UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
Invloed van het rookverbod op de winstgevendheid van Belgische restaurants
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Jasmien Verstricht onder leiding van Prof. Dr. Van Cauwenberge Mevr. De Schoenmaker
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
Invloed van het rookverbod op de winstgevendheid van Belgische restaurants
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Jasmien Verstricht onder leiding van Prof. Dr. Van Cauwenberge Mevr. De Schoenmaker
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef geraadpleegd en/of gereproduceerd mag worden, mits bronvermelding.
Jasmien Verstricht
WOORD VOORAF Voor velen is het schrijven van een masterproef een helse opdracht die met vallen en opstaan wordt overwonnen. Dit was hier zeker het geval omdat bovenop het verkennen van de verschillende aspecten van het onderwerp, het schrijven van deze masterproef gecombineerd werd met een job als Junior Auditor bij KPMG Belgium. Het verwezenlijken van deze opdracht zou dan ook niet gelukt zijn zonder de steun van vele andere inspirerende, kritische en motiverende personen. Graag wil ik deze mensen bedanken voor hun steun. Eerst en vooral wil ik mijn promotor prof. Dr. Van Cauwenberge bedanken voor zijn steeds allesziend en kritisch oog, maar eveneens om mij toe te laten deze masterproef te schrijven; Sofie De Schoenmaker, mijn begeleidster, voor haar hulp bij het uitvoeren van mijn onderzoek en het steeds beschikbaar zijn voor raad, advies en antwoorden op mijn honderden vragen. KPMG Belgium om mij de kans te geven een bruisende job als Junior Auditor te combineren met het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen. Mike Verstricht, Lore Messeyne en Martine Boxstaele voor hun commentaren en opbouwende kritiek over de eerste versies. Lynn Toch en Rik Martens voor het nalezen van de ultieme versie en deze te vrijwaren van taalfouten. Maxim Bekaert, mijn vriend, voor zijn steun en vertrouwen in mijn kunnen en de goede zorgen tijdens de lange dagen waarin werken en schrijven werd gecombineerd. Tot slot wil ik mijn ouders bedanken voor de onuitputtelijke steun en oppeppende woorden gedurende de 4,5 jaar van mijn opleiding tot Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen. Eveneens om mij de kans te geven me te ontwikkelen tot de persoon die ik vandaag ben geworden. Hopelijk brengt het lezen van deze scriptie u tot nieuwe, verhelderende inzichten omtrent het rookverbod in de restaurantsector. December 2011, Jasmien Verstricht
i
ABSTRACT Deze masterproef onderzoekt het effect van het rookverbod op de winstgevendheid van Belgische restaurants. De literatuur betreffende dit onderwerp is omvangrijk. Daar verschillende provincies in de Verenigde Staten als eerste een rookverbod invoerden, zijn de meeste studies afkomstig van de Verenigde Staten. Het moet gezegd worden dat deze artikels niet allemaal even relevant en kwaliteitsvol zijn. Daarenboven is er een grote strijd tussen twee kampen. Studies gesponsord door de tabaksindustrie concluderen een negatieve invloed, terwijl de door de gezondheidsorganisaties gesponsorde onderzoeken vaak geen impact vaststellen. Er is getracht op een overzichtelijke manier een samenvatting te maken van de verschillende studies om zo op een onderbouwde manier een hypothese te ontwikkelen voor België. Er wordt kort ingegaan op de determinanten van winstgevendheid, daar het doel van deze studie is om na te gaan wat het effect is op de winstgevendheid. Door middel van een fixed effects model wordt er geprobeerd te bepalen of het rookverbod een negatief, geen of positief effect heeft op de winstgevendheid van Belgische restaurants.
ii
INHOUDSOPGAVE Woord vooraf
i
Abstract
ii
Inhoudsopgave
iii
Lijst van afkortingen
iv
Lijst van tabellen
v
1. Inleiding
1
2. Achtergrond rookverbod
4
3. Literatuuronderzoek
7
3.1. Rookverbod
7
Proloog
7
3.1.1. Negatief effect
10
3.1.2. Geen effect
12
3.1.3. Positief effect
14
3.2. Winstgevendheid
15
4. Hypothese-ontwikkeling
18
4.1. Afhankelijke variabele
18
4.2. Onafhankelijke variabelen
19
4.2.1. Liquiditeit
19
4.2.2. Solvabiliteit
19
4.2.3. Omvang
20
4.2.4. Economie
20
4.2.5. Rookverbod
21
5. Data & Methodologie
22
6. Resultaten
26
7. Conclusie en beperkingen
29
7.1. Conclusie
29
7.2. Beperkingen en verder onderzoek
31
8. Bronnen
33
9. Bijlage
38
Hausman-test
38
iii
LIJST VAN AFKORTINGEN Horeca: hotel, restaurant en cafés FAVV: Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen SCP-paradigma: Structure-Conduct-Performance paradigma LSDV: fixed effects least squares dummy variable model
iv
LIJST VAN TABELLEN Overzicht variabelen
24
Descriptieve statistieken
26
Correlatietabel
27
Resultaten regressie
28
Resultaten Hausman-test
38
v
1.
Inleiding
Vanaf het moment dat het politieke debat in België werd geopend met betrekking tot het invoeren van een rookverbod in de Belgische hotel-, restaurant- en cafésector (horeca), zijn en worden er talloze discussies gevoerd tussen voor- en tegenstanders. Tegenstanders, voornamelijk bestaande uit horecafederaties en tabaksproducenten, wijzen op het negatieve effect van het rookverbod op de winst van horecazaken. Bovendien vragen velen onder hen zich af in hoeverre de overheid het recht heeft om een rookverbod in te voeren, daar zij van mening zijn dat dit de vrijheid van keuze beperkt. Terwijl de gezondheidsorganisaties en overheid hopen dat het invoeren van dergelijk verbod de mensen vrijwillig zal aanzetten tot het stoppen of niet beginnen met roken. Men wil met andere woorden het roken minder sociaal geaccepteerd maken. De gezondheidsorganisaties en overheid daarentegen, proberen de samenleving te overtuigen door de aandacht te trekken naar de negatieve gevolgen van roken en omgevingsrook op de gezondheid. Zo wijzen Hyland, Vena, Bauer & Li (2003) op het feit dat voor elke tabaksdode, er nog eens twintig personen bijgeteld mogen worden die chronisch ziek worden door het roken. De strijd tussen voor- en tegenstanders is niet opgehouden na de invoering van het rookverbod in restaurants vanaf 1 januari 2007. Beide partijen proberen via de populaire media hun gelijk te halen en contesteren voortdurend elkaars uitspraken. Men spreekt hier wel eens over media advocacy, namelijk het gebruiken en/of bespelen van de media om een onderwerp op de politieke of maatschappelijke agenda te krijgen (Wallack & Dorfman, 1996 en Willemsen, 2011). De agenda van beide partijen was en is nog steeds dubbel. Niet alleen staat het rookverbod in restaurants ter discussie, eveneens het hangende en nu reeds ingevoerde verbod voor cafés wordt in vraag gesteld. Bovendien proberen tegenstanders, wanneer ze merken dat hun argumenten onderuit worden gehaald, de argumenten van de voorstanders te counteren. “In 2007 haalden de restaurants een recette die 3,8% hoger lag dan in 2005, dus lichtjes meer dan de inflatie. “Als je de restaurantsector als geheel bekijkt, zal die conclusie kloppen. Maar er zijn restaurants die er echt van afzien”, zegt gedelegeerd bestuurder Luc De Bauw van Horeca Vlaanderen.” (BM, 2008) “Het rookverbod zorgt niet voor minder klanten in mijn restaurants”, zegt Gunther Dieltjens, .... . ”Wel heb ik de indruk dat het rustig na-tafelen onder druk komt. Dat gebeurt niet langer of het gebeurt op café, waar wel nog mag worden gerookt.” (WER, 2007)
1
Vaak proberen beiden de samenleving te overtuigen op basis van getuigenissen en resultaten van onderzoeken. Jammer genoeg moet men vaak vaststellen dat deze niet gefundeerd zijn op een goed onderbouwd en statistisch onderzoek. “Het rookverbod heeft tot nu toe in België geen negatieve gevolgen gehad voor de omzet van cafés en restaurants. Integendeel, die omzet is in de periode dat er al een gedeeltelijk rookverbod was, elk jaar gestegen tussen 2,4% en 6,2%.” (JDW, 2011) De strijd tussen de partijen wordt op een sublieme en confronterende wijze samengevat door Prof. Dr. Marc Willemsen: “De Wereldgezondheidsorganisatie en de internationale tabaksproducenten voeren een werkelijke titanenstrijd waarbij de inzet de jaarlijkse sterfte van miljoenen mensen is tegen een miljardenomzet.” (Willemsen, 2011, p.22). Dearlove, Bialous & Glantz (2002) merken op dat tabaksproducenten er zeer goed in geslaagd zijn horeca-organisaties tot hun bondgenoten te maken en hun te laten strijden voor peperdure ventilatiesystemen. Dit succes is toe te schrijven aan het feit dat ze de horeca bang maken voor winstverlies. Terwijl in realiteit de grootste winstverliezen voor de producenten zelf zouden zijn. Zoals eerder vermeld, is het de bedoeling van een rookverbod om roken minder sociaal geaccepteerd te maken. Dit probeert de industrie op twee manieren aan te vechten. Enerzijds proberen ze de wetenschappelijke artikels te ondermijnen die aantonen dat omgevingsrook schadelijk is voor de gezondheid. Dit is voor hen reeds een beproefde techniek sinds de producenten dit ook probeerden met de studies die wijzen op de schadelijke effecten van roken in se. Anderzijds proberen ze de publieke perceptie van roken in publieke plaatsen te veranderen. Zo halen ze argumenten als vrijheid van keuze aan, die volgens de tabaksindustrie geschaad wordt door een rookverbod. Philip Morris zette het zogenaamde Accomodation Program op om zo een sterke band te creëren met de horeca. Het doel en bestaansreden van dit programma wordt door hen als volgt omschreven: “The Accomodation Program serves as link between PM and the hospitality industry. Our ability to interact effectively with the hospitality industry is critical to our ultimate objective, which is to maintain the ability for our consumers to enjoy our products in public venues such as restaurants, hotels, bowling centers, and shopping malls. This relationship becomes even more important as legislative threats continue to mount at local, state and federal levels.” (Dearlove et al., 2002, p. 96). In navolging van dit programma beschouwen ze hun relatie met HOTREC, de overkoepelende organisaties van Europese horeca-organisaties, als van primair belang. (Dearlove et al., 2002)
2
Dit alles leidt tot de reden voor het schrijven van deze masterproef. Het blijkt immers noodzakelijk om op een goed onderbouwde en academische wijze tot een conclusie te komen over de invloed van het rookverbod op winstgevendheid van Belgische restaurants. Bedoeling is om op basis van de reeds bestaande literatuur over het effect van het rookverbod en de determinanten van winstgevendheid tot een model te komen dat kan bepalen of het rookverbod al dan niet een significant effect heeft op de winstgevendheid van Belgische restaurants. Deze masterproef is opgedeeld in zes grote onderdelen. Eerst en vooral wordt een overzicht gegeven van het bestaan en ontwikkeling van het rookverbod in de wereld, Europa en België. Er wordt kort ingegaan op de evolutie van het Belgische rookverbod, alsook wordt in grote lijnen de huidige wetgeving besproken. Vervolgens is er een literatuuronderzoek dat uit twee delen bestaat. Eerst en vooral worden de studies met betrekking tot het rookverbod besproken. Hierin komen voornamelijk Amerikaanse studies aan bod, aangezien de Verenigde Staten koploper zijn op gebied van het rookverbod. Door het korte bestaan van het rookverbod in Europa is er weinig tot geen bruikbaar materiaal gevonden met betrekking tot Europa. Deel twee (Sectie 3.2. Winstgevendheid) is gericht op het bepalen van de determinanten van winstgevendheid. Hier zijn vooral de artikels van Nunes, Serrasqueiro & Sequeira (2007) en Goddard, Tavakoli & Wilson (2005) een uitstekend uitgangspunt. Het derde deel bestaat uit een uiteenzetting van de verschillende hypothesen en hun totstandkoming. Vervolgens wordt in deel vier (sectie 5. Data en Methodologie) besproken welke data gebruikt werden en hoe deze data werden verzameld. Bovendien wordt een regressiefunctie opgezet. De resultaten van de regressie zijn terug te vinden onder sectie 6. Deze worden bovendien vergeleken met de vooropgestelde hypothesen. Deze masterproef wordt afgerond met een uitgebreide conclusie en beperkingen van het onderzoek. Verder worden er nog aanbevelingen gemaakt met betrekking tot eventueel toekomstig onderzoek. Ten slotte worden de beperkingen met betrekking tot dit onderzoek besproken en indien mogelijk weerlegd of genuanceerd.
3
2.
Achtergrond rookverbod
Het eerste rookverbod ter wereld werd in 1590 ingevoerd door Paus Urbanus VII. Dit verbod hield in dat binnen de muren van de kerk geen enkele vorm van tabak mocht gebruikt worden op straffe van excommunicatie (Radke & Schunkert, 2006). Gedurende de 19de en 20ste eeuw werd roken steeds meer en meer een onderdeel van het sociaal en maatschappelijk leven, denk maar aan de talrijke flamboyante filmsterren van de jaren 30 zoals Clark Gable, John Wayne, Bette Davis en Betty Grable die zonder gewetensbezwaren een sigaret opstaken. Het werd als het ware een vanzelfsprekendheid dat een persoon, zowel mannelijk als vrouwelijk, rookte. Dit wordt ook aangehaald in het Koninklijk besluit tot het verbieden van het roken in openbare plaatsen: “Een beperking van het tabaksgebruik in openbare plaatsen is tevens een ondersteuning voor het preventiebeleid door het rollenpatroon van de roker niet langer als <normaal> voor te stellen.” (Koninklijk besluit tot het verbieden van het roken in openbare plaatsen, 2005, p. 55298). Midden 20ste eeuw zijn wetenschappers gestart met onderzoeken die het effect van roken op de gezondheid nagingen. Hoewel toen reeds duidelijk werd hoe schadelijk roken is voor de gezondheid kon de tabaksindustrie jarenlang zorgeloos en zonder enige vorm van waarschuwing of vergelding verder opereren en omvangrijke winsten opstrijken. In België kwam hier verandering in bij het invoeren van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 betreffende het fabriceren en het in de handel brengen van producten op basis van tabak en soortgelijke producten waarbij bepaald werd dat op alle verkochte tabaksproducten een algemene gezondheidswaarschuwing moet vermeld worden, aangepast naargelang het soort product. Sinds het ministerieel besluit van 11 juli 2006 tot vastlegging van gecombineerde waarschuwingen voor alle in de handel gebrachte verpakkingseenheden van sigaretten wordt bovendien geëist dat deze waarschuwing gecombineerd moet worden met een foto of andere illustratie. Deze wetgeving werd nogmaals strenger gemaakt op 1 januari 2011 door het ministerieel besluit van 28 mei 2009 tot vastlegging van gecombineerde waarschuwingen voor alle in de handel gebrachte verpakkingseenheden van sigaretten. Hierin werd vastgelegd dat de gecombineerde waarschuwing vanaf dan moest worden aangevuld met het telefoonnummer van de Tabak Stop Lijn. Wat betreft de reclame van tabaksproducten is overeenkomstig met de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten elk vorm van reclame totaal verboden. Hierop bestaan wel enkele uitzonderingen. (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2011)
4
De Verenigde Staten is koploper op het gebied van rookwetgeving in de wereld, al was Zuid-Afrika het eerste land ter wereld dat roken verbood in publieke plaatsen (Radke & Schunkert, 2006). Californië was de eerste staat die in 1998 een algeheel rookverbod heeft ingevoerd in restaurants en bars (Cowling & Bond, 2005). Sindsdien zijn veel andere staten het voorbeeld van Californië gevolgd, waaronder New York. In de Verenigde Staten is er geen sprake van een algemeen rookverbod maar worden de regels per staat of per gemeente geregeld. Wat Europa betreft, zijn sinds mei 2011 in vijftien van de vijfentwintig lidstaten van de Europese Unie anti-tabakswetten van kracht, gaande van gedeeltelijke tot vergaande volledige anti-rookmaatregelen. Koplopers op dit gebied zijn Ierland, Verenigd Koninkrijk, Spanje en Hongarije met een volledig rookverbod in de transportsector, op de werkvloer en in afgesloten openbare plaatsen. De wetgeving in de verschillende lidstaten is het gevolg van de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie betreffende rookvrije ruimtes (2009) die op 30 november 2009 is aangenomen door de Europese commissie. Deze aanbevelingen houden in dat de lidstaten actief moeten zijn op welbepaalde gebieden waaronder: -
Wetgeving die er moet voor zorgen dat burgers gevrijwaard worden van tabaksrook in afgesloten publieke plaatsen, werkvloeren en openbaar transport en dit moet gebeuren binnen drie jaar.
-
Het leveren van inspanningen die er toe leiden dat mensen willen stoppen met roken. In België kwam dit tot uiting in de wetgeving rond de waarschuwingen op verpakkingen en de Tabak Stop Lijn (supra p.4).
-
Het versterken van de samenwerking op Europees niveau door het opzetten van een netwerk van nationale contactpunten voor tabakscontrole.
In België zijn er sinds 1 januari 2006 heel wat wetten in werking getreden, die bovendien zijn verstrengd sinds 2009 om ze te laten aansluiten bij de Europese richtlijnen. Sinds 1 januari 2006 mag er niet meer gerookt worden op de werkvloer en in openbare ruimtes. Eveneens alle gemeenschappelijke ruimtes in hotels moeten rookvrij zijn. Dit alles komt voort van het recht op een rookvrije ruimte dat elke werknemer, zowel in de openbare als private sector, bezit. Alle restaurants, inclusief kantines van sportcomplexen, patisserie, tearooms, snackbars, pitazaken, pizzazaken en ijssalons zijn sinds 1 januari 2007 rookvrij. In deze zaken is roken wel nog toegestaan in afgesloten ruimtes, op voorwaarde dat er enkel drank wordt geserveerd in deze ruimtes.
5
Sinds 1 juli 2007 moeten alle drank- en eetgelegenheden die niet afgesloten zijn van een openbare plaats eveneens rookvrij zijn. Hiermee wordt bijvoorbeeld een terras in een winkelcentrum of in een station bedoeld. Uitzonderingen op deze wetgeving zijn: - cafés die kleiner zijn dan 50 m² en kleine frietkramen. In deze etablissementen mag wel nog worden gerookt maar moet er een rook afzuig- of verluchtingsysteem worden geïnstalleerd. - cafés die groter zijn dan 50 m² en grote frietkramen. Deze moeten een aparte zone hebben voor niet-rokers. Deze zaken moeten bovenop het rook afzuig- of verluchtingssysteem een rookvrije zone hebben die minstens de helft van de oppervlakte van het gesloten gedeelte van de zaak beslaat. Deze zone moet worden aangeduid met duidelijke rookverbod tekens. Vanaf 1 januari 2010 geldt er een rookverbod in alle etablissementen waar eten geserveerd wordt, met uitzondering van frietkramen die kleiner zijn dan 50 m². Het rookverbod geldt dus vanaf nu ook in eetcafés en brasserieën. De eigenaars van deze zaken hebben wel de toelating om een aparte rookkamer te voorzien, overeenkomstig voorgaande regels met betrekking tot deze kamers. Oorspronkelijk zou op 1 juli 2014 een algeheel rookverbod in de horecasector in voege treden. Daar het Grondwettelijk Hof op 15 maart 2011 de uitzonderingen op het algemeen rookverbod in de horeca heeft vernietigd, is dit al op 30 juni 2011 in werking getreden. Deze vernietiging is voortgevloeid uit het feit dat de bestaande uitzonderingen er gekomen zijn omwille van economische redenen en niet zozeer vanuit overwegingen betreffende de volksgezondheid. Opnieuw is het toegestaan een rookkamer te voorzien maar de richtlijnen omtrent deze rookkamers zijn strenger geworden. Het moet om een afgesloten ruimte gaan met een maximale grootte van 25% van de oppervlakte van de zaak, het mag geen transitzone zijn en er mag op geen enkele wijze sterke hinder veroorzaakt worden voor nietrokers. Bovendien moet er een rook afzuig- of verluchtingssysteem aanwezig zijn. Dranken mogen enkel worden meegenomen en dus niet worden aangeboden. Elke vorm van entertainment, zoals onder meer flipperkasten, televisie, bingoautomaten, ... mogen niet aanwezig zijn. De huidige Belgische anti-rookwetgeving wordt bepaald door volgende wet, koninklijk besluit en arrest: -
Wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook
-
Koninklijk besluit betreffende de vaststelling van de voorwaarden van het rookverbodsteken en van de installatie van een ventilatiesysteem
-
Arrest nr. 37/2011 van 15 maart 2011 van het Grondwettelijk Hof
Door het invoeren van bovengenoemde regels mag België zich tot één van de betere leerlingen van de klas beschouwen onder de Europese lidstaten.
6
3.
Literatuuronderzoek 3.1.
Rookverbod
In dit onderdeel zal een overzicht gegeven worden over relevante literatuur met betrekking tot het rookverbod. In het gedeelte ‘proloog’ wordt er dieper ingegaan op de twee kampen die terug te vinden zijn in de literatuur. Er is een royale hoeveelheid literatuur over dit onderwerp ter beschikking, maar deze is niet altijd van even goede kwaliteit. Daarom wordt er mede verduidelijkt wat een onderzoek betrouwbaar en van voldoende kwaliteit maakt. In het tweede gedeelte wordt er een opdeling gemaakt naargelang de auteur(s) een negatief, geen of positief effect constateren voor de restaurants.
Proloog Alvorens een overzicht te geven van de literatuur betreffende de invloed van het rookverbod op de winstgevendheid van horecaondernemingen en in het bijzonder van restaurants, is het noodzakelijk om de lezer ervan bewust te maken dat er twee ‘stromingen’ zijn te onderscheiden. Enerzijds zijn er de tabaksproducenten gesponsorde onderzoeken. Niet alleen de onderzoeken rechtstreeks gesponsord door de tabaksindustrie maar eveneens deze gesponsord door de zogenaamde geaffilieerde groepen, zoals horecaverenigingen, moeten hieronder worden gerekend. Anderzijds heb je de onderzoeken die worden uitgevoerd op vraag van gezondheidsorganisaties. Ritch & Begay (2001) kaarten in hun onderzoek de invloed van de tabaksproducenten aan. De auteurs proberen in hun artikel de beleidsmakers er attent op te maken dat horeca-organisaties niet alleen vanuit eigen belang het rookverbod aanklagen maar dit voornamelijk doen omdat ze bondgenoten zijn van de tabaksproducenten. In hun studie gingen ze het verbond tussen de Massachusetts restaurantvereniging en de tabaksindustrie na. Deze alliantie heeft twee grote voordelen. Enerzijds helpt de verenging de inmenging van de producenten in de politiek te verbergen en anderzijds ontvangt de horeca verscheidene voordelen, zoals bijkomende financiële middelen. (Ritch & Begay, 2001) Volgens Traynor, Begay & Glantz (1993) proberen tabaksproducenten de wetgever via deze indirecte manier te beïnvloeden, daar ze bang zijn dat hun publieke inmenging alleen maar voor meer steun voor het rookverbod zou zorgen.
7
Het artikel van Scollo, Lal, Hyland & Glantz (2003) betreffende de kwaliteit van studies omtrent de economische effecten van een rookverbod, vormt een uitstekend uitgangspunt om de verschillende artikels die later zullen worden besproken, kritisch te evalueren. In dit onderzoek werden alle studies geproduceerd vóór 31 augustus 2002, onder de loep genomen. Zowel gepubliceerde artikels, die terug gevonden werden via onder andere de (Social) Science(s) citation index, Healthstar, …, als niet gepubliceerde onderzoeken, die op hun beurt werden opgespoord via de meer populaire mediakanalen zoals Google, werden in dit onderzoek opgenomen. De 97 geselecteerde studies werden met elkaar vergeleken op basis van de gebruikte data, de onderzoeksopzet, analyse, interpretatie van resultaten en vragende partij. Negentig studies gingen specifiek de impact van een rookverbod na op restaurants. Verschillende criteria bepalen volgens de auteurs de kwaliteit van een studie namelijk: -
Siegel’s criteria: gebruik van objectieve data zowel vóór als na het invoeren van het rookverbod, gebruik van statistische methoden zoals regressies en het daarenboven nagaan van eventuele economische tendensen. Met objectieve data worden bedoeld: data die werden verzameld via een onafhankelijke organisatie zoals bijvoorbeeld Amadues of Belfirst. Wanneer de data betrekking hadden op zowel perioden vóór als na het invoeren van het rookverbod, wordt dit als positief beschouwd. Data daarentegen gebaseerd op anekdotes, polls en interviews worden als subjectieve data geclassificeerd en als dusdanig van mindere kwaliteit.
-
Bron van sponsoring
-
Daarenboven zijn de auteurs van mening dat artikels gepubliceerd in academische tijdschriften van betere kwaliteit zijn. Indien dit niet het geval zou zijn dan zouden ze in de eerste plaats niet worden gepubliceerd.
Scollo et al. concludeerden dat de minder kwaliteitsvolle, en bijgevolg minder gepubliceerde, onderzoeken een grotere inclinatie hebben om tot een negatieve conclusie te komen en dat deze studies vaker gesponsord worden door tabaksproducten of geaffilieerde groepen. Van de 31 tabaksstudies werd maar één gepubliceerd in een academisch tijdschrift, wat in schril contrast staat met de 23 van de 60 niet-tabaksstudies die wel gepubliceerd werden. Bovendien voldeed geen enkele studie aan alle vier criteria van Siegel, 84% beantwoordde zelf aan geen enkel. Bij de gezondheidsorganisatie gesponsorde onderzoeken slaagde 35% er in om aan alle criteria te voldoen. Van deze studies rapporteerde geen enkele een negatieve impact en vier constateerden zelfs een positieve impact. De studies gebaseerd op objectieve data concludeerden maar in een handvol onderzoeken een negatieve impact, hierbij moet men wel rekening houden met het feit dat geen enkele aan de andere criteria van Siegel voldeed. Van de 24 gepubliceerde artikels was er maar één die een negatieve impact meldde, deze studie baseerde zich wel op subjectieve data en werd gesponsord door een tabaksproducent. (Scollo et al., 2003) 8
Gelinkt aan het onderzoek in 2003 spreekt Glantz (2007) in één van zijn talrijke artikels met betrekking tot het rookverbod over het zogenaamde placebo-effect, dat enkel aanwezig is bij survey data. Glantz (2007) beweert dat de veelvuldige beweringen van de horecasector en tabaksproducenten een invloed hebben (gehad) op de perceptie van mensen actief in de sector, met betrekking tot een 100% rookverbod. Want laten we niet vergeten dat de mens zeer gevoelig is aan invloeden van buitenaf en dat de talrijke negatieve berichten verspreid in de media door de tegenstanders hun effect niet zullen hebben gemist. De mening dat een rookverbod een negatieve invloed heeft op de omzet, wordt voornamelijk geuit direct na het invoeren van een rookverbod. In die periode proberen tegenstanders van het verbod hoofdzakelijk aan te tonen dat de wetgeving niet werkt en leidt tot economische neergang. Dit kon men eveneens vaststellen in België waar in de populaire media meermaals werd geklaagd over de onduidelijke wetgeving. Dit werd grotendeels gecounterd door de wetgever door middel van het uitbrengen van documentatie ter verduidelijking van het rookverbod en het invoeren van een algeheel rookverbod sinds 30 juni 2011. Verder stelt Glantz (2007) vast dat de initiële aantijgingen van economisch verlies verdwijnen naarmate de tijd verder gaat en harde, onvertekende data beschikbaar worden. Glantz wijst op de noodzaak van het hebben van data van minstens één jaar om een betrouwbare conclusie te kunnen maken en het placebo-effect te vermijden. (Glantz, 2007) Niet alleen Glantz (2007) spreekt over de kans dat eigenaars, die tegen het verbod zijn, hun verlies zullen overschatten of hun toenemende winst zullen onderschatten. Eveneens Hyland en Cummings (1999) halen in hun onderzoek dit placebo-effect aan.
9
3.1.1.
Negatief effect
Dunham & Marlow (2000 en 2003) komen in twee afzonderlijke studies tot dezelfde conclusie. Dat horeca-eigenaars vaker geneigd zijn een daling in hun winst te verkondingen wanneer ze vòòr de invoering van een rookverbod een kleiner deel van hun ruimte toewezen aan niet-rokers. Mensen gaan voor drie redenen naar een restaurant. Eerst en vooral hebben ze behoefte aan voedsel, verder hebben ze nood aan sociaal contact en als laatste zijn ze op zoek naar sociaal aanzien. De mate waarin het rookverbod effect zal hebben, zal bepaald worden door de mate waarin de restaurants voorzien in één van de drie behoeften. Beide auteurs vinden dat de economische effecten van een rookverbod niet enkel en alleen kunnen worden nagegaan door simpele observatie van veranderingen in verkopen of belastingsinkomsten. Het kan namelijk voorkomen dat hogere winsten niet toe te wijzen zijn aan meer consumptie van nietrokers. Maar dat de stijging eerder een gevolg is van hogere verkoopprijzen en dalende lonen. Bovendien onderzoeken eerdere studies enkel de inkomsten en dusdanig niet de winst. Verder wordt de lezer er attent op gemaakt dat het rookverbod een kleiner effect heeft op een bepaald segment van de horeca, namelijk hotels en restaurants. Terwijl cafés het vaak veel harder te verduren krijgen. Dit zal voornamelijk het gevolg zijn van het feit dat drinken en roken twee activiteiten zijn die hand in hand gaan. Tijdens het eten is het minder voorkomend en sociaal aanvaardbaar dat er gerookt wordt. Dunham & Marlow (2000) waarschuwen dan ook voor het mogelijke gevolg dat een rookverbod geleidelijk aan zal leiden tot een minder gediversifieerde sector. De auteurs uiten in hun studie van 2000 tevens kritiek op studies van Glantz & Smith, Goldstein & sobel en Sciacca & Ratliff. Dunham & Marlow (2000) hebben het onder andere moeilijk met het feit dat de data geaggregeerd worden waardoor er volgens hen onzekerheid ontstaat over het effect op de winstgevendheid van individuele bedrijven. Beiden maken de lezer bewust dat de manier waarop en de mate waarin het rookverbod een effect heeft op winst beïnvloed wordt door verscheidene factoren zoals leeftijd, omvang, aantal klanten dat rookt, lokale concurrentie, ... . In beide studies wordt het effect van het verbod bestudeerd aan de hand van een telefoonenquête. In deze enquête wordt ondermeer gepeild naar de verwachte wijziging in winst na het invoeren van het rookverbod. Zelf merken ze een grote beperking op, namelijk dat eigenaars die tegen het verbod zijn vaker geneigd zullen zijn om hun winstverlies te overdrijven. Eigenaars die daarentegen voorstander zijn, zullen hun stijging van de winst dan weer overdrijven of verlies minimaliseren. Dit zogenaamde placebo-effect wordt eveneens aangehaald door Glantz (2007) (supra p.9). Dunham & Marlow probeerden deze beperking te counteren door de antwoorden te vergelijken van eigenaars waarvan hun zaak vooraf al onderhevig was aan een rookrestrictie en antwoorden van eigenaars waarvan dit niet het geval was. Ze gaven meer gewicht aan deze van eigenaars die reeds onderhevig waren aan een restrictie. (Dunham & Marlow, 2000 en 2003) 10
In de studies van Dunham & Marlow (2000) en Bartosch & Pope (1999) wordt er eveneens gesproken over het al dan niet naleven van het rookverbod door horeca-eigenaars. Verwacht wordt dat bedrijven die het rookverbod wel, niet of niet helemaal correct toepassen een verschillend effect op de winst zullen waarnemen. In België is er de inspectiedienst van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Tabak, die de naleving van de bestaande rookverboden inzake openbare gebouwen, verkoop van tabaksproducten aan minderjarigen, verbod op reclame en dergelijk opvolgt. In totaal zijn er 24 controleurs die elk verantwoordelijk zijn voor een deel van België. Voor de horeca specifiek is het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) bevoegd voor de controles (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2011). FAVV voerde in de periode 20072010 een totaal van 41.776 controles uit op de naleving van het rookverbod in restaurants. In 2010 werd het hoogste aantal controles uitgevoerd, namelijk 12.769, wat een stijging is van 9% tegenover 2009. (Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, 2011).
11
3.1.2.
Geen effect
Hyland en Cummings onderzochten in 1999 het effect van de New York smoke-free air act. In dit onderzoek kwamen de auteurs tot de conclusie dat deze wet weinig invloed heeft gehad op het uitetenpatroon van de consumenten. Uit de resultaten bleek dat meer rokers voor de wet waren dan tegen. Slechts vier procent gaf toe de wet niet na te leven. Er werd vastgesteld dat rokers meer op restaurant gaan en bovendien meer geld per maaltijd besteden dan niet-rokers. Van alle bezoekers zijn 72% niet-rokers, zij staan garant voor 66% van de omzet. Het onderzoek, afgenomen via de telefoon, wordt wel deels ondermijnd door de lage responsegraad. (Hyland & Cummings, 1999) In 1998 stelden Sciacca en Ratliff (1998) zich de vraag of het rookverbod in Flagstaff (Verenigde Staten) een nadelig effect had opgeleverd voor de restaurants. Door middel van onderzoek van de totale maandelijkse belastbare omzet over een periode van vijf jaar met een controlegroep van zes gebieden, konden zij concluderen dat het verbod de restaurants niet negatief had beïnvloed. Zij vonden het gebruik van de totaal maandelijkse belastbare omzet geschikt, daar bedrijven wettelijk verplicht zijn de werkelijke cijfers te rapporteren. De auteurs wijzen de lezer wel op het feit dat ondanks dit, er nog steeds fouten kunnen optreden in deze cijfers maar dat dit niet systematisch voorkomt. Dit wordt beaamd door Glantz & Smith (1994).
Een andere manier van onderzoeken, dat reeds in
bovenvermelde studies is toegepast, is via een opiniepeiling of enquête. Het grote voordeel, volgens Hyland en Cummings (1999), is dat het dan mogelijk is om resultaten weer te geven van individuele bedrijven en niet van de gehele industrie. Het is volgens hen bovendien de meest directe manier. De auteurs halen desalniettemin enkele methodologische minpunten aan. De lijst waaruit de steekproef wordt getrokken is misschien niet volledig. Hieruit volgt dus dat de steekproef mogelijks niet representatief is. Verder peilt dergelijk onderzoek eerder naar meningen dan naar duidelijke verifieerbare cijfers. Daarenboven moeten we ons de vraag stellen in hoeverre mensen bekwaam zijn om een juist en/of degelijk antwoord te formuleren. Een opiniepeiling of enquête is vaak een momentopname. Eén die enerzijds beïnvloed kan worden door de initiële tegenstand van het verbod en anderzijds door de seizoenseffecten waaraan de horeca onderhevig is. Ondanks de verschillende methodologie komen zowel Hyland & Cummings en Sciacca & Ratliff tot dezelfde conclusie. (Hyland & Cummings, 1999; Sciacca & Ratliff, 1998) De conclusie van beide onderzoeken ligt in lijn met deze van de National Restaurant Association, de Amerikaanse tegenhanger van HOTREC. Deze vereniging verkondigt dat de meerderheid van de consumenten geneigd is om vaker naar restaurants te gaan die roken verbieden. (Sciacca & Ratliff, 1998)
12
Bartosch & Pope (1999) gebruikten data van 235 steden in de provincie Massachusetts over de periode januari 1992 - december 1995 om via een fixed effects-regressie het effect van een rookverbod op de omzet na te gaan. De auteurs konden geen statistisch effect vinden. De politieke structuur in de Verenigde Staten is beduidend anders dan in België waardoor de steden in de provincie Massachusetts zelf de regels van hun rookverbod kunnen bepalen. Afhankelijk van de mate waarin het verbod roken binnen restaurants verbiedt, werden de steden geselecteerd. Data werden hier eveneens verzameld via de overheid. Opnieuw hebben we te maken met geaggregeerde data waardoor het effect op individuele restaurants niet kan worden nagegaan. Bartosch & Pope weerleggen de opmerking (supra p.10) dat de stijgende of niet geaffecteerde winst te wijten is aan een stijging van prijzen. Hiervoor verwijzen de auteurs naar de economische theorie, dat als de vraag naar restaurants daalt, de prijzen zullen dalen in plaats van stijgen. (Bartosch & Pope, 1999)
13
3.1.3.
Positief effect
Biener & Siegel (1997) gaan in hun studie verder in op het idee dat de daling van rokende klanten meer dan evenredig kan worden goed gemaakt door een stijging van het aantal bezoekende niet-rokende klanten. Hun opiniepeiling ging het persoonlijke tabaksgebruik, de meningen over roken en zogenaamde omgevingsrook en de rookverboden na. In totaal werden 225 interviews afgenomen. Uit hun onderzoek bleek dat zowel rokers als niet-rokers meer restaurants en cafés zouden bezoeken. Voorzichtigheid is wel geboden wanneer men de resultaten van Biener & Siegel (1997) interpreteert, daar er gevraagd werd naar de intentie van de respondenten over een mogelijke situatie en dus niet hun feitelijke gedrag. (Biener & Siegel, 1997) Door middel van het afnemen van interviews probeerden Wakefield, Roberts en Miller (1999) na te gaan in welke mate het publiek voorstander is van een rookverbod. Daar weinig mensen het effectief oneens zijn met een verbod op roken (12,8%), durven de auteurs te besluiten dat de invoering van een verbod zal leiden tot een aangenamere beleving van uiteten en dat er een toename zal zijn van het aantal klanten. Als voornaamste redenen wordt opnieuw aangehaald dat roken en eten niet samengaan en het noodzakelijk is om mensen te beschermen. Tegenstanders haalden dan weer het veel vermelde “recht op roken” aan en vonden dat rokers al genoeg werden verstoten. Wakefield et al. wijzen de overheden nogmaals op de feiten: “Governments should not be reassured that bans on smoking in restaurants are not only good for health, but also do not adversely affect business” (Wakefield et al., 1999, p.56). Hierboven vermelde studie was niet de enige studie omtrent dit onderwerp van de hand van Wakefield. In samenwerking met Siahpush, Scollo, Lal, Hyland, McCaul & Miller (2002) ging Wakefield de invloed na van een rookverbod in de horeca van Zuid-Australië. Het verbod in Zuid-Australië gold, in tegenstelling tot België, meteen zowel voor restaurants als cafés. Al is het noodzakelijk te vermelden dat deze wetgeving eveneens voorziet in enkele uitzonderingen. Wakefield et al. stelden een positief effect vast op de omzet, dit op basis van de maandelijkse omzet. (Wakefield et al., 2002)
14
3.2.
Winstgevendheid
Dit deel van het literatuuronderzoek behandelt het aspect ‘winstgevendheid’. Alvorens te kunnen bepalen of het rookverbod invloed heeft gehad op de winstgevendheid van Belgische restaurants moeten we dieper ingaan op wat winstgevendheid bepaalt. In tegenstelling tot de literatuur aangaande het rookverbod is de beschikbare literatuur omtrent winstgevendheid veel geringer. Hiermee wordt bedoeld dat er weinig allesomvattende studies zijn zoals deze van Goddard et al. (2005) en Nunes et al. (2007), waarbij beiden gebruik maken van een panelmodel. Het model van Nunes et al. (2007) is gebaseerd op dit van Goddard et al. (2005). In de literatuur rond winstgevendheid zijn er, net zoals bij het rookverbod, stromingen te onderscheiden. Enerzijds heb je de eerder traditionele industrial economics die gebruik maken van het Structure-Conduct-Performance paradigm. Dit model houdt in dat de structuur van de industrie zal bepalen hoe een bedrijf zich in de markt zal gedragen en bijgevolg dus zal beïnvloeden of het bedrijf al dat niet winst zal maken. Het paradigma zegt dat het niet de individuele bedrijfsstrategie zal zijn die zal bepalen of een bedrijf winstgevend is maar eerder het aandeel in de totale productiecapacitieit, met andere woorden de omvang van de activa. Het competence-based strategisch management bouwt verder op het SCP paradigma. Zij gaan niet in tegen het model maar wijzen er op dat dit enkel van toepassing is in bepaalde industrieën, namelijk diegene waar schaalvoordelen kunnen worden verwezenlijkt. Anderzijds heb je strategisch management, accountancy en finance die voornamelijk de nadruk leggen op eigen middelen als determinant voor winst. (Sanchez & Heene, 2004) Omvang wordt in de modellen van Goddard et al. (2005) en Nunes et al. (2007) opgenomen, daar er een mogelijke relatie bestaat tussen de grootte van een bedrijf en winst. Deze relatie kan zowel negatief als positief zijn. Sommige bedrijven kunnen door hun grootte profiteren van schaalvoordelen. Daarenboven hebben grotere bedrijven meer mogelijkheden om hun producten en activiteiten te diversifiëren. Vaak zijn zij ook in staat om beter in te spelen op wijzigende marktsituaties (Gschwandtner, 2005). Nunes et al. vinden in navolging van Gschwadtner (2005) deze positieve relatie terug in hun model. Een grotere onderneming maakt niet altijd meer winst dan een kleinere onderneming daar dit kan leiden tot het tegenovergestelde van schaalvoordelen. De agency theory van Jensen & Meckling (1976) kan een verklaring zijn van de negatieve relatie: hoe groter de onderneming, hoe meer werkzekerheid en hogere salarissen voor de managers. Dit kan er voor zorgen dat managers minder ijverig opzoek zullen gaan naar opportuniteiten die leiden tot meer winst. (Jensen & Meckling, 1976) In tegenstelling tot Nunes et al. (2007) vinden Goddard et al. (2005) een negatieve relatie. Eerstgenoemde verklaart deze tegenstrijdigheid door aan te halen dat de mogelijke agency problemen 15
minder relevant zijn in Portugal en dat andere aspecten, zoals diversificatie en schaalvoordelen, die leiden tot een positieve relatie, van groter belang zijn. Laatstgenoemde haalt verder nog aan dat de groei van een bedrijf in een bestaande markt kan gepaard gaan met toenemende competitie. (Goddard et al., 2007 & Nunes et al., 2005) Dat er geen consensus bestaat over de invloed van omvang, blijkt uit het feit dat Adams & Buckle (2003) geen statistisch significante relatie terugvinden. Naast omvang kan ook de mate van schuld een belangrijke invloed uitoefenen op de winst van een onderneming. Goddard et al. (2005) en Nunes et al. (2007) zijn eensgezind over de negatieve relatie tussen schuld en winst. Als voornaamste reden voor deze relatie wordt aangehaald dat bedrijven die een hoge schuldgraad hebben minder profijt halen uit goede investeringen. Berger, Herring & Szegö (1995) constateren dan weer een positieve relatie. De auteurs geloven dat een hoge schuld de mogelijkheid tot inefficiënt management reduceert daar managers hun middelen efficiënter moeten gebruiken. Ze kunnen niet zomaar om het even welk project financieren. (Berger et al., 1995) Een andere determinant van winst is liquiditeit. Deze bepaalt de mate waarin een bedrijf kan reageren op wijzigingen in de omgeving, althans volgens Nickell & Nicolitsas (1999). Een hogere mate van liquiditeit stelt een onderneming in staat zijn financiële korte-termijn-schulden af te betalen. Deloof (2003) vindt in zijn studie over de invloed van netto-bedrijfskapitaal op de winst van Belgische bedrijven dat liquiditeit een belangrijke rol speelt. Het mes snijdt natuurlijk aan twee kanten. Een te hoge liquiditeit kan er voor zorgen dat een onderneming minder in winstgevende, lange-termijn-projecten kan investeren. Opnieuw kan men hier gebruik maken van de agency theory. Myers & Rajan (1998) wijzen er op dat managers, wanneer ze de keuze moeten maken tussen investeringsprojecten, vaak zullen kiezen voor diegene die het meest opleveren voor zichzelf en niet zozeer voor het bedrijf. Opnieuw zijn de resultaten van Goddard et al. (2005) en Nunes et al. (2007) tegenstrijdig. Ze vinden respectievelijk een positieve en geen significante relatie terug. Opnieuw weerleggen Nunes et al. (2007) het argument van Myers & Rajan (1998) met de verklaring dat dit blijkbaar niet geldt voor Portugese managers. Adams & Buckle (2003) concluderen wederom een afwijkende relatie. In hun studie treedt er een negatieve relatie op.
16
Nunes et al. (2007) voegden de groei van verkopen en structuur van de activa toe aan het model van Goddard et al. (2005). De eerste variabele ‘groei’ heeft, in navolging van Cowling (2004), een positieve relatie met winstgevendheid. Volgens de auteurs wegen de voordelen van groei duidelijk op tegen de nadelen ervan. Greiner (1972) haalde in zijn studie beide mogelijkheden aan. Enerzijds kan groei leiden tot motivatie van de werknemers, hoewel dit waarschijnlijk zal afhangen van de aard van de personen. Sommige zullen namelijk gelukkig zijn met uitbreiding, terwijl anderen het net aangenaam vinden om in een klein bedrijf te werken. Groei kan immers leiden tot wijzigingen in de organisatie. Vaak zijn er in grotere ondernemingen meer formele, hiërarchische relaties tussen boven- en ondergeschikten. Bijgevolg zullen een bepaald aantal mensen gedemotiveerd raken daar zij zich niet kunnen of willen aanpassen aan de veranderde doelstellingen en eisen. Anderen zullen zich hier dan beter bij voelen en net gemotiveerd worden om beter te presteren en voortdurend te zoeken naar opportuniteiten en mogelijke verbeteringen. Dit alles komt voort uit de hoop om in de toekomst beloond te worden (Delmar, Davidsson & Gartner, 2003). De tweede variabele, structuur van de activa, werd in het model opgenomen daar Nucci, Pozzolo & Schivardi (2004) aantoonden dat bedrijven met een grotere hoeveelheid immaterieel vast activa innoverender zijn. Deloof (2003) haalt verder aan dat deze bedrijven meer zullen kunnen profiteren van lange-termijn-projecten. Nunes et al. (2007) constateren een negatieve relatie. Het is noodzakelijk op te merken dat dit voor restaurants niet van toepassing is.
17
4.
Hypothese – ontwikkeling
Bij het ontwikkelen van de hypothesen met betrekking tot de relatie tussen de afhankelijke variabele, winstgevendheid, en de onafhankelijke variabelen, moet er niet alleen rekening worden gehouden met wat er in de literatuur beschreven staat maar eveneens met de specifieke kenmerken van de horecaindustrie. Zoals beschreven door Bourns & Malcolmson (2001) zijn horecazaken actief in een uitermate competitieve omgeving. Het groot aantal ondernemingen in deze sector is het gevolg van de weinig tot niet bestaande intrededrempels. Door deze hoge bezettingsgraad in de markt is het vaak niet mogelijk om grote winstmarges op te strijken. Niet alleen moeten restaurants wedijveren en zich proberen onderscheiden van anderen, ze zijn bovendien zeer afhankelijk van hun cliënteel. De sector is zeer gevoelig aan fluctuaties in consumentenvertrouwen. Bezoekjes aan restaurants, brasserieën, cafés en dergelijke worden bij enige daling in het discretionair inkomen achterwege gelaten. Verder wordt deze sector gekenmerkt door een hoog personeelsverloop. (Bourns & Malcolmson, 2001) Volgende hypothesen zijn gebaseerd op de bevindingen teruggevonden in beide onderdelen van de literatuurstudie.
4.1.
Afhankelijke variabele
De onderzoeken rond het effect van een rookverbod op de winstgevendheid van restaurants in de Verenigde Staten concentreren zich vaak op de verkopen of de omzet aangegeven op de belastingsaangiften. Vaak wordt gebruik gemaakt van geaggregeerde data waardoor veel individuele informatie verloren gaat. Er is niet geopteerd het netto of bruto operationeel inkomen te gebruiken, zoals Deloof (2003). Deloof gebruikt deze maatstaven voor winstgevendheid omdat voor een groot deel van de ondernemingen in zijn steekproef de financiële activa een aanzienlijk deel uitmaken van de totale activa (Deloof, 2003). Daar dit niet van toepassing is voor restaurants is er in navolging van de studies omtrent winstgevendheid gekozen voor de ratio nettorendabiliteit van de totale activa voor belastingen (Goddard et al., 2005, Nunes et al., 2007).
18
4.2.
Onafhankelijke variabelen 4.2.1.
Liquiditeit
De eerste onafhankelijke variabele opgenomen in het model is liquiditeit. Liquiditeit is voor restaurants zeer belangrijk, dit stelt namelijk de onderneming in staat om te voldoen aan hun korte-termijnschulden. Restaurants hebben eerder korte-termijn- dan lange-termijn-schulden. Al mag men niet vergeten dat het opstarten van een restaurant vaak een enorm grote-lange-termijn investering vraagt inzake infrastructuur. Een te hoge liquiditeit is dus bijgevolg niet idealiter. Het lijkt logisch dat de mate van liquiditeit een invloed zal uitoefenen op de winstgevendheid. Een hogere liquiditeit laat toe de leveranciers en werknemers, die essentieel zijn voor het uitbaten van een restaurant, te betalen. Hypothese 1: hoe hoger de liquiditeit, hoe meer winstgevend een restaurant zal zijn.
4.2.2.
Solvabiliteit
In de modellen rond winstgevendheid wordt de financiële onafhankelijkheid van een onderneming opgenomen als maatstaf voor solvabiliteit. Voor het opstellen van de hypothese over de relatie tussen solvabiliteit en winstgevendheid wordt er gesteund op Goddard et al. (2005) en Nunes et al. (2007). In deze twee artikels wordt een negatieve relatie aangetoond. Bedrijven die een hoge schuldgraad hebben, zijn namelijk minder in staat om goede investeringen te maken. Als restaurants vóór het invoeren van het rookverbod een grote hoeveelheid schulden hadden, zullen ze minder in staat geweest zijn om enerzijds de additionele investeringen te maken die het rookverbod vragen en anderzijds de crisis te overbruggen (infra p.20). Hypothese 2: hoe hoger de financiële onafhankelijkheid, hoe meer winstgevend een restaurant zal zijn.
19
4.2.3.
Omvang
In de gelezen literatuur wordt omvang voorgesteld door de natuurlijke logaritme van verkopen of de totale activa (Gschwandtner, 2005; Goddard et al., 2005; Nunes et al., 2007). Omdat in Belfirst, de gebruikte database (infra 5. Data en Methodologie), veel ontbrekende data zijn voor de variabele ‘verkopen’ is er gekozen voor de tweede optie. Deze data ontbreken als een gevolg van het feit dat bedrijven in België niet verplicht zijn te rapporteren over de verkopen in hun jaarrekeningen. Honjo & Harada (2006) gebruikten naast de natuurlijke logaritme van verkopen en de totale activa eveneens de natuurlijke logaritme van het aantal werknemers. Voor het totaal aantal werknemers zijn er twee opties voorhanden in Belfirst. Wanneer er geen waarde voorhanden is, kan Belfirst een schatting maken of het kan de bedrijven waarvan de waarde ontbreekt, weglaten. De eerste optie brengt heel wat onzekerheid mee en is dus geen goede keuze. Het weglaten van de bedrijven, zorgt er dan weer voor dat de grootte van de steekproef danig wordt verkleind. De Belgische wetgeving omtrent het rookverbod laat roken nog toe in afgesloten ruimtes die aan bepaalde voorwaarden voldoen (supra p.6). Een restaurant met een grotere omvang wordt verwacht meer mogelijkheden te hebben tot het inrichten van dergelijke ruimte. Deze ondernemingen kunnen bijgevolg beter voorzien in de noden van rokers en zullen dus minder lijden onder het eventueel dalend aantal rokers die hun zaak komt bezoeken. Hypothese 3: hoe groter de omvang, hoe meer winstgevend een restaurant zal zijn.
4.2.4.
Economie
In geen enkel onderzoek rond winstgevendheid wordt gesproken over de invloed van de economie. Zoals vermeld in de inleiding van dit onderdeel, is de sector zeer gevoelig aan fluctuaties in consumentenvertrouwen (Bourns & Malcolmson, 2001). Bezoekjes aan restaurants, brasserieën, cafés en dergelijke worden bij enige daling in het discretionair inkomen achterwege gelaten. Een dalende economie zorgt voor een toename van de werkloosheid, een daling van het inkomen en bijgevolg in het aantal mensen die zullen uiteten gaan. Styring (2001) haalt in zijn studie het volgende aan: “There is a psychological effect of ‘being in a recession’ with print and electronic media trumpeting that “times aren’t so good” which cause consumers of semi-discretionary goods (this would include restaurant meals) to retrench.” (Styring, 2001, p.5). Bovendien is het noodzakelijk te melden dat in de zomer van 2007 de wereldwijde economie ten prooi viel aan de kredietcrisis. Deze voortdurende economische crisis zal zeer zeker een invloed hebben gehad op de winstgevendheid van restaurants. Hypothese 4: hoe beter de stand van de economie, hoe meer winstgevend een restaurant zal zijn. 20
4.2.5.
Rookverbod
In navolging van de literatuur besproken in 3.1. Rookverbod, wordt verwacht dat het rookverbod geen negatief effect zal hebben op de winst van restaurants. Hypothese 5: het invoeren van een rookverbod zal geen negatief effect uitoefenen op de winstgevendheid van restaurants.
21
5.
Data & Methodologie
De data gebruikt voor dit onderzoek werden verzameld via Belfirst, een database van Belgische en Luxemburgse jaarrekeningen samengesteld door Bureau van Dijk. Bovendien worden er bijkomende statistieken berekend, zoals de ratio’s van de professoren Ooghe en Van Wymeersch. Elk jaar publiceert Bureau van Dijk een vernieuwde versie van de Belfirst-database. Met betrekking tot dit onderzoek werd er geopteerd om de laatste versie van Belfirst te gebruiken, namelijk versie 2011. Bij deze versie zijn jaarrekeningen vanaf 2001 tot en met 2010 beschikbaar. Hierdoor hebben we niet alleen voldoende data ter beschikking (tien jaar), maar eveneens adequaat actuele data. Daarenboven is het noodzakelijk om voldoende informatie te hebben vòòr en na 1 januari 2007. Dit is nodig om te kunnen bepalen of het rookverbod (ingevoerd sinds 1 januari 2007) een statistisch significant effect heeft op winstgevendheid. Er is gekozen om niet enkel de gegevens van 2003 tot en met 2010 te gebruiken, waarbij men dus de gegevens heeft van vier jaar voor en na het invoeren van het verbod, maar om eveneens de gegevens van 2001 en 2002 in de dataset te incorporeren. Dit is voornamelijk een gevolg van het feit dat dit onderzoek niet enkel wil bepalen of het rookverbod effect heeft op winstgevendheid maar ook wat winstgevendheid nu bepaalt. Daar dit onderzoek zich beperkt tot winstgevendheid van restaurants en het rookverbod enkel bepaalde eetgelegenheden beoogt (supra p.5 en 6), zijn de verzamelde data onderhevig aan één grote restrictie. Enkel bedrijven die onder de NACE-BEL-code 56.101 ‘Eetgelegenheden met volledige bediening’ behoren, werden tot de dataset toegelaten. Tot deze code behoren volgende eetgelegenheden: “...hebben als hoofdactiviteit het verstrekken van maaltijden aan hun klanten. Deze klanten bestellen hun maaltijd aan tafel. Er is bovendien een volledige bediening aan tafel voorzien. De klanten betalen de rekening na het nuttigen van hun maaltijd.” (FOD Economie, Algemene directie statistiek en Economische informatie, 2011, p.383). In totaal werden financiële cijfers van 15.718 bedrijven verzameld. Verder werd nog gebruik gemaakt van Eurostat, een Europese database met een divers aanbod aan statistieken voor zowel leden van de Europese Unie als kandidaat lidstaten. Deze database werd geconsulteerd voor de macro-economische variabelen. Voor het model zijn er zeven variabelen nodig. Als eerste variabele hebben we de onafhankelijke variabele RENDABILITEIT. Deze stelt, zoals vermeld bij de ontwikkeling van de hypothesen, winstgevendheid voor. De ratio nettorendabiliteit van de totale activa vóór belastingen voor de jaren 2001 tot en met 2010 werd verzameld. Om de invloed van de financieringswijze van de activa te neutraliseren, wordt bij deze ratio het resultaat vóór aftrek van financiële kosten van het vreemd vermogen gebruikt. Indien men wél de financiële kosten in beschouwing zou nemen, loopt men het risico verkeerde conclusies te trekken. Het kan dan namelijk voorkomen dat een onderneming met veel 22
schulden en aldus hoge financiële kosten een lagere rendabiliteit vertoont dan een onderneming die hoofdzakelijk met eigen vermogen is gefinancierd en dus bijgevolg minder interestkosten betaalt. Dit terwijl beide ondernemingen identiek zijn qua operaties en enkel inzake financiële structuur verschillen. (Ooghe en Van Wymeersch, 2008) Eveneens de current ratio en financiële onafhankelijkheid werden voor de 15.718 bedrijven verzameld. Deze stellen respectievelijk de LIQUIDITEIT en SOLVABILITEIT voor. Er werd niet geopteerd voor de acid ratio of liquiditeit in enge zin, daar deze rekening houdt met voorraden en bestellingen in uitvoering. Aangezien we hier te maken hebben met restaurants zou dit geen goede maatstaf voor liquiditeit zijn, omdat zulke bedrijven geen extensieve voorraad hebben en zeker geen bestellingen in uitvoering. In de literatuur wordt er voor de voorstelling van liquiditeit gebruik gemaakt van de current ratio of netto bedrijfskapitaal. Ooghe en Van Wymeersch (2008) zijn van mening dat het gebruik van netto bedrijfskapitaal niet de meest correcte manier is om liquiditeit voor te stellen. Netto bedrijfskapitaal kan op twee manieren worden berekend. Enerzijds kan men de (beperkt) vlottende activa verminderen met het vreemd vermogen op korte termijn. Deze wordt eerder als kunstmatig beschouwd door Ooghe en Van Wymeersch (2008), daar een onderneming vaak niet in staat is om zijn korte-termijn-schulden af te betalen door het te gelde maken van de vlottende activa. Anderzijds kan men netto bedrijfskapitaal berekenen door de vaste activa van het permanent vermogen af te trekken. Dus men probeert, met andere woorden, op basis van de financieringswijze een evaluatie te maken van de liquiditeit. Dit wordt door Ooghe & Van Wymeersch (2008) als een statische opvatting beschouwd. (Ooghe en Van Wymeersch, 2008) Voor SOLVABILITEIT werd niet gekozen voor financiële onafhankelijkheid uitgedrukt als een percentage doordat deze dezelfde noemer heeft als de rendabiliteit-variabele. SOLVABILITEIT wordt berekend door het eigen vermogen te delen door het vreemd vermogen. De OMVANG-variabele wordt voorgesteld door het natuurlijke logaritme van de captie ‘Totaal Der Activa’ in de jaarrekening (supra p.20). De stand van de economie wordt voorgesteld door de variabelen BBP en GROEI. Deze werden, in tegenstelling tot de andere variabelen, niet verkregen via Belfirst maar via Eurostat. Voor BBP werd gebruikt gemaakt van Bruto Binnenlands Product aan marktprijzen per capita in euro. De groei van BBP per jaar (GROEI) werd als volgt berekend : (BBP jaar - BBP vorig jaar) / BBP vorig jaar. De laatste, maar niet onbelangrijkste variabele, is de ROOKVERBOD-variabele. Rookverbod is een dummy variabele die twee vormen kan aannemen. Voor alle bedrijven wordt deze 0 voor de jaarrekeningen van 2001 tot en met 2006 en vanaf 2007 neemt deze de waarde 1 aan. 0 wijst op de afwezigheid van het rookverbod, terwijl 1 de aanwezigheid van het rookverbod aantoont sinds 1 januari 2007.
23
Variabele
Voorgesteld door
Afhankelijke variabele Rendabiliteit
Netto rendabiliteit van de totale activa voor belastingen
Onafhankelijke of verklarende variabelen Liquiditeit
Current ratio
Solvabiliteit
Financiële onafhankelijkheid (EV/VV)
Omvang
Ln (Totaal Der Actvia)
BBP
Bruto Binnenlands Product aan marktprijzen per capita in euro (duizend euro)
Groei
(BBP jaar - BBP vorig jaar) / BBP vorig jaar
Rookverbod
Dummy variabele (0= geen rookverbod, 1=rookverbod) Tabel 1 – Overzicht variabelen
Zoals men kan vaststellen bestaan de verzamelde data dus uit zeven variabelen die gemeten worden van 2001 tot en met 2010 voor 15.718 bedrijven. Hierdoor hebben we te maken met panel- of pooled data. Meer specifiek hebben we te maken met een ongebalanceerd, short panel (N>T). Volgens Baltagi (Gujarati & Porter, 2009) zijn er verschillende voordelen verbonden aan het werken met paneldata. Zo geeft paneldata veel meer informatie, meer variabiliteit, leidt het tot minder colineariteit tussen de variabelen, meer vrijheidsgraden en meer efficiëntie. Bovendien is het beter geschikt voor het detecteren en meten van effecten die niet zo makkelijk kunnen worden gedetecteerd en gemeten via cross-sectionele of tijd-series data. Daarenboven kan paneldata de vertekening, die kan voortkomen uit het samenvoegen van individuele bedrijven, verminderen. “In short, panel data can enrich empirical analysis in ways that may not be possible if we use only cross-section or time-series data.” (Gujarati & Porter, 2009, p.593). Om de coëfficiënten van de verschillende onafhankelijke variabelen te schatten, is er keuze tussen vier modellen. Namelijk pooled OLS model, fixed effects least squares dummy variable (LSDV) model, fixed effects within-group model en random effects model (REM). Bij het pooled OLS model worden alle observaties samengevoegd in één grote verzameling en wordt er één regressie geschat. Het grote nadeel van dit model is dat het de cross-sectionele en tijd-series eigenschappen van de data negeert. Met andere woorden, er zou geen onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende individuele restaurants. Er is niet voor dit model geopteerd, net omdat we de cross-sectionele en tijd-series eigenschappen van deze data willen behouden. Het tweede model, fixed effects least squares dummy variable model (LSDV), voegt eveneens alle observaties samen maar laat wel de cross-sectionele natuur van de data naar voren treden. Dit gebeurt door aan elk object, hier elk restaurant, een dummy variabele toe te wijzen. Daar we hier te maken 24
hebben met 15.718 bedrijven zou dit betekenen dat we een enorme hoeveelheid aan dummy variabelen zouden moeten toevoegen aan het model. Dit leidt tot een daling van het aantal vrijheidsgraden en een verhoogde kans op multicolineariteit, waardoor de precieze schatting van de coëfficiënten in het gedrang komt. Als laatste is er de keuze tussen het fixed effects within-group model en random effects model. Het eerste model zal tot dezelfde resultaten leiden als bij LSDV. In plaats van voor elk bedrijf een dummy te creëren, wordt hier voor elk restaurant elke variabele uitgedrukt als een afwijking van de gemiddelde waarde van de variabele. Vervolgens wordt dan de schatting uitgevoerd op deze zogenaamde ‘demeaned values’. Het verschil tussen het fixed effects en random effects model is dat het bedrijfsspecifieke element bij het eerste model mag gecorreleerd zijn met de verklarende variabelen. Bij het random effects model daarentegen mogen deze niet gecorreleerd worden en wordt het bedrijfsspecifieke element opgenomen in de storingsterm. Om een keuze te maken tussen beide modellen zijn er enkele vuistregels zoals het nagaan of het een short of long panel betreft. Verder kan men nog gebruik maken van de Hausman-test. Er is geopteerd om deze test uit te voeren en op basis van de resultaten van Hausman (infra p.27) te kiezen voor het fixed effects within-group model of het random effects model. Toch wijzen Gujarati & Porter (2009) via Johnston & DiNardo op de ingewikkelde beslissing van het kiezen tussen beide modellen: “...there is no simple rule to help the researcher navigate past the Scylla of fixed effects and the Charybis of measurement error and dynamic selection.” (Gujarati & Porter, 2009, p.607). (Gujarati & Porter, 2009) De geschatte regressie kan als volgt worden uitgedrukt: RENDABILITEITi,t= β1i + β2LIQUIDITEITi,t + β3SOLVABILITEITi,t + β4OMVANGi,t + β5BBPi,t + β6GROEIi,t + β7ROOKVERBODi,t + µi,t waarbij i elk restaurant voorstelt en t het jaartal.
25
6.
Resultaten
De resultaten van de regressiefunctie en de interpretatie ervan zullen in dit onderdeel worden besproken. Bovendien worden de bevindingen vergeleken met de eerder opgestelde hypotheses. Uit de observatie van de descriptieve statistieken kan men zien dat de standaardafwijking van RENDABILITEIT aanzienlijk groter is dan het gemiddelde. Hoe groter de standaarddeviatie, hoe groter de verschillen tussen de verschillende waarnemingen. Dit komt niet als een verrassing. Het is logisch dat er grote verschillen zijn tussen de rendabiliteit van de restaurants. Wanneer men naar de verklarende variabelen kijkt, kan men concluderen dat, behalve BBP, geen enkele variabele een grote standaardafwijking heeft.
RENDABILITEIT -2.701435 3.620000 966.4600 -998.0700 58.11206 -4.450267 84.61206
LIQUIDITEIT 1.542210 0.650000 99.72000 0.000000 4.627491 11.35566 169.6712
SOLVABILITEIT 0.591886 0.130000 10.00000 0.000000 1.225392 3.821769 20.65789
OMVANG 4.579502 4.615121 13.73612 0.000000 1.353903 -0.067423 4.474275
Jarque-Bera Probability
24923867 0.000000
1.05E+08 0.000000
1369107. 0.000000
8104.889 0.000000
Sum Sum Sq. Dev.
-239760.4 3.00E+08
136875.8 1900507.
52531.66 133268.7
406444.5 162687.1
Observations
88753
88753
88753
88753
Mean Median Maximum Minimum Std. Dev. Skewness Kurtosis
Mean Median Maximum Minimum Std. Dev. Skewness Kurtosis
BBP 29894.25 31500.00 32600.00 25300.00 2476.172 -0.571628 1.864433
GROEI 0.033575 0.041070 0.054810 -0.016560 0.021313 -1.457385 4.176818
ROOKVERBOD 0.500377 1.000000 1.000000 0.000000 0.500003 -0.001510 1.000002
Jarque-Bera Probability
9602.140 0.000000
36539.55 0.000000
14792.17 0.000000
Sum Sum Sq. Dev.
2.65E+09 5.44E+11
2979.868 40.31425
44410.00 22188.24
Observations
88753
88753
88753
Tabel 2 – Descriptieve statistieken
26
Het onderzoeken van multicolineariteit kan op twee verschillende manieren gebeuren, namelijk door onderzoek van de correlatietabel van alle variabelen en de berekening van de variance inflating factors of zogenaamde VIF’s. Daar er gewerkt wordt met paneldata kan multicollineariteit enkel worden onderzocht door middel van de eerste methode. Observatie van de correlatietabel wijst niet op het bestaan van een lineaire relatie tussen de variabelen.
RENDABILITEIT LIQUIDITEIT SOLVABILITEIT OMVANG BBP GROEI ROOKVERBOD
RENDABILITEIT LIQUIDITEIT SOLVABILITEIT OMVANG BBP GROEI ROOKVERBOD
RENDABILITEIT 1.000000 0.041550 0.082033 0.211586 -0.041667 0.024690 -0.040075 BBP -0.041667 0.006700 -0.026216 -0.016322 1.000000 -0.101224 0.859800
Tabel 3 - Correlatietabel
LIQUIDITEIT 0.041550 1.000000 0.181438 -0.019471 0.006700 0.005149 0.001956
GROEI 0.024690 0.005149 0.014955 0.007275 -0.101224 1.000000 -0.334027
SOLVABILITEIT 0.082033 0.181438 1.000000 -0.034241 -0.026216 0.014955 -0.026395
OMVANG 0.211586 -0.019471 -0.034241 1.000000 -0.016322 0.007275 -0.015630
ROOKVERBOD -0.040075 0.001956 -0.026395 0.015630 0.859800 -0.334027 1.000000
Zoals vermeld in 5. Data en methodologie kan men bij paneldata enerzijds gebruik maken van een fixed effects of random effects model om de coëfficiënten te schatten. De Hausman-test (Bijlage A) toonde duidelijk aan dat het gebruik van het fixed effects model de beste schattingsmethode is. De coëfficiënten van de vooropgestelde regressie RENDABILITEITi,t= β1i + β2LIQUIDITEITi,t + β3SOLVABILITEITi,t + β4OMVANGi,t + β5BBPi,t + β6GROEIi,t + β7ROOKVERBODi,t + µi,t werden geschat door middel van een fixed effects model waarbij er gecontroleerd werd voor heteroscedasticiteit en autocorrelatie door middel van de White period optie. De resultaten geven duidelijk aan dat alle variabelen, buiten ROOKVERBOD, significant verschillend zijn van nul op 5% significantieniveau. Wanneer men 10% significantieniveau gebruikt zijn, alle variabelen significant. Het teken, waarbij + op een positieve en – op een negatieve relatie duidt, van de variabelen LIQUIDITEIT, SOLVABILITEIT, OMVANG en ROOKVERBOD komen overeen met wat verwacht werd bij de ontwikkeling van de hypotheses.
27
Wat de variabelen BBP en GROEI betreft, hebben beide variabelen een tegengesteld teken, respectievelijk negatief en positief. Al is noodzakelijk te vermelden dat het coëfficiënt van de variabele BBP uitermate klein is (-0,000611) in vergelijking met deze van GROEI (40,52281). Verder is het noodzakelijk vermelding te maken van de adjusted R-squared, deze bedraagt 0,183696. Dit is niet ongewoon, daar gelijkaardige modellen eveneens een lage adjusted R-squared noteren (Goddard et al., 2005, Nunes et al.,2007). Dependent Variabele: RENDABILITEIT Method: Panel Least Squares Periods included: 10 Cross-sections included: 12784 Total panel (unbalanced) observations: 88753 White period standard errors & covariance (no d.f. correction) Variable
Coefficient
Std. error
t-Statistic
Prob.
C LIQUIDITEIT SOLVABILITEIT
-67.97907 0.471864 4.437647
5.690192 0.052974 0.260075
-11.94671 8.907536 17.06298
0.0000* 0.0000* 0.0000*
OMVANG
17.06877
0.983356
17.35768
0.0000*
BBP GROEI
-0.000611 40.52281
0.000156 10.48887
-3.923106 3.863409
0.0001* 0.0001*
ROOKVERBOD
1.331106
0.769050
1.730844
0.0835**
Effects Specification Cross-section fixed (dummy variables) R-squared
0.301324
Mean dependent var
-2.701435
Adjusted R-squared
0.183696
S.D. dependent var
58.11206
S.E. of regression
52.50398
Akaike info criterion
10.89226
Sum squared resid
2.09E+08
Schwarz criterion
12.24595
Log likelihood F-statistic
-470570.4 2.561670
Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
11.30529 1.921016
Prob(F-statistic)
0.000000
Tabel 4 – Resultaten regressie * significant op 5% ** significant op 10%
28
7.
Conclusie en beperkingen 7.1.
Conclusie
Uit voorgaande sectie kunnen we besluiten dat alle variabelen significant verschillend zijn van nul. Het positieve teken van de LIQUIDITEIT’s variabele bevestigt het vermoeden dat naarmate een restaurant beter in staat is aan de korte-termijn-schulden te voldoen, het in staat is meer winst te genereren. In navolging van Deloof (2003) en Goddard et al. (2005) kunnen we concluderen dat liquiditeit een belangrijke rol speelt. De agency theory aangehaald in de studie van Myers & Rajan (1998) speelt blijkbaar niet in de restaurantwereld. Dit kan verklaard worden door het feit dat de managers en eigenaars van een restaurant normaliter één en dezelfde persoon zijn waar door de agency problemen niet kunnen optreden. De gevonden relatie tussen financiële onafhankelijkheid (SOLVABILITEIT) en winstgevendheid beaamt de eerder gevonden resultaten van Goddard et al. (2005) en Nunes et al. (2007). Naarmate restaurants groter (OMVANG) worden, zijn ze winstgevender. De hypothese dat restaurants met een grotere omvang meer mogelijkheden hebben tot het inrichten van een rookruimte wordt door dit onderzoek bevestigd. Deze restaurants kunnen namelijk beter voorzien in de noden van rokers en zij zullen bijgevolg meer rokers aantrekken en meer omzet kunnen draaien. Bovendien zullen niet-rokers minder hinder ondervinden van rokers voor de deur. De positieve relatie tussen GROEI en winstgevendheid stemt overeen met de resultaten van Alamar & Glantz (2004). Deze relatie wordt door hen als volgt verklaard: “The positive and significant coëffciënts for GSP […] growth are not surprising because high growth rate indicate businesses are growing and thus more profitable, …” (Alamar & Glantz, 2004, p.523). De eerder onverwachte negatieve relatie van de afhankelijke variabele (RENDABILITEIT) en de BBP variabele werd eerder geconstateerd door Alamar, Stanton & Glantz (2007) in hun onderzoek naar de invloed van het rookverbod op de waarde en winst van cafés. Zij verklaren het negatieve teken van BBP door te suggereren dat naarmate het BBP stijgt, de waarde van de cafés afneemt. Dit zou het gevolg zijn van de toenemende concurrentie daar meer mensen de stap zetten om een eigen zaak op te richten door de positievere economische toestand. Al moet de lezer er van bewust zijn dat Alamar et al. (2007) de invloed van het rookverbod nagingen op de waarde en winstgevendheid van cafés en niet restaurants. (Alamar et al., 2007) Dit onderzoek toont opnieuw aan dat het rookverbod geen negatief effect heeft op de winstgevendheid van restaurants. Het resultaat sluit aan bij de studies die volgens Scollo et al. (2003) van betere kwaliteit 29
zijn. Wederom wordt aangetoond dat de aantijgingen gemaakt door de tabaksproducenten en geaffilieerde horeca-organisaties ongegrond zijn.
30
7.2.
Beperkingen en verder onderzoek
Verder onderzoek omtrent dit onderwerp is zeker niet overbodig. Enerzijds moet er dieper worden ingegaan op de determinanten van winstgevendheid daar het vooropgestelde model ‘slechts’ een adjusted R-squared heeft van 0,183696. Met andere woorden, 18,36% van de netto rendabiliteit van de totale activa wordt verklaard door de gekozen onafhankelijke variabelen. Toch moeten we wijzen op het gevaar van ‘the game of maximizing R2’. Gujarati & Porter (2009) merken op dat men zich in de eerste plaats moet bekommeren om de logische of theoretische onderbouw van de relaties tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen alvorens zo maar variabelen toe te voegen in de hoop een hogere adjusted R2 te bekomen. Anderzijds kan men de conclusie van dit onderzoek niet zo maar kopiëren voor cafés. Zoals eerder aangehaald (supra p.10), hebben cafés het vaker harder te verduren daar roken op café een meer ingeburgerde activiteit is dan roken op restaurant. Toch zal het uitvoeren van dit onderzoek nog enige tijd op zich laten wachten daar het rookverbod maar sinds 30 juni 2011 in voege is getreden en er dus nog geen voldoende kwaliteitsvolle data voorhanden zijn. Om te kunnen nagaan of de invoering van het rookverbod effect heeft gehad op de winstgevendheid van cafés kan men gebruik maken van deze studie. Al moeten we de lezer erop wijzen dat er enkele beperkingen zijn waarmee in de toekomst rekening zal moeten worden gehouden. De eerste opmerking heeft betrekking tot de mogelijk onvolledige dataset. In deze studie werd er gebruik gemaakt van de Belfirst database. Er is gekozen voor de NACE-BEL-code 56.101 ‘Eetgelegenheden met volledige bediening’. Hoewel de ondernemingen toegewezen aan deze code grotendeels zullen samenvallen met de ondernemingen bedoeld door de Belgische wetgeving, moet er rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat bepaalde restaurants waarvoor het rookverbod sinds 1 januari 2007 geldt, niet tot deze code behoren. Verder is het ook mogelijk dat bepaalde ondernemingen, die net niet door de wetgeving worden beoogd, onnodig in de steekproef zijn opgenomen. Ondanks het feit dat het FAVV gedurende de periode 2007-2010 een totaal van 41.776 controles uitvoerde op de naleving van het rookverbod in restaurants, moet de naleving in vraag worden gesteld. Er bestaat namelijk steeds de kans dat bepaalde restaurants de wetgeving niet naleven en roken nog steeds (gedeeltelijk) toelaten. Deze restaurants zullen dus bijgevolg minder hinder ondervinden en misschien wel meer klanten aantrekken waardoor hun winst zal toenemen. Bijkomend onderzoek naar de naleving van het rookverbod is dus bijzonder opportuun.
31
Verder zal het gebruik van dit model met andere ratio’s of maatstaven mogelijk leiden tot andere resultaten. Daarom is het aangeraden om dit model of soortgelijk model te testen aan de hand van andere ratio’s en indicatoren. Tenslotte kan worden nagegaan of het algemene rookverbod van 2010 in de horeca een effect heeft gehad op de winstgevendheid van restaurants. Het kan namelijk zijn dat dit verbod de positieve invloed van het rookverbod van 2007 nog versterkt. Daar rokers, die na de invoering van het rookverbod voor restaurants, er voor opteerden te gaan eten in zaken waar wel nog mocht worden gerookt, na de invoering van het algemene rookverbod op 1 januari 2010 voor alle eetgelegenheden opnieuw kozen voor de restaurants. Uit dit alles blijkt dat nog veel onderzoek kan worden uitgevoerd rond dit onderwerp. Hopelijk kan deze studie een goed uitgangspunt vormen rekening houdend met bovenvermelde opmerkingen.
32
8.
Bronnen
Adams, M., & Buckle, M., 2003, The determinants of corporate financial performance in the Bermuda insurance market, Applied Financial Economics, Vol.13, Nr.2, pp.133-143. Alamar, B., & Glantz, S., 2004, Smoke-free ordinances increase restaurant profit and value, Contemporary economic policy, Vol.22, Nr.4, pp. 520-525. Alamar, B., Stanton, A., & Glantz, S., 2007, Effect of smoke-free laws on bar value and profits, American journal of public health, Vol.97, Nr.8, pp. 1400-1402. Bartosch, W., & Pope, G., 1999, The economic effects of smoke-free restaurant policies on restaurant business in Massachusetts, Public health management practice, Vol.5, Nr.1, pp. 53-62. Berger, A., Herring, R., & Szegö, G., 1995, The role of capital in financial institutions, Journal of Banking & Finance, 19, pp. 393-430. Biener, L., & Siegel, M., 1997, Behavior intentions of the public after bans on smoking in restaurants and bars, American journal of public health, Vol.87, Nr.12, pp. 2042-2044. BM. (2008, 7 maart). Rookverbod treft restaurants niet. Het Volk (Vlaams Brabant), p. 3. Bourns, B., & Malcolmson, A., 2001, Economic impact analysis of the no-smoking by-law on the hospitality industry in Ottowa, KPMG Canada Chartered Accountants, Ottowa, Ontario. Cowling, D.W., & Bond, P., 2005, Smoke-free laws and bar revenues in California - the last call, Health Economics, 14, pp. 1273-1281. Cowling, M., 2004, The growth-profit nexus, Small business economics, 22, pp. 1-9. Dearlove, J., Bialous, S., & Glantz, S., 2002, Tobacco industry manipulation of the hospitality industry to maintain smoking in public places, Tobacco control, 11, pp. 94-104. Delmar, F., Davidsson, P., & Gartner, W., 2003, Arriving at the high-growth firm, Journal of business venturing, 18, pp. 189-216. 33
Deloof, M., 2003, Does working capital management affect profitability of Belgian firms?, Journal of Business Finance and Accounting, Vol.30, Nr.3-4, pp.573-588. Dunham, J., & Marlow, M., 2000,Smoking laws and their differential effects on restaurants, bars, and taverns, Contemporary economic policy, Vol.18, Nr.3, pp. 326-333. Dunham, J., & Marlow, M., 2003, The economic incidence of smoking laws, Applied economics, Vol.35, Nr.18, pp. 1935-1942. Federaal Agenschap voor de Veiligheid van de Voedstelketen, 2011, Activiteitenverslag 2010, website FAVV,URL:
. (01/12/2011). FOD Economie, Algemene directie satistiek en Economische informatie, 2011, NACE-BEL activiteitennomenclatuur, FOD Economie, Algemene directie satistiek en Economische informatie. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2011, Controles , website FOD Volksgezondheid,
Veiligheid
van
de
Voedselketen
en
Leefmilieu,
URL:
. (07/09/2011). FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2011, Informatie over roken in de horeca, website FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, URL: . (07/09/2011). FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2011, Reclame voor tabaksproducten, website FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, URL: . (07/09/2011). Glantz, S., & Smith, L., 1994, The effect of ordinances requiring smoke-free restaurants on restaurant sales, American joural of public health, Vol.84, Nr.7, pp. 1081-1085. Glantz, S., 2007, Commentary: assessing the effects of the Scottish smokefree law-the placebo effect and the importance of obtaining unbiased data, International journal of epidemiology, 36, pp. 155-156. 34
Goddard, J., Tavakoli, M., & Wilson, J.O.S., 2005, Determinants of profitability in European manufacturing and services: evidence from a dynamic panel model, Applied Financial Economics, 15, pp. 1269-1282. Greiner, L., 1972, Evolution and revolution as organizations grow, Harvard business review, July-August 1972, pp. 37-46. Gschwandtner A., 2005, Profit persistence in the 'very' long run: evidence from survivors and exiters, Applied economics, 37, pp.793-806. Gujarati, D.N., & Porter, D.C., 2009, Basic Econometrics, McGraw-Hill International Edition. Honjo, Y., & Harada, N., 2006, SME policy, financial structure and firm growth: Evidence from Japan, Small Business Economics, Vol.27, Nr.4-5, p. 289-300. Hyand, A., Vena, C., Bauer, J., & Li Q., 2003, Cigarette smoking-attributable morbidity - United States, 2000, Morbidity and Mortality Weekly Report, 52, pp. 842-844. Hyland, A., & Cummings, M., 1999, Consumer response to the New York city smoke-free air act, Public health management practice, Vol.5(1), pp. 28-36. Hyland, A., & Cummings, M., 1999, Restaurateur reports of the economic impact of the New York City smoke-free air act, Public health management practive, Vol,5(1), pp. 37-42. JDW (2011, 19 mei). Rookverbod doet omzet horeca stijgen. Het belang van Limburg, p. 14. Jensen, M., & Meckling, W., 1976, Theory of the Firm: Managerial behavior, agency costs and ownership stucture, Journal of Financial Economics, Vol.3, Nr.4, pp. 305-360. Koninklijk besluit tot het verbieden van het roken in openbare plaatsen, 2005, Belgisch Staatsblad, jg.175, nr.388, 22 december 2005, pp. 55298-55305. Maçãs Nunes, P.J., Serradqueiro, Z.M., & Sequeira, T.N., 2009, Profitability in Portuguese service industries: a panel data approach, The Service Industries Journal, Vol.29, Nr.9, pp. 693-707. Myers, S., & Rajan, R., 1998, The paradox of liquidity, The quarterly journal of economics, pp. 733-771. 35
Nickell, S., & Nicolitsas, D., 1999, How does financial pressure affect firms?, European economic review, 43, pp. 1435-1456. Nucci, F., Pozzolo, A., & Schivardi, F., 2004, Is firm's productivity related to its financial structure? Evidence
from
microeconomic
data,
URL:
pozzolo_paper.pdf>. (27/11/2011). Ooghe, H., & Van Wymeersch, C., 2008, Handboek financiële analyse van de onderneming Deel 1, Intersentia. Raad van de Europese Unie, 2009, Aanbevelingen van de Raad van 30 november 2009 betreffende rookvrije ruimtes, Publicatieblad van de Europese Unie, 296, pp.4-14, URL: . (07/09/2011). Radke, P.W., & Schunkert, H., 2006, Public smoking ban: Europe on the move, European Heart Journal, 27, pp. 2385-2386. Ritch, W, & Begay, M., 2001, Strange bedfellows: the history of collaboration between the massachusetts restaurant association and the tobacco industry, American journal of public health, Vol.91, Nr.4, pp. 598-603. Sanchez, R., Heene, A., 2004, Strategic management: improving organizational capabilities for value creation and distribution, The new strategic management, Organization, competition, and competence, Wiley. Sciacca, J., & Ratliff, M., 1998, Prohibiting smoking in restaurants: effects on restaurant sales, American journal of health promotion, Vol.12, Nr.3, pp. 176-184. Scollo, M., Lal, A., Hyland, A., Glantz, S., 2003, Review of the quality of studies on the economic effects of smoke-free policies on the hospitality industry, Tobacco control, Vol.12, Nr.1, pp. 13-20. Styring W., 2001, A study of the Fort Wayne (IN) restaurant smoking ban: has it impacted the restaurant business?.
36
Traynor, M., Begay, M, & Glantz, S., 1993, New tobaco industry strategy to prevent local tobacco control, Journal of the American medical association, Vol.207, Nr.4, pp. 479-486. Wakefield, M., et al., 2002, The effect of a smoke-free law on restaurant business in South Australia, Australian and New Zealand journal of public health, Vol.26, Nr.4, pp. 375-382. Wakefield, M., Roberts, & L., Miller, C., 1999, Perceptions of the effect of an impending restaurant smoking ban on dining-out experience, Preventive medicine, 29, pp. 53-56. Wallack, L., & Dofrman, L., 1996, Media advocacy: a strategy for advancing and promoting health, Health Education Quarterly, 23, pp. 293-317. WER. (2007, 16 januari). Strengere controles graag. Het Nieuwsblad (Leuven-Hageland), p. 13. Willemsen, M., 2011, Roken in Nederland - De keerzijde van tolerantie, Maastricht University.
37
9.
Bijlage
Hausman test Correlated Random Effects -Hausman Test Equation: Untitled Test cross-section random effects Test Summary Cross-section random
Chi-Sq.Statistic
Chi-Sq. d.f.
Prob.
681.066059
6
0.0000
Random
Var(Diff.)
Cross-section random effects test comparisons: Variable
Fixed
Prob.
LIQUIDITEIT
0.471864
0.435169
0.000576
0.1263
SOLVABILITEIT
4.437647
4.301925
0.013354
0.2402
OMVANG
17.068770
11.331842
0.070674
0.0000
BBP
-0.000611
-0.000773
0.000000
0.0000
GROEI
40.522813
47.936369
1.912335
0.0000
ROOKVERBOD
1.331106
0.728185
0.008796
0.0000
Cross-section random effects test equation: Dependent Variable: RENDABILITEIT Method: Panel Least Squares Sample: 2001 2010 Periods included: 10 Cross-sections included: 12784 Total panel (unbalanced) observations: 88753 Variable
Coefficient
Std. Error
t-Statistic
Prob.
LIQUIDITEIT
0.471864
0.049456
9.541032
0.0000
SOLVABILITEIT
4.437647
0.206136
21.52780
0.0000
OMVANG
17.06877
0.318345
53.61728
0.0000
BBP
-0.000611
0.000155
-3.943074
0.0001
GROEI
40.52281
9.645220
4.201336
0.0000
ROOKVERBOD
1.331106
0.799109
1.665739
0.0958
Effects Specification Cross-section fixed (dummy variables) R-squared
0.301324
Mean dependent var
-2.701435
Adjusted R-squared
0.183696
S.D. dependent var
58.11206
S.E. of regression
52.50398
Akaike info criterion
10.89226
Sum squared resid
2.09E+08
Schwarz criterion
12.24595
Log likelihood F-statistic Prob (F-statistic)
-470570.4 2.561670 0.000000
Hannan-Quinn criter. Durbin-Watson stat
11.30529 1.921016
Tabel 5 - Resultaten Hausman test
38