wouwen foeragerend waargenomen. Heel even leek het er zelfs op dat er zich in de omgeving van Miste een tweede paartje ophield, maar waarschijnlijk betrof het de beesten van het andere territorium. Het nest schijnt in de eifase mislukt te zijn. Dit in tegenstelling tot 2010 toen er wel succesvol jongen zijn uitgevlogen. Nadere details over het broedgeval in 2011 van deze zeer zeldzame broedvogel ontbreken helaas.
Rode Wouw, Meddo 19 februari 2011. Foto: Jan Stronks.
Rode Wouw, baltsend paartje, Henxel 8 april 2011. Foto: Jan Stronks.
- 17 -
Bruine Kiekendief (1 territorium ) Al weer voor het zevende jaar op rij is er een territorium van een Bruine Kiekendief in het Korenburgerveen vastgesteld (in sommige jaren zelfs 2!). Op 9 april werd er voor het eerste melding gemaakt van de aanwezigheid van de soort in het gebied (2 ex overvliegend over het Meddosche Veen) en op 14 april werd een baltsend paartje waargenomen. Er zijn gedurende het voorjaar verschillende voedselvluchten waargenomen richting het Korenburgerveen (o.a. door Barry Teunissen). Er zijn geen uitgevlogen jongen waargenomen. In het Woold werden ook diverse zomerwaarnemingen verricht in de buurt van het Wooldse Veen. Mogelijk heeft er hier een aan de Duitse kant gebroed?
Meerkoet (452 territoria) Toen we in 1974 met het tellen van watervogels ook de Meerkoet meenamen konden we niet bevroeden dat deze soort zo’n enorme vlucht zou nemen. In 1974 waren minder dan 10 paren in ons werkgebied aanwezig in hooguit een vijftal gebieden. Tegenwoordig gaat het om 100-den paren verspreid over het hele werkgebied. In 1995 werd voor het eerst het aantal van 100 territoria overschreden, waarna de toename verder doorzette en het aantal in 2011 lag met 452 31 territoria onder het maximum van 2010 met 483. We zullen overigens tegenwoordig wel wat paartjes missen….? Grotere wateren (zandwinplassen, meertjes en grotere poelen) en de grotere gekanaliseerde beeklopen herbergen de meeste paren.
- 18 -
Kraanvogel De Kraanvogel kan sinds 2010 toegevoegd worden aan de lijst van Winterswijkse “broed”vogels. Evenals in 2010 verbleef in het voorjaar langere tijd een paartje Kraanvogels in het Korenburgerveencomplex. Op 7 februari 2011 werd voor het eerst een paartje opgemerkt in het Vragenderveen, gevolgd door een roepende vogel op 22 februari. Vervolgens werd op 2 maart een opvliegende vogel waargenomen achter Nijenhuis en op 13 maart een roepende vogel aan de Middeldijk in het Korenburgerveen. Op 31 maart vloog één vogel op uit het Meddosche veen en landde even later op de Middeldijk in het Korenburgerveen. De eerstvolgende waarneming van een paar werd gedaan op 2 april toen een paartje aan de westzijde van het Vragenderveen bij de poel van Langendoen werd waargenomen. Op 14, 16 en 20 april werden roepende vogels gehoord uit het centrale deel van het veencomplex. Op 1 mei werd de laatste Kraanvogel waargenomen, dit betrof een roepende vogel in de randzone van het Vragenderveen. Het in het veen aanwezige paar had blijkbaar een sterke aantrekkingskracht op overtrekkende kraanvogels, want op 7, 14 en 28 februari werden respectievelijk 4, 6 en 20 kraanvogels in en boven het veen waargenomen. In maart werden op 8 en 17 maart kranen waargenomen boven het veen, respectievelijk 140 ex. (overtrekkend) en 5 ex. (opvliegend). Wanneer we naar de waarnemingen kijken dan is het mogelijk dat het paar een serieuze poging heeft gedaan om te nestelen. Er zijn echter geen nadere aanwijzingen dat dit het geval was. Er zijn in ieder geval nooit jongen waargenomen. Misschien zijn het wel de voortekenen van vestiging van de Kraanvogel in het veen als broedvogel. Deze nieuwvestiging komt overeen met de vastgestelde toename van de Kraanvogel in als broedvogel in Nederland. Naast de bekende broedparen van het Fochteloërveen, zijn in de Engberdijksvenen in 2011 twee territoria vastgesteld.
- 19 -
Kleine Plevier (11 territoria) In de Zuidoost-Achterhoek is maar één vaste broedplaats van de Kleine Plevier voorhanden. Het betreft de kalksteengroeve in Ratum. Sedert de oprichting van de VWG is zij hier slechts in één jaar niet vastgesteld en wel 1993. In alle andere jaren was hier tenminste één en waren soms twee territoria aanwezig. Zo’n 25 jaren bleef het hier goeddeels bij. Met de start van natuurontwikkelingsprojecten langs beken en op andere plaatsen en de uitbreiding van zandwinning en kleiwinning en ook door dorpsuitbreidingen worden vanaf 1998 jaarlijks rond de 10 territoria vastgesteld (maximum 18 in 1998). De Kleine Plevier heeft als voorkeursbiotoop open terrein met een goeddeels kale bodem, in combinatie met ondiepe waterpartijen. Het is opmerkelijk hoe snel paartjes de steeds weer nieuw ontstaande terreinen weten te vinden, zoals het territorium in Noord-Ratum in 2011 laten zien. De meeste broedplaatsen zijn (met uitzondering van de Steengroeve dus!) maar een korte tijd bezet omdat de kale bodems vaak snel begroeien en dus weer ongeschikt worden voor de Kleine Plevier. In 2011 waren de 4 territoria langs de Baakse Beek bij De Olde Moate in Zieuwent in het uitgestrekte natuurontwikkelingsgebied aldaar een fantastisch schouwspel.
- 20 -
Kw artel (≥ 25 territoria) In 2011 waren kwartels bijzonder talrijk. Op basis van losse meldingen en vastgestelde territoria binnen de onderzochte proefvlakken konden minimaal 25 territoria vastgesteld worden. 12 daarvan werden in het gezamenlijke proefvlak Kotten vastgesteld. De nieuw aangelegde roggeveldjes rondom het Korenburgerveen waren ook geliefd bij Kwartels. In totaal werden daarin drie territoria vastgesteld. Kwartels zijn overdag doorgaans een stuk stiller dan ’s avonds en in de vroege ochtend. Het vastgestelde aantal Kwartels moet daarom als minimum beschouwd worden.
Oehoe (1 territorium) Het bekende territorium in Ratum was ook in 2011 weer bezet en er vlogen opnieuw succesvol enkele jongen uit. Naast dit territorium zijn verspreid in het werkgebied nog wel enkele losse waarnemingen verricht van Oehoe’s (ook roepend), maar deze waarnemingen leverden geen tweede territorium op.
Nachtzw aluw (1 territorium) Alleen in het Wooldse Veen is een territorium vastgesteld. Op 30 mei werd voor het eerst een zingend mannetje waargenomen, later gevolgd door waarnemingen van een man en een vrouw. Op 4 juli werd ook een waarschijnlijk uitgevlogen jong waargenomen. In het kader van het soortonderzoek zijn in de afgelopen zomer alle (potentieel) geschikt geachte locaties bezocht. Daarbij werd gebruik gemaakt van geluidnabootsing. Deze inspanning bleef zonder resultaat. Net over de grens in het Duitse deel van het Wooldse Veen is nog wel een ander territorium vastgesteld.
- 21 -
IJsvogel (14 territoria) Het is geen verassend fenomeen: IJsvogels zijn niet dol op strenge winters! Veel ijs leidt tot weinig IJsvogels. Daarom waren we bijzonder verheugd met het aantal van 14 territoria dat 2011 opleverde. Ondanks het toch weer ongunstige weer in de derde winter op rij viel het aantal 1 territorium hoger uit dan vorig jaar. Wel zitten we nog een flink stuk onder het maximum van 41 uit 2007! En na de afgelopen vorstperiode in februari houden we ons hart helemaal vast. Zoals gebruikelijk zitten de meeste territoria langs natuurlijke beeklopen in het oostelijke deel van het werkgebied. Twee aangelegde wanden, een afgekalfd talud en een wortelkluit waren goed voor territoria in het westen van het gebied.
- 22 -
Hop (3 territoria) Nadat alle territorium indicerende waarnemingen van de Hop bij elkaar gebracht waren, konden drie verschillende territoria vastgesteld worden. De eerste waarneming van een zingende Hop werd verricht op 12 mei in Ratum door Jan Stronks. Daarna volgde een hausse aan waarnemingen in de omgeving van Kotten, met name in de tweede helft van mei. Op 26 juni zag R. Kwak voor het laatst een Hop, dit betrof een beest dat in de wegberm aan het foerageren was. Door de vele waarnemingen en het feit dat de roep van de ♂♂ individueel verschilde kunnen we er zeker van zijn dat het echt om verschillende territoria ging.
Hop, Ratum 28 mei 2011. Foto: Jan Stronks.
- 23 -
Draaihals (2 territoria) Het doek lijkt toch nog niet gevallen voor de Draaihals in de Zuidoost-Achterhoek. Net als in het voorgaande jaar, werden er weer twee territoria vastgesteld. Eén in de randzone van het Meddosche Veen (Barry Teunissen hoorde een mannetje roepen op 15 mei) en één in Kotten. Van dit laatste territorium zijn drie waarnemingen bekend. Frans ter Bogt hoorde al op 7 mei voor het eerst een mannetje roepen en daarna nogmaals op 27 juni. Ook Sylvain Wamelink heeft in de buurt van deze locatie (waarschijnlijk…) een roepend mannetje gehoord. Dit laatste territorium kwam aan het licht tijdens de Kotten inventarisatie. Met twee territoria in 2010 en 2011 en enkele andere territoria in de Achterhoek lijkt de soort de laatste jaren iets talrijker dan gebruikelijk was in de afgelopen decennia. Wellicht loont het zich om in het komende jaar eens wat gerichter op zoek te gaan naar deze soort…
Middelste Bonte Specht (41 territoria) Niet minder dan 41 territoria van de Middelste Bonte Specht werden er in 2011 in ons werkgebied vastgesteld. De soort laat in de afgelopen jaren een explosieve toename zien. Zo werden in 2005 ‘slechts’ drie territoria vastgesteld. Zie het artikel over de Middelste Bonte Specht voor meer informatie.
- 24 -
Boom leeuwerik (7 territoria) Is de Boomleeuwerik met een langzame, maar gestage opmars bezig in het werkgebied van de VWG met als voorlopig hoogtepunt de zeven territoria die in 2011 zijn vastgesteld? Uit de omgeving van Ratum zijn de afgelopen jaren meermaals meldingen gekomen, evenals uit het Meddosche Veen, maar de vestiging van een Boomleeuwerik in het Grijze Veld in Lievelde en de Vennebulten was toch wel een verrassing. Op beide locaties is overigens een heideterrein aanwezig dat in de afgelopen jaren via natuurontwikkeling is vergroot. In het Grijze veld is een naastgelegen graslandperceel natuurtechnisch vergraven waarbij de voedselrijke bouwvoor verwijderd is. In de Vennebulten is een strook natuurlijke opslag rondom de bestaande heide gekapt en is de strooisellaag afgeplagd. Aanwijzingen voor broeden is in geen enkele territorium gevonden, al werd in een territorium in Ratum een met voer slepende oude vogel gezien door R. Kwak.
Oeverzwaluw (98 territoria) In 2011 is slechts één bezette Oeverzwaluwkolonie gevonden. Alleen de bekende kolonie bij ’t Hilgelo was bezet. Hier werden maximaal 98 bezette nesten geturfd. Oude broedplaatsen in Lichtenvoorde, Heelweg, industrieterrein Winterswijk en ziekenhuisterrein in Winterswijk zijn verlaten of verdwenen.
- 25 -
Grote Gele Kw ikstaart (48 territoria) Ook Grote Gele Kwikstaarten laten vaak een afname zien na strenge winters. Vermoedelijk overwintert het grootste deel van “onze” kwikken niet ver van de broedplaats. Al blijven ze in het Winterswijkse in de winter opvallend schaars. Net als bij de IJsvogel viel het aantal in 2011 best gunstig uit. De 48 territoria waren er in ieder geval weer duidelijk meer dan de 37 uit 2010, al blijft het nog fiks achter bij het maximum van 65 in 2009! Het zwaartepunt ligt als vanouds langs de natuurlijke beeklopen in het oostelijke deel van de ZuidoostAchterhoek. Het nu al weer enkele decennia oude fenomeen van broedgevallen langs gekanaliseerde lopen (vooral in de dorpskern van Aalten) en op erven in het bosrijke gebied, liet zich ook in 2011 weer gelden. In dergelijke biotopen zal af en toe wel een paartje worden gemist? Het broedgeval bij een “weidepoel” betreft een paartje dat een nest had gebouwd onder een houten bruggetje bij een plas. Ook de Steengroeve in Ratum was weer bezet.
Paapje (1 territorium ?) Er is een claim van een territorium van het Paapje in de randzone van het Korenburgerveen. Nadere informatie moet nog ingewonnen worden.
- 26 -
Roodborsttapuit (’38’ territoria) Helaas hebben we geen volledige beeld van de verspreiding van de Roodborsttapuit in ons werkgebied. Er zijn 38 territoria vastgesteld, maar het lijkt erop dat in en rondom het Korenburgerveen her en der wat paartjes over het hoofd gezien zijn. Gelet op de vastgestelde territoria en ervaring uit voorgaande jaren lijkt een aantal schatting van ca. 40-45 territoria reëel. Er zijn territoria vastgesteld in de volgende gebieden; westelijke randzone Korenburgerveen (14 territoria), Korenburgerveen (>4),overige randzone Korenburgerveen (> 5), Kleine Goor (2), Wooldse Veen (2), Woold (3), spoordijk Vragenderveld (1) en proefvlak Kotten (3). Nu de soort langzaam vanuit de venen en de extensief begraasde natuurgebieden het agrarische cultuurlandschap in trekt, kunnen Roodborsttapuiten bijna overal opduiken. Een smal strookje ruigte langs een watergang is soms voldoende. Het is interessant om deze ontwikkeling nauwgezet in de gaten te houden. We vragen jullie dan ook om waarnemingen in de toekomst goed te documenteren.
- 27 -
Kramsvogel (2 territoria) De dichtheid van Kramsvogels in het werkgebied van de vogelwerkgroep is dusdanig laag, dat het vaststellen van territoria vaak aankomt op toevaltreffers. Echter, de grootschalige broedvogelkarteringen hebben in de afgelopen jaren met enige regelmaat solitaire territoria aan het licht gebracht. Zo ook in het afgelopen jaar. Er werd in proefvlak Kotten één territorium vastgesteld. Het tweede territorium werd door R. Schröder vastgesteld aan de Harkelsweg in het Woold. Hier werd een paartje waargenomen op 20 en 21 juni 2011. Een mogelijk alarmerend paartje dat op 6 mei 2011 werd waargenomen door J. Stronks in Huppel bleek onvoldoende om er een territorium van te maken.
Grauwe Klauw ier (5 territoria) De laatste jaren lijkt het de Grauwe Klauwier weer voor de wind te gaan al werden er in 2010 dubbel zoveel Grauwe Klauwieren vastgesteld als in 2011. De soort is nagenoeg uit het kleinschalige agrarische cultuurlandschap verdwenen. Daarvoor in de plaats heeft de soort de hoogvenen (Wooldse Veen en Korenburgerveen) ontdekt, evenals de randzone van het Korenburgerveen. Deze randzone wordt extensief begraasd door Galloway runderen wat blijkbaar van belang is voor de soort. Naast de randzone van het Korenburgerveen werden in de afgelopen jaren ook Grauwe Klauwieren vastgesteld in soortgelijke terreinen in het Kleine Goor en het Zwarte Veen. Naast drie territoria in het Korenburgerveen en één iets ten noorden van het Wooldse Veen, werd een territorium vastgesteld langs de Borkense Baan. Exacte gegevens omtrent broeden ontbreken, maar in twee territoria in de randzone van het Korenburgerveen zijn voedselvluchten van volwassen beesten naar het nest/jongen waargenomen
Roek (10 bezette nesten) De verspreiding van de Roek als broedvogel in de Zuidoost-Achterhoek heeft zich altijd beperkt tot het meest zuidelijke deel van het werkgebied, op de overgang van het kampenlandschap naar de rivierkleigronden van Dinxperlo, Bredenbroek en Silvolde. In 2010 werd een nieuwe kolonie ontdekt, iets ten noorden van de dorpskern van Dinxperlo (32 bezette nesten). Dit leek een eerste serieuze poging om vaste voet aan de grond te krijgen in het werkgebied want in de jaren daarvoor ging het steeds om kleine kolonies die vaak na één of enkele jaren weer verlaten waren. Toch lijkt dit scenario ook op deze kolonie van toepassing, want in 2011 werden nog slechts 10 bezette nesten geteld in de kolonie bij Dinxperlo. Op steenworp afstand groeide een andere kolonie echter wel fors, deze bevindt zich echter net buiten het werkgebied.
- 28 -
Europese Kanarie (5 territoria) Het kost anno 2011 weer moeite om een zingende kanarie Europese Kanaries te horen. Na het topjaar 1992 waarin 22 territoria werden vastgesteld, zijn de aantallen langzaam maar gestaag afgenomen tot 5 in 2011. Vier daarvan werden in de dorpskern van Winterswijk vastgesteld en één in de kern van Bredevoort. Daarmee is het voorkomen vergelijkbaar met de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw (1-5 territoria). Er werden geen Europese Kanaries gemeld uit Dinxperlo. Opgemerkt moet worden dat daar waarschijnlijk ook weinig naar deze soort gezocht is omdat er slechts enkele vogelaars wonen.
Tenslotte Tijdens het opstellen van dit overzicht bleek opnieuw hoe belangrijk het is om de onderliggende waarnemingen (dat zijn de waarnemingen die verricht zijn en waarop uiteindelijk de vastgestelde territoria zijn gebaseerd) goed te documenteren. Voor enkele soorten ontbrak alle nadere informatie. Alleen een getal in de ‘BSP-lijst’ gaf aan dat iemand een territorium had vastgesteld. Zoals ook verwoord in het activiteitenoverzicht 2012, vragen we alle waarnemers nogmaals om voor alle waarnemingen van zeldzame- en schaarse broedvogels in te voeren in het losse waarnemingenarchief ‘waarneming.nl’. Naast het feit dat deze gegevens duurzaam en veilig gearchiveerd worden, stelt het ons ook beter in staat om een jaaroverzicht te publiceren. Wij willen alle mensen die een bijdrage hebben geleverd aan dit overzicht bedanken voor de inzet en wij hopen dat het voorliggende overzicht een extra stimulans is om in het komende jaar dit opnieuw te gaan doen. Literatuur: Kwak, R. 2005. BSP-watervogels – resultaten t/m broedseizoen 2004. De Leunink 32(1): 8-34.
- 29 -
De Middelste Bonte Specht in de Oost-Achterhoek Een overzicht van 2005 - 2011 Auteur: Jan Rademaker
Inleiding In dit artikel wordt de populatieontwikkeling en de verspreiding van de Middelste Bonte Specht (Dendrocopos medius) * weergegeven van 2005 tot heden. Tevens worden enkele ecologische en broedbiologische aspecten behandeld. In het bijzonder wordt er een overzicht gegeven van het jaar 2011. De Mibo is tot deze eeuw in ons werkgebied een soort geweest met een sporadisch en onregelmatig voorkomen. Tussen 1963 en 1969 was er een kleine broedpopulatie aanwezig in Het Woold (de Bruijn, 2011, Limosa 38: 53, 1965 en Limosa 42: 62, 1969). Daarna is er een waarschijnlijk broedgeval geweest in het BMP proefvlak de Bekendelle in 1985. Waarnemingen van man en vrouw, courtship feeding en bezoek van het paar aan een vermoedelijke nestholte. Voor de data: zie tabel 1. Tabel 1. Overzicht van de waarnemingen van 1985 in de Bekendelle.
Data 02-03 16-03 06-04 21-04 05-05 12-05 26-05 09-06 23-06
Waarneming 1 ♂ gezien 1 ♂ roepend 1 ♂ roep + zang Paar met courtship feeding 1 ♂ gezien Geen Paar (code 6) Geen 1 ♂ gezien
In Nederland heeft de soort tot 1973 een kleine populatie gehad in Twente (o.a. Van den Berg en Bosman, 1999 en SOVON, 2002). Begin negentiger jaren tekende zich een kleine opleving af in Limburg wat in 1995 resulteerde in het eerste zekere broedgeval in die provincie bij De Hamert. Inmiddels is de terugkeer van de soort in ons land al weer in enkele artikelen beschreven, waarbij twee duidelijke bolwerken zijn geïdentificeerd: Zuid-Limburg en Twente. De ingezette opmars in Limburg zette goed door en resulteerde vanaf 1997 in een fluctuerende stand van zes à 15 territoria. In 2006 volgde een grote sprong voorwaarts met niet minder dan 72 territoria en nog eens 16 losse waarnemingen op andere locaties. Ook in Twente bleek de soort geruisloos te zijn teruggekeerd. Na een losse melding in 1999 op Singraven volgden 3 broedgevallen in 2004. Een intensieve speurtocht in dit deel van Overijssel in 2005 resulteerde in 14 territoria/broedgevallen. In de daaropvolgende jaren steeg het aantal territoria hier tot ruim 120 in 2011! Ook in Noord-Brabant sloop de soort de bossen binnen. Na enkele losse waarnemingen in de negentiger jaren, volgde in 2005 een eerste broedgeval in De Geelders bij Boxtel (van Dongen et al. 2009, Hulsebos 2011, Lanjouw en Waardenburg 2011). * Vanaf hier afgekort: Mibo
- 30 -
Lange tijd moest je als vogelaar naar de bossen rondom Bad Bentheim om de Mibo te leren kennen. Meerdere excursies naar het Bentheimer Wald en het Samerrott zorgden voor spannende ontmoetingen met deze intrigerende vogel. Vanaf 1957 broedt de Mibo jaarlijks in deze bossen met een kleine, maar stabiele populatie van 1 tot 10 paar per bosgebied ( Knolle et al.2005). Vermoedelijk is de soort onderteld. Hemelsbreed is dit nog geen 7 kilometer van de grens met Twente. Mogelijk is de uitbreiding van het verspreidingsgebied naar Twente vanuit het Bentheimer Wald begonnen. In de periode 1991–1999 werden enkele waarnemingen gedaan in de bossen rond Velen, rond Wüllen en in de Bröcke ten zuiden van Ahaus (hemelsbreed 11,5 km van de grens.) (Biologisch Station Zwillbrock e.V. 1992, pers.observaties J. Rademaker).
Populatieontwikkeling Vanaf 2005 is de Mibo ook weer in de Oost-Achterhoek waargenomen. Er zijn in 2005 drie waarnemingen uit februari van de Bekendelle en het Tenkinkbos. Twee intensieve speurrondes, naast een aantal controle bezoeken, leverden geen territoria op (totaal 11 bezoeken aan 15 gebieden). In 2006 zijn op vier locaties territoria vastgesteld en op drie locaties zijn eenmalige waarnemingen gedaan tussen de datumgrenzen (code 2). In 2007 werden er minimaal 7 territoria vastgesteld. Vanaf 2008 zijn jaarlijks broedgevallen geconstateerd. In tabel 2 en figuur 1 worden de ontwikkelingen vanaf 2005 weergegeven.
Tabel 2. Ontwikkeling van de populatie vanaf 2005.
Jaar
Aantal territoria
Aantal locaties met code 2
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
0 4 6 9 14 19 37
3 3 0 5 6 18 4
Aantal paren en uitgevlogen jongen dat is waargenomen 0 0 0 4 paar / 12 juv. uit 3 paar / 9 juv. uit 8 paar / 31 juv. uit 11 paar / 38 juv. uit
Figuur 1. De ontwikkeling van de populatie van 1960 tot 2011.
- 31 -
In 2011 zijn op 4 locaties eenmalige waarnemingen gedaan binnen de datumgrenzen. Deze zouden eventueel mee kunnen tellen volgens de nieuwe SOVON criteria. Enige voorzichtigheid is hierbij geboden. Om van een territorium te kunnen spreken zijn meerdere territoriumindicerende waarnemingen nodig! (verg. De Bruijn, 2011 en Kosiński et al., 2004). Er zijn 37 territoria vastgesteld op basis van meerdere waarnemingen. Daarvan zijn er 11 zekere broedgevallen en 26 territoria. Bij de 11 zekere broedparen zijn 38 uitgevlogen jongen vastgesteld (gemiddeld 3.45 uitgevlogen jongen per paar). Nesten werden gevonden in rechte stammen, onder de oksel van een dikke tak, aan de onderkant van een dikke tak, in schuin vooroverhellende stam en onder een houtzwam (Tonderzwam spec.). Vaak zijn de nestbomen al enigszins aangetast door onder andere zwammen, kevers en/of droogte. In 2011 werd er vroeg gebroed. Op 24-04 werden de eerste jongen in een nest gehoord en de eerste uitgevlogen jongen werden op 09-05 waargenomen. In 2009 en 2010 werden de eerste jongen begin juni waargenomen (verg. Glutz von Blotzheim, U.N. & K.M.Bauer 1980, De Bruijn 2011).
Middelste Bonte Specht, Tenkinkbos 28 januari 2012. Foto: Jan Stronks.
- 32 -
Verspreiding De Mibo heeft een voorkeur voor oudere structuurrijke bossen, vooral middeloude en oude loofbossen. In geschikte bossen is veel dood hout, mos- en klimopgroei en zijn boomsoorten met een ruwe schors aanwezig. Over het algemeen vinden we ze daarom in oude, structuurrijke loofbossen met een groot aandeel aan Zomereik. Overige belangrijke boomsoorten zijn: Wintereik, Haagbeuk, Zoete Kers, Es. Monotone Beukenbossen zijn meestal niet geschikt, omdat het hout te hard en de stammen te glad zijn. Structuurrijke gemengde bossen komen ook in aanmerking, als daar maar een flinke hoeveelheid (verspreid staande) oude Zomereiken in staan. Ook lijkt het erop dat de bossen niet al te dicht of te donker dienen te zijn (van Dongen et al. 2009). De Mibo foerageert op insecten, larven van nachtvlinders, wespen, kevers, verder spinnen en vruchten op stammen met ruwe schors, op takken of hoog in de kronen. Tevens wordt in het vroege voorjaar sap gedronken uit o.a. berk en kers. Het was dan ook te verwachten dat de soort zich het eerst in onze “top”bossen als het Tenkinkbos, het Aarnink, het Rot en de Bekendelle zou vestigen. Op basis van de bossenkaart van het werkgebied kun je voorspellen waar je de Mibo moet zoeken (Sierdsema in van Dongen et al. 2009 en Müller et al. 2008). De verspreiding van de mibo in de Oost-Achterhoek is weergegeven in tabel 3 en figuur 2.
Tabel 3. Overzicht van de bossen en het aantal territoria over de periode 2006 – 2011 (NB: Alleen code 4 waarnemingen en hoger).
Bos Bonnink Döttekrö Elzen Damkot Klooster Driemark Bekendelle Buskersbos Stemerdink Beerninkhoek e.o. Hesselink Tenkinkbos Weust Beestman Kreil Boddewies Gosselink Meerdink Roerdink Wooldse veen “t Rot Aarnink Kotten
2006
2007
2008
2009
2010
1 1
1 1
2 1 1 2
1
1
1 1 1
2 2
1
2
2
1 2
1
1 1
1 2
1 2
2
1
1
2
2 3
1 2 2
- 33 -
2011 1 1 1 1 1 1 4 1 1 3 1 2 1 1 2 1 1 3 1 2 3 3 1
Figuur 2. Verspreidingskaart mibo in het werkgebied van de Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek in 2011.
Legenda: Kleur
N
Verklaring
Geel Groen Blauw
4 26 11
Mogelijke territoria (code 2) Zekere territoria (code 4) Zekere broedparen (code 5 t/m 16)
Methode Om de activiteit van de Mibo te controleren werd in 2011 de eerste ronde gelopen in januari (week 4). In vier gebieden werden 10 territoria bezocht, waarin alle mannen riepen. Vanaf week 7 t/m week 22 werden wekelijks veldbezoeken gebracht. In week 7, 8 en 9 werden territoria opgespoord met behulp van audio – stimulatie. Hiervoor werd alleen de roeprij gig-gegegegegegeg gebruikt en niet meer zoals in de andere jaren de baltsroep oa weh-weh-weh-weh. Het is raadzaam om voorzichtig om te gaan met het inzetten van geluidsnabootsing. Het gebruik van de baltsroep is minder effectief en stress verhogend. Als een mannetje op natuurlijke wijze zijn baltsroep laat horen, zit deze vaak al in de buurt van de nestboom of beoogde nestboom. Soms is in een dergelijke boom al het begin van een nestholte gemaakt. Dit vergemakkelijkt het zoeken naar nesten en zekere territoria, omdat losse waarnemingen niet altijd tot het juiste aantal territoria lijdt
- 34 -
Soms kun je bij een veldbezoek 5 actieve mannen aantreffen, die dicht bij elkaar roepen en op elkaar reageren. Vaak zijn dit “buurtende”mannen. Ongepaarde mannen kunnen grote afstanden afleggen en vliegen dwars door vaste territoria van paren. Vaste territoria kunnen groot zijn, tot 1 km hok. Maar in bossen als ’t Rot, Aarnink en Bekendelle kun je 4 tot 5 paar per km hok aantreffen. Hier overlappen territoria elkaar dikwijls en is intensief, frequent observeren noodzakelijk. De fusie afstand van 500 meter, zoals aangegeven in de criteria van Sovon is hier niet meer toe te passen. In de onderzoeksperiode zijn 21 veldbezoeken gebracht aan 24 gebieden en aan 43 locaties. Per excursie zijn 4 tot 21 locaties bezocht, met en gemiddelde van 11,3 locaties per bezoek. De tijdsbesteding liep uiteen van 1,5 uur tot 8 uur, met een gemiddelde van 6,2 uur In totaal is ruim 240 uur besteed. Het zoeken van nesten kost veel tijd en is erg intensief. Soms vind je binnen 1 uur een nest, soms vind je na 4 uur zoeken nog niets. Met name in de frequent en door de jaren heen vaak bezochte gebieden, gaat het makkelijker doordat je een betere terreinkennis hebt en daardoor gerichter kunt zoeken. Voor het vinden van een nest is het gebruik van audio-stimulatie sterk af te raden. De waarnemingen van alle waarnemers, geplaatst via Google maps zijn verwerkt. Evenals de aanvullende waarnemingen via Waarneming.nl. Deze waarnemingen hebben voor bevestiging gezorgd van de waarnemingen die door schrijver dezes zijn verricht. In tabel 4 en figuur 3 zijn alleen de waarnemingen verwerkt, die verricht zijn door de auteur.
Tabel 4. Activiteit van roepende ♂♂ in de periode 13-02 t/m 28-05. Weergegeven per week (officiële weeknummers).
week
N terr. 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
32 12 12 24 24 26 28 26 20 20 15 20 22 18 24 18
N roep activiteit 21 65 7 58 10 83 15 91 16 91 12 84 18 78 18 70 16 80 12 60 8 53 8 40 10 45 7 38 8 33 6 33
N terr. = aantal gecontroleerde territoria N roep = aantal roepende ♂♂ Activiteit: % roepende ♂♂
- 35 -
Figuur 3. Activiteit van roepende ♂♂ in de periode 13-02 t/m 28-05. Weergegeven per week (officiële weeknummers). acti viteit 100
90
80
70
percentage
60
50
activi teit
40
30
20
10
0 week 7 tm week 22
Dankwoord Een woord van dank is verschuldigd aan alle waarnemers, hetzij van de VWG, hetzij hen die hun waarneming op Waarneming.nl geplaatst hebben. Robert Kwak en Pim Leemreise hebben geholpen bij het tot stand komen van dit artikel. Tevens een woord van dank aan Rudi Lanjouw voor de inspirerende contacten
In de Bekendelle komen meerdere paren van de Middelste Bonte Specht voor. Foto: Jan Stronks.
- 36 -
Literatuur ■
■ ■
■
■ ■
■ ■
■ ■
■
■
■
Berg,A.B. van den & C.A.W. Bosman 2001 Zeldzame vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 1)GMB uitgeverij/KNNV uitgeverij. Haarlem/Utrecht Biologisch Station Zwillbrock e.V. 1992 Naturhaushalt. Beschreibung und Bewertung der Grundlagen Eurgio Landwirtschafts-undLandschaftsprojekt. BS Zwillbrock, Vreden Bruijn,O de & S.Wouda 2011 Het intieme leven van de Middelste Bonte Specht op Twickel onthuld door territoriumkartering op basis van individuele herkenning Vogels in Overijssel, nummer 10.: 89-109 Dijk,A.J. van & A.Boele 2011 Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen Dijk,A.J. van F.Hustings & M. van der Weide 2004 Handleiding Landelijk Soortonderzoek Broedvogels. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen Dongen,R.van ,H.Sierdsema, J.J.Bakhuizen & B.Hulsebos 2009 Over het inventariseren van Middelste Bonte Spechten SOVON http://www.sovon.nl/onderzoek/mibo/mibo-handleiding.pdf Glutz von Blotzheim,U.N. & K.M.Bauer 1980. Handbuch der Vogel Mitteleuropas. Band 9 Akademische Verlagsgesellschaft, Wiesbaden Hulsebos,B. 2011 Middelste Bonte Spechten in 2011 SOVON Nieuwsbrief Overijssel 2011/2:5 Knolle,P.,E.Meyer,J. Mülstegen &G.Niehaus 2005 Vogel in der Graftschaft Bentheim. Heimat verein Graftschft Bentheim e.V,Bad Bentheim Kosińki,Z.,M.Kempa & R.Hybz 2004 Accuracy and efficiency of different techniques for censusing territorial Middle Spotted Woodpeckers (Dendrocopos medius) Acta Ornithologoca Vol.39 no.1:29-34 Lanjouw,R. & P.Waardenburg 2011 Verspreiding en aantalsontwikkeling in Losser en omstreken in de periode 2004 – 2011 Vogels in Overijssel, nummer 10 :81-87 Müller,J.,J.Pöllath.R.Moshammer &B.Schröder 2009 Predicting the occurrence of Middle Spotted Woodpecker (Dendrocopos medius) on a regional scale , using forest inventory data. Forest Ecology and Management 257:502-509 SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002 Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000.- Nederlandse Fauna 5. NNM Naturalis, KNNV uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden
- 37 -
De Kortsnavelboomkruiper in de Oost-Achterhoek Een overzicht van 2008 t/m 2011 Auteur: Jan Rademaker
Inleiding In het kielzog van de Middelste Bonte Specht (Dendrocopos medius) is de Kortsnavelboomkruiper (Certhia familiars macrodactyla) langzaam als broedvogel ons werkgebied binnen gedruppeld. Gezien de ontwikkelingen in Twente, territoria vanaf 2005 en broedvogel vanaf 2006, lag het voor de hand dat de soort zich ook in de Oost-Achterhoek zou vestigen (Zekhuis & Derks 2006, de Bruijn 2010). Tijdens de inventarisatierondes voor de Middelste Bonte Specht is ook het geluid van de Kortsnavelboomkruiper afgespeeld. Nadat de soort was gevonden is prudent omgegaan met het inzetten van audio-stimulatie. Het duurde tot 2008 voordat de eerste waarnemingen werden gedaan. In tabel 1 is een overzicht van alle waarnemingen in het werkgebied van de Vogelwerkgroep ZuidoostAchterhoek opgenomen.
Tabel 1. Overzicht van de waarnemingen per bosgebied.
Gebied ‘t Rot
Tenkink Meerdink
Bekendelle
2008 29-02 08-03 22-03 23-03 12-04 alleen zang en roep
2009 29-03 13-04 22-04 zang en zicht waarneming
2010 08-03 17-03 24-03 10-04 zang en zicht waarneming
2011
30-03 alleen zang 08-03 17-03 10-04 alleen zang 25-04 30-04 - paar 04-05 29-05 06-06 zang en zicht waarneming
- 38 -
27-02 - roep & zang 11-03 19-03 } idem 20-03 21-03 - paar 03-04 - nest 24-04 14-05 - jongen in nest 02-06 - uitgevlogen jongen 05-06 26-06
Het jaar 2011 In de Bekendelle werden op 20-03 1♂ en 2 paar gevonden. Op 14-05 werden de eerste jongen gehoord in het nest. Op 02-06 en 05-06 werden 2 paren met 2 jongen waargenomen. Deze werden ook waargenomen in andere bospercelen, dan waar de nestlocaties lagen. Er zijn gegevens op genomen van Pim Leemreise en Jan Rademaker. Tevens zijn van K. de Vries & A. van Rijn, W.&W. Bakker, W. Teunissen en A. Postma waarnemingen binnen gekomen via Waarneming.nl. Deze waarnemingen bevestigen onze gegevens. Tevens is er door W. Bakker en A. Postma een geluidsopname gemaakt. Ook de gegevens van de Bekendelle uit 2010 worden bevestigd door een waarneming op Waarneming.nl van T. Termaat op 25-04. Verder was er in 2011 een mogelijke waarneming van Robert Kwak van een zingende vogel in Veenderhuisje, Kotten op 2 april. Om te spreken zekere territoria moeten er meerdere territoriumindicerende waarnemingen gedaan zijn. Hierbij is het noodzakelijk dat zowel de zang wordt gehoord als tegelijk de vogel wordt gezien.
Ontwikkeling Op grond van de criteria van SOVON is het aantal territoria per jaar bepaald. Tabel 2 geeft hiervan een overzicht. Tabel 2. Overzicht van de vastgestelde teriitoria.
Gebied ’t Rot Meerdink Bekendelle
2008 2009 2010 mogelijk territorium territorium territorium mogelijk territorium Territorium
2011
2 zekere broedgevallen Code 16
Code 5 In de Bekendelle had 1 paar minimaal 2 uitgevlogen jongen en 1 paar minimaal 3 uitgevlogen jongen. Vanwege de kwetsbaarheid van de soort en de nestlocaties in dit (te) drukke “wandelbos” is er geen waarneming gedaan aan de inhoud van de nesten. Er werd gebroed in percelen met oud en middeloud gemengd bos met oude loofbomen, Fijnspar en Larix. De nestbomen stonden op zandkoppen in het gebied (oude beekoevers). Er werd gebroed in een aangetaste Eik en in een Berk.
Methode Bij het opsporen van de Kortsnavelboomkruiper is het gebruik van audio-stimulatie onontbeerlijk. Het afspelen van zang en roep zorgt bij een bezette locatie vrij snel voor een reactie. De soort is niet schuw. Het is van groot belang om de soort te zien reageren en tegelijk te zien en te horen. Zo wordt het uitgesloten dat je een waarneming doet van de Boomkruiper. Kortsnavelboomkruiper en Boomkruiper kunnen op elkaar reageren en elkaars roep imiteren. De Kortsnavel kan de zang imiteren, bij de Boomkruiper vind je dit minder. Verder zijn er “Mischsänger” en is het bekend dat er gemengde paren kunnen optreden (Schwerdtfeger & Thielcke 1986, Osiejuk & Kuczyński 2003, Zekhuis & Derks 2006, de Bruijn 2010). Nadat je een territoria hebt opgespoord, is het niet meer nodig om audio-stimulatie toe te passen. Dit kan tot verstoringen leiden. Het volstaat om gericht waarnemingen te doen. Het is zinvol om proberen geluid- en/of beeldopnamen te maken. Bij een zichtwaarneming is een goede lichtval onontbeerlijk.
- 39 -
Veldkenmerken De Kortsnavelboomkruiper en de Boomkruiper zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. In eerste instantie valt het geluid op; het beste kenmerk. De roep is een herhaalde ijle, hoge fluittoon srie-sriesrie of ijle, pure, onregelmatige sieh,sieh of tieh,tieh roep. Zang is een hoge, dalende strofe (“watervalletje”) gevolgd door een triller ( zie-zie-ziesirrie-zsiesierr). Enkele opvallende kenmerken (alleen goed te zien bij een goede lichtval): Boomkruiper
Kortsnavel
Bovendelen doffer en valer grijsbruin. Onderdelen met vuil tot grijsachtig wit. Witte keel contrasteert met donkerder rest. Bovendelen warmer bruin, maar minder rossig dan Taiga. Onderdelen helder wit, met lichte bruine zweem op flank en anaalstreek. Rossige stuit.
Onduidelijke, vaak vlekkerige wenkbrauwstreep.
Duidelijke,witte wenkbrauwstreep Vager dan bij Taiga
Vleugelstreep gelijkmatig getand Puntige blokjes, als tanden Witte vlekken op toppen handpennen Vleugelstreep met verschoven trede (p6-p7) Rechthoekige blokjes
Voor een goede tekening zie Johnsson en bij Mullarney et al. Een goede beschrijving bij Johsson, Mullarney et al., Harris et al. en van Duivendijk. Verder op de site van Dutch Birding.
Literatuur ■ ■
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
de Bruijn,O. 2010 Onopvallend maar hooginteressant:de Kortsnavelboomkruiper (Certhia familiaris macrodactyla) in Twente. Ficedula 39-4:7-20 van Duivendijk. 2002 Dutch Birding Kenmerkengids voor vogels van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. DBA Amsterdam Harris,A.,L. Tucker & K. Vinicombe 1989 Vogeldeterminatie. Handboek voor het identificeren van vogels. Baarn Johnsson, L. 1994 Vogels van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Baarn Mullarney, K.,L. Svensson, D. Zetterström & P.Grant 2000 Vogelgids van Europa ANWB Den Haag. Baarn Osiejuk, T.S. & L. Kuczyński 2003 Response to typical, mixed and shortened song versions in Eurasian treecreepers, Certhia familiaris. Biologica, Bratislava 58-5: 985-989 Schwerdtfeger, O.& G.Thielcke 1986 Nachweis eines Gartenbaumläufer Mischsänger Certhia brachydactyla. Vogelwarte 33: 309-316 Thilecke,G. 1960 Mischgesang der Baumläufer Certhia brachydactyla und C.familiaris JfO 101: 286-290 Zekhuis,M.& C. Derks 2006 De eerste broedgevallen van Taigaboomkruipers in Overijssel. Vogels in Overijssel nummer 5:9096
- 40 -
Broedvogelinventarisatie Teubenweg 4 – 1995-2002 en 2011 Auteur: Henk Krajenbrink
Inleiding Begin 1995 kreeg ik als elfjarig vogelaartje post van bevriende vogelaars: een inventarisatieboekje! Zij hadden een boekwerkje gemaakt, per soort één bladzijde, waarmee ik in het voorjaar de vogels rond mijn ouderlijk huis kon inventariseren. Achterin hadden ze een korte uitleg van het principe van broedvogelinventarisatie toegevoegd, voorzien van enige wenken. Veel succes! Het bleek de start van een periode van acht jaar, van 1995 tot en met 2002, waarin ik ieder broedseizoen de vogels rondom het huis heb geïnventariseerd. Al langere tijd loop ik rond met het idee over deze inventarisatieperiode een artikeltje te schrijven, of op z’n minst de resultaten op een rijtje te zetten. Vorig jaar werd ik extra aangespoord toen het BMP Kotten werd aangekondigd, waarin ik ook voor één ronde werd ingeroosterd. Ik besloot om de gegevens nu eindelijk eens uit te werken en bovendien een nieuwe inventarisatie uit te voeren, negen jaar na het laatste seizoen. Daarbij was ik benieuwd of er in de tussentijd belangrijke veranderingen waren opgetreden: soorten verdwenen, nieuwe soorten verschenen, enzovoort. Dit artikel geeft een kleine sfeerimpressie, waarbij ik ook kort zal ingaan op de voorkomende soorten en enkele opvallende veranderingen.
Het proefvlak Het inventarisatiegebied betreft het erf van Teubenweg 4 in De Heurne (destijds gemeente Dinxperlo, nu Aalten), mijn ouderlijk huis. Een kaart van het gebied is te vinden in figuur 1. Het proefvlak beslaat 4,5 hectare en bestaat uit afwisselend (productie)bos, enkele weitjes, een kikkerpoel en een kleine es (‘kamp’) met houtwallen. De bosjes zijn 20 tot 30 jaar geleden aangeplant en betreffen loofbos met gemengde houtsoorten (o.a. els, eik, hazelaar, berk en veldesdoorn). Twee bosjes zijn aangeplant voor productie en bestaan hoofdzakelijk uit populieren, acacia’s en essen. Daarnaast heb ik een aangrenzend bosje van de buurman geteld, bestaande uit oud loofbos met enkele grove dennen. De omgeving van de Teubenweg bestaat voornamelijk uit grootschalig cultuurlandschap.
- 41 -
De inventarisaties – een impressie Met het fraaie boekje in de hand (zie figuur 2), maar met niet meer inhoudelijke inventarisatiekennis dan de goedbedoelde aanwijzingen op de laatste pagina, begon ik op 14 april 1995 na het avondeten vol goede moed mijn eerste inventarisatie. Mijn ouders gaven me toen de tip dat de vroege ochtend wellicht een betere tijd was. Vanaf toen heb ik plichtsgetrouw vrijwel elke week een ronde gelopen in de maanden april tot en met begin juli. Meestal in het weekend, soms ook voor schooltijd. Op die manier kwam ik soms wel tot 13 bezoeken per seizoen. Pas veel later realiseerde ik me dat iets minder ook wel gekund had. Heel af en toe ging mijn vader of moeder eens mee; mijn zus heb ik in die acht jaar nooit zover gekregen. In de winter maakte ik dan weer een boekje voor het volgende jaar.
Figuur 1: proefvlak Teubenweg 4
Figuur 2: voorbeeld uit het eerste boekje, 1995
- 42 -
2002 was voorlopig het laatste jaar. Ik zat op dat moment in de 6 e klas van het VWO, ging bijna studeren en merkte dat het fanatisme iets afnam (geen dertien maar acht bezoeken). Bovendien had ik mijn eerste vriendinnetje: zoiets doet de vogelarij en het vroege opstaan geen goed. In het najaar begon ik aan mijn studie in Wageningen, waarna de inventarisatieboekjes voor lange tijd in de kast verdwenen. In 2011 leek het me leuk om weer eens een seizoen te tellen. Zouden er veranderingen in de vogelstand zijn opgetreden? Waren er nieuwe broedvogels verschenen? Zou het überhaupt mogelijk zijn een vergelijking te maken? Inmiddels was ik een ‘volleerd’ vogelaar: ik zou het nu veel professioneler aanpakken dan vroeger! Dit keer zonder boekje, maar met veldkaarten en soortkaarten. Na zeven ronden gelopen te hebben moest ik concluderen dat het toch nog steeds best pittig kon zijn, in het ochtendkoor zoveel mogelijk elkaar uitsluitende waarnemingen te noteren. Niettemin heb ik er weer erg van genoten!
Resultaten Afgelopen winter ben ik begonnen om de negen inventarisatiejaren uit te werken. Destijds was ik niet verder gekomen dan grove schattingen. Gebrekkige inventarisatiekennis en –technieken, vooral in de eerste jaren, maakte het uitwerken erg lastig en voor sommige soorten ondoenlijk. Het systeem van ‘elkaar uitsluitende waarnemingen’ had ik maar spaarzaam gebruikt. De uiteindelijke resultaten betreffende zodoende vooral schattingen. Niettemin heb ik toch enkele ontwikkelingen kunnen optekenen. Er zijn nieuwe soorten verschenen, sommige soorten zijn gestaag toegenomen, terwijl er ook enkele helaas verdwenen zijn. In dit hoofdstuk behandel ik op hoofdlijnen de voorkomende soorten, onderverdeeld in jaarlijkse broedvogels, onregelmatige broedvogels en losse waarnemingen.
(Vrijwel) jaarlijkse broedvogels Houtduif – Lastig te tellen soort, althans voor het uitwerken; naar schatting jaarlijks 2 tot 4 territoria. Lijkt in laatste jaren iets algemener, maar dit kan ook liggen aan een betere inventarisatie. Holenduif – In de meeste jaren aanwezig met 1 territorium. Heeft regelmatig gebroed in de kerkuilenkast. Zomertortel – Nooit echt algemeen geweest, circa 2 territoria, maar nam voor mijn gevoel gestaag af (minder waarnemingen). De resultaten laten echter een genuanceerder beeld zien. Mogelijk in beginjaren slecht geteld en in werkelijkheid algemener. In 2011 geen vogels waargenomen, lijkt verdwenen… Witte Kw ikstaart – In de meeste jaren aanwezig met 1 paar, met vaak een broedsel in de schuur of in een open nestkast. Winterkoning – Lijkt toegenomen, van 2-3 naar 6 territoria, maar wisselt van jaar tot jaar. Heggenmus – Stabiel met 1 à 2 territoria. Roodborst – Lijkt vrij stabiel, 2 tot 4 territoria. Gekraagde Roodstaart – Niet in alle jaren aanwezig, maar meestal 1 territorium, in een enkel jaar 2 zingende mannetjes. Heeft in enkele seizoenen gebroed in een nestkast. Merel – In de beginjaren 2 tot 3 territoria, de laatste jaren 4 tot 6 territoria. Lijkt dus wat toegenomen, maar wellicht is ‘ondertelling’ in de eerste jaren de oorzaak. Zanglij ster – Lijkt in de loop der tijd iets algemener geworden, van 2 naar 4 territoria. Is wellicht, net als de Merel, in de beginjaren onvolledig geteld. Grote Lij ster – Ieder jaar aanwezig met 1 territorium. Zwartkop – Lijkt tegenwoordig algemener dan vroeger. Eind jaren ’9 0 2 tot 3 territoria (soms 5), vanaf 1999 5 (of zelfs 6) territoria. 2011 lijkt een zeer succesvol jaar te zijn geweest, waarbij het mooie
- 43 -
voorjaar ook zeker zal hebben bijgedragen aan de uitbundige zang. Op 8 mei telde ik maar liefst 14 zingende mannetjes; veelal op erg korte afstand van elkaar! De ochtenden daarna is dit aantal niet meer gehaald, maar telde ik nog steeds 8 tot 11 zingende vogels. Tuinfluiter – Gevoelsmatig in de jaren ’90 iets algemener, hoewel dat uit de resultaten niet duidelijk naar voren komt. Doorgaans 3 territoria, een enkele keer 4. Waarschijnlijk in de beginjaren niet goed genoeg geïnventariseerd, zodat er in werkelijkheid wellicht meer territoria waren. Dit lijkt aannemelijk, aangezien het productiebos van acacia’s en essen toen nog maar net was aangepland (lage begroeiing, geschikt biotoop). Spotv ogel – Vrijwel ieder jaar aanwezig met 1, een enkele keer 2 zingende mannetjes. Tj iftj af – Algemene broedvogel met 4 tot 7 territoria. In 2011 maar liefst 11 zingende mannetjes aangetroffen. Wellicht in de eerste jaren onderteld (weinig uitsluitende waarnemingen). Fitis – Duidelijk minder algemeen dan Tjiftjaf, en lijkt in de jaren te zijn afgenomen, zeker vanaf 2000. In de jaren ’90 nog 2-4 territoria, tegenwoordig 1 territorium. Grauw e Vliegenvanger – Lastig te tellen, vrij onopvallend, maar vrij stabiel met 2 à 3 territoria. Regelmatig vlak bij huis broedend in open nestkast (klomp). Boomkruiper – Ieder jaar aanwezig in het oude loofbos, 1 territorium. Pimpelmees – Jaarlijks circa 2 territoria (schatting), vrij slecht geteld. In 2011 3 territoria. Koolmees – Lijkt iets algemener dan Pimpelmees, naar schatting jaarlijks 3 territoria. Vink – Lijkt in de loop der jaren wat toe te zijn genomen, van 4 naar 7 territoria. Mogelijk te wijten aan matige tellingen in het begin.
Onregelmatige en incidentele broedvogels Fazant – Een soort die vroeger waarschijnlijk (moedwillig?) aan mijn aandacht is ontsnapt. In 2000 een nest gevonden, verder nooit genoteerd. In 2011 echter 3 territoria. Buizerd – Een nieuwkomer. Vanaf 2000 de eerste waarnemingen, in 2002 het eerste territorium, inclusief nest in het oude loofbos (vlak boven de weg). In 2011 te weinig waarnemingen voor een territorium, ook geen nest kunnen vinden. Sperw er – Eveneens een nieuweling. Vanaf 1999 de eerste waarnemingen; heeft in 2001 en 2002 (en wellicht nog daarna) in gebroed in acacia-essenbos. In 2011 waarnemingen, maar te weinig voor een territorium; blijkt echter bij de buurman te hebben gebroed (melding Geert Wamelink). Bosuil – In 2001 enkele waarnemingen in de vroege ochtend. Ransuil – In 1997 enkele vogels aangetroffen. Heeft eind jaren ’90 waarschijnlijk ook in de buurt gebroed; bij de buren is in die jaren enkele winters een gezamenlijke roestplaats aangetroffen. Groene Specht – In enkele jaren een territorium, waaronder 2011. Ook in 2012 weer gehoord; lijkt vaste grond onder de voeten te krijgen. Grote Bonte Specht – Vanaf 2001 een territorium, inclusief een nest in een dode populier. Nachtegaal – Een leuke krent in de pap! In 2000 bleken opeens 2 zingende mannetjes aanwezig; in dat jaar ook alarmerende vogels in het late voorjaar gehoord (broedsel?). In 2001 1 zingende vogel. Vanaf 2002 weer verdwenen, maar tegenwoordig af en toe nog zingende mannetjes in de omgeving. Grasmus – In de jaren ’9 0 nog circa 3 territoria. Vanaf 1998 sterk afgenomen naar 1 territorium, vanaf 2000 verdwenen. Bonte Vliegenvanger – Van 1997 tot en met 1999 1 broedpaar aanwezig, dat ook een paar keer heeft gebroed in een nestkast. Staartmees – In 2002 heeft een paartje gebroed in een jeneverbes in de tuin; verder alleen losse waarnemingen. Glanskop – Moeilijk te tellen soort. Eind jaren ’90 enkele keren een territorium. In 2011 wel losse waarnemingen buiten tellingen om.
- 44 -
Matkop – In 1999 bleek een paartje te broeden in een dode berkenstam. Aanvankelijk de zang nog met Glanskop ‘verward’, leverde even wat consternatie en ‘h erijking’ van de geluidenkennis op. Boomklever – In 2011 1 territorium (ook uitgevlogen jongen gezien), nadat in de jaren ervoor al regelmatig vogels in de winter waren gezien. Een echte nieuwkomer, die ik in de 90’er jaren nooit zag op het erf. Kauw – In 2002 had 1 paartje bezit genomen van de kerkuilenkast. In 2011 bleken het al 3 paar. Lijken niet weg te slaan. Zwarte Kraai – In 2011 een rondhangend paar. In de jaren daarvoor mogelijk niet op gelet. Gaai – Ook een soort waar ik waarschijnlijk niet goed op gelet heb. In 1997 een nest, verder niet genoteerd. In 2011 zeker 1 territorium. Wielewaal – Nu en dan zingend in het populierenbos in het voorjaar. In 1995 meerdere keren, toen 1 territorium kunnen noteren. Spreeuw – Af en toe broedend nabij huis (dode boom, nestkast). Geelgors – Tot en met 1997 af en toe zingend aangetroffen aan rand van proefvlak. Tegenwoordig niet meer te horen in de (wijde) omgeving.
‘Losse’ waarnemingen Tijdens de inventarisatieronden heb ik af en toe leuke losse waarnemingen kunnen noteren. Zo had ik in 1996 eenmaal een zingende Sprinkhaanzanger, waarschijnlijk exemplaar op trek. Bosrietzangers waren ook af en toe zingend aanwezig, maar nooit voor langere tijd. Nu en dan trof ik een paar Wilde Eenden aan op de kikkerpoel; tot een nest is het voor zover ik weet nooit gekomen. Tot slot de klapper: in 1997 heeft een week lang een roepende Kwartelkoning de avonden opgeluisterd, van 18 tot en met 25 mei. De vogel zat in een akker met Engels raaigras, en had blijkbaar een langere tussenstop genomen op de trek. Dankzij Pim Leemreise en zijn cassetterecorder heb ik de vogel ook nog heel even te zien gekregen!
Nabeschouwing Zoals al eerder gemeld, ben ik bij het uitwerken niet verder gekomen dan schattingen van het aantal territoria per soort. De gegevens waren daarvoor niet toereikend. Wel kan ik concluderen dat het aantal jaarlijkse broedvogels rond de Teubenweg 4 op ruim 20 soorten ligt. Inclusief de onregelmatige broedvogels komt het totaal op circa 40 soorten. Van een aantal soorten heb ik een toe- of afname geconstateerd. Soorten als Zwartkop, Tjiftjaf en lijstersoorten lijken wat te zijn toegenomen. Tevens zijn echte bosvogels als spechten, Boomklever en roofvogels verschenen. Ik vermoed dat dit te danken is aan het ouder wordende bos. Waarschijnlijk is om dezelfde reden de Grasmus verdwenen en de Fitis afgenomen. Deze soorten zijn meer te vinden in lagere begroeiing, een biotoop dat sinds de jaren ’90, door de groei van het productiebos, gestaag is afgenomen. De Zomertortel lijkt, na een gestage afname, in 2011 helemaal verdwenen. Hopelijk was dit slechts een incident en keert dit fraaie duifje in 2012 gewoon weer terug… Ik ben benieuwd of bepaalde trends ook in andere inventarisatieprojecten naar voren komen. Wellicht dat ik dat in de toekomst nog eens uitzoek. Tot slot nog even terug naar het inventariseren zelf. Ondanks dat het vroege opstaan niet altijd even gemakkelijk was, heb ik al die jaren met veel plezier (en goeddeels zonder subsidie!) de vogelstand rondom mijn ouderlijk huis geteld. Ik heb heel veel ervaring met vogelgeluiden opgedaan. Als gevolg hiervan ben ik nog steeds, zeker in bosachtige omgeving, een ‘geluidenvogelaar’. En net als veel collega-vogelaars heb ik ontdekt: de vroege ochtend is met stip het mooiste moment van de dag!
- 45 -
Punt Transect Tellingen (PTT) Auteur: Pim Leemreise
Inleiding Het PTT voor wintervogels is het oudste monitoringproject van SOVON; er werd in 2011 voor de 34e keer geteld. Tegenwoordig tellen ruim 300 waarnemers jaarlijks meer dan 400 routes. Met het project wordt de aantalsontwikkeling en de verspreiding van in ons land doortrekkende en/of overwinterende vogels vastgelegd. Dit kunnen zowel Nederlandse broedvogels zijn als vogels afkomstig uit bijvoorbeeld Scandinavië of Oost-Europa. Het PTT richt zich vooral op algemenere soorten als Buizerd, Groene Specht, Kramsvogel en Sijs. Samen met de watervogeltellingen ontstaat daarmee een goed beeld van de aantalsontwikkelingen van de vogelbevolking in Nederland buiten het broedseizoen. Het PTT-project levert voor meer dan 80 soorten inzicht in de winterverspreiding en betrouwbare trends. De tellingen worden georganiseerd in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek. Een PTT-telling vindt eenmaal per jaar plaats in de periode 15 december tot en met 1 januari. Bij een telling wordt elk jaar dezelfde route afgelegd en worden op 20 vaste telpunten op die route gedurende exact vijf minuten alle vogels geteld, inclusief overvliegende vogels. Die vaste methodiek is belangrijk omdat we immers steeds op dezelfde manier, met dezelfde inspanning het aantal vogels willen bepalen (SOVON 2012).
Ligging van alle bestaande PTT-routes in Nederland
- 46 -
Oude traditie In 1978 werden de eerste drie PTT-routes in ons werkgebied reeds geteld, dat betrof de routes Haart, Ratum en Meddo. In de jaren die daarop volgden nam het aantal routes toe tot 12. Niet alle routes worden ieder jaar geteld, sommige op slechts één of enkele jaren na wel. De routes hebben doorgaans een vaste teller. Wanneer een teller om wat voor reden dan ook stopt met zijn (of haar) route duurt het doorgaans een paar jaar voordat deze door een andere teller overgenomen wordt.
Overzicht van de ligging van alle routes/telpunten in het werkgebied van de VWG (links) en de getelde routes/telpunten in 2011 (rechts).
Telseizoen 2011 Door een actieve benadering van de tellers en het ‘ruilen’ van routes onderling zijn in de afgelopen telperiode op één na alle routes geteld. In de telperiode 2011 zijn de volgende tellers op pad geweest: R.Kwak (Ratum & Quartier d’h iver), B.van Jaarsveld (Meddo en Haart), W. de Leeuw (Haart), H. Schoppers (Lichtenvoorde Oost), G. Vos (Corle), P.Leemreise (Lievelde, Lichtenvoorde Oost & Zieuwent-Goor), F.te Bogt (Woold), G. Wamelink (Zieuwent-Goor, Lintelo) en B. Wagenaar (ZieuwentGoor, Woold).
Het weer van december 2011 Omdat de PTT-telling in de periode 15 december – 1 januari plaats vindt, is het interessant om te kijken hoe het weer eruit heeft gezien. Het weer, specifiek strenge koude of sneeuw, bepalen deels de aanwezigheid van bepaalde soorten in ons werkgebied. December 2011 was een zeer natte en zachte maand met een normale hoeveelheid zon. De maandgemiddelde temperatuur kwam in de Bilt uit op 6,5 ℃ tegen een langjarig gemiddelde van 3,7℃. Hiermee eindigde december 2011 op de gedeelde 4 e plaats in de rij van zachtste decembermaanden in ruim een eeuw. IJsdagen kwamen in december 2011 niet voor (KMNI 2012).
- 47 -
Telpunt 4 van de PTT-route Lievelde. Voorheen een doorgaande weg, tegenwoordig niet meer. Dat betekent dus omrijden om naar het volgende punt te komen!
Resultaten PTT-seizoen 2011 Op de elf getelde routes werden in totaal 21.237 vogels geteld, verdeeld over 70 verschillende soorten. De meest zeldzame soorten waren Barmsijs, Fuut, Grote Gele Kwikstaart, IJsvogel en Smelleken (1 ex.). Overtrekkende Kol- en Grauwe ganzen waren de meest getelde soorten, respectievelijk 2305 en 3415 ex.). De meest algemene aan ons werkgebied ‘verbonden’ soort was de Houtduif met 2297 exemplaren. Noemenswaardig is nog de waarneming van Frans ter Bogt van een Smelleken in het Woold. De Middelste Bonte Specht is in de ZO-Achterhoek inmiddels een schaarse broedvogel. Tijdens de afgelopen PTT-telling werden twee Mibo’s waargenomen door Frans ter Bogt.
1 Kolgans
3415 2305
2 Grauwe Gans 3 Houtduif
2297
4 Stormmeeuw 5 Kauw
1963 1955
6 Kokmeeuw 7 Roek
1553 1274
8 Spreeuw 9 Zwarte Kraai
1213 972
10 Vink
Top 10 van meest getelde soorten in december 2011 (11 routes)
464
- 48 -
Enkele soorten nader toegelicht In de onderstaande tekst wordt de status van de verschillende soorten als broedvogel en nietbroedvogel (wintergast/doortrekker) genoemd. In onderstaande tabel worden deze omschrijvingen gekwantificeerd naar aantallen. Terminologie
Status als broedvogel
Oppervlakte Zeer schaars Schaars Vrij schaars Vrij talrijk Talrijk Zeer talrijk Uiterst talrijk
Zuidoost-Achterhoek 334,6 km² 1-10 11-50 51-250 251-1.000 1.001-2.500 2.501-10.000 > 10.000
Status als niet- broedvogel (doortrekker/wintergast) Zuidoost-Achterhoek 334,6 km² 1-20 21-100 101-500 501-2.000 2.001-5.000 5.001-20.000 > 20.000
Dodaars (vrij schaarse doortrekker en w intergast) In 2011 werden 31 Dodaarzen geteld, allen op de grotere beken zoals de Groenlose Slinge, BovenSlinge en Baakse Beek. Dodaarzen ontbreken buiten de broedtijd nagenoeg op plassen en poelen.
Grote Zilverreiger (schaarse doortrekker en wintergast) Deze soort wordt in de publicatie ‘Aantallen en trends van vogels in Winterswijk’ van Kwak & Stronks (1994) nog als een incidentele gast genoemd. De soort is echter in de afgelopen jaren zowel als doortrekker en als wintergast sterk toegenomen. Op basis van losse waarnemingen en trektellingen mogen we de Grote Zilverreiger anno 2012 als schaarse doortrekker en wintergast beschouwen. Op 24-1-12 werd bij de Kleine plas in Bredevoort een slaapplaats ontdekt waar maar liefst 18 vogels invlogen om de nacht door te brengen (pers. med. G. Wamelink). In 2011 werden 14 Grote Zilverreigers, verdeeld over vijf verschillende routes geteld. De vogels worden doorgaans in de meer open en grootschalige broek- en goorontginningslandschappen en heideontginningen waargenomen.
- 49 -
Kolgans (uiterst talrijke doortrekker en in somm ige jaren vrij talrijke w intergast) Doorgaans worden Kolganzen overtrekkend waargenomen. Slechts op enkele plekken zoals het Meddosche Veld en in het Kleine Goor verblijven Kolganzen met enige regelmaat aan de grond. De aantallen wintergasten is de afgelopen decennia sterk toegenomen. In 1994 werd de soort nog als ‘zeer schaars’ beschouwd (Kwak & Stronks, 1994). Met name aan het begin van de telperiode (15-20 december) waren overtrekkende Kolganzen talrijk. In totaal werden 3415 Kolganzen geteld. De soort was daarmee de meest algemene vogel van 2011.
Rietgans (Talrijke doortrekker en in sommige jaren vrij talrijke tot talrijke w intergast) Ook de Rietgans is in de afgelopen jaren als wintergast talrijker geworden. Was het voorkomen vroeger vooral verbonden aan winterse omstandigheden met sneeuw, vandaag de dag verblijven er regelmatig Rietganzen in het Meddosche Veld en het Kleine Goor. In het begin van de telperiode was er redelijke trek van Rietganzen over de Achterhoek, zoals waargenomen tijdens het tellen van de Lievelde-route op 17 december. In totaal werden 311 Rietganzen geteld.
Buizerd (talrijke doortrekker en vrij talrijke wintergast) De Buizerd is de meest algemene roofvogel in de Zuidoost-Achterhoek en is op alle routes waargenomen. De Achterhoekse broedvogels zijn standvogels, maar in de winter verblijven er naast onze broedvogels ook Buizerds uit NO-Europa in ons werkgebied. Onduidelijk is of deze wintergasten zich gelijkmatig verspreiden over het werkgebied of dat vooral de plekken bezet worden waar de dichtheid aan broedvogels lager is. Door het ouder worden van de bosjes en houtsingels in het jonge ontginningslandschap in het westelijke deel van het werkgebied is de soort hier als broedvogel licht toegenomen. Mogelijk verklaart dat ook de licht positieve trend zoals die is vastgesteld in op de Lievelde-route. Deze loopt deels door dit jonge ontginningslandschap. Tijdens de PTT-telling van 2011 werden in totaal 139 Buizerds waargenomen.
- 50 -
Holenduif (zeer talrijke doortrekker en talrijke wintergast) De Holenduif laat een positieve trend zien in de aantallen van de Lievelde-route. Wanneer we naar het verspreidingsbeeld kijken dan valt op dat het zwaartepunt van de verspreiding in het westelijke deel van het werkgebied ligt. De soort wordt hier veel waargenomen op en rond boeren erven, op sleufsilo’s maar ook op stoppelvelden. De soort is als broedvogel in de afgelopen jaren sterk in aantal toegenomen, vooral in het agrarische cultuurlandschap waar de soort in schuren en stallen een normale broedvogel geworden is. Soms met meerdere paren op één erf (pers. wrn. auteur). Onduidelijk is of de toename van het aantal vogels in de winter ook wordt veroorzaakt door de toegenomen broedvogelpopulatie.
Houtduif (uiterst talrijke doortrekker en w intergast) De hoogste aantallen Houtduiven werden in het bosrijke, oostelijke deel van het werkgebied geteld. Met 2297 ex. Was de soort de meest algemene (grondgebonden) soort in het werkgebied in december 2011. Zoals zichtbaar in de grafiek was 2011 een bijzonder mager jaar voor Houtduiven. Op de Lievelde route werden slechts 96 Houtduiven geteld, terwijl er ook jaren zijn geweest met meer dan 1000 exx. (1989 1973 exx., 1998 1932 exx.). Deze hoge aantallen worden doorgaans weer meer in het westelijke, meer open landschap, vastgesteld. De meerjarige trend is licht negatief.
- 51 -
Glanskop (Talrijke w intergast – standvogel) De verspreiding van de Glanskop was in de tweede helft van de vorige eeuw nog sterk verbonden met de oude loofbossen in het oude hoevenlandschap van Winterswijk. De soort ontbrak simpelweg in het westelijke deel van het werkgebied, waar we het jonge ontginningslandschap en het kampenlandschap aantreffen. Recente broedvogelkarteringen in Lievelde in 2007 (Kwak 2010) en de Besselinkschans in 2008 (Kwak 2010) toonden al aan dat de Glanskop als broedvogel een sterke toename in westelijke richting heeft gemaakt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vandaag de dag de soort op de PTT-routes in deze gebieden wordt waargenomen. De vestiging en toename in het westelijke deel wordt fraai geillustreerd door de grafiek van de Lievelde-route. De hoogste aantallen Glanskoppen worden echter nog steeds in het bosrijke oostelijke deel van het werkgebied geteld. In totaal werden 37 Glanskoppen geteld.
Gaai (in somm ige jaren talrijke doortrekker en talrijke tot zeer talrijke w intergast) Gaaien worden doorgaans op alle routes wel waargenomen. De hoogste aantallen worden in het half open heideontginningslandschap vastgesteld. De waarneemkans van deze soort in kleine bosjes en houtsingels is waarschijnlijk groter dan in het meer besloten (bosrijke) oostelijke deel van het werkgebied zoals in het Woold en op de Haart. De getelde aantallen in 2011 laten geen abnormaal beeld zien. Van een invasie is dan ook geen sprake. Dat was wel in 1996, zoals duidelijk zichtbaar in de grafiek van de Lievelde route (77 exx. Tegen 27 in 2011). De soort lijkt op de Lievelde route ligt toe te nemen. De uitbreiding van bossen en singels in het kader van de landinrichting Lievelde heeft hier mogelijk aan bijgedragen. In totaal werden 105 Gaaien geteld.
- 52 -
Ekster (talrijke wintergast-standvogel) De Ekster is overwegend een standvogel in de Zuidoost-Achterhoek. Op de trektelpost in Winterswijk worden slechts enkele Eksters als ‘doortrekker’ genoteerd (VWG-ZOA ongepubliceerd). De vogels die we tellen zijn dus onze broedvogels. De soort is tot het begin van deze eeuw sterk in aantal teruggelopen. De verspreiding toendertijd was sterk verbonden met de aanwezigheid van dorpen, campings en drukke wegen. In het agrarische cultuurlandschap was de soort nagenoeg verdwenen, laat staan in de natuurgebieden. Daar ontbrak de soort volledig. Oorzaken hiervoor moeten wellicht gezocht worden in de vervolging van de soort. Zoals in de grafiek zichtbaar, is de soort vanaf de eeuwwisseling met een comeback bezig. De soort wordt op de meeste tepunten in het westelijke deel van het werkgebied wel waargenomen. In de bosrijkere delen zoals het Woold, Ratum en op de Haart is de soort een stuk schaarser. In totaal werden 203 exx. geteld.
Roek (Uiterst talrijke doortrekker en zeer talrijke wintergast) De in ons werkgebied verblijvende Roeken zijn wintergasten. Overwinterende Roeken zijn in de afgelopen decennia in ons land sterk in aantal afgenomen. Op onderstaande grafiek wordt dit duidelijk in beeld gebracht. Wanneer we naar de trendlijn van de soort voor de Lievelde route kijken, dan zien we een soortgelijk beeld, al wordt het beel iets vertroebeld door de relatief hoge getelde aantallen in 2002. Mogelijk speelt de ligging van de regionale slaapplaats, net naast de route daarin een rol. De getelde aantallen op de Lichtenvoorde-Oost route werden door deze slaapplaats wel beinvloed. Enkele punten direct naast de slaaplaats zijn tijdens de telling redelijk laat op de dag geteld. Er zaten toen al verschillende groepen Roeken en Kauwen in de weilanden rond de slaapplaats (omg. De Schans). Hier werden dan ook de hoogste aantallen van 2011 geteld. In totaal werden 1274 Roeken genoteerd. De hoogste aantallen Roeken worden doorgaans in het kampenlandschap in het westelijke en zuidwestelijke deel van het werkgebied geteld.
- 53 -
Zw arte Kraai (talrijke w intergast - standvogel) De Zwarte Kraaien die we tellen zijn onze eigen broedvogels. Met 972 getelde exemplaren behoort de Zwarte Kraai tot één van de meest algemene soorten van de PTT-telling. De soort wordt nagenoeg op bijna alle punten wel waargenomen. De soort komt verspreid over het werkgebied voor, zelfs in de dorpen. In de winterdag groeperen Zwarte Kraaien zich bij voorkeur op stoppelvelden op zoek naar overgebleven maïs e.d., hier kunnen soms groepen van 60-80 exemplaren gezien worden (pers. waarneming auteur). Deze grotere groepen worden zowel in het open heideontginnings- en kampenlandschap alsmede in het Woold waargenomen. Mogelijk gaat het bij dergelijke groepen om niet-territoriale (jonge) vogels. Zoals zichtbaar in de grafiek laat de soort op de Lievelde route een duidelijke toename zien. Deze toename is ook tijdens de recent uitgevoerde broedvogelkarteringen (div. publicaties VWG-ZOA) aangetoond.
- 54 -
Vink (uiterst talrijke doortrekker en w intergast) Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in het bosrijkere oostelijke deel van het werkgebied, maar de soort ontbreekt zeker niet in het kampenlandschap en het jonge heide- en goorontginningslandschap. De langjarige trend voor de Lievelde route is licht positief. In totaal werden 404 Vinken geteld.
Geelgors (vrij talrijke doortrekker en talrijke w intergast) Wanneer we naar de grafiek van de Geelgors van de Lievelde-route kijken, dan zien we dat de soort in de periode 1994-2003 tijdelijk wat algemener was dan voor- en na die tijd. De enorme uitschieter in 2011 wordt veroorzaakt door de waarneming van een groepje van 38 Geelgorzen op punt 19. Deze groep foerageerde op een stukje nieuwe natuur (landgoed). Geelgorzen verblijven na de broedtjd vaak in groepjes. Het treffen van een dergelijk groepje tijdens de telling heeft dat ook veel met ‘geluk’ te maken. De verspreidingskaart laat zien dat de soort iets talrijker is in het oude hoevenlandschap en de heideontginningen, en dat de soort in het kampenlandschap een stuk schaarser is. Deze verspreiding komt overeen met de broedvogelverspreiding. In totaal werden 80 Geelgorzen geteld.
- 55 -
Dankwoord In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar de tellers die een bijdrage hebben geleverd aan het tellen van de routes in december 2011. Verder wil ik Willem van Manen en SOVON danken voor het beschikbaar stellen van de telgegevens en ten slotte Natuurbank Overijssel voor het maken van de verspreidingskaarten in GIS. Literatuur Boele, B.,Hustings, F., Koffij berg, K., Turnhout, C. v an., Plate, C. 2008. Populatietrends van terrestrische wintervogels in 1980-2006; habitat, trekgedrag en verschillen tussen Hoog- en Laag Nederland. Limosa. Kw ak, R., Stronks, J. 1994. Aantallen en tendensen van vogels in Winterswijk. De Leunink 21-4. Winterswijk. Kw ak, R. 2010. Broedvogels van Lievelde in 2007. 2010. Eigen uitgave Vogelwerkgroep ZuidoostAchterhoek, Winterswijk. Kw ak, R. 2010. Broedvogels van Besselinkschans – Grijze Veld in 2008. Eigen uitgave Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek, Winterswijk.
De Roek wordt in het winterhalfjaar steeds schaarser, blijkt uit de PTT-gegevens. Foto: Jan Stronks.
- 56 -
Bijlage 1. Overzicht van alle getelde soorten en aantallen op de 11 getelde routes, gerangschikt op aantal.
soort 1 Barmsijs
aantal 1
37
soort Goudvink
aantal 39
2 Fuut 3 Grote Gele Kwikstaart
1 1
38 39
Roodborst Groenling
41 43
4 IJsvogel 5 Smelleken
1 1
40 41
Waterhoen Boomkruiper
49 56
6 Middelste Bonte Specht 7 Kleine Bonte Specht
2 3
42 43
Sijs Staartmees
57 63
8 Zilvermeeuw 9 Zwarte Mees
3 3
44 45
Ringmus Geelgors
68 80
10 Havik 11 Matkop
4 4
46 47
Boomklever Kievit
85 85
12 Toendrarietgans 13 Zanglijster
4 5
48 49
Meerkoet Wilde Eend
99 104
14 Sperwer 15 Groene Specht
8 9
50 51
Vlaamse Gaai Koperwiek
105 107
16 Kuifmees 17 Keep
9 10
52 53
Buizerd Merel
139 152
18 Putter 19 Torenvalk
12 12
54 55
Huismus Ekster
177 203
20 Goudhaantje 21 Grote Zilverreiger
13 14
56 57
Pimpelmees Koolmees
256 299
22 Heggemus 23 Smient
17 18
58 59
Kramsvogel Rietgans
302 311
24 Nijlgans 25 Grote Lijster
19 20
60 61
Holenduif Vink
379 464
26 Aalscholver 27 Kuifeend
21 21
62 63
Zwarte Kraai Spreeuw
972 1213
28 Turkse Tortel 29 Blauwe Reiger
26 29
64 65
Roek Kokmeeuw
1274 1553
30 Fazant 31 Knobbelzwaan
29 29
66 67
Kauw Stormmeeuw
1955 1963
32 Dodaars 33 Wintertaling
31 33
68 69
Houtduif Grauwe Gans
2297 2305
34 Glanskop 35 Grote Bonte Specht
37 37
70
Kolgans
3415
36 Winterkoning
37
- 57 -
Broedgeval Hop in Ratum Auteurs: Rody Schröder en Jan Stronks
Inleiding Verschillende waarnemingen van een roepende Hop in de buurtschap Ratum in 2010 vormden in eerste instantie de aanleiding tot het schrijven van dit artikel. Het bleef bij een eerste aanzet, totdat in 2011 op verschillende locaties in de oostelijke helft van Winterswijk hoppen werden gehoord. Dan kom je er natuurlijk niet onderuit om hierover een artikel aan het papier toe te vertrouwen. De titel van dit verhaal trekt natuurlijk de aandacht van elke rechtgeaarde vogelaar. Hetgeen de titel impliceert wordt in de loop van het artikel duidelijk.
Historie Onderstaande tekst is overgenomen uit het boek ‘Broedvogels van Winterswijk’ (1985). “In Winterswijk is de Hop een voormalige, schaarse tot zeer schaarse broedvogel en onregelmatige gast. Vermoedelijk kwam de soort vooral voor in het oude hoevenlandschap. In Nederland is de soort mo menteel een onregelmatige broedvogel. In Westfalen is de Hop sinds 1968 als broedvogel verdwenen. De Hop prefereert een parkachtig landschap met verspreid staande bomen. De soort kwam in Winterswijk regelmatig in de nabijheid van bebouwing voor, vooral mestvaalten worden genoemd. In de vorige eeuw was de Hop vermoedelijk een tamelijk gewone broedvogel. Broedgevallen zijn o.a. bekend uit Meddo, voor 1900. Ook aan het begin van deze eeuw was de vogel nog aan vele personen bekend en werden broedgevallen of mogelijk broedgevallen vastgesteld in Winterswijk rond 1916, Huppel in 1918 en de Heurne bij Aalten in 1918 (8-7-1918 pas uitgevlogen jongen). Wellicht ging de Hop toen reeds achteruit, getuige bijvoorbeeld het feit dat in 1917 vermeld werd dat de roep al enkele jaren niet meer gehoord was op de Bleekweiden. Broedgevallen tussen 1920 en 1950 zijn schaars, o.a. in Huppel in 1930 en mogelijk in Winterswijk in 1941. Rond 1950-1955 lijkt er een kortstondige opleving te zijn die parallel loopt met een opleving in andere delen van Nederland en delen van Duitsland. Broedgevallen worden gemeld uit Ratum (,,jaren vijftig”), Woold (1950) en wellicht Miste (1954). Daarna is de Hop echter volledig van het toneel verdwenen. Recente broedgevallen zijn niet bekend.”
De Ratumse hop in 2010 Net een paar dagen terug van anderhalve week Polen komt Jan Stronks op 25 mei 2010 aan het eind van de middag thuis van het werk en heeft de huisdeur al half open om naar binnen te gaan, hoort hij achter zich, zo ongeveer in de kern van Ratum, een Hop roepen. In Polen had hij er enkele tientallen gehoord, dus verwisseling met een andere soort was uitgesloten. Zijn eerste waarneming van een Hop in Nederland! Tien dagen later, op 4 juni, kon hij wederom een Hop gedurende langere tijd horen, waarbij de vogel op verschillende plekken zijn roep liet horen. Deze Hop (vermoedelijk steeds dezelfde) is ook door drie andere VWG-leden op verschillende locaties gehoord. Figuur 1 laat zien op welke plekken de Hop is waargenomen.
- 58 -
Figuur 1. Waarnemingen van de hop in Ratum in 2010.
Uit de kaart valt op te maken dat de Hop in 2010 minimaal 16 dagen in Ratum heeft rondgezworven. Alle waarnemingen hadden betrekking op een roepend exemplaar, daarnaast is de Hop ook minimaal één keer gezien (waarneming Henk Wieland). Het lijkt erop dat dit een ongepaard mannetje was, op zoek naar een vrouwtje. Gedurende deze periode van 16 dagen is in de omgeving van de Bekendelle, op ruim 7 kilometer afstand van de kern van Ratum ook een Hop gehoord (Cor Sticker). Dit kan natuurlijk dezelfde zijn, maar erg waarschijnlijk is dat niet. Op de laatste dag dat de Hop gehoord is, is op twee plekken die ongeveer 3 kilometer uit elkaar liggen een Hop gehoord. Mogelijk gaat het hierbij om 2 verschillende vogels. Na 9 juni werd het stil in Ratum. Begin juli zat er een Hop op een huis te roepen, vlak bij het Notarisbos (waarneming Gert Buning). De afstand tot de locatie waar de Hop het laatst gehoord werd in Ratum was ongeveer 3,5 kilometer. Was dit de Ratumse Hop, en zo ja, waar was de vogel in de tussenliggende tijd? Daarnaast blijkt uit een waarneming afkomstig van waarneming.nl, dat in 2010 zelfs een broedverdachte Hop in Kotten aanwezig is geweest. Was dit ook de Ratumse Hop? Samenvattend zijn er in 2010 dus hoppen waargenomen in de volgende 4 (redelijk) ver uit elkaar gelegen deelgebieden: Notarisbos, kern Ratum e.o., Bekendelle en Kotten (Wilterdinkweg). Naast deze Winterswijkse waarnemingen, is er ook nog een Hop waargenomen door een postbode langs de Boschlaan in Lichtenvoorde (waarneming via Sylvain Wamelink).
- 59 -
Het broedgeval in Ratum In 2010 heeft Jan Stronks bij verschillende mensen in Ratum geïnformeerd of zij in 2010 een Hop gezien of gehoord hadden. Dit leverde geen nieuwe waarnemingen op. Omdat de meeste nietvogelaars de roep van een Hop niet herkennen is dit ook niet vreemd. De reactie van één persoon (Bert Dunnewold) was echter: “De Hop heb ik in Ratum maar één keer gezien, en stinken!”. Stronks vroeg hem: “Hoe zo stinken?”. Het bleek dus dat hij een jaar of vijftien geleden (rond 1995) een bewoond nest had gevonden! Het is bekend dat hoppen wat betreft hun nestholtes echte viezeriken zijn. Hij had het nest gevonden in de rand van één van de twee bosjes langs de grens met Duitsland waarin verschillende (recreatie)woningen staan. Kijken we naar de waarnemingen van hoppen in het archief van de vogelwerkgroep, dan blijkt Ratum een favoriete plek te zijn. Na 1999 zijn gedurende 5 jaren hoppen gesignaleerd in deze buurtschap. Of het hier gaat om territoria is onduidelijk omdat veel waarnemingen in april en mei zijn gedaan. En dat is dan nog volop trektijd voor de Hop. Pas als er hoppen in juni worden waargenomen wordt het oppassen geblazen. Het Masterveld (De Elzen) is ook een plek in Ratum die favoriet is bij de Hop. Hier zijn in 2000 en vooral ook in 2001 hoppen gezien. Tussen 22 april en 7 mei 2001 is hier zelfs een paar waargenomen. Dit kan duiden op een mogelijk broedgeval. In de tweede helft van de jaren ’90 van de vorige eeuw, is ook een paar in de broedtijd in De Elzen waargenomen. Na het uitvoeren van zaagwerkzaamheden, is het paar helaas gevlogen (mond. med. Rody Schröder). Misschien is dit paartje toen een kilometer in noordoostelijke richting verkast en daar tot broeden gekomen (het broedgeval dat door Dunnewold gemeld is).
De Hop in 2011 Nadat er in 2010 meerdere waarnemingen aan de Hop zijn verricht, was het spannend of er in 2011 ook weer hoppen zouden worden gezien. Het antwoord is een volmondig JA! In totaal zijn er in 2011 maar liefst 37 waarnemingen aan de Hop verricht door in totaal 19 waarnemers. Deze waarnemingen zijn verricht in de volgende buurtschappen: Brinkheurne (2), Kotten (21), Lievelde (1), Miste (1), Ratum (10) en het Woold (2). Opvallend is het grote aantal waarnemingen in Kotten ten opzichte Ratum, de buurtschap waar tot 2011 de meeste waarnemingen zijn verzameld. De waarnemingen zijn opgenomen in een kaartbeeld (zie figuur 2). De basis voor deze kaart wordt gevormd door data van vogelwerkgroepleden en www.waarneming.nl. Overal zijn steeds waarnemingen verricht van één Hop; meestal een roepende man. Er zijn twee locaties waar (mogelijk) een paar heeft gehuisvest. In het deelgebied Moathoes is door Rody Schröder op 14 mei 2011 een volwassen Hop foeragerend op een gazon waargenomen. Terwijl de waarnemer deze vogel in de kijker had, hoorde hij een Hop in de onmiddellijke nabijheid roepen. En omdat hij geen snavelbeweging zag van de foeragerende Hop, zou dat betekenen dat er twee vogels zaten op dat moment. Omdat echter niet uit te sluiten is dat de foeragerende vogel toch (snel) af en toe zijn snavel lostrok terwijl de waarnemer de vogel even niet in de kijker had, kan niet met zekerheid worden gezegd dat het hier om een paar handelt. Mogelijk kunnen hoppen met nauwelijks opengesperde snavel tijdens het foerageren ook roepen. Ze maken daarbij echter wel schokkende bewegingen. Uit een mailwisseling tussen Rody Schröder en Harry Kruisselbrink d.d. 24-05-2011 bleek dat de vogel van deelgebied 2 (zie hieronder) een partner heeft gekregen. Dat zou betekenen dat hier in 2011 een paartje gehuisvest heeft. Er zijn 6 waarnemingen van 15 mei 2011. Slechts één daarvan (Boven-Slinge, ten oosten van de Bekeringweg/Jan Rademaker) is daadwerkelijk op 15 mei waargenomen. Van de andere waarnemingen is de exacte datum onbekend. Omdat wel bekend was dat zij in mei zijn verricht, is 15 mei aangehouden als datum.
- 60 -
Figuur 2. Waarnemingen van de Hop in Winterswijk in 2011, incl. deelgebieden.
12-5- 2011 19-5- 2011 20- 5- 2011 22- 5- 2011 27- 5- 2011 28- 5- 2011 14-5- 2011
15-5- 2011
1
15-5- 2011
2 14-5- 2011 5- 6-2011 15- 5-2011
25- 5-2011 26- 6-2011 20- 6-2011 20-6- 2011 23-5-2011 22- 5-2011 15- 5-2011 15- 5-2011
29- 5-2011
25-5- 2011 14-5-2011
4
14- 5- 2011 14- 5-2011 28-5-2011
26-5-2011
15-5- 2011
15-6- 2011
3
De waarnemingen zijn grofweg in een viertal deelgebieden gedaan: 1. Önninkweg e.o. in Ratum, 2. Bekeringweg e.o. in Kotten, 3. Moathoes e.o. in Kotten, 4. Bekendelle e.o. in Woold/Miste Ad. 1 In de omgeving van de Önninkweg zijn 10 waarnemingen verricht in de periode 12 mei t/m 28 mei 2011. De meeste waarnemingen (7, verspreid over 5 data) komen van een erf aan de Önninkweg. Daar zijn ook de laatste waarnemingen verricht. Ad. 2 In de (ruime) omgeving van de Bekeringweg zijn 16 waarnemingen verricht in de periode 14 mei t/m 26 juni 2011. In mei zijn 12, en in juni 4 waarnemingen gedaan. De meeste waarnemingen zijn in de omgeving van de kruising Bekeringweg/Vosseveldseweg verricht. Volgens één van de waarnemers gaven bewoners in dit deelgebied hem op 14 mei 2011 te kennen dat de Hop bij hun op het erf er al zeker een week zat. Dat betekent dat er waarnemingen zijn verricht in de periode 7 mei t/m 26 juni 2011. Deze bewoners wisten bovendien te melden dat de Hop op hun erf er al voor het derde opeenvolgende jaar zit (!) en er volgens hen steeds spra ke was van "broedverdacht gedrag”. Dat betekent dat er naast het territorium in Ratum, in 2009 en 2010 ook een territorium in Kotten was!
- 61 -
Ad. 3 In de omgeving van Moathoes zijn zes waarnemingen gedaan in de periode 14 mei t/m 15 juni. In dit deelgebied is ook het eerder genoemde mogelijke paar waargenomen. Op 28 april 2007 is hier ook een Hop waargenomen (Sjoerd van der Meer). Ad. 4 Het vierde en laatste deelgebied wordt gevormd door de omgeving van de Bekendelle. Hier zijn twee waarnemingen bekend geworden (25 en 26 mei 2011). De afstand tussen beide locaties bedraagt circa 1,9 kilometer. Daarnaast zijn er een aantal waarnemingen onder embargo gezet in 2011 (www.waarneming.nl). Die waarnemingen zijn gedaan in de Brinkheurne (21 mei) en Kotten (24 juni). De waarneming van de Brinkheurne sluit mogelijk aan op de waarnemingen uit deelgebied Bekeringweg. En de waarneming van Kotten betreft waarschijnlijk een waarneming uit deelgebied Bekeringweg of Moathoes. Naast Winterswijk, is er in 2011 ook in Lichtenvoorde een Hop gezien. Hier werd door een postbode aan de Boschlaan een Hop waargenomen. De exacte datum hiervan is onbekend. In 2010 is hier door dezelfde postbode ook een Hop gezien. Op basis van de criteria van SOVON (zie hieronder), is er bij de deelgebieden Önninkweg, Bekeringweg en Moathoes spra ke van een territorium. Dat betekent dus dat er in 2011 maar liefst drie territoria van de Hop in het Winterswijkse aanwezig waren! De waarnemingen uit de omgeving van de Bekendelle liggen te ver uit elkaar om er een territorium van te kunnen maken (> 1 km).
De Hop tussen 1995 en 2011 Voordat het aantal hopwaarnemingen in 2010 flink toenam, zijn ook al hoppen waargenomen in ons werkgebied. In tabel 1 is een overzicht opgenomen van het aantal territoria van de Hop op basis van de huidige bekende waarnemingen (bronnen: data VWG-ZOA en www.waarneming.nl). Opvallend is dat in Meddo (Gussinklo) in 2001 een territorium is vastgesteld. Dit is (ver) buiten de tot op heden bekende (broed-)locaties. Daarnaast is op 3 juni 2005 in Lichtenvoorde een Hop waargenomen. Een verdachte maand, maar omdat er slechts één waarneming is verricht, telt deze niet als territorium. Op 10 juli 2005 is bij de dikke steen in het Woold een Hop waargenomen. Ook dit is een waarneming in het broedseizoen. Omdat ook hier een tweede waarneming ontbreekt, kan ook deze waarneming niet als territorium worden gerekend.
- 62 -
Tabel 1. Territoria Hop in de periode 1995-2011 in Winterswijk.
jaar
Kotten 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
gebied Ratum 1
Meddo
totalen 1
1
1 1 2
1
1 2 3
1 1
De Ratumse Hop in 2011. Foto: Jan Stronks.
- 63 -
Wetenswaardigheden Dat de Hop de menselijke omgeving niet schuwt is bekend, maar dat ze ook brutaal kunnen zijn minder. Eén van de waarnemers van de Hop van deelgebied 3 stuurde het volgende E-mailbericht:” De Hop is helemaal niet schuw, goed benaderbaar en soms "brutaal". Zo wist deze persoon te melden dat het dier bij in de tuin zittende mensen gewoon op tafel kwam zitten, en daar spiegelgevechten hield met zichzelf in de ruit van de tuindeuren…” Van een aantal waarnemingen van 2011 is de tijd opgeschreven. Het blijkt dat de Hop veelal in de ochtend roept (07:00, 07:05, 07:45, 08:30, 08:50, 09:00, 10:00, 10:30 (2x) en 11:00). Maar ook in de middag (13:20, 15:00, 15:30, 16:00 en 17:49) en avond (19:00, 19:30 en 20:00) zijn waarnemingen verricht. Alle hoppen zijn vastgesteld in relatief kleinschalige halfopen landschappen met erven, boomrijen, houtsingels, kleine bosje en cultuurgrond. Zij zijn vooral op erven waargenomen, maar ook relatief vaak in wegbermen langs (on-)verharde wegen. Foerageren doen hoppen uitsluitend in kortgrazige vegetaties van gazons, weitjes en wegbermen. De Hop in Ratum liet in 2011 uitsluitend de 2-strofen roep horen; dus `hop - hop`. De dichtstbijzijnde Hop aan de Vosseveldseweg liet ook vaak de 3-strofen roep horen. Dit is een belangrijke aanwijzing dat het hier naar alle waarschijnlijkheid om twee verschillende hoppen ging. De Hop in Ratum werd in 2011 op 22 mei rond 15:30 uur gezien en ook tussen 19:30 en 20:00 uur. De Hop aan de Vosseveldseweg, 2,5 kilometer verderop, werd op dezelfde datum rond 19:00 uur gezien. Deze tijdstippen sluiten elkaar niet geheel uit, maar het heen en weer vliegen over elke keer 2,5 kilometer is niet erg waarschijnlijk.
De Hop die in de omgeving van de Bekeringweg, Kotten in 2011 vaak werd gezien. Foto: Harry Kruisselbrink.
- 64 -
Inventarisatie van de Hop De Hop heeft een verdragende roep. Over een afstand van ruim 500 meter is de roep nog opvallend goed te horen. Om bijvoorbeeld in 2012 te onderzoeken of het voorkomen van hoppen in de oostelijke en zuidoostelijke helft van Winterswijk een vervolg krijgt, wordt hier een voorstel voor de onderzoeksmethode gedaan: Vanaf 15 mei (vanaf deze datum tellen waarnemingen serieus mee voor een territorium) enkele fietstochten organiseren in de vroege ochtenduren in het betreffende gebied. Op een ochtend kun je zo een groot gebied afzoeken, ondertussen genietend van een mooi landschap en vele andere zingende vogels. De handleiding van SOVON voor het LSB (Landelijk Soortonderzoek Broedvogels) zegt het volgende over het inventariseren van de Hop: •
Inventarisatie: half mei t/m juli. Vooral (vroege) ochtend.
•
Methode: attent zijn bij late voorjaarswaarnemingen, speciaal van roepende vogels, zich verdacht gedragend individuen en paren. Let op nestindicerend gedrag (o.a. vogel met voer).
•
Interpretatie: nest of nestindicerende waarneming. Anders twee territoriumindicerende waarnemingen tussen 15 mei-31 juli. Fusieafstand 1000 meter.
•
Bijzonderheden: uitgebreide documentatie noodzakelijk met per waarnemingsdatum hoogste broedcode. Vanaf 1995 af en toe meldingen van broedverdachte hoppen, vooral in NoordBrabant, maar documentatie veelal pover. SOVON garandeert desgewenst geheimhouding van de exacte locatie!
Nestkasten Er zijn door de vogelwerkgroep inmiddels 6 nestkasten gemaakt voor de Hop. Het idee is om deze op te hangen op locaties waar in mei 2012 roepende hoppen worden waargenomen.
Discussie Waarom is er een toename van het waarnemingen in ons werkgebied, terwijl de soort op Europese schaal achteruit gaat? •
Het gebied wordt geschikter. Op veel erven zijn tegenwoordig bosjes, gazons, boomgaarden, weitjes met een kort gegraasde grazige vegetatie (m.n. geiten, paarden, pony’s en schapen), ecologisch bermbeheer. Meer hakhoutbeheer.
•
Toename engerlingen (larven meikever). In Ratum bleek dit in 2011 voor de lokale Hop een belangrijke voedselbron.
•
Geen bemesting meer van randen door intrede mestinjecteur. Daardoor schralere perceelranden en daardoor meer soorten (grote) insecten.
•
Door ongeschikt worden van biotopen elders in Europa, gaan hoppen wellicht zwerven en komen zo op andere plekken terecht, waaronder oude broedplaatsen rondom Winterswijk. Dit wordt ook ingegeven door de Atlas van de Nederlandse broedvogels: ”Dat er, al is het maar marginaal, nog steeds hoppen in Nederland opduiken is curieus gezien de aanhoudende inkrimping van het West-Europse verspreidingsareaal als gevolg van (vooral voedselgebrek door) intensivering van de land- en bosbouw” (Van Diek, 2002).
- 65 -
Literatuur Diek, H. van 2002. Hop Upupa epops. pp.292 in: sovon Vogelonderzoek Nederland 2002, Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000.-Nederlandse Fauna 5. nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden Grotenhuis, J., F. Hustings, R. Kwak en R. Lanjouw, 1985. Broedvogels van Winterswijk. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging en Stichting Staring Instituut, Hoogwoud. Van Dijk A.J. en A. Boele, 2011. Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Handleiding
- 66 -
SOVON Broedvogelonderzoek.
SOVON
Nestplaatskeus van Oehoes (Bubo bubo) in het grensgebied van Nederland en Duitsland. Auteur: Gejo Wassink
Inleiding Oehoes worden veelal geassocieerd met bergachtige omgevingen waar ze broeden in steile rotswanden. En inderdaad komen ze ook tegenwoordig veel in dit soort gebieden voor. Te denken valt aan bijvoorbeeld de Alpen of bergachtige gebieden van Bayern. In deze moeilijk toegankelijke berggebieden overleefden ook de laatste Oehoes toen ze voor de herintroducties rond 1960 bijna waren uitgeroeid door menselijke vervolging (Breuer 2010, Glutz von Blotzheim & Brauer 1980). Maar ook dichter bij huis, zoals in Sauerland, wordt vaak gebroed in steile rotswanden die her en der in het heuvelland voorkomen (Lindner 2004). Maar de laatste jaren broeden er steeds vaker Oehoes in het grensgebied van Nederland met Duitsland. Bergen ontbreken hier en het landschap is er in de meeste gebieden juist erg vlak. Waar de reuzenuilen in onze omgeving broeden en welke nestlocaties ze gebruiken, wordt in dit artikel uit de doeken gedaan. Verder wordt een voorzichtig antwoord gegeven op de vraag of de Oehoe nog wel mogelijkheden heeft om zich uit te breiden in ons land. Foto 1. Typisch broedgebied van de Oehoe in het heuvelgebied van Sauerland. Winterberg 2010. Foto: Gejo Wassink.
Methode
- 67 -
Al in de beginfase van ons onderzoek in 2002 werd duidelijk dat Oehoes zeer flexibel kunnen zijn wat de nestplaatskeuze betreft. Om de wirwar van nestplaatsen statistisch te kunnen verwerken zijn alle nesten uit de periode 2002 t/m 2011 ondergebracht in 8 categorieën. Deze verdeling is deels gebaseerd op gegevens uit een artikel van Hans Damink (2004). De gegevens zijn verzameld in Limburg en enkele broedplaatsen over de grens in België, Gelderland, Overijssel, Münsterland en Osnabrück. Situering van de nesten: a. b. c. d. e. f. g. h.
Bovenop een steile wand In een steile wand Grens van een helling en een steile wand In een helling Op de top van een zandheuvel Op de grond in hellingbos In bomen Overige, vreemde nestplaatsen. figuur 1. Situering van nesten
Nesttype Behalve de situering van de nesten is ook gekeken naar de nestlocaties zelf. Deze zijn als volgt getypeerd: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Onbeschutte richel Beschutte richel Holte Bovenop de wand Roofvogelnest Nest kist
Figuur 2. Nesttypes. Van links naar rechts: 1. Onbeschutte richel, 2. Beschutte richel, 3. Holte en 4. Nestkuil bovenop de wand.
Het verschil tussen een onbeschutte- en beschutte richel is dat bij de laatste de rots- of zandwand boven het nest wat overhelt naar voren. Hierdoor is het nest wat beter beschut tegen weersinvloeden. Ondiepe holtes zijn niet meer dan lichte uithollingen in de wand (+/- een halve meter diep), terwijl diepe holtes duidelijke gaten zijn in een groevewand en men daarom een duidelijk donker hol ziet (≥ een meter diep). Daar waar Oehoes bovenop de wand broedden, was meestal sprake van rugdekking in de vorm van braamstruweel of dichte begroeiing van brem of spar (foto 3).
- 68 -
Foto 2 en 3 (inzet). Nestlocatie bovenop een steile zandwand (nesttype 4). Het nest zit links achterin de groeve. Als rugdekking is braamstruweel en brem aanwezig. Euregio 2010. Foto: Gejo Wassink.
Het verschil tussen een ondiepe holte en een beschutte richel is soms erg klein. Bij een ondiep hol ligt de wand onder- en boven het hol in hetzelfde vlak. Bij een richel ligt de wand boven het nest duidelijk wat naar achteren ten opzichte van de wand onder het nest. Behalve de situering van het nest en het nesttype hebben we in het veld ook de geschatte nesthoogte en de expositie genoteerd. Voor zover het al eerder gebruikte nesten betrof is ook het voormalig gebruik vastgelegd.
- 69 -
Foto 4. Voorbeeld van een ondiepe holte (nesttype 3). De wand onder en boven het hol loopt in hetzelfde vlak. Euregio 2009. Foto: Franz Rolf.
Foto 5. Voorbeeld van een beschutte richel (nesttype 2). De wand onder het nest bevindt zich meer naar voren dan de wand boven het nest. De bovenste wand helt iets naar voren en geeft zo beschutting tegen neerslag. Osnabruck 2009. Foto: Roelof Speelman.
- 70 -
Resultaten De resultaten kunnen op 2 manieren worden bekeken. In de tabellen wordt in de eerste en tweede kolom (aantal / %) het totaal aantal nesten genoemd dat gedurende de 10 onderzoeksjaren gevonden is. In de derde en vierde kolom (territoria / %) wordt weergegeven in hoeveel territoria een situatie minimaal 1 keer voorkwam gedurende de totale onderzoeksperiode. In de bespreking is de volgorde van belangrijkheid gebaseerd op deze laatste kolommen (aantal territoria). Bij de eerste manier van benaderen drukken de steengroeves die al langere tijd gevolgd worden namelijk een te zware stempel. Maar voor de liefhebbers van getallen zijn deze gegevens in de tabellen dus wel terug te vinden.
Nestomgeving In de periode 2002 t/m 2011 zijn 174 nesten geregistreerd behorende bij 51 verschillende territoria. In de meeste gebieden werd tijdens de onderzoeksperiode minimaal één keer in klei- of zandgroeves gebroed (63 nesten in 26 territoria; 42%). Op de tweede plaats staan de Oehoes die in bossen broedden op roofvogelnesten, nestkisten of op de grond (31 nesten bij 15 territoria; 24%). Daarnaast waren steengroeves belangrijke broedgebieden (71 nesten in 14 territoria; 23%). Verder ontdekten we enkele vreemde nestbiotopen zoals een industrieterrein, ruïne en een kasteel. De reden dat de meeste gegevens van steengroeven afkomstig zijn is dat daar al veel langer Oehoes voorkomen. Veel zandgroeves zijn pas enkele jaren bezet en leveren daardoor een kleinere bijdrage aan de dataset betreffende het aantal nesten. Tabel 1: Nestomgeving. In totaal waren er 51 territoria, maar omdat enkele Oehoes wel eens wisselden tussen bijvoorbeeld broeden in de groeve en het naastgelegen bos, komt het totaal aantal in de tabel uit op 62.
habitat Steengroeve Zand/kleigroeve Bos Gebouw Overige Totaal
aantal
% 71 63 31 7 2 174
territoria % 41% 36% 18% 4% 1% 100%
14 26 15 5 2 62
23% 42% 24% 8% 3% 100%
Situering van de nesten In de meeste gebieden werd binnen de onderzoeksperiode van 10 jaren minimaal één keer gebroed in een steile wand (60 nesten in 17 territoria; 21%). Daarnaast werd veel in bomen gebroed (30 nesten in 14 territoria; 17%). Op een gedeelde derde plaats was dat helemaal bovenop een steile wand/helling of ergens midden in een helling (respectievelijk 19 en 21 nesten in 11 territoria; 14%). Vaak waren dit vrij steile hellingen die al enige jaren ongemoeid waren gelaten. Intussen waren ze licht begroeid, maar met voldoende open, zandige plekken (Wassink 2010, foto 6). De nesten bovenop zandwanden hadden alle een zandheuvel of dicht struikgewas als rugdekking (foto 3). Naast deze meest gebruikelijke nestlocaties waren er nog nesten op de grens van helling naar steilwand, op de bodem van boshellingen, op de top van een zandheuvel, in een gebouw en in de Enci-groeve op een plateau in het begin van een grotingang (tabel 2). De meeste nesten bevonden zich in het bovenste deel van een steile wand of helling (n=68, 64%). Nog eens 29% was in het midden en 7% in het onderste deel van de wanden gesitueerd. De meeste nesten zaten 6-20 meter hoog (81%), met een concentratie tussen 6-10 meter (36%, tabel 3).
- 71 -
Tabel 2: De situering van de nesten bij 51 broedparen.
situering van de nesten
aantal
%
territoria %
nesten
a. b. c. d. e. f. g. h. i
Bovenop een steile wand In een steile wand Grens van een helling en een steile wand In een helling Op de top van een zandheuvel Op de grond in hellingbos In bomen Overige, vreemde nestplaatsen. Onbekend
totaal
Tabel 3: Geschatte nesthoogtes.
geschatte nesthoogte aantal 0 1-5 6-10 11-15 16-20 21-25 26-30 >30 totaal
% 4 9 50 37 25 9 3 1 138
3% 7% 36% 27% 18% 7% 2% 1% 100%
- 72 -
19 60 6 21 4 5 30 6
11% 34% 3% 12% 2% 3% 17% 3%
11 17 5 11 1 2 14 4
23 174
13% 100%
16 81
14% 21% 6% 14% 1% 2% 17% 5% 20% 100%
Foto 6. Oehoebroedsel in het middelste gedeelte van een steile helling. Kreis Recklinghausen 2009. Foto: Gejo Wassink.
Foto 7. Oehoe. Aalten 2008. Foto: Gejo Wassink.
- 73 -
Nesttypes Bij de meeste territoria werd in de onderzoeksperiode minstens 1 keer gebroed op onbeschutte richels in steile wanden of hellingen (38 nesten in 25 territoria; 27%). In het zand of losse steengruis werd dan een nestkuil gegraven waarin de eieren werden gelegd. Oehoes slepen net als andere uilen geen nestmateriaal aan en leggen de eieren dus direct op het zand of de stenige ondergrond. Bij deze richels was er geen overhellende wand boven het nest, zodat de nestplek minder goed beschermd was tegen neerslag. Wel was er vaak beschutting door jonge boompjes die bij het nest groeiden. Op de tweede plaats werd gebroed in holtes, meestal in wanden van steengroeven (39 nesten in 14 territoria; 15%). Deze nestplaatsen waren goed beschermd tegen weersinvloeden. Op een gedeelde derde plaats staan de territoria waar minimaal 1 keer werd gebroed bovenop een wand, en in roofvogel- en door onszelf in elkaar gevlochten nesten (respectievelijk 19 en 23 nesten bij 12 territoria; 13%). De broedsels bovenop een steile wand hadden als rugdekking dicht (braam) struweel of een zandheuvel. Als we de groeve wegdenken is hier eigenlijk spra ke van een grondbroedsel, omdat het simpelweg om een nestkuil gaat die op maaiveldhoogte is gesitueerd, maar dan pal aan de rand van een groeve. Verder waren er nog enkele nesten in nestkisten (3%), in een holte in de muur van een kasteel, in een ruïne, op een transportband in een stil gelegde fabriek, onder een puinbreker op een industrieterrein (foto 9) en in een nestka st in een trafogebouwtje. Deze laatste was een soort kerkuilenkast met een open voorkant. Ook werd er gebroed op de grond in hellingbos (geschaard onder de noemer “onbeschutte richel”). Het betrof relatief open beukenbossen zonder noemenswaardige ondergroei. De eieren lagen dan in een kuil direct aan de voet van een boom of tegen een wortelkluit van een omgevallen boom (foto 10 en 11). In de Encigroeve werd enkele keren gebroed op een plateau in de ingang van een gangenstelsel. Tabel 4: Specificering van nesttypes.
nesttype
aantal
1. Onbeschutte richel 2. Beschutte richel 3. Holte 4. Bovenop de wand 5. Roofvogelnest/kunstnest 6. Nestkist 7. Holte in gebouw 8. Onbekend Totaal
38 20 39 19 23 7 7 21 174
- 74 -
territoria %
% 22% 11% 22% 11% 13% 4% 4% 12% 100%
25 9 14 12 12 3 4 14 93
27% 10% 15% 13% 13% 3% 4% 15% 100%
Foto 8. Steengroeven zoals deze zijn bijna allemaal bezet door Oehoes. Hier werd gebroed in de door de zon beschenen wand links buiten beeld (zie foto 4). Euregio 2009. Foto: Gejo Wassink.
Voorm alig gebruik Van 141 nesten is het voormalig gebruik genoteerd. De meeste Oehoes hadden op een nieuwe plek in het broedgebied een nestkuil gegraven (51%). Daarnaast broedde 39% op dezelfde plek als in het voorgaande jaar. Verder vonden we in 10% van alle broedsels jongen op oude roofvogelnesten van buizerd en havik waar voorheen nog geen Oehoes op hadden gebroed.
Nestoriëntatie De nesten waren duidelijk zuidelijk georiënteerd (figuur 3). In totaal was 72% van de nesten gericht op het zuidwesten, zuiden of zuidoosten. Op zonnige dagen zagen we dan ook vaak broedende Oehoes die met open snavel en vibrerende kelen hun lichaam probeerden te koelen. In 22% van de gevallen waren de nesten gericht op het noorden of noordoosten. Nog eens 6% waren noord tot oostelijk georiënteerd. Er was dus een duidelijke voorkeur voor nestplaatsen in de noordelijke groevewanden.
- 75 -
Figuur 3. Oriëntering van de nestplaatsen.
Discussie
Van voorkeur naar alternatief In de Euregio kennen we ongeveer 10 steengroeven waar Oehoes broeden. Zand- of kleigroeves met steilwanden van betekenis vinden we zeker vier keer zo veel dan steengroeven. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat we veel meer bezette territoria hebben in deze zand/kleigroeves. Overigens wordt in de literatuur nauwelijks over broedgevallen in zandgroeves gesproken. Een goed beschreven broedgeval in een zandgroeve stamt uit 2002 toen in Landkreis Soltau/Fallingostel een broedgeval bekend werd in de Lüneburger Heide (Eichstädt 2005). Waarschijnlijk is het aantal broedpogingen in zandgroeves de afgelopen jaren explosief gestegen en gebeurde dat daarvoor nauwelijks. Dit zal alles te maken hebben met de toename van de Oehoe buiten de berggebieden. Allereerst werden de beste broedbiotopen in steengroeven bezet. Toen deze bijna allemaal bezet waren, hebben Oehoes steeds meer het vlakke landschap in de euregio bezet, waarbij zandgroeven kennelijk een goed alternatief vormden. Nu ook veel zandgroeven bezet zijn, lijken voormalige vuilstortplaatsen een volgend alternatief. We kennen inmiddels 3 vuilnisbelten waar zich Oehoes gevestigd hebben. Neem daarbij ook nog het feit dat er in hellingbossen gebroed werd, en het is wel duidelijk dat Oehoes zich proberen te vestigen op plekken waar dus verhogingen (heuvels) of verdiepingen (groeves) in het landschap aanwezig zijn.
Flexibel in nestplaatskeuze De vele nestlocaties en nesttypes laten zien dat deze uilensoort zeer flexibel is in het accepteren van een broedplaats. Zo hebben we Oehoes gezien die het ene jaar bovenop een groeverand broedden, terwijl ze het andere jaar een nestkist accepteerden. Ook waren er uilen die in een zandgroeve broedden, een jaar later op een oud haviknest en daarna weer op een zandheuvel in de groeve. Ondanks de verscheidenheid aan nestlocaties is er echter toch wel een rode draad in het verhaal. De meeste uilen broedden in de euregio in zandgroeves in of op steile wanden of hellingen. Het feit dat de meeste nesten in steengroeven werden gevonden (tabel 1) heeft te maken met het feit dat enkele steengroeven al vanaf het begin in 2002 werden gedocumenteerd en dus een zware stempel drukken op het totale aantal nesten. De broedplaats zelf betrof meestal een vrij onbeschutte richel. Het is moeilijk te zeggen of deze richels een voorkeur genieten. Geschikte holen zijn er namelijk amper in zandwanden of zandhellingen, omdat deze meestal voortijdig instorten. In de literatuur wordt gesproken over een voorkeur voor nestplaatsen met een bepaalde mate van overhang van de bovenliggende wand (Damink 2004). Deze studies omvatten echter voornamelijk steengroeven, en daar zal dit type richel ook vaker aanwezig zijn. Omdat de Oehoes in ons onderzoeksgebied meestal in zandgroeves broeden, is het niet verwonderlijk dat de nestplaatsen afwijken van wat in de literatuur gebruikelijk is.
- 76 -
Het broeden in zandgroeves brengt ook grote risico’s met zich mee. Deze groeves worden vaak druk bezocht door mensen. Ook al zijn de meeste gebieden verboden terrein, overal vonden we sporen van crossmotoren, mountainbikes en andere recreatieve activiteiten. En omdat de Oehoes vaak bovenop de rand van de groeve broedden, zijn veel nesten door mensen verstoord. Mogelijk is dit ook de verklaring voor de constatering dat er vaak van nestplaats werd gewisseld in de zandgroeves. In een steile wand van een steengroeve zijn de nesten meestal veel beter beschermd en onbereikbaar voor mensen. Op dergelijke veilige plekken werd soms dan ook jaren achter elkaar gebroed. Zo broedde de Oehoe in de Encigroeve maar liefst 7 keer op dezelfde nestplek.
Locatie van nesten in de wand Opvallend in de rode draad is verder dat de meeste nesten zuidelijk georiënteerd zijn. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat dergelijke nestplaatsen droger zijn dan nesten die niet door de zon beschenen worden. Verder broeden Oehoes al in februari als het nog erg koud kan zijn. Wel of geen zon op het nest zou in die periode wel eens veel verschil kunnen uitmaken, broeden op een door de zon beschenen plek kost minder energie. Ook in andere studies blijken nesten duidelijk op zuidelijke richtingen te zijn georiënteerd (Olsson 1979, Bergerhausen 1989). De meeste nesten zaten in het middelste, of bovenste deel van de wanden. De meeste uilen kozen nestplaatsen tussen de 6 en 10 meter hoogte, niet zo vreemd als we bedenken dat veel wanden niet veel hoger waren dan 15 meter. Maar ook in groeves waar de uilen zowel mogelijkheden boven als onderin de groeve hadden, werden soms erg lage nestlocaties gevonden. In een groeve met een zandwand van zo’n 20 meter hoogte werd bijvoorbeeld op een heuveltje van 4 meter onderin de groeve gebroed. En dit terwijl er hogerop zeker mogelijkheden waren. In februari maakt het mannetje in eerste instantie meerdere nestkuilen in het gebied. Uiteindelijk kiest het vrouwtje dan de plek uit. Een plek bovenin of bovenop een wand of helling kan dan ook onveiliger zijn omdat predatoren als vossen vaak ’s nachts over de groeveranden lopen en dergelijke nesten mogelijk eerder zullen ontdekken. In de studie van Olsson (1979) in zuidoost Zweden bleken de meeste nesten ook in het middelste of bovenste gedeelte van de steengroevenwanden te liggen. De rode draad geeft tot nu toe aan dat Oehoes groeves nodig hebben met een voldoende aanbod aan broedrichels die niet perse hoog hoeven te liggen.
Vreemde broedplaatsen In Nederland zijn niet veel zandgroeves, omdat bij ons het zand veelal gewonnen wordt met zandzuigers in zandwinningplassen. Betekent dit dat de Oehoe zijn areaal niet verder kan uitbreiden in ons land? Ik denk dat deze uilensoort heeft laten zien hoe flexibel hij kan zijn. Een mooi voorbeeld is een oehoepaar dat in een normaal bosgebied is gaan broeden op kilometers afstand van een stuwwal in Coesfeld. Het heeft daar een buizerdnest uitgekozen en in de wijde omgeving zijn geen verhogingen of verdiepingen in het landschap te vinden. Een ander voorbeeld is een broedgeval midden op een industrieterrein. De eieren werden gelegd onder een puinbreker die 3 weken had stilgestaan. Toen de arbeiders de machine weer wilden opstarten vloog de Oehoe van de eieren en kwam niet meer terug. Het vreemde was dat het eerste bos op 2 km. afstand van deze plek begon. In de hele omgeving was slechts een schamel houtwalletje aanwezig. Opvallend detail was wel dat er ter plekke een erg hoge berg met puin aanwezig was. Voor de oehoes kennelijk toch weer de heuvel waardoor ze in eerste instantie zijn aangetrokken. Ook industriegebouwen komen in aanmerking als broedplaats. Zo vonden we een broedsel op een transportband binnen in een steenfabriek die enkele maanden was stilgelegd. Bij deze fabriek is later een nestkast geplaatst in een ongebruikt gebouwtje. Deze kast werd onmiddellijk door de uilen aangenomen. In Sauerland broeden Oehoes ook wel eens op vreemde plekken zoals achter de betimmering van een gevel van een steenfabriek of onder een gebogen stuk golfplaat tegen de muur van een fabriek e.d. (Lindner 2004).
- 77 -
Foto 9. Broedplaats van een Oehoe op een industrieterrein. De eieren lagen onder de puinbreker bij het trapje. Op de achtergrond een hoge berg met puin. Euregio 2009. Foto: Gejo Wassink.
Kortom, als de oehoedruk vanuit Duitsland wat hoger wordt, zijn er in ons land legio van mogelijkheden. Elke voormalige vuilnisbelt met wat bos in de buurt maakt dan in eerste instantie kans. Ook hebben we in de euregio al verschillende keren oehoebroedsels gevonden in vrij open hellingbossen. In deze beukenopstanden werd dan gebroed op de grond tegen een wortelkluit of de voet van een beuk, meestal bovenaan de helling. Ook elders in Duitsland worden wel eens grondbroedsels in hellingbossen gevonden (Langgemach 2005). We moeten dergelijke gebieden nu al bij voorbaat met de nodige voorzichtigheid inspecteren. Niet tegen horstbomen kloppen om te zien of er een buizerd of havik af vliegt en in hellingbossen pas rond half april gaan zoeken naar nesten. Een Oehoe die overdag per ongeluk wordt verjaagd zal pas ’s avonds terugkeren en dan zijn de eieren veelal te sterk afgekoeld. Samen met de goede voedselsituatie in veel delen van ons land (Wassink 2010 a), lijkt het reëel om aan te nemen dat het aantal broedgevallen van de Oehoe in Nederland nog kan toenemen. Spelbreker kan dan nog roofvogelvervolging en rattengif zijn. Oehoes eten ook aas en ik vermoed dat ze al wel slachtoffer zullen zijn geworden van uitgelegd vergiftigd aas. Verder worden er overal ratten bestreden met gifkorrels en kennen we in Limburg de PCB-problematiek (Wassink 2010 b). Hierdoor is de turn over in Limburg erg hoog. De verwachting is dat door deze milieuproblemen een toename van de soort zeker zal worden vertraagd.
- 78 -
Foto 10. Drie jonge Oehoes in een nest aan de voet van een naaldboom. Coesfeld 2010. Foto: Gejo Wassink.
- 79 -
Foto 11. Het biotoop van dit grondbroedsel betrof een helling in open beukenbos. Coesfeld 2010. Foto: Gejo Wassink.
- 80 -
Literatuur Bergerhausen, W., K. Radler & H. Willems, 1989. Besiedlungspräferenzen des Uhus (Bubo bubo L.) in der Eifel. Charadrius 25, Heft 4. Nordrhein-Westfälischen Ornithologengesellschaft, Bonn. Breuer W., 2010. Uhus schützen beim Rohstoffabbau. Mineralische Rohstoffe 1/2010. Hazemag & EPR GmbH, Dülmen. Damink H., 2004. Biotoopgebruik van Oehoes in groeven. Natuurhistorisch maandblad, verborgen valleien, jaargang 93: 101-104. Eichstädt D., 2005. Uhubeobachtungen (Bubo bubo) in der Lüneburger Heide und in Hamburg. Artenschutzreport (Sonder-) Heft 17/2005: 23-25. Glutz von Blotzheim, U.N. & K.M. Bauer, 1980. Handbuch der Vögel Mitteleuropas, Band 9, Auflage 1994, Columbiformes-Piciformes. Aula-verlag, Wiesbaden. Langgemach T., 2005. Die Wiederbesiedlung Brandenburgs durch den Uhu (Bubo bubo) im Lichte nahrungskundlicher Untersuchungen. Artenschutzreport (Sonder-) Heft 17/2005: 36-44. Lindner, M., 2004. Ein wechselvolles Schicksal des Königs de Nacht –Biologie und Bestandsveränderungen des Uhus (Bubo bubo) unter besonderer Berücksichtigung des Hochsauerlandkreises. Irrgeister 20./21. Jhg.: 50-73. Olsson, V., 1979. Studies on a population of Eagle Owls, Bubo bubo (L) in Southeast Sweden, Viltrevy 11: 1-99. Wassink, G.J., 2010. Nestplaatskeuze van de Oehoe in 2010. Oehoenieuws jaargang 2 nr. 3 (digitale nieuwsbrief Stichting Oehoewerkgroep Nederland), Lievelde. Wassink, G.J., 2010 a. Het dieet van de Oehoe in Nederland en enkele aangrenzende gebieden in Duitsland. Limosa 83 (2010): 97-108. Wassink, G.J., 2010 b. Wat is er aan de hand met de Oehoe in Limburg? Een vergelijking van de reproductie en mortaliteit van Oehoes tussen de Zuid-Limburgse populatie en die uit het Nederlands/Duitse grensgebied ter hoogte van Gelderland. Limburgse Vogels jaargang 20 (2010): 4248.
- 81 -
Naar een nieuw systeem voor losse waarnemingen Auteur: Pim Leemreise
Inleiding Per 2011 is de vogelwerkgroep overgestapt op een nieuw systeem voor het verzamelen en beheren van alle losse waarnemingen. Voorheen werden waarnemingen toegevoegd aan een eigen database, vanaf dit jaar gebeurd dit via Waarneming.nl (www.waarneming.nl). In 2011 werden in totaal 9832 losse waarnemingen ingevoerd. Niet alle ingevoerde waarnemingen zijn even interessant. Zie de bijgevoegde leidraad voor de lijst met soorten waarvan we de losse waarnemingen graag willen ontvangen.
Voordelen Het overschakelen op waarneming.nl heeft verschillende voordelen. Zo voeren alle waarnemers hun waarnemingen direct in bij de databank. In het oude systeem moest de coördinator alle waarnemingen invoeren via zijn computer. Het knippen en plakken van de vele losse waarnemingen was een tijdrovende bezigheid. Waarnemers kunnen waar ze maar toegang hebben tot internet hun waarnemingen toevoegen en applicaties voor mobiele telefoons maken het opslaan van waarnemingen in het veld zelfs mogelijk. Tenslotte heeft één jaar ervaring ons geleerd dat via waarneming.nl ook veel waarnemingen van niet-VWGers worden toegevoegd aan de databank. De gegevens van waarneming.nl zijn overigens gekoppeld aan de Nationale Databank Flora- en Fauna, zodat ook anderen zinvolle dingen kunnen doen met onze waarnemingen. Zijn er dan louter voordelen? Nee, helaas niet. Er kleven ook een paar nadelen aan het systeem.
Nadelen Waar we in 2011 vrij snel tegenaan liepen was de vervuiling van de databank met onjuiste waarnemingen of mensen die voor de lol bepaalde waarnemingen toevoegen. Ervaring van de coördinatoren zal in de meeste gevallen er wel toe leiden dat deze vervuilde data wordt verwijderd, maar helemaal uitsluiten kunnen we het niet. Het ‘oude’ losse waarnemingenarchief is (nog) niet gekoppeld aan het nieuwe. Hierdoor moeten we voor het raadplegen van het archief twee databanken raadplegen en dat is niet optimaal. Er wordt gestreefd naar het koppelen van de oude data aan waarneming.nl maar dat is toch nog niet zo simpel omdat waarneming.nl met andere gebiedsnamen werkt. Het ontbreken van onze vertrouwde gebiedsnamen, maakt het trouwens ook niet eenvoudiger om de resultaten te publiceren omdat sommige gebiedsnamen volstrekt willekeurig zijn en bepaalde gebieden niet dekt. Daarentegen worden alle waarnemingen wel op puntniveau ingevoerd met een exporteermogelijkheid naar een Geografisch Informatie Systeem, waardoor we nu wel fraaie verspreidingskaarten kunnen maken. Hierover verderop meer. Verder is het nog niet mogelijk om meerdere waarnemers als ‘waarnemer’ aan de waarneming te koppelen. Hierdoor worden bijzondere waarnemingen, die door een groepje waarnemers zijn verricht (bijvoorbeeld tijdens het trekvogels tellen), meerdere keren ingevoerd.
- 82 -
Het invoeren van waarnemingen Losse waarnemingen dienen ingevoerd te worden via een eigen (persoonlijk) account bij waarneming.nl. Hierdoor wordt de naam van de waarnemer gekoppeld aan de waarneming. Door deze koppeling kunnen we in publicaties ook iets zeggen over de waarnemer.
Het bekijken van waarnemingen Via de link http://zuidoostachterhoek.waarneming.nl/index.php kunnen geïnteresseerden direct kijken naar alle ingevoerde waarnemingen die in het werkgebied van onze VWG zijn verricht. Naast vogelwaarnemingen, kunnen overigens ook andere soortgroepen bekeken worden. Voer a.u.b. via deze link geen waarnemingen toe, omdat dan de waarnemer niet meer te achterhalen valt. Onder het kopje waarnemer komt dan ‘vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek’ te staan.
Presentatie van waarnemingen Omdat van iedere waarneming de exacte plaatsbepaling (XY-coördinaat) wordt opgeslagen en deze naar een GIS-programma geëxporteerd kan worden, kunnen we op eenvoudige wijze verspreidingskaarten maken op basis van de ingevoerde waarnemingen. Ter illustratie heb ik enkele interessante verspreidingskaarten van losse waarnemingen 2011 gemaakt.
Enkele voorbeelden Aalscholver De Aalscholver kan het hele jaar door waargenomen worden in ons werkgebied waarbij de vogels die ter plaatse worden gemeld doorgaans gebonden zijn aan zandwinplassen zoals ‘t Hilgelo, het Karpermeer en de Slingeplas en de beken zoals de Boven-Slinge, de Keizersbeek, de Baakse beek en de Groenlose Slinge. Uit het kaartje blijkt dat er op de Slingeplas bij Bredevoort meer, een grotere groepen Aalscholvers worden waargenomen dan op ‘t Hilgelo. Op de Groenlose Slinge worden daarentegen meer en vaker Aalscholvers waargenomen dan op de beken rond Aalten en Lichtenvoorde. Overvliegende Aalscholvers worden in het hele werkgebied waargenomen, waarbij er een cluster van waarnemingen zichtbaar is op de trektelpost De Vlijt.
- 83 -
Blauw e Kiekendief In de winter 2010-2011 is een landelijke telling georganiseerd naar het voorkomen van Blauwe Kiekendieven op slaapplaatsen. In het kader van dit onderzoek hebben leden van de vogelwerkgroep tellingen verricht rondom het Korenburgerveen. Tijdens twee tellingen werd twee maal één Blauwe Kiekendief waargenomen die de slaapplaats in het veen ’s morgens verliet om te gaan jagen in de omgeving. Deze vogel verliet het veen beide keren in een zuidwestelijke richting. Op het verspreidingskaartje is duidelijk een cluster zichtbaar van Blauwe Kiekendieven die zijn waargenomen in de omgeving van Barlo-Dale en het Aaltense Goor. Deze gebieden liggen ten zuidwesten van het veen. In en rond het Korenburgerveen zijn minimaal twee Blauwe Kiekendieven waargenomen, het betrof een mannetje en een ‘ringtale’ (vrouwtje of 2 KJ). De waarnemingen van Blauwe Kiekendieven in het Meddosche veld en rondom het Wooldse Veen, betreffen waarschijnlijk vogels die in het Zwillbrocker venn en het Wooldse Veen-Vardingholter Venn slapen.
Dodaars Dodaarsen broeden in het werkgebied doorgaans op relatief kleine plassen. De afgelopen jaren werden ook met enige regelmaat territoria Dodaarzen op de Beurzerbeek en Groenlose Slinge vastgesteld. Buiten de broedtijd kent de soort een veel ruimere verpreidingsgebeid zoals zichtbaar op bovenstaande verspreidingskaart. Op de kaart zijn duidelijk herkenbaar de Groenlose Slinge, Boven Slinge, Keizersbeek en Baakse Beek.
- 84 -
Paapje en Tapuit Paapjes en Tapuiten worden hoofdzakelijk tijdens de voorjaarstrek en in mindere mate tijdens de najaarstrek in het werkgebied waargenomen. De open heideontginningslandschappen zoals het Vragender- en het Meddosche veld en de ontginningsgebieden rondom Harreveld zijn de de gebieden waar deze soorten het meest worden waargenomen. Zoals zichtbaar op de kaartjes is de Tapuit talrijker dan het Paapje en worden ook grotere groepen Tapuiten waargenomen dan Paapjes. Zoals op het kaartje zichtbaar, is er ook een Tapuit in de rand van het dorp Aalten waargenomen.
Tenslotte Wanneer we naar de aangeleverde waarnemingen kijken, dan wordt vrij snel duidelijk dat lang nog niet alle losse waarnemingen worden toegevoegd aan waarneming.nl. Het is bijzonder jammer dat veel waarnemingen, op basis waarvan er ook territoria worden geclaimd, niet terug te vinden zijn in de database. Laten we met elkaar er naar streven om zo veel mogelijk losse waarnemingen toe te voegen, vanuit onze kant zullen wij proberen om jaarlijks een fraai overzicht te publiceren.
- 85 -
Losse waarnemingen 2011 auteur: Barry Teunissen
Inleiding 2011 was het eerste jaar dat waarnemers van de Vogelwerkgroep ZO-Achterhoek hun losse waarnemingen in konden voeren via waarneming.nl. Tot en met 2010 werden deze waarnemingen tijdens de activiteitenoverleggen op ‘speldenkaarten’ ingeprikt of via een coördinator ingevoerd in een digitaal bestand. Nu kan elk lid van de VWG zelf zijn waarnemingen invoeren en is aan het eind van het jaar een totaaloverzicht beschikbaar. Naast de leden van de VWG kunnen ook andere vogelaars hun gegevens uit ons telgebied via waarneming.nl invoeren, waardoor een beter overzicht ontstaat van het voorkomen van vele vogelsoorten in ons werkgebied.
Ingevoerde waarnemingen In 2011 zijn in totaal ruim 9900 waarnemingen ingevoerd, door 238 verschillende waarnemers. Soms hebben waarnemers slechts 1 of enkele waarnemingen ingevoerd, maar er zijn ook waarnemers die vele waarnemingen aangeleverd hebben. De top-5 ziet er als volgt uit: 1. Iris Rutgers, met 2473 waarnemingen, 2. Robert Kwak, met 1642 waarnemingen, 3. Pim Leemreise, met 736 waarnemingen, 4. Henk Krajenbrink, met 607 waarnemingen, 5. Bert van Jaarsveld, met 573 waarnemingen. In totaal zijn 209 soorten ingevoerd (inclusief ‘spec’s’), waarvan 9 soorten exoten. De soort met de meeste ingevoerde waarnemingen was de aalscholver (340 waarnemingen). Waarneming.nl is een ‘open source’. Dat biedt iedereen de mogelijkheid om vogelwaarnemingen in te voeren. Ook lolbroeken en minder serieuze vogelaars kunnen dus hun waarnemingen toevoegen. Het is moeilijk om een waarneming van een ander als ‘waar’ of ‘onwaar’ te bestempelen. Wel is het zo dat de ene waarneming meer waarschijnlijk kan zijn een bepaalde andere waarneming. De auteur van dit artikel heeft de vrijheid genomen om enkele zeer onwaarschijnlijke waarnemingen niet in dit overzicht te publiceren. Enkele leuke waarnemingen op een rij: • 2 Grauwe Kiekendieven op 27 april. • 52 Grote Barmsijzen op 30 november. • 4 IJsgorzen op 20 maart en 2 op 15 oktober. • 23 Kleine Barmsijzen op 22 oktober en 146 op 30 november. • 2 Kleine Rietganzen op 2 januari en 2 op 31 december. • 1 Kwak op 26 juli (om 00.10 uur). • 8 Noordse Goudvinken op 30 november. • 3 Ortolanen op 24 april. • 1 Roodhalsfuut op 15 juli. • 2 Roodpootvalken op 3 mei. • 2 Temmincks Strandlopers op 3 oktober. • 1 Velduil op 28 oktober en 1 op 24 december. • 5 x 1 Zwarte Ooievaar in de periode juni tot augustus.
- 86 -
Wanneer we naar de ingevoerde waarnemingen kijken, dan wordt vrij snel duidelijk dat lang nog niet alle losse waarnemingen worden toegevoegd aan waarneming.nl. Het is bijzonder jammer dat veel waarnemingen, op basis waarvan er ook territoria kunnen worden geclaimd, niet terug te vinden zijn in de database. Twee voorbeelden: 1. In totaal zijn slechts 10 waarnemingen van Grauwe Klauwieren ingevoerd, terwijl we toch 5 territoria in ons werkgebied hadden. 2. Er zijn slechts 4 waarnemingen van graspiepers ingevoerd, waarvan 3 gedurende het broedseizoen. Als er meer losse waarnemingen waren ingevoerd, zou het aantal vastgestelde territoria waarschijnlijk hoger zijn geweest. Laten we er met elkaar naar streven om zo veel mogelijk losse waarnemingen toe te voegen, zodat een beter beeld over het voorkomen van soorten binnen ons werkgebied beschikbaar is. Vanuit onze kant zullen we proberen om jaarlijks een fraai overzicht te publiceren. Tot slot nog enkele leuke kaartjes die uit het systeem gehaald kunnen worden:
Grauwe gans: Aantal waarnemingen 84. Max. 950 ter plaatse op 30 november en 1775 overvliegend op 24 december. Periode: gehele jaar. Locaties: trektelpost, omgeving Bredevoort en omgeving Zwillbrock.
- 87 -
Kraanvogel: Aantal waarnemingen 45. Max. 1128 in de periode januari/april, overvliegend richting NO. Max. 165 in september/oktober, overvliegend richting ZW. Op 20 februari vlogen 43 ex op uit het Meddose Veen. Op 22 februari sliepen 20 ex in het Korenburgerveen. Overige locaties: Meddose Veld, trektelpost en het gebied tussen Aalten en de grens.
Kraanvogel, Meddosche Veld 3 maart 2012. Foto: Jan Stronks.
- 88 -
Grote zaagbek: Aantal waarnemingen 17. Max. 8 ex in de periode januari/maart. Max. 6 ex in november/december. Locaties: Groenlose Slinge, Beurzerbeek, Hilgelo en Slinge Plas.
IJsvogel: Aantal waarnemingen 89. Max. 2 ex in de periode half maart/december. Locaties: Groenlose Slinge, Hilgelo, Boven Slinge en Buskersbos.
- 89 -
Grote zilverreiger: Aantal waarnemingen 219. Max. 8 ex in de periode januari/begin mei en september/december. Locaties: omgeving Ratum, omgeving Aalten, Grote Goor en de trektelpost.
Grote gele kwikstaart: Aantal waarnemingen 145. Max. 5 ex op 28 mei. Periode: gehele jaar. Locaties: Groenlose Slinge/Wehmerbeek, Boven Slinge en Bekendelle.
- 90 -
Klapekster: Aantal waarnemingen 34. Max. 3 ex in het Korenburgerveen-complex (22 december). Periode: januari/maart en oktober/december. Vooral in de beide veengebieden bij Winterswijk.
Kleine m antelmeeuw : Aantal waarnemingen 41. Max. 18 ex ter plaatse op 2 maart. Overige waarnemingen maart/november. Locaties: omgeving Zwillbrock, omgeving Hilgelo, plasje bij Vragender en omgeving Miste.
- 91 -
Roodborsttapuit: Aantal waarnemingen 107. Max. 13 ex op 1 september. Overige waarnemingen half maart/september. Locaties: vooral beide veengebieden en Aaltense Goor.
Dankwoord We danken alle mensen die hun waarnemingen hebben ingevoerd in Waarneming.nl voor hun bijdrage. Pim Leemreise dank ik voor het maken van de kaartjes.
- 92 -
Uit de (multi)Media
Sassenheimse pelikaan dood door windmolen
Archieffoto ANP Uit: Leidsch Dagblad, Gepubliceerd op 27 oktober 2011. SASSENHEIM - (met video) De pelikaan die ontsnapte uit Artis en wekenlang in Sassenheim verbleef, is dood. De vogel is in Duitsland gevonden. Een Duitse dierentuin bevestigt dat het om de Amsterdamse Pelikaan gaat. De vogel is waarschijnlijk begin vorige week weggegaan uit de Sassenheimse Kooipolder. Vogelaars spotten de roze pelikaan namelijk op 19 oktober al in Huissen in Gelderland. Vijf dagen later plaatste de Duitse krant Bild een filmpje online waarop de pelikaan te zien is terwijl die over de A5 bij Darmstadt - ten zuid-oosten van Keulen - vliegt. Volgens mensen die het filmpje maakten, ging de vogel ongeveer vijftig kilometer per uur. De Pelecanus onocrotalus zoals de watervogel officieel heet, vliegt laag over de weg, tussen de auto’s. De pelikaan – door volgers liefkozend Florien genoemd – is na dit avontuur kennelijk weer terug naar Nederland gevlogen. Uiteindelijk is hij (of zij) donderdag dood aangetroffen vlak voor de grens bij Winterswijk. Waarschijnlijk is het dier tegen een windmolen aangevlogen. Van de dode vogel is ook een foto gemaakt. Daarop is ook de ring rond zijn poot te zien waarmee de Duitse dierentuin het dier kon identificeren. Zie http://www.leidschdagblad.nl/nieuws/regionaal/duinenbollen/article12108923.ece/Sassenheimsepelikaan-dood-door-windmolen- voor beelden van deze vogel terwijl deze laag over de Duitse Autobahn vliegt!
- 93 -
Zeldzame jonge oehoes onderzocht Bron: Jeugdjournaal donderdag 28 april 2011 In Winterswijk zijn twee piepjonge uilen voor het eerst onderzocht. Niet zomaar uiltjes, maar zeldzame oehoes. Daar zijn er maar heel weinig van in Nederland. Via een webcam in het nest worden de uilen al sinds hun geboorte gevolgd. De oehoe is de grootste Europese uilensoort, en in heel Nederland zijn er maar 12 volwassen oehoes te vinden. Een volwassen vogel weegt meer dan drie kilo en heeft een spanwijdte van bijna twee meter. Wil jij in de gaten houden hoe deze kleine uilen uitgroeien tot grote oehoes?
Media aandacht voor het ringen van de jonge Oehoes in Ratum 2011 (NOS-jeugdjo urnaal). Links onder is Gejo Wassink (nog net zichtbaar ) bezig een jonge Oehoe te ringen. Zie http://jeugdjournaal.nl/item/289662-zeldzame-jonge-oehoes-onderzocht.html voor het filmverslag.
- 94 -
Gouden Lepelaar 2011 voor Harxen en Stroeken Bron: Vogelbescherming Nederland d.d. 19-12-2011
Ronald van Harxen en Pascal Stroeken hebben woensdagavond 14 december de Gouden Lepelaar 2011 in ontvangst mogen nemen. Deze landelijke onderscheiding van Vogelbescherming Nederland wordt jaarlijks uitgereikt aan personen die zich op uitzonderlijke wijze hebben ingezet voor het beschermen van vogels. Van Harxen en Stroeken zijn 25 jaar geleden begonnen met steenuilonderzoek in de Achterhoek om deze vogelsoort niet alleen voor de regio, maar voor heel Nederland te behouden. Dat begon met het plaatsen van nestkasten en het ringen van steenuilen, maar geleidelijk hebben zij ook vele onderzoeken gepubliceerd. Ook waren zij (samen met Hein Bloem) de initiatiefnemers voor de oprichting van de landelijke werkgroep STONE (Steenuil overleg Nederland). Nu, veertien jaar later, zijn beide vrijwilligers nog steeds de drijvende krachten achter deze belangrijke werkgroep. De beoordelingscommissie roemde bij de uitreiking hun kwaliteit om samen te kunnen werken met alle betrokken partijen zoals wetenschappelijke onderzoeksinstituten, bewoners van het buitengebied en vogelwerkgroepen op lokaal niveau. "Een dergelijke buitengewone inzet verdient een bijzondere waardering", stelde Jan Grotenhuis, bestuurslid van Vogelbescherming Nederland. Grotenhuis overhandigde in het bijzijn van ruim 100 aanwezigen de gouden speld aan beide heren in Hotel Onland in Meddo (vlakbij Winterswijk). Van Harxen en Stroeken presenteerden daar hun recent verschenen boek “De Steenuil” en waren volkomen verrast. Bron: Vogelbescherming. Voor interview op Omroep Gelderland volg onderstaande link: http://www.omroepgelderland.nl/web/Nieuws-1/1272431/Onderscheiding-voorsteenuilonderzoeker.htm
- 95 -
Activiteitenoverzicht 2012
Inleiding In dit overzicht zijn de voorgenomen activiteiten in 2012 van de vogelwerkgroep opgenomen. Per activiteit staat weergegeven welke persoon/personen dit uitvoeren. Als je met één van de activiteiten mee wilt doen kan met de betreffende persoon contact op worden genomen. Bijzondere aandacht wil ik vragen voor de beschreven werkwijze om onze waarnemingen (zowel losse waarnemingen als waarnemingen van zeldzame en/of schaarse soorten) te archiveren. Zoals jullie kunnen lezen, staan er al enkele activiteiten gepland vóór het eerste activiteitenoverleg van 8 maart. Zo is er een lezing op 20 januari en een tweetal excursies gepland en gaan we op 4 maart op zoek naar de Middelste Bonte Specht. Hiermee willen we de mensen die nog niet zo veel ervaring met deze soort heeft, praktijkervaring bieden. De VWG heeft enkele jeugdleden. Het zal een goede zaak zijn om deze leden (of andere) eens mee te vragen tijdens een PTT-telling of andere telling. Zie lijst verderop voor de telefoonnummers van de jeugdleden (J). Ik hoop dat het komende jaar weer een mooi en vogelrijk jaar mag worden en dat wij er weer met volle teugen van mogen genieten! Het bestuur heeft bewust een aantal activiteiten georganiseerd waarbij naast het pure ‘tellen van vogels’ ook plaats is voor gezelligheid. We doen het immers samen met elkaar.
- 96 -
Agenda 2012 Het activiteitenoverleg zal in 2012 wederom plaatsvinden bij de natuuractiviteitencentrum de Huusker, achter Hotel de Frerikshof aan de Groenloseweg te Winterswijk.
Datum 20 januari
5 februari
19 februari
25 februari 4 maart
8 maart 24 maart
31 maart 19 april 24 mei 28 juni 20 september 15 november 24-november
Activiteit Lezing. 25 jaar onderzoek naar de Steenuil in de ZO-Achterhoek door Ronald van Harxen en Pascal Stroeken. Lijntransecttelling
Excursie naar de Flevopolder. Vervoer per auto. Reisko sten worden gedeeld onder de deelnemers. Excursie proefvlak Ratum (per fiets!!) Workshop inventarisatie Middelste Bonte Specht en Kortsnavelboomkruiper o.l.v. Pim Leemreise 1 e Activiteitenoverleg 2012 Algemene ledenvergadering + excursie. De excursie gaat naar enkele nieuwe natuurgebieden langs de Slinge en Baakse beek. Vervoer: per auto. Vogelexcursie Bekendelle i.s.m. de KNNV (thema: vogelgeluiden) 2 e Activiteitenoverleg 2012 (we proberen de avond af te sluiten met dia’s) 3 e Activiteitenoverleg 2012 4 e Activiteitenoverleg 2012 Afsluitende activiteitenoverleg 2012 (we proberen de avond af te sluiten met dia’s) Activiteitenoverleg 2013; wat gaan we het komende jaar doen ? Landelijke Dag SOVON i.s.m. NOU & VB
Tijd +locatie 20.00 uur in De Huusker
Naverzamelen v.a. 14:00 uur in De Huusker. (Overigens zijn ook niet-tellers deze middag van harte welkom om bij te praten !) Vertrek 8:00 uur. Opgave voor 18-2 bij P.Leemreise Vertrek 9:00 uur bij verenigingsgebouw Emma (Raetmansweg 10, Ratum) Vertrek 8:00 uur bij De Huusker
20.00 uur in De Huusker Vertrek excursie 12:00 uur bij De Huusker; Algemene ledenvergadering 16:00 uur bij De Huusker; Afsluitend eten om 17:30 uur bij de Chinees naast De Huusker Vertrek 7:00 uur bij Parkeerplaats watermolen Berenschot 20.00 uur in De Huusker 20.00 uur in De Huusker 20.00 uur in De Huusker 20.00 uur in De Huusker 20.00 uur in De Huusker Nijmegen
1 Niet-broedvogelonderzoek
1.1 Waarneemestafette / E-m ail cirkel De waarneemestafette is bedoeld om andere mensen binnen de VWG de mogelijkheid te geven ook de bijzondere waarneming hebt gedaan te kunnen gaan bekijken. Natuurlijk kan iedereen deze waarneming bekijken op ‘Waarneming.nl’, maar een persoonlijk berichtje is toch sneller. Vanwege het (blijkbaar) niet functioneren van de telefoonestafette, verzoeken wij iedereen een e-mail naar de deelnemers te zenden. Hiervoor kan de mailgroep van de trektellingen gebruik worden.
- 97 -
NAAM Robert Kwak Jan Rademaker Jan Stronks Benjamin Wagener (J) Sylvain Wamelink Steven van den Brand Jirsi Reinders Pim Leemreise Wim de Leeuw Frans ter Bogt Geert Wamelink Gejo Wassink Gretha Vos Bert van Jaarsveld Barry Teunissen Thijs Oonk (J) Hans Schoppers
NUMMER ALGEMEEN 0543-531944 0543-521577 0543-530483 0543-474080 0544-374581 0543-569159 0543-477013 0543-451142 0543-473416 0543-473774 0543-475319 0544-467034 0543- 451992 0543-519886 0543-513941 0543-522208 0544-843013
NUMMER OVERDAG 06-46605705 06-2246 9009 0314-641910
06-51083927 06-23720509 06-23152305 0613680713 0654985332 06-39841109
e-mail adres r.kwa
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
1.2 Punttransecttellingen (PTT) Coördinatie: Pim Leemreise - verslaglegging: vacant Wanneer men niet in staat is om een telling uit te voeren dan z.s.m. contact opnemen met Pim Leemreise. Er zal dan vervanging geregeld worden. In verband met het door SOVON teruggebrachte aantal tellingen gedurende de winter van drie naar één is het zaak om altijd te tellen in december! Uitvoering: één telperiode van 15 december 2011 t/m 1 januari 2012 route: Meddo-Huppel Meddo Lichtenvoorde-Oost Ratum Quartier d’hiver Lievelde Zieuwent-Goor Aaltense-Es Lintelo Corle Woold Haart IJzerlo
teller(s) vacant B. van Jaarsveld (laatste telling 1988) H.Schoppers (laatste telling 2009) R. Kwak R. Kwak P. Leemreise P. Leemreise W. de Leeuw J. Schoppers G. Vos F. ter Bogt G. Wamelink (Laatste telling 2009) F. ter Bogt
- 98 -
1.3 Lijntransecttellingen (LTT) Organisatie: P.Leemreise - verslaglegging: vacant overzicht van de transecten: Route Huppel Meddo Lichtenvoorde-Oost Haart Corle Woold Ratum Lievelde Lintelo
teller(s) R. Kwak, H. van Soldt vacant Vacant W. de Leeuw T.Oonk & B. Wagener F. ter Bogt J. Stronks & B. van Jaarsveld Pim Leemreise vacant
Uitvoering: 1 telling per winterseizoen. In 2012 is deze telling op zondag 5 februari. Vanaf 14:00 uur kunnen de tellers napraten onder het genot van een kop warme soep en koffie in De Huusker. In verband met de van de soep wordt vooraf de deelname onder de deelnemers gepolst.
1.4 Trektellen (TT) Coördinatie en verslaglegging: Robert Kwak Al vanaf 1975 voert de VWG trektellingen uit. De tellingen vinden plaats op de oude vuilnisbelt tussen de Driemarkweg (ingang) en de Eekelerweg. De ochtendtellingen beginnen een half uur voor zonsopkomst (voor Winterswijk 10 minuten eerder dan in de krant of op teletekst pagina 718 is vermeld! De zon komt immers op in het oosten!) en duren 2,5 uur. De ingevulde trektelformulieren a.u.b. inleveren bij Robert Kwak. Ook formulieren van afgelopen jaar (jaren) zijn welkom! We zoeken nog iemand die het analoge op de formulieren wil omzetten in digitale info. Wie voelt zich geroepen? De laatste jaren wordt er alleen in de tweede helft van het jaar geteld: van de laatste week in juni (week 26) t/m de laatste week van december (week 52), waarbij in de maanden juni t/m augustus alleen op de vrijdagen wordt geteld door R.Kwak. In 2011 werd er hoofdzakelijk geteld door Robert Kwak en Pim Leemreise, meestal ondersteund door enkele belangstellenden. Vaste teldagen in 2011 waren: vrijdag’s R. Kwak, zaterdag’s P. Leemreise. Dit zal waarschijnlijk ook in 2012 de indeling zijn, met dien verstande dat R. Kwak van begin september t/m half november niet in de gelegenheid is te tellen. Er wordt dan ook een dringend beroep gedaan op een ieder die in die periode een steentje bij wil dragen. Belangstellenden kunnen in de e-maillijst opgenomen worden. Zij ontvangen dan na iedere telling de telresultaten van die telling. Aanmelden hiervoor kan bij Robert Kwak.
- 99 -
Ligging van telpost ‘De Vlijt’
1.5 Watervogeltellingen (WVT) (het tellen van pleisterende watervogels) Coördinatie en verslaglegging: vacant Uitvoering: Bij de watervogeltellingen worden de betrokken wateren wekelijks, twee maal per maand of maandelijks geteld. Wekelijks w ordt geteld: ‘t Hilgelo
Bert van Jaarsveld/Thijs Oonk
Tw eemaal per maand: Groenlose Slinge & Ravenhorst Schaarsbeek en Kleine Goor Meddo
Hans van Soldt, Bert van Jaarsveld & Robert Kwak Barry Teunissen - vacant -
Eenmaal per maand: Slingeplas Keizersbeek (Aalten tot Maatkampsbrug) Keizersbeek (Maatkampsbrug tot Sinderen) Boven-Slinge: zandvang Misterweg – Bredevoort Boven-Slinge: BoomsbeeksbrugHiddinkbrug Korenburgerveen, Meddoseveen en Plasje Langendoen
Benjamin Wagener Frans ter Bogt Frans ter Bogt Gretha Vos Geert Wamelink Barry Teunissen
- 100 -
Midw intertelling Watervogels Deze landelijke telling van watervogels wordt ook in de Achterhoek gehouden. Naast de hierboven genoemde gebieden worden de volgende telgebieden geteld: Schaarsbeek en Kleine Goor Barry Teunissen Meddo - vacant Keizersbeek (N318 t/m Karpermeer) Wim de Leeuw Boven-Slinge (Bredevoort tot Boomsbeeksbrug) Wim de Leeuw De tellers zullen de telformulieren thuis gestuurd krijgen, al is het tegenwoordig gebruikelijk de gegevens rechtstreek via internet bij SOVON in te voeren.
1.7 Fenologie Uitvoering: noteer van iedere zomergast de eerste en tweede voorjaarswaarneming en de laatste najaarswaarneming van een zomergast. Invoeren kan in Waarneming.nl (zie 1.8 losse waarnemingen). Fenologie waarnemingen zijn erg waardevol gebleken in het onderzoek naar het effect van klimaatverandering op broedvogels.
- 101 -
1.8 Losse Waarnem ingen Coördinatie en verslaglegging: Barry Teunissen & Pim Leemreise Van een groot aantal schaarse soorten worden alle losse waarnemingen verzameld. Er is bij de coördinatoren een lijst beschikbaar waar precies in vermeld staat welke soorten we als VWG graag zouden willen toevoegen aan het losse waarnemingenarchief en eventueel voor welke periode van het jaar. Benieuwd naar die lijst? Neem gerust met Barry Teunissen of Pim Leemreise contact op. Uit een analyse van het losse waarnemingenarchief werd duidelijk dat van een groot aantal schaarse broedvogels nauwelijks waarnemingen in het losse waarnemingenarchief worden ingevoerd. Soorten waarvan territorium-indicerende waarnemingen in ieder geval genoteerd en middels de ‘l osse waarnemingen’ doorgegeven moeten worden zijn: Aalscholv er Barmsijs
Grutto Hav ik
Porseleinhoen Raaf
Bergeend Blauwborst
Hop IJsvogel
Rietgors (buiten de venen) Rietzanger
Blauwe Reiger Boomleeuwerik
Keep Kleine Plev ier
Roek Roerdomp
Boomv alk Brandgans
Krakeend Kramsv ogel
Roodborsttapuit Scholekster
Bruine Kiekendief Buidelmees
Kruisbek Kuif eend
Sijs Slobeend
Buizerd Canadese Gans
Kwartel Mandarijneend
Sperwer Sprinkhaanzanger
Dodaars Draaihals
Meerkoet Middelste Bonte Specht
Torenv alk Tureluur
Europese Kanarie Gele Kwikstaart
Nachtzwaluw Nijlgans
Waterral Watersnip
Graspieper Grauwe Gans
Oev erzwaluw Ortolaan
Wespendief Wintertaling
Grauwe Klauwier Grote Gele Kwikstaart
Patrijs Paapje
Wulp Zomertaling
Grote Karekiet
In 2011 heeft de vogelwerkgroep besloten om voortaan alle losse waarnemingen alleen nog maar in te voeren via ‘www.waarneming.nl’. De waarnemers dienen daartoe een persoonlijk invoeraccount aan te maken bij www.waarneming.nl. Hulp nodig? Bel gerust Barry of Pim voor persoonlijke uitleg. Ook tijdens de activiteitenoverleggen zal blijvend aandacht worden besteed aan het losse waarnemingenarchief via waarneming.nl. Om snel alle waarnemingen uit ons werkgebied te bekijken kan gebruik gemaakt worden van onderstaande link: http://zuidoostachterhoek.waarneming.nl/index.php. Via deze link zijn alle in ons werkgebied ingevoerde waarnemingen zichtbaar; dus niet alleen van de leden van de VWG.
- 102 -
2 Broedvogelonderzoek
2.1 Broedvogel Monitoringsproject (BMP) Coördinatie: vacant (wel verzameld R. Kwak de tellingen in een database) Verslaglegging: is nog niet bekend (vrijwilligers gezocht!) De volgende telgebieden worden jaarlijks onderzocht op het voorkomen van broedvogels in het kader van het BroedvogelMonitoringProject van SOVON: gebied Vragenderveenrand Kleine Goor Vragenderveld ‘t Rot Populus Wooldse Veen Oossinke s Droppers (BMP-B) Vennebulten/Zwarte Veen (telling om het jaar; 2013 weer)
opp (ha) 87 22 56
67 9 130
vanaf 2000 1986 1986 1988 2008 2008 2011 2009
Teller Pim Leemreise Vacant Pim Leemreise Niet in 2012 Niet in 2012 Niet in 2012 Niet in 2012 Rody Schröder Niet in 2012
Eenmalige inventarisatie Ook in 2012 gaan we gezamenlijk weer een groot aaneengesloten gebied onderzoeken op de aantallen en verspreiding van de broedvogels. In 2012 wordt een proefvlak in Ratum onderzocht. Als deelnemers hebben zich aangemeld R.Kwak, P.Leemreise, R. Schröder, J. Stronks, F. te Bogt en S. Wamelink. Wilt u op de hoogte blijven van de ontwikkelingen? Kom dan naar de activiteitenoverleggen! Mensen die een keer mee willen op excursie kunnen zich bij één van de tellers melden. Zaterdag 25 februari gaan we het gezamenlijk het proefvlak per fiets verkennen. Aan deze excursie mag uiteraard iedereen deelnemen. We vertrekken om 9:00 uur bij het verenigingsgebouw Emma (Raetmansweg 10, Ratum).
- 103 -
2.2 Landelijke inventarisatie zeldzame- en kolonievogels Coördinatie en verslaglegging: P.Leemreise Binnen onze vogelwerkgroep coördineren bepaalde mensen het onderzoek naar een zeldzame broedvogelsoort of kolonievogel. Vanaf 2011 wordt de verslaglegging en archivering uitgevoerd door Pim Leemreise. Hij zorgt er tevens voor dat de verzamelde gegevens bij SOVON terecht komen. Tijdens de activiteitenoverleggen gedurende het jaar wordt de voortgang van de verschillende onderzoeken besproken. Uiteraard krijgen de deelnemers aan het overleg hierdoor actuele informatie over het wel en wee van deze soorten. In de lijst van 2012 zijn twee nieuwe soorten toegevoegd: de Hop en de Rode Wouw. De Hop heeft zich in 2010 en 2011 in het werkgebied gevestigd, evenals de Rode Wouw. Rody Schröder zal de Hop op de voet gaan volgen en Pim Leemreise de Rode Wouw. Voor deze laatste soort is gebleken dat er zeer weinig tot geen verslaglegging in het verleden heeft plaatsgevonden van de gedragingen van deze soort. Dit is wel wenselijk aangezien het om mogelijk de enige of één van de zeer weinige territoria van ons land betreft. Een goede documentatie is dus zeer wenselijk. Voor enkele soorten werd in het verleden een speldenkaart bij gehouden. Hierop konden mensen snel en simpel territoria (of territorium indicerende waarnemingen) per soort inprikken. Hierdoor ontstond gedurende het veldseizoen een mooi overzicht van de gevonden territoria. Deze analoge speldenkaart is in 2011 vervangen door het digitaal ‘stippen’ via de computer op een kaart in Google Maps. De stippenkaart is een hulpmiddel voor de soortbewerker die er naar streeft om de volledige verspreiding van de soort in het werkgebied in beeld te brengen. Stippen zetten op een soortkaart waarvan we vooraf weten dat dit nooit tot een volledig overzicht van de verspreiding zal leiden is niet echt zinvol (bijv. de weidevogels en de Patrijs). Daarnaast toont de stippenkaart de actuele verspreiding waardoor het voor de leden mogelijk is om in één oogopslag te zien wat de verspreiding van de soort in het betreffende jaar is. Dit is dus puur ter illustratie. Na een jaar ervaring kunnen we de balans opmaken. Gebleken is dat het voor een algemene soort als de Meerkoet, bijzonder veel tijd kost om alle stippen over te zetten in het archief. Daarnaast is gebleken dat een aantal soortbewerkers niets doet met de stippenkaarten van Google Maps, met alle risico van dien dat deze dus een stille dood sterven en veel broedvogelwaarnemingen mogelijk zelfs verloren gaan voor het losse waarnemingen archief. Op basis van de gehouden evaluatie willen we het in 2012 anders aanpakken. We willen in 2012 gaan werken aan de hand van de volgende spelregels: 1. Iedere waarneming van een zeldzame/schaarse broedvogel dient in Waarneming.nl ingevuld te worden. Plaats een waarneming onder embargo tot 1 september en vervaag de waarneming (kilometerhok) indien er redenen daartoe zijn (zoals kwetsbare informatie over nest e.d.). In de tabel staan deze soorten gemeld. Op deze wijze worden alle waarnemingen duurzaam in ons archief vastgelegd. Dit archief vormt immers dè basis voor eventuele publicaties e.d. 2. Het is boeiend om de jaarlijkse verspreiding van sommige zeldzame soorten te zien via een kaart in Google Maps; waar zitten dit jaar de Grauwe Klauwieren of de Roodborsttapuiten? Deze verspreidingskaarten worden getoond tijdens de activiteitenoverleggen. Zie onderstaande tabel voor de soorten waarvan het ‘l euk’ en handig is om naast het invoeren van de waarneming in waarneming.nl, ook een stip te zetten op de soortkaart in Google Maps.
- 104 -
Soort
Bewerker:
IJsvogel (LB)
Robert Kwak en ? (wie wil helpen?) Robert Kwak en ? (wie wil helpen?) Barry Teunissen (Winterswijk) Geert Wamelink (Aalten) Sylvain Wamelink (Lichtenvoorde) Wim de Leeuw Geert Wamelink Johan Arentsen, Henk Wesselink, Henny Esselink, Frans ter Bogt Ronald van Harxen, Pascal Stroeken Pim Leemreise Gejo Wassink Pim Leemreise Idem Idem (zie item)
Grote Gele Kwikstaart (LSB) Blauwe Reiger (LSB)
Kramsvogel(LSB) Roek (LSB) Kerkuil/Mandarijneend (LSB) Steenuil Rode Wouw Oehoe (LSB) Roodborsttapuit Paapje (LSB) Middelste Bonte Specht (LSB) Patrijs Europese Kanarie (LSB)
Watervogels (incl. Meerkoet!!)
Verwerking t.b.v. archief R.Kwak R.Kwak
Wel G-Maps ja
Vervangen in waarneming.nl
ja
P.Leemreise
P.Leemreise P.Leemreise F. ter Bogt
ja ja
R. van Harxen Pim Leemreise Gejo Wassink Pim Leemreise Pim Leemreise Pim Leemreise
Frans ter Bogt Jan Rademaker (Winterswijk) Pim Leemreise (Aalten) Sylvain Wamelink (Lichtenvoorde) Vacant (Dinxperlo)
Frans ter Bogt Pim Leemreise
Robert Kwak (Winterswijk e.o. en verzamelen gegevens) S.Wamelink (plasjes omgeving Lichtenvoorde) Gretha Vos (Aalten e.o.) Geert Wamelink (Boven Slinge Aalten-Varsseveld Keizersbeek = telgebied watervogels) Rody Schröder Rody Schröder Pim Leemreise Jan Stronks
Robert Kwak
Weidevogels Rody Schröder Hop (LSB) Pim Leemreise Nachtzwaluw (LSB) Pim Leemreise Grauwe Klauwier (LSB), Pim Leemreise Oeverzwaluw (LSB) en overige zeldzame Jan Stronks Pim Leemreise broedvogels (LSB) *Zie toelichting voor tekst over telgebieden Middelste Bonte Spechten
ja
Ja Ja
ja ja ja (m.u.v. telgebieden) ja
Ja (m.u.v. Meerkoet)
Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja
Ja
Ja
Verslaglegging Via het LSB-onderzoek van SOVON wordt het wel en wee van onze zeldzame- en kolonievogels in ons land gevolgd. Hierover wordt ook jaarlijks gerapporteerd middels de bekende jaarverslagen van SOVON. Alle soorten waarbij (LSB) vermeld staat, worden door P. Leemreise verwerkt en doorgegeven aan SOVON. Van deze soorten, aangevuld met een aantal andere soorten, houdt de VWG jaarlijks het aantal territoria en de verspreiding in ons werkgebied bij.
- 105 -
Nadere bijzonderheden per soort Middelste Bonte Specht De Middelste Bonte Specht is met een enorme opmars in oost- en zuid Nederland bezig. In de afgelopen jaren heeft Jan Rademaker naar deze soort gekeken en de aantalsontwikkeling in ons werkgebied bijgehouden. Het is interessant om de kolonisatie van geschikt habitat in ons werkgebied te blijven volgen. In 2012 zal Pim Leemreise de taak van Jan overnemen in het kader van een soortgericht onderzoek dat in grote delen van de Achterhoek zal plaats vinden i.s.m. andere vogelwerkgroepen. Op basis van een door SOVON vervaardigde ‘geschiktheidskaart’ willen we deze bossen verdelen onder de geïnteresseerde tellers. Hierover neemt Pim nog apart contact op met de tellers. Voor mensen die nog niet veel ervaring hebben met deze soort; zie: 4 maart
Workshop inventarisatie Middelste Bonte Specht en Kortsnavelboomkruiper o.l.v. P.Leemreise
Vertrek 8:00 uur bij De Huusker (samen rijden in auto’s)
Kortsnav elboomkruiper De Kortsnavelboomkruiper wordt vanwege de onbekendheid met de zang mogelijk op sommige plekken over het hoofd gezien. De Mibo-tellers zal ook gevraagd worden om het geluid van deze soort ten gehore te brengen tijdens de Mibo-kartering. Ook tijdens de workshop ‘Mibo’s tellen’ zal hier aandacht aan worden besteed.
Meerkoet Vanwege de algemeenheid van de Meerkoet zal Robert Kwak een speldenkaart blijven hanteren voor het gehele werkgebied. De watervogeltellers met een eigen telgebied kunnen hun waarnemingen op een activiteitenoverleg bijprikken. Tref je een Meerkoet op een geïsoleerd plasje aan of op een bijzondere (nieuwe) locatie aan, voer de waarneming dan in bij Waarneming.nl. Geef onder ‘gedrag’ aan dat het een ‘vastgesteld territorium’ betreft. Op deze wijze is het mogelijk om aan het einde van het seizoen aanvullingen uit Waarneming.nl te ‘destilleren’ aan de hand van andere ‘losse’ waarnemingen. Hop In de afgelopen drie jaren zijn territoria van de Hop in ons werkgebied vastgesteld. Vanwege de kwet sbaarheid gedurende het broedseizoen, verzoeken we iedereen om de waarnemingen ‘te vervagen’. Hierdoor wordt niet de exacte locatie via Waarneming.nl zichtbaar gemaakt. Om de leden van de VWG op de hoogte te houden is het leuk om tevens een stip in Google Maps te zetten. Rode Wouw Zie Hop.
- 106 -
2.3 BMP-Roofvogels Coördinatie en verslaglegging: Ab Kreunen. Geert Wamelink en Wim de Leeuw doen actief mee aan het BMP-Roofvogels en leveren hun gegevens rechtstreeks in bij RWN (en SOVON) en een kopie aan Ab Kreunen. De roofvogelonderzoekers zullen overleggen wie verantwoordelijk is voor het onderzoek binnen een bepaald gebied. Er is afgesproken dat op de activiteitenavonden de vertrouwde speldenkaart aanwezig zal zijn. Hierop kunnen aanvullende roofvogelwaarnemingen worden ingeprikt. Tijdens het activiteitenoverleg werd duidelijk dat niet alle Atlasblokken onderzocht zullen worden. Geïnteresseerden kunnen zich melden bij de coördinatoren. De roofvogelonderzoekers worden gevraagd alert te zijn op eventuele zeldzame en/of schaarse broedvogels, en deze op kaart in te leveren bij de desbetreffende soortbewerker. Waarnemingen van alle roofvogels (m.u.v. Buizerd) graag invullen bij waarneming.nl. Bij de Buizerd ook de waarnemingen die op een territorium/broedgeval wijzen.
2.4 BMP Weidevogels Coördinatie: Rody Schröder Vanaf 1999 wordt één proefvlak op weidevogels onderzocht. Deze landelijke telling zal in 2012 wederom worden uitgevoerd in het Meddosche Veld. Rody Schröder zal het proefvlak onderzoeken. Territoriale waarnemingen van weidevogels kunnen als zodanig ingevoerd worden in Waarneming.nl en Google-maps.
2.5 Bijzondere gebieden Gezocht wordt naar mensen die “bijzondere gebieden” af willen lopen gedurende het broedseizoen op zoek naar bijzondere broedvogelsoorten. Dit zijn gebieden waar bij uitstek deze soorten kunnen worden aangetroffen. Denk daarbij aan de diverse natuurontwikkelingsterreinen. Op het eerste activiteitenoverleg in 2012 zal geprobeerd worden om hier afspraken over te maken.
2.6 Leuke w aarnem ingen flora en fauna In het werkgebied van onze vogelwerkgroep wordt door een aantal mensen met veel enthousiasme gekeken naar zoogdieren, vlinders, libellen, sprinkhanen, krekels, planten, amfibieën en reptielen. Hierover is inmiddels een schat aan gegevens verzameld en grotendeels ook gepubliceerd (o.a. de Atlas van de Fauna van het WCL-gebied Winterswijk, en de Atlas van de flora van het WCL-gebied Winterwijk). Maar dit werk is natuurlijk nooit af. Nieuwe informatie, in het bijzonder van minder algemene plant- en diersoorten, wordt verzameld en opgeslagen in een databank. Verzamel daarom ook deze waarnemingen en geef ze door aan Waarneming.nl zodat ze ten dienste van de natuurbescherming ingezet kunnen worden.
- 107 -