________________________________________________________________
“JA SCHULTS IK BEN MIJN WOORD QUIJT”: HET BEDERF IN DE RECHTSBEDELING ONDER DE VERENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE Boudewijn Sirks (Frankfurt am Main) Bij het vele belangrijke dat Margaret Hewett voor de ontsluiting voor de huidige tijd van de werken van de Rooms-Hollandse juristen heeft gedaan en hopelijk nog wil doen en dat ons allen aan haar schatplichtig maakt, mag niet vergeten worden dat deze werken zo niet altijd, dan toch vaak voor de praktijk geschreven werden. Wat de praktijk met deze werken aanving is een vraag die hier niet beantwoord kan worden, maar wat ik hier wil aanstippen is de vraag, hoe de rechtsbedeling – uiteraard die in het machtsgebied van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, waaronder ook de Kaap viel – tot stand kwam. Voor een deel kunnen we via de regels die de Hoge Regering in Batavia, en de Goeverneurs van de Kaap en andere nederzettingen, handelsposten en wat dies meer zij uitvaardigden te weten komen, voor een deel ook via andere bronnen als beschrijvingen van het dagelijks leven. Vast staat wel, dat er veel klachten waren, zowel over de benoemingen als over de uitvoering, zowel van derden als van betrokkenen. Eén zo’n klacht is een brief in het Algemeen Rijksarchief (thans Nationaal Archief) van een advocaat in Batavia, J.C. Schults,1 op 20 oktober 1769 geschreven aan een onbekende in Nederland, wellicht de bankier Thomas Hope die sedert 4 april 1766 representant voor de Prins van Oranje was en een bekwaam bestuurder, omdat de brief uit de collectie Hope komt.2 De brief is daarom interessant, omdat uit de eerste hand beschreven wordt hoe Van der Parra zijn macht uitoefende en nepotisme bedreef (wat ook in een ander document rechtstreeks wordt beschreven).3 De verdere, vaak malicieuse opmerkingen zijn uiteraard ook aardig om te lezen
1 2
3
Mr Johannes Christoffel Schults, uit Kampen (Over jssel), ingeschreven Universiteit van Franeker 1761, uitgekomen in Indië 1758. ARA 1.10.46 nr. 27. Wellicht, want de toon van de brief is nogal vrij tegenover een zo machtig man als Thomas Hope en het is een copie. Het is dan ook mogelijk dat Schults zich zo open tegenover een vriend in Nederland uitte, die dan weer een copie aan Hope gaf om deze over de toestanden in Indië te informeren. Anderzijds, Schults had er kennelijk een weg van zich vrijpostig te uiten (zie einde). Het contrast tussen wat Schults en Schreuders weduwe aan Hope schrijven is markant. Dat zal Hope ongetw jfeld niet onbekend zijn geweest. Een zeer interessant en uniek document is het anonieme verslag van een zitting van de Hoge Regering te Batavia, gemaakt door waarsch jnlijk een lid dezer regering: zie A.J.B. Sirks, “An incident in the history of the Dutch East India Company”, Journal of Legal History 14, 1993, 106-126.
Summa Eloquentia 213 _________________________________________________________________ maar wat dat aangaat zijn er ook andere bronnen uit die tijd die graag het winstbejag en nepotisme aan de schandpaal nagelen. “Copie van een brief geschreven te Batavia den 20 Oct. 1769. Hoe seer dat ik mij ook geflatteert had, om voor weijnige maanden (mits het overlijden van den Advocaat Fiscaal van Senden) in zijn plaats op te treden, en hoe grote reden van hoop op zig ook daar toe opdeden, so wel omdat de gehele hoge regering (de generaal uijtgesondert) bij mijne komste om te solliciteren, mijn reeds feliciteerden, als ook omdat ik reeds 13 jaaren en wel de oudste advocaat ben die Indien ooijt gehad heeft, en dienvolgens tot dat ampt uijt hoofde van de rescriptie van de Heeren 17 van jaeren 1742, gevallen op de consideratien van zijne Excellentie van Imhoff4 alleen gerechtigt was, so heeft zijn Hoog Edelheijd (die mij buijten oorsaak partijdig is) mijn egter dat ampt ontzegt ende sulks op fundament, dat een Generaal alteijd een fiscaal na zijn keuse kreeg, en daarmeede het meeste te doen had. Op al wat ik tegen Zijn Hoog Edelheijd inbragt, so wel met relatie tot voors. wet van de Heeren Mayores als mijn lang verblijf in de Indien, mijn nombreuse familie, en dat ik niet na alle posten gelijk na dese so veel regt hadde om te staan kreeg eeniglijk tot antwoort: Ja Schults ik ben mijn woord quijt (en NB van Senden was des nagts tegen 12 ure binnen de stad overleden, en ik was des Saterdags morgens met den dag reeds op Weltevreden vijf quartier van de stad) so dat deze stap van Zijn Hoog Edelheijd het klaarste blijk is, dat hij mijn vijand is, en dus notoir indien er hulp op is, uijt het vaderland zal moeten geholpen worden. Dog de oorsaak waarom de onnosele Raed van Justitie Lokman, die niet meer als van Senden van de gerstebroten gegeten heeft, geavanceert is, is dit, dat zijn vrouw de fijne weet uijttehangen en nu op Reijswijk, in de tuijn van Zijn Hoog Edelheijd wonende, dagelijks door de vrouw des Generaals afgehaelt word om na de kerk te gaan. Het word hier alles onder schijn van godvrugt bij sommigen behandelt en dus veel bedrogen. Bij de Justitie is het nog erger eens gesteld en het schijnt of de Heeren Mayores omtrent de keuse van die personen altijd moeten bedrogen worden; want men heeft alhier een Indisch kint van Gheren tot Raad van Justitie aangestelt, die nauwelijks voor water en vuur bewaart is en wat zal men van de
4
G.W. van Imhoff was nog niet Goeverneur-Generaal ten tijde van deze consideratiën, die van 24 november 1741 dateren: de beslissing in J. van der Chijs, Nederlandsch-Indisch Plakaatboek, Deel 1-17, Batavia-’s Hage 1885-1900 (hierna: NIP), 5.457.
214 “Ja Schults ik ben mijn woord quijt” _________________________________________________________________ Heer Valk seggen, die schijnt beter opvoeding gehad te hebben, dog weet zeer wel niet wat hij swijgen of spreeken moet. En wie soude ooijt hebben kunnen denken dat de Heeren Mayores een different, t'welk de brave en kundige Heer van der Wijk met de Heer Helvetius op den 30 7ber [= september] 1766 in zijn zake tegens mij qq heeft wille blijven sitten, en andere grieven meer aan Haar HoogEdelHedens ter decisie hebben kunnen senden, daar de Ed. Heer Directeur Generaal een soon van hem is, is zulks niet eveneens te seggen, of zij niet hebben willen dat men over het onregt de mont tegens haar zal opdoen. Daar de brave Comp. dienaar Schoester, waarvan in mijn vorige gemeld hebbe die ex moderamine inculpatae tutelae agerende, een manslag begaan heeft, heeft moeten sterven, heeft men onlangs moeten sien, dat een vile Chinees en neef van de Capiteijn, die een quadwillige en voorbedagte moort gedaan heeft, pardon heeft verkregen en eenelijk na China is versonden. Het verder nieuws van hier bestaadt dat de vrouw Schreuder, welkers man, na lang sukkelens, den 16n Jan. deese Jaers gestorven is, sig tans grof swanger bevint. Desselfs oudste dogter, met de Repatrieerde Heer Meijboom5 getrouwt, sig volgens gerugten wat al te familiair met den Luijterschen Predicant Hooijman6 gedragen hebbende, is door zijn Ed. agtergelaten en gescheijden. Op de Kust staat t ellendig met de Engelschen volgens de ingeslotene extract missives.7 De repatrieerende Heer van Tets8 heeft hier bij den Commandeur van Bantam Reijnouts9 weten te bewerken dat die de gekheijt gehad heeft, bij Haar Hoog Edelens versoek tot voorschrijving om zijn vrouw uijt het vaderland te mogen hebben, te doen: dat is niet qualijk bedagt om haar uijt het vaderland, alswaar zij alles gedilapideert heeft, wederom in een rijken boedel te krijgen.
5 6
7 8
9
Live Nicolaus Meybaum, Koopman in 1768. Johannes Hooyman; voor de toelating van de Lutherse Kerk in 1743, zie M. de Bru jn, De lutherse gemeente in Batavia onder de Verenigde Oostindische Compagnie 1743-1795, doct. scriptie Utrecht 1993; als artikel: The Lutheran congregation at Batavia, 1743-1800, Documentatieblad voor de geschiedenis van de Nederlandse Zending en overzeese kerken, 1997, 1-26. Dit slaat op de activiteiten der Engelsen, die in die jaren hun invloed en territoir in India duchtig uitbreidden. Zie bijv. Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 9, Haarlem 1980, 439v. Mr Arnoldus Adrianus van Tets, Opperkoopman sedert 1761, een volle neef van Van der Parra via moederszijde, in 10 jaren tijds als Gecommiteerde voor en over de Zaken der Inlanders een 400.000 Rds rijker geworden. Zie F. de Haan, Priangan, Batavia 1910, Deel I, 59-61. Hij kreeg op 6 december 1768 verlof te repatriëren, ging op 23 oktober 1769. Johannes Reinouts, sedert 1764 Commandeur.
Summa Eloquentia 215 _________________________________________________________________ Bijna zou ik vergeten hebben te melden dat de so seer door sijn oom W..... gepatrocineerde, en van sijn H..... gerecommandeerde10 Richart, die van Fiscaal te Malatta tot die functie op Java gepromoveert, en van dat ampt schielijk tot Resident van Grissee11 geavanceert was, over het slaan van eenige duijsend Pers valsche ducaten geapprehendeert, door de Heer Goeverneur Vos agterhaalt en herwaarts opgesonden is, dog welke alhier ter rheede gearriveert zijnde vermist, en door een houte caaijman ingeslokt is geworden, welke hem te Bengalen aan land zoude uijtgespogen, en dus een langer goed verblijf, als de walvis aan Jonas vergund hebben. Ook is vrouw Schreuder verlost, en na dat zij een zoon ter wereld gebragt heeft, die nog leeft, en voorbeeldig is, schielijk gestorven.12 De notaris Lammens, haar swaeger, die seer gesuspecteert word, krijgt bij testament 12000 Rds dat goed is voor zijn crediteuren, en zijn dogter 5000 Rds de Weeskamer is in de boedel, welke thans nog op driehondertduijsend Rds geschat word. De Engelschen geven voor het wrak van het verongelukte Japanse schip om de Noordwest van Bonee gesien te hebben, indien er menschen afgekomen zijn, so zijn zij sekerlijk door die Barbaren om 't leeven gebragt.”13 Reeds in 1635 komen we in Batavia practiserende advocaten tegen, maar de animo moet niet groot geweest zijn, in ieder geval niet in 1741 toen, in een antwoord op de problemen in Indië, de Heren XVII besloten vier advocaten in de eerstvolgende drie jaren, drie in de daaropvolgende drie jaren, dan twee in de daaropvolgende twee jaren en vervolgens elk jaar één advocaat naar Indië te zenden. Ze zouden het eerste jaar in Compagniesdienst zijn en moesten daarna, als ze zich zo met deze hulp zelfstandig konden vestigen, minstens twaalf jaar practiseren. Drie of vier van hen zouden in Ceylon gestationeerd worden.14 De uitgezondenen moest in Nederland geboren en Hervormd zijn en minstens drie jaren in Nederland gepractiseerd hebben. Het aantal advocaten in Batavia was geen limiet gesteld.15 Schults moet in 1756 in Indië uitgekomen zijn als advocaat en was wellicht zo’n uitgezondene. Dat hij de Goeverneur-
10 11 12
13 14 15
Deze twee personen kon ik niet in de Naam-Boekjes van de Wel Ed. Heeren der Hooge Indische Regeringe (...) terugvinden. Wellicht kan genealogisch onderzoek naar Richard hun namen onthullen. Slaat H op de Prins van Oranje? Men zou dan echter “sijne” verwachten. De Residentie op de Oostkust van Java tegenover het eiland Madoera. Hier blijkt dat de brief niet ineens geschreven is: eerst was vrouw Schreuder nog zwanger, nu is het 6 oktober 1769 (zie hierna). Wanneer de brief wegging is niet bekend, maar waarschijnl jk met het schip dat op 23 oktober 1769 op retour ging. Hij kan dus eerder begonnen zijn en op 20 oktober de brief hebben afgesloten. Het was niet te achterhalen om we k schip het hier ging. Heren XVII 3 april 1742, NIP 5.456-457. NIP 5.455.
216 “Ja Schults ik ben mijn woord quijt” _________________________________________________________________ Generaal niet vertrouwde was verre van ten onrechte. Van der Parra, Goeverneur-Generaal van 1761 tot 1775, was zeer nepotistisch. Zo intrigeerde hij jaren tegen de Goeverneur van Ceylon, Jan Schreuder,16 om in diens plaats een neef benoemd te krijgen.17 Het is dezelfde Schreuder, later Raad van Indië, wiens overlijden in deze brief gemeld wordt. De nalatenschap, waarschijnlijk van Schreuder waarbij dan vanwege de posthumus de Weeskamer moest administreren, was aanzienlijk: 750.000 gulden, maar Schreuder was niet eens zo’n rijk persoon. De nalatenschap van een andere Raad van Indie, Hartingh, bestond, in 1767, alleen al uit 900.000 rijksdaalders in obligaties.18 Schults beklaagde zich in deze brief over het nepotisme van de GoeverneurGeneraal Van der Parra en over andere misbruiken in de jurisdictie. Uiteraard stak het hem zeer dat hij niet de post van Advocaat-Fiscaal had gekregen, een post die een bescheiden salaris verschafte, maar zoals zo vele hoge posten ook de mogelijkheid tot verdere verrijking,19 wat de teneur ongetwijfeld beïnvloed zal hebben. Het was duidelijk dat Van de Parra al vóór de dood van Van Senden20 diens post aan Lokman21 had vergeven. Schults klaagde waarschijnlijk terecht, want zowel de Advocaat-Fiscaal als de leden van de Raad van Justitie moesten uit de meest bekwame der praktizerende advocaten van Batavia gekozen worden en Lokman was Raad van Justitie; echter ook al eerder dan Schults in Indië. Het was echter niet gezegd dat het de oudste advocaat in het ambt moest zijn.22 Dat Lokman geavanceerd werd om de geveinsde godvrucht van zijn vrouw hoeft allerminst een verzinsel te zijn: Van der Parra was een zeer vroom man. Dat de kat omwille van de smeer de kandeleer likte, was ook niet vreemd, aangezien de Goeverneur-Generaal een schier almachtige positie innam en het systeem van die tijd, óók in Nederland, nu eenmaal zo was dat het in de macht van bepaalde personen lag, posten te vergeven. In de smaak vallen en
16
17 18 19
20 21 22
Jan Schreuder, geboren Hamburg 1704, ging in 1727 naar Indië, werd Goeverneur en Directeur van Ceylon in 1756-1761 en door Van der Parra zó dwarsgezeten vanwege de genoemde neef (Lubbert Jan van Eck), dat hij in 1761 terugtrad. Hij werd Raad Extraordinaris in 1755 en Ordinaris in 1762; stierf te Batavia op 16 jan.1769 te Batavia (F. de Haan, Priangan, Batavia 1912, Deel. IV §1890; 79-81). Petrus Albertus van der Parra, geboren Ceylon 1714, gestorven Batavia 1775, GoeverneurGeneraal 1761-1775. Zijn bewind werd door een zwaar nepotisme gekenmerkt. Zie Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, 7.940-942; meer speciaal 101-103. F. de Haan, Uit de nadagen van de "Loffelijke Compagnie", Amsterdam 1984, 20: daar kwamen dan nog b j onroerende goederen als zijn huis in Weltevreden, verder slaven enz. In 1744 was het salaris 50 gulden, waar dan nog de emolumenten (zoals de helft der boetes) b jkwamen. De bijverdiensten lagen waarsch jnlijk in het niet-vervolgen van delicten als smokkelen tegen een percentage van de handel, zoals de Water-Fiscaal dat deed (6% volgens de anonymus in ARA 1.10.46 nr. 17). De liberalisatie van de handel op de buitengebieden had de inkomsten overigens flink verminderd (NIP 5.156). Mr Wouter Rudolph van Senden, uit Utrecht, ingeschreven Universiteit Utrecht 1753, Advocaat-Fiscaal sedert 1763. Mr Hendrik Adriaan Lokman, Raad extraord. van Justitie in 1754, ord. in 1763. NIP 5.457.
Summa Eloquentia 217 _________________________________________________________________ recommandaties hielpen dan en ook Schults zelf zag in recommandaties vanuit Nederland – van personen dan, zoals Hope, aan wie het Van der Parra veel gelegen kon zijn, ze te vriend te houden – zijn (enig) heil. Wat Van Gheren betreft, al was hij een gemengdbloedige en was hij kennelijk de verbanning nauwelijke ontlopen of waardig,23 hij had nog altijd rechten gestudeerd en zo ongekwalificeerd kan hij ook niet zijn geweest; Falck wellicht ook.24 Dat er echter zelfs in Indië grenzen waren aan wat iemand kon doen, ook al werd hij geprotegeerd, blijkt uit de passage over Richard.25 Valsemunterij26 was te veel, ook voor iemand Vos, een aangetrouwde neef van Van der Parra,27 die aan de zelfverrijking volop meedeed.28 Dat Richard door een houten kaaiman opgeslokt en op de kust van Bengalen uitgespuwd zou zijn is niet te geloven als het letterlijk gemeend is. Bedoelde Schults ermee te zeggen dat men Richard de gelegenheid had gegeven te ontsnappen en aan boord van een schip naar Bengalen te gaan? Dan wijst Schults op een ander bederf in de rechtsbedeling: de processen waarbij de rechters eigenlijk te zeer met een partij verbonden waren om een onpartijdig oordeel te geven. De zaak waarnaar Schults verwijst29 was er een, waarbij Helvetius30 was betrokken, die weer de schoonvader van de DirecteurGeneraal Jeremias van Riemsdijk, Raad van Indië, was.31 Dat de Heren XVII deze zaak dan weer naar de Hoge Regering in Batavia ter afdoening verwezen, zal de uitslag wel meteen hebben vastgelegd, daar het zeer onwaarschijnlijk is, ook gezien de macht van de Goeverneur-Generaal, dat men een beslissing zou hebben genomen die ongunstig voor de schoonvader van een lid van de Hoge Regeering zou uitvallen. Ook hier klaagt Schults terecht, want met de ongetwijfeld in Nederland bekende familiaire verbinding had men een
23 24 25 26 27
28 29 30 31
“Water en vuur” verw jst naar de interdictio aquae et ignis, de verbanningsstraf. Mr Joh. Gab. van Gehren, geb. te Batavia, ingeschreven Universiteit Leiden 1765, Raad ord. van Justitie 1767; Mr George Carel Falck, Raad ord. van Justitie 1767. Waar hij studeerde was niet te achterhalen. Mr David Richard, uit Utrecht, ingeschreven Universiteit Utrecht 1758, uitgekomen 1760, Koopman, Fiscaal en Cassier te Malacca in 1763, Resident van Grissee 1769. Zie NIP 17. 160-161, nrs. 3012-3033 voor de strafbaarstelling van valsemunterij en de inen uitvoer van valse munten in Indië. Johannes Vos, Goeverneur van Java’s Noord-Oost-Kust, Raad extraord. van Justitie in 1769. In ARA 1.10.46 nr. 17 wordt door een anonymus (niet van ingenomendheid ontbloot) gezegd, dat h j schraal en kaal in het land was gekomen, sluw als een vos onder zijn vriendelijkheid en “gelijk Judas den verraader”, getrouwd met de broeders dochter van Van de Parra, die hem toen het goevernement van Java gaf. Of dacht Vos zo de plaats vrij te maken voor een gunsteling uit eigen kring? Richard was stellig vanuit Nederland geprotegeerd en dan had Van der Parra hem alleen geholpen om zo weer in Nederland steun te verwerven. Deze was niet na te speuren. Mr Willem Vincent Helvetius, o.m. President van de Raad van Justitie tot zijn dood in 1771. Van Riemsd jk was getrouwd met Louisa Helvetius.
218 “Ja Schults ik ben mijn woord quijt” _________________________________________________________________ voorzichtiger beslissing mogen nemen. Overigens vermeldt hij zelf, dat Van der Wijk32 wel een goede Raad was; er waren dus ook integere mensen in het bestuur. Van Riemsdijk zelf zou in 1775 Goeverneur-Generaal worden tot zijn dood in 1777.33 Een ander bederf was, (ook) in de strafrechtspraak, de beïnvloeding op politieke gronden; althans, het lijkt dat hier niet (alleen) vriendjespolitiek heeft gespeeld. Schults noemt het geval van Willem Schoester, Boekhouder en Resident van Lampong-Tonlang-Branwang, die de Raden Tjakira Nagara had doodgeschoten en daarom in 1766 aan de justitie was overleverd.34 Zoals Schults het weergeeft had hij in gerechtvaardigde noodweer gedood
(“geleid
door
onberispelijke
[zelf]verdediging”),
wat
naar
de
35
strafrechtsleer van die tijd straffeloosheid had betekend. Hij werd echter toch ter dood veroordeeld, wat op politieke gronden gebeurd kan zijn om de inheemse adel te vriend te houden. Dat laatste zal zeker een rol hebben gespeeld bij de neef van het hoofd der Chinesen Lim Tjipko,36 die gepardonneerd werd voor een moord, waarop anders altijd de doodstraf stond,37 en naar China opgezonden. Dat was ongelijke rechtsbedeling, wellicht was er omgekocht, maar er kan ook bij meegespeeld hebben dat men het hoofd der Chinesen gunstig wilde stemmen gezien hun grote aantal (in de Ommelanden in 1768 24.503 op 108.507 personen totaal, waarvan 273 Europeanen).38 Dan zou het pardon politiek gemotiveerd zijn geweest, wat niet fraai is, maar toch in ieder geval enigermate verdedigbaar. De mededelingen over de weduwe Schreuder zijn in zoverre aardig, omdat het ons ook weer een inkijk geeft in de nauwe verwevenheid van de persoonlijke betrekkingen in de kleine bovenlaag van Batavia en we verder haar (formele) reactie kennen. Schreuder was op 16 januari 1769 op 65-jarige leeftijd
32 33
34 35
36 37 38
Jacob van der Wijk, Raad extraord. van Justitie in 1765, ord. in 1765. Jeremias van Riemsdijk, geb. 1712, stierf 1777 te Batavia, in 1760 Raad extraord. van Justitie, in 1764 Directeur-Generaal, in 1775 Goeverneur-Generaal, gehuwd met Louisa Helvetius. Ook hij was zeer nepotistisch (zie Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, Leiden 1911-1937 (10 delen), 7.1049; M.A. van Rhede van der Kloot, De Goeverneurs-Generaal en Commissarissen-Generaal van Ned.-Indië 1610-1888, ‘sGravenhage 1891, 104-106). ARA 1.10.2 no. 832 (Personalia). Zo Carpzow, in: Verhandeling der lijfstraffelijke misdaaden en haare berechtiginge, naar’t voorschrift des gemeenen rechts, getrokken uyt de schriften van den heer Benedictus Carpzovius, R.G. ... door Mr Dider k van Hogendorp. Rotterdam 1752, cap. 28 (“Van’t bestuur der straffelooze verweeringe”). Lim Tjipko, Kapitein der Chinesen sedert 1756. Zie Carpzow (boven) cap. 27. ARA 1.10.2 no. 3223: Inwoneraantal van Batavia en Ommelanden per ultimo 1768. In de stad zelf (waar sedert de Chinesenmoord van 1740 nauwelijks nog Chinesen woonden) waren er 1756 Europeanen op 15.320 inwoners totaal; de aantallen slaven waren 9371 voor de stad en 37.166 of 31.166 slaven. Ondanks het grote gezag van de Verenigde OostIndische Compagnie moet deze getalsmatige verhouding de Nederlanders steeds angst hebben ingeboezemd, zoals ook uit de Chinesenmoord blijkt, waarb j angst tot grote gewelddadigheid aanzette.
Summa Eloquentia 219 _________________________________________________________________ gestorven; zijn weduwe beviel op 6 oktober 1769 en overleed tezelfder dag, op drie maanden na 40 jaar oud.39 Het is natuurlijk niet onmogelijk dat Schreuder de vader van het kind was, maar het is dan wel op het laatste nippertje geweest en de verdenking van eens anders vaderschap, ongetwijfeld ontsproten in de Bataviase roddelzucht (waar ook Schults zich blijkens zijn brief niet geheel aan kon onttrekken), is begrijpelijk; of het van de zwager van Schreuders weduwe, de notaris Lammens40 (die dan met haar zuster getrouwd moet zijn geweest), was, moeten we diezelfde roddelzucht overlaten. De oudste dochter van Schreuder werd vervolgens gescheiden en achterlaten, een andere dochter ging trouwen met Van Vlissingen, een koopman. Voor deze deed Schreuders weduwe, toen ze Thomas Hope van het overlijden van haar man op de hoogte stelde (“alles verlooren”), meteen het verzoek tot recommandatie voor de nu openstaande plaats in de Raad van Indië: het ijzer moet men smeden als het heet is.41 Zover kwam het niet maar waarschijnlijk hielp het iets: Van Vlissingen vertrok als Goeverneur en Directeur in 1771 naar Coromandel. De brief, die zeker met een dosis rancune is geschreven, geeft ons desondanks, aangezien andere bronnen op hetzelfde wijzen, een vrij betrouwbaar beeld “van binnen uit” van hoe nepotisme, recommandatie en gewinzucht de rechtspraak in Batavia corrumpeerde. Toch moeten we ook bedenken, zelfs al nemen we het geringe aantal Europeanen in Batavia in aanmerking, dit lang niet voor alle gevallen zal hebben gegolden. Er werden ook processen gevoerd waarbij de Bataviase top niet betrokken was. De Rooms-Hollandse juristen zullen ongetwijfeld gebruikt zijn, hier en ook in de buitengebieden; Antonius Matthaeus’ De Criminibus was zelfs op Ambon en in Makassar aanwezig.42
39 40 41
42
ARA 1.10.46 nr. 63: Clara Geertruida de la Haye, douarière Jan Schreuder. Mr Pieter Willem Lammens, sedert 1767 notaris. ARA 1.10.46 nr. 36, brief van C.G. de la Haije, douarière Schreuder, 7 mei 1769: (...) De traanen, die ik dagelijks daarover storte, z jn regelmatig, alzoo ik in mijn waarde en dierbare Schreuder alles verloren heb. Het treurige Noodlot, hetwe k na de tegenwoordige Gewoonte in deese Gewesten de Weduwen gemeenlijk moeten ondergaan, naamentlijk kleinachting, dewelk dikwijls tot Beledigingen en Vervolgingen overgaat, is nu ook het mijne. Ik verzoek dierhalven (...) de Gunst voor m jn aanstaande Schoonzoon, de Heer Reinier van Vlissingen, tweede Opperkoopman des Casteels, om zijne Bevordering tot Raad van Indien genegentl jk te willen effectueeren, dat ik, ontbloot van alle hulpe en Ondersteuning, als niemand hebbende en nog van mijne, nog van de kant van mijn zaalige Egtgenoot, van dewelke ik deselve verwagten konde, daardoor wederom een steunsel voor mij en de mijne bekomen mogte. (...).” Ook vraagt ze nog om financiële ondersteuning omdat haar man de Compagnie zo lang en trouw, zonder eigenbaat, diende. Dat Hope dit allemaal voetstoots aannam, lijkt twijfelachtig. Zie J. van Kan, De rechtsgeleerde boekenschat van Batavia ten tijde van de Compagnie, Bandoeng 1935; J. van Kan, Uit de rechtsgeschiedenis der Compagnie. Tweede Bundel, Rechtsgeleerd bedrijf in de buitencomptoiren, Bandoeng 1935, 175vv. - 161, 162: Matthaeus in het Rechtsboekje van Ambon (160, 162) en op Ambon (185), in Makassar (181).
220 “Ja Schults ik ben mijn woord quijt” _________________________________________________________________ Wat Schults betreft, hij was nog steeds in Batavia in 1776 en waarschijnlijk ook nog in 1792, en dan zeker de oudste advocaat.43 In 1775 kreeg hij een boete van 100 ducatons opgelegd omdat hij voor de Raad van Justitie onpassende taal had gebruikt: had hij zich te kritisch ten aanzien van het rechtssysteem opgesteld?44 Was dat wellicht al de reden in 1769 geweest, dat hij niet de begeerde post kreeg? In dat geval stond hij zeker niet alleen, want hervorming van de rechtsbedeling stond aan het einde van de achttiende eeuw in Nederland hoog op de politieke agenda.45
43 44 45
Realia, s.v. Revisie, 5 januari 1776; s.v. Waterlijdingen, 14 december 1792. Hoge Regering, Res. 5 januari 1775. Zie A.J.B. Sirks, De Bataafse Revolutie en Nederlands-Indië. De gedachte aan een codificatie voor Indië: De Bataafse Omwenteling en het Recht, red. O. Moorman van Kappen, E.C. Koppens, N jmegen 1997, 175-195.