J a a r b o e k 2008
NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Postadres Bezoekadres Telefoon Fax Website
: : : : : :
Postbus 1568, 3500 BN Utrecht Otterstraat 118-124, Utrecht 030 - 2729700 030 - 2729729 www.nivel.nl www.nivel.eu
N I V E L
Jaarboek2008
Jaarboek 2008
ISBN 978-90-6905-960-0 http://www.nivel.nl
[email protected] Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729 ©2009 NIVEL, Postbus 1568, 3500 BN UTRECHT Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het NIVEL te Utrecht. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning in artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoudsopgave Spreken met de bestuurder!
7
Inventarisatie van kansrijke beweeginterventies
10
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
11 11 12 13 14 15 16 17
Gezondheid en ziekte MRSA dringt nog niet door in de huisartsenpraktijk Depressieve patiënt na beroerte vaker naar verpleeghuis Huisarts ziet meer mensen met seksuele problemen en relatieproblemen Huisartsen moeten hiv-test bespreken met risicogroepen Vrouwen meer Olympisch goud. Ook meer blessures? Boer gezonder Gemeentes collectief aan de beweegkriebel
CQ-index: het meten van patiëntervaringen met zorg en zorgverzekeraars
20
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
21 21 22 23
Patiëntenervaring en participatie Drie vragen over CQ-index beantwoord Nederlander verdeeld over rol religie en cultuur in de huisartsenpraktijk CQ-index vragenlijsten voor mammacare en reumatoïde artritis Gewoon meedoen is niet vanzelfsprekend Vooral betere buitenlandse operatie trekt Nederlander Patiënten met chronisch vermoeidheidssyndroom zien uit naar nieuwe richtlijn
24 26 27
Informatieverstrekking aan patiënten met kanker
30
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
31 31 32 33 35 36 37 38 39 39
De praktijk van de zorg Patiënt met kanker onthoudt weinig uit eerste gesprek met arts Fysiotherapiebezoek laatste jaren stabiel Oorzaken van incidenten in ziekenhuizen onderzocht Patiënt gaat met bekende klacht direct naar de fysiotherapeut Eenpersoonskamer in ziekenhuis beter voor de communicatie Verpleegkundige steeds belangrijker voor chronisch zieke Leefstijl blijft een lastig onderwerp Patiëntveiligheid eerstelijnszorg Drukke huisarts houdt oog voor psychische problemen
3
4
3.10 Medisch handelen varieert tussen praktijken
41
Ontwikkeling EPD-scan huisartsenzorg
44
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13
45 45 46
Aanbod en organisatie van de zorg Huisarts bereidt zich voor op nieuwe eerste lijn Kwart meer artsen nodig in 2025 vanwege vergrijzing, bevolkingsgroei en feminisering Zorginstellingen beter voorbereid op rampen Huisartsopleider vergrijst, op zoek naar jonge aanwas Elektronisch patiëntendossier doorgelicht Doktersassistente en praktijkondersteuner hebben ieder hun ‘eigen’ patiënten Personeelstekort in de kraamzorg Liever praten dan pillen voor patiënt met depressie of angststoornis Buurten waar huisartsen vergoeding voor krijgen geactualiseerd Buurtzorg: nieuw en toch vertrouwd De televisiezuster komt eraan Achterstandswijken: vaker en korter naar de huisarts Elektronische patiëntendossiers fysiotherapeuten als onderzoeksmateriaal
47 47 49 50 51 52 53 54 55 57 58
Evaluatie Reclamebesluit Geneesmiddelen
60
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11
61 61 62 62 64 65
Structuur en sturing Zorgverzekeringswet en huisartsenzorg Nederlandse bloedvoorziening is op orde Aanvullende tandzorgverzekering Wandelstok en scootmobiel zijn allebei hulpmiddelen Dekking aanvullende verzekering belangrijkste reden om te wisselen van zorgverzekeraar Blinde vlekken in Europese gezondheidsinformatie Toezicht op geneesmiddelenreclame moet beter Internet populairste informatiebron bij zoektocht naar zorgverzekering Sloveense huisarts kan meer aan kwaliteit doen Landelijke koepel cliëntenraden doet het goed Sneller Beter blijkt vooral een aanjager
66 67 68 69 70 71
Belastingaftrek door chronisch zieken en gehandicapten
74
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
Uitkomsten Campagne griepprik succesvol Een pil van de verpleegkundige is net zo veilig als een pil van de dokter Aandacht en optimisme van de huisarts goede remedie bij alledaagse klachten Praatje tussendoor verbetert kwaliteit van leven Richtlijnen verspreiden is niet genoeg Griepprik beschermt ook tegen resistent virus Chronisch zieken en gehandicapten blij met de dokter Minder ziek bij helder verzuimbeleid
75 75 76 77
7 7.1 7.2
Verspreiding van NIVEL kennis en expertise Verspreiding NIVEL kennis Externe lidmaatschappen, commissies, redacties
85 85 86
8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 8.10 8.11 8.12
Publicaties Internationale artikelen Internationale boeken en boekbijdragen NIVEL dissertaties Overige dissertaties Nederlandse wetenschappelijke artikelen Artikelen in vaktijdschriften Nederlandse boeken en boekbijdragen NIVEL rapporten Gepubliceerde abstracts Factsheets Lezingen en posters Digitale producten
93 93 97 98 99 99 101 102 103 107 110 110 123
9
Het bestuur
125
10
Personele zaken
127
78 79 80 81 83
5
Spreken met de bestuurder!
N
I
V
E
L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
Ziekenhuisbestuurders schijnen gemiddeld maar 2.8 jaar mee te gaan. Dat is wel erg kort en een van de aanleidingen voor de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ) om zich over besturing in de gezondheidszorg te buigen (RVZ, Governance en kwaliteit van zorg, 2009). De vorige bestuurders van het NIVEL hielden het langer uit. Het jaar waar dit Jaarboek over gaat, 2008, was het laatste jaar van Jozien Bensing en Jouke van der Zee als bestuurders van het NIVEL, na zo’n 25 jaar directeurschap. Jouke van der Zee heeft gebruikgemaakt van de VUT-regeling en Jozien Bensing is aangebleven als buitengewoon programmaleider Communicatie en gezondheidspsychologie. En ook de huidige bestuurder denkt het langer dan 2.8 jaar te zullen uithouden. Nu is er wel verschil tussen zorginstellingen en een onderzoeksinstituut als het NIVEL, maar er zijn ook overeenkomsten. In beide werken we met professionals en -hoewel er verschillende opvattingen bestaan over de sturing van professionals- is het idee van sturing op de inhoud door bestuurders die ook verstand van de inhoud hebben, nog steeds een goed principe. Niet alleen voor onderzoeksinstituten maar ook voor zorginstellingen. Sturing op de inhoud vraagt om communicatie, uitwisselen van ideeën en argumenten om de belangen van individuele professionals en de organisaties waarin zij werken op één lijn te krijgen. Vooral bij grote veranderingen is dat belangrijk. Zo’n verandering is de transformatie van de gezondheidszorg, die weliswaar al geruime tijd aan de gang is, maar de laatste jaren in een stroomversnelling is gekomen. Deze transformatie wordt nu duidelijk merkbaar in de instellingen voor gezondheidszorg en in het werk van professionals. Waar de communicatie tussen bestuurders en professionals stokt is het wachten op problemen. Van Westerloo heeft dat in een prachtig boek over de Nederlandse politiek beschreven onder de titel ‘Niet spreken met de bestuurder’ (Bezige Bij, 2003). Zorginstellingen zijn door autonome invloeden en door fusies steeds groter geworden. Daardoor is de afstand tussen bestuurders en de uitvoering van de zorg ook toegenomen. Bij toenemende schaalgrootte wordt sturing op de inhoud moeilijker zo niet onmogelijk. Ligt daar misschien de sleutel voor het lastige probleem van de optimale omvang van zorginstellingen?
7
Niet alleen de besturing van gezondheidszorginstellingen levert problemen, ook het toezicht kraakt. Het toezicht op instellingen heeft duidelijk gefaald bij het onderkennen van bedreigingen voor de kwaliteit van zorg. Omvallende zorginstellingen bedreigen het publieke vertrouwen in de zorg, niet alleen het vertrouwen in een specifieke instelling maar ook breder. Immers, als er op één plaats een probleem met de kwaliteit van de zorg kan zijn dat bekend is bij zorgverleners en bestuurders maar niet onderkend wordt door de toezichthouders, dan kan dat ook het geval zijn op andere plaatsen, zoals de plaats waar ik gezondheidszorg gebruik. In zijn algemeenheid wordt publiek vertrouwen beïnvloed door de persoonlijke ervaringen van mensen en de ervaringen van mensen in hun sociale netwerken. Maar juist door de aard van de gezondheidszorg is dat niet voldoende. Niet-professionals kunnen immers moeilijk beoordelen wanneer ze wat voor soort zorg in welke hoeveelheid nodig hebben en wat de kwaliteit van die zorg is. Er zijn ook institutionele garanties nodig in de vorm van opleidingseisen aan beroepsbeoefenaren, kwaliteitseisen aan instellingen, goed toezicht daarop en systemen voor het oplossen van problemen. Als we op die institutionele garanties niet kunnen vertrouwen, blijft er weinig over. Vertrouwen heeft niet alleen betrekking op goed kunnen (de competenties van de zorgverleners), maar ook op goed willen. Zorggebruikers zouden zich niet moeten hoeven afvragen of een bepaalde behandeling wordt ingezet of juist niet ingezet omdat dit goed is voor hun welzijn of het welzijn van een derde partij. Hier draait de discussie over de toelaatbaarheid van verticale integratie om het bezit (of de zeggenschap) van zorgverzekeraars over zorginstellingen of van de ene zorgverlener over de ander in zorgketens. Teveel worden de discussies over deze zaken gevoerd op basis van argumenten van efficiëntie en te weinig op basis van argumenten over de onbedoelde gevolgen voor zo iets ongrijpbaars als vertrouwen.
8
Maatschappelijke impact Inventarisatie van kansrijke beweeginterventies Doel onderzoek: Impact:
Het beoordelen van beweeginterventies zodat aangegeven kan worden in welke mate de interventies kansrijk en/of succesvol zijn in het bevorderen van lichaamsbeweging van te weinig actieve burgers.
- Op de website van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (www.nasb.nl) is een overzicht van kansrijke beweeginterventies weergegeven. - Er is een papieren overzicht van kansrijke beweeginterventies gemaakt. - Er zijn presentaties gegeven over de resultaten van het onderzoek. Vertegenwoordigers van gemeenten gebruiken dit overzicht om te bepalen welke interventies zij in de betreffende gemeente voor hun specifieke populatie willen inzetten.
Hoe:
Aan de hand van een door het NIVEL in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen ontwikkeld toetsingsformulier, zijn beweeginterventies beoordeeld op factoren als relevantie, uitvoerbaarheid, effectiviteit en kosten. Op basis van de scores op deze factoren zijn de beweeginterventies ingedeeld in de categorieën “koploper”, “achtervolger” en “peloton”. Omdat interventies vaak nog in ontwikkeling zijn en er ook nieuwe beweeginterventies bijkomen, zal het overzicht van interventies regelmatig worden geactualiseerd.
Wat:
Circa 60 beweeginterventies zijn beoordeeld en ingedeeld in “koploper”, “achtervolger” en “peloton”. Acht beweeginterventies werden daarbij ingedeeld in de “koploper” categorie. Deze resultaten zijn weergegeven in een overzicht en vervolgens verspreid onder gemeenten, interventie-eigenaren en andere belanghebbende partijen.
Gezondheid en ziekte
1
In het onderzoeksdomein Gezondheid en Ziekte staat de vraag naar de epidemiologie van ziektes centraal. Ongezondheid is één van de determinanten van zorggebruik 1.1 MRSA dringt nog niet door in de huisartsenpraktijk MRSA is vooral een ziekenhuisinfectie. De resistente bacterie blijkt nog niet doorgedrongen in de Nederlandse huisartsenpraktijk. Onderzoekers van het NIVEL en het Universitair Medisch Centrum in Maastricht publiceerden dit begin maart in Huisarts en Wetenschap.
2
0
0
8
Bijna een kwart van de Nederlanders draagt de bacterie Staphylococcus aureus bij zich, het antibioticagevoelige broertje van de beruchte ziekenhuisbacterie MRSA (meticilline resistente Staphylococcus aureus). De bacterie huist in de neus en de gastheer heeft er doorgaans weinig last van. Bij sterk verzwakte patiënten kan de bacterie echter een dodelijke infectie veroorzaken. Uit onderzoek van het NIVEL en het Universitair Medisch Centrum in Maastricht blijkt dat tweederde van de stafylokokkenstammen in de huisartsenpraktijk resistent is tegen penicilline en amoxicilline. “Deze antibiotica zijn dus nauwelijks meer zinvol bij zulke infecties”, stelt NIVEL-onderzoeker Gé Donker, “huisartsen schrijven ze bij S. aureus-infectie daarom ook niet meer voor.” Tegen andere antibiotica zijn de meeste S. aureus-stammen echter nog niet opgewassen. De onderzoekers vonden zelfs helemaal geen MRSA in de huisartsenpraktijken.
11
J A L E V I N
Donker, G., Stobberingh, E. Huisartsenzorg in cijfers: ligt MRSA overal op de loer? Huisarts en Wetenschap, vol. 51, (2008), nr. 3, p. 113.
A
R
B
O
E
K
Beperkt voorschrijven In de Nederlandse ziekenhuizen komt MRSA juist vaker voor. Tussen 2002 en 2006 vond een verdubbeling plaats van het aantal gevallen van MRSA. De oorsprong van MRSA ligt dus niet in de ‘open populatie’ maar in de ziekenhuizen en in bekende risicogroepen, zoals patiënten die in buitenlandse ziekenhuizen zijn verpleegd, patiënten met terugkerende huidinfecties, boeren die varkens of mestkalveren houden en gezinsleden van deze risicogroepen. Gé Donker: “Dat wij geen MRSA vinden in de huisartsenpraktijk laat zien dat de MRSA-uitbraken in de ziekenhuizen zich daarbuiten niet hebben verspreid. Om resistentie te voorkomen moeten huisartsen antibiotica beperkt blijven voorschrijven.”
1 Neuswat Het onderzoek werd uitgevoerd in 17 huisartsenpraktijken van de Continue Morbiditeits Registratie Peilstations Nederland van het NIVEL en 10 andere huisartsenpraktijken. De huisartsen namen een ‘neuswat’ af bij in totaal 2703 patiënten die niet vanwege een infectie hun spreekuur bezochten. In het bacteriologisch laboratorium van het Universitair Medisch Centrum in Maastricht werden de ‘neuswatten’ onderzocht op S. aureus en de gevoeligheid voor verschillende antibiotica.
Lees ook: Akkerman, A.E., Kuyvenhoven, M.M., Verheij, T.J.M., Dijk, L. van Antibiotics in Dutch general practice: nationwide electronic GP database and national reimbursement rates. Pharmacoepidemiology and Drug Safety: 17, 2008, nr. 4, p. 378-383
1.2 Depressieve patiënt na beroerte vaker naar verpleeghuis Patiënten met een depressie die een beroerte krijgen, hebben een grotere kans dat ze na ontslag uit het ziekenhuis niet teruggaan naar huis maar worden opgenomen in een verpleeghuis of revalidatiecentrum. Onderzoekers van het NIVEL, het Trimbos Instituut, het AMC en de VU publiceerden dit begin 2008 in het Amerikaanse wetenschappelijke tijdschrift Stroke. Een depressie na een beroerte komt veel voor. Ongeveer een derde van de patiënten heeft na de beroerte een depressie, waardoor onder meer het herstel langer duurt. Over de invloed van een depressie vóór een beroerte is echter weinig bekend. Verpleeghuis Een op de vijf patiënten overleeft een beroerte uiteindelijk niet. Van degenen die de beroerte overleven hebben – na ontslag uit het ziekenhuis – de patiënten met een depressie vooraf een bijna vijf keer grotere kans op opname in een verpleeghuis of andere instelling. Patiënten met andersoortige psychiatrische aandoeningen en zonder psychische problemen kunnen na ontslag relatief vaker naar huis. In de duur van het ziekenhuisverblijf vonden de onderzoekers geen verschillen. De onderzoekers keken naar ziekenhuisverblijf en ontslag van drie groepen patiënten: 41 patiënten met depressie, 62 patiënten met een andersoortige psychiatrische aandoening en 211 patiënten zonder psychiatrische problemen. Ze analyseerden hiervoor gegevens uit de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk en gegevens uit ziekenhuizen.
Nuyen, J., Spreeuwenberg, P., Groenewegen, P.P., Bos, G.A.M. van den, Schellevis, F.G. Impact of preexisting depression on length of stay and discharge destination among patients hospitalized for acute stroke: linked register-based study. Stroke, vol. 39, (2008), nr. 1, p. 132-138.
Slechter herstel Om de mechanismen achter het grotere aantal verpleeghuisopnames van deze patiënten te ontrafelen is nog verder onderzoek nodig. NIVEL-onderzoeker François Schellevis: “Het is mogelijk dat zij zich door symptomen van depressie, zoals neer-
12
1 slachtigheid, minder motivatie, energie en concentratie, moeizamer en langzamer kunnen aanpassen aan de hersenschade door de beroerte. Of dat ze afhankelijker zijn en blijven door de depressie. Het is ook mogelijk dat de gevolgen van de beroerte ernstiger zijn door de bestaande depressie. We weten het nog niet. Verder onderzoek kan wellicht ook aanknopingspunten bieden voor de behandeling. Zodat daarin al direct wordt meegewogen dat een patiënt ook depressief is, waardoor de uitkomsten misschien verbeteren.”
Lees ook: Prins, M.A., Verhaak, P.F.M., Bensing, J.M., Meer, K. van der, Health beliefs and perceived need for mental health care of anxiety and depression, the patients’ perspective explored. Clinical Psychology Review: 28, 2008, nr. 6, p. 1038-1058
1.3 Huisarts ziet meer mensen met seksuele problemen en relatieproblemen Het aantal mensen dat naar de huisarts gaat met vragen of problemen op het gebied van seksuele gezondheid is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Met name angst voor geslachtsziekten, erectieproblemen, anticonceptie en relatieproblemen zijn redenen voor deze toename. Dit blijkt uit de registraties van het NIVEL en het kenniscentrum seksualiteit van de Rutgers Nisso Groep. Raadpleegden in 2001 nog 5 per 1000 mannen een huisarts voor een seksueel probleem, in 2005 waren dat er 8,6 per 1000, een toename van 72%. Bij vrouwen steeg het aantal contacten van 9,2 naar 11,5 per 1000 vrouwen, een toename van 25%. Mannen en vrouwen, vooral 20-24-jarigen, gingen voornamelijk vaker naar de huisarts vanwege angst voor een geslachtziekte. Verder gingen vooral oudere mannen van 65-70 jaar beduidend vaker naar de huisarts vanwege erectieproblemen.
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
Anticonceptie Uit het onderzoek komt naar voren dat het gebruik van de pil tussen begin 2001 en eind 2003 beduidend is toegenomen van 17,4 naar 27,1 per 1000 vrouwen, totdat deze uit het ziektekostenpakket verdween per 1 januari 2004. Het gebruik daalde toen naar 16,6 per 1000 vrouwen. Inmiddels is de pil voor vrouwen tot 21 jaar weer in het basispakket opgenomen. Het gebruik van het spiraaltje en de ‘nieuwe’ anticonceptiemiddelen zoals de Nuvaring (anticonceptiering) lijken aan een opmars bezig (met respectievelijk 84% en 250%). Contacten met de huisarts over de morning-afterpil zijn in 2005 met 60% gedaald ten opzichte van 2004, omdat deze ook zonder recept bij de apotheek en de drogist verkrijgbaar is.
N
I
V
E
L
Bij relatieproblemen raadplegen vrouwen ongeveer twee keer zo vaak de huisarts als mannen (respectievelijk 6,9 en 3,3 per 1000). Bij zowel mannen als vrouwen is het aantal contacten in verband met relatieproblemen ten opzichte van 2001 in 2005 toegenomen met ruim 30%. Het merendeel van deze mensen is 35-44 jaar.
13
1 Diversiteit rol huisarts De huisarts heeft dus de afgelopen jaren te maken gekregen met meer vragen omtrent seksuele en reproductieve gezondheid en relatieproblemen. Wellicht is het taboe voor patiënten hieromtrent afgenomen. Dit geldt heel duidelijk voor mannen met erectieproblemen sinds de komst van erectiemiddelen. Ook voor anticonceptiemiddelen en advies over geslachtsziekten lijkt de huisarts steeds beter bereikbaar en toegankelijk. De toename van angst voor geslachtsziekten kan zowel samenhangen met feitelijk vaker onveilig vrijen als met publiekscampagnes. Mogelijk voelen huisartsen ook minder schroom om seksualiteit ter sprake te brengen, en beschouwen zij het onderwerp meer dan voorheen als een onderdeel van hun werkdomein, wat ten goede komt aan een adequate signalering en verwijzing. De resultaten duiden in ieder geval in deze richting.
Lees ook: Rademakers, J.J.D.J.M., Muijsenbergh, M.E.T.C. van den, Slappendel, G., Lagro-Janssen, A.L.M., Borleffs, J.C.C. Sexual harassment during clinical clerkships in Dutch medical schools. Medical Education: 42, 2008, nr. 5, p. 452-458
1.4 Huisartsen moeten hiv-test bespreken met risicogroepen Van de naar schatting 18.500 mensen tussen de 15 en 49 jaar in Nederland die zijn besmet met hiv, zijn vier van de tien zich dit niet bewust. Onderzoekers van het NIVEL en Soa Aids Nederland bepleiten in Huisarts en Wetenschap risicogroepen aan te raden zich te laten testen. Om zo meer met hiv-geïnfecteerde patiënten de mogelijkheid van behandeling te bieden. Tijdige behandeling biedt patiënten ‘gezondheidswinst’, leidt tot veiliger seks, en behandeling vermindert de besmettelijkheid van hiv (humaan immunodeficiëntievirus) drastisch. Risicogroepen zijn nog steeds vooral homoseksuele mannen, mensen die zijn geëmigreerd uit hoog-endemische gebieden zoals delen van Afrika en Zuid-Amerika, drugsgebruikers die spuiten, en mensen met veel onbeschermde, wisselende seksuele contacten. NIVEL-onderzoeker en huisarts Gé Donker: “Als aids in het consult aan de orde komt, worden de patiënten doorgaans wel getest. Maar huisartsen laten het initiatief vaak bij de patiënt. Terwijl ze met iemand die tot een risicogroep behoort een mogelijke test eigenlijk moeten bespreken, ook als de patiënt dit onderwerp zelf niet aan de orde stelt.” Angst voor aids Mensen die bang zijn een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) te hebben, kunnen terecht bij de SOA-poliklinieken van de GGD en bij de huisarts. Tweederde van de mensen met SOA-klachten gaat naar de huisarts. Tot 2005 zagen huisartsen een toename van het aantal consulten vanwege ‘angst voor aids’. Vooral onder 20- tot 29jarigen. In de grote steden was dat aantal hoger dan in kleine steden en op het platte-
14
1 land. In 2006 en 2007 daalt het aantal consulten vanwege ‘angst voor aids’ weer, ook in de grote steden. Het percentage testen, nadat tijdens het consult het risico op hivbesmetting is besproken, blijft echter stijgen. Als een patiënt om een hiv-test vraagt, wordt dat bijna altijd gehonoreerd. En in 2007 wordt 10% van de patiënten getest op initiatief van de huisarts. Verborgen patiënten Donker: “Om meer verborgen hiv-patiënten aan de oppervlakte te brengen zou de huisarts met patiënten uit de risicogroepen mogelijk een gesprek moeten aangaan over hiv als zij met een andere klacht komen. Afhankelijk van de risico-inschatting, kan de huisarts de patiënt voorstellen zich te laten testen. Lastig hierbij blijft, dat je dan louter selecteert op risicogroepen, wat gemakkelijk als stigmatiserend of discriminerend kan worden gezien. En je kunt je ook afvragen of deze aanpak wel past bij de rol van de huisarts.”
Donker, G., Wolters, I., Bergen, J. van Huisartsenzorg in cijfers: huisartsen moeten risicogroepen testen op hiv. Huisarts en Wetenschap, vol. 51, (2008), nr. 9, p. 419.
15
0 0 2 K E O B R A J A L E V
Riskante sporten In 2005 meldden huisartsen dat van de 10.000 mannen er 128 naar de huisarts gingen met een sportletsel, vergeleken met 56 (30%) vrouwen. In 2007 waren dat al 179 mannen en 103 (37%) vrouwen, zo blijkt uit de Continue Morbiditeits Registratie (CMR) waarmee het NIVEL bijhoudt hoe vaak een aantal ziekten, gebeurtenissen en verrichtingen voorkomen in Nederlandse huisartsenpraktijken. NIVEL-onderzoeker Gé Donker: “Veel mannen beoefenen een contactsport zoals voetbal. Daarbij gaat wel eens iets mis. De toename onder vrouwen komt waarschijnlijk doordat vooral
I
Donker, G.A. Continue morbiditeits registratie peilstations Nederland 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 178 Lees ook: Puts, M.T.E., Deeg, D.J.H., Hoeymans, N., Nusselder, W.J., Schellevis, F.G. Changes in the prevalence of chronic disease and the association with disability in the older Dutch population between 1987 and 2001. Age and Ageing: 37, 2008, nr. 2, p. 187-193
N
Lichaamsbeweging is goed voor de gezondheid. Mensen die sporten gebruiken minder gezondheidszorg en sporten leidt tot minder arbeidsverzuim en verhoogt de productiviteit. Maar sporten kent ook een schaduwzijde: de blessure, of het zogenoemde sportletsel. Raadpleegden in 2005 nog 92 op de 10.000 mensen hun huisarts voor een sportletsel, in 2007 waren dat er al 141. In 2006 zijn de kosten van een inactieve leefstijl voor de gezondheidszorg geraamd op 744 miljoen euro en de kosten van blessures op 140 miljoen euro.
8
1.5 Vrouwen meer Olympisch goud. Ook meer blessures? De Nederlandse vrouwen sleepten meer Olympische medailles in de wacht dan de mannen. In Nederland wordt meer gesport, en vooral vrouwen gaan steeds meer sporten en krijgen meer blessures. Aanvankelijk hadden mannen ruim twee keer zoveel sportletsels, maar vrouwen zijn bezig met een inhaalslag.
1 vrouwen van middelbare leeftijd en ouder ook steeds meer gaan sporten. Waardoor ook onder vrouwen het aantal sportletsels zal toenemen.” Toch lijkt volgens Donker de toename aan sportletsels in de huisartsenpraktijken niet alleen te verklaren door meer sporten. “Naast dat mensen meer gaan sporten, wordt een deel van de toename waarschijnlijk ook verklaard doordat de huisartsenzorg sinds de komst van de huisartsenposten beter georganiseerd is in de avonden en het weekeinde. Waardoor mensen goed en snel bij de huisarts terechtkunnen.” 1.6 Boer gezonder Bestaande registraties van beroepsziekten missen een groot deel van de beroepsziekten in Nederland. Het elektronisch patiëntendossier van de huisarts blijkt een goede aanvulling voor onderzoek naar ziekten die samenhangen met het werk. Uit onderzoek in de dossiers blijkt bijvoorbeeld dat schoonmakers en docenten meer psychische klachten en luchtwegklachten hebben en dat boeren juist gezonder zijn dan de meeste Nederlanders. Jaarlijks krijgen naar schatting tussen de 50.000 en 100.000 Nederlanders een beroepsziekte, een aandoening die wordt veroorzaakt door het werk of de arbeidsomstandigheden. In het Nationale Registratiesysteem Beroepsziekten melden bedrijfsartsen per jaar echter beduidend minder mensen met een beroepsziekte: ongeveer 6000. Dit heeft verschillende oorzaken. Bedrijfsartsen zien mensen met een beroepsziekte niet als er geen ziekteverzuim is, werknemers uit het midden- en kleinbedrijf kunnen vaak maar beperkt bij een bedrijfsarts terecht en bedrijfsartsen zijn niet altijd even gemotiveerd om een beroepsziekte te melden. EPD Geanonimiseerde elektronische patiëntendossiers van huisartsen kunnen bijdragen aan een oplossing voor deze problemen. Daarin worden immers alle klachten en aandoeningen bijgehouden, inclusief medicamenteuze behandeling en verwijzingen. Een bijkomend voordeel is dat de huisarts geen partij is tussen werkgever en werknemer. Iedere Nederlander staat ingeschreven bij een huisartsenpraktijk en het dossier wordt bij ieder contact bijgewerkt en vormt een continue bron van gegevens waarmee de patiënten in de loop van de tijd zijn te volgen. Om de relatie met het werk te kunnen nagaan, moet ook het beroep geregistreerd worden. Dit is eenmalig gedaan bij de huisartsen die deelnamen aan de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk.
16
Gezonde boeren In samenwerking met het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten/AMC vergeleek het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) de gezondheid van vier beroepsgroepen – boeren, bakkers, schoonmakers en docenten – met die van de rest van de beroepsbevolking. De onderzoekers keken naar klachten en aandoeningen, ervaren gezondheid en zorggebruik. Net zoals in de totale beroepsbevolking kwamen klachten van het bewegingsapparaat, psychische klachten, luchtwegklachten en huidaandoeningen het meeste voor. Bij schoonmakers meer dan bij de totale beroepsbevolking. Bij docenten kwamen deze klachten ook vaker voor, behalve de klachten aan het bewegingsapparaat. Deze bevindingen kwamen grotendeels overeen met resultaten uit bestaande registraties van beroepsziekten. Opmerkelijk is echter dat boeren gezonder blijken dan de totale beroepsbevolking. Een uitkomst die op basis van een beroepsziektenregistratie niet is te vinden. Het aantal bakkers in het onderzoek was te klein om uitspraken over werk en gezondheid te doen.
Nielen, M.M.J., Laan, G. van der, Pal, T., Verheij, R.A. Monitoring arbeid en gezondheid via de huisartsenpraktijk: een pilotstudy. Utrecht: NIVEL, 2008. 53 Lees ook: Maas, J., Verheij, R.A., Spreeuwenberg, P., Groenewegen, P.P. Physical activity as a possible mechanism behind the relationship between green space and health: a multilevel analysis. BMC Public Health: 8, 2008, nr. 206
0
LINH Het onderzoek toont aan dat patiëntendossiers van huisartsen goed te gebruiken zijn voor onderzoek naar de relatie tussen arbeid en gezondheid. Voorwaarde is wel dat daarbij het beroep van de patiënt wordt genoteerd. Dat is in 2008 eenmalig gebeurd in de 100 praktijken die in 2001 meededen aan de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk. Maar in principe is dit ook mogelijk in de continu doorlopende gegevensverzameling van het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH), waarin ongeveer 80 praktijken deelnemen. De informatievoorziening is bovendien snel uit te breiden in risicogebieden, bijvoorbeeld bij een uitbraak van vogelgriep of varkenspest.
8
1
A
R
B
O
E
K
2
0
1.7 Gemeentes collectief aan de beweegkriebel De Nederlander moet meer gaan bewegen. Van acht beweeginterventies is het stimulerend effect aangetoond, twaalf zijn goede achtervolgers. Er is een redelijke kans dat het met deze interventies lukt ons te verleiden tot meer lichaamsbeweging.
N
I
V
E
L
J A
De Nederlander wordt collectief te dik, waardoor de kans op hart- en vaatziekten, diabetes en depressie toeneemt. We moeten meer gaan bewegen en daarin ligt ook een taak voor de gemeentes. Binnen het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen krijgt een aantal ‘bewegingsarme’ gemeentes subsidie voor ‘beweeginitiatieven’. Inmiddels zijn er talloze interventies bedacht om mensen uit hun luie stoel te halen,
17
1 van judolessen op school, beweegkriebels voor peuterleidsters, tot wandelen met de bridgeclub voor ouderen. Er is echter weinig zicht op het effect van deze interventies. Voor het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen zijn 61 van deze beweeginitiatieven onderzocht op relevantie, effectiviteit en uitvoerbaarheid. Het rapport biedt gemeentes een overzicht van kansrijke interventies. Het onderzoek is gesubsidieerd door het ministerie van VWS. Kansrijk Acht beweeginitiatieven of interventies scoorden bijzonder goed. Van deze koplopers is het stimulerend effect op bewegen aangetoond. Daarbij zijn ze volgens de in het onderzoek gehanteerde criteria relevant en uitvoerbaar in elke gemeente. Twaalf interventies zijn goede achtervolgers. Ze zijn kansrijk, maar de effectiviteit is nog niet onomstotelijk bewezen. Drieëndertig volgen als peloton. Deze interventies zijn relevant, maar effectiviteit en uitvoerbaarheid zijn nog onder de maat. Acht interventies vielen af vanwege een te lage score. De beweeginitiatieven of -interventies richten zich op verschillende doelgroepen. Er zijn initiatieven om ouderen meer te laten bewegen, zoals het programma Denken en Doen. Ouderen komen bij elkaar om te bridgen en vanuit die sociale structuur gaan ze ook wandelen en andere lichamelijke activiteiten ondernemen. Een programma als Start to run richt zich op een grote groep van jong tot oud. In zes weken leer je hardlopen, met theorielessen over onderwerpen die variëren van schoenen tot voeding, met als afsluiting een hardloopevenement. Voor de kleintjes zijn er bijvoorbeeld de Beweegkriebels. Want er zijn ook al peuters met overgewicht en ‘bewegingsachterstand’, bijvoorbeeld kinderen die veel tv kijken of niet de mogelijkheid hebben om lekker buiten te spelen. Binnen dit programma worden peuterleidsters geschoold in het ontwikkelen en uitvoeren van een speels beweegaanbod.
Ooms, L.; Veenhof, C. Evaluatie van kansrijke interventies om lichaamsbeweging in de bevolking te bevorderen. Utrecht: NIVEL, 2008. 195
18
Maatschappelijke impact CQ-index: het meten van patiëntervaringen met zorg en zorgverzekeraars Doel onderzoek: Impact:
Met de CQ-index (CQI) als methodiek de ervaringen van cliënten met zorg en zorgverzekeraars meten, analyseren en rapporteren
- Op KiesBeter.nl en de website van de Consumentenbond worden elk jaar de ervaringen met zorgverzekeraars gepubliceerd, om mensen te helpen bij de keuze voor een nieuwe zorgverzekeraar. Openbare rapportage van de prestaties van de zorgverzekeraars heeft een positief effect op de kwaliteit van de dienstverlening. - Op KiesBeter.nl worden de ervaringen met zorgaanbieders en –instellingen (verpleeg- en verzorgingshuizen, gehandicaptenzorg) gepubliceerd, om mensen te helpen bij de keuze voor een zorgaanbieder of –instelling. - Zorgaanbieders krijgen vergelijkende informatie van CQI metingen zodat zij verbeteracties kunnen ondernemen op die kwaliteitsaspecten waar ze volgens hun patiënten relatief slecht scoren. - Zorgverzekeraars gebruiken de resultaten van CQI metingen bij de inkoop van zorg.
Hoe:
De CQ-index heeft deze impact kunnen bereiken door de betrokkenheid van veel verschillende partijen: zorgverzekeraars, verenigd in de Stichting Miletus, het NIVEL, het AMC (afdeling Sociale Geneeskunde), ZonMw, het Ministerie van VWS, koepelorganisaties, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties. Sinds 2007 is het Centrum Klantervaring Zorg de ‘beheerder’ van de CQ-index.
Wat:
De ontwikkeling van de CQ-index is het gevolg van een langjarige onderzoeksinspanning. De basis voor de CQ-index binnen het NIVEL werd in 1995 gelegd en resulteerde in het QUOTE instrument (QUality Of Care Through the Patient’s Eyes). Later is een combinatie gemaakt met de Amerikaanse CAHPS systematiek. Inmiddels zijn er CQ-indexen voor verschillende zorgaanbieders en voor verschillende patiëntengroepen. Het NIVEL doet veel onderzoek naar de verdere ontwikkeling van de systematiek en het gebruik van de resultaten.
Patiëntenervaring en participatie
2
In het onderzoeksdomein Patiëntenervaringen en participatie staat het perspectief van patiënten –ook wel burgers, consumenten, verzekerden of cliënten – centraal. In dit onderzoeksdomein gaat het om hun visie op de zorg en om hun deelname aan de samenleving. 2.1 Drie vragen over CQ-index beantwoord De CQ-index is inmiddels een veelgebruikt instrument om kwaliteit van zorg uit patiëntenperspectief te meten. In drie deelonderzoeken is de bruikbaarheid bekeken vanuit verschillende invalshoeken.
8
Voor een goede werking moet de zorgmarkt transparant zijn, zodat consumenten zicht hebben op de prestaties van de verschillende zorgaanbieders en -verzekeraars. Een hulpmiddel om transparantie te bereiken is het meten van de kwaliteit van de zorg vanuit het perspectief van patiënten. In Nederland worden de ervaringen van klanten met de zorg en wat zij belangrijk vinden, standaard gemeten met de Consumer Quality Index. Inmiddels zijn meerdere van deze CQ-index vragenlijsten ontwikkeld. Voor het eerst is de gebruikswaarde van de CQ-index wetenschappelijk onderzocht in drie deelonderzoeken.
N
I
V
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
Vormen van onderzoek In het eerste deelonderzoek is gekeken naar verschillende manieren om de ervaringen van mensen met de zorg in kaart te brengen: via mondelinge interviews, schriftelijke vragenlijsten of vragenlijsten via internet. Een combinatie van een vragenlijst via internet en een schriftelijke vragenlijst spaart kosten en blijkt betrouwbaarder gegevens op te leveren dan een onderzoek met alleen schriftelijke vragenlijsten. Wel blijft het belangrijk rekening te houden met een lage respons bij het afnemen van een vragenlijst via internet. Vooral ouderen reageren dan niet. In het tweede deelonderzoek is naar mogelijke verklaringen gezocht voor verschillen in klantervaringen tussen zorgverzekeraars en zorgverzekeraarconcerns. De aanleiding voor dit onderzoek was de waarneming dat kleine verzekeraars relatief
21
2 beter lijken te scoren op kwaliteit dan grote. NIVEL-onderzoeker Evelien Bloemendal: “Grootte blijkt wel een rol te spelen maar het gaat eigenlijk om de identiteit van de zorgverzekeraars. Bijvoorbeeld richt een verzekeraar zich op de regio, op een geloofsovertuiging of beroepsgroep, of gebruikt hij tussenpersonen? Grootte is een aspect van die identiteit. Ook op punten die losstaan van de grootte verschilt de dienstverlening tussen verzekeraars en verschillen dus ook de ervaringen van de klanten. Een klant die een persoonlijke benadering wil, kan beter naar een verzekeraar gaan die een winkel heeft, dan naar een verzekeraar die alles regelt via internet.” Voor dit tweede deelonderzoek zijn gegevens van de CQI Zorg en Zorgverzekeringen 2005, 2006 en 2007 opnieuw geanalyseerd. Verder zijn interviews gehouden met de hoofden van de afdeling klantenservice van vijf zorgverzekeraarconcerns, zijn gesprekken van verzekerden met de klantenservice van een zorgverzekeraar geobserveerd en werden vragenlijsten verstuurd naar verzekerden.
Zuidgeest, M., Hendriks, M., Spreeuwenberg, P., Rademakers, J. Gebruikswaarde van de CQ-index. Deelrapport 1: methoden van dataverzameling bij CQI onderzoek. Utrecht: NIVEL, 2008. 44 p. Bloemendal, E., Koopman, L., Hendriks, M., Rademakers, J. Gebruikswaarde van de CQ-index. Deelrapport 2: achtergronden van verschillen in klantervaringen bij zorgverzekeraars. Utrecht: NIVEL, 2008. 76 p.
Omdat veel consumenten de keuze-informatie op internetsites niet blijken te begrijpen, is in het derde deelonderzoek gekeken naar de presentatie van gegevens. Uit het onderzoek blijkt dat de informatie begrijpelijker wordt als deze eenvoudiger wordt gepresenteerd: in hooguit drie sterren, staafdiagrammen en op alfabetische volgorde. De onderzoekers deden een experiment om te zien wat mensen van gepresenteerde informatie begrepen en welke keuzes ze maakten. Verder deden ze ook kwalitatief onderzoek. Ze lieten consumenten verschillende bestaande internetsites zien en keken hoe zij hun keuzes maakten. In grote lijnen bepalen de meeste mensen heel snel wat ze belangrijk vinden en beperken ze zo hun selectie om tot een keuze te komen. Standaard en eenvoudig Opmerkelijk is dat consumenten consequent aangeven dat ze meer informatie willen, maar dat de hoeveelheid informatie ze ook snel te veel wordt. Dit wordt ook in andere studies gevonden. NIVEL-onderzoeker Olga Damman: “De kans dat consumenten afhaken omdat ze door de bomen het bos niet meer zien, is groter als informatie op allerlei verschillende manieren wordt aangeboden. Terwijl als we dit soort informatie standaard op dezelfde manier aanbieden, consumenten daar makkelijker aan wennen. Bovendien maken we het dan ook eenvoudiger voor ze. Ons onderzoek biedt daarvoor prima handvatten.”
Damman, O.C., Hendriks, M., Spreeuwenberg, P.; Rademakers, J. Gebruikswaarde van de CQ-index. Deelrapport 3: presentatiewijze van CQ-index informatie aan consumenten. Utrecht: NIVEL, 2008. 66 p.
2.2 Nederlander verdeeld over rol religie en cultuur in de huisartsenpraktijk Nederlanders zijn sterk verdeeld over de rol van culturele en religieuze opvattingen in de geneeskunde. Moeten huisartsen hier rekening mee houden of niet? De helft vindt
22
2 van wel, maar meer dan een kwart is ook tegen, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL in het julinummer van Huisarts en Wetenschap. Vrouwen die vanwege hun geloof een mannelijke gynaecoloog weigerden, veroorzaakten in 2007 veel discussie over de rol van cultuur en religie bij de behandeling. Naar aanleiding hiervan stelde de KNMG in februari 2008 een richtlijn op over vrije artsenkeuze. Die richtlijn komt er kort gezegd op neer dat een patiënt een arts mag weigeren, maar dat het leven van de patiënt hierdoor niet in gevaar mag komen. In acute situaties zijn de mogelijkheden dus beperkter.
0 0 2 O
E
Jong, J. de, Lamkaddem, M. Huisartsenzorg in cijfers: moet een huisarts rekening houden met culturele en religieuze opvattingen? Huisarts en Wetenschap, vol. 51, (2008), nr. 8, p. 359.
K
Grote verschillen De leden van het Consumentenpanel Gezondheidszorg zijn sterk verdeeld. Bijna de helft (49%) vindt dat huisartsen rekening moeten houden met culturele en religieuze opvattingen. Tegelijkertijd vindt meer dan een kwart (27%) dat deze geen enkele rol mogen spelen. Ongeveer een derde (32%) denkt dat huisartsen al rekening houden met culturele en religieuze opvattingen van patiënten. Een derde denkt dat dit soms gebeurt, en bijna twee derde (63%) verwacht dat dit in toekomst wel gaat gebeuren.
8
Geen inentingen of dieetvoorschriften Culturele en religieuze opvattingen kunnen de keuze van een behandeling sturen. Uit religieus of cultureel oogpunt kunnen patiënten afzien van inentingen of bloedtransfusies, en dieetvoorschriften vanuit een geloofsovertuiging kunnen therapietrouw ondermijnen. Het lijkt daarom vanzelfsprekend dat artsen de persoonlijke opvattingen van hun patiënten betrekken bij de keuze van een behandeling en de voorlichting daarover. Maar ook binnen de medische professie is de manier waarop en de mate waarin dit moet gebeuren onderwerp van discussie. Onderzoekers van het NIVEL vroegen een representatieve groep Nederlanders (de leden van het Consumentenpanel Gezondheidszorg) naar de rol van cultuur en religie bij de behandeling door een huisarts. Moeten huisartsen hier rekening mee houden? En in de toekomst?
J A
A
R
B
2.3 CQ-index vragenlijsten voor mammacare en reumatoïde artritis De ervaringen van patiënten met de zorg bij borstafwijkingen en reumatoïde artritis, zijn te meten met nieuw ontwikkelde CQ-index vragenlijsten.
N
I
V
E
L
Een CQ-index meet op een gestandaardiseerde manier de kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van patiënten. De vragenlijst geeft inzicht in de ervaringen van patiënten met de zorg en in wat zij belangrijk vinden. Want kwaliteit van zorg betekent niet alleen
23
2 dat de zorg voldoet aan regels en richtlijnen van de overheid of de beroepsgroepen, maar ook dat rekening wordt gehouden met de wensen en verwachtingen van patiënten, cliënten of hun vertegenwoordigers. In alle sectoren van de gezondheidszorg is het belangrijk om de kwaliteit zichtbaar te maken vanuit het perspectief van de cliënt. De CQ-index is hiervoor een geëigend instrument.
Koopman, L., Rademakers, J.J.D.J.M. CQ-index Reumatoïde Artritis: onderzoek naar het discriminerend vermogen: kwaliteit van reumazorg vanuit het perspectief van patiënten met reumatoïde artritis. Utrecht: NIVEL, 2008.
Met subsidie van ZonMw werden twee nieuwe CQ-index meetinstrumenten ontwikkeld: voor patiënten met reumatoïde artritis en voor mammacare – de zorg voor patiënten met borstafwijkingen. Reumatoïde artritis en borstafwijkingen komen veel voor. Uit de eerste testen met de nieuwe vragenlijsten blijkt dat de ervaringen van patiënten met deze zorg over het algemeen positief zijn. Gemiddeld een voldoende Gemiddeld geven patiënten de zorg voor reumatoïde artritis een 7,9 en 14% (één op de zeven) geeft een onvoldoende. Belangrijke aspecten vinden patiënten: voorzichtigheid bij medicatie, de informatievoorziening over operatie en eventuele effecten, dat ze snel terecht kunnen bij doorverwijzingen, de beschikbaarheid van de zorg, en dat ze serieus worden genomen door zorgverleners. Mammacare krijgt van patiënten gemiddeld een 8,2 en slechts 9% (één op de elf) geeft een onvoldoende. Het minst positief zijn patiënten over de mogelijkheden mee te beslissen over verdere behandeling. Het meest voor verbetering vatbaar vinden ze: de informatievoorziening over de mogelijkheid van een second opinion, verder zouden veel patiënten graag een gesprek hebben met de radiotherapeut voor de operatie, en meer hulp bij een verwijzing naar een revalidatieprogramma.
Koopman, L., Rademakers, J. CQ-index Mammacare: onderzoek naar het discriminerend vermogen: ervaren kwaliteit van zorg bij een borstafwijking vanuit het perspectief van patiënten. Utrecht: NIVEL, 2008. 54 p. Lees ook: Dijk, G.M. van, Veenhof, C., Schellevis, F., Hulsmans, H., Bakker, J.P.J., Arwert, H., Dekker, J.H.M., Lankhorst, G.J., Dekker, J. Comorbidity, limitations in activities and pain in patients with osteoarthritis of the hip or knee. BMC Musculoskeletal Disorders: 9, 2008, nr. 95
Focusgroepen Voor beide CQ-index vragenlijsten is in focusgroepen gevraagd naar positieve en negatieve ervaringen met de zorg. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid en bruikbaarheid van de vragenlijsten. Voor heel veel aandoeningen (zoals staar, astma, spataderen, lage rughernia) en zorgsectoren (zoals verpleging, verzorging en thuiszorg) zijn of worden op dit moment CQ-index vragenlijsten ontwikkeld. De systematiek van de CQ-index is ontwikkeld door het NIVEL, in samenwerking met de afdeling Sociale Geneeskunde van het AMC, de Stichting Miletus (een samenwerkingsverband van verzekeraars) en ZonMw. 2.4 Gewoon meedoen is niet vanzelfsprekend Hoe doen mensen met een beperking mee in de maatschappij? Mensen met een
24
2 lichamelijke beperking wonen en werken meestal net als iedereen, en ook zij zijn niet altijd tevreden met hun werk. Mensen met een verstandelijke beperking wonen en werken vaak in een speciale omgeving. Het overheidsbeleid is erop gericht dat iedereen – dus ook mensen met een beperking – zoveel mogelijk ‘gewoon mee kan doen’ in de maatschappij. Bijvoorbeeld werken bij een gewone werkgever, naar een gewone school gaan, sporten bij een gewone sportvereniging en reizen met het openbaar vervoer. Met subsidie van het ministerie van VWS is in kaart gebracht hoe mensen met een beperking meedoen aan de samenleving. Keerzijde gewoon meedoen Mensen met een lichamelijke beperking nemen minder deel aan de samenleving dan de meeste Nederlanders. Als ze meedoen, doen ze dat meestal op een vergelijkbare manier. Ze hebben minder vaak een betaalde baan dan de gemiddelde Nederlander, maar wel bij een gewone werkgever. Van de jongeren en jong volwassenen (15 tot 40) heeft maar de helft betaald werk, terwijl vier van de vijf het wel belangrijk vinden om betaald werk te hebben. Er zit wel een keerzijde aan het ‘gewoon meedoen’. Zo geeft een derde van degenen die betaald werk hebben aan, ontevreden te zijn met hun werk. Ze willen graag minder uren werken, of minder belastend werk. Volgens de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland blijken werkgevers echter nauwelijks bereid de werkzaamheden of werkomstandigheden aan te passen aan de mogelijkheden van mensen met beperkingen.
25
0 0 2 K E O B R A A J L E V I
Lees ook: Rijken, M., Groenewegen, P.P. Money does not bring wellbeing, but it does help! The relationship between financial resources and life satisfaction of the chronically ill mediated by social deprivation and loneliness. Journal of Community & Applied Social Psychology: 18, 2008, nr. 1, p. 39-53
N
Anders meedoen Mensen met een verstandelijke beperking die ‘meedoen’ in de samenleving, doen dat vaak in een speciale setting. Zo wonen de meesten wel in een gewone wijk maar samen met anderen met een beperking. De meesten werken bij de Sociale Werkvoorziening, doen onbetaald werk of hebben georganiseerde dagbesteding. Activiteiten in de vrije tijd ondernemen ze ook vaak met anderen met een verstandelijke beperking en ze maken vaker gebruik van speciaal vervoer dan van openbaar vervoer. NIVEL-onderzoeker Peggy van den Hoogen: “Het is voor mensen met een verstandelijke beperking vaak niet makkelijk ‘om gewoon mee te doen’. Vaak missen ze de aansluiting met de ‘reguliere samenleving’. In een speciale setting voelen ze zich vaak meer gewaardeerd en welkom. ‘Gewoon meedoen’ is overigens wel persoonlijk, er zijn ook mensen met een verstandelijke beperking die makkelijk ‘gewoon’ meedoen.”
8
Hoogen, P. van den, Cardol, M., Speet, M., Spreeuwenberg, P., Rijken, M. Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking: participatiemonitor 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 98 p.
2 Informatie uit panels Voor de gegevensverzameling bij mensen met een lichamelijke beperking is gebruik gemaakt van het Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten (NPCG). Dit bestaat uit ruim 3.500 zelfstandig wonende mensen met een chronische ziekte of handicap van 15 jaar en ouder. Voor de gegevensverzameling bij mensen met een verstandelijke beperking is gebruik gemaakt van het Panel Samen Leven (PSL). In het PSL zijn ruim 700 mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking vertegenwoordigd. 2.5 Vooral betere buitenlandse operatie trekt Nederlander Nog maar weinig Nederlanders doen het, maar velen zeggen bereid te zijn om naar het buitenland te gaan voor een operatie of behandeling. Vooral vanwege kortere wachtlijsten, dus als ze sneller geholpen kunnen worden, of als de kwaliteit beter is. Goedkopere zorg lijkt minder motiverend om je heil over de grens te zoeken.
Verzekerdenpanel Het onderzoek is uitgevoerd in het VGZ-verzekerdenpanel, dat in 2006 is opgezet door het NIVEL in samenwerking met Zorgverzekeraar VGZ. Het panel bestaat uit 10.500 mensen die verzekerd zijn bij VGZ. Loermans, M., Jong, J. de, Veel mensen zijn bereid om voor zorg naar het buitenland te gaan. www.nivel.nl: NIVEL, 2008.
Voor een knieoperatie naar Spanje en herstellen in een luxe hotel, of volgende week een comfortabel heupoperatiearrangement in Duitsland of België, het zijn nieuwe mogelijkheden voor de Europese burger. Nog maar weinig mensen maken er werkelijk gebruik van – tussen juni 2006 en juni 2007 slechts 19 van de 1244 geënquêteerden – maar voor veel mensen zijn korte wachtlijsten en kwalitatief goede zorg in het buitenland aantrekkelijk. Goedkopere zorg lijkt minder motiverend. Al is 35% van de ondervraagde Nederlandse zorgverzekerden ook daarvoor wel bereid het paspoort uit de la te halen. Alle Europese burgers hebben het recht op medische zorg in andere Europese lidstaten. De kosten worden vergoed tot hetzelfde bedrag als de kosten voor de ingreep in eigen land. NIVEL-onderzoeker Marloes Loermans: “Als meer mensen weten dat ze ook in het buitenland terechtkunnen voor een operatie of behandeling zal de patiëntenmobiliteit wellicht toenemen.”
Lees ook: Jong, J.D. de, Brink-Muinen, A. van den, Groenewegen, P.P. The Dutch health insurance reform: switching between insurers. A comparison between the general population and the chronically ill and disabled. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 58
Grensgevallen Nederlanders die dicht bij de Duitse of Belgische grens wonen, gaan makkelijker naar het buitenland voor een operatie. Vaak is het buitenlandse ziekenhuis dan ook nog dichterbij. Ook zijn jongeren eerder bereid een ingreep in het buitenland te ondergaan dan ouderen. Mensen met een hoger inkomen zijn eerder bereid voor kwalitatief goede zorg naar het buitenland te gaan. Mensen met een lager inkomen zouden minder snel voor kwalitatief goede zorg naar het buitenland gaan. Zij zien extra kosten als een grotere drempel. Loermans: “De grootste bereidheid is te vinden onder jongeren, mensen die aan de grens wonen en mensen met een hoger inkomen. Zorgverzekeraars kunnen met het inkopen van zorg over de grens rekening houden met deze doelgroepen.”
26
2 2.6 Patiënten met chronisch vermoeidheidssyndroom zien uit naar nieuwe richtlijn Patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) willen graag een richtlijn, waarin huisartsen, specialisten, psychologen en andere zorgverleners afspreken hoe ze omgaan met de aandoening. Veel van deze patiënten zeggen niet de medische zorg en ondersteuning te krijgen die ze nodig hebben, zo blijkt uit onderzoek onder de achterban van patiëntenorganisaties.
27
0 E O B R A J A L E V I
Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de ME/CVS-Stichting Nederland, de Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid en de ME/CVS Vereniging, die de resultaten van het onderzoek inbrengen in het ontwikkeltraject van de richtlijn. Aan het
N
Lees ook: Veer, A.J.E. de, Bos, J., Niezende Boer, M.C., Böhmer, C.J.M., Francke, A.L. Symptoms of Gastroesophageal reflux in severely mentally retarded people: a systematic review. BMC Gastroenterology: 8, 2008, nr. 23
K
2
Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Zorg voor ME/CVS-patiënten: ervaringen van de achterban van patiëntenorganisaties met de gezondheidszorg. Utrecht: NIVEL, 2008. 68 p.
0
Shoppen Het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO vroeg het NIVEL de ervaringen en meningen van patiënten met ME/CVS in kaart te brengen. Het onderzoek werd gesubsidieerd vanuit het ZonMw-programma Chronisch Vermoeidheidssyndroom. De uitkomsten ervan worden gebruikt bij de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn ME/CVS door het CBO en het Trimbos-instituut. NIVEL-onderzoeker Anke de Veer: “Mensen met ME/CVS hebben ernstige klachten, maar artsen weten vaak niet waar ze de oorzaak moeten zoeken en zijn daardoor niet in staat de juiste hulp te bieden. Patiënten die hierdoor gaan ‘shoppen’ komen vaak met lege handen thuis. De richtlijn zou bijvoorbeeld moeten aangeven op grond van welke bevindingen de diagnose gesteld moet worden en welk onderzoek daarvoor nodig is. Patiënten kunnen dan beter worden voorgelicht over het diagnostisch proces en zullen minder snel het gevoel krijgen dat ze niet serieus worden genomen.”
8
De diagnose ME/CVS is moeilijk te stellen. Veel patiënten ervaren dat ze afhankelijk zijn van de persoonlijke opvattingen over ME/CVS van de zorgverlener die ze behandelt. Heeft deze wel voldoende kennis over de ziekte? Hoe wordt de diagnose gesteld? Welke behandelingen kunnen helpen? Patiënten voelen zich vaak niet serieus genomen en krijgen niet de medische zorg en ondersteuning die ze willen. De achterban van de ME/CVS-patiëntenorganisaties wil daarom graag een multidisciplinaire richtlijn voor ME/CVS. Huisartsen, specialisten en andere zorgverleners kunnen op basis van de beschikbare kennis in de richtlijn afspreken hoe ze omgaan met de aandoening. En bedrijfs- en verzekeringsartsen kunnen door zo’n richtlijn beter rekening houden met de beperkingen van ME/CVSpatiënten. Daarnaast verwachten patiënten dat de richtlijn helpt bij het toewijzen van de uitkeringen en voorzieningen die ze nodig hebben.
2 onderzoek werkten 412 patiënten mee uit de achterban van de patiëntenorganisaties. De meesten (85,1%) beoordelen hun gezondheid als matig of slecht en kunnen niet meer dan vier uur per dag actief zijn.
28
Maatschappelijke impact Informatieverstrekking aan patiënten met kanker Doel onderzoek:
Nagaan hoe de informatieverstrekking van zorgverleners aan oudere patiënten met kanker kan worden verbeterd.
Impact:
Het aantal ouderen met chronische ziekten zoals kanker neemt gestaag toe. Tevens komen er steeds meer behandelingen, zoals orale chemotherapie, die patiënten thuis zelf moeten nemen. Juiste informatie en adviezen zijn daarbij cruciaal. NIVEL onderzoek toont aan dat oudere patiënten met kanker weinig onthouden van de informatie die hen wordt gegeven over de ziekte en behandeling. Dit kan onnodig leed en complicaties tot gevolg hebben. De resultaten van dit onderzoek zijn vertaald naar een nieuw voorlichtingsmodel en in een trainingsprogramma voor oncologieverpleegkundigen. Ook zijn de onderzoeksresultaten verspreid over de oncologieafdelingen van de ziekenhuizen in Nederland.
Hoe:
Bij het onderzoek waren oudere patiënten met verschillende vormen van kanker betrokken. Hen werd gevraagd naar wat zij zich herinnerden van de informatie die de zorgverlener (oncoloog of verpleegkundige) had gegeven tijdens het consult. Dit werd vervolgens vergeleken met wat er op opnamen van de gesprekken te horen was. Onderzocht werd ook welke factoren van invloed waren op het onthouden van de informatie.
Wat:
Oudere patiënten met kanker blijken overvoerd te worden met informatie en adviezen onder andere over het adequaat omgaan met, vaak zelden voorkomende, bijwerkingen. In een gemiddeld voorlichtingsgesprek worden 82 onderwerpen besproken. Van de adviezen die worden gegeven, blijken patiënten minder dan een kwart te onthouden. Hoeveel informatie patiënten met kanker onthouden neemt bovendien af naarmate patiënten ouder worden. Dit effect blijkt nog sterker te zijn wanneer consulten langer duren en er meer informatie wordt gegeven. Ook wordt de herinnering sterk beïnvloed door de prognose en de tijd die hier in het gesprek aan wordt besteed. Patiënten met een slechtere prognose kunnen zich minder van het hele gesprek herinneren dan patiënten met een betere prognose. Opvallend is ook, dat hoe meer er gesproken wordt over de prognose, ongeacht of deze goed of slecht is, hoe minder patiënten zich kunnen herinneren van de rest van het gesprek. Het lijkt daarom van belang de gegeven informatie te beperken en af te stemmen op de specifieke situatie, behoeften, wensen en emoties van de patiënt.
De praktijk van de zorg
3
In dit onderzoeksdomein staat de praktijk van de zorg centraal: de communicatie tussen patiënt en hulpverlener, therapietrouw en het voorschrijven van geneesmiddelen, maar ook preventie, veiligheid en sport. 3.1 Patiënt met kanker onthoudt weinig uit eerste gesprek met arts Patiënten met kanker onthouden lang niet alles uit een eerste gesprek met de oncoloog of radioloog. Dat ligt niet alleen aan de leeftijd. Hoe meer de arts praat over de prognose en hoe meer informatie hij geeft, hoe minder de patiënten onthouden, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL, de Symfora Groep en de universiteiten van Amsterdam, Utrecht en Sydney in het Journal of Clinical Oncology. Hoeveel informatie patiënten met kanker onthouden uit een eerste gesprek met de radioloog of oncoloog neemt af naarmate patiënten ouder worden. En als de consulten langer duren en er meer informatie wordt gegeven, hebben patiënten meer moeite met het onthouden van informatie. Daarbij wordt de herinnering sterk beïnvloed door de prognose en de tijd die hier in het gesprek aan wordt besteed.
31
2 K E O B R A J A L E V I
Apart gesprek NIVEL-onderzoeker Jesse Jansen: “Dit betekent dat artsen en verpleegkundigen zich bewust moeten zijn van de impact van het praten over de prognose voor de patiënt, zelfs als de prognose goed is. En dat ze in de gaten moeten houden of andere belangrijke informatie nog wel overkomt. Belangrijke beslissingen, bijvoorbeeld
N
Jansen, J., Butow, P.N., Weert, J.C.M. van, Dulmen, S. van, Devine, R.J., Heeren, T.J., Bensing, J.M., Tattersall, M.H.N. Does age really matter? Recall for medical information in cancer patients. Journal of Clinical Oncology, vol. 26, (2008), nr. 33, p. 5450-5457.
0
0
8
Goede of slechte prognose Patiënten met een slechtere prognose kunnen zich minder van het gehele gesprek herinneren dan patiënten met een betere prognose. Opvallender is nog, dat hoe meer er gesproken wordt over de prognose, ongeacht of deze goed of slecht is, hoe minder patiënten zich kunnen herinneren van de rest van het gesprek. Dit geldt zowel voor jongere als voor oudere patiënten.
3 over de behandeling, kunnen beter worden besproken in een apart gesprek, dan in het gesprek waarin de vooruitzichten van de patiënt en de prognose uitgebreid worden besproken.”
Lees ook: Jansen, J., Weert, J. van, Meulen, N. van der, Dulmen, S. van, Heeren, T., Bensing, J. Recall in older cancer patients: measuring memory for medical information. Gerontologist: 48, 2008, nr. 2, p. 149-157
Consult op tape Bij het onderzoek waren 260 Australische patiënten met verschillende vormen van kanker betrokken. De onderzoekers legden hen vragenlijsten voor over hun behoefte aan informatie. Bovendien werd de patiënten in gestructureerde telefonische interviews gevraagd naar details die de specialist had gegeven over diagnose, prognose en behandeling. Wat de patiënten zich uit de consulten herinnerden werd vergeleken met wat er op audio-opnamen van de consulten te horen was. 3.2 Fysiotherapiebezoek laatste jaren stabiel Beperkte vergoeding leidde tot minder behandelingen in de fysiotherapiepraktijk. Vrije toegang en vrije tarieven leiden niet tot een stijging. De vergoeding voor fysiotherapie werd in 2004 beperkt tot bepaalde aandoeningen, waardoor het totale aantal patiënten en behandelingen bij de fysiotherapeut afnam. De daaropvolgende jaren heeft deze daling zich niet voortgezet, zo blijkt uit onderzoek van het NIVEL binnen de Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ). Het vrijgeven van de tarieven in 2005 en de invoering van de directe toegang tot de fysiotherapie een jaar later, waardoor patiënten zonder verwijzing van de huisarts naar de fysiotherapeut kunnen, leidde binnen de LiPZ praktijken in 2006 en 2007 niet tot een toename in het aantal behandelingen. Weerslag Bij oefentherapie Cesar en Mensendieck, waar alleen de vergoeding is beperkt, nam het aantal patiënten aanvankelijk ook af en stabiliseerde het later ook weer. Verder zijn er geen verschillen gevonden. Wel vonden de onderzoekers grote verschillen tussen praktijken. NIVEL-onderzoeker Chantal Leemrijse: “Het is niet ondenkbaar dat beleidsmaatregelen als beperkte aanspraak, vrije toegang en vrije tarieven hun weerslag hebben op het gebruik aan zorg. Door de beperktere mogelijkheden fysiotherapie en oefentherapie te laten vergoeden, is het gebruik in 2004 inderdaad afgenomen. Aan de andere kant als de toegang eenvoudiger wordt en de tarieven dalen door meer concurrentie, kan dat leiden tot een toename. Die hebben we echter niet gevonden. Om de redenen te achterhalen van de verschillen tussen praktijken, moeten we nog verder onderzoek doen.”
Swinkels, I.C.S., Leemrijse, C.J., Veenhof, C. Veranderingen in het aantal behandelingen fysiotherapie en oefentherapie Cesar en Mensendieck tussen 2003 en 2007. www.nivel.nl: NIVEL, 2008.
32
3 Natuurlijk kunnen er effecten zijn opgetreden die niet in LiPZ zichtbaar zijn. Denk bijvoorbeeld aan nieuwe vestigingen van fysiotherapeuten of vormen van fysiotherapie die niet in LiPZ zijn opgenomen, zoals sportfysiotherapie.
Lees ook: Swinkels, I.C.S., Hart, D.L., Deutscher, D., Bosch, W.J.H. van den, Dekker, J., Bakker, D.H. de, Ende, C.H.M. van den Comparing patient characteristics and treatment processes in patients receiving physical therapy in the United States, Israel and the Netherlands: cross sectional analyses of data from three clinical databases. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 163.
LiPZ De onderzoekers brachten binnen de LiPZ de veranderingen in kaart in het gebruik van zorg in de periode 2003-2007. LiPZ is een landelijk representatief netwerk van extramurale fysiotherapiepraktijken, praktijken voor oefentherapie Cesar en Mensendieck, en praktijken voor diëtetiek. Therapeuten en diëtisten registreren binnen dit netwerk gegevens over de zorg die zij leveren. Alle zorg, ook de niet-verzekerde zorg, aan de hele patiëntenpopulatie wordt geregistreerd. LiPZ wordt uitgevoerd door het NIVEL in nauwe samenwerking met het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, de Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, de Nederlandse Vereniging voor Diëtisten, Zorgverzekeraars Nederland en het College voor Zorgverzekeringen. LiPZ wordt gefinancierd door het ministerie van VWS. 3.3 Oorzaken van incidenten in ziekenhuizen onderzocht In vervolg op het onderzoek naar onbedoelde schade in de Nederlandse ziekenhuizen dat in april 2007 op initiatief van de Orde van Medisch Specialisten verscheen, is een studie uitgevoerd naar de oorzaken van incidenten en onbedoelde schade. EMGO en NIVEL presenteerden de resultaten in juni 2008 tijdens het symposium ‘Oorzaken van incidenten en onbedoelde schade’.
B
O
E
K
2
0
0
8
Op 30 afdelingen in 21 ziekenhuizen (spoedeisende hulp, chirurgie en interne geneeskunde) zijn incidenten systematisch verzameld en geanalyseerd. Incidenten zijn onbedoelde gebeurtenissen die tot schade hadden kunnen leiden of hebben geleid. De meest voorkomende oorzaken van incidenten zijn misverstanden in de samenwerking, een gebrek aan afstemming tussen afdelingen, het niet helemaal volgen van protocollen en afspraken, en het onvoldoende uitvoeren van dubbelchecks.
N
I
V
E
L
J
A
A
R
Resultaten Veel meldingen betreffen de samenwerking en afstemming met een andere afdeling. Zoals medicatie die verkeerd wordt uitgezet of labuitslagen die te laat zijn of zoekraken. Afdelingen zijn sterk afhankelijk van elkaar en moeten daarom goede afspraken maken en naleven. Incidenten kunnen ook een technische oorzaak hebben. Slangen of spuiten die op verschillende pompen passen, kunnen vergissingen in de hand werken.
33
3 Een deel van de onbedoelde schade in de Nederlandse ziekenhuizen – in 2004 waren er naar schatting 1735 potentieel vermijdbare sterfgevallen – kan misschien voorkomen worden. Projectleider Cordula Wagner: “We hebben relatief veel menselijke fouten en vergissingen gevonden. De oplossing moeten we onder meer zoeken in een betere ondersteuning door de organisatie.” De onderzoekers willen er niet op aansturen dat elke vergissing voorkomen kan worden door een procedure te ontwikkelen. Ziekenhuizen en zorgverleners moeten zich vooral richten op de grotere risico’s en ervoor zorgen dat procedures 100% nageleefd kunnen worden. Context Een belangrijke contextfactor op alle afdelingen is de drukte op de eigen afdeling. Zorgverleners zijn vaak met meerdere taken tegelijk bezig. Daarnaast wordt buiten dit onderzoek om vaak aangegeven dat ook de arbeidstijden van invloed kunnen zijn op het vóórkomen van incidenten. De kans op een incident is ook groter als door omstandigheden van de normale procedure moet worden afgeweken. Gezien de omstandigheden waaronder zorgverleners moeten werken, is het menselijk dat er soms dingen worden vergeten of fouten worden gemaakt. Zorgverleners zijn aan de andere kant ook diegenen die er meestal voor zorgen dat een eerder gemaakte vergissing of fout tijdig wordt ontdekt en de patiënt niet bereikt dan wel dat de gevolgen beperkt blijven.
Wagner, C., Smits, M.; Wagtendonk, I. van, Zwaan, L.,Lubberding, S., Merten, H.,Timmermans, D.R.M. Oorzaken van incidenten en onbedoelde schade in ziekenhuizen: een systematische analyse met PRISMA, op afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH), chirurgie en interne geneeskunde. Utrecht, Amsterdam: NIVEL, EMGO instituut, 2008. 122 p.
Onderzoek De oorzakenstudie maakt deel uit van het Landelijk Onderzoeksprogramma Patiëntveiligheid in Nederlandse ziekenhuizen en is een vervolg op de in 2007 gepresenteerde dossierstudie. Op dit moment wordt nog verder onderzoek gedaan naar de effecten van gerichte trainingen op verbetering van de veiligheid. In de oorzakenstudie zijn de basisoorzaken van een groot aantal incidenten geanalyseerd door getrainde onderzoekers. Tijdens een periode van circa tien weken meldden de 30 afdelingen incidenten die voorkwamen op de afdeling: zij werden gevraagd alles te melden wat niet de bedoeling was. Per afdeling werden minimaal 50 meldingen geanalyseerd. Daarnaast is van een deel van de patiënten de dossiers bekeken.
Lees ook: Smits, M., Christiaans-Dingelhoff, I., Wagner, C., Wal, G. van der, Groenewegen, P.P. The psychometric properties of the ‘Hospital Survey on Patient Safety Culture’ in Dutch hospitals. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 230
Aanpak oorzaken De Orde deelt de aanbevelingen van de onderzoekers. De resultaten van deze oorzakenstudie worden onder meer gebruikt in het landelijke Veiligheidsprogramma ‘Voorkom schade, werk veilig’, dat tot doel heeft de potentieel vermijdbare schade in vijf jaar tijd terug te brengen met 50%. Zo kunnen ziekenhuizen met behulp van het veiligheidsprogramma oorzakenprofielen maken en leren medisch specialisten zelf dossieronderzoek te doen.
34
3 Daarnaast heeft de Orde in het programma van de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten vastgelegd dat richtlijnen onder meer een overzicht van bouwstenen van het zorgproces moeten bevatten, waarmee de (lokale) zorgpaden kunnen worden beschreven. Zorgpaden en procesherinrichtingen kunnen helpen een zorgproces efficiënt en vanuit een menselijk oogpunt handig in te richten waardoor vergissingen kunnen worden voorkomen. 3.4 Patiënt gaat met bekende klacht direct naar de fysiotherapeut Met klachten die mensen al eerder hebben gehad, gaan ze direct naar de fysiotherapeut. Bij klachten die ze minder goed kunnen beoordelen, kiezen veel mensen voor de brede blik van de huisarts, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL in het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie. Een groot deel van de mensen waardeert en gebruikt de keuzevrijheid om direct naar de fysiotherapeut te gaan zonder eerst de huisarts te raadplegen. Tegelijk is er ook een grote groep mensen die liever eerst een diagnose krijgt van de huisarts. De belangrijkste redenen om zonder tussenkomst van de huisarts naar de fysiotherapeut te gaan, zijn bekendheid met de klacht of een eerdere goede ervaring met de fysiotherapeut. NIVEL-onderzoeker Chantal Leemrijse: “Je kan je voorstellen dat mensen die in het weekend een sportblessure oplopen, zich ’s maandags direct bij de fysiotherapeut melden. Ze weten vaak wat er aan de hand is en willen graag snel geholpen worden. Hetzelfde geldt voor mensen met terugkerende rugklachten. Als zij een vorige keer met succes door de fysiotherapeut zijn behandeld, gaan ze niet eerst langs de huisarts voor een verwijzing.”
35
O B R A J A L E V I N
Leemrijse, C.J., Swinkels, I.C.S., Pisters, M.F., Bakker, D. de, Veenhof, C. Directe toegang fysiotherapie: de keus is aan de patiënt. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie, vol. 118, (2008), nr. 3, p. 62-67.
E
K
2
0
0
8
Huisarts en fysiotherapeut De meest genoemde redenen om eerst de huisarts te raadplegen zijn, dat mensen het prettig vinden als hun huisarts eerst goed naar hun klachten kijkt en het feit dat de huisarts een goed overzicht heeft van al hun klachten. Leemrijse: “Met een onbekende aandoening, die mensen zelf niet goed kunnen inschatten, hebben ze liever dat de huisarts ernaar kijkt. Die kent immers je hele medische geschiedenis. Toch maakt bijna niemand zich zorgen dat de fysiotherapeut iets over het hoofd ziet.” Sinds januari 2006 is het mogelijk direct naar de fysiotherapeut te gaan, zonder tussenkomst van de huisarts. Een maatregel die niet alleen de werkdruk van de huisarts moest verlichten, maar ook de keuzevrijheid van patiënten vergroot. Uit eerder onderzoek is bekend dat vooral jonge, hoogopgeleide patiënten direct naar de fysiotherapeut gaan. Verder speelt de aard van de klacht hierbij een grote rol. Bij ieder
3 gezondheidsprobleem overwegen mensen opnieuw of ze direct naar de fysiotherapeut zullen gaan.
Lees ook: Leemrijse, C.J., Swinkels, I.C., Veenhof, C. Direct access to physical therapy in the Netherlands: results from the first year in community-based physical therapy. Physical Therapy: 88, 2008, nr. 8, p. 936-946
Consumentenpanel en LiPZ De onderzoekers wilden inzicht in de bekendheid onder de Nederlandse bevolking van de directe toegang tot de fysiotherapie, en ze wilden inventariseren om welke redenen mensen zonder tussenkomst van de huisarts naar de fysiotherapeut gaan. De gegevens voor het onderzoek werden verzameld bij leden van het consumentenpanel gezondheidszorg en patiënten binnen de Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ). 3.5 Eenpersoonskamer in ziekenhuis beter voor de communicatie De communicatie tussen arts en patiënt in een eenpersoonskamer lijkt beter dan met patiënten op een vierpersoonskamer. Dit blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het iBMG, Erasmus MC en het NIVEL in het wetenschappelijke tijdschrift Patient Education and Counseling.
Glind, I. van de, Dulmen, S. van, Goossensen, A. Physicianpatient communication in single-bedded versus four-bedded hospital rooms. Patient Education and Counseling, vol. 73, (2008), nr. 2, p. 215-219.
Visites in eenpersoonskamers tijdens de ronde van artsen, duren langer dan visites in vierpersoonskamers. De patiënten in de eenpersoonskamer uiten meer zorgen en stellen meer vragen vergeleken met de patiënten in de vierpersoonskamers. Daarbij reageert de arts in de eenpersoonskamers met meer empathie. Er zijn geen verschillen gevonden in de mate waarin intieme onderwerpen worden besproken. Het onderzoek geeft aan hoe belangrijk de context is in de communicatie tussen arts en patiënt. Patiënten in het ziekenhuis zien hun arts doorgaans tien minuten per dag tijdens de visite/ronde. Eenpersoonskamers bieden de patiënt kennelijk de mogelijkheid meer uit de visite te halen. NIVEL-onderzoeker en medeauteur Sandra van Dulmen: “Patiënten zijn doorgaans terughoudend in het uiten van zorgen of het stellen van vragen. Meer privacy kan hen hier blijkbaar bij helpen.”
Lees ook: Fassaert, T., Dulmen, S. van, Schellevis, F., Jagt, L. van der, Bensing, J. Raising positive expectations helps patients with minor ailments: a crosssectional study. BMC Family Practice: 9, 2008, nr. 38
Audio-opnames Dit is voor het eerst dat de communicatie aan het bed van de patiënt op deze manier is onderzocht. Er werden audio-opnames gemaakt van de rondes in de eenpersoonsen vierpersoonskamers op de afdeling urologie van het Erasmus MC. De onderzoekers analyseerden de gesprekken aan de hand van een checklist. De duur van de gesprekken werd gemeten, het type verbale en non-verbale communicatie van de patiënt en de reactie van de arts daarop, en de mate waarin intieme onderwerpen ter sprake kwamen.
36
3 3.6 Verpleegkundige steeds belangrijker voor chronisch zieke Chronisch zieken hebben steeds vaker contact met praktijkondersteuners in de huisartsenpraktijk (POH) of gespecialiseerd verpleegkundigen. Tien jaar geleden werd de chronische zorg nog vrijwel uitsluitend door huisartsen en medisch specialisten verleend, tegenwoordig komen veel chronisch zieken voor controle bij een verpleegkundige.
0 0 O B R A A J L E V I N
Lees ook: Ruth, L. van, Francke, A.L., Mistiaen, P. Effects of nurse prescribing of medication: a systematic review. Internet Journal of Healthcare Administration: 5, 2008, nr. 2
E
K
Lemmens, L., Spreeuwenberg, P., Rijken, M. Kerngegevens Zorg 2007: Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten. Utrecht: NIVEL, 2008. 81 p.
2
Meer aandacht Diabeteszorg regelen patiënten voor een groot deel thuis. Ze meten hun bloedsuikerwaarde en dienen zichzelf insuline toe. De meeste patiënten gaan een keer per drie maanden voor controle naar de huisarts. Inmiddels worden de gewone controles vaak door de praktijkondersteuner of een diabetesverpleegkundige gedaan. Zij hebben meer tijd voor de voorlichting en de ondersteuning van de zelfzorg dan de huisarts. Ze leggen patiënten uit hoe ze hun bloedsuikerwaarde kunnen meten, hoe ze insuline moeten toedienen en waar ze verder op moeten letten, zoals voeding, bewegen en stoppen met roken. Een praktijkondersteuner of diabetesverpleegkundige kan deze patiënten gericht de benodigde extra aandacht geven. Rijken: “Dat betekent niet dat chronische patiënten hun huisarts niet meer zien. Integendeel, uit onze gegevens blijkt dat meer dan 90% van hen contact heeft met een huisarts en dit is niet anders dan tien jaar geleden. Wel zien we een geringe daling in het aantal contacten dat ze met de huisarts zelf hebben, maar dat zijn er nog altijd gemiddeld zo’n vijf per jaar bij deze groep. De huisarts houdt dus echt wel de vinger aan de pols.”
8
In 1999 bezocht 14% van de chronisch zieken een gespecialiseerd verpleegkundige, in 2004 was dat 26% en in 2006 al 31%. Voor patiënten met diabetes is dit nog fors hoger. In 1999 had de helft van de diabetespatiënten contact met een diabetesverpleegkundige, in 2004 was dit opgelopen tot 70% en in 2006 was dit al meer dan driekwart (76%). Eenzelfde beeld is te zien bij het contact met praktijkondersteuners in de huisartsenpraktijk: 32% van de totale groep chronisch zieken kwam in 2006 bij een praktijkondersteuner, van de diabetespatiënten was dat 65%. NIVELonderzoeker Mieke Rijken: “Waarschijnlijk komt dit doordat de diabeteszorg een voorloper is in de ontwikkeling en implementatie van disease management programma’s, waarbij een multidisciplinaire aanpak voorop staat. In de zorg voor andere chronische ziekten worden ook steeds vaker andere zorgverleners dan artsen betrokken.”
37
3 Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG). Dit bestaat uit ruim 3.500 zelfstandig wonende mensen met een chronische ziekte of lichamelijke beperking van 15 jaar en ouder. Het panel is een representatieve afspiegeling van deze groep. In het NPCG worden continu gegevens verzameld over de kwaliteit van leven, de zorg en de maatschappelijke situatie van mensen met een chronische ziekte of lichamelijke beperking. 3.7 Leefstijl blijft een lastig onderwerp In veertig procent van de consulten voor hoge bloeddruk spreekt de huisarts over gewicht, voeding, bewegen of roken. De leefstijl is nog weinig onderwerp van gesprek bij de huisarts en ook frequentie en kwaliteit van de leefstijladviezen kunnen nog beter, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het RIVM en NIVEL in BMC Family Practice. Hoge bloeddruk is in Nederland de meest voorkomende reden om de huisarts te bezoeken. De huisarts lijkt daardoor de aangewezen persoon om een gezonde leefstijl te ‘promoten’. Vooral voor mensen met een hoge bloeddruk zijn gezonde voeding, een normaal gewicht, voldoende lichaamsbeweging en niet-roken belangrijk om de kans op hart- en vaatziekten te verminderen. In 40% van de consulten bespreekt de huisarts de leefstijl. In 81% van deze consulten is leefstijl minder dan een kwart van de tijd onderwerp van gesprek. Gemiddeld duurt zo’n consult ongeveer tien minuten met uitschieters van tweeënhalve minuut tot een half uur. RIVM-onderzoeker Ivon Milder: “De risico’s van hoge bloeddruk kunnen door een gezonde leefstijl worden verminderd. Erover praten lijkt echter niet eenvoudig, leefstijl komt immers slechts in twee van de vijf consulten aan bod.” Initiatief In 36% van de consulten komt de huidige leefstijl ter sprake, meestal blijft dat beperkt tot gewicht en voeding. In 17% van de consulten geeft de huisarts een leefstijladvies. Maar in slechts een op de vijf van deze consulten vraagt hij naar de motivatie of barrières van de patiënt om zijn gedrag te veranderen. Bevorderende factoren worden helemaal niet besproken. Het initiatief om leefstijl ter sprake te brengen in het consult ligt deels bij de huisarts en deels bij de patiënt. In de meeste gevallen initieert de patiënt het gesprek over voeding en lichamelijke activiteit, terwijl een gesprek over gewicht of roken vooral van de huisarts uitgaat. Ivon Milder:
Milder, I.E.J., Blokstra, A., Groot, J. de, Dulmen, S. van, Bemelmans, W.J.E. Lifestyle counseling in hypertension-related visits: analysis of video-taped general practice visits. BMC Family Practice, vol. 9, (2008), nr. 58
38
3 “Patiënt én arts lijken zich bewust van het belang van een goede leefstijl. Het onderzoek wijst uit dat nog veel verbeteringen mogelijk zijn op dit vlak”. Consulten op video De onderzoekers baseren hun conclusies op een analyse van 212 video-opnamen van consulten voor hoge bloeddruk uit de Tweede nationale studie uit 2000/2001. 3.8 Patiëntveiligheid eerstelijnszorg Een huisarts kan een diagnose missen, geneesmiddelen kunnen verkeerd op elkaar inwerken, een huisarts en fysiotherapeut kunnen elkaar of een patiënt misverstaan. Hoe veilig is de eerste lijn?
0 0 2 K E O B R J A
Leeuw, J.R.J. de, Veenhof, C., Wagner, C., Wiegers, T.A., IJzermans, J.C., Schellevis, F.G., Bakker, D.H. de Patiëntveiligheid in de eerstelijnsgezondheidszorg: stand van zaken. Utrecht: NIVEL, 2008. 48 p.
A
Opeenstapeling Met subsidie van VWS is de wetenschappelijke literatuur over patiëntveiligheid in de eerstelijns gezondheidszorg onderzocht. Over de situatie in Nederland bleek nauwelijks wetenschappelijke literatuur te bestaan. Internationaal zijn fouten rond het stellen van de diagnose de meest beschreven aspecten waarbij onbedoelde schade optreedt in de huisartspraktijk. De huisarts kan een ernstige situatie als te onschuldig inschatten, een diagnose missen of te laat stellen. Een andere mogelijke bron van fouten is de communicatie tussen zowel hulpverlener en patiënt als tussen hulpverleners onderling. Terugkijkend, ligt aan veel gevallen van onbedoelde schade een opeenstapeling van kleine fouten of miscommunicatie tussen hulpverleners en patiënten ten grondslag.
8
“Het is hard nodig dat patiëntveiligheid in de eerste lijn ook een issue wordt. De voorstudie van het NIVEL laat zien dat er – de medicatieveiligheid uitgezonderd – nog weinig aandacht voor is en weinig over bekend is”, stelt onderzoeker Francois Schellevis. Huisartsen en andere eerstelijns hulpverleners zoals fysiotherapeuten en verloskundigen hebben miljoenen patiëntencontacten per jaar. Veel mensen bezoeken de huisarts met onschuldige gezondheidsklachten, maar de huisarts is ook de eerste die een ernstige ziekte kan onderkennen. Tijdige herkenning en voortvarend handelen kunnen van groot belang zijn voor de prognose van een patiënt.
N
I
V
E
L
3.9 Drukke huisarts houdt oog voor psychische problemen Psychische problemen van patiënten vragen meer tijd en energie van de huisarts. Toch zit een hoge werklast het opmerken van dit soort problemen niet in de weg,
39
3 zo blijkt uit het onderzoek waarop NIVEL-onderzoeker Else Zantinge op 12 juni in Utrecht promoveerde. In Nederland heeft de huisarts een belangrijke rol in het opsporen van psychische problemen. Conform overheidsbeleid dat in 2001 is ingezet, moeten psychische problemen na de diagnose van de huisarts zoveel mogelijk in de eerste lijn worden behandeld. Psychische problemen vragen echter extra tijd en energie van huisartsen. Dat blijkt ook uit het promotieonderzoek van Else Zantinge. Consulten over psychische problemen duren langer dan consulten waarin alleen somatische problematiek aan de orde komt. Mensen die met psychische problemen bij de dokter komen, komen ook frequenter. In dit opzicht lijkt het aanbod aan psychische problemen belastend voor huisartsen. Zij ervaren over het algemeen al een hoge werklast en een tekort aan tijd, wat aandacht voor psychische problemen in de weg kan staan. “Toch merken huisartsen die het druk hebben of zich belast voelen, evenveel psychische aspecten op in de problemen van de patiënten als minder drukke huisartsen”, stelt NIVEL-onderzoeker Else Zantinge. “Ze hebben blijkbaar andere manieren om met een hoge werklast om te gaan dan door te bezuinigen op psychische zorg.”
Zantinge, E.M. Doctor, can you spare some time? The role of workload in general practitioners’ involvement in patients’ mental health problems = Dokter, kunt u wat tijd missen? De rol van de werklast van huisartsen in relatie tot hun betrokkenheid bij de psychische problemen van patiënten. Utrecht: Universiteit Utrecht, 2008. 182 p. Proefschrift Universiteit Utrecht.
Juist langere consulten Een arts die bij aanvang van het consult al een gevoel van tijdtekort heeft, is in het consult minder patiëntgericht, zo blijkt uit het onderzoek. Voor een patiënt met psychische problemen lijkt dit ongunstig. Zantinge: “Een onverwachte bevinding is echter, dat huisartsen die ontevreden zijn met hun beschikbare tijd of gevoelens van burnout hebben, juist langere consulten hebben en patiënten meer stimuleren over hun psychische problemen te praten. Deze bevinding doet vermoeden dat huisartsen die het hardst werken en het meest investeren in hun patiëntencontacten, het hoogste risico hebben op burnout en het meest ontevreden zijn met de beschikbare tijd.”
Lees ook: Fassaert, T., Jabaaij, L., Timmermans, A., Essen, T. van, Dulmen, S. van, Schellevis, F. Familiarity between patient and general practitioner does not influence the content of the consultation. BMC Family Practice: 9, 2008, nr. 51
Praktijkondersteuner GGZ Deze bevindingen van de promovenda zijn zowel relevant voor de kwaliteit van de psychische patiëntenzorg als voor de organisatie van de huisartsenzorg. Zij pleit voor meer ondersteuning van huisartsen in psychische patiëntenzorg. “Huisartsen kunnen ondersteund worden door praktijkondersteuners ‘Geestelijke gezondheidszorg’ en door hun extra inspanningen voor psychische zorg te belonen. Dit past binnen het Nederlandse overheidsbeleid om zoveel mogelijk psychische problemen
40
3 in de eerstelijnszorg te behandelen en zo de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg te ontlasten.” Onderzoek Else Zantinge maakte voor haar promotie-onderzoek gebruik van de gegevens van 195 huisartsen en 385.461 patiënten uit de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. 3.10 Medisch handelen varieert tussen praktijken Dit komt niet zozeer door verschillende voorkeuren van artsen, maar wordt vooral veroorzaakt door verschillen in omstandigheden. Binnen praktijken en ziekenhuizen komen diagnostiek en behandeling namelijk meer overeen dan daarbuiten, zo concludeert NIVEL-onderzoeker Judith de Jong in het onderzoek waarop zij 4 juli 2008 promoveerde.
0
8
Zichtbaar In behandeling en diagnostiek verschillen huisartsen meer van collega’s die in andere praktijken werken, dan van collega’s in dezelfde praktijk. Ditzelfde geldt ook voor artsen in ziekenhuizen. Artsen werken binnen dezelfde praktijk met hetzelfde personeel en gebruiken hetzelfde materiaal. De werkomgeving is een ‘sociaal, economisch en technisch systeem’. Binnen dat systeem beïnvloeden artsen elkaar en nemen de verschillende artsen dezelfde medische beslissingen. Dit komt doordat behandeling en diagnostiek zichtbaar zijn voor de andere collega’s, stelt Judith de Jong in haar promotieonderzoek. Voor minder ‘zichtbare’ activiteiten zoals voorschrijven en verwijzen, diagnostiek in een extern laboratorium en het geven van advies, geldt dit juist niet.
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
2
0
Onbewust De overeenkomsten binnen praktijken en ziekenhuizen ontstaan niet altijd vanuit bewuste consensus, maar vooral onbewust. Als er weinig zekerheid is over een bepaalde behandeling, lijkt het aannemelijk dat een arts sneller dezelfde aanpak volgt als zijn collega’s. De Jong toetste drie mechanismen die variatie of overeenkomsten tussen groepen veroorzaken: selectie van nieuwe collega’s, geleidelijke aanpassing aan de groepsnorm en snelle aanpassing aan omstandigheden.
N
I
V
Richtlijnen Of veel variatie slecht is voor de kwaliteit van het medisch handelen, is niet te zeg-
41
3 gen. Wel wordt gestreefd naar minder variatie. Bijvoorbeeld door het ontwikkelen van richtlijnen. Het opstellen van richtlijnen is echter niet voldoende om variatie tegen te gaan. “Want richtlijnen staan soms nog veel variatie toe en ze worden niet altijd gevolgd”, verklaart De Jong. “Doordat de omgeving zo’n belangrijke factor blijkt, moet je niet proberen individuele artsen te veranderen, maar veranderingen doorvoeren op organisatieniveau. Het zou makkelijker moeten zijn richtlijnen te volgen dan ervan af te wijken. Als je een betere kwaliteit van het medisch handelen wilt bereiken, moet je weten welke patronen variatie in het medisch handelen volgt en hoe je die kan beïnvloeden.”
Jong, J.D. de Explaining medical practice variation: social organization and institutional mechanisms. Utrecht: Universiteit Utrecht, 2008. 240 p. Proefschrift Universiteit Utrecht Lees ook: Brink-Muinen, A. van den, Maaroos, H.I. Tähepöld, H. Communication style in primary health care in Europe. Health Education: 108, 2008, nr. 5, p. 384-396
Werken in verschillende ziekenhuizen “Een opvallende bevinding kwam uit het onderzoek onder artsen die in verschillende ziekenhuizen werken”, vervolgt De Jong. “Artsen die in twee ziekenhuizen werken, blijken bij vergelijkbare patiënten in deze ziekenhuizen verschillende dingen te doen. De keuzes die ze maakten, pasten bij wat gebruikelijk was in het ziekenhuis waar zij hun patiënten behandelden. Dit is een sterke aanwijzing voor de rol van de omstandigheden in variatie van medisch handelen.”
42
Maatschappelijke impact Ontwikkeling EPD-scan huisartsenzorg Doel onderzoek:
Het NIVEL heeft een instrument ontwikkeld om de kwaliteit van de elektronische medische dossiers van huisartsen te meten op basis van de ADEPD-richtlijn van het NHG.
Impact:
Het instrument zal in verschillende regio’s (Twente, Zuidoost Brabant, Noord Limburg) worden ingezet om de kwaliteit van de dossiervoering te meten. Landelijk speelt het een belangrijke rol in de discussie tussen ministerie van VWS en huisartsen over de introductie van het Elektronisch Patiënten Dossier.
Hoe:
Als de huisartsendossiers onvoldoende systematisch zijn gevuld is de kans groot dat bij uitwisseling met bijvoorbeeld huisartsenpost of apotheek de informatie incompleet is (dit omdat alleen samenvattingen worden uitgewisseld). Het op orde brengen van de dossiers is een aanzienlijke inspanning omdat het gaat om het met terugwerkende kracht op orde brengen van dossiers over vele jaren van aanzienlijke aantallen patiënten. De regionale verbeteringstrajecten richten zich vooral op scholing en ondersteuning van huisartsen om de dossiers op een efficiënte wijze op orde te brengen. De EPD-scan is hierbij het feedbackinstrument.
Wat:
De EPD-scan bevat 10 indicatoren: a. voor de volledigheid en adequaatheid van de ziektegeschiedenis: b. voor gestructureerd werken in het medisch journaal: c. voor de compleetheid en actualiteit van het medicatie-overzicht en d: voor de medicatiebewaking.
Aanbod en organisatie van de zorg
4
In het onderzoeksdomein Aanbod en organisatie van de zorg staan de verschillende zorgverleners en de organisaties waarbinnen ze werken centraal. Het onderzoek binnen deze lijn is gericht op aanbieders en locaties van zorg, op hun onderlinge netwerken en samenwerking, bijvoorbeeld binnen ziekenhuizen, verpleeghuizen of huisartsenposten.
Lees ook: Lamkaddem, M., Spreeuwenberg, P.M., Devillé, W., Foets, M., Groenewegen, P. Changes in health and health care use of Moroccan and Turkish migrants in the Netherlands 2001-2005. BMC Public Health: 8, 2008, nr. 40
0
Samenwerkingscontract Met subsidie van het ministerie van VWS is voor het eerst op landelijk niveau voor een groot aantal eerstelijnsdisciplines de samenwerking met de huisarts in kaart gebracht. Het NIVEL keek naar verschillende eerstelijnshulpverleners op één adres, naar formele samenwerking die is vastgelegd in een contract, de presentatie van huisarts en andere zorgverleners naar buiten, en of samenwerkingsverbanden worden gefinancierd door zorgverzekeraars. Voor het onderzoek werden alle Nederlandse huisartsenpraktijken aangeschreven. Ruim driekwart reageerde. Het NIVEL wil deze ontwikkeling in de toekomst blijven volgen.
0
Hansen, J., Nuijen, T., Hingstman, L. Monitor multidisciplinaire samenwerkingsverbanden in de eerste lijn. Utrecht: NIVEL, 2007. 69 p.
45
N
I
V
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
2
Eenderde van alle huisartsenpraktijken heeft een formeel samenwerkingsverband. Het merendeel daarvan is ook met andere zorgverleners op hetzelfde adres gevestigd. Daarbij blijkt dat praktijken met meerdere huisartsen vaker samenwerken met andere zorgverleners dan solopraktijken. De regionale verschillen binnen Nederland zijn klein. Het lijkt aannemelijk dat door de gezamenlijke vestiging op één adres de samenwerking ook toeneemt. Het ministerie van VWS wil de eerste lijn versterken zodat die zijn centrale rol in het Nederlandse zorgsysteem kan behouden. De achterliggende gedachte is dat samenwerking goed is voor de samenhang van de zorg en afstemming.
8
4.1 Huisarts bereidt zich voor op nieuwe eerste lijn Bij de helft van de Nederlandse huisartsenpraktijken is inmiddels een fysiotherapeut, apotheker, sociaal psychiatrisch verpleegkundige of andere zorgverlener gevestigd. Leidt vestiging op één adres ook tot meer samenwerking?
4 4.2 Kwart meer artsen nodig in 2025 vanwege vergrijzing, bevolkingsgroei en feminisering De vergrijzing, de groei van de bevolking en de toename van het aantal vrouwelijke huisartsen en specialisten, vragen om ongeveer een kwart meer artsen in 2025. De vrouwelijke arts is sterk in opkomst. In 2000 was nog 26% van de huisartsen en medisch specialisten vrouw, op dit moment is dat al 33% en in 2025 zal dat zijn toegenomen tot 55%. Vrouwen werken vaker parttime dan mannen. Daardoor zijn er in de toekomst meer medisch specialisten en huisartsen nodig dan als het een mannenberoep was gebleven. NIVEL-onderzoeker Lud van der Velden: “Toch heeft dit een kleinere invloed dan je zou denken. Je gaat immers niet van 0 naar 100% vrouwen, maar van 33 nu naar 55% straks. En vrouwen werken weliswaar vaker parttime, maar meestal nog wel drie of vier dagen per week. Gemiddeld werken vrouwen 70% en mannen 90%. Hiermee kun je uitrekenen hoeveel mensen je daarvoor moet opleiden. Daar kunnen we vrij precies rekening mee houden en dat gebeurt ook.” Vergrijzing Om rekening te houden met de ‘feminisering’ moet je 6% meer artsen hebben, rekent Van der Velden voor. Demografische ontwikkelingen hebben echter een veel grotere impact. “Door bijvoorbeeld de groei van de bevolking en vanwege de vergrijzing moet je tot 2025 al 17% groei in fte realiseren. En omdat die artsen vaker vrouw zullen zijn moet je daar dus 6% bij optellen. Dat geeft in totaal een groei van 23% in het aantal artsen dat straks nodig is.”
Velden, L.F.J. van der, Hingstman, L., Windt, W. van der, Arnold, E.J.E. Raming benodigde instroom per medische en tandheelkundige vervolgopleiding 2009-2019/2025. Utrecht: NIVEL, 2008. 150 p.
Capaciteitsplan Het NIVEL en Prismant hebben een nieuwe ramingsstudie uitgevoerd voor het ‘Capaciteitsplan 2008’ van het Capaciteitsorgaan. De raming geeft een indicatie van de benodigde instroom in de opleidingen voor de verschillende medische en tandheelkundige beroepsgroepen om in 2019 en 2025 een evenwicht te bereiken tussen vraag en aanbod. In de raming is een aantal scenario’s uitgewerkt, waarin rekening wordt gehouden met factoren zoals vergrijzing, feminisering van de beroepsgroepen, maar ook met sociaal-culturele ontwikkelingen en substitutie die in meerdere of mindere mate kunnen optreden. Hierdoor houdt het Capaciteitsorgaan er rekening mee dat er zelfs wel 38% meer artsen nodig zijn in 2025. Niet alleen het Capaciteitsorgaan kan de raming gebruiken, maar ook veldpartijen en de overheid maken hiermee hun eigen afweging over de aantallen op te leiden artsen.
Lees ook: Heiligers, P.J.M., Jong, J.D. de, Hingstman, L., Völker, B., Spreeuwenberg, P. Is networking different with doctors working part-time? Differences in social networks of part-time and full-time doctors. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 204
46
4 4.3 Zorginstellingen beter voorbereid op rampen Zorginstellingen zijn beter voorbereid op rampen dan een paar jaar geleden. Ruim negentig procent oefent op de taken bij rampen en crises. “Negentig procent oefent en dat is meer dan voorheen”, concludeert NIVELonderzoeker Joris IJzermans. “Er wordt vooral geoefend op flitsrampen, zoals de vuurwerkramp en de vliegramp in de Bijlmer. Op chemische rampen, overstromingen of een pandemie wordt minder geoefend dan verstandig is. Alleen de GGD oefent bijvoorbeeld op de uitbraak van een grieppandemie.” Ziekenhuizen oefenen vooral intern, ambulancediensten en bureaus voor geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR) oefenen vaker multidisciplinair. Regionaal maken zorgverleners afspraken en evalueren ze de oefeningen. Als belangrijke knelpunten worden genoemd: gebrek aan geld, tijd, draagvlak, capaciteit en het optreden van communicatieproblemen.
0 0 2 K E O B A
Onderzoek Voor het onderzoek nam het NIVEL meer dan tweehonderd uitgebreide, telefonische interviews af bij hoofden van ambulancevoorzieningen en meldkamers, traumacentra, GGD en GHOR-bureaus, ziekenhuisafdelingen Spoedeisende Hulp en bij crisiscoördinatoren in ziekenhuizen. Ook werd gesproken met vertegenwoordigers van koepel- en brancheorganisaties. Naast de interviews werden rampenplannen en jaarverslagen bestudeerd.
R
Lees ook: Donker, G.A., Velden, P.G. van der, Kerssens, J.J., Yzermans, C.J. Infrequent attendance in general practice after a major disaster: a problem? A longitudinal study using medical records and self-reported distress and functioning. Family Practice: 25, 2008, nr. 2, p. 92-97
A
Wet op de Veiligheidsregio’s Na de laatste rampen in Nederland en de terroristische aanslagen in de VS, Spanje en Engeland is het bewustzijn gegroeid dat acute spoedeisende medische hulpverlening een gedegen voorbereiding vergt. De regering en de ministeries van VWS en Binnenlandse Zaken hebben de Wet op de Veiligheidsregio’s aangeboden aan de Tweede Kamer. In deze wet is vastgelegd dat zorginstellingen specifiek voorbereid moeten zijn op rampen en crises. Om de voorbereiding te optimaliseren stelt het ministerie van VWS vanaf 2008 tien miljoen euro per jaar beschikbaar.
8
IJzermans, C.J. Stand van zaken Opleiden, Trainen, Oefenen (OTO) en Informatievoorziening (IV) ter voorbereiding op rampen: een quick scan onder zorginstellingen. Utrecht: NIVEL, 2008. 76 p.
N
I
V
E
L
J
4.4 Huisartsopleider vergrijst, op zoek naar jonge aanwas Huisartsopleiders zijn enthousiast en over het algemeen tevreden met de training die zij krijgen. Wel is snel aanwas nodig van jonge, enthousiaste opleiders om het stokje over te nemen, want de opleider vergrijst.
47
4 In Nederland zijn zo’n 2000 huisartsen als opleider geregistreerd, van wie er 1600 actief zijn. De opleiders zijn gemiddeld 51 jaar en daarmee vier jaar ouder dan de gemiddelde huisarts. Om in de toekomst huisartsen te kunnen opleiden, moeten dan ook nieuwe opleiders worden geworven. In 2008 is het zo dat een opleider gemiddeld vijf jaar geregistreerd moet staan als huisarts en tenminste voor 50% moet werken. De instroom van opleiders onder vrouwelijke huisartsen blijkt daardoor achter te blijven bij die van mannelijke huisartsen. “Dit kan een probleem opleveren voor de toekomst”, stelt NIVEL-onderzoeker Phil Heiligers, “omdat tegenwoordig meer vrouwen dan mannen huisarts worden. Vrouwelijke huisartsen hebben vaker een parttime baan en dit lijkt moeilijk te combineren met het opleiderschap. Het risico bestaat dat er in de toekomst een tekort ontstaat aan huisartsopleiders. De opleidingen kunnen hier in 2008 al op inspelen door bijvoorbeeld twee parttime werkende huisartsen samen één aio te laten opleiden.” Ondernemerschap Met subsidie van de SBOH (werkgever van huisartsen in opleiding) onderzocht het NIVEL de tevredenheid van de huisartsopleiders over de training die zij krijgen tot opleider en coach. Aan het onderzoek namen 500 opleiders deel. Gemiddeld vindt bijna 70% de training in medische kennis en vaardigheden voldoende om die te kunnen overdragen, maar de training in ondernemerschap vindt slechts 26% voldoende. Over de waardering van de aio’s die zij begeleiden zijn bijna alle opleiders (95%) tevreden. En 90% vindt het uitdagend en verfrissend om met aio’s te werken en haalt er voldoening uit vakkennis te kunnen overdragen. Vernieuwing Verder vindt 60% van de opleiders dat de aio’s te weinig verslaafden en geweldslachtoffers zien en 40% vindt dat zij te weinig allochtonen en zwangere vrouwen zien. Het NIVEL vroeg ook naar de visie op vernieuwing, zoals leren via internet en certificering van de opleiding. In nieuwe vormen van begeleiding, zoals leren via internet, ziet maar 23% van de opleiders toekomst en ook certificering van de opleiderstraining is maar aantrekkelijk voor een minderheid van 36%. Het NIVEL beveelt aan voor de training in ondernemerschap bijvoorbeeld bedrijfskundigen in de arm te nemen en die training op de universiteit te laten verzorgen en niet in de opleidingspraktijken. Om in de opleiding voldoende in contact te komen met verslaafden en geweldslachtoffers, zwangere vrouwen en allochtonen, lijkt het praktisch uit te wijken naar speciale centra waar deze patiënten worden behandeld.
Heiligers, P.J.M., Nuijen, T., Hingstman, L. Wensen en behoeften van huisartsopleiders. Utrecht: NIVEL, 2008. 91 p.
48
4 4.5 Elektronisch patiëntendossier doorgelicht Het elektronisch patiëntendossier (EPD) speelt een steeds belangrijker rol in de gezondheidszorg. De informatie in het EPD moet volledig, betrouwbaar en gestructureerd zijn, maar dat is niet altijd het geval. NIVEL en IQ health care ontwikkelden een instrument dat huisartsen in staat stelt de kwaliteit van hun EPD te onderzoeken. Huisartsen houden de gegevens over hun patiënten al jaren bij in een elektronisch patiëntendossier (EPD). Ziektes, contacten met de praktijk, medicijnen of overgevoeligheden, alles is er in terug te vinden. In de loop der jaren ontwikkelen huisartsen echter zo hun eigen registratiegewoontes en routines met bijvoorbeeld eigen afkortingen. Zolang de huisarts de enige is die het EPD gebruikt, is dat geen probleem. NIVEL-onderzoeker Lea Jabaaij: “Er zijn echter steeds minder solopraktijken. De tijd dat een huisarts alleen zelf de dossiers inkeek, ligt al lang achter ons. Er komen steeds meer zorgverleners in praktijken, die allemaal notities maken in dezelfde EPD’s en met het dossier uit de voeten moeten kunnen. Bovendien moet het dossier ook voor een collega op de huisartsenpost begrijpelijk zijn.”
2
0
0
8
Richtlijn voor registratie Om deze reden ontwikkelde het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) in 2004 een richtlijn voor Adequate Dossiervoering met het EPD. Jabaaij: “Als iedereen zich houdt aan deze registratierichtlijn is de informatie in het EPD voor iedere huisarts makkelijk te vinden. Gebeurt dat niet, dan wordt het een grabbelton waarin het lastig zoeken is.” Met subsidie van VWS heeft het NIVEL daarom een ‘scan’ ontwikkeld die nagaat in hoeverre huisartsen en andere hulpverleners zich bij het invullen van het EPD houden aan de richtlijn van het NHG. Hiermee krijgen huisartsen een beeld van de volledigheid en betrouwbaarheid van hun dossiers.
N
I
V
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
Hartinfarct en voetschimmel De scan doet allerlei metingen in het dossier. Volgens de richtlijn moeten bijvoorbeeld aandoeningen die relevant kunnen zijn voor het handelen van een collegahuisarts, duidelijk zijn aangegeven op de zogenoemde probleemlijst. Dit om te vermijden dat bijvoorbeeld een hartinfarct van een patiënt vijf jaar geleden, onvindbaar verdwijnt tussen minder belangrijke klachten als voetschimmel, wratten of een ingreep als oren uitspuiten. De scan kijkt of dat hartinfarct op de juiste manier is vastgelegd in het EPD. Verder checkt de scan bijvoorbeeld de registratie van contraindicaties en geneesmiddelenallergieën. Jabaaij: “Het is belangrijk dat deze gege-
49
4 vens zorgvuldig worden bijgehouden en toegankelijk zijn. Juist op een huisartsenpost moet je snel kunnen weten wat er met iemand aan de hand is.”
Jabaaij, L., Verheij, R., Njoo, K., Hoogen, H. van den, Tiersma, W., Levelink, H. Het meten van de kwaliteit van de registratie in elektronische patiëntendossiers van huisartsen met de EPD-scan-h. Utrecht: NIVEL, 2008. 52 p.
Toepassen van de EPD-scan-h Voor veel huisartsen betekent het volgen van de NHG-richtlijn anders werken dan voorheen en een geleidelijke ombouw of gedeeltelijke herstructurering van bestaande patiëntendossiers. Dit is een omvangrijke operatie. De EPD-scan kan huisartsen helpen inzicht te krijgen in hoe ze ervoor staan en eventueel ook helpen te kiezen waarmee te beginnen. Het instrument is toe te passen door iedereen die toegang heeft tot het EPD. Een regionale toepassing ligt op dit moment het meest voor de hand, waarbij huisartsen die aangesloten zijn bij een huisartsenpost gezamenlijk het besluit nemen de EPD-scan toe te passen. Het onderzoeksrapport van het NIVEL geeft een overzicht van een proef met de scan in een groep van 32 huisartsenpraktijken.
Lees ook: Kroneman, M., Paget, J., Meuwissen, L., Joseph, C., Kennedy, H. An approach to monitor influenza vaccination uptake across Europe. Eurosurveillance: 13, 2008, nr. 20
Het instrument is ontwikkeld door het NIVEL en het Center for Quality of Care Research (WOK, UMC St Radboud, Nijmegen). Medewerkers van het Nederlands Huisartsen Genootschap participeerden in de projectgroep. 4.6 Doktersassistente en praktijkondersteuner hebben ieder hun ‘eigen’ patiënten Doktersassistentes en praktijkondersteuners hebben vast omschreven taken in de huisartsenpraktijk en zien hun ‘eigen’ patiënten. Zit een patiënt eenmaal in de spreekkamer van de huisarts, dan delegeren huisartsen nog maar weinig naar assistente of ondersteuner. Sinds de jaren zestig wordt de huisarts al ondersteund door de doktersassistente en in 1999 deed ook de praktijkondersteuner zijn intrede in de praktijk. De huisarts kan hierdoor taken delegeren. In hoeverre gebeurt dat en om welke taken gaat het? NIVEL-onderzoeker Janneke Noordman: “Doktersassistenten maken hun eigen afspraken met patiënten en verrichten voornamelijk medisch technische werkzaamheden, zoals het wegbranden van wratten en oren uitspuiten. De praktijkondersteuners verrichten vooral medisch inhoudelijke werkzaamheden, zij doen controles en geven voorlichting aan specifieke patiëntengroepen, zoals patiënten met diabetes of COPD. In consulten tussen huisarts en patiënten wordt nauwelijks gedelegeerd tussen huisarts en praktijkondersteuner.”
Noordman, J., Verheij, R., Verhaak, P., De inzet van doktersassistenten en praktijkondersteuners in de huisartspraktijk. www.nivel.nl: NIVEL, 2008. Lees ook: Veer, A. de, Francke, A., Poortvliet, E.P. Nurses’ involvement in end-of-life decisions. Cancer Nursing: 33, 2008, nr. 3, p. 222-228
Onderzoek Het onderzoek is verricht binnen de databank communicatie van het NIVEL. Voor het
50
4 onderzoek is gebruikgemaakt van gegevens van 40 huisartsen uit 21 praktijken, 56 praktijkondersteuners en assistenten. Daarbij keken de onderzoekers met een observatielijst naar 808 consulten op video. 4.7 Personeelstekort in de kraamzorg De kraamzorg worstelt met een groot aantal moeilijk vervulbare vacatures. Tegelijkertijd neemt de vraag naar kraamzorg toe door de verruiming van het aantal uren kraamzorg in het basispakket van de zorgverzekering. De arbeidsmarkt in de kraamzorg fluctueert sterk en is onvoorspelbaar. De afgelopen jaren zijn minder kraamverzorgenden opgeleid. Hierdoor is de uitstroom uit het beroep groter dan de instroom en is er inmiddels een groot aantal moeilijk te vervullen vacatures. Tegelijkertijd neemt de vraag naar kraamzorg toe door de verruiming van het aantal uren kraamzorg in het basispakket van de zorgverzekering per 1 januari 2008. Dit blijkt uit onderzoek naar de arbeidsmarkt van kraamverzorgenden dat is uitgevoerd op initiatief van sociale partners in de kraamzorg.
0
8
Minder gediplomeerde kraamverzorgenden In de periode 2005-2007 verlieten bij 26 kraamzorgopleidingen ruim 40% minder kraamverzorgenden de opleiding met een diploma dan in de jaren daarvoor. Volgens de opleidingsinstituten komt dit door gebrek aan belangstelling voor het werken in de kraamzorg en doordat het soms moeilijk is om een stageplek te krijgen. Kraamzorgaanbieders noemen vooral financiële belemmeringen om nieuw personeel op te leiden. Positief is dat het aantal opleidingsinstituten dat verkorte opleidingen aanbiedt sinds 2007 weer toeneemt. Mogelijk weerspiegelt dit de reactie van opleidingen en aanbieders op het dreigende tekort aan kraamverzorgenden.
J
A
A
R
B
O
E
K
2
0
Moeilijk vervulbare vacatures In de eerste helft van 2007 zijn er bij de kraamzorgaanbieders meer kraamverzorgenden vertrokken dan gekomen. De kraamzorgorganisaties in het onderzoek hadden in oktober 2007 ruim 8 vacatures per 100 werknemers en driekwart van die vacatures was moeilijk te vervullen. Om te voorkomen dat werknemers vertrekken, besteden de werkgevers vooral aandacht aan scholingsmogelijkheden en sociale activiteiten.
N
I
V
E
L
Imago Uit het onderzoek blijkt dat de kraamverzorgenden vrijwel allemaal positief zijn over hun werk. Volgens de sociale partners vraagt het beroep echter wel om een lan-
51
4 delijke imagocampagne. Zij vinden het daarnaast wenselijk tot een permanente monitoring van vraag en aanbod van kraamverzorgenden te komen. Het is lastig hier vorm aan te geven, doordat er over de beroepsgroep geen structurele gegevensverzameling bestaat.
Wiegers, T.A. Monitoring Kraamzorg III: ontwikkelingen in het aanbod aan kraamverzorgenden: in- en uitstroom bij opleiding en beroep. Utrecht: NIVEL, 2008. 102 p.
FAOT Het onderzoek is gesubsidieerd door Stichting FAOT. Stichting FAOT is het fonds voor arbeidsmarktbeleid en opleidingen in de thuiszorg. Het is een samenwerkingsverband van werknemers en werkgevers in de thuiszorg. 4.8 Liever praten dan pillen voor patiënt met depressie of angststoornis Patiënten met een depressie of angststoornis zien meer in praten dan in pillen, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL en de universiteiten van Utrecht en Groningen in Clinical Psychology Review. Patiënten met depressie of angststoornissen krijgen liever gesprekstherapie dan pillen. De meerderheid ziet antidepressiva als verslavend en is terughoudend ze te gebruiken. Patiënten die ervaring hebben met depressie zijn iets eerder geneigd depressie ook als een hapering in biologische processen te zien – en daardoor behandelbaar met medicijnen – dan gezonde mensen en patiënten met minder ernstige depressieve symptomen. Richtlijnen De richtlijnen van het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en de multidisciplinaire richtlijn voor angst en depressie geven medicijnen echter een prominente rol in de behandeling. NIVEL-onderzoeker Peter Verhaak: “Patiënten willen het liefst zo min mogelijk medicijnen. Dan is het al snel te veel. Er lijkt dus een discrepantie te bestaan tussen de richtlijnen en de behoefte van patiënten. Voor het slagen van de behandeling is het echter belangrijk dat deze aansluit bij wat patiënten willen. Daarom proberen wij het patiëntenperspectief helder te krijgen. Open communicatie tussen zorgverlener en patiënt – zodat de zorgverlener weet hoe de patiënt erover denkt – is belangrijk voor een succesvolle behandeling.”
Prins, M.A., Verhaak, P.F.M., Bensing, J.M., Meer, K. van der, Health beliefs and perceived need for mental health care of anxiety and depression - the patients’ perspective explored. Clinical Psychology Review, vol. 28, (2008), nr. 6, p. 1038-1058.
Barrières Tussen de 49 en 84% van de patiënten met depressie en angststoornissen heeft behoefte aan behandeling, meestal gesprekstherapie of medicijnen. Als barrières waardoor ze géén hulp zoeken, noemen patiënten vooral de hoge kosten en gebrek aan tijd. Hoger opgeleiden en vrouwen noemen meer barrières dan lager opgeleiden en mannen. Ouderen en jongeren herkennen een psychische stoornis slechter bij zichzelf en zijn
52
4 ook negatiever over de beschikbare behandelmethoden. Zij leggen de oorzaak vaker buiten zichzelf: de depressie wordt veroorzaakt door het werk, stress, of ingrijpende gebeurtenissen. Ouderen zien depressie ook meer als deeluitmakend van de levensfase en denken dat ze ermee moeten leren omgaan. Jongeren geven vooral tijdgebrek aan als barrière om hulp te zoeken. Vrouwen ervaren meer behoefte aan hulp en zoeken makkelijker hulp dan mannen.
Lees ook: Smolders, M., Laurant, M., Rijswijk, E. van, Mulder, J., Braspenning, J., Verhaak, P., Wensing, M., Grol, R. Depressed and a co-morbid condition: more psychotropics prescribed! European Journal of General Practice: 14, 2008, nr. 1, p. 10-18
Onderzoek Ideeën van patiënten over behandeling en hun behoefte aan zorg, zijn belangrijk voor een succesvolle behandeling. Voor het onderzoek vergeleken de onderzoekers 71 studies uit de wetenschappelijke literatuur op de ideeën van patiënten en nietpatiënten over behandeling of hun behoefte aan zorg. 4.9 Buurten waar huisartsen vergoeding voor krijgen geactualiseerd De lijst met buurten waar huisartsen en vanaf volgend jaar ook verloskundigen een achterstandstarief mogen rekenen, is geactualiseerd. 215 buurten zijn aangemerkt als achterstandsbuurt, 154 daarvan zijn dezelfde als in 2003, 41 buurten vallen niet meer onder de criteria, 56 achterstandsbuurten zijn nieuw op de lijst. Voor een aantal huisartsen zal dit effect hebben op hun inkomsten.
N
I
V
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
Toeslag Omdat patiënten uit achterstandsbuurten meer tijd en inspanningen vergen van huisartsen, ontvangen huisartsen sinds 1996 een toeslag voor de patiënten uit deze buurten. Daarnaast wordt per inwoner van een achterstandsbuurt een bedrag gestort in een achterstandsfonds om de huisartsenzorg in deze buurten te verbeteren. Voor een rechtvaardige verdeling van deze extra middelen, worden de achterstandsbuurten geïdentificeerd op grond van CBS-gegevens over het percentage niet-actieven, gemiddeld inkomen, het aantal adressen in de buurt en het percentage niet-westerse allochtonen. Vanaf volgend jaar ontvangen ook verloskundigenpraktijken een toeslag voor zorg aan cliënten uit deze buurten. In achterstandsbuurten wonen veel niet-actieven, bijvoorbeeld mensen met een werkeloosheids-, arbeidsongeschiktheids- of bijstandsuitkering, met een pensioen of ‘overig’ inkomen. Het gemiddeld inkomen in de achterstandsbuurten is laag, ze hebben een groot aantal adressen op een klein oppervlak en hoge percentages nietwesterse allochtonen.
53
4 Oud en nieuw Met subsidie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en op verzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging actualiseerde het NIVEL de lijst buurten met een hoge achterstandsindex. De lijst is in 1999 voor het eerst opgesteld. In 2003 is hij geactualiseerd en in 2008 opnieuw. In totaal werden 215 buurten aangemerkt als achterstandsbuurt. 154 buurten (79%) staan zowel op de lijst van 2008 als op die van 2003, 56 buurten waren nieuw. 41 buurten vallen niet meer onder de criteria. 5 buurten stonden oorspronkelijk in 1999 op de lijst, in 2003 niet meer en in 2008 opnieuw. Doordat binnen de vergoedingsregeling voor huisartsen een maximum is gesteld aan het totaal aantal inwoners uit achterstandsbuurten, zijn de verschuivingen vooral relatief en geeft dit onderzoek geen inzicht in de vraag hoe achterstandsgebieden zich hebben ontwikkeld in de afgelopen jaren.
Wiegers, T.A., Devillé, W. Herijking stedelijke achterstandgebieden 2008. Utrecht: NIVEL, 2008. 60 p. Lees ook: Dungen, C. van den, Hoeymans, N., Gijsen, R., Akker, M. van den, Boesten, J., Brouwer, H., Smeets, H., Veen, W.J. van der, Verheij, R., Waal, M. de, Schellevis, F., Westert, G. What factors explain the differences in morbidity estimations among general practice registrations networks in the Netherlands? A first analysis. European Journal of General Practice: 14, 2008, nr. Suppl. 1, p. 53-62
4.10 Buurtzorg: nieuw en toch vertrouwd Cliënten, mantelzorgers, huisartsen en medewerkers zijn enthousiast over Buurtzorg, een kleinschalig alternatief in de thuiszorg. De kwaliteit van zorg is hoog en de medewerkers zijn betrouwbaar en professioneel, volgens cliënten en artsen. “Je kent elkaars gezichten weer.” Maar de werkwijze vraagt ook veel inzet van de medewerkers. Buurtzorg is een nieuwe, snelgroeiende landelijke netwerkorganisatie die thuiszorg levert. De Stichting is in 2006 opgericht als reactie op de schaalvergroting in de thuiszorg en de opkomst van de zogenoemde stopwatchzorg. De organisatie bestaat midden 2008 uit zo’n 45 zelfsturende teams van 10 tot 15 verpleegkundigen en ziekenverzorgenden. De teams leveren thuiszorg aan zelfstandig wonende cliënten in een bepaalde wijk of buurt, in samenwerking met de huisartsen, het ziekenhuis en het sociale netwerk van de buurt. Ze regelen zelf een kantoor, nascholing, de planning en diensten, en zijn zelf verantwoordelijk voor de zorg voor hun cliënten en kunnen bepalen wat deze nodig hebben. De teams worden ondersteund door een landelijk kantoor in Almelo en kunnen de hulp inroepen van een coach. De zorg rond een cliënt wordt door zo min mogelijk verschillende medewerkers gegeven. Tevreden klanten De eerste reacties van cliënten, mantelzorgers, huisartsen en medewerkers zijn enthousiast. Cliënten geven hun Buurtzorg als rapportcijfer een vette 8 (8,75). Ze vinden het personeel betrouwbaar en professioneel, de bejegening prettig en de tele-
54
4 fonische bereikbaarheid goed. Het NIVEL-onderzoek is uitgevoerd op initiatief van de Stichting Buurtzorg Nederland en gesubsidieerd in het kader van het Transitieprogramma in de Langdurende Zorg van VWS. De onderzoekers voerden gesprekken met medewerkers, mantelzorgers, cliënten en huisartsen en analyseerden de vragenlijsten van 357 cliënten. Inzet medewerkers groot De Buurtzorgmedewerkers zijn pioniers. Ze vinden het prettig dat ze zelf kunnen bepalen hoe ze hun werk vormgeven. Ze vinden dat ze daardoor de cliënt de zorg kunnen geven die hij nodig heeft, voelen zich daarvoor verantwoordelijk en zijn enthousiast. Ze hebben een sterke teamgeest en vertrouwen in elkaar. Veel van hen hebben een lange werkervaring en de manier van werken doet ze denken aan de oude kruiswerkinstellingen. Ze doen hun uiterste best om het concept Buurtzorg tot een succes te maken. Anneke Francke, programmaleider Verpleging en Verzorging bij het NIVEL: “Vraag voor de toekomst is of Buurtzorg op de lange termijn, als de organisatie groter wordt, nog steeds aan de hoge standaard kan voldoen. Een deel van het succes hangt samen met de enorme inzet van de medewerkers. Maar die geven aan de andere kant ook aan dat dit soms veel van hen vraagt. Bijvoorbeeld overwerk of 24-uurs bereikbaarheid.”
0 0 K
Lees ook: Groenewegen, P.P. Nursing as a grease in the primary care innovation machinery. Quality in Primary Care: 16, 2008, nr. 5, p. 313-314
2
Veelbelovend Buurtzorg is een organisatie die nog volop in ontwikkeling is. Niet alleen breidt het aantal teams zich snel uit, ook de manier waarop de teams ondersteund worden verandert. Zo is er recent een website voor medewerkers gekomen die de administratieve taken moet verlichten. Francke: “Dit is een momentopname en de meeste teams bevinden zich nog in de pioniersfase. Het is dan ook belangrijk om dit onderzoek over enige tijd te herhalen. Ook is verder onderzoek nodig naar de kosteneffectiviteit van Buurtzorg.”
8
Veer, A.J.E. de, Brandt, H.E.,Schellevis, F.G.; Francke, A.L. Buurtzorg: nieuw maar toch vertrouwd. Een onderzoek naar de ervaringen van cliënten, mantelzorgers, medewerkers en huisartsen. Utrecht: NIVEL, 2008. 76 p.
J
A
A
R
B
O
E
4.11 De televisiezuster komt eraan Zorg op afstand waarbij cliënt en verpleegkundige contact hebben via een videoverbinding, maakt opgang in de thuiszorg. Televisie en webcam bieden veel cliënten een nieuw perspectief.
N
I
V
E
L
Techniek rukt op in de thuiszorg. Wat vroeger in sciencefictionfilms nog de toekomst leek – praten met iemand via een beeldscherm – is tegenwoordig de gangbare praktijk. Miljoenen jongeren zitten dagelijks achter de webcam. De beeldverbinding
55
4 maakt in 2008 ook opgang in de zorg. Sinds een paar jaar wordt er ook zorg geleverd via televisie en webcam. De televisie staat aan en de ‘zorgcentralist’ is in beeld. De thuiszorgcliënt kan vragen stellen en de verpleegkundige op de televisie beantwoordt die, of kijkt mee in het huis van de cliënt of alles goed gaat. Een cliënt die niet weet welke pil hij moet slikken, houdt het doosje even voor de camera en de verpleegkundige aan de andere kant van de beeldverbinding weet over welke pil het gaat. Big Brother Het is geen Big Brother is watching you, want cliënten zetten zelf de camera of tv aan. En als de thuiszorg contact wil maken, belt de verpleegkundige eerst met de cliënt. Maar er zijn ook thuiszorginstellingen die op deze manier een goedemorgen/ goedenavond service leveren. De cliënt wordt goedemorgen gewenst via de televisie. Met subsidie van koepelorganisatie ActiZ is de ontwikkeling al een aantal jaren gevolgd. Ervaring en inzichten opgedaan in het ene jaar worden gebruikt om de videocommunicatie en invoering ervan te verbeteren in het volgende. NIVEL-onderzoeker José Peeters: “Tot nu toe biedt een beperkt aantal thuiszorginstellingen ‘zorg op afstand’, maar het worden er langzaam meer. Of dit ook werkelijk de toekomst wordt, is mede afhankelijk van de continuïteit bij de bedrijven die de techniek leveren en de financiering. Ook zijn nog niet alle thuiszorgbestuurders overtuigd van de meerwaarde.” Health Buddy Naast communicatie via video zijn er ook thuiszorgorganisaties die telebegeleiding aanbieden. Dit is een andere vorm van ‘zorg op afstand’, waarbij patiënten met diabetes en COPD (chronisch obstructieve longziekte) dagelijks een digitaal dagboek bijhouden op internet. Ze vullen hiervoor een vragenlijstje in via een Health Buddy of ander apparaatje met een beeldscherm dat is aangesloten op een mobiele telefoon. Iedere dag bekijkt een verpleegkundige dit dagboek over ziekte en leefstijl. Geven de antwoorden reden voor een ‘rode vlag’, dan neemt de huisarts of de thuiszorginstelling direct contact op met de cliënt. Digitale sociale contacten Met ‘zorg op afstand’ lijken thuiszorginstellingen twee vliegen in een klap te kunnen slaan. Ze kunnen meer cliënten in kortere tijd aandacht geven, waardoor ze met minder personeel meer zorg leveren. In tijden van krapte op de arbeidsmarkt en toenemende vergrijzing, lijkt dit een geweldige oplossing. Peeters: “Het idee alleen al dat ze snel en makkelijk contact kunnen krijgen met de thuiszorg, geeft veel cliënten een
56
4 veilig gevoel. Of dit ook betekent, dat je met minder personeel meer zorg kan leveren, is nog niet duidelijk. De zorgcentralisten zijn enthousiast. Een voordeel is dat ze ook van thuis uit kunnen werken, waardoor bijvoorbeeld ook verpleegkundigen die de kennis hebben maar fysiek de zorg niet meer aankunnen, nog heel goed als zorgcentralist aan de slag kunnen.” Maar het is ook weer niet de oplossing voor iedereen, benadrukt Peeters: “Mensen die ernstig ziek zijn en zorg nodig hebben, willen geen zorg via tv of webcam, die willen gewoon dat er iemand komt. Webcam en televisie zijn vooral geschikt om wat te doen aan eenzaamheid, voor advies, begeleiding en sociale contacten. En wellicht ook voor het bestellen van boodschappen, voor communicatie, ontspanning, onderwijs en instructie. De toekomst zal het leren. In ieder geval wordt door de instellingen ook aan die mogelijkheden hard gewerkt.”
Peeters, J.M., Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Monitor Zorg op afstand: verslaglegging van de peiling najaar 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 120 p.
4.12 Achterstandswijken: vaker en korter naar de huisarts Patiënten in achterstandswijken gaan vaker naar de huisarts, maar minder voor dubbele consulten dan verwacht. Huisartsen doen in deze wijken ook meer visites, maar in verhouding ook minder lange visites. Onderzoekers van het NIVEL publiceren deze bevindingen in november 2008 in Huisarts & Wetenschap. Sociaal-economische achterstand, taal- en cultuurverschillen, veel verhuizingen en beperkte sociale samenhang leiden in achterstandswijken tot een grote en complexe zorgvraag, regelmatig in combinatie met achterliggende sociale problematiek. Dit eist meer van de huisartsen in deze wijken. Het zogenoemde Vogelaar-akkoord over de honorering was een antwoord op deze extra belasting. Huisartsen krijgen hierdoor de mogelijkheid een lang consult (van twintig minuten) dubbel te declareren. Opmerkelijk is echter dat patiënten uit achterstandswijken wel vaker naar de huisarts gaan maar niet langer, zo blijkt nu uit onderzoek binnen het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsen (LINH) van het NIVEL. Vanwege de bewerkelijkheid van consulten in achterstandswijken was de verwachting juist dat huisartsen in deze wijken veel dubbele consulten zouden declareren.
57
2 K E O B R A A J L E V I
Boodschappenlijstje “Mogelijk vragen vooral de goed opgeleide, geïnformeerde patiënten om een lang consult. Deze patiënten gaan weinig naar de huisarts maar wel met een boodschappenlijstje”, opperen de onderzoekers. “Het kan ook zijn dat allochtone patiënten niet op de hoogte zijn van de mogelijkheid een lang consult te vragen. Of dat huisartsenpraktijken in achterstandswijken door de werkdruk terughoudend zijn met lange consulten.”
N
Lees ook: Berg, B. van den, Grievink, L., Gutschmidt, K., Lang, T., Palmer, S., Ruijten, M., Stumpel, R., Yzermans, J. The public health dimension of disasters: health outcome assessment of disasters. Prehospital and Disaster Medicine: 23, 2008, nr. 4, p. s55-s59
0
0
Bakker, D. de, Dijk, C. van, Verheij, R. Huisartsenzorg in cijfers: meer contacten, maar niet meer langdurige contacten in achterstandswijken. Huisarts en Wetenschap: 2008, 51(12), 585 p.
8
LINH Het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH) telt 85 geautomatiseerde huisartspraktijken met bijna 340.000 ingeschreven patiënten. LINH gebruikt gegevens uit de elektronische patiëntendossiers van deze praktijken.
4 4.13 Elektronische patiëntendossiers fysiotherapeuten als onderzoeksmateriaal In de elektronische patiëntendossiers van fysiotherapeuten ligt een schat aan onderzoeksmateriaal. De dossiers kunnen inzicht geven in de kwaliteit die de praktijk levert, ze kunnen trends zichtbaar maken en ook internationale vergelijking wordt mogelijk, zo stelt NIVEL-onderzoeker en gezondheidswetenschapper Ilse Swinkels in het proefschrift waarop zij 16 december promoveerde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De toenemende marktwerking in de zorg en keuzevrijheid voor patiënten vereisen ook in de fysiotherapeutische zorg een goed inzicht. Patiënten moeten kunnen kiezen voor een fysiotherapiepraktijk en fysiotherapeuten moeten er zelf voor zorgen dat de kwaliteit van hun zorg inzichtelijk wordt. Elektronische patiëntendossiers kunnen daarbij helpen, stelt Ilse Swinkels. Elektronische patiëntendossiers geven informatie over het patiëntenaanbod in de praktijk en over de behandelingen die de fysiotherapeut geeft. Door deze informatie te vergelijken met bestaande richtlijnen krijg je inzicht in de kwaliteit van het handelen van de fysiotherapeut. Volg je de registraties gedurende langere tijd, dan worden ook trends zichtbaar en kun je internationale vergelijkingen maken. Lage rugklachten Swinkels deed meerdere onderzoeken met gegevens uit elektronische patiëntendossiers, om de bruikbaarheid van de dossiers voor onderzoek te demonstreren. Zo bleek onder meer dat bij 53% van de patiënten met lage rugklachten de inhoud van de fysiotherapeutische behandeling in overeenstemming is met de richtlijn. Verder zijn er grote verschillen in het aantal behandelingen die patiënten met deze klachten krijgen. Vergeleken met vijftien jaar geleden krijgen ze minder behandelingen, en worden patiënten vaker actief – met bijvoorbeeld oefeningen – bij de behandeling betrokken. Standaard dossiers Swinkels: “Een belangrijke voorwaarde voor onderzoek met elektronische patiëntendossiers is wel dat gegevens uniform worden geregistreerd en up to date zijn.” Ze geeft aan dat het voor patiënten en onderzoek ook belangrijk is dat ook het resultaat van de zorg wordt toegevoegd aan de dossiers. Dat is in 2008 nog nauwelijks het geval. “Nieuwe ICT-ontwikkelingen bieden kansen om het gebruik van elektronische patiëntendossiers voor onderzoeksdoeleinden te verbeteren. Zo kunnen bijvoorbeeld vragenlijsten om het resultaat van de zorg te meten in de dossiers worden
Swinkels, I.C.S. Monitoring physiotherapy using a national registration network. Proefschrift Amsterdam: Vrije Univerisiteit, 2008. 231 p.
58
4
N
I
V
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
opgenomen. Als je deze op meerdere momenten tijdens de behandeling afneemt, krijg je inzicht in het beloop van de klachten.”
59
Maatschappelijke impact Evaluatie Reclamebesluit Geneesmiddelen Doel onderzoek: Impact:
Functioneert het Nederlandse systeem om de reclame rondom geneesmiddelen te reguleren?
- De resultaten zijn in oktober 2008 gepubliceerd en aangeboden aan de Tweede Kamer. - De minister van VWS heeft op basis van de evaluatie besloten de capaciteit van de sector Reclametoezicht van de IGZ uit te breiden met twee FTE. Dit om te komen tot een goed functionerend en volledig dekkend systeem van geconditioneerde zelfregulering. - Op 3 februari 2009 waren de resultaten onderwerp van discussie tijdens de jaarvergadering van de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame (CGR), de onderzoekers gaven daar een presentatie. - De minister gaat met de CGR en de KOAG bezien welke maatregelen mogelijk zijn tegen zogenaamde symptoomreclame.
Hoe:
- Een juridische analyse waarin het systeem van Nederland vergeleken werd met dat van vijf andere Europese landen. - Een empirische analyse waarin uitgebreide interviews met stakeholders plaatsvonden over de vraag “hoe goed is de geneesmiddelenreclame geregeld?” alsmede een literatuuronderzoek en peilingen onder beroepsbeoefenaren en consumenten.
Wat:
- Het systeem van zelfregulering in Nederland is vergelijkbaar met andere landen, alleen is de rol van de publieke toezichthouder in Nederland beperkter. - Het systeem werkt goed als het gaat om het ontwikkelen van normen voor reclame, maar veel minder goed als het gaat om de vraag of die normen vervolgens nageleefd worden. - De farmaceutische industrie kent de normen voor reclame goed, de beroepsbeoefenaren zijn minder goed op de hoogte.
Structuur en sturing
5
In dit onderzoeksdomein staan vragen rond de structuur en de sturing van de zorg centraal. Het onderzoek in deze lijn geeft inzicht in de manier waarop de structuur van het gezondheidszorgsysteem verandert en hoe beleid doorwerkt in de praktijk en vice versa. 5.1 Zorgverzekeringswet en huisartsenzorg De Nederlander gaat vaker naar de huisarts. Hierdoor is het aantal door huisartsen gedeclareerde verrichtingen het eerste halfjaar van 2007 fors hoger dan in het eerste halfjaar van 2006. De stijging in het huisartsenbezoek na de invoering van de nieuwe zorgverzekeringswet zet door.
61
0 0 2 K E O B R A A J L E V I
Kleine chirurgische ingrepen Verder blijken de huisartsen ook 20% meer Modernisatie en Innovatie-verrichtingen te declareren. Dit zijn bijvoorbeeld kleine chirurgische ingrepen, longfunctiemetingen, therapeutische injecties en begeleiding van diabetespatiënten, waarvan wordt gedacht dat zij verrichtingen in de tweede lijn vervangen. Vooral voor kleine chirurgische ingrepen lijken de huisartsen inderdaad minder door te verwijzen naar de specialist. NIVEL-onderzoeker Robert Verheij: “Hier lijkt inderdaad sprake van het beoogde substitutie-effect.”
N
Lees ook: Soeteman, R.J.H., Yzermans, C.J., Spreeuwenberg, P., Lagro-Janssen, T.L.M., Bosch, W.J.H.M. van den, Zee, J. van der, Changes in the pattern of service utilisation and health problems of women, men and various age groups following a destructive disaster: a matched cohort study with a pre-disaster assessment. BMC Family Practice: 9, 2008, nr. 48
8
Dijk, C.E. van, Verheij, R.A., Bakker, D.H. de Bekostiging van de huisartsenzorg: monitor 2006 en eerste halfjaar van 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 43 p.
Met de invoering van de nieuwe zorgverzekeringswet in 2006 is onder meer het verschil tussen particulier en ziekenfondsverzekerden weggevallen, waardoor het nodig was een nieuwe vergoedingssystematiek voor de huisarts te introduceren. Deze systematiek is vastgelegd in het zogenoemde Vogelaarakkoord. Met subsidie van het ministerie van VWS zijn de effecten gevolgd van de nieuwe wet op declaraties en verrichtingen in de huisartsenpraktijk. Behalve dat patiënten vaker naar de huisarts gaan, zijn ook de aantallen lange consulten en visites sterk gestegen vergeleken met het eerste halfjaar van 2006. De huisarts declareerde 6,5% meer aan verrichtingen, de praktijkondersteuner 13% meer.
5 Onderzoek Het NIVEL volgt de ontwikkeling van de huisartsendeclaraties binnen het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH). Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van declaraties van ongeveer 95 huisartsenpraktijken met in totaal 343.627 patiënten. 5.2 Nederlandse bloedvoorziening is op orde Het kwaliteits- en veiligheidsbeleid van de Nederlandse bloedvoorziening functioneert goed, en het door de donoren geleverde aanbod voldoet aan de vraag naar bloed en bloedproducten in Nederlandse ziekenhuizen. De Nederlandse bloedvoorziening voldoet hiermee aan de doelen en uitgangspunten van de Wet inzake bloedvoorziening (Wibv), zo blijkt uit de tweede evaluatie van de wet die is uitgevoerd door het NIVEL en de Universiteit van Amsterdam. Net als in de eerste evaluatie stond het functioneren van de Nederlandse bloedvoorziening in de praktijk centraal. Op dit moment verloopt de bloedvoorziening dus goed en veilig, wel dient Sanquin zich op de langere termijn voor te bereiden op het werven van nieuwe groepen trouwe donoren om de continuïteit te waarborgen. Relaties bekeken Vergeleken met de eerste evaluatie van de Wibv, is de relatie van Sanquin met de ziekenhuizen en VWS verbeterd. Verder hebben vrijwel alle Nederlandse ziekenhuizen een kwaliteits- en veiligheidsbeleid voor het gebruik van bloed en bloedproducten. Al kan dit binnen veel instellingen nog wel (verder) worden verbeterd en ondersteund. De evaluatie hield ook de verhouding van de Wibv tot de Europese regelgeving tegen het licht: in het bijzonder Richtlijn 2002/98/EG, ook wel aangeduid als de Europese bloedrichtlijn. De Wibv is op een drietal punten strenger dan de Europese bloedrichtlijn, volgens de onderzoekers. Deze verschillen lijken echter goed te verdedigen en geven niet direct aanleiding tot het doorvoeren van veranderingen in de Nederlandse situatie.
Friele, R.D., Dute, J.C.J., Coppen, R.; Volkers, A.C. Tweede evaluatie Wet inzake Bloedvoorziening. Den Haag: ZonMW, 2008. 138 p.
5.3 Aanvullende tandzorgverzekering Bijna de hele bevolking heeft een aanvullende verzekering afgesloten, vooral voor de tandarts, fysiotherapie en oefentherapie. Ongeveer driekwart van de mensen heeft een aanvullende tandzorgverzekering.
62
5 In het nieuwe zorgverzekeringsstelsel is iedereen verplicht verzekerd voor een door de overheid vastgesteld basispakket. Daarnaast was in 2006 96% van de bevolking aanvullend verzekerd. Dit percentage is nagenoeg gelijk gebleven in 2007. Jongeren en ouderen zijn ongeveer even vaak aanvullend verzekerd. Driekwart van de mensen geeft aan aanvullend verzekerd te zijn voor de tandarts. Uit eerder onderzoek is bekend dat mensen de tandarts het liefst in het basispakket zouden hebben. Kennelijk zien ze dit als een basisbehoefte. Daarnaast zijn veel mensen aanvullend verzekerd voor fysiotherapie en oefentherapie. Aanvullende tandzorgverzekering Tandheelkunde voor jongeren tot 18 jaar en specialistische hulp van een kaakchirurg worden door de basisverzekering vergoed. Voor volwassenen wordt een klein deel van de tandheelkundige hulp vanuit de basisverzekering vergoed. Voor het vullen van gaatjes, orthodontie, het plaatsen van een kroon of brug kan een aanvullende tandzorgverzekering worden afgesloten. In 2006 was 74% van de bevolking aanvullend verzekerd voor tandzorg. In 2007 steeg dat percentage naar 77%.
O
E
K
2
0
0
8
Kunstgebit of beugel Jongeren hebben vaker een aanvullende verzekering voor tandzorg dan ouderen. Opvallend is dat mensen die hun gezondheid uitstekend vinden vaker verzekerd zijn voor tandzorg dan mensen die hun gezondheid als redelijk of slecht beoordelen. De verschillen tussen groepen verzekerden kunnen te maken hebben met zelfselectie. Zo hebben jongeren wellicht vaker orthodontie nodig dan ouderen, waarvoor ze via een aanvullende tandzorgverzekering zijn verzekerd. Ouderen zullen vaker een kunstgebit hebben waardoor zij een aanvullende tandzorgverzekering minder noodzakelijk vinden. Daarnaast kunnen de acceptatievoorwaarden die zorgverzekeraars hanteren een rol spelen. Bijvoorbeeld dat mensen om geaccepteerd te worden op korte termijn geen kosten voor kronen of orthodontie verwachten.
63
L E V I N
Jong, J. de, Loermans, M., Maat, M. van der, De aanvullende tandzorgverzekering. www.nivel.nl: NIVEL, 2008.
J
A
A
R
B
Onderzoek De gegevens voor het onderzoek komen uit het Consumentenpanel Gezondheidszorg waarmee het NIVEL op landelijk niveau informatie verzamelt over de meningen en ervaringen van gebruikers van de gezondheidszorg. Het panel bestaat uit ongeveer 2800 mensen. In 2006 en 2007 zijn aan een groot deel van de panelleden dezelfde vragen voorgelegd. Voor een representatief beeld is een weging toegepast op leeftijd en geslacht met gegevens van het CBS.
5 5.4 Wandelstok en scootmobiel zijn allebei hulpmiddelen Voor de aanvraag van ondersteunende hulpmiddelen moeten chronisch zieken en gehandicapten gebruikmaken van verschillende regelingen. Problematisch is dit voor de meeste niet, lastig is het soms wel. Driekwart van de mensen met een chronische ziekte of lichamelijke handicap maakt gebruik van ondersteunende hulpmiddelen. Het kan gaan om een gehoorapparaat of rollator, maar ook om specifieke aanpassingen van de werkplek, aan de auto of in huis. Afhankelijk van het soort hulpmiddel en de persoonlijke situatie, kunnen ze voor de aanvraag een beroep doen op de Regeling zorgverzekering van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). Zelfstandig wonende chronisch zieken en gehandicapten zijn voor hun hulpmiddelen vooral aangewezen op de Zvw en de Wmo. Als ze één (soort) hulpmiddel nodig hebben, valt dit vrijwel altijd onder de Zvw. Mensen met een chronische ziekte of handicap die meer (soorten) hulpmiddelen nodig hebben, moeten meestal een beroep doen op beide regelingen. Knelpunten Hoewel veel chronisch zieken en gehandicapten dus meerdere wegen moeten bewandelen om hun hulpmiddelen te krijgen, leidt dit in de meeste gevallen niet tot problemen. Een derde van de chronisch zieke en gehandicapte hulpmiddelengebruikers heeft wel de ervaring dat zij bij elke nieuwe aanvraag opnieuw alle informatie over hun persoonlijke en medische situatie moeten aanleveren. Dat zouden zij graag anders willen. Sommige van deze hulpmiddelengebruikers noemen ook de eigen bijdrage die zij voor een hulpmiddel moeten betalen, de ingewikkelde aanvraagformulieren en de tijd die zij op het hulpmiddel moeten wachten als knelpunten.
Emmen, M.J. Ervaren knelpunten bij het verkrijgen van ondersteunende hulpmiddelen. www.nivel.nl: NIVEL, 2007.
Onderzoek Het NIVEL analyseerde vragenlijstgegevens over het hulpmiddelengebruik van bijna 2.700 chronisch zieke en gehandicapte deelnemers van het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG). Daarnaast werden mogelijke knelpunten bij het aanvragen en verkrijgen van ondersteunende hulpmiddelen opgespoord in een telefonische peiling onder 250 panelleden met hulpmiddelen.
Emmen, M.J., Rijken, M. Gebruik van hulpmiddelen uit verschillende regelingen door chronisch zieken en gehandicapten. www.nivel.nl: NIVEL, 2007.
64
5 5.5 Dekking aanvullende verzekering belangrijkste reden om te wisselen van zorgverzekeraar Vier procent van de bevolking wisselde in 2008 van zorgverzekeraar. De inhoud van de aanvullende verzekering blijkt hiervoor de belangrijkste reden. De mensen die niet overstappen, geven aan tevreden te zijn. In 2007 was een collectief aanbod nog de belangrijkste reden om over te stappen, in 2008 is dat vooral de inhoud van de aanvullende verzekering. Slechts 4% van de bevolking wisselde van verzekeraar en de mensen die niet overstappen geven aan dat zij tevreden zijn. Ongeveer een op de 20 mensen stapt niet over vanwege eventuele administratieve problemen of omdat hij bang is niet geaccepteerd te worden voor de aanvullende verzekering. Het percentage collectief verzekerden nam in 2008 nauwelijks toe. Wel winnen de gelegenheidscollectiviteiten, bijvoorbeeld sportverenigingen, banken of de postcodeloterij, terrein. Zo blijkt uit cijfers van het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL. Verder is opvallend dat de daling in het percentage overstappers vooral in de leeftijdsgroepen tot en met 39 jaar en vanaf 65 jaar zit.
B
O
E
K
2
0
0
8
Tevreden Net als in 2007 blijven mensen omdat ze tevreden zijn over de dekking van de totale polis (46%) en over de service van hun zorgverzekeraar (35%). Daarnaast geven ze aan bij hun zorgverzekeraar te blijven omdat ze weten wat ze kunnen verwachten (35%) of er al heel lang bij verzekerd zijn (34%). Veel minder mensen geven een negatieve reden om bij de zorgverzekeraar te blijven. Zo geeft een vijfde (21%) aan te blijven omdat ze het te veel moeite vinden naar een andere zorgverzekeraar te zoeken, en ook ongeveer een vijfde (19%) denkt geen betere of goedkopere zorgverzekeraar te kunnen vinden. Een klein deel geeft aan te blijven omdat ze bang zijn voor administratieve problemen (6%), om niet geaccepteerd te worden voor de aanvullende verzekering (5%) of omdat ze denken dat het voor hen niet mogelijk is van zorgverzekeraar te wisselen (3%).
N
I
V
E
L
J
A
A
R
Goede zorg tegen scherpe prijs Een van de doelen van het nieuwe zorgverzekeringsstelsel was de mobiliteit van verzekerden te bevorderen. Door het wisselen van zorgverzekeraar zouden verzekerden signalen over zowel de premie als de kwaliteit afgeven. Wat zorgverzekeraars zou stimuleren goede zorg tegen een scherpe prijs in te kopen. NIVEL-onderzoeker Judith de Jong: “De vraag of het voldoende is dat 4% van de mensen jaarlijks wis-
65
5 selt, heeft daarom ook vooral met de redenen van het wisselen te maken. Als mensen vooral wisselen vanwege de premie, zullen zorgverzekeraars op de premie concurreren en niet op de kwaliteit van zorg die zij inkopen. Het is daarnaast voor de werking van het systeem ook belangrijk te kijken waarom andere mensen niet van zorgverzekeraar wisselen. Doen zij dit omdat ze tevreden zijn, of omdat ze niet anders kunnen? Als mensen blijven omdat ze denken dat ze niet geaccepteerd worden door een nieuwe zorgverzekeraar, is dat een heel ander signaal over de werking van het systeem dan wanneer ze blijven omdat ze tevreden zijn.”
Jong, J. de, Wisselen van zorgverzekeraar. www.nivel.nl: NIVEL, 2008.
5.6 Blinde vlekken in Europese gezondheidsinformatie De Europese Commissie publiceerde op 6 juni 2008 het ‘Major and Chronic Diseases Report 2007’. Het rapport beschrijft de beschikbaarheid en kwaliteit van gezondheidsinformatie in Europa voor dertien veel voorkomende chronische aandoeningen. Er zijn grote verschillen tussen de Europese landen. Zo overlijden in een aantal Europese landen meer mensen vroegtijdig aan hart- en vaatziekten, terwijl dat voor een deel van hen voorkomen had kunnen worden. En oudere mensen met diabetes lijken niet in alle Europese landen adequate zorg te krijgen. Verder beschrijft het rapport de aanwezige gegevens in de Europese landen over autisme, kanker in het algemeen en hematologische kankers in het bijzonder, dementie, depressie, problemen rondom zwangerschap en geboorte, multiple sclerose, aandoeningen van het bewegingsapparaat, mondgezondheid, seksualiteit/problemen met de voortplanting en levensverwachting met chronische ziekte. Blinde vlekken Het rapport geeft niet alleen een overzicht van aanwezige data, maar ook van de gebieden waarvoor op dit moment onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Hierdoor is het een belangrijk instrument voor nationale en internationale beleidsmakers. Daarnaast biedt het inzicht in beschikbare data over chronische ziekten in Europa, en in de vergelijkbaarheid en kwaliteit van die data. Het rapport is daardoor te gebruiken als naslagwerk voor volksgezondheidsexperts en -onderzoekers. Het rapport is geschreven door experts in de volksgezondheid van de Task Force on Major and Chronic Diseases van de Health Information Strand van het Programme for Community Action in the field of Public Health 2003-2008. Het NIVEL heeft via het Scientific Assistance Office (SAO) project, dat gefinancierd wordt door DG SANCO (Europese Commissie), bijgedragen aan de totstandkoming
Major and Chronic Diseases Report 2007 Lees ook: Coppen, R., Friele, R.D., Gevers, J.K.M., Blok, G.A., Zee, J. van der, The impact of donor policies in Europe: a steady increase, but not everywhere. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 235
66
5 van het rapport. SAO speelde hierin een coördinerende en ondersteunende rol en schreef er aan mee. 5.7 Toezicht op geneesmiddelenreclame moet beter De zelfregulering van de reclame voor geneesmiddelen werkt, maar niet goed genoeg. Het ontbreekt vooral aan effectief toezicht, zo blijkt uit de evaluatie van het Reclamebesluit geneesmiddelen. De evaluatie is door minister Klink van VWS aangeboden aan de Tweede Kamer. Volgens het Reclamebesluit geneesmiddelen moet “reclame voor een geneesmiddel [...] het rationele gebruik van een geneesmiddel bevorderen, door het objectief voor te stellen zonder de eigenschappen te overdrijven.” De uitvoering van het besluit wordt door beroeps- en bedrijfsleven vormgegeven via een systeem van zelfregulering. Dit systeem werkt, maar nog niet zo goed dat de doelstelling van het Reclamebesluit wordt gehaald, zo stellen onderzoekers van het NIVEL, de Faculteit der Rechtsgeleerdheid en het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam. Zij evalueerden het Reclamebesluit met subsidie van ZonMw. Voor handhaving van de normen, zal de Inspectie voor de gezondheidszorg actiever en effectiever toezicht moeten houden.
N
I
V
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
Tegenstrijdige belangen NIVEL-onderzoeker Roland Friele: “Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat de dokter beslissingen neemt die voor hen het beste zijn. De uitvoering van het Reclamebesluit geneesmiddelen biedt daarvoor op dit moment onvoldoende waarborg.” De belangen van de industrie om zoveel mogelijk geneesmiddelen om te zetten, staan soms haaks op de belangen van de patiënt. Desondanks kan het systeem van zelfregulering heel goed werken, stellen de onderzoekers. Het systeem is goed in staat normen te ontwikkelen en verspreiden die in de praktijk toepasbaar zijn. Het schort in het geval van reclame voor medicijnen die voorgeschreven worden door artsen vooral aan de handhaving. Overtredingen bij deze medicijnen komen in 2008 vrijwel alleen aan het licht via een systeem van vrijwillige melding. Veel overtredingen worden daardoor niet gezien. Voor reclame over vrij verkrijgbare geneesmiddelen ligt dit anders. Deze reclame is strakker geregeld. De Keuringsraad Openlijke Aanprijzing Geneesmiddelen (KOAG/KAG) toetst reclame-uitingen vooraf en pas nadat de raad een toelatingsnummer heeft toegekend, mogen fabrikanten de reclame publiceren. Dit systeem is redelijk sluitend.
67
5 Verborgen reclame Vooral door de verscheidenheid aan marketingmiddelen die de farmaceutische industrie inzet, is reclame voor medische beroepsbeoefenaren soms lastig als zodanig herkenbaar. Verder moet meer aandacht worden besteed aan de beïnvloeding van medische opinieleiders die onder meer een rol spelen bij het opstellen van richtlijnen en aan de invloed van de farmaceutische industrie op de na- en bijscholing. Friele: “Je ziet bijvoorbeeld dat na- en bijscholing die de farmaceutische industrie verzorgt, gericht is op bepaalde middelen. Dat is dus niet per definitie in het belang van de patiënt maar in het belang van de industrie.” Tot slot moet er ook meer aandacht komen voor symptoomreclame, campagnes waarin symptomen of bepaalde klachten centraal staan, zonder dat een specifiek geneesmiddel wordt genoemd. Deze uitingsvorm wordt door de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame en door de Keuringsraad niet als reclame beschouwd, maar blijkt toch een effectieve manier om geneesmiddelen aan de man te brengen.
Brinkman, A.C.A., Vervloet, M., Dijk, L. van, Dute, J.C.J., Kabel, J.J.C., Friele, R.D. Evaluatie reclamebesluit geneesmiddelen. Den Haag: ZonMW, 2008. 244 p. Lees ook: Zuidgeest, M.G.P., Dijk, L. van, Smit, H.A., Wouden, J.C. van der, Brunekreef, B., Leufkens, H.G.M., Bracke, M. Prescription of respiratory medication without an asthma diagnosis in children: a population based study. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 16
5.8 Internet populairste informatiebron bij zoektocht naar zorgverzekering Mensen die een passende zorgverzekering zoeken, maken hiervoor meestal gebruik van internet. Daarnaast zoeken ze ‘ouderwets’ in brochures, gebruiken ze informatie die ze van hun werkgever krijgen en vragen ze familie en kennissen om advies. Informatie en het gebruik ervan is de smeerolie van het nieuwe zorgverzekeringsstelsel. Als de verschillen tussen zorgverzekeraars groter worden en ze vaker selectief zorg gaan inkopen, wordt informatie cruciaal voor verzekerden. Het is daarom belangrijk zicht te hebben en houden op de bronnen die verzekerden gebruiken om informatie te vergaren. Surfen Uit onderzoek binnen het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL blijkt dat eind 2007 44% van de mensen naar een passende zorgverzekering zocht. 27% gebruikte hiervoor internet. Het meest bezocht zijn sites van afzonderlijke zorgverzekeraars. Vergelijkingssites zoals www.kiesBeter.nl en www.independer.nl werden door 10% en 7% bezocht. De site van de consumentenbond is door 4% bezocht. Bladeren Verder bleken ook de ‘ouderwetse’ manieren van informatie verzamelen nog steeds opvallend veel gebruikt: 23% van de mensen bekeek brochures van verzekeraars. Het verspreiden van brochures blijft dus een goede mogelijkheid om potentiële ver-
68
5 zekerden te informeren. Acht procent van de bevolking gebruikte advies van familie, vrienden en kennissen. Verder gebruikte 21% informatie van de werkgever. Informatie van de werkgever speelt vooral een rol bij de keuze voor een collectieve zorgverzekering via de werkgever. Uit eerder onderzoek van het NIVEL bleek een collectief aanbod een belangrijke reden om over te stappen.
Maat, M. van der, Jong, J. de Internet meest gebruikte informatiebron bij zoeken naar passende zorgverzekering. www.nivel.nl: NIVEL, 2008.
5.9 Sloveense huisarts kan meer aan kwaliteit doen Van de huisartsen in Slovenië voelt 86% weinig voor kwaliteitssystemen om de zorg te verbeteren. Een helder nationaal kwaliteitsbeleid, bijscholing voor zorgmanagers en financiële prikkels voor huisartsen kunnen hier verandering in brengen, zo blijkt uit onderzoek dat is uitgevoerd op initiatief van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De resultaten zijn gepubliceerd in een WHO-rapport. Het NIVEL deed dit onderzoek als onderdeel van zijn werkzaamheden als Collaborating Centre van de WHO. De gemiddelde Sloveense huisarts houdt zich incidenteel bezig met kwaliteitsverbetering. Hij doet bijvoorbeeld weinig praktijkgericht onderzoek en consulteert maar sporadisch een specialist. Ook structurele kwaliteitsaudits vinden summier plaats. Hoewel een ruime meerderheid van de huisartsen regelmatig klinische richtlijnen gebruikt, zijn deze veelal gedateerd en zonder nationale regie tot stand gekomen. Gevraagd naar de effecten van kwaliteitsinterventies, verwacht meer dan de helft van de huisartsen dat deze tot hogere kosten en extra werkdruk zullen leiden.
69
A A J L E V I
Verbetering In een overeenkomst met de WHO verklaarde het Sloveense ministerie van volksgezondheid kwaliteitsbeheersing en verbetering in de eerste lijn tot een nationale prioriteit. In 2007 vroeg de WHO haar Collaborating Centre NIVEL hiervoor een
N
Boerma, W.G.W., Kringos, D.S., Verschuuren, M., Pellny, M., Bulc, M. Primary care quality management in Slovenia. Kopenhagen: WHO, 2008. 83 p.
R
B
O
E
K
2
0
0
8
Loondienst In Slovenië zijn de meeste huisartsen in loondienst. Hun leidinggevenden zeggen te weinig managementinformatie te krijgen over de geleverde kwaliteit in hun gezondheidscentra. Het ontbreekt bijvoorbeeld aan regelmatige functioneringsgesprekken met huisartsen. Huisartsen worden nauwelijks geprikkeld om te reflecteren over de dagelijkse gang van zaken en de geleverde kwaliteit van zorg en service in de praktijk. De huisartsen waren het er unaniem over eens dat een stimulerende aansturing beter werkt dan het toepassen van sancties.
5 kwaliteitsmanagementinstrument te ontwikkelen. Dit instrument is onder meer getest in twee regio’s in Slovenië. Het rapport biedt handvatten en gerichte aanbevelingen om de zorgkwaliteit in Slovenië beter te managen. De aanbevolen strategieën kunnen ook voor beleidsmakers en huisartsen in andere landen relevant zijn. 5.10 Landelijke koepel cliëntenraden doet het goed De cliëntenraden van onder meer verzorgingshuizen, verpleeghuizen en thuiszorgorganisaties zijn over het algemeen tevreden over de dienstverlening van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC). Over de bejegening zijn ze onverdeeld positief, de belangenbehartiging kan nog beter. De cliëntenraden geven hun landelijke organisatie gemiddeld een 7,3. Cliëntenraden in de verpleeghuizen zijn het meest te spreken over de LOC en geven gemiddeld een 7,7. De thuiszorg geeft een 6,7. Het merendeel (93%) vindt dat de LOC voldoende informatie geeft over de verschillende vormen van haar dienstverlening. Tweederde vindt dat vraag en aanbod van diensten goed op elkaar aansluiten, een kwart heeft het idee dat er meer diensten worden aangeboden dan nodig zijn. De bereikbaarheid van het hoofdkantoor, de Vraagbaak en de regioadviseur zijn goed tot zeer goed. De leden van cliëntenraden vinden de medewerkers van het hoofdkantoor vakkundig en hebben vertrouwen in hen. Eén van de sterke punten van de dienstverlening die verder geen verbetering behoeven, is de bejegening door de medewerkers van de LOC. Belangenbehartiging Van thema- en netwerkbijeenkomsten maakt tweederde van de cliëntenraden gebruik, voor de scholing en het jaarcongres is weinig animo. De belangenbehartiging scoort het minst, het effect is voor veel raden niet waarneembaar. Driekwart van de cliëntenraden weet dat belangenbehartiging een van de taken is van de LOC. Vier van de tien raden vindt dat de LOC niet bijdraagt aan een betere positie van de raad en de achterban. Ook over de effecten van regionale belangenbehartiging zijn ze niet positief. Hier ligt een duidelijk verbeterpunt.
Greuningen, M. van, Rademakers, J. Het oordeel van leden van cliëntenraden over de kwaliteit van dienstverlening van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC): meetinstrumentontwikkeling. Utrecht: NIVEL, 2008. 130 p.
Meetinstrument De LOC wilde een instrument om kritisch naar haar prestaties te kunnen kijken. Met subsidie van het fonds PGO (fonds voor patiënten-, gehandicaptenorganisaties en ouderenbonden) ontwikkelde het NIVEL een goed en bruikbaar instrument om de kwaliteit van de dienstverlening van de LOC te meten vanuit het perspectief van de cliëntenraden. Het instrument is gestoeld op de systematiek van de Consumer
70
5 Quality Index (CQ-index), die onderscheid maakt tussen het belang dat mensen hechten aan de onderdelen van de dienstverlening en de ervaringen die zij daarmee hebben. Een combinatie van deze gegevens maakt het mogelijk te berekenen wat er goed gaat in de dienstverlening en welke aspecten voor verbetering vatbaar zijn. Met enkele aanpassingen is het meetinstrument ook te gebruiken door andere patiëntenen cliëntenorganisaties. 5.11 Sneller Beter blijkt vooral een aanjager Sneller Beter heeft tientallen ziekenhuizen in beweging gebracht om hun zorg te verbeteren. De ziekenhuizen zijn daardoor enthousiast over het programma, ondanks dat de hoog gestelde doelen van het programma niet geheel zijn gehaald. Het landelijke verbeterprogramma voor ziekenhuizen ‘Sneller Beter’ is gestart in oktober 2004 en geëindigd in oktober 2008. Aan het programma hebben 24 ziekenhuizen deelgenomen. Ieder deelnemend ziekenhuis kreeg twee jaar ondersteuning bij de uitvoering van het programma. Belangrijke doelen in de patiëntveiligheid waren het invoeren van een blame free reporting systeem, de helft minder medicatiefouten, niet meer dan 5% doorligwonden en de helft minder postoperatieve wondinfecties. Belangrijke logistieke doelen waren 30% meer OK-productiviteit, een 40% kortere doorstroomtijd voor diagnostiek en behandeling, een 30% kortere ligduur en toegang tot de poliklinieken binnen een week. Op al deze doelen zijn vorderingen gemaakt, maar ze zijn maar door een deel van de teams gehaald, zo blijkt uit de evaluatie die het NIVEL, EMGO Instituut van VUmc en CAPHRI van de Universiteit Maastricht uitvoerden met subsidie van ZonMw.
E
L
J
A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
Vliegwiel Zo is bij de teams waarvan de resultaten bekend zijn bijvoorbeeld het percentage doorligwonden gemiddeld van 8 tot 5% gedaald, zijn de postoperatieve wondinfecties van 5 naar 4% gedaald en is de ligduur gemiddeld met anderhalve dag verkort. Het programma als geheel is volgens de onderzoekers zeker een stimulans geweest voor de sector en werkt nog steeds door. In veel ziekenhuizen bestaat in 2008 ook een structuur voor verbeteringen en het monitoren van uitkomsten. In die zin is de tweede doelstelling van Sneller Beter, om een vliegwieleffect op gang te brengen, zeker gehaald.
N
I
V
Hoge doelen NIVEL- en EMGO-onderzoeker Cordula Wagner: “Aanvankelijk zijn in de opzet
71
5 van Sneller Beter de ambities hoog gesteld om iedereen in beweging te krijgen. Uiteindelijk blijkt dan dat je die hoge doelen niet altijd haalt en dan moet je niet vergeten wat er allemaal wel tot stand is gebracht. Dat zijn vaak minder makkelijk meetbare effecten, zoals een betere samenwerking, een cultuurverandering of alle neuzen dezelfde kant op. Vergeleken met verbeterprojecten in andere landen zijn de behaalde resultaten zeker niet slecht. Maar het blijft teleurstellend dat niet meer teams de gewenste verbeteringen hebben behaald. Mogelijk dat het gewoon een kwestie van tijd is.” Winst vasthouden Als ziekenhuizen de winst die is behaald met Sneller Beter vast willen houden, vereist dit verdere inspanningen. Ze moeten de ingevoerde aanpak en methodieken blijven toepassen en ook de resultaten blijven meten, zodat ze zo nodig tijdig kunnen bijsturen. Tastbare en dus zichtbare resultaten trekken ook anderen in het ziekenhuis over de streep om verbeteringen door te voeren. Ook de Raden van Bestuur van de ziekenhuizen moeten innovatie en verbetering zichtbaar blijven nastreven en zorgen voor de juiste randvoorwaarden en professionele ondersteuning. Verder bevelen de onderzoekers aan de ambities realistisch te formuleren. “Ambitieuze doelstellingen dagen uit, maar te ambitieuze doelstellingen kunnen demotiveren”, verduidelijkt Wagner.
Vos, L., Dückers, M., Wagner, C. Evaluatie Sneller Beter pijler 3: resultaten van een verbeterprogramma voor ziekenhuizen. Utrecht: NIVEL, 2008. 152 p. Lees ook: Dückers, M.L.A., Wagner, C., Groenewegen, P.P. Developing and testing an instrument to measure the presence of conditions for successful implementation in quality improvement collaboratives. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 172
Onderzoeksmethode De onderzoekers zijn voor alle teams in de 24 ziekenhuizen nagegaan wat de ervaren meerwaarde van de projecten is. Ze maakten gebruik van de objectieve gegevens uit de centrale database: hoe vaak komt decubitus voor, hoe vaak postoperatieve wondinfecties... En ze raadpleegden de projectleiders en -ondersteuners, medisch specialisten en Raden van Bestuur over de voortgang.
72
Maatschappelijke impact Belastingaftrek door chronisch zieken en gehandicapten Doel onderzoek:
Inzicht in het gebruik van de aftrekregeling voor buitengewone uitgaven onder chronisch zieken en gehandicapten.
Impact:
De aftrekregeling voor buitengewone uitgaven is de afgelopen jaren diverse malen aangepast met als doel de regeling meer toe te spitsen op de doelgroep, de doelgroep beter te kunnen compenseren en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Per 1 januari 2009 is de aftrekregeling vervangen door een aantal nieuwe regelingen in het kader van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Het NIVEL onderzoek heeft invloed gehad op deze ontwikkelingen doordat het allereerst heeft aangetoond dat veel chronisch zieken en gehandicapten geen gebruik maakten van de oude aftrekregeling, terwijl zij daarvoor wel in aanmerking kwamen. Daarnaast heeft het onderzoek laten zien welke effecten aanpassing van de regeling had op de inkomenssituatie van chronisch zieken en gehandicapten en zijn alternatieven doorgerekend.
Hoe:
Aan de deelnemers van het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (en diens voorganger het Patiëntenpanel Chronisch Zieken) is in de periode 1998 – 2008 jaarlijks gevraagd naar het gebruik van de aftrekregeling voor buitengewone uitgaven bij de belastingaangifte, hun inkomen en ziektekosten. In 2002 en 2005 is samen met SEO Economisch Onderzoek ook berekend hoe groot de groep chronisch zieken en gehandicapten was die in principe recht had op aftrek van buitengewone uitgaven. Daarbij zijn ook varianten van de aftrekregeling doorgerekend op hun inkomenseffecten.
Wat:
Een groot deel van de mensen met een chronische ziekte of beperking bleek de aftrekregeling niet te benutten, ondanks de inspanningen die de afgelopen jaren door de overheid en de belangenorganisaties zijn gedaan om de regeling beter bekend te maken onder de doelgroep. Het overgrote deel kwam zowel in 2002 als in 2005 wel in aanmerking voor aftrek van ziektekosten. Het gebruik van de aftrekregeling vereist echter eigen initiatief (men moet belastingaangifte doen) en ook een behoorlijke administratie (men moet de eigen uitgaven vanwege ziekte of handicap gedurende het gehele jaar bijhouden). Voor een flink deel van de chronisch zieken en gehandicapten bleken dit aanzienlijke hindernissen te zijn. Daarnaast bleken de aanpassingen niet altijd de gewenste effecten te hebben.
Uitkomsten
6
De opbrengsten van de gezondheidszorg zijn zichtbaar op verschillende niveaus. Voor patiënten, het microniveau, gaat het om gezondheid, maatschappelijke participatie en hun oordelen over het zorgaanbod. Voor zorgaanbieders en instellingen, het mesoniveau, gaat het om hun scores op prestatie-indicatoren, de uitkomsten van hun zorgprocessen. Op macroniveau gaat het om de bijdrage van het gezondheidszorgsysteem aan het bereiken van de systeemdoelen volksgezondheid, kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. 6.1 Campagne griepprik succesvol Een kwart van de Nederlandse bevolking komt in aanmerking voor een gratis griepprik binnen het Nationaal Programma Grieppreventie. In 2007 ging 75 procent van hen de prik ook daadwerkelijk bij de huisarts halen.
8
Griep kan een gevaarlijke ziekte zijn, vooral voor mensen met een verminderde weerstand. Risicogroepen kunnen daarom ieder najaar bij de huisarts een gratis griepprik halen om hen te beschermen tegen ernstige gevolgen van griep. Het gaat hierbij om ouderen en om mensen met diabetes, hart- en vaatproblemen, nierziekten of luchtwegaandoeningen.
75
O B R A A J L E V I N
Tacken, M., Mulder, J., Hoogen, H. van den, Tiersma, W., Verheij, R., Braspenning, J. Monitoring Nationaal Programma Grieppreventie 2007. Utrecht, Nijmegen: LHV, NHG, NIVEL, IQ Healthcare, 2008. 44 p.
E
K
2
0
0
Verlaging vaccinatiegrens Vanaf het najaar 2008 is de leeftijdsgrens voor de risicogroep ouderen verlaagd van 65 naar 60 jaar, waardoor het aantal mensen dat in aanmerking komt voor vaccinatie nog verder toeneemt. De verwachting is, dat huisartsen per 2350 patiënten ongeveer veertig patiënten méér zullen vaccineren dan in eerdere jaren. In totaal worden naar verwachting ongeveer 400.000 mensen extra gevaccineerd in 2008. Het onderzoek werd, met subsidie van het RIVM, uitgevoerd binnen het LINH, een landelijk representatief netwerk van huisartsenpraktijken waarin gegevens over het huisartsgeneeskundig handelen worden geregistreerd. LINH is een samenwerkingsverband van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), het NIVEL en het Scientific Institute for Quality of
6 Healthcare (IQ healthcare) van het UMC St Radboud. LINH wordt gefinancierd door het ministerie van VWS. 6.2 Een pil van de verpleegkundige is net zo veilig als een pil van de dokter Of geneesmiddelen zijn voorgeschreven door een verpleegkundige of arts, maakt weinig uit. De patiëntveiligheid is niet in het geding. De klinische uitkomsten zijn vergelijkbaar als verpleegkundigen voorschrijven, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL in het Internet Journal of Healthcare Administration. Tot voor kort was het voorschrijven van geneesmiddelen voorbehouden aan artsen, tandartsen en verloskundigen. Toch kwam het ook voor dat verpleegkundigen geneesmiddelen voorschreven. Begin juli 2007 is de nieuwe geneesmiddelenwet in werking getreden, waarmee deze praktijk een wettelijke basis krijgt. Overigens krijgen alleen door de minister aangewezen categorieën verpleegkundigen met een gerichte vervolgopleiding en verpleegkundig specialisten de bevoegdheid medicijnen voor te schrijven, basisverpleegkundigen niet. Buitenlandse ervaring In andere landen is al meer ervaring met het voorschrijven van geneesmiddelen door verpleegkundigen. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Engeland en Canada is het al langer wettelijk toegestaan en dagelijkse praktijk. Om een beeld te krijgen van de gevolgen hiervan deden onderzoekers van het NIVEL een internationaal literatuuronderzoek. Ze keken of er verschillen zijn tussen het voorschrijven door artsen en het voorschrijven door verpleegkundigen. Conclusie: ondanks dat verpleegkundigen soms andere keuzes maken bij de hoeveelheid medicatie die zij voorschijven, wordt de gezondheid van patiënten er in het algemeen niet door geschaad. De klinische uitkomsten zijn vrijwel gelijk als verpleegkundigen voorschrijven. En patiënten ervaren dezelfde kwaliteit van zorg of vinden die zelfs beter. Kosten Of het voorschrijven door verpleegkundigen ook goedkoper is en de werklast voor artsen vermindert, is nog onduidelijk. Nu het voorschrijven van geneesmiddelen door bepaalde groepen verpleegkundigen in Nederland legaal wordt, zullen meer en meer taken van artsen verschoven worden naar verpleegkundigen. Dit vraagt om goed onderzoek waarin de kosten-effectiviteit van het voorschrijven van geneesmiddelen door verpleegkundigen in kaart wordt gebracht.
Ruth, L. van, Francke, A.L., Mistiaen, P. Effects of nurse prescribing of medication: a systematic review. Internet Journal of Healthcare Administration, vol. 5, (2008), nr. 2
76
6 6.3 Aandacht en optimisme van de huisarts goede remedie bij alledaagse klachten Patiënten die met alledaagse klachten bij de huisarts komen, knappen op als de huisarts optimistisch en duidelijk is over aard en oorzaak van de klacht. Het helpt echter niet bij patiënten die ook emotionele problemen hebben, dan moet de huisarts juist daar aandacht aan besteden, zo blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL in BMC Family Practice. Geruststellen helpt bij patiënten die met alledaagse klachten, zoals hoofdpijn, buikpijn, keelpijn of verkoudheid, bij de huisarts komen. Als de huisarts een duidelijke verklaring voor de klachten geeft en optimistisch is over het beloop – het duurt een of twee weken en dan is het weer over – voelen patiënten zich twee weken na het consult beter en zijn ze minder ongerust. Bij patiënten die naast de alledaagse klachten ook emotionele problemen hebben, helpt geruststellen niet. Dan moeten de emotionele problemen eerst extra aandacht krijgen. NIVEL-onderzoeker Sandra van Dulmen: “Dit toont aan hoe belangrijk het is dat de huisarts in het consult van meet af aan aandacht heeft voor zowel de medische als de psychosociale kant van het verhaal van de patiënt.”
2
0
0
8
Alledaagse klachten Alledaagse klachten zijn goed voor 40 tot 80% van de consulten bij de huisarts. Ze vormen hierdoor een aanzienlijk deel van de werklast van huisartsen. Daarbij vinden huisartsen dit soort klachten meestal van ondergeschikt belang en hebben ook patiënten die met alledaagse klachten de huisarts bezoeken geen hoge verwachtingen van het consult. Dit verklaart waarom consulten voor alledaagse klachten zowel voor huisarts als patiënt meestal niet erg bevredigend zijn. Van Dulmen: “De meeste alledaagse klachten gaan in korte tijd vanzelf over. Toch kunnen deze klachten patiënten veel last bezorgen. Patiënten blijken dus gebaat bij een huisarts die een duidelijke verklaring geeft voor de klachten en positief is over het beloop ervan.”
77
B R A A J L E V I N
Fassaert, T., Dulmen, S. van, Schellevis, F., Jagt, L. van der, Bensing, J. Raising positive expectations helps patients with minor ailments: a crosssectional study. BMC Family Practice, vol. 9, (2008), nr. 38
O
E
K
Ongerust is ongezond Uit eerder onderzoek is bekend dat ongerustheid een van de belangrijkste redenen is van patiënten om met alledaagse klachten de huisarts te bezoeken. Ze willen graag een verklaring of diagnose. Ze willen weten hoe ernstig de klacht is, hoe lang het gaat duren, wat de consequenties zijn, de mogelijke oorzaken, en ze willen natuurlijk genezing. Hoe ongeruster patiënten zijn en blijven, hoe ongezonder zij zich voelen. Aandacht van de huisarts voor de vragen en ongerustheid van patiënten met dit soort klachten, lijkt hierdoor een effectieve aanpak om de klachten te verminderen of genezen.
6 Consulten op video De onderzoekers analyseerden 524 video-opnames van consulten bij de huisarts van patiënten van 18 jaar en ouder. Alle patiënten kwamen met een alledaagse klacht en geen van hen had daarbij een chronische ziekte. De patiënten vulden vragenlijsten in vóór het consult, direct daarna en twee weken later. De onderzoekers keken naar ongerustheid, ervaren gezondheid, therapietrouw en consultfrequentie. De frequentie van het huisartsbezoek was beschikbaar van een doorgaande patiëntenregistratie (LINH).
Lees ook: Bensing, J.M., Verheul, W., Dulmen, A.M. van, Patient anxiety in the medical encounter: a study of verbal and nonverbal communication in general practice. Health Education: 108, 2008, nr. 5, p. 373-383
6.4 Praatje tussendoor verbetert kwaliteit van leven De meeste bewoners in verpleeg- en verzorgingshuizen oordelen positief over hun kwaliteit van leven. Verzorgenden spelen hierbij een belangrijke rol. In instellingen waar verzorgenden af en toe zomaar een praatje met de bewoners maken, waarderen bewoners de kwaliteit van leven hoger. “Sociale contacten zijn veel wezenlijker en belangrijker voor de kwaliteit van leven in verpleeg- en verzorgingshuizen dan wordt gedacht”, verklaart NIVELonderzoeker Sandra van Beek. Ouderen die vaker deelnemen aan groepsactiviteiten én ouderen die vaker een praatje maken met het verzorgend personeel, ervaren een hogere kwaliteit van leven. Het gaat dus niet om gesprekken tijdens de zorg, maar juist om zomaar een praatje tussendoor. “Door zo’n praatje oordelen bewoners positiever over hun woonomstandigheden. Ze voelen zich bijvoorbeeld meer thuis, voelen zich veilig en vervelen zich minder. Zo’n praatje werkt ook door in de contacten met anderen. Bewoners voelen zich bijvoorbeeld minder eenzaam en ervaren meer warmte en genegenheid.” Gezondheid Dat praatje tussendoor is bovendien belangrijk voor het lichamelijk welzijn van bewoners. Hoe dat komt is nog onduidelijk. “De generatie die nu wordt verzorgd in verpleeg- en verzorgingshuizen klaagt niet snel”, stelt Van Beek. “Wellicht dat bewoners door regelmatige gesprekken met medewerkers eerder lichamelijke klachten durven aangeven, waardoor beter op hun situatie kan worden ingespeeld.” Door meer groepsactiviteiten te organiseren en contacten tussen verzorgend personeel en bewoners te stimuleren, kunnen instellingen de kwaliteit van leven van de bewoners op veel aspecten verbeteren.
78
6 Autonomie Met subsidie van zorgondernemersorganisatie ActiZ is de kwaliteit van leven in verpleeg- en verzorgingshuizen onderzocht. In het onderzoek is specifiek gekeken naar aspecten die bewoners met lichamelijke klachten belangrijk vinden. Over het algemeen ervaren de bewoners hun kwaliteit van leven als voldoende. Daarbij komen uit het onderzoek ook verschillende onderwerpen naar voren die verbetering behoeven, zo zou 34% van de bewoners zich gezonder willen voelen en is 29% eenzaam. Verder vormt het vervoer buitenshuis voor bijvoorbeeld familiebezoek een belangrijk knelpunt voor 32% van de bewoners. Ook geeft meer dan 20% van de bewoners aan niet zelf te kunnen bepalen wanneer ze lichamelijk verzorgd worden en kunnen eten en drinken. Van Beek: “Dat bewoners zelf beslissingen kunnen nemen in het dagelijks leven, blijft een belangrijk aandachtspunt in de ouderenzorg.”
Poortvliet, M.C., Gerritsen, D.L., Beek, A.P.A. van, Spreeuwenberg, P.M.M., Leeuw, J.R.J. de, Wagner, C. Kwaliteit van leven in de V&V sector: de samenhang tussen kwaliteit van leven van cliënten en kenmerken van de instelling. Utrecht: NIVEL, 2007. 87 p. Lees ook: Peeters, J.M., Francke, A.L., Friele, R.D., Spreeuwenberg, P.M.M., Graaf, K.C. de, Beek, A.P.A. van Development and initial testing of an instrument to establish eating profiles of clients in nursing homes or elderly homes. Journal of Nutrition for the Elderly: 27, 2008, nr. 1-2, p. 47-64
Onderzoek In het NIVEL-onderzoek zijn 556 bewoners uit 22 zorginstellingen (6 verpleeghuizen en 16 verzorgingshuizen) geïnterviewd over kwaliteit van leven. Daarbij is gebruikgemaakt van de vragenlijst “Zicht op eigen leven” die vier domeinen van kwaliteit van leven onderscheidt: lichamelijk welbevinden, woon-/leefsituatie, participatie en mentaal welbevinden. Verder werden aan de bewoners enkele vragen voorgelegd over de gang van zaken binnen de instelling en werd gebruikgemaakt van Benchmarkgegevens van de instellingen. Bewoners met cognitieve beperkingen, door bijvoorbeeld dementie, zijn niet meegenomen in het onderzoek. “Voor bewoners met cognitieve beperkingen is verder onderzoek wenselijk”, oppert Van Beek, “zodat de zorg ook voor hen kan worden verbeterd.”
79
E O B R A A J L E V I
Beslissingen over de zorg voor patiënten worden meer en meer genomen op basis van wetenschappelijk bewijs. Voor de zorg aan verschillende groepen patiënten komen er daarom steeds meer evidence based richtlijnen. Niet iedere zorgverlener houdt zich daar echter aan. Omdat er al veel ervaring is opgedaan met het implementeren van richtlijnen, hebben onderzoekers van het NIVEL hierover wetenschappelijke publicaties verzameld en deze systematisch beoordeeld.
N
Francke, A.L., Smit, M.C., Veer, A.J.E. de, Mistiaen, P. Factors influencing the implementation of clinical guidelines for health care professionals: a meta-review. BMC Medical Informatics and Decision Making, vol. 8, (2008), nr. 38
K
2
0
0
8
6.5 Richtlijnen verspreiden is niet genoeg Verspreiding van richtlijnen is niet genoeg om het gedrag van zorgverleners te beïnvloeden. Daarvoor is meer nodig, bijvoorbeeld een combinatie van scholing, persoonlijke instructies over de richtlijn en feedback. Dit blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL in BMC Medical Informatics and Decision Making.
6 Aandachtspunten Heel belangrijk blijkt hoe de richtlijn is ingevoerd. Alleen publicatie van de richtlijn is niet genoeg. Die moet altijd worden ondersteund met bijvoorbeeld een combinatie van bijscholing, instructies aan zorgverleners en feedback op de werkvloer. Verder zijn ook karakteristieken van de richtlijn zelf heel bepalend of deze wordt gebruikt. Relatief eenvoudige richtlijnen die makkelijk zijn toe te passen en waarvoor geen nieuwe middelen of apparatuur nodig zijn, hebben een grotere kans te worden gevolgd. Belangrijk is dat de arts en verpleegkundige het eens zijn met de aanbevelingen in de richtlijn en dat zij goed bekend zijn met de inhoud. Daarnaast kunnen karakteristieken van patiënten, zoals bijvoorbeeld co-morbiditeit, de kans dat een richtlijn wordt gevolgd verkleinen. Bij patiënten met meerdere aandoeningen blijken zorgverleners veel richtlijnen minder bruikbaar te vinden. Verder zijn er aanwijzingen dat het belangrijk is de beoogde gebruikers bij de ontwikkeling van de richtlijn te betrekken. Uit een deel van de bestudeerde publicaties blijkt dat als professionals actief bij de ontwikkeling van richtlijnen zijn betrokken, deze vaker worden gevolgd. De onderzoekers bevelen aan meerdere wegen te bewandelen om richtlijnen bekend te maken en in te voeren. Zodat ze zo goed mogelijk worden gebruikt.
Lees ook: Mistiaen, P., Achterberg, W.P., Ament, A., Halfen, R., Huizinga, J., Montgomery, K., Post, H., Francke, A. Cost-effectiveness of the Australian Medical Sheepskin for the prevention of pressure ulcers in somatic nursing home patients: study protocol for a prospective multicentre randomised controlled trial (ISRCTN17553857). BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 4
6.6 Griepprik beschermt ook tegen resistent virus De winter van 2007/2008 kende een mildere, maar langduriger griepepidemie dan het voorgaande jaar. Opmerkelijk was dat 27% van de gevonden influenzavirussen AH1N1 – afgelopen seizoen de meest voorkomende variant – resistent bleken tegen de virusremmer oseltamivir (Tamiflu). Het vaccin in de griepprik sloot echter goed aan op zowel resistent als niet-resistent virus. De griepprik blijft daarmee het belangrijkste middel om griep te voorkomen. Het griepvirus AH1N1, dat het meeste voorkomt in Europa, heeft inmiddels nakomelingen die bestand zijn tegen oseltamivir (Tamiflu), de internationaal meest gebruikte virusremmer. In Noorwegen was voorjaar 2008 al bijna 70% van de gevonden griepvirussen resistent, en in Luxemburg 90%. In Nederland 27%, zo blijkt uit de Continue Morbiditeits Registratie (CMR) waarmee het NIVEL bijhoudt hoe vaak een aantal ziekten, gebeurtenissen en verrichtingen voorkomen in Nederlandse huisartsenpraktijken. Ondanks dat het middel nauwelijks in de huisartsenpraktijk wordt gebruikt, blijkt het resistente virus zich ook te verspreiden onder mensen die nooit met de virusremmer in aanraking zijn geweest. Het is dus niet het
80
6 gebruik van het middel dat deze resistentie veroorzaakt heeft, maar een spontane mutatie van het griepvirus. Het virus is nog niet resistent tegen twee andere virusremmers. De ziekteverschijnselen bij het oseltamivir-resistente virus zijn hetzelfde als bij het ongemuteerde griepvirus AH1N1.
0 0 E K
Donker, G.A. Continue morbiditeits registratie peilstations Nederland 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 178 p.
2
CMR De Continue Morbiditeits Registratie (CMR) Peilstations van het NIVEL vormen een representatieve groep van 61 Nederlandse huisartsen in 45 praktijken. Hun patiëntenpopulatie bestrijkt ongeveer 0,8% van de Nederlandse bevolking en is representatief naar regio en naar verdeling over stad en platteland. De peilstationhuisartsen rapporteren wekelijks (waardoor trends zeer snel zichtbaar worden) of op jaarbasis over het vóórkomen van een aantal ziekten, gebeurtenissen en verrichtingen die in routine-registraties ontbreken en daarin niet gemakkelijk zijn op te nemen. De CMR-peilstations bestaan sinds 1970. De meeste registraties lopen over meerdere jaren.
8
Vaccinatie Virusremmers verlichten de klachten na een infectie. Oseltamivir zorgt er bijvoorbeeld voor dat het virus geen nieuwe cellen in het lichaam kan infecteren. Vaccins werken anders. Met een vaccin kun je griepinfectie voorkomen, doordat het lichaam van te voren al afweerstoffen tegen het virus aanmaakt. NIVEL-onderzoeker en huisarts Gé Donker: “Vaccinatie blijft toch het belangrijkste middel om griep te voorkomen. Het vaccin sloot in de winter van 2007/2008 heel goed aan op het virus. Ook najaar 2008 kunnen mensen met diabetes, hart- en vaatziekten, chronische longziekten, afweerstoornissen en ouderen weer een gratis griepprik krijgen bij de huisarts. De leeftijdsgrens is bovendien verlaagd naar 60 jaar waardoor zo’n 400.000 mensen meer een griepprik zullen halen. Nederland kent binnen Europa de hoogste vaccinatiegraad onder 65-plussers.”
A A R
B
O
6.7 Chronisch zieken en gehandicapten blij met de dokter Hoewel 90% van de chronisch zieken en gehandicapten veel vertrouwen heeft in de huisarts, heeft slechts de helft (48%) veel vertrouwen in de centrale huisartsenpost.
N
I
V E
L
J
Mensen met een chronische ziekte of beperking hadden in oktober 2005 – net voor de komst van de nieuwe Zorgverzekeringswet – minder vertrouwen in de toekomst van de Nederlandse gezondheidszorg dan ‘gewone’ burgers. In zorgverleners en zorginstanties hadden zij op dat moment juist meer vertrouwen dan de algemene bevol-
81
6 king. NIVEL-onderzoeker Mieke Rijken: “Mogelijk hebben mensen met een chronische ziekte of beperking door hun frequenter contact met diverse zorgverleners en instanties vaker zelf goede ervaringen, wat zich vertaalt in een groter vertrouwen.” Vertrouwen Hoewel 90% van de chronisch zieken en gehandicapten veel vertrouwen heeft in de huisarts, heeft slechts de helft (48%) veel vertrouwen in de centrale huisartsenpost. Rijken: “Voor mensen met een chronische ziekte of beperking is de continuïteit van de zorg erg belangrijk. Hun eigen huisarts is gewoonlijk goed op de hoogte van hun situatie. Maar veel chronisch zieken en gehandicapten geven ook aan dat de huisarts geen afspraken met hen heeft gemaakt over wat zij moeten doen in geval van nood. Het idee dat zij ’s avonds of in het weekeinde een beroep moeten doen op de huisartsenpost kan reden tot bezorgdheid zijn. Misschien verwachten zij daar niet hun vertrouwde huisarts aan te treffen of zijn zij bezorgd dat de huisartspost niet over hun gegevens beschikt. Belangrijk lijkt in elk geval dat huisartsen met hun chronisch zieke patiënten en gehandicapten afspraken maken over wat zij moeten doen in geval van nood.” Bedrijfsarts Mensen met een chronische ziekte of beperking die in het voorgaande jaar contact hadden gehad met een bedrijfsarts waardeerden de zorgverlening door de bedrijfsarts in oktober 2006 met een gemiddelde van 7,2. Hoewel dit rapportcijfer lager is dan dat voor de huisarts en specialist, is het een ruime voldoende. Rijken: “Mensen met een chronische ziekte of beperking worstelen vooral met de vraag of de bedrijfsarts hun belangen even zwaar laat wegen als die van hun werkgever. Niettemin vindt meer dan 90% de bedrijfsarts betrouwbaar en integer.”
Lemmens, L., Spreeuwenberg, P., Rijken, M. Kerngegevens Zorg 2007: Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten. Utrecht: NIVEL, 2008.
Weinig klachten De komst van de nieuwe Zorgverzekeringswet heeft onder chronisch zieken en gehandicapten niet geleid tot veel klachten over de zorg zelf. Minder dan één op de tien mensen met een chronische ziekte of beperking had in oktober 2006 een klacht of gevoelens van onvrede over de ontvangen zorg. Nog altijd gaat het bij tweederde van de klachten om onheuse bejegening. Mensen met zowel motorische als zintuiglijke beperkingen hebben vaker een klacht. Dit wordt deels verklaard doordat ze gebruikmaken van een breed scala aan zorg en dus ook vaker contact hebben met zorgverleners en instanties. Maar ook zaken als de toegankelijkheid en kosten van de zorg of de complexere communicatie met artsen zouden een rol kunnen spelen.
Lees ook: Friele, R.D., Sluijs, E.M., Legemaate, J. Complaints handling in hospitals: an empirical study of discrepancies between patients’ expectations and their experiences. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 199
82
6 6.8 Minder ziek bij helder verzuimbeleid Personeel in verpleeg- en verzorgingshuizen met een duidelijk en zakelijk verzuimbeleid is minder vaak ziek. Een goede werksfeer en een helder beleid, in combinatie met persoonlijke aandacht voor de medewerkers en goed management van direct leidinggevenden, zijn belangrijke voorwaarden voor een laag ziekteverzuim. Verpleeg- en verzorgingshuizen met een streng, zakelijk en duidelijk beleid, in combinatie met een warme stijl van leidinggeven, hebben meestal een laag ziekteverzuim. Dit blijkt uit onderzoek dat is uitgevoerd met subsidie van de Stichting Arbeidsmarktbeleid Branche Verpleeg- & Verzorgingshuizen (SAB V&V). De organisatie met een laag ziekteverzuim investeert in goede werkomstandigheden en een prettig werkklimaat, maar spreekt tegelijkertijd de werknemer snel en duidelijk aan bij ziekteverzuim.
8
Medewerkers faciliteren Blijvende aandacht voor goede werkomstandigheden lijkt een voorwaarde om het ziekteverzuim structureel laag te houden. Er zijn zelfs organisaties die daarin nog een stapje extra zetten. NIVEL-onderzoeker José Peeters. “Zo organiseert een instelling een ‘kindervakantiefeest’ waar kinderen elke vakantie naartoe kunnen. Medewerkers kunnen dan doorwerken. Ook daar is de werkdruk hoog en is er een tekort aan goed opgeleid personeel. Maar de teamleiders houden bij de dienstenindeling zoveel mogelijk rekening met de wensen van het personeel. Hierdoor stellen de medewerkers zich vaak ook flexibel op. Dus: de organisatie maakt het de werknemers gemakkelijker en krijgt er loyale werknemers voor terug.”
N
I
V
E
L
J
A A
R
B
O
E
K
2
0
0
Onrust en onzekerheid Toenemend verzuim kan te wijten zijn aan een recente fusie die veel onrust en onzekerheid teweeg heeft gebracht. Medewerkers zijn vertrokken en anderen voelen zich niet betrokken bij de nieuwe fusieorganisatie. Een structureel hoog verzuim, is vaak te wijten aan een onduidelijk verzuimbeleid, incompetente managers en het ontbreken van een open communicatie. Ook een slechte sfeer en onrust door bijvoorbeeld veel wisselingen van leidinggevenden in korte tijd, leiden vaak tot een hoog verzuim. Medewerkers voelen zich dan niet ondersteund en serieus genomen, en niet verantwoordelijk voor elkaar. Vacatures blijven onvervuld en de organisatie heeft moeite om goed gekwalificeerd personeel aan te trekken. De werkdruk neemt toe en de kwaliteit van zorg komt onder druk te staan.
83
Peeters, J.M., Verschuur, E.M.L., Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Ziekteverzuim van verpleegkundig en verzorgend personeel in verpleeg- en verzorgingshuizen: een inventarisatie van oorzaken en beïnvloedende factoren. Utrecht: NIVEL, 2008. 87 p.
6
84
Het onderzoek De onderzoekers vergeleken vier typen organisaties: good practices met een structureel laag ziekteverzuim in de afgelopen vijf jaar, organisaties met een recente daling in de afgelopen twee jaar, organisaties met een recente stijging in de afgelopen twee jaar en bad practices met een structureel hoog ziekteverzuim in de afgelopen vijf jaar. De onderzoekers verzamelden en analyseerden beleidsstukken over ziekteverzuim en registraties, en interviewden sleutelfiguren in de organisaties, van bestuursleden tot personeelsfunctionarissen, teamleiders, zorgcoördinatoren, verzorgenden en verpleegkundigen.
Verspreiding van kennis en expertise
7
7.1 Verspreiding van NIVEL kennis De statutaire doelstelling van de Stichting NIVEL luidt: ‘het verwerven en verspreiden van kennis en inzicht over structuur en functioneren van de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, mede in relatie tot andere maatschappelijke sectoren.’ Op de volgende bladzijden treft u een uitgebreid overzicht van alle publicaties van NIVEL medewerkers; zoals proefschriften, artikelen in vakbladen en in wetenschappelijke tijdschriften: over ieder NIVEL onderzoek verschijnt een openbare publicatie. Om de verspreiding van deze kennis nog meer te bevorderen voert het NIVEL een actief verspreidingsbeleid.
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
In de pers Resultaten van NIVEL-onderzoek verschenen ook in 2008 regelmatig in de pers. Het aantal knipsels lag met 450 iets lager dan vorig jaar, maar veel hoger dan de jaren daarvoor. Vergeleken met andere instituten behoort het NIVEL nog steeds tot de hoger scorende organisaties in overheidsdocumenten en in de nationale dagbladen. In 2008 kwam het NIVEL onder meer spraakmakend in het nieuws met onderzoek naar rijgevaarlijke geneesmiddelen en de evaluatie van de Niercheck, die uitgebreid werd besproken in NRC Handelsblad. De verspreiding van NIVEL onderzoek via kranten is belangrijk voor het NIVEL, omdat hierdoor veel meer mogelijk geïnteresseerden in ons onderzoek kunnen worden bereikt en omdat een bericht in een krant vaak een wat andere, soms grotere, impact heeft dan een rapport dat iemand toegestuurd krijgt.
N
I
V E
L
J A
Via de bibliotheek De bibliotheek draagt er zorg voor dat van elk NIVEL onderzoek een publicatie op de NIVELsite te vinden is. Ook voor Engelstalige publicaties in wetenschappelijke tijdschriften geldt dat er vrijwel altijd een full-text versie beschikbaar is via de NIVELsite.
85
7 Via de website Eind 2008 was een volledig vernieuwde NIVELsite gereed, die begin 2009 live is gegaan. Op deze site is de NIVEL expertise veel toegankelijker gemaakt en wordt ook tegemoetgekomen aan het feit dat mensen op heel verschillende manieren informatie zoeken: sommigen doen dit gestructureerd anderen juist veel associatiever. In 2008 is de PageRank die Google afgeeft gestegen van 6 naar 7 (uit 10). Deze PageRank is een indicatie van de impact die onze site heeft volgens Google. 7.2 Externe lidmaatschappen, commissies, redacties Prof. Dr. J.M. Bensing - Hoogleraar Gezondheidspsychologie Universiteit Utrecht - Lid Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) - Lid Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen - Lid Gezondheidsraad - Vice-voorzitter Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) - Vice-voorzitter Raad van Toezicht Erasmus Universiteit Rotterdam - Lid Raad van Toezicht Jeroen Bosch Ziekenhuis - Lid Raad van Toezicht TNO (vanaf 1 december 2008) - Vice-voorzitter Bestuur Utrechts Universiteitsfonds - Lid strategische adviesraad TNO (tot 1 december 2008) - Lid Bestuur Vereniging AEGON - Voorzitter Bestuur Onderzoeksschool Care - Lid Bestuur Onderzoeksschool Psychology and Health (P&H) - Lid Advisory Board, 2008-2014, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI) - Lid foundergroup en strategische adviesraad, The Netherlands Institute for Healthy and Successful Ageing (Ti-GO) - Lid Internationale visitatiecommissie RIVM (2 onderzoeksprogramma’s) - Lid Internationale visitatiecommissie CAHPRI (School for Public Health and Primary Care/Universiteit Maastricht - Lid evaluatiecommissie NWO - Lid beoordelingscommissie RAAK Pro, Stichting Kennis Ontwikkeling HBO (SKO) - Lid werkgroep Visiting Professors Programma, KNAW - Lid programmacommissie ‘Nieuwe instrumenten voor de gezondheidszorg’, NWO - Lid werkgroep ‘Gezondheidsonderzoek Hogescholen’, RGO
86
7
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
- Lid werkgroep Programma Academisch Hoogleraren, KNAW - Lid Wetenschappelijke Adviesraad Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG) - Lid externe adviesgroep NEMESIS-2, Trimbos instituut - Lid klankbordgroep (thema ‘Health’), Zevende kaderprogramma (KP7) - Lid Wetenschappelijke Commissie EACH (European Association for Communication in Health Care) - Lid Wetenschappelijke Commissie EACH-conferentie Oslo - Jurylid Societal Impact Award (Vrije Universiteit Amsterdam) - Jurylid Jozien Bensing Young Researcher Award EACH - Jurylid George Engel Research Award (American Academy Physician and Patient) - Jurylid CaRe dissertation Award - Jurylid Dr. Hendrik Muller Prijs - Lid jury studenten scriptieprijs, 2008, Universiteit Utrecht - Lid jury CaRe-award CaRe - Lid redactieraad ‘International Journal of Psychiatry in Medicine’ - Lid adviesraad ‘Patient Education and Counseling - Lid editorial board Journal of Men’s Health and Gender - Lid editorial board Journal of Communication in Health Care - Lid AcTi (Netherlands Academy of Technology and Innovation) - Lid jury George Engel Research Award, American Academy on Physician and Patient (AAPP) - Lidmaatschap Nederlands Instituut voor Psychologie - Lidmaatschap NHG - Lidmaatschap Nederlandse Association voor Community Genetics (NACG) - Lid European Public Health Association (EUPHA) - Lid European Health Psychology Society - Lid EACH - Lid redactie The Open Health Services and Policy Journal - STIVORO – ambassadeur
N
I
V E
L
J A
Prof. Dr. J. van der Zee - Bijzonder Hoogleraar Universiteit Maastricht: Faculteit gezondheidswetenschappen, leerstoel onderzoek van de eerstelijns gezondheidszorg - Directie Onderzoekschool CaRe: programma onderzoek kwaliteit en organisatie van de gezondheidszorg
87
7 - - - - - - -
Redactieraad Journal of Health Services Research & Policy Jeltje de Bosch Kemper Stichting, lid jury Johanna Diepenveen-Speekenbrink prijs KNGF; lid commissie onderzoeksbegeleiding Redactieraad Italian Journal of Public Health Lid federatieraad Nederlands Public Health Federatie (NPHF) Lid bestuur Stichting Praktijkvoering Huisartsen (SPH) Lid Evaluatiecommissie subsidieverstrekking Centrum voor Infectieziektebestrijding
Dr. D.H. de Bakker - Bijzonder hoogleraar Structuur en organisatie van de eerstelijnszorg, Universiteit Tilburg - Lid opvolgingscomité Resoprim, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, afdeling Epidemiologie te Brussel - Lid Klankbordgroep Zorgbalans, RIVM - Lid expertgroep onderzoek ‘Naar een passend pakket’ (RAND iov CVZ) Dr. R. Batenburg - Universitair hoofddocent Organisatie en Informatie, Faculteit Betawetenschappen, Departement Informatica, Universiteit Utrecht - Lid Redactie Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken - Lid Redactie International Journal of Organizational Design and Engineering - Lid Redactie International Journal of Electronic Health Care - Lid VENI committee 2009 (NWO/EW) Dr. W.G.W. Boerma - Lid Association Latine pour l’analyse des systèmes de santé (ALASS) - Lid European General Practice Research Workshop (onderdeel European Society for General Practice/ Family Society) Prof. Dr. W.L.J.M. Devillé - Bijzonder hoogleraar UvA Faculteit Mens- en Gedragswetenschappen; PHAROS leerstoel “Vluchtelingen en Gezondheid” - Lid redactie Medische Antropologie - Voorzitter EUPHA Section on migrant Health - Lid Managementteam HOME network (Health of Migrants in Europe) - Lid Programmacommissie EUPHA 2010
88
7 Dr. G. A. Donker - Nederlands Huisarts Genootschap - Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Geneeskunde (KNMG) - Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) - Lid commissie vrouw en huisartsgeneeskunde NHG - Lid standaardenautorisatiescommissie NHG - Wetenschappelijke beoordelingscie. Stichting Stoffels-Hornstra - Lid Gezondheidsraadcie. autisme - Lid wetenschappelijke cie. Registratie Netwerk Groningen (RNG) - Lid expertgroep Gezondheidsonderzoek na rampen, CGOR, RIVM Dr. Ir. L. van Dijk - Lid werkgroep “Kwartiermaker Therapietrouw” van VWS - Bestuurslid ‘Volksgezondheid en wetenschap’ - Lid VWS klankbordgroep Programma Farmacoketenontwikkeling
8
Dr. A.M. van Dulmen - Bestuurslid EACH. European Association for Communication in Healthcare - Lid redactie Patient Education & Counseling - Lid ZonMw commissie Complementaire behandelwijzen - Jurylid ASW Meesterprijs - Lid Scientific and Planning Committee International Conferences on Communication in Healthcare Oslo 2008, Miami 2009 - Lid APS (American Psychosomatic Society) - Lid P&H (Research school Psychology & Health)
N
I
V E
L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
Dr. A.L. Francke - Lid jury Johanna Diepenveen-Speekenbrinkprijs, Jeltje de Bosch-Kemper Stichting - Lid programmacommissie ZonMw onderzoeksprogramma Verpleegkundige en verzorgende Beroepsgroepen - Lid werkgroep “Kanker in de eerste lijn”van de Signaleringscommissie Kanker van het KWF - Lid programmacommissie European Nursing Congress 2010 - Lid redactieraad Handboek zorgvernieuwing - Lid redactieraad Verpleegkunde, Nederlands-Vlaams wetenschappelijk tijdschrift - Lid begeleidingscommisie van onderzoek van Trimbos-instituut “Palliatieve zorg in de GGZ”
89
7 - Lid begeleidingscommissie van onderzoek van EMGO-VUmc naar “quality-oflife instruments in late-stage dementia” Prof Dr. Ir. R.D. Friele - Bijzonder hoogleraar Sociaal wetenschappelijke aspecten van wet- en regelgeving in de zorg, Universiteit Tilburg. - Voorzitter begeleidingscommissie procesevaluatie doorverwijzing politie naar Slachtofferhulp, WODC - Lid voorbereidingscommissie congres Kennis beter delen 2008. Prof. Dr. P.P. Groenewegen - Hoogleraar ‘Sociale en ruimtelijke aspecten van gezondheid en gezondheidszorg’ aan de Universiteit van Utrecht - Lid Commissie Gezondheidszorgonderzoek van de Raad voor Gezondheidszorg Onderzoek (RGO) - Lid Gezondheidsraad - Lid Beraadsgroep Maatschappelijke Gezondheidszorg Gezondheidsraad - Lid commissie Toponderzoek ZonMW - Lid subcommissie Implementatie van het programma Doelmatigheid, ZonMW - Lid advisory board European Forum for Primary Care - Redactielid BMC Health Services Research - Redactielid Quality in Primary Care Dr. C.J. IJzermans - Lid expertgroep Gezondheidsonderzoek na rampen, CGOR, RIVM - Lid sectie Nazorg, Centrum voor Gezondheid & Milieu, RIVM - Lid Begeleidingscommissie Stepped Care na ernstige gebeurtenissen, Trimbos Prof. Dr. F.G. Schellevis - Hoogleraar Multimorbiditeit in de huisartspraktijk afdeling Huisartsgeneeskunde / EMGO Instituut VUmc Amsterdam - Lid Coreon (Commissie Regelgeving en Onderzoek van de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen) - Lid opleidingscommissie Care-onderzoeksschool - Lid Interfacultair Overleg Huisartsengeneeskunde-Research - Lid wetenschappelijke adviesraad ‘Revue Pratiques et Organisation des Soins’ - Lid Conseil Scientifique de la Caisse Nationale d’Assurance Maladie des
90
7 - - -
Travailleurs Salariés (plaatsvervangend) lid van de Standaarden-Autorisatiecommissie van het Nederlands Huisartsen Genootschap Lid van de Advisory Board van de European General Practice Research Network Lid van de Beleidsadviescommissie Zorg voor chronische aandoeningen van het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Landelijke Huisartsen Vereniging
Dr J.J.D.J.M. Rademakers - Lid wetenschappelijke ontwikkelgroep CKZ/Miletus - Voorzitter begeleidingscommissie onderzoek ‘De seksuele opvoeding van jonge kinderen; ervaringen van moeders en leidsters’, Universiteit van Amsterdam/ Pedagogisch Projectbureau Kind&Zo - Lid begeleidingscommissie onderzoek ‘Vervolg slachtofferbehoeften’, WODC/ Ministerie van Justitie - Lid External Faculty Graduate School University of Maine - Lid Editorial Board Journal of Psychosomatic Obstetrics and Gynaecology - Lid themaredactie TSG bij themanummer over de CQ-index Dr. P.M. Rijken - Coördinator Expert Group `Adaptation to chronic illness’, onderzoeksschool Psychology and Health - Lid Diabetes Expert Netwerk, Nederlandse Diabetes Federatie - Lid European Society of Health Psychology - Lid Nederlandse Behavioral Medicine Federatie
2
0
0
8
Dr. H.J.M. Sixma - Lid Wetenschappelijke ontwikkelgroep CKZ/ Miletus
J A
A
R
B
O
E
K
Dr. P.F.M. Verhaak - Lid Editorial Board Patient Education and Counseling - Bestuurslid Algemeen Bestuur NESDA (Nederlandse Studie naar Depressie en Angst)
N
I
V E
L
Dr. R.A. Verheij - Lid Landelijk Overleg Huisartsen Registraties - Lid begeleidingscommissie Monitor Seksuele en Reproductieve Gezondheid (Rutgers NISSO groep) - Lid vereniging voor eHealth
91
7 - - - -
Lid expertgroep de landelijke soa & hiv surveillance (RIVM) Lid expertgroep Duurzame Stad (Planbureau voor de Leefomgeving) Lid begeleidingscommissie Zorgbrede Transparantie (VWS/IGZ) Toehoorder werkgroep Adequaat Registreren (NHG)
Dr. C. Veenhof - Lid redactie Jaarboek fysiotherapie/kinesitherapie - Lid van Platform Monitoren Sportblessures - Lid landelijke werkgroep Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek bij Reumatische Aandoeningen (SWORA) - Lid werkgroep Interdisciplinaire Zorg Reumatische aandoeningen (WIZR) Dr. C. Wagner - Lid ‘Community of Practice’ , ZonMW - Lid Bestuurscommissie kwaliteit en veiligheid, VenVN - Lid jury “Beste kwaliteitsonderzoek in de gezondheidszorg”, Raad voor de Accreditatie Dr. T.A. Wiegers - Bestuurslid European Perinatal School
92
93
8 0 0 2 K E O B R A J A L V E
• Akkerman, A.E., Kuyvenhoven, M.M., Verheij, T.J.M., Dijk, L. van Antibiotics in Dutch general practice: nationwide electronic GP database and national reimbursement rates. Pharmacoepidemiology and Drug Safety: 17, 2008, nr. 4, p. 378-383 • Bensing, J.M., Verheul, W., Dulmen, A.M. van Patient anxiety in the medical encounter: a study of verbal and nonverbal communication in general practice. Health Education: 108, 2008, nr. 5, p. 373-383 • Berg, B. van den, Grievink, L., Gutschmidt, K., Lang, T., Palmer, S., Ruijten, M., Stumpel, R., Yzermans, J. The public health dimension of disasters: health outcome assessment of disasters. Prehospital and Disaster Medicine: 23, 2008, nr. 4, p. s55-s59 • Berg, B. van den, Grievink, L., Velden, P.G. van der, Yzermans, C.J., Stellato, R.K., Lebret, E., Brunekreef, B. Risk factors for physical symptoms after a disaster: a longitudinal study. Psychological Medicine: 38, 2008, nr. 4, p. 499-510 • Biermans, M.C.J., Bakker, D.H. de, Verheij, R.A., Gravestein, J.V., Linden, M.W. van der, Vries Robbé, P.F. de Development of a case-based system for grouping diagnoses in general practice. International Journal of Medical Informatics: 77, 2008, nr. 7, p. 431-439 • Biermans, M.C.J., Elbers, G.H., Verheij, R.A., Veen, W.J. van der, Zielhuis, G.A., Vries Robbé, P.F. de External validation of EPICON: a grouping system for estimating morbidity rates from electronic medical records. Journal of the American Medical Informatics Association: 15, 2008, nr. 6, p. 770-775
• Biermans, M.C.J., Verheij, R.A., Bakker, D.H. de, Zielhuis, G.A., Vries Robbé, P.F. de Estimating morbidity rates from electronic medical records in general practice: evaluation of a grouping system. Methods of Information in Medicine: 47, 2008, nr. 2, p. 98-106 • Boot, C.R.L., Heijmans, M., Gulden, J.W.J. van der, Rijken, M. The role of illness perceptions in labour participation of the chronically ill. International Archives of Occupational and Environmental Health: 82, 2008, nr. 1, p. 13-20 • Brink-Muinen, A. van den, Maaroos, H.I., Tähepöld, H. Communication style in primary health care in Europe. Health Education: 108, 2008, nr. 5, p. 384-396 • Bulc, M., Kersnik, J., Boerma, W., Pellny, M. Raziskava o zagotavljanju kakovosti v slovenskem osnovnem zdravstvu = Primary health care quality management project. Zdravstveno Varstvo: 48, 2008, p. 1-19 • Cooper, D.L., Smith, G.E., Regan, M., Large, S., Groenewegen, P.P. Tracking the spatial diffusion of influenza and norovirus using telehealth data: a spatiotemporal analysis of syndromic data. BMC Medicine: 6, 2008, nr. 16 • Coppen, R., Friele, R.D., Gevers, J.K.M., Blok, G.A., Zee, J. van der The impact of donor policies in Europe: a steady increase, but not everywhere. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 235 • Dijk, G.M. van, Veenhof, C., Schellevis, F., Hulsmans, H., Bakker, J.P.J., Arwert, H., Dekker, J.H.M., Lankhorst, G.J., Dekker, J. Comorbidity, limitations in activities and pain in patients with osteoarthritis of the hip or knee. BMC Musculoskeletal Disorders: 9, 2008, nr. 95
I
8.1 Internationale artikelen
8
N
Publicaties
8 • Donker, G.A., Velden, P.G. van der, Kerssens, J.J., Yzermans, C.J. Infrequent attendance in general practice after a major disaster: a problem? A longitudinal study using medical records and self-reported distress and functioning. Family Practice: 25, 2008, nr. 2, p. 92-97 • Dorn, T., Yzermans, J., Spreeuwenberg, P., Schilder, A., Zee, J. van der, A cohort study of the long-term impact of a fire disaster on the physical and mental health of adolescents. Journal of Traumatic Stress: 21, 2008, nr. 2, p. 239-242 • Dückers, M.L.A., Wagner, C., Groenewegen, P.P. Developing and testing an instrument to measure the presence of conditions for succesful implementation in quality improvement collaboratives. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 172 • Dulmen, S. van, Sluijs, E., Dijk, L. van, Ridder, D. de, Heerdink, R., Bensing, J. Furthering patient adherence: a position paper of the international expert forum on patient adherence based on an internet forum discussion. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 47 • Dungen, C. van den, Hoeymans, N., Gijsen, R., Akker, M. van den, Boesten, J., Brouwer, H., Smeets, H., Veen, W.J. van der, Verheij, R., Waal, M. de, Schellevis, F., Westert, G. What factors explain the differences in morbidity estimations among general practice registrations networks in the Netherlands? A first analysis. European Journal of General Practice: 14, 2008, nr. Suppl. 1, p. 53-62 • Fassaert, T., Jabaaij, L., Timmermans, A., Essen, T. van, Dulmen, S. van, Schellevis, F. Familiarity between patient and general practitioner does not influence the content of the consultation. BMC Family Practice: 9, 2008, nr. 51 • Fassaert, T., Dulmen, S. van, Schellevis, F., Jagt, L. van der, Bensing, J. Raising positive expectations helps patients with minor ailments: a cross-sectional study. BMC Family Practice: 9, 2008, nr. 38
94
• Francke, A.L., Smit, M.C., Veer, A.J.E. de, Mistiaen, P. Factors influencing the implementation of clinical guidelines for health care professionals: a meta-review. BMC Medical Informatics and Decision Making: 8, 2008, nr. 38 • Francois, G., Hambach R., Sprundel, M. van, Devillé, W., Hal, G. van Inspecting asylum seekers upon entry: a medico-ethical complex. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. 6, p. 552-553 • Friele, R.D., Sluijs, E.M., Legemaate, J. Complaints handling in hospitals: an empirical study of discrepancies between patients’ expectations and their experiences. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 199 • Glind, I. van de, Dulmen, S. van, Goossensen, A. Physician-patient communication in single-bedded versus four-bedded hospital rooms. Patient Education and Counseling: 73, 2008, nr. 2, p. 215-219 • Groenewegen, P.P. Nursing as grease in the primary care innovation machinery. Quality in Primary Care: 16, 2008, nr. 5, p. 313-314 • Heiligers, P.J.M., Jong, J.D. de, Hingstman, L., Völker, B., Spreeuwenberg, P. Is networking different with doctors working part-time? Differences in social networks of part-time and full-time doctors. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 204 • Jansen, J., Weert, J. van, Meulen, N. van der, Dulmen, S. van, Heeren, T., Bensing, J. Recall in older cancer patients: measuring memory for medical information. Gerontologist: 48, 2008, nr. 2, p. 149-157 • Jansen, J., Butow, P.N., Weert, J.C.M. van, Dulmen, S. van, Devine, R.J., Heeren, T.J., Bensing, J.M., Tattersall, M.H.N. Does age really matter? Recall for medical information in cancer patients. Journal of Clinical Oncology: 26, 2008, nr. 33, p. 5450-5457 • Jong, J.D. de, Brink-Muinen, A. van den, Groenewegen, P.P. The Dutch health insurance reform: switching between insurers. A comparison between the general popu-
•
•
95
0 0 2 K E O B
•
R
•
A
•
•
J A
•
•
L
•
•
V E
•
•
I
•
•
The impact of clerkships on students’ specialty preferences: what do undergraduates learn for their profession? Medical Education: 42, 2008, nr. 6, p. 554-562 Maiorova, T., Stevens, F., Zee, J. van der, Boode, B., Scherpbier, A. Shortages in general practice despite feminisation of medicine: a seeming paradox? A cohort study. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 262 Meer, I.M. van der, Boeke, A.J.P., Lips, P., GrootjansGeerts, I., Wuister, J.D., Devillé, W.L.J.M., Wielders, J.P.M., Bouter, L.M., Middelkoop, B.J.C. Fatty fish and supplements are the greatest modifiable contributors to the serum 25-hydroxyvitamin D concentration in a multiethnic population. Clinical Endocrinology: 68, 2008, nr. 3, p. 466-472 Milder, I.E.J., Blokstra, A., Groot, J. de, Dulmen, S. van, Bemelmans, W.J.E. Lifestyle counseling in hypertension-related visits: analysis of video-taped general practice visits. BMC Family Practice: 9, 2008, nr. 58 Mistiaen, P., Achterberg, W.P., Ament, A., Halfen, R., Huizinga, J., Montgomery, K., Post, H., Francke, A. Cost-effectiveness of the Australian Medical Sheepskin for the prevention of pressure ulcers in somatic nursing home patients: study protocol for a prospective multicentre randomised controlled trial (ISRCTN17553857). BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 4 Mohammedamin, R.S.A., Wouden, J.C. van der, Koning, S., Linden, M.W. van der, Schellevis, F.G., SuijlekomSmit, L.W.A. van, Koes, B.W. Self-reported prevalence of warts in children and GP consultation. European Journal of General Practice: 14, 2008, nr. 1, p. 34-39 Nuyen, J., Spreeuwenberg, P.M., Dijk, L. van, Bos, G.A.M. van den, Groenewegen, P.P., Schellevis, F.G. The influence of specific chronic somatic conditions on the care for co-morbid depression in general practice. Psychological Medicine: 38, 2008, nr. 2, p. 265-277 Nuyen, J., Spreeuwenberg, P., Groenewegen, P.P., Bos, G.A.M. van den, Schellevis, F.G. Impact of preexisting
N
•
lation and the chronically ill and disabled. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 58 Kadam, U.T., Schellevis, F.G., Windt, D.A.W.M. van der, Vet, H.C.W. de, Bouter, L.M., Crofts, J. Morbidity severity classifying routine consultation from English and Dutch general practice indicated physical health status. Journal of Clinical Epidemiology: 61, 2008, nr. 4, p. 386-393 Kappen, T., Dulmen, S. van General practitioners’ responses to the initial presentation of medically unexplained symptoms: a quantitative analysis. BioPsychoSocial Medicine: 2, 2008, nr. 22 Knottnerus, B.J., Nys, S., Riet, G. ter, Donker, G., Geerlings, S.E., Stobberingh, E. Fosfomycin tromethamine as second agent for the treatment of acute, uncomplicated urinary tract infections in adult female patients in The Netherlands? Journal of Antimicrobial Chemotherapy: 62, 2008, nr. 2, p. 356-359 Kroneman, M., Paget, J., Meuwissen, L., Joseph, C., Kennedy, H. An approach to monitor influenza vaccination uptake across Europe. Eurosurveillance: 13, 2008, nr. 20 Lamkaddem, M., Spreeuwenberg, P.M., Devillé, W., Foets, M., Groenewegen, P. Changes in health and health care use of Moroccan and Turkish migrants in the Netherlands 2001-2005. BMC Public Health: 8, 2008, nr. 40 Leemrijse, C.J., Swinkels, I.C., Veenhof, C. Direct access to physical therapy in the Netherlands: results from the first year in community-based physical therapy. Physical Therapy: 88, 2008, nr. 8, p. 936-946 Maas, J., Verheij, R.A., Spreeuwenberg, P., Groenewegen, P.P. Physical activity as a possible mechanism behind the relationship between green space and health: a multilevel analysis. BMC Public Health: 8, 2008, nr. 206 Maiorova, T., Stevens, F., Scherpbier, A., Zee, J. van der
8
8
8 •
•
•
•
•
•
•
depression on length of stay and discharge destination among patients hospitalized for acute stroke: linked register-based study. Stroke: 39, 2008, nr. 1, p. 132-138 Ong, D.S.Y., Kuyvenhoven, M.M., Dijk, L. van, Verheij, T.J.M. Antibiotics for respiratory, ear and urinary tract disorders and consistency among GPs. Journal of Antimicrobial Chemotherapy: 62, 2008, nr. 3, p. 587-592 Ouwehand, C., Ridder, D.T.D. de, Bensing, J.M. Individual differences in the use of proactive coping strategies by middle-aged and older adults. Personality and Individual Differences: 45, 2008, nr. 1, p. 28-33 Ouwehand, C., Ridder, D.T.D. de, Bensing, J.M. The characteristics of a potential goal threat predict attention and information-seeking in middle-aged and older adults. Motivation and Emotion: 32, 2008, nr. 2, p. 90-99 Peeters, J.M., Francke, A.L., Friele, R.D., Spreeuwenberg, P.M.M., Graaf, K.C. de, Beek, A.P.A. van Development and initial testing of an instrument to establish eating profiles of clients in nursing homes or elderly homes. Journal of Nutrition for the Elderly: 27, 2008, nr. 1-2, p. 47-64 Penninx, B.W.J.H., Beekman, A.T.F., Smit, J.H., Zitman, F.G., Nolen, W.A., Spinhoven, P., Cuijpers, P., Jong, P.J. de, Marwijk, H.W.J. van, Assendelft, W.J.J., Meer, K. van der, Verhaak, P., Wensing, M., Graaf, R. de, Hoogendijk, W.J., Ormel, J., Dyck, R. van The Netherlands Study of Depression and Anxiety (NESDA): rationale, objectives and methods. International Journal of Methods in Psychiatric Research: 17, 2008, nr. 3, p. 121-140 Potting, C., Mistiaen, P., Poot, E., Blijlevens, N., Donnelly, P., Achterberg, T. van A review of quality assessment of the methodology used in guidelines and systematic reviews on oral mucositis. Journal of Clinical Nursing: 18, 2008, nr. 1, p. 3-12 Prins, M.A., Verhaak, P.F.M., Bensing, J.M., Meer, K. van der, Health beliefs and perceived need for mental
96
•
•
•
•
•
health care of anxiety and depression: the patients’ perspective explored. Clinical Psychology Review: 28, 2008, nr. 6, p. 1038-1058 Puts, M.T.E., Deeg, D.J.H., Hoeymans, N., Nusselder, W.J., Schellevis, F.G. Changes in the prevalence of chronic disease and the association with disability in the older Dutch population between 1987 and 2001. Age and Ageing: 37, 2008, nr. 2, p. 187-193, Rademakers, J.J.D.J.M., Muijsenbergh, M.E.T.C. van den, Slappendel, G., Lagro-Janssen, A.L.M., Borleffs, J.C.C. Sexual harassment during clinical clerkships in Dutch medical schools. Medical Education: 42, 2008, nr. 5, p. 452-458 Rijken, M., Groenewegen, P.P. Money does not bring wellbeing, but it does help! The relationship between financial resources and life satisfaction of the chronically ill mediated by social deprivation and loneliness. Journal of Community & Applied Social Psychology: 18, 2008, nr. 1, p. 39-53 Rosman, S., Vaillant, M. le, Schellevis, F., Clerc, P., Verheij, R., Pelletier-Fleury, N. Prescribing patterns for upper respiratory tract infections in general practice in France and in the Netherlands. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. 3, p. 312-316 Ruth, L. van, Francke, A.L., Mistiaen, P. Effects of nurse prescribing of medication: a systematic review. Internet Journal of Healthcare Administration: 5, 2008, nr. 2, Schram, M.T., Frijters, D., Lisdonk, E.H. van de, Ploemacher, J., Craen, A.J.M. de, Waal, M.W.M. de, Rooij, F.J. van, Heeringa, J., Hofman, A., Deeg, D.J.H., Schellevis, F.G. Setting and registry characteristics affect the prevalence and nature of multimorbidity in the elderly. Journal of Clinical Epidemiology: 61, 2008, nr. 11, p. 1104-1112 Smits, M., Christiaans-Dingelhoff, I., Wagner, C., Wal, G. van der, Groenewegen, P.P. The psychometric properties of the ‘Hospital Survey on Patient Safety Culture’ in Dutch hospitals. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 230
8.2 Internationale boeken en boekbijdragen • Boerma, W.G.W., Kringos, D.S., Verschuuren, M., Pellny, M., Bulc, M. Primary care quality management in Slovenia. Kopenhagen: WHO, 2008. 83 p.
97
0 0 2 K E O B R
•
A
•
J A
•
L
•
V E
•
I
•
British Journal of General Practice: 58, 2008, nr. 549, p. 248-254 Uitterhoeve, R., Leeuw, J. de, Bensing, J., Heaven, C., Borm, G., Mulder, P. de, Achterberg, T. van Cue-responding behaviours of oncology nurses in video-simulated interviews. Journal of Advanced Nursing: 61, 2008, nr. 1, p. 71-80 Veer, A. de, Francke, A., Poortvliet, E.P. Nurses’ involvement in end-of-life decisions. Cancer Nursing: 33, 2008, nr. 3, p. 222-228 Veer, A.J.E. de, Bos, J., Niezen-de Boer, M.C., Böhmer, C.J.M., Francke, A.L. Symptoms of gastroesophageal reflux in severely mentally retarded people: a systematic review. BMC Gastroenterology: 8, 2008, nr. 23 Verschuuren, M., Badeyan, G., Carnicero, J., Gissler, M., Asciak, R.P., Sakkeus, L., Stenbeck, M., Devillé, W. The European data protection legislation and its consequences for public health monitoring: a plea for action. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. 6, p. 550-551 Wijngaard, C. van den, Asten, L. van, Pelt, W. van, Nagelkerke, N.J.D., Verheij, R., Dekkers, A., Neeling, A.J. de, Sande, M.A.B. van der, Vliet, H. van, Koopmans, M.P.G. Validation of syndromic surveillance for respiratory pathogen activity. Emerging Infectious Diseases: 14, 2008, nr. 6, p. 917-925 Zuidgeest, M.G.P., Dijk, L. van, Smit, H.A., Wouden, J.C. van der, Brunekreef, B., Leufkens, H.G.M., Bracke, M. Prescription of respiratory medication without an asthma diagnosis in children: a population based study. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 16
N
• Smolders, M., Laurant, M., Rijswijk, E. van, Mulder, J., Braspenning, J., Verhaak, P., Wensing, M., Grol, R. Depressed and a co-morbid condition: more psychotropics prescribed! European Journal of General Practice: 14, 2008, nr. 1, p. 10-18 • Soeteman, R.J.H., Yzermans, C.J., Spreeuwenberg, P., Lagro-Janssen, T.L.M., Bosch, W.J.H.M. van den, Zee, J. van der Changes in the pattern of service utilisation and health problems of women, men and various age groups following a destructive disaster: a matched cohort study with a pre-disaster assessment. BMC Family Practice: 9, 2008, nr. 48 • Swinkels, I.C.S., Hart, D.L., Deutscher, D., Bosch, W.J.H. van den, Dekker, J., Bakker, D.H. de, Ende, C.H.M. van den Comparing patient characteristics and treatment processes in patients receiving physical therapy in the United States, Israel and the Netherlands: cross sectional analyses of data from three clinical databases. BMC Health Services Research: 8, 2008, nr. 163 • Thoolen, B., Ridder, D. de, Bensing, J. Beyond good intentions: the development and evaluation of a proactive self-management course for patients recently diagnosed with Type 2 diabetes. Health Education Research: 23, 2008, nr. 1, p. 53-61 • Thoolen, B., Ridder, D. de, Bensing, J., Gorter, K., Rutten, G. No worries, no impact? A systematic review of emotional, cognitive, and behavioural responses to the diagnosis of Type 2 diabetes. Health Psychology Review: 2, 2008, nr. 1, p. 65-93 • Timmers, L., Thong, M., Dekker, F.W., Boeschoten, E.W., Heijmans, M., Rijken, M., Weinman, J., Kaptein, A. Illness perceptions in dialysis patients and their association with quality of life. Psychology & Health: 23, 2008, nr. 6, p. 679-690 • Uijen, H.J.M., Duijn, H.J. van, Kuyvenhoven, M.M., Schellevis, F.G., Wouden, J.C. van der Characteristics of children consulting for cough, sore throat, or earache.
8
8
8 • Boerma, W.G.W., Kringos, D.S., Verschuuren, M., Pellny, M., Baymirova, L. Primary care quality management in Uzbekistan. Kopenhagen: WHO, 2008. 91 p. • Coppen, R., Friele, R.D. The effectiveness of organ donor policies in 10 European countries: a widening gap? In: G. Polak. Course Catalogue Medicine and Health 2009. Wenen, 2008. p. 140-142 • Dijkum, C. van, Verheul, W., Lam, N., Bensing, J. Non linear models for the feedback between GP and patients. In: R. Trappl (Ed.). Cybernetics and Systems. Wenen: Austrian Society for Cybernetic Studies, 2008 p. 629-634 • Dückers, M., Wagner, C., Groenewegen, P. Evaluating the implementation and effects of a multilevel quality collaborative in hospital care: a research strategy. In: J. Ovretveit, P. Sousa. Quality and safety improvement research: methods and research practice from the International Quality Improvement Research Network. Lissabon: Escola Nacional de Saúde Pública, 2008. p. 105-126 • Giampaoli, S., Oyen, H. van, Devillé, W., Verschuuren, M. Major and chronic diseases, report 2007. Executive summary. Luxemburg: European Commission, 2008. 34 p. • Giampaoli, S., Oyen, H. van, Devillé, W., Verschuuren, M. Major and chronic diseases, report 2007. Luxemburg: European Commission, 2008. 305 p. • Kringos, D.S., Boerma, W.G.W., Spaan, E., Pellny, M., Karakaya, K. Evaluation of the organizational model of primary care in Turkey: a survey-based pilot project in two provinces of Turkey. Kopenhagen: WHO, 2008. 87 p. • Rijken, M., Jones, M., Heijmans, M., Dixon, A. Supporting self-management. In: E. Nolte, M. McKee (Eds.). Caring for people with chronic conditions: a health system perspective. Berkshire: Open University Press, 2008. p. 116-142
98
• Verschuuren, M., Wahlbeck, K., Noonan, W. The Task Force on Major and Chronic Diseases. In: S. Giampaoli, H. van Oyen, W. Devillé, M. Verschuuren. Major and chronic diseases: report 2007. Luxemburg: European Commission, 2008. p. 5-17 • Wagner, C., Coppen, R., Poortvliet, M.C. Quality and safety management in hospitals (QSMH): questionnaire. In: C. Wagner, R. Coppen, M.C. Poortvliet, Quality and safety management in hospitals (QSMH): survey manual of the QSMH. Utrecht: NIVEL, 2008. • Wagner, C., Coppen, R., Poortvliet, M.C., Quality and safety management in hospitals (QSMH): survey manual of the QSMH. Utrecht: NIVEL, 2008. • Weert, J.C.M. van, Dulmen, A.M. van, Bensing, J.M. What factors affect caregiver communication in psychogeriatric care? In: A.M. Visser. Alzheimer’s disease: new research. New York: Nova Science Publishers, 2008. p. 87-117 • Westert, G.P., Berg, M.J. van den, Koolman, X., Verkleij, H. Dutch health care performance report 2008. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2008. 238 p. 8.3 NIVEL dissertaties • Jong, J.D. de Explaining medical practice variation: social organization and institutional mechanisms = Het verklaren van variatie in medisch handelen: sociale organisatie en institutionele mechanismen. Utrecht: NIVEL, 2008. 240 p. Proefschrift Universiteit Utrecht. • Swinkels, I.C.S. Monitoring physiotherapy using a national registration network. Utrecht: NIVEL, 2008. 231 p. • Zantinge, E.M. Doctor, can you spare some time? The role of workload in general practitioners’ involvement in patients’ mental health problems = Dokter, kunt u wat tijd missen? De rol van de werklast van huisartsen in relatie tot hun betrokkenheid bij de psychische pro-
99
0 0 2 K E O B R A J A
• Bensing, J.M., Tromp, F., Dulmen, S. van, BrinkMuinen, A. van den, Verheul, W., Schellevis, F. De zakelijke huisarts en de niet-mondige patiënten: veranderingen in communicatie. Een observatieonderzoek naar consulten met hypertensiepatiënten. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 1, p. 6-10
L
8.5 Nederlandse wetenschappelijke artikelen
V E
• Bouman, A.I.E. Home visiting program for older persons with poor health status. Maastricht: Universiteit Maastricht, 2008. 169 p. Proefschrift Universiteit Maastricht. • Cooper, D.C. Surveillance for health protection in England and Wales: an analasis of NHS direct syndromic data. Utrecht: Universiteit Utrecht, Proefschrift Universiteit Utrecht. • Koopman, L. Pooling of individual patient data from clinical trials: improvement of analyses of subgroups. Utrecht: Universiteit van Utrecht, 2008. 140 p. Proefschrift Universiteit van Utrecht. • Reitsma-van Rooijen, P.M. The impact of linguistically biased messages on involved receivers. Amsterdam: Vrije Universiteit, [2007], 2008. 109 p. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. • Visscher, S. Bayesian network models for the management of ventilator-associated pneumonia. Utrecht: Universiteit Utrecht, 2008. 177 p. Proefschrift Universiteit Utrecht. • Zuidgeest, M.G.P. Children and asthma medication: when is that inhaler just a breath away? Proefschrift Universiteit Utrecht: Universiteit Utrecht, 2008. 203 p.
I
8.4 Overige dissertaties
• Boesveld-Haitjema, I.C., Waelput, A.J.M., Eskes, M., Wiegers, T.A. Verloskundige samenwerkingsverbanden in Nederland: stand van zaken. Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie: 121, 2008, nr. 1, p. 25-28 • Borgsteede, S., Deliens, L., Francke, A., Stalman, W., Willems, D., Eijk, J. van, Wal, G. van der Definiëring van de patiëntenpopulatie: een probleem bij het onderzoek naar palliatieve zorg. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 2, p. 85-89 • Brink-Muinen, A. van den, Dulmen, S. van, Jung, H.P., Bensing, J. Communiceren huisartsen volgens de verwachtingen van hun patiënten? Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 3, p. 141-146 • Delnoij, D., Hendriks, M. De CQ-index: het meten van klantervaringen in de zorg. TSG: Tijdschrift voor Gezon dheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 8, p. 440-446 • Emmen, M.J., Meijer, S.A., Verhaak, P.F.M. Positie van de eerstelijnspsycholoog in de geestelijke gezondheidszorg. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 3, p. 142-149 • IJzermans, J., Soeteman, R. Gezondheidsproblemen en zorggebruik na drie rampen in Nederland: monitoring in de huisartspraktijk. Psychologie & Gezondheid: 36, 2008, nr. 3, p. 141-146 • Leemrijse, C., Boer, M. de, Ende, E. van den, Ribbe, M., Dekker, J. Fysiotherapie in verpleeghuizen: het gebruik van fysiotherapie door oudere verpleeghuisbewoners. Vox Hospitii: Tijdschrift voor Verpleeghuisgeneeskunde: 33, 2008, nr. 4, p. 116-121 • Leemrijse, C.J., Swinkels, I.C.S., Pisters, M.F., Bakker, D. de, Veenhof, C. Directe toegang fysiotherapie: de keus is aan de patiënt. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 118, 2008, nr. 3, p. 62-67 • Mistiaen, P., Francke, A. Zinloze rituelen en zinvol zoeken. Verpleegkunde: 23, 2008, nr. 2, p. 135-137 • Ouwerkerk, J.W., Morren, M., Dulmen, A.M. van
N
blemen van patiënten. Utrecht: NIVEL, 2008. 182 p. Proefschrift Universiteit Utrecht.
8
8
8 •
•
•
•
•
•
•
Evaluatie van patiëntenwerving via fysiotherapeuten in gerandomiseerd onderzoek met patiënten met lage rugpijn. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 118, 2008, nr. 3, p. 74-78 Rademakers, J., Sixma, H., Triemstra, M., Damman, O., Hendriks, M., Zuidgeest, M. De constructie van een CQindex meetinstrument: ervaringen uit de praktijk. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 8, p. 447-454 Rademakers, J.J.D.J.M., Bloemen, A.L.S., Soethout, M.B.M., Cohen-Schotanus, J., Cate, Th.J. ten Verschillen in belangstellingsprofielen van vrouwelijke en mannelijke geneeskundestudenten. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs: 27, 2008, nr. 4, p. 171-180 Rimmelzwaan, G.F., Jong, J.C. de, Donker, G.A., Meijer, A., Fouchier, R.A.M., Osterhaus, A.D.M.E. Het influenza seizoen 2007/’08 in Nederland: antigene variatie, resistentie tegen oseltamivir en de vaccinsamenstelling voor het seizoen 2008/09. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 152, 2008, nr. 39, p. 2138-2144 Roset, B., Stronks, K., Sixma, H., Rademakers, J., Arah, O. Item non-respons bij CQ onderzoek onder patiënten van allochtone herkomst. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 8, p. 471-477 Schep-Akkerman, A.E., Braspenning, J.C.C., Bouma, M., Grol, R.P.T.M. Wie zijn de chronische gebruikers van maagmiddelen? Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 6, p. 279-282 Schram, M.T., Waal, M.W.M. de, Craen, A.J.M. de, Deeg, D.J.H., Schellevis, F.G. Multimorbiditeit: de nieuwe epidemie. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 1, p. 23-25 Schrojenstein Lantman-de Valk, H. van, Straetmans, J., Schellevis, F., Dinant, G.J. Gezondheidsproblemen van mensen met verstandelijke beperkingen in de huisartspraktijk. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 2, p. 62-65
100
• Triemstra, M., Hendriks, M., Delnoij, D., Rademakers, J. Doelspecifieke versies van CQ-index meetinstrumenten: korter, krachtiger, en specifieker meten? TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 8, p. 486-493 • Uijen, H.J.M., Duijn, H. van, Kuyvenhoven, M., Schellevis, F., Wouden, H. van der Kinderen met hoesten, keelpijn en oorpijn: wie raadpleegt de huisarts? Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 13, p. 663-668 • Uijen, A.A., Schermer, T.R.J., Hoogen, H.J.M. van den, Mulder, J., Zantinge, E.M., Bottema, B.J.A.M. Prevalentie en zorgconsumptie bij astma en COPD in relatie tot etniciteit. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 152, 2008, nr. 20, p. 1157-1163 • Velden, L.F.J. van der, Francke, A.L., Hingstman, L., Willems, D.L. Ontwikkelingen in de sterfte aan kanker en andere chronische aandoeningen. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 7, p. 399-404 • Velden, L.F.J. van der, Hingstman, L., Heiligers, P.J.M., Hansen, J. Toenemend percentage vrouwen in de geneeskunde: verleden, heden en toekomst. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: 152, 2008, nr. 40, p. 2165-2171 • Vos, L., Dückers, M., Bruijn, M. de, Wagner, C., Groenewegen, P., Merode, F. van Naar een procesgestuurd ziekenhuis: beoogde effecten van een logistiek verbeterprogramma. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 4, p. 207-215 • Wijngaarden, B. van, Kok, I., Sixma, H. De bruikbaarheid van een CQ-index voor de ggz, verslavingszorg en gehandicaptenzorg: eerste bevindingen. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 8, p. 463-470 • Zuidgeest, M., Boer, D. de, Hendriks, M., Rademakers, J. Verschillende dataverzamelingsmethoden in CQI onderzoek: een overzicht van de respons en representativiteit
• •
101
0 0 2 K
•
E
•
O
•
B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
V E
• Bakker, D. de, Dijk, C. van, Verheij, R. Huisartsenzorg in cijfers: meer contacten, maar niet meer langdurige contacten in achterstandswijken. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 12, p. 585 • Beek, S. van Meten en verbeteren van de kwaliteit in de VV&T: drie interviews met belangrijke stakeholders. Kwaliteit in Zorg: 2008, nr. 6, p. 16-23 • Boesveld-Haitjema, I., Waelput, A., Eskes, M., Wiegers, T. Stand van zaken verloskundige samenwerkingsverbanden. Tijdschrift voor Verloskundigen: 33, 2008, nr. 2, p. 11-14 • Brink-Muinen, A. van den Sekseverschillen en de communicatie tussen huisarts en patiënt. Bijblijven: 24, 2008, nr. 2, p. 9-13 • Brink-Muinen, A. van den Hoe communiceren bedrijfsartsen en verzekeringsartsen met chronisch zieken en gehandicapten? Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde: 16, 2008, nr. 9, p. 375-380 • Cardol, M., Tates, K. Huisartsenzorg in cijfers: participatieproblemen chronisch zieken en gehandicapten bespreekbaar? Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 2, p. 61 • Dijk, C. van, Zuidgeest, M., Dijk, L. van, Verheij, R. Huisartsenzorg in cijfers: stijging behandeling ADHD bij kinderen. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 13, p. 641 • Dijk, C. van, Verheij, R., Bakker, D. de Huisartsenzorg in cijfers: directe toegankelijkheid fysiotherapie. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 11, p. 525 • Dijk, L. van, Dijkers, F.W. Herhalingsreceptuur in de huisartsenpraktijk: monitoring van het geneesmiddel, maar minder van het geneesmiddelengebruik. Bijblijven:
•
I
8.6 Artikelen in vaktijdschriften
•
24, 2008, nr. 5, p. 37-41 Dijkers, F.W., Dijk, L. van Herhalingsreceptuur in de huisartsenpraktijk. Bijblijven: 24, 2008, nr. 5, p. 32-36 Donker, G., Stobberingh, E. Huisartsenzorg in cijfers: ligt MRSA overal op de loer? Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 3, p. 113 Donker, G., Wolters, I., Bergen, J. van Huisartsenzorg in cijfers: huisartsen moeten risicogroepen testen op hiv. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 9, p. 419 Geffen, F. van Vrije marktwerking tegen het licht. Interview met Chantal Leemrijse. Fysiopraxis: 17, 2008, nr. 4, p. 14-17 Hansen, J., Nuijen, T., Hingstman, L. Monitor multidisciplinaire samenwerkingsverbanden in de eerste lijn. Beweegreden: 4, 2008, nr. 2, p. 28-29 Hendriksen, E. Makkelijker kiezen in de zorg door CQ-index? Interview met o.a. Marloes Zuidgeest. In Beweging: 2008, nr. 3, p. 7-10 Hingstman, L., Kenens, R. Huisartsenzorg in cijfers: contact met de huisartsenpraktijk. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 10, p. 473 IJzermans, J. Gevolgen van rampen voor de gezondheid: lessen van de Vuurwerkramp. Cogiscope: 4, 2008, nr. 1, p. 18-23 Jong, J. de, Lamkaddem, M. Huisartsenzorg in cijfers: moet een huisarts rekening houden met culturele en religieuze opvattingen? Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 8, p. 359 Marquet, R., Donker, G. Huisartsenzorg in cijfers: niet alleen blauwe plekken: de rol van de huisarts bij consultatie voor fysiek geweld. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 1, p. 5 Neggers, H. Interview met Roland Friele: witte vlekken in de rechten van patiënten. Nederlandse Staatscourant: 194, 2008, nr. 165, p. 2 Nuijen, T., Heiligers, P., Velden, L. van der, Huisartsenzorg in cijfers: een kleine deeltijdbaan en het
N
van respondenten. TSG: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen: 86, 2008, nr. 8, p. 455-462
8
8
8 • • • • • • • •
•
opleiderschap zijn lastig te combineren. Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 6, p. 269 Swinkels, I.C.S., Leemrijse, C.J., Veenhof, C. De verwachtingen van directe toegankelijkheid oefentherapie. DTO Special: 1, 2008, nr. 1, p. 10-12 Tates, K. Consultvoering met kinderen vraagt om helder gesprekskader. Bijblijven: 24, 2008, nr. 2, p. 26-30 Verhaak, P. Eerstelijn ‘psychiatriseert’. Psy: 2008, nr. 1, p. 36-37 Verhaak, P. Beproefd: herkennen dokters die geen psychiater zijn depressie bij hun patiënten? Maandblad Geestelijke Volksgezondheid: 63, 2008, nr. 6, p. 526-529 Verheij, R., Ton, C., Tates, K. Huisartsenzorg in cijfers: het E-consult: hoe vaak en met wie? Huisarts en Wetenschap: 51, 2008, nr. 7, p. 317 Verheul, W., Bensing, J.M. Het placebo-effect in de huisartsenpraktijk: communicatie als medicijn. Bijblijven: 24, 2008, nr. 2, p. 38-44 Vos, L., Dückers, M., Wagner, C. Sneller Beter, wat kunnen we ervan leren? Kwaliteit in Zorg: 2008, nr. 6, p. 10-14 Wiegers, T.A., Hingstman, L. Het veranderende takenpakket van verloskundigen: nieuwe cijfers over tijdbesteding aan specifieke taken. Tijdschrift voor Verloskundigen: 33, 2008, nr. 3, p. 19-24 Zuidgeest, M., Hendriks, M., Weert, C. van, Cronenborg, J.J. van, Kortenhoeven, P., Huisman-Hatzmann, R., Jansen, T.L.T.A. Het meten van patiëntervaringen met de CQ-index Reumatoïde Artritis. Nederlands Tijdschrift voor Reumatologie: 2008, nr. 1, p. 8-14
8.7 Nederlandse boeken en boekbijdragen • Boer, D. de, Damman, O., Delnoij, D. Meetverantwoording cliëntgebonden indicatoren VV&T: schoning van data, schaalanalyses en casemixadjustment. Utrecht: Centrum Klantervaring Zorg, 2008. 63 p.
102
• Brandt, H.E. Symptomen, problemen en ziekten van terminaal zieke verpleeghuispatiënten. In: M.A. Echteld, L. Deliens, B.D. Onwuteaka-Philipsen. Palliatieve zorg: Nederland en Vlaanderen in beeld. Utrecht: De Tijdstroom, 2008. p. 25-29 • Brinkman, A.C.A., Vervloet, M., Dijk, L. van, Dute, J.C.J., Kabel, J.J.C., Friele, R.D. Evaluatie reclamebesluit geneesmiddelen. Den Haag: ZonMW, 2008. 244 p. • Cardol, M., Emmen, M., Rijken, M., Campen, C. van Werk en tevredenheid onder chronische zieken met een langdurige lichamelijke beperking: de rol van individuele competenties. Den Haag: SCP, 2008. 28 p. • Cardol, M., Marangos, A.M., Rijken, M. Individuele ondersteuning in de periode 2004 tot en met 2007. In: A.M. Marangos, M. Cardol, M. de Klerk. Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking: een jaar na de invoering van de Wmo. Den Haag: SCP, 2008. p. 21-34 • Cardol, M., Rijken, M., Klerk, M. de Participatie. In: A.M. Marangos, M. Cardol, M. de Klerk. Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking: een jaar na de invoering van de Wmo. Den Haag: SCP, 2008. p. 41-48 • Cardol, M., Groenewegen, P., Bakker, D. de, Spreeuwenberg, P., Dijk, L. van, Bosch, W. van den, Gezinsgelijkenis in contactfrequentie met de huisartsenpraktijk: een retrospectief cohortonderzoek. In: H. van Weert. (Red.) Schatjes zijn het: 25 bijdragen over het kind in Huisarts & Wetenschap. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008. p. 27-36 • Francke, A.L. Is het besef van het naderend levenseinde van invloed op adequate zorg? In: M.A. Echteld, L. Deliens, B.D. Onwuteaka-Philipsen. Palliatieve zorg: Nederland en Vlaanderen in beeld. Utrecht: De Tijdstroom, 2008. p. 53-58 • Friele, R.D., Dute, J.C.J., Coppen, R., Volkers, A.C. Tweede evaluatie Wet inzake Bloedvoorziening. Den
8
•
103
8 0 0 2 K E O B
• Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten: jaarverslag 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 38 p. • Bloemendal, E., Triemstra, A.H.M., Rademakers, J.J.D.J.M. CQ-index Astma: meetinstrumentontwikkeling. Kwaliteit van zorg bij astma vanuit het perspectief van patiënten. Utrecht: NIVEL, 2008. 154 p. • Bloemendal, E., Koopman, L., Hendriks, M., Rademakers, J. Gebruikswaarde van de CQ-index. Deelrapport 2: achtergronden van verschillen in klantervaringen bij zorgverzekeraars. Utrecht: NIVEL, 2008. 76 p. • Damman, O.C., Hendriks, M., Spreeuwenberg, P.,
R
•
8.8 NIVEL rapporten
A
•
J A
•
L
•
V E
•
I
•
• Nijs, J., Geraets, J.J.X.R., Nieuwboer, A., Veenhof, C., Wilgen, C.P. van Jaarboek Fysiotherapie Kinesitherapie 2008. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008. 294 p. • Schoemaker, C., Zwaanswijk, M., Meijer, S. Psychische problemen. In: C.T.M. Schrijvers, C.G. Schoemaker. Spelen met gezondheid: leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM, 2008. p. 85-108 • Veenhof, C., Dekker, J., Bijlsma, H., Ende, E. van den Het effect van gedragsmatige oefentherapie bij patiënten met artrose van heup of knie. In: J. Nijs, J.J.M.R. Geraets, A. Nieuwboer, C. Veenhof, C.P. van Wilgen. Jaarboek Fysiotherapie Kinesitherapie, 2008. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008. p. 235-248 • Verhaak, P.F.M. De epidemiologie van psychiatrische stoornissen. In: J.W. van Ree, M.W. de Vries (Reds.) Praktische huisartsgeneeskunde: psychiatrie. 2e herziene druk. Houten: BohnStafleu Van Loghum, 2008. p. 37-47 • Westert, G.P., Berg, M.J. van den, Koolman, X., Verkleij, H. Zorgbalans 2008: de prestaties van de Nederlandse gezondheidszorg. Utrecht: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2008. 246 p.
N
•
Haag: ZonMW, 2008. 138 p. Grievink, L., Vries, M. de, Yzermans, C.J., Velden, P.G. van der, Berg, B. van den, Smilde - van den Doel, D.A. Gezondheidsonderzoek na rampen: vragenlijsten voor algemene en psychosociale gezondheid. Bilthoven: RIVM, 2008. 69 p. Heuvel, J. van den, Kerckhoffs, A. Maatschappelijke achtergronden van samenwerken in de mondzorg: van abstracte wens tot de praktijk van alle dag? In: R.M.H. Schaub. Samenwerken in de Mondzorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008. p. 24-56 Houkes, A., Alla, A., Templeman, C., Rijken, M. Cumulatie eigen bijdragen in de zorg. Amsterdam: Stichting voor Economisch Onderzoek, 2008. 63 p. Houkes, A., Rijken, M., Makai, P. Eigen betalingen chronisch zieken en gehandicapten, een internationaal onderzoek. Amsterdam: SEO, 2008. 220 p. Jabaaij, L., Verheij, R. Diagnose astma minder vaak gesteld bij plattelandskinderen. In: H. van Weert (Red.) Schatjes zijn het: 25 bijdragen over het kind in Huisarts & Wetenschap. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008. Klerk, M. de, Friele, R. Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking: een jaar na de invoering van de Wmo. Samenvatting en conclusies. In: A.M. Marangos, M. Cardol, M. de Klerk. Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking: een jaar na de invoering van de Wmo. Den Haag: SCP, 2008. p. 49-54 Maat-van Manen, J., Mol, S., Kuyvenhoven, M., Schellevis, F. Kindermishandeling, een ondergeschoven kind. In: H. van Weert (Red.) Schatjes zijn het: 25 bijdragen over het kind in Huisarts & Wetenschap. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2008. Marangos, A.M., Cardol, M., Klerk, M. de Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking: een jaar na de invoering van de Wmo. Den Haag: SCP, 2008. 56 p.
8 • • • • •
• • • •
• •
Rademakers, J. Gebruikswaarde van de CQ-index. Deelrapport 3: presentatiewijze van CQ-index informatie aan consumenten. Utrecht: NIVEL, 2008. 66 p. Damman, O.C., Rademakers, J. Keuze-informatie in de zorg: een internationale vergelijking van presentatiewijzen op internet. Utrecht: NIVEL, 2008. 190 p. Dijk, C.E. van, Verheij, R.A., Bakker, D.H. de Bekostiging van de huisartsenzorg: monitor 2006 en eerste halfjaar van 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 43 p p. Donker, G.A. Continue morbiditeits registratie peilstations Nederland 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 178 p. Doornen, A. van, Triemstra, M., Rademakers, J. CQIndex Spataderen: meetinstrumentontwikkeling. Utrecht: NIVEL, 2008. 166 p. Greuningen, M. van, Rademakers, J. Het oordeel van leden van cliëntenraden over de kwaliteit van dienstverlening van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC): meetinstrumentontwikkeling. Utrecht: NIVEL, 2008. 130 p. Hansen, J., Velden, L.F.J., Hingstman, L. Behoefteraming Intensive Care voor volwassenen 20062016. Utrecht: NIVEL, 2008. 99 p. Heiligers, P.J.M., Nuijen, T., Hingstman, L. Wensen en behoeften van huisartsopleiders. Utrecht: NIVEL, 2008. 91 p. Heiligers, P.J.M., Damman, O.C., Nuijen, T. Begrijpelijkheid en controleerbaarheid van ziekenhuisrekeningen. Utrecht: NIVEL, 2008. 30 p. Hendriks, M., Boer, D. de, Spreeuwenberg, P., Rademakers, J.J.D.J.M., Delnoij, D. De CQ-index: het vergelijken van klantervaringen in de zorg. Achtergronddocument bij de Jaarrapportage Klantervaringen in de Zorg 2007 van het Centrum Klantervaring Zorg. Utrecht: NIVEL, Centrum Klantervaring Zorg, 2008. 58 p. Hingstman, L., Kenens, R.J. Cijfers uit de registratie van huisartsen: peiling 2008. Utrecht: NIVEL, 2008. 35 p. Hoogen, P. van den, Cardol, M., Speet, M.,
104
•
•
•
• • •
•
•
•
Spreeuwenberg, P., Rijken, M. Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking: participatiemonitor 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 98 p. IJzermans, C.J. Stand van zaken Basisunit Rampen & Draaiboek uitrolplan voor monitoring in de huisartspraktijk ter ondersteuning van de nazorg na rampen. Utrecht: NIVEL, 2008. 35 p. IJzermans, C.J. Stand van zaken Opleiden, Trainen, Oefenen (OTO) en Informatievoorziening (IV) ter voorbereiding op rampen: een quick scan onder zorginstellingen. Utrecht: NIVEL, 2008. 76 p. Jabaaij, L., Verheij, R., Njoo, K., Hoogen, H. van den, Tiersma, W., Levelink, H. Het meten van de kwaliteit van de registratie in elektronische patiënten dossiers van huisartsen met de EPD-scan-h. Utrecht: NIVEL, 2008. 52 p. Jansen, D., Rijken, M. Eindverslag pilotfase cursus ‘Weten, wensen, Werken’. www.nivel.nl: NIVEL, 2008. 61 p. Jansen, J., Weert, J. van. Effectieve communicatie met oudere patiënten met kanker. Onderdeel van Theoretisch Kader Leermenu Ouderen en Kanker. www.leermenu.nl Kooijman, M.K., Swinkels, I.C.S., Leemrijse, C., Bakker, D. de Jaarcijfers 2007 en trendcijfers 2003-2007 fysiotherapie (Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg). www.nivel.nl/lipz: NIVEL, 2008 Kooijman, M.K., Swinkels, I.C.S., Leemrijse, C., Bakker, D. de Jaarcijfers 2007 en trendcijfers 2003-2007 oefentherapie Cesar (Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg). www.nivel.nl/lipz: NIVEL, 2008 Kooijman, M.K., Swinkels, I.C.S., Leemrijse, C., Bakker, D. de Jaarcijfers 2007 en trendcijfers 2003-2007 oefentherapie Mensendieck (Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg). www.nivel.nl/lipz: NIVEL, 2008 Koopman, L., Rademakers, J.J.D.J.M. CQ-index Reumatoïde Artritis: onderzoek naar het discriminerend vermogen. Kwaliteit van reumazorg vanuit het per-
•
105
0 0 2 K E O B R
•
A
•
J A
•
L
•
V E
•
I
•
• Mistiaen, P.J.M.L., Schellevis, F.G. Ontslag van patiënten met multimorbiditeit uit het ziekenhuis: exploratie van de problematiek ervaren door zorgverleners en patiënten bij het ontslag uit het Meander Medisch Centrum. Utrecht: NIVEL, 2008. 57 p. • Nielen, M.M.J., Schellevis, F.G. Preventie in de huisartsenpraktijk anno 2008: de vroege opsporing van hart- en vaatziekten, diabetes mellitus en nierziekten. Utrecht: NIVEL, 2008. 47 p. • Nielen, M.M.J., Laan, G. van der, Pal, T., Verheij, R.A. Monitoring arbeid en gezondheid via de huisartsenpraktijk: een pilotstudy. Utrecht: NIVEL, 2008. 53 p. • Ooms, L., Veenhof, C. Evaluatie van kansrijke interventies om lichaamsbeweging in de bevolking te bevorderen. Utrecht: NIVEL, 2008. 195 p. • Peeters, J.M., Verschuur, E.M.L., Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Ziekteverzuim van verpleegkundig en verzorgend personeel in verpleeg- en verzorgingshuizen: een inventarisatie van oorzaken en beïnvloedende factoren. Utrecht: NIVEL, 2008. 87 p. • Peeters, J.M., Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Monitor Zorg op afstand: verslaglegging van de peiling najaar 2007. Utrecht: NIVEL, 2008. 120 p. • Pisters, M.F., Veenhof, C. Evaluatie pilotfase van het Nationaal Actieplan Sport & Bewegen: setting sport. Utrecht: NIVEL, 2008. 154 p. • Reitsma-van Rooijen, M., Boer, D. de, Hendriks, M., Hoek, L. van der, Rademakers, J., Delnoij, D.M.J. Ervaringen van verzekerden met de zorg en de zorgverzekeraars: CQ-index Zorg en Zorgverzekering, meting 2008. Utrecht: NIVEL, Centrum Klantervaring Zorg, 2008. 100 p. • Schoen, T., Dulmen, S. van, Dijk, L. van, Prins, M. Het betrekken van het perspectief van patiënt en voorschrijver bij het verbeteren van de communicatie over geneesmiddelen en therapietrouw: rapportage van het gezamenlijke project van NPCF en NIVEL aan Stichting Fonds
N
•
spectief van patiënten met reumatoïde artritis. Utrecht: NIVEL, 2008. 80 p. Koopman, L., Rademakers, J. CQ-index Mammacare: onderzoek naar het discriminerend vermogen. Ervaren kwaliteit van zorg bij een borstafwijking vanuit het perspectief van patiënten. Utrecht: NIVEL, 2008. 54 p. Kunst, A.E., Mackenbach, J.P., Lamkaddem, M., Rademakers, J., Devillé, W. Overzicht en evaluatie van resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar etnische verschillen in gezondheid, gezondheidsrisico’s en zorggebruik in Nederland. Rotterdam/Utrecht: Erasmus MC, NIVEL, 2008. 101 p. Leemrijse, C.J., Swinkels, I.C.S., Veenhof, C., Bakker, D. de Beroepsgroep diëtetiek: gegevensverzameling binnen vrijgevestigde praktijken voor diëtiek (Jaarboek LiPZ 2006 & 2007). Utrecht: NIVEL, 2008. 78 p. Leeuw, J.R.J. de, Veenhof, C., Wagner, C., Wiegers, T.A., IJzermans, J.C., Schellevis, F.G., Bakker, D.H. de Patiëntveiligheid in de eerstelijnsgezondheidszorg: stand van zaken. Utrecht: NIVEL, 2008. 48 p. Lemmens, L., Spreeuwenberg, P., Rijken, M. Kerngegevens Zorg 2007: Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten. Utrecht: NIVEL, 2008. 81 p. Menckeberg, T., Dijk, L. van, Bensing, J., Dulmen, S. van Naar een solide basis voor therapietrouw: resultaten van een preprogrammeringsstudie naar draagvlak en contouren voor een onderzoeksprogramma. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Meuwissen, L.E., Bakker, D.H. de CQ-indexen voor de eerste lijn: naar een samenhangende informatievoorziening. Utrecht: NIVEL, 2008. 54 p. Meuwissen, L.E., Bakker, D.H. de CQ-index huisartsenzorg: meetinstrumentontwikkeling. Kwaliteit van de zorg in de huisartsenpraktijk vanuit het perspectief van patiënten: de ontwikkeling van het instrument, de psychometrische eigenschappen en het discriminerend vermogen. Utrecht: NIVEL, 2008. 129 p.
8
8
8 •
•
•
•
• •
•
•
•
PGO uitgevoerd in 2007/ 2008. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Sixma, H., Hendriks, M., Boer, D. de, Delnoij, D. Handboek CQI metingen: richtlijnen en voorschriften voor metingen met een CQI meetinstrument. Steekproeftrekking en dataverzameling (Deel 1). Utrecht: NIVEL, 2008. 61 p. Sixma, H., Hendriks, M., Boer, D. de, Delnoij, D. Handboek CQI metingen: richtlijnen en voorschriften voor metingen met een CQI meetinstrument. Opschoning databestanden en (vergelijkende) analyses (Deel 2). Utrecht: NIVEL, 2008. 23 p. Sixma, H., Hendriks, M., Boer, D. de, Delnoij, D. Handboek CQI metingen: richtlijnen en voorschriften voor metingen met een CQI meetinstrument. Rapportage (Deel 3). Utrecht: NIVEL, 2008. 25 p. Sixma, H., Hendriks, M., Boer, D. de, Delnoij, D. Handboek CQI Ontwikkeling: richtlijnen en voorschriften voor de ontwikkeling van een CQI meetinstrument. Utrecht: NIVEL, 2008. 108 p. Sixma, H., Peeters, J. De herinrichting van het HagaZiekenhuis, locatie Sportlaan. De meningen van omwonenden en patiënten. Utrecht: NIVEL, 2008. 48 p. Tacken, M., Mulder, J., Hoogen, H. van den, Tiersma, W., Verheij, R., Braspenning, J. Monitoring Nationaal Programma Grieppreventie 2007. Utrecht/Nijmegen: LHV, NHG, NIVEL, IQ Healthcare, 2008. 44 p. Veen, P.M.H. ten, Dirkzwager, A.J.E., IJzermans, C.J. Is de volledige populatie noodzakelijk of volstaat een steekproef? Een secundaire analyse naar aanleiding van de monitoring in de huisartspraktijk na de vuurwerkramp in Enschede. Utrecht: NIVEL, 2008. 78 p. Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Opgroeien met zorg: quick scan naar de aard en omvang van zorg, belasting en ondersteuningsmogelijkheden voor jonge mantelzorgers. Utrecht: NIVEL, 2008. 74 p. Veer, A.J.E. de, Bos, J.T., Francke, A.L. Deelrichtlijn
106
•
•
• •
• • • •
•
Refluxziekte bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking. Deel 1: protocol voor de praktijk. Utrecht: NIVEL, 2008. 32 p. Veer, A.J.E. de, Bos, J.T., Francke, A.L. Deelrichtlijn Refluxziekte bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking. Deel 2: achtergrond, doel en verantwoording. Utrecht: NIVEL, 2008. 56 p. Veer, A.J.E. de, Brandt, H.E., Schellevis, F.G., Francke, A.L. Buurtzorg: nieuw maar toch vertrouwd. Een onderzoek naar de ervaringen van cliënten, mantelzorgers, medewerkers en huisartsen. Utrecht: NIVEL, 2008. 76 p. Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Zorg voor ME/CVS-patiënten: ervaringen van de achterban van patiëntenorganisaties met de gezondheidszorg. Utrecht: NIVEL, 2008. 68 p. Velden, L.F.J. van der, Hingstman, L., Windt, W. van der, Arnold, E.J.E. Raming benodigde instroom per medische en tandheelkundige vervolgopleiding 2009-2019/2025. Utrecht: NIVEL, 2008. 150 p. Volkers, A., Dijk, L. van, Wolters, I., Bakker, D. de Formularia in de huisartspraktijk: gebruik en het opvolgen van adviezen. Utrecht: NIVEL, 2008. 77 p. Vos, L., Dückers, M., Wagner, C. Evaluatie Sneller Beter pijler 3: resultaten van een verbeterprogramma voor ziekenhuizen. Utrecht: NIVEL, 2008. 152 p. Vos, L., Dückers, M., Wagner, C. Evaluatie Sneller Beter pijler 3: geleerde lessen van ziekenhuizen. Utrecht: NIVEL, 2008. 152 p. Wagner, C., Smits, M., Wagtendonk, I. van, Zwaan, L., Lubberding, S., Merten, H., Timmermans, D.R.M. Oorzaken van incidenten en onbedoelde schade in ziekenhuizen: een systematische analyse met PRISMA, op afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH), chirurgie en interne geneeskunde. Utrecht / Amsterdam: NIVEL, EMGO instituut, 2008. 122 p. Weert, J. van, Jansen, J., Best, A. de, Posma, E., Noordman, J., Groot, J. de, Meulen, N. van der, Dulmen, S. van In gesprek over chemotherapie: handvatten voor
• •
107
0 0 2 K E
•
O
• Albada, A., Elbers, E., Visser, A. Patient education in Western European hospitals: a comparison of the Netherlands, Flanders and England. Risque & Qualité: 5, 2008, nr. 4, p. 243 • Berg, M.J. van den, Verkleij, H., Westert, G.P. A national scorecard on health care performance: a tool to bridge the gap between research and policy. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 107 • Boer, D. de, Delnoij, D.M.J., Rademakers, J.J.D.J.M. The patient perspective: priorities, experiences and global ratings. European Journal of Public Health: 18, 2008,
B
8.9 Gepubliceerde abstracts
R
•
A
•
J A
•
L
•
•
V E
•
•
I
•
•
nr. suppl. 1, p. 58 Boerma, W.G.W., Kringos, D.S., Verschuuren, M. A tool to identify mechanisms for managing the quality in primary care in Slovenia and Uzbekistan. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 81 Bot, C.M.A. de, Moed, H., Schellevis, F.G., Groot, H. de, Wijk, R.G. van, Wouden, J.C. van der Allergic rhinitis in children in Dutch general practice in 1987 and 2001. In: Abstractboek NHG Wetenschapsdag, 15 mei 2008, Rotterdam. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap, 2008. Bruijne, M.C. de, Zegers, M., Hoonhout, L.H.F., Spreeuwenberg, P.M.M., Groenewegen, P.P., Wagner, C. Variation in adverse event incidence rates between hospitals and hospital departments. The Dutch adverse events study. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety. Meeting the Next Challenges’ 19-22 oktober 2008, Kopenhagen, Denemarken. Cardol, M., Rijken, M. Self-management in diabetes: the result of efforts of both patients and partners. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 101 Damman, O.C., Hendriks, M., Rademakers, J.J.D.J.M., Delnoij, D.M.J., Groenewegen, P.P. Presenting comparative information on the quality of health care to consumers. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety. Meeting the Next Challenges’ 19-22 oktober 2008, Kopenhagen, Denemarken. Devillé, W., Maeckelberghe, E. Ethics and migrant health: right to health care for undocumented migrants in Europe. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 17 Dijk, C. van, Verheij, R. Tuning primary care services to demand of local populations. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 174 Dijk, C.E. van, Verheij, R.A., Bakker, D.H. de Verwijzen huisartsen die zelf meer verrichtingen uitvoeren minder? In: Abstractboek NHG Wetenschapsdag, 15 mei
N
•
patiëntgerichte verpleegkundige voorlichting aan ouderen met kanker (Deel 1). www.nivel.nl: NIVEL, 2008. 50 p. Weert, J. van, Jansen, J., Best, A. de, Posma, E., Noordman, J., Groot, J. de, Meulen, N. van der, Ouwerkerk, J., Dulmen, S. van In gesprek over chemotherapie. Communicatietraining voor verpleegkundigen. Utrecht: NIVEL, 2008 Weert, J. van, Jansen, J., Best, A. de, Meulen, N. van der, Noordman, J., Posma, E., Groot, J. de, Dulmen, S. van In gesprek over chemotherapie: een video-observatie onderzoek naar patiëntgerichtheid en recall van informatie tijdens verpleegkundige voorlichting aan ouderen met kanker (Deel 2). www.nivel.nl: NIVEL, 2008. 78 p. Wiegers, T.A., Devillé, W. Herijking stedelijke achterstandgebieden 2008. Utrecht: NIVEL, 2008. 60 p. Wiegers, T.A. Monitoring Kraamzorg III: ontwikkelingen in het aanbod aan kraamverzorgenden: in- en uitstroom bij opleiding en beroep. Utrecht: NIVEL, 2008. 102 p. Zuidgeest, M., Hendriks, M., Spreeuwenberg, P., Rademakers, J. Gebruikswaarde van de CQ-index. Deelrapport 1: methoden van dataverzameling bij CQI onderzoek. Utrecht: NIVEL, 2008. 44 p.
8
8
8 •
•
•
•
•
•
•
•
2008, Rotterdam. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap, 2008. Dijk, C.E. van, Verheij, R.A., Bakker, D.H. de, Groenewegen, P.P. The 2006 revision of the Dutch health care insurance system: consequences for general practitioner consultation rates. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 122 Dijk, G.M. van, Veenhof, C., Dekker, J. Course of limitations in activities in osteoarthritis of the hip or knee: the influence of physical impairments, comorbidity and cognitive dysfunction. Annals of the Rheumatic Diseases: 67, 2008, nr. suppl. 2, p. 632 Dijk, L. van, Lindblad, U., Melander, A., Verheij, R. The use of GP databases in comparative research: the case of diabetes care in Sweden and the Netherlands. Pharmacoepidemiology and Drug Safety: 17, 2008, nr. suppl. 1, p. 75-76 Dijk, L. van, Berg, M. van den, Spreeuwenberg, P.M., Westert, G.P., Bakker, D.H. de Guideline adherence in general practice: trends over time. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 222 Gardarsdottir, H., Egberts, T.C.G., Dijk, L. van, Sturkenboom, M., Heerdink, E.R. An algorithm to identify antidepressant users with a diagnosis of depression from prescription data. Pharmacoepidemiology and Drug Safety: 17, 2008, nr. suppl. 1, p. S1 Groenewegen, P., Kringos, D.S., Boerma, W.G.W. Research for primary care policy in countries in transition (workshop). European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl.1, p. 80-81 Groenewegen, P.P., Liseckiene, I., Milasauskiene, Z., Miseviciene, I. Experiences and opinions of patients with the reformed primary health care system in Lithuania. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. Suppl. 1, p. 81-82 Hansen, J., Hingstman, L. Moving towards multidisciplinary primary care collaboration. European Journal of
108
•
•
•
•
•
•
•
•
Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 171 Heijmans, M., Rijken, M. The importance of self-efficacy beliefs and family influences for asthma and COPD selfmanagement and outcomes. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 100 Heiligers, P.J.M., Emmerik, I.J.H. van Gender differences in motives and career choice of medical students. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 84 Hendriks, M., Damman, O.C., Rademakers, J.J.D.J.M., Delnoij, D.M.J., Groenewegen, P.P. How do consumers process and evaluate comparative health care information? A qualitative study using cognitive interviews. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. Suppl. 1, p. 163 Jansen, D., Heijmans, M., Rijken, M. Development of a behavioural self-regulation intervention to improve employment, autonomy and self-esteem in ESRD patients. Psychology & Health: 23, 2008, nr. Suppl. 1, p. 153 Knottnerus, B.J., Nijs, S., Riet, G. ter, Donker, G., Geerlings, S.E., Stobberingh, E. Buikklachten: fosfomycine tromethanine als tweede keus bij de behandeling van ongecompliceerde urineweginfecties? Abstractboek NHG Wetenschapsdag, 15 mei 2008, Rotterdam. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap, 2008. Koopman, L., Bloemendal, E., Hendriks, M., Rademakers, J.J.D.J.M. Consumer experiences with health plans: does size matter? European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 59 Kringos, D.S., Boerma, W.G.W., Spaan, E. Development and implementation of a primary care assessment tool in Russia and Turkey. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 81 Loermans, M., Jong, J.D. de Willingness to consume health care abroad: patient mobility around Europe. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 38
• •
109
0 0 2 K E O B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
V E
•
I
•
a tool for developing measurement instruments from a patients’ perspective. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 58 Uijen, J.H.J.M., Duijn, H.J. van, Kuyvenhoven, M.M., Schellevis, F.G., Wouden, J.C. van der Kinderen met hoest, keelpijn of oorpijn: wie ziet de huisarts? In: Abstractboek NHG Wetenschapsdag, 15 mei 2008, Rotterdam. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap, 2008. Veen, P.M.H. ten, Yzermans, C.J. The influence of news events on health after a disaster: a longitudinal study in general practice. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 166 Velden, L. van der, Hansen, J., Hingstman, L., Verheij, R. Praktijkondersteuning huisartsen. In: Abstractboek NHG Wetenschapsdag, 15 mei 2008, Rotterdam. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap, 2008. Verhaak, P., Prins, M., Draisma, S., Spreeuwenberg, P., Meer, K. van der, Bensing, J.M., Balkom, A. van, Marwijk, H.W.J. van, Penninx, B.W.J.H. Help seeking for common mental disorders. Folia Neuropsiquiatrica: 2008, nr. special, p. 75-76 Verheij, R., Ton, C., Tates, K. Hesitative introduction of e-mail consultations in general practice. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 173 Verschuuren, M., Devillé, W. The major and chronic diseases report 2007. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 77 Vervloet, M., Dijk, L. van, Bouvy, M.L., Friele, R.D. Consumer experiences with advertising over-the-counter drugs in The Netherlands. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 37 Wiegers, T.A. The profession of maternity care assistant in the Netherlands. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 72 Zee, J. van der, Kroneman, M. Beyond socio-economic health inequalities: infant mortality in Western Europe.
N
• Maarsingh, O.R., Dros, J., Weert, H.C. van, Schellevis, F.G., Bindels, P.J., Horst, H.E. van der De ontwikkeling van een diagnostisch protocol voor duizelige ouderen in de huisartsenpraktijk. In: Abstractboek NHG Wetenschapsdag, 15 mei 2008, Rotterdam. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap, 2008. • Merten, H., Wagner, C., Groenewegen, P.P., Heymans, M.J.W.M. Patient safety and complex care: design and interventions of a safety program for elderly patients with a hip fracture. International Congres HEPS, Strasbourg, 25-27 juni 2008. (Conference Proceedings, CD-rom) • Pisters, M.F., Veenhof, C., Bakker, D. de, Schellevis, F.G., Dekker, J. Physical activity and exercise adherence in physical therapy exercise treatment in patients with osteoarthritis of hip or knee. Arthritis and Rheumatism: 58, 2008, nr. 9 suppl, p. S 607 • Prins, M., Verhaak, P., Bensing, J.M., Meer, K. van der, Penninx, B.W.J.H. Need for care from the patient perspective. Folia Neuropsiquiatrica: 2008, nr. special, p. 74 • Rademakers, J. Measuring patients’ experiences with quality of health-care; lessons from the consumer quality-index. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 58 • Rijken, M. Supporting self management of the chronically ill. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 100 • Sixma, H., Delnoij, D. Measuring patient experiences in the Netherlands: the case of hospital care. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 88 • Swinkels, I.C.S., Hart, D.L., Deutscher, D., Bosch, W.J.H. van den, Dekker, J., Bakker, D.H. de, Ende, C.H.M. van den Using clinical databases for comparing physiotherapy in the United States, Israel and the Netherlands in 2005. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 72 • Triemstra, M., Rademakers, J.J.D.J.M. Focus groups as
8
8
8 •
•
•
•
European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 186 Zegers, M., Bruijne, M.C. de, Wagner, C., Groenewegen, P.P., Wal, G. van der Occurrence and prevention of surgical adverse events for quality improvement of surgical care. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety. Meeting the Next Challenges’ 19-22 oktober 2008, Kopenhagen, Denemarken. Zegers, M., Bruijne, M.C. de, Vet, H.C.W. de, Wagner, C., Groenewegen, P.P., Wal, G. van der The inter-rater agreement of retrospective assessment of adverse events does not improve with two reviewers. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety. Meeting the Next Challenges’ 19-22 oktober 2008, Kopenhagen, Denemarken. Zuidgeest, M., Hendriks, M., Rademakers, J.J.D.J.M. Comparing mixed-mode and mail surveys for assessing quality of care: cost and benefit analysis. European Journal of Public Health: 18, 2008, nr. suppl. 1, p. 59 Zuidgeest, M.G.P., Dijk, L. van, Spreeuwenberg, P., Smit, H.A., Brunekreef, B., Arets, H.G., Bracke, M., Leufkens, H.G.M. What drives prescribing of asthma medication to children? A population based cohort study. Pharmacoepidemiology and Drug Safety: 17, 2008, nr. suppl. 1, p. S 278
8.10 Factsheets • Heijmans, M., Jong, J. de Meeste mensen blij met rookverbod. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 • Heijmans, M., Rijken, M. Rookverbod geeft mensen met luchtwegklachten meer vrijheid. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 • Heijmans, M. Astma- en COPD-patiënt zegt vaak niet te weten welke zorg wordt vergoed. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 • Jong, J. de Wisselen van zorgverzekeraar. www.nivel.nl:
110
• • • • • • • •
•
• •
NIVEL, 2008 Jong, J. de, Loermans, M., Maat, M. van der De aanvullende tandzorgverzekering. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Jong, J. de, Loermans, M. Percentage mensen dat wisselt van zorgverzekeraar blijft 4%. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Loermans, M., Jong, J. de Veel mensen zijn bereid om voor zorg naar het buitenland te gaan. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Maat, M. van der, Jong, J. de Geen grote veranderingen in het consumentenvertrouwen in de zorg na invoering van het nieuwe zorgstelsel. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Maat, M. van der, Jong, J. de Internet meest gebruikte informatiebron bij zoeken naar passende zorgverzekering. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Noordman, J., Dijk, C. van, Verhaak, P. Het zorgstelsel als onderwerp van gesprek. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Noordman, J., Verheij, R., Verhaak, P. De inzet van doktersassistenten en praktijkondersteuners in de huisartspraktijk. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Swinkels, I.C.S., Leemrijse, C.J., Veenhof, C. Fysiotherapeutisch en oefentherapeutisch zorggebruik door patiënten met een chronische aandoening in de periode 2003-2007. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Swinkels, I.C.S., Leemrijse, C.J., Veenhof, C. Veranderingen in het aantal behandelingen fysiotherapie en oefentherapie Cesar en Mensendieck tussen 2003 en 2007. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. Goede teamsfeer belangrijkst voor verpleegkundigen en verzorgenden. www.nivel.nl: NIVEL, 2008 Veer, A.J.E. de, Francke, A.L., Plas, M., Vogel, B. Goede loopbaanmogelijkheden belangrijk voor verpleegkundigen en verzorgenden. www.nivel.nl: NIVEL, 2008
8.11 Lezingen en posters • Albada, A. Tailored information and question prompt to
• • •
• •
111
0 0 2 K E O
•
B
•
R
•
•
A
•
•
J A
•
•
L
•
•
V E
•
•
I
•
•
zaak? Vereniging van Medisch Specialisten van Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag, 14 oktober 2008. Bensing, J.M. Therapietrouw op leeftijd, samen beslissen. NHG Asklepiondag, Utrecht, Domus Medica, 11 april 2008. Bensing, J.M. Adherence. How to break the conspiracy of silence? AMC Ruyschlezing, Amsterdam, 28 oktober 2008. Bensing, J.M. Does it matter when your doctor likes you? EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 4 september 2008. Bensing, J.M. Contextwerking in de gezondheidszorg een update. Workshop Contextwerking, Den Haag, 24 juni 2008. Berg, M. van den Guideline adherence in general practice.Trends over time. 16th EUPHA Conference ‘I-health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (poster). Berg, M.J. van den A national scorecard on health care performance. A tool to bridge the gap between research and policy. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Bloemendal, E. Resultaten vervolgstudie ‘Klantervaringen bij kleine en grote zorgverzekeringslabels’. Bijeenkomst Zorgverzekeraars, georganiseerd door CKZ, Utrecht, 26 juni 2008. Boer, D. de The patient perspective. Priorities, experiences and global ratings. 16th EUPHA Conference ‘IHealth: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 5-8 november 2008. Boer, D. de The Consumer Quality Index. Measuring patient experiences in the Netherlands. Study Visit Tampere University in Nederland, Utrecht, 28 april 2008. Boerma, W. Proposal data collection table. Second Partner Meeting EURHOMAP, Utrecht, 6-7 oktober 2008.
N
•
enhance participation and outcome in breast cancer genetic counseling. KWF Najaarsbijeenkomst, Utrecht, november 2008. Albada, A. Tailored information and question prompt to enhance participation and outcome in breast cancer genetic ocunseling. EACH International Conference 2008, Pre-Conference Young Investigators, Oslo, 1 september 2008. Albada, A. The development of E-info geneca: a computer-tailored intervention prior to breast cancer genetic counseling. Periscope Project, LUMC, Leiden, maart 2008. Albada, A. Tailored materials and websites. EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008. Albada, A. The development of E-info geneca. A computer-tailored intervention prior to breast cancer genetic counseling. Seventh Conference on Psychology and Health, Lunteren, 28-30 mei 2008 (poster). Albada, A. Tailored interventions in cancer risk communication. A systematic review. Dag Psychology & Health, Academiegebouw Universiteit Utrecht, 17 januari 2008 (poster). Beek, A.P.A. van Quality of life of elderly in longterm care. The perspective of residents and aspect of the organization. Geriatriedagen, Rotterdam, 14-15 februari 2008. Bensing, J. Naar een solide basis voor therapietrouw. Resultaten van een preprogrammeringsstudie. Tweede Nationale Therapietrouw Conferentie, Amsterdam, 13 november 2008. Bensing, J. Adherence. How to break the conspiracy of silence? Seventh Conference on Psychology and Health, Lunteren, 28-30 mei 2008. Bensing, J.M. De kracht van aandacht. Stafdag van het Beatrixziekenhuis, Gorinchem, 12 december 2008. Bensing, J.M. Bewust communiceren. Luxe of nood-
8
8
8 • Boerma, W. Two Primary Care Tools for the WHO European region. Presentation from two pilot projects. WHO Consultation Meeting, Kopenhagen, 14-15 april 2008. • Boerma, W. Mechanisms for quality improvement in Primary Care Pilot project in Slovenia and Uzbekistan. Conference ‘Quality of Primary Health Care. The Perspective of Patients’, Ljubljana, 28-29 maart 2008. • Boerma, W. Health promotion and disease prevention challenges for primary health care in Europe, Tallinn, 5 juni 2008. • Boerma, W. Provisional vignettes. Second Partner Meeting EURHOMAP, NIVEL, Utrecht, 6-7 oktober 2008. • Boerma, W. Provisional outline of the data base. Second Partner Meeting EURHOMAP, NIVEL, Utrecht, 6-7 oktober 2008. • Boerma, W. Project aims, activities and plans EURHOMAP. DG SANCO, Health Systems Working Party, Luxemburg, 21 oktober 2008. • Boerma, W. Preparation of fieldwork and division of tasks. Second Partner Meeting EURHOMAP, NIVEL, Utrecht, 6-7 oktober 2008. • Boerma, W.G.W. An instrument to assess the development of primary care in countries in transition. Results of a pilot study for WHO Europe in the Russian Federation and Turkey. WONCA Europe 2008, Istanbul, 4-7 september 2008. • Boerma, W.G.W. Mechanisms to manage the quality of primary care. Pilot implementation of a tool in Slovenia and Uzbekistan. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. • Bot, C.M.A. Allergic rhinitis in children in Dutch general practice in 1987-2001. NHG Wetenschapsdag, Rotterdam, 15 mei 2008 (poster). • Brandt, H. Project ‘Ontwikkeling indicatoren palliatieve
112
•
•
•
•
• • •
• •
•
zorg’. Projectleidersbijeenkomst Palliatieve Zorg, Den Haag, 26 juni 2008. Brink-Muinen, A. van den Judgements of the chronically ill and disabled about communication with doctors. EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008 (poster). Brink-Muinen, A. van den Werken met een chronische ziekte of handicap. Werkconferentie ‘Arbeidsparticipatie en re-integratie van chronisch zieken en gehandicapten’, Maarssen, 17 januari 2008. Bruijne, M.C. de Variation in adverse event incidence rates between hospitals and hospital departments. The Dutch adverse events study. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety. Meeting the Next Challenges’, Kopenhagen, 19-22 oktober 2008. Cardol, M. Self-management in diabetes. The result of efforts of both patients and partners. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Cardol, M. Het perspectief kleurt de inhoud. VWS Kennisweek, Den Haag, 3 april 2008. Cardol, M. In voor en tegenspoed: diabetes in je relatie. Diabetes Onderzoeks Centrum, Hoorn, 12 december 2008. Cardol, M. In sickness and in health. Diabetes management by patients and their spouses. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (workshop). Cardol, M. In voor en tegenspoed. Diabetes in je relatie. Uitreiking Diabetes Fonds Onderzoeksprijs, Oegstgeest, 2 december 2008. Coppen, R. Dutch perspective on the importance of the role of next of kin in presumed and explicit consent systems for organ transplantation. 17th World Congress on Medical Law, Beijing, 17-21 oktober 2008. Damman, O.C. Rapportage CQI gegevens. CKZ-Cursus voor Sleutelfiguren van Meetorganisaties, Utrecht, 9 oktober 2008.
•
113
0 0 2 K E O B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
V E
•
I
•
insurance system: consequences for general practitioner consultation rates. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Dijk, G.M. van The course of functional status of elderly patients with sequelae of poliomyelitis, osteoarthritis and Parkinson’s disease: the influence of age-related impairments and comorbidity. The CARPA-study. The Joint British-Dutch Scientific Meeting: VRA Congres, 30-31 oktober 2008. Dijk, G.M. van Beloop van beperkingen in activiteiten bij artrose van heup of knie. KNGF Congres, Amsterdam, 10-11 november 2008. Dijk, G.M. van The course of limitation in activity in patients with osteoartrhits of hip and knee. The influence of bodyfunctions, comorbidity and cognitive functioning. ECPRM Congres (Europees Revalidatie Congres), Brugge, 3-6 juni 2008. Dijk, L. van Therapietrouw. Een onderschat probleem? Sorgente Symposium ‘De klant centraal’, Utrecht, 15 januari 2008. Dijk, L. van The use of GP-databases in comparative research. The case of diabetes care in Sweden and the Netherlands. 24th International Conference on Pharmacoepidemiology & Therapeutic Risk Management, Kopenhagen, 17-20 augustus 2008 (poster). Dijk, L. van Therapietrouw, een kwestie van slikken? Minisymposium als start van het project ‘Therapietrouw, een kwestie van slikken?’, Utrecht, 2 september 2008. Dijk, L. van An algorithm to identify antidepressant users with a diagnosis of depression from prescription data. 24th International Conference on Pharmacoepidemiology & Therapeutic Risk Management, Kopenhagen, 17-20 augustus 2008. Dijk, L. van Therapietrouw, een kwestie van gewoon slikken? Symposium ‘Therapietrouw, Wijsheid komt met de jaren...’, Amsterdam, 21 mei 2008.
N
• Damman, O.C. Rapportage CQI gegevens. CKZ-Cursus voor Sleutelfiguren van Meetorganisaties, Utrecht, 24 juni 2008. • Damman, O.C. Presentatie CQI-Index gegevens aan consumenten. Invitational Conference RIVM en CKZ, 20 maart 2008. • Damman, O.C. Rapportage CQI gegevens. CKZ-cursus voor Sleutelfiguren van Meetorganisaties, Utrecht, 18 maart 2008. • Damman, O.C. Presentatie CQI gegevens aan consumenten. CQI Onderzoekersforum, Utrecht, 28 februari 2008. • Devillé, W. Morbidity in general practice in deprived area’s. Different for non-western immigrants? 2nd Conference ‘Migrant Health in Europe’,Malmö, 24 mei 2008. • Devillé, W. Migrant health in Europe. 2nd Conference ‘Migrant Health in Europe’, Malmö, 22 mei 2008. • Devillé, W. Ethics and migrant health. Right to health care for undocumented migrants in Europe. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (workshop). • Devillé, W. Equity and diversity in the right to health care for vulnerable populations in Europe. International Conference on Human Rights and Biomedicine, Rotterdam, 10-12 december 2008. • Devillé, W. Introduction to research in immigrant populations and the challenges of interdisciplinary research - perspectives from epidemiology. Bijeenkomst Study Group ‘Migration and Health’, Berlijn, 17 november 2008. • Dijk, C. van Tuning primary care services to demand of local populations. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (poster). • Dijk, C. van Verwijzen huisartsen die zelf meer verrichtingen uitvoeren minder? NHG Wetenschapsdag, Rotterdam, 15 mei 2008. • Dijk, C.E. van The 2006 revision of the Dutch health care
8
8
8 • Dijk, L. van Evaluatie van het FKO-programma. Afsluitende bijeenkomst FKO-programma, Utrecht, 11 december 2008. • Dijk, L. van Farma-rendement. De patiënten en de apotheek. Afscheidssymposium Fred de Koning, Kring-apotheken, Ermelo, 26 november 2008. • Dijkum, C. van Non linear models for the feedback between GP and patients. European Meeting on Cybernetics and Systems Research (EMCSR), Wenen, 25-28 maart 2008. • Dijkum, C. van Non-linear models for the feedback between GP and patients. Methodologendag, Amsterdam, 6 juni 2008. • Dückers, M. Evalueren in een veranderende context, Sneller Beter pijler 3. Congres ‘Kennis Beter Delen’, Veldhoven, 6 maart 2008. • Dückers, M. Sustainability and dissemination of innovations within hospitals. A model from the Better Faster Evaluation. Community of Research Practice (CORP), Den Haag, 4 november 2008. • Dückers, M. Bettter Faster Pillar 3 and its impact on quality management evaluation of a national improvement programme for hospitals. ENQI-Meeting, Oslo, 7 oktober 2008. • Dückers, M.L.A. Organization development and sustainable diffusion of innovations within hospitals. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety. Meeting the Next Challenges’, Kopenhagen, 20-22 oktober 2008 (poster). • Dulmen, A.M. van De veranderende arts-patiënt relatie. RVZ Symposium, Utrecht, 12 februari 2008. • Dulmen, A.M. van Patiëntgerichtheid in perspectief. Bijeenkomst Interfacultair Overleg Communicatie-onderwijs Medische Faculteiten, Utrecht, 4 juni 2008. • Dulmen, A.M. van Therapieontrouw, een kwestie van slikken? MCH Studie Dagen ‘Van Arts tot Arts’, Antwerpen, 14 maart 2008. • Dulmen, S. van Patiëntenprofielen CAM praktijken. CAM
114
•
• • • • • • • • • • • •
Werkconferentie ZonMw/NIVEL, Den Haag, 12 december 2008. Dulmen, S. van Situational feedback for enhancing patient self-management using mobile phones. Telemedicine and E-Health Conference, Tromsø (Noorwegen), 9-12 juni 2008. Dulmen, S. van Two sides of one coin? EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008. Dulmen, S. van Communicatie over medicijngebruik en therapietrouw. KNMG Symposium ‘Autonomie van de Spreekkamer’, Rotterdam, 28 oktober 2008. Dulmen, S. van Contextwerking in de geneeskunde. CAM Werkconferentie ZonMw/NIVEL, Den Haag, 12 december 2008. Francke, A.L. Quality indicators in palliative care. EAPC Congres, Trondheim, mei 2008. Francke, A.L. Indicatoren en CQ-project palliatieve zorg. NPTN-Congres, Lunteren, 15 november 2008. Francke, A.L. Kwaliteitsindicatoren in de palliatieve zorg. NPTN Congres, Lunteren, 15 november 2008 (workshop). Friele, R. Als de RCT tekort schiet... Congres ‘Kennis beter Delen’, Veldhoven, 7 maart 2008 (workshop). Friele, R. Quality improvement. Management by speech and by results. Congres ‘Kennis beter Delen’, Veldhoven, 7 maart 2008 (workshop). Friele, R.D. The patient’s perspective on complaints handling. 17th World Congress on Medical Law, Beijng, 17-21 oktober 2008. Friele, R.D. Maatschappelijke impact van het onderzoek van het NIVEL. Congres ‘Kennis Beter Delen’, Veldhoven, 7 maart 2008 (workshop). Friele, R.D. Redenen om te klagen. Vermande Studiedag ‘Klachten en Fouten in de Gezondheidszorg’, Utrecht, 1 april 2008. Groenewegen, P. The benefits of primary care, European
• •
• •
115
0 0 2 K E O B
•
•
R
•
•
A
•
•
J A
•
•
L
•
•
V E
•
•
I
•
•
komt erbij kijken? STOG (Studieadviseursoverleg Geneeskunde van alle UMCs), Leiden, 24 januari 2008. Heiligers, P.J.M. Gender differences in motives and career choice of medical students. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Hendriks, M. How do consumers process and evaluate comparative health care information? A qualitative study using cognitive interviews. 16th EUPHA Conference ‘IHealth: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (poster). Hendriks, M. Training seminar on measuring patient experiences in health care. 16th EUPHA Conference ‘IHealth: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 5-6 november 2008. IJzermans, C.J. Stand van zaken Opleiden, Trainen & Oefenen door zorginstellingen ter voorbereiding op rampen. Bijeenkomst Centrum voor Gezondheid & Milieu, RIVM, Bilthoven, 27 maart 2008. IJzermans, C.J. Stand van zaken Opleiden, Trainen & Oefenen door zorginstellingen ter voorbereiding op rampen. Klankbordgroep Opgeschaalde Acute Zorg VWS, Den Haag, 21 februari 2008. IJzermans, C.J. Gezondheidszorginstellingen niet voorbereid op grieppandemie. Conferentie Grieppandemie, Arnhem, 25 september 2008. IJzermans, C.J. Stand van zaken Opleiden, Trainen & Oefenen door zorginstellingen ter voorbereiding op rampen. Werkgroepen Openbare Gezondheidszorg & Psychosociale Hulpverlening na Rampen. VWS, Den Haag, 21 februari 2008. Jabaaij, L. EPD-scan-h. Inzicht in registratieroutines van huisartsen. Jaarlijkse Ledencongres Atlas, OmniHis, Oregon, Vianen, 19 maart 2008. Jansen, D.L. Werken met een chronische nierziekte. Een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Nederlandse Nefrologiedagen, Veldhoven, 8 april 2008.
N
•
perspectives. 7e Europäischer Gesundheitskongress, München, 9 oktober 2008. Groenewegen, P. Health services research in the Netherlands. Internationale Werkconferentie ‘Health Services Research. Lessons from Abroad’, RGO, Utrecht, 22 januari 2008 Groenewegen, P. Special interests and specialization in general practice, European perspectives. 3rd International Conference on Cardiovascular and Respiratory Disease in Family Medicine, Bari, 15-17 mei 2008. Groenewegen, P. Research for primary care policy in countries in transition. 16th EUPHA Conference ‘IHealth: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (workshop). Groenewegen, P.P. Experiences and opinions of patients with the reformed primary health care system in Lithuania. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Hansen, J. Moving towards multidisciplinary primary care collaboration. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (poster). Heijmans, M. Verbeteren van zelfredzaamheid via de cursus ‘Weten, wensen, werken’. Conferentie ‘Werk en de Nierpatiënt’, Laren, 24 april 2008. Heijmans, M. The importance of self-efficacy beliefs and family influences for asthma and COPD self-management and outcomes. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Heiligers, P. GP coaches, their satisfaction and preferences for training. Seventh Conference on Psychology and Health, Lunteren, 29 mei 2008. Heiligers, P. Transparantie in CAM praktijken. CAM Werkconferentie ZonMw/NIVEL, Den Haag, 12 december 2008. Heiligers, P. Een medisch specialisme kiezen. Wat
8
8
8 • Jansen, D.L. Development of a behavioural self-regulation intervention to improve employment and autonomy in ESRD patients. Seventh Conference on Psychology and Health, Lunteren, 30 mei 2008. • Jansen, D.L. Development of a behavioural self-regulation intervention to improve employment, autonomy and self-esteem in ESRD patients. 22nd European Health Psychology Society (EHPS) Conference ‘Behaviour, Health and Healthcare. From Physiology to Policy’, Bath, 9-12 september 2008 (poster). • Jansen, D.L. Cursus ‘Weten, wensen, werken’ voor nierpatiënten. Symposium Nierstichting en Vereniging Maatschappelijk Werk Nefrologie, Utrecht, 27 oktober 2008. • Jansen, J. Does age really matter? Recall for medical information in cancer patients. Sixth Annual PhD Conference of the Research Institute for Psychology and Health, Utrecht, 17 januari 2008. • Jansen, J. Does age really matter? Selective recall of medical information in cancer patients. EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008. • Jansen, J. Nurses’ reactions to older cancer patients’ cues. What is the influence on information recall? EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008. • Jansen, J. An examination of age and other potentially influential variables on selective recall of information presented to newly diagnosed cancer patients. Sydney Cancer Conference, Sydney, 24-26 juli 2008 (poster). • Jong, J. de De panels van het NIVEL. Bijeenkomst Afdeling Onderzoek van CVZ, Den Haag, 17 januari 2008. • Jong, J. de NIVEL gebruikerspanels. Themadag CvZ, Den Haag, 4 januari 2008. • Jong, J. de Het perspectief kleurt de inhoud. VWS Kennisweek, Den Haag, 3 april 2008 (workshop).
116
• Kooijman, M. Het zorgproces van patiënten met acuut of chronisch enkelletsel. KNGF-Congres, Amsterdam, 15 november 2008. • Koopman, L. Measuring the quality of care from the RA patients’ perspective with the Consumer Quality (CQ) index. Fysiocongres 2008, Amsterdam, 14 november 2008. • Koopman, L. Voorlopige resultaten van het discriminerend vermogen van de CQI Mammacare. Bijeenkomst Projectgroep Mammacare, Utrecht, 27 mei 2008. • Koopman, L. Voorlopige resultaten van het discriminerend vermogen van de CQI Reumatoïde Artritis. Bijeenkomst Projectgroep Reumatoïde Artritis, Utrecht, 27 juni 2008. • Koopman, L. Consumer experiences with health plans: does size matter? 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. • Koopman, L. Kwaliteit van zorg gemeten vanuit patiëntenperspectief. Reumapatiëntenbond Dag, Utrecht, 18 september 2008 (workshop). • Kringos, D. Provisional framework of the primary care monitor. PHAMEU Second Partner Meeting, Postojna, 3-4 juni 2008. • Kringos, D. State of affairs literature review. PHAMEU Second Partner Meeting, Postojna, 3-4 juni 2008. • Kringos, D. The development of a Primary Healthcare Activity Monitor for Europe by the PHAMEU Consortium. Conference ‘Quality of Primary Health care, the Perspective of Patients’, Ljubljana, 28-29 maart 2008. • Kringos, D. Provisional outline of the PHAMEU database. PHAMEU Second Partner Meeting, Postojna, 3-4 juni 2008. • Kringos, D. Results literature review. Second Partner Meeting EURHOMAP, Utrecht, 6-7 oktober 2008. • Kringos, D. Project planning and division of tasks.
•
117
0 0 2 K E
•
O
•
B
•
R
•
A
•
J A
•
L
•
V E
•
I
•
• Leemrijse, C. Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg. CARE Onderzoeksschooldag, Utrecht, 6 juni 2008. • Leemrijse, C. Direct access to physical therapy in the Netherlands. Kantonalverband St.Gallen-Appenzell, Herissau, 22 oktober 2008. • Loermans, M. Willingness to consume health care abroad. Patient mobility around Europe. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. • Maarsingh, O.R. De ontwikkeling van een diagnostisch protocol voor duizelige ouderen in de huisartsenpraktijk. NHG Wetenschapsdag, Rotterdam, 15 mei 2008 (poster). • Maas, J. Groen en gezondheid. Hoe sterk is de relatie en wat zijn mogelijke verklaringen? Bestuurlijke Rondetafel Groen en Gezondheid, Den Haag, 27 juni 2008. • Maas, J. Groen en gezondheid. Hoe sterk is de relatie en wat zijn mogelijke verklaringen? ANWB Vrijetijdscafé, Den Haag, 17 juni 2008. • Maas, J. Physical activity as a possible mechanism behind the relation between green space and health. Second International Congress on Physical Activity and Public Health, Amsterdam, 13-16 april 2008 (poster). • Maas, J. Vitamine G. Hoe sterk is de relatie en welke mechanismen kunnen de relatie verklaren? Bijeenkomst Staatsbosbeheer, Driebergen, 10 maart 2008. • Merten, H. Patient safety and complex care. Design and intervention of a safety program for elderly patients with a hip fracture. International Congres HEPS, Strasbourg, 25-27 juni 2008 (poster). • Merten, H. Presentatie Design Onderzoek. QIRN Bijeenkomst, Amsterdam: AMC, 11-12 februari 2008. • Merten, H. Presentatie Design Onderzoek. Bijeenkomst Nick Sevdalis, Amsterdam, 17 maart 2008. • Meuwissen, L. CQ-index 1e lijn. Conferentie CQ-Index, 23 juni 2008.
N
•
PHAMEU Second Partner Meeting, Postojna, 3-4 juni 2008. Kringos, D. Proposed division of countries. PHAMEU First Partner Meeting, Utrecht, 4-6 februari 2008. Kringos, D. Proposed literature review. PHAMEU First Partner Meeting, Utrecht, 4-6 februari 2008. Kringos, D. Report from the working group on primary care performance. WHO Consultation Meeting, Kopenhagen, 14-15 april 2008. Kringos, D. Project Planning of PHAMEU. PHAMEU First Partner Meeting, Utrecht, 4-6 februari 2008. Kringos, D. Project planning. Second Partner Meeting EURHOMAP, Utrecht, 6-7 oktober 2008. Kringos, D. PHAMEU - Primary Health Care Activity Monitor for Europe. DG SANCO Health Systems Working Party, Luxemburg, 21 oktober 2008. Kringos, D.S. A tool to identify mechanisms for managing the quality in primary care in Slovenia and Uzbekistan. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Kringos, D.S. Development and implementation of a primary care assessment tool in Russia and Turkey. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Lamkaddem, M. What constitutes best health care for immigrants in Europe? Expertmeeting EUgate ‘WP7: Delphi Process of Expert Opinion’, Parijs, 12 december 2008. Lamkaddem, M. Self-rated health and GP contacts of refugees in the Netherlands. A comparison with four ethnic minorities and the Dutch. 2nd Conference ‘Migrant Health in Europe’, Malmö, 22 mei 2008. Leemrijse, C. Oefentherapie Cesar, cijfers over therapeuten, patiënten en behandeling. Hogeschool Utrecht voor tweedejaars studenten Oefentherapie Cesar, Utrecht, 7 mei 2008.
8
8
8 • Mistiaen, P. Cost-effectiveness of the Australian medical sheepskin in the prevention of pressure ulcers. 3rd Congress of the World Union of Wound Healing Societies, Toronto, 4-8 juni 2008. • Peeters, J.M. Monitor zorg op afstand. ActiZ Congres ‘Zorg op Afstand’, Bussum, 4 november 2008. • Peeters, J.M. Problemen van mantelzorgers bij dementie. Familycare Support, Goirle, 13 juni 2008. • Peeters, J.M. Monitor Zorg op afstand in de thuiszorg. Congres ‘Financiering Zorg op Afstand’, Baarn, 19 juni 2008. • Peeters, J.M. Problemen en wensen van mantelzorgers van mensen met dementie. Nationaal Gerontologie Congres, Ede, 3 oktober 2008. • Peeters, J.M. Indicatiestelling voor AWBZ-zorg, verpleging, verzorging en thuiszorg. Ontwikkelingen, knelpunten en oplossingsrichtingen. Congres ‘Indicatiestelling AWBZ-zorg’, Utrecht, 28 maart 2008. • Potting, C. Development and testing of the national guideline ‘Oral mucositis of patients with cancer’. 24th Meeting of the EBMT Nurses Group, Florence, 30 maart- 2 april 2008 (poster). • Prins, M. Need for care from the patients’ perspective. Nesda Dag, Amersfoort, 2 juni 2008 (poster). • Prins, M. Need for care from the patients’ perspective. World Psychiatric Association & WONCA Thematic Conference ‘Depression and other Common Mental Disorders in Primary Care’. Symposium ‘Custom made care. Depression in primary care from the patients’ perspective’, Granada, 18-21 juni 2008. • Prins, M.A. Communicatie tussen huisarts en patiënt over antidepressiva. Wat wordt besproken tijdens een consult en hoe gebeurt dit? Tweede Nationale Therapietrouw Conferentie, Amsterdam, 13 november 2008. • Prins, M.A. Patient-provider communication about antidepressant medication. Seventh Conference on Psychology and Health, Lunteren, 28-30 mei 2008 (poster).
118
• Rademakers, J. Measuring patients’ experiences with quality of health-care. Lessons from the consumer quality-index. 16th EUPHA Conference ‘I-health: health and innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (workshop). • Rademakers, J. De CQ-index Revalidatiezorg. Opzet van het onderzoek. Revalidatie Nederland, Utrecht, 9 december 2008. • Rademakers, J. Consumer Quality (CQ)-index. NIVELonderzoeksprojecten. Algemeen Bestuur NIVEL, Utrecht, 4 maart 2008. • Rademakers, J. Consumer Quality (CQ)-index. NIVELonderzoeksprojecten. Colloquium CKZ-NIVEL Samenwerking, Utrecht, 25 maart 2008. • Rademakers, J. Kwaliteit van zorg vanuit patiënt-/ cliëntperspectief. Masterclass Juliuscentrum/UMC, Utrecht, 19 maart 2008. • Rademakers, J. De CQ-index. VWS Kennisweek, Den Haag, 3 april 2008 (workshop). • Rademakers, J. CQI vragenlijst Huishoudelijke verzorging. Werkconferentie WMO, georganiseerd door de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Utrecht, 11 maart 2008. • Rademakers, J. Patient Reported Outcome Measures (PROM’s). Wetenschappelijke Ontwikkel Groep (WOG), Utrecht, 12 november 2008. • Rademakers, J. Measuring the patients’ perspective on quality of care. Why, what and how? Conference ‘Quality of Primary Health Care, the Perspective of Patients’, Ljubljana, 28-29 maart 2008. • Rademakers, J. Measuring patient experiences with health care rather than satisfaction. EUPHA Pre-Conference Training Seminar, Lissabon, 5 november 2008. • Rademakers, J. Onderzoek naar de kwaliteit van dienstverlening door patiënten-/cliëntenorganisaties. Overleg Directeuren Patiëntenverenigingen NPCF, Utrecht, 16 december 2008.
119
0 0 2 K E O B R A J A L V E I
• Schellevis, F.G. Patiëntveiligheid in de eerstelijn gezondheidszorg. Conferentie georganiseerd door de Directie Curatieve Zorg van het Ministerie van VWS, Utrecht, 14 februari 2008. • Sixma, H. Van benchmarkgegevens naar keuze-informatie. Conferentie CKZ, Utrecht, 20 maart 2008. • Sixma, H. Measuring patient experiences in the Netherlands. The case of hospital care. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. • Sixma, H. De CQI-Jeugdgezondheidszorg. Slotconferentie ‘Beter Voorkomen’ georganiseerd door GGD-Nederland, Zeist-Driebergen, 16 december 2008 (workshop). • Smits, M. Reducing patient harm by analysing root causes of adverse events and near misses. International Forum on Quality and Safety in Health Care, Parijs, april 2008 (poster). • Smits, M. Results from the hospital survey on patient safety culture. USA versus the Netherlands. Meeting ‘Patient Experience & Patient Safety Culture’, Scottsdale, Arizona, 3-5 december 2008. • Swinkels, I.C.S. Using clinical databases for comparing physiotherapy in the United States, Israel and the Netherlands in 2005. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. • Tates, K. Consultvoering met kinderen. Het kind aan het woord. NHG Congres ‘Kijk op Kids’, Rotterdam, 12 december 2008. • Tates, K. Child participation in consultations in paediatric oncology. EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008. • Tates, K. Zonder aandacht geen gesprek. Lustrum Nederlandse Vereniging voor Psychomotore Kindertherapie, Driebergen, 1 maart 2008. • Triemstra, M. Focus groups as a tool for developing measurement instruments from a patients’ perspec-
N
• Rademakers, J. CQI vragenlijst Huishoudelijke verzorging. Stuurgroep Verantwoorde Zorg, Utrecht, 28 februari 2008. • Reitsma-van Rooijen, M. De CQI-Jeugdgezondheidszorg. Leerbijeenkosmt Actiz, Utrecht, 2 september 2008. • Reitsma-van Rooijen, M. De CQI-Jeugdgezondheidszorg. Congres ‘Intelligent ondernemen met de Benchmark JGZ’, Utrecht, 27 oktober 2008 (workshop). • Rijken, M. Supporting self management of the chronically ill. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (workshop). • Rijken, M. Werken met een nierziekte. De stand van zaken. Conferentie ‘Werk en de nierpatiënt’, Laren, 24 april 2008. • Rijken, M. Effects of cost sharing rules on income and health care consumption of the chronically ill. Health Economics Conference, Rome, 25 juli 2008. • Schellevis, F. Multimorbiditeit in de huisartsenpraktijk. Huisartsen-Symposium, Boxtel, 9 oktober 2008. • Schellevis, F. Gezonde leefstijl bij ouderen. Feiten en mythen. Symposium Top Instituut Gezond Ouder Worden (TiGO), Den Haag, 27 oktober 2008. • Schellevis, F. The impact of comorbidity in diabetes patients. Symposium VU, Amsterdam, 9 mei 2008. • Schellevis, F. Illustrer la médecine générale. La dimension Européenne. Congrès 2008 de l’Observatoire de la Médecine Générale, Parijs, 20 juni 2008. • Schellevis, F. Zorgstraten of zorgpleinen? Specialisten versus generalist. Symposium van Buurtzorg Nederland, Tiel, 2 oktober 2008. • Schellevis, F. Multimorbiditeit. KNO Refereermiddag, Amsterdam AMC, 4 juni 2008. • Schellevis, F.G. Complexe zorg vanuit wetenschappelijk perspectief. Startbijeenkomst ‘Coördinatie van complexe zorg, een taak voor de huisarts?’, Utrecht, Stichting Rhijnhuysen, 15 januari 2008.
8
8
8 • •
• • •
• • •
• • •
tive. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Uijen, J.H.J.M. Kinderen met hoest, keelpijn of oorpijn. Wie ziet de huisarts? NHG Wetenschapsdag, Rotterdam, 15 mei 2008 (poster). Veen, P.M.H. ten The influence of news events on health after a disaster: a longitudinal study in general practice. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (poster). Veenhof, C. Gedragsmatige oefentherapie bij patiënten met artrose van heup of knie. Fyranet, Deventer, mei 2008. Veenhof, C. Gedragsmatige oefentherapie bij patiënten met artrose van heup of knie. Sportsymposium UMC, Groningen, 28 januari 2008. Veenhof, C. Obese and non-obese patients with osteoarthritis. A comparison of functioning and outcome of behavioral graded activity. IFOMT Congres, Rotterdam, 8-13 juni 2008. Veer, A.J.E. de Jonge mantelzorgers in Nederland. Expertbijeenkomst, Utrecht, 17 januari 2008 Veer, A.J.E. de Buurtzorg, nieuw en toch vertrouwd. Buurtzorg Congres, Tiel, 2 oktober 2008. Velden, L. van den Intensive Care Verpleegkundigen noodzaak voor ouderenbeleid. Bijeenkomst Nederlandse Vereniging voor Intensive Care Verpleegkundigen (NVICV), Tergooiziekenhuizen Blaricum, 6 maart 2008. Velden, L.F.J. van der Praktijkondersteuning huisartsen. NHG-Conferentie, 15 mei 2008 (poster). Verhaak, P. Help seeking behaviour by patients with anxiety and depression. Nesda Dag, Amersfoort, 2 juni 2008 (poster). Verhaak, P. Help seeking for common mental disorders. World Psychiatric Association & WONCA Thematic Conference ‘Depression and other Common Mental Disorders in Primary Care’. Symposium ‘Custom made
120
• •
• • • • • • •
•
•
care. Depression in primary care from the patients’ perspective’, Granada, 18-21 juni 2008. Verheij, R. Hesitative introduction of E-mail consultations in general practice. Medicine 2.0 Congress, Toronto, 4 september 2008. Verheij, R. Hesitative introduction of e-mail consultations in general practice. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (poster). Verheij, R. EPD-scan-h. Inzicht in registratieroutines van huisartsen. VHN Congres, Nieuwegein, 30 mei 2008. Verkaik, R. Ondersteuning van mantelzorger en verzorgenden van mensen met dementie. 9e NVG-Congres, Ede, 8 oktober 2008. Verkaik, R. Richtlijn voor verzorgenden, ‘Depressie bij dementie’ Bijeenkomst UNO-VUmc, Amsterdam, 11 november 2008. Verschuuren, M. Input WPs & TFs Work Plan 2009. Repetition of gaps assessment? NWPL Meeting, Luxemburg, januari 2008. Verschuuren, M. The major and chronic diseases report 2007. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Vervloet, M. SIMpill - diabetes project. Tweede Nationale Therapietrouw Conferentie, Amsterdam, 13 november 2008. Vervloet, M. De inzet van een real time monitoringsysteem ter verbetering van de therapietrouw van diabetes type 2 patiënten. Tweede Nationale Therapietrouw Conferentie, Amsterdam, 13 november 2008. Vervloet, M. Consumer experiences with advertising over-the-counter drugs in the Netherlands. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Vervloet, M. Rijgevaarlijke geneesmiddelen en verkeersdeelname: kennis, houding en gedrag van consumenten en patiënten. Prisma Symposium, Amersfoort, 11 juni 2008.
121
0 0 2 K E O B R A J A L V E I
• Weert, J. van Communicatie bij ouderen. Milestone Ouderen en Kanker, Rotterdam, 19 november 2008. • Weert, J. van Cancer patients’ information needs preceding chemotherapy treatment. Factors predicting needs and sources for information. EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008. • Weert, J.C.M. van Krijgen patiënten met kanker de informatie die ze nodig hebben? Een onderzoek naar informatiebehoeften van patiënten die een behandeling met chemotherapie ondergaan. Etmaal van de Communicatie, Amsterdam, 8-9 februari 2008. • Weert, J.C.M. van Snoezelen, or multi-sensory stimulation, integrated in long-term dementia care. Jornadas de Actualización en Psichogeriatría, Barcelona, 8-9 mei 2008. • Weert, J.C.M. van Verpleegkundige voorlichting over chemotherapie aan oudere patiënten voor verbetering vatbaar? 27e Oncologiedagen voor Verpleegkundigen, Sessie Ouderen en Kanker, Utrecht, 21 november 2008. • Weert, J.C.M. van Effectieve communicatie met de oudere, oncologische patiënt. Geriatriedagen, Rotterdam, 14-15 februari 2008. • Wiegers, T.A. The profession of maternity care assistant in the Netherlands. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: Health and Innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. • Wiegers, T.A. Smoking cessation intervention. Obstacles and possibilities. Conferentie ‘Doorpakken en Vormgeven’, Amsterdam, 20 november 2008. • Wiegers, T.A. The profession of maternity care assistant in the Netherlands. The Future of Primary Health Care in Europe (II), Southampton, 15-17 september 2008. • Wiegers, T.A. Onderzoek rond verloskunde en kraamzorg bij het NIVEL. Onderzoeksgroep Perinatale Uitkomsten, Den Bosch, 3 december 2008. • Wiegers, T.A. Midwifery care in the Netherlands.
N
• Vos, L. Casus Sneller Beter. Congres ‘Kennis Beter Delen’, Veldhoven, 7 maart 2008. • Wagner, C. Het meten van incidenten en onbedoelde schade. Conferentie IQ Healthcare, Nijmegen, 10 september 2008. • Wagner, C. Oorzaken van incidenten en onbedoelde schade in ziekenhuizen. Domus Medica, Utrecht, 16 juni 2008. • Wagner, C. Leren van incidenten in de zorg. Conferentie RAS, Utrecht, 9 december 2008. • Wagner, C. Oorzaken van onbedoelde schade. Bijeenkomst UMCU, Utrecht, 28 oktober 2008. • Wagner, C. Het meten van cultuur. Masterclass Veiligheidsprogramma, Scheveningen, 25 november 2008. • Wagner, C. Oorzaken van incidenten. Kwaliteitsconferentie Zaans Medisch Centrum, Zaandam, 18 november 2008. • Wagner, C. Resultaten van Sneller Beter Pijler 3. Slotconferentie ‘Sneller Beter’, Den Haag, 28 oktober 2008. • Wagner, C. Instrumenten om incidenten en onbedoelde schade te meten. Kwaliteitsforum NVKZ, Utrecht, 4 december 2008. • Weert, J. van Apathie in de sector verpleging en verzorging. Jaarcongres NKOP, Ede, 1 februari 2008 (workshop). • Weert, J. van De omgang met dementerende verpleeghuisbewoners. Is de werkbeleving van verzorgenden van invloed? 9e Nationaal Gerontologiecongres ‘De Ondersteuning van Mantelzorgers en Verzorgenden van Mensen met Dementie’, Ede, 3 oktober 2008. • Weert, J. van Needs fulfilment in older cancer patient. The effects of a communication skills training with video -supported feedback. EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008.
8
8
8 • • • •
• • • •
•
•
International Expert Meeting ‘Women’s Perspective on Childbearing’, Leiden, 10-12 juni 2008. Wiegers, T.A. NIVEL als onderzoeksinstituut. Onderzoekscongres Kennispoort Verloskunde, Utrecht, 11 december 2008. Zantinge, E.M. Onderzoek ‘Samen naar de dokter’. CBO-training Gezamenlijk Medisch Consult, Utrecht, april 2008. Zantinge, E.M. Eerste resultaten van het onderzoek ‘Samen naar de dokter’ CBO-training Gezamenlijk Medisch Consult, Utrecht, november 2008. Zantinge, E.M. Eerste ervaringen met groepsconsult in de eerste lijn. Congres ‘Recente Ontwikkelingen in de Eerstelijn’, Utrecht, Julius Centrum, november 2008 (workshop). Zee, J. van der New public health and (future) PH research competencies. 30th Aspher Annual Conference, Lissabon, 5 november 2008. Zee, J. van der Occupational health and health promotion. Deutsches Hygiene-Museum, Dresden, 17 oktober 2008 (workshop). Zee, J. van der Finland, the Netherlands (and some countries in between). Studiebezoek van Finnen bij het NIVEL, Utrecht, NIVEL, 14 april 2008. Zee, J. van der Beyond socio-economic health inequalities. Infant mortality in Western Europe. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: health and innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008 (poster). Zegers, M. The inter-rater agreement of retrospective assessment of adverse events does not improve with two reviewers. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety. Meeting the Next Challenges’, Kopenhagen, 20-23 oktober 2008 (poster). Zegers, M. Occurrence and prevention of surgical adverse events for quality improvement of surgical care. ISQUA Congress ‘Healthcare Quality and Safety.
122
•
• • • •
•
•
•
•
Meeting the Next Challenge’, Kopenhagen, 20-23 oktober 2008 (poster). Zegers, M. Adverse events and potentially preventable deaths in Dutch hospitals. Results of a retrospective patient record review study. WEON Congres, Groningen, 19 juni 2008. Zuidgeest, M. Schoning van databestanden, respons en representativiteit. CQI Training voor Sleutelfiguren, Utrecht, Centrum Klantervaring Zorg, 9 oktober 2008. Zuidgeest, M. Schoning van databestanden, respons en representativiteit. CQI Training voor Sleutelfiguren, Centrum Klantervaring Zorg, Utrecht, 24 juni 2008. Zuidgeest, M. Methode van dataverzameling. Schriftelijk versus gecombineerd (internet en schriftelijk). Onderzoekersforum CQ-Index, Utrecht, 18 september 2008. Zuidgeest, M. Comparing mixed-mode and mail surveys for assessing quality of care: cost and benefit analysis. 16th EUPHA Conference ‘I-Health: health and innovation in Europe’, Lissabon, 6-8 november 2008. Zuidgeest, M.G. What drives prescribing of asthma medication to children? 24th International Conference on Pharmacoepidemiology & Therapeutic Risk Management, Kopenhagen, 17-20 augustus 2008 (poster). Zuidgeest, M.G.P. Rijgevaarlijke geneesmiddelen en verkeersdeelname. Kennis, houding en gedrag van consumenten en patiënten. Prisma Symposium, Amersfoort, 11 juni 2008. Zuidgeest, M.G.P. Het voorschrijven van astmamedicatie aan kinderen zonder een astmadiagnose. Een onderzoek op populatieniveau. Prisma Symposium, Amersfoort, 11 juni 2008. Zwaanswijk, M. Patients’, parents’, and survivors’ communication preferences in paediatric oncology. A vignette study. EACH International Conference 2008 on Communication in Healthcare, Oslo, 2-5 september 2008 (poster).
8
A.J.E. de Veer, A.L.Francke, E.P. Poortvliet. Het Panel Verplegende & Verzorgenden, Utrecht: NIVEL,
8 0 0 2 K E O B R A
A. van den Brink-Muinen, L. Lemmens, M.Heijmans, M. Cardol, M. Rijken, Het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG), Utrecht: NIVEL, Het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten verzamelt gegevens over de zorg- en leefsituatie van mensen met een chronische aandoening of handicap.
J A
R.A. Verheij, C.E. Van Dijk, H. Abrahamse, R. Davids, H. Van den Hoogen, J. Braspenning, T. Van Althuis. Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg. Feiten en cijfers over huisartsenzorg in Nederland. Utrecht/Nijmegen: NIVEL/WOK, Het doel van LINH is representatieve, continue, kwantitatieve en kwalitatieve informatie omtrent de door Nederlandse huisartsen geleverde zorg te genereren.
F.G. Schellevis, G.P. Westers. De Tweede Nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, De tweede nationale studie is een vervolg op de eerste nationale studie. Het doel van beide onderzoeken is om te voorzien in de behoefte aan actuele, nationaal representatieve informatie over de rol en de positie van de huisarts in de Nederlandse gezondheidszorg.
L
J. de Jong. Consumentenpanel Gezondheidszorg, Utrecht: NIVEL, Doel van het Consumentenpanel Gezondheidszorg is op landelijk niveau informatie te verzamelen over de meningen en ervaringen van gebruikers van de gezondheidszorg.
I.C.S. Swinkels, C. Leemrijse, D. de Bakker, C. Veenhof. Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg. Utrecht: NIVEL, De Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ) is een netwerk van geautomatiseerde extramurale fysiotherapiepraktijken, praktijken voor oefentherapie Cesar, praktijken voor oefentherapieMensendieck en praktijken voor diëtetiek.
V E
R.J. Kenens, L. Hingstman. Cijfers uit de registratie van beroepen in de gezondheidszorg, Utrecht: NIVEL, < http://www.nivel.nl/beroepenindezorg> De beroepenregistraties verzamelt op continue basis gegevens over aantal, samenstelling en spreiding van verschillende beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg
Doel van het Panel is op landelijk niveau informatie verzamelen over de meningen en ervaringen van verpleegkundigen over beroepsinhoudelijke onderwerpen.
I
Nivel internetsites waarop cijfers uit de gegevensverzamelingen van het NIVEL worden gepubliceerd. (digitale artikelen, - rapporten en -factsheets staan in de betreffende rubrieken vermeld)
N
8.12 Digitale producten
123
9
Het bestuur
Het NIVEL werkt in een krachtenveld waarin het ministerie van VWS, de financiers van zorg, de beroepsverenigingen, de koepelorganisaties en de patiëntenverenigingen ieder hun rol spelen. Bij de samenstelling van het bestuur is hiermee rekening gehouden. In het bestuur hebben dan ook personen zitting uit kringen van het veld, het beleid (te weten financiers en consumenten) en de wetenschap. Op deze manier wordt zowel de onafhankelijkheid van het instituut gewaarborgd en blijft het NIVEL verbonden met zijn draagvlak: de instellingen ten behoeve waarvan het onderzoek wordt gedaan. Het algemeen bestuur van de Stichting NIVEL is in het verslagjaar vier maal bijeen geweest. Het dagelijks bestuur kwam in 2008 vijf keer bijeen. Hieronder vindt u de samenstelling van het bestuur per 31 december 2008.
0 0 2 K E O B R A J A L V E I
Dr. H. Kiers (per 24 september)
Voorgedragen door: Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) ActiZ Orde van Medisch Specialisten Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)
N
Leden uit de kring van zorgaanbieders Mw. dr. J. Bont Drs. C.M.A. van der Togt Dr. R.M. Valentijn Drs. W. Geerlings* (per 4 maart, per 24 september lid DB) N. van Meeteren (tot 23 april)
8
Samenstelling Algemeen Bestuur NIVEL in 2008 Leden Mw. dr. E. Borst-Eilers* Voorzitter/voormalig minister van VWS F.B.M. Sanders, arts-radioloog * Secretaris Dr. J.H. Hagen* Penningmeester
125
9 Leden uit de kring van Voorgedragen door: verzekeraars/consumenten Ir. B.F. Dessing* Zorgverzekeraars Nederland (ZN) (per 1 april tevens lid DB) Drs. M.A.J.M. Bos, arts (tot 1 april) Zorgverzekeraars Nederland (ZN) Dr. P.F. Hasekamp (per 23 april) idem Dr. E. Casteleijn Consumentenbond Mw. drs. I. van Bennekom-Stompedissel* Nederlandse Patiënten en Consumenten (tot 1 april) Federatie (NPCF) Mw. A. Schipaanboord (per 23 april) idem Leden uit de kring van de wetenschap A.E. Timmermans, arts Prof.dr. E. Schadé* Mw. prof.dr. J. van Doorne-Huiskes Prof.dr. E.C. Klasen
ADVISEURS Vacature Vacature Dr. E.P. Beem (per 4 maart) Mw. drs. J.M.M. Willemse
Mw. dr. M. Cardol
Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) College van Zorgverzekeringen (CvZ) ZonMw Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) Ondernemingsraad NIVEL (OR)
NIVEL Mw. prof.dr. J.M. Bensing Prof.dr. J. van der Zee
directeur directeur
Mw. G.C. Rijninks-Van Driel
*) tevens lid van het Dagelijks Bestuur
126
Voorgedragen door: Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) Staf NIVEL, UvA / AMC Hoogleraar Huisartsgeneeskunde Staf NIVEL, emeritus Hoogleraar Sociologie Universiteit Utrecht Staf NIVEL, lid Raad van Bestuur Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), tevens decaan
Personele Zaken
Zee, prof.dr. J. van der
Afdelingshoofden Groenewegen, prof.dr. P.P. Bakker, prof. dr. D.H. de
Friele, prof. dr.ir. R.D.
Programmaleiders Devillé, prof. dr. W.L.J.M. Dijk, dr. ir. L. van Dulmen, dr. A.M. van Francke, dr. A.L. Rademakers, dr. J.J.D.J.M. Rijken, dr. P.M.
Schellevis, prof.dr. F.G. Verhaak , dr. P.F.M. Veenhof, dr. C. Wagner, dr. C. IJzermans, dr. C.J.J.M.
V E
L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
Claessen, drs. S.J.J. Cardol, dr. M. Coppen, mr. drs. R. Damman, drs. O.C. Dijk, drs. C.E. Dijk, drs. G.M. van Donker, dr. G.A. Doornen, drs. A.G. van Dückers, drs. M.L.A. Emmen, dr. J.M. Genet, drs. N.A. Greuningen, drs. M. Morren, dr. M.
I
Onderzoekers Albada, drs. A. Arkema, dr. J.M.S. Beek, drs. A.P.A. van Berg, drs. M.J. van den Beljouw, drs. I.M.J. van Bloemendal, drs. E. Boer, dr. D. de Boerma, dr. W.G.W. Bongers, F., huisarts Brandt, dr. H.E. Brink-Muinen, dr. A.van den Bouman, drs. A.I.E. Haastert, drs. C.J.M. van
N
Wetenschappelijk personeel Directie Bensing, prof. dr. J.M.
10
127
10 Hansen, dr. J.H.H.I. Heijmans-Rigeaux, dr. M. Heiligers, dr. Ph. Hendriks, dr. M. Heuvel, drs. J.L.M.van den Hingstman, dr. L. Hoogen, dr. P.C.W. van den Hopman, drs. E.P.C. Jabaaij, dr. L. Jansen, drs. J. Jansen, drs. D.L. Janssen, drs. J.C.J.A. Jong, dr. J.D. de Kaldenhoven, drs. S. Kinds, drs. E.J. Kooijman, drs. M.K. Koopman, dr. L Kringos, drs. D.S. Kroneman, dr.ir. M.W. Kruikemeier, drs. S. Lamkaddem, drs. M. Langelaan, dr. M. Lemmens, drs. L.C. Leemrijse, dr. Ch. Loermans, drs. M. Loon, drs. E. van Lubberding, drs. S. Maas, drs. J. Maat, drs. M.J.P. van der Makai, P. Marquet, dr. R.L. Meerhoff, drs. T.J. Menckeberg, drs. T.T. Merten, drs. H. Meuwissen, dr. L. Mistiaen, dr. P.J.M.L.
128
Nielen, dr. M.M.J. Noordman, drs. J. Nuijen, drs. T. Oerlemans, drs. S. Ooms, drs. L. Ouwerkerk, J.W. Paget, dr. J.W. Peeters. dr. J.M. Peters, drs. L. Pisters, drs. M. Prins, drs. M.A. Reitsma- van Rooijen, dr. P.M. Schäfer, drs. W.L.A. Schepman, drs. S.M. Sixma, dr. H.J.M. Smits, drs. M. Speet, drs. M. Swinkels, dr. I. Tates, dr. H. Triemstra, dr. A.H.M. Veenema, drs. T. Veer, dr. A.J.E. de Velden, dr. L.F.J. van der Verheij, dr. R.A. Verheul, drs. W. Verkaik, drs. R. Verschuur, dr. E.M.L. Verschuuren, drs. M. Vervloet, drs. M. Visscher, dr. S Vliet, drs. L.M. van Vos, drs. L. Wagtendonk, drs. I.H. van Wiegers, dr. Th.A. Wolters, drs. I. Zantinge, dr. E.M.
10 Zegers, drs. H.W.M. Zuidgeest, drs. M.
Zuidgeest, drs. M.G.P. Zwaanswijk, dr. M.
Kenniscentrum Friele, prof. dr.ir. R.D. (hoofd) Gelder, M. van Gevel, drs. J. van der Heijden, drs. P.M.J.R. van der
Otten, drs. R.N. Snippe, drs. H.W. Winckers, drs. M.L.J.J.
Wetenschappelijk onderzoeksondersteuning Research medewerkers Kenens, drs. R.J. Kerkhof, ing. M.J.W. van Abrahamse, H.P.H. Pasveer, drs. D. Broek, drs. R.W. van den Piepenbrock, drs. R.J. Davids, R.N. Spreeuwenberg, drs. P.M.M. Gravestein, J.V. Veen, drs. P.M.H. Ten Hoek, L.S. van der
Baarle, J.M. van
Medewerkers data-entry Dussenbroek, A.M. (coördinator)
Hoekstra, J.
0
Medewerkers enquêtekamer Hermans, drs. I.M.J. (coördinator)
0
Kruijsdijk, drs. R.A.J.T. van
N
I
V E
L
J A
A
R
B
O
E
K
2
Videotheek Groot, drs. J. de
8
Veldwerkcoördinatoren Gier, M.W.R. de Schoenmakers, drs. E.H.
129
10 Administratieve medewerkers registratiesystemen Franke-Kasteleijn, A. Scheepmaker, A.F. Secretariaten Brink, H.W.M. van den Brouwer-van Beurden, M.W. Faassen, A. Geelkerken-van Wijk, M. van Heshusius-van Valen, M.
Karamat Ali, I.M. Leeuwe, M. van Saya, D. Well, C.J.M. van
Overige projectondersteuning Beek, K.E.C. Brok, H.M.
Meulen, N. van der Zoelen-Bouwman, P.S. van
Bibliotheek en documentatie Berg, R. van den (hoofd) Breuning, E.
Carlier, A.V. Schoonmade, drs. L.J.
Algemeen ondersteunend en beheerspersoneel Hoofd algemene zaken Berg, W. van den Projectbeheer Bosman, ir. J.M. (hoofd) Financiële administratie Blokland, E. van Philipse, M.P.
Vlug-Scheenstra, I.B. (administrateur)
Personeelszaken Rooseboom-Schinkel, drs. E.E. (personeelsfunctionaris)
Hilst-Huijgen, A. van der
Salarisadministratie Kerkman-Pouw, A.
130
Vonk, ir. E.
10 Directiesecretariaat Bouwhuisen, I. van den Kamphuis, mr. S.A. (directiesecretaris) ICT en Facilitair Service Bik, M.P.J. (hoofd) Beijers-de Boer, A. Cornelissen, M.M.J. Contente Lopes, A.J. Emmerik, J. van Goris-Puyk, M.
Wedman, M.W. Smeets, drs. S.E. Houthuijzen-Bachmann, H. Koolen-Hazendonk, A. Passchier, M. Snoek-van Dorp, A. Spruit, W.L.
EFPH Aarendonk, drs. D.F.
N
I
V E
L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
EUPHA Zeegers, dr. mr. D.
131
10 Gemiddelde formatie Het aantal medewerkers aan het einde van het jaar is nagenoeg gelijk aan dat van 2007. Het gemiddeld aantal fte’s is gestegen met 3% (excl. oproepkrachten). De stijging in het aantal fte’s komt voor het grootste deel voor rekening van het wetenschappelijk personeel. Met name de inzet van assistent onderzoekers is sterk gestegen en is nu op het hoogste niveau in de afgelopen vijf jaar. De inzet van de oproepkrachten is voor het derde opeenvolgende jaar gedaald. In aantallen en fte’s zijn er maar kleine verschuivingen bij het niet wetenschappelijk personeel. Ook in de onderzoeksondersteuning is weinig veranderd. Figuur 1: gemiddelde formatie in fte’s excl. detachering en freelance
Gemiddelde formatie in fte’s excl. detachering en freelance 150 141,5
142
140
fte’s
134 130,6 130 130 127,7 120
125,4
120,9 121,4
110 2004
2005 gem. fte’s
2006
2007
2008
gem. fte’s excl. oproepkrachten
In tabel 1 wordt over de periode 2004 tot en met 2008 een overzicht van de formatie per functie in aantallen medewerkers gegeven. De peildatum is steeds 31 december. Het aantal personeelsleden op deze peildatum is zeker geen afspiegeling van de gemiddelde bezetting zoals die door het hele jaar heen is geweest.
132
10 Tabel 1: Personeelsbezetting naar functie per 31 december in aantallen medewerkers Wetenschappelijk management Programmaleiders Onderzoekers > 6 anciënniteitsjaren* Onderzoekers Onderzoeksondersteuning Kenniscentrum Niet wetenschappelijk personeel Totaal
2004 2005 5 5 10 10 39 40 39 44 52 57 8 9 24 26 177
191
2006 5 10 46 36 70 10 24
2007 5 11 42 31 63 9 24
2008 5 10 41 36 64 9 23
201
185
188
* tot 2005 werden tot deze categorie de onderzoekers vanaf schaal 10.7 gerekend, vanaf 2005 wordt uitgegaan van schaal 10.6. Dit heeft een verschuiving tussen de categorie onderzoekers en onderzoekers >6 anciënniteitsjaren tot gevolg.
Ziekteverzuim De lichte stijging van het verzuimcijfer van de afgelopen twee jaar is in 2008 weer veranderd in een daling. De ziekmeldingsfrequentie is met gemiddeld één melding per medewerker per jaar hetzelfde gebleven. Tabel 2: Ziekteverzuim (excl. zwangerschapsverlof)
N
I
V E
L
J A
A
R
B
O
E
K
2
0
0
8
totaal verzuimpercentage 2004 3,8% 2005 2,6% 2006 2,9% 2007 3,0% 2008 2,8%
133
10 Omvang subsidies In figuur 2 is de omvang van de subsidies van het NIVEL weergegeven voor de periode 2004-2008. De omzet is licht gestegen t.o.v. 2007. Dit is in overeenstemming met de wat hogere personele bezetting. Figuur 2: Omvang subsidies NIVEL 2004-2008
Omvang subsidies NIVEL 2004-2008
134
Tekst: NIVEL, Utrecht Vormgeving/productie: ESENES vormgegeven communicatie, Houten
J a a r b o e k 2008
NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Postadres Bezoekadres Telefoon Fax Website
: : : : : :
Postbus 1568, 3500 BN Utrecht Otterstraat 118-124, Utrecht 030 - 2729700 030 - 2729729 www.nivel.nl www.nivel.eu
N I V E L
Jaarboek2008