Investeren in innovatie Knelpunten en oplossingen voor het MKB
Erie Tanja
Kenniscentrum D66 Den Haag, januari 2004
Inhoudsopgave INLEIDING........................................................................................................................................................... 5 HOOFDSTUK 1: HET MKB EN INNOVATIE ................................................................................................ 7 1.1 WAT IS HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)? ........................................................................................... 7 1.2 WAT IS INNOVATIE? ....................................................................................................................................... 8 1.3 INNOVATIE IN NEDERLAND: EEN SITUATIESCHETS ......................................................................................... 9 1.4 INNOVATIE IN HET MKB .............................................................................................................................. 91 HOOFDSTUK 2: DE RESULTATEN VAN DE INTERVIEWS ................................................................. 144 2.1 INLEIDING .................................................................................................................................................. 144 2.2 ONDERNEMERSCHAP EN ORGANISEREND VERMOGEN................................................................................. 155 2.3 KENNISOVERDRACHT EN KENNISCIRCULATIE ............................................................................................ 188 2.4 TECHNISCH PERSONEEL, IMAGO EN SALARIËRING ...................................................................................... 222 2.5 DOORZICHTIGHEID EN AANSPREEKPUNTEN ................................................................................................ 233 2.6 VAN WIE IS KENNIS: OCTROOIEN ................................................................................................................ 255 2.7 HET TECHNOLOGIECENTRUM NOORD-NEDERLAND .................................................................................. 266 HOOFDSTUK 3: CASESTUDY - MKB-BEDRIJF JUST-IN-CASE ................................................................... 288 HOOFDSTUK 4: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ......................................................................... 300 4.1. CONCLUSIES.............................................................................................................................................. 300 4.2 AANBEVELINGEN ....................................................................................................................................... 333 LITERATUURLIJST....................................................................................................................................... 355 LIJST MET GEÏNTERVIEWDEN................................................................................................................. 366
GEBRUIKTE AFKORTINGEN ............................................................................................................................ 37 BIJLAGE .......................................................................................................................................................... 377
De thema's innovatie en kenniseconomie staan de laatste tijd voortdurend in de belangstelling. Sinds de Europese top in Lissabon in 2000, waar de Europese Raad zich ten doel stelde het gebied van de Europese Unie (EU) in 2010 tot de meest dynamische en concurrerende (kennis-)economische regio maken,
Inleiding spelen deze twee thema's een belangrijke rol in het Europese en Nederlandse (economische) beleid. De Nederlandse regering heeft aanvullend op de doelstellingen van de Europese Raad de ambitie uitgesproken om binnen Europa tot de groep van koplopers te behoren. Sindsdien zijn verschillende rapporten over de stand van innovatie in Nederland verschenen. Uit deze rapporten blijkt dat Nederland op een aantal innovatie-indicatoren slecht scoort. Het meest in het oog springend is daarbij het groeiende tekort aan studenten in de technische richtingen en de slechte communicatie tussen kennisinstellingen en (een deel van) het bedrijfsleven. Maar ook op andere aspecten zijn knelpunten te constateren. Er moet nog veel werk verzet worden als Nederland in 2010 inderdaad tot de koplopers wil behoren. Enkele stappen tot verbetering, zoals de oprichting van het Innovatieplatform onder leiding van minister-president Balkenende en het verschijnen van de Innovatiebrief van het ministerie van Economische Zaken, zijn reeds gezet. Het doel is uiteindelijk om overheid, bedrijfsleven en (zowel publieke als private) kennisinstellingen gezamenlijk in actie te krijgen om de innovatiegraad van de Nederlandse economie te verhogen en zo een hogere economische groei te bewerkstelligen. De kenniseconomie heeft een aantal ingrediënten nodig om goed te kunnen functioneren. Dit zijn onder andere: een bevredigend aantal kenniswerkers (techniek en niet-techniek), een goede uitwisseling van kennis tussen kennisaanbieders (kennisinstellingen) en kennisvragers (bedrijfsleven), investeringen in fundamenteel én toegepast onderzoek en goede voorwaarden om innovaties te kunnen financieren. In dit onderzoek staat het thema innovatie centraal. Om alle benodigde factoren voor innovatie goed tot hun recht te laten komen – en zodoende het maken van passend beleid mogelijk te maken – moet worden vastgesteld welke knelpunten er zijn. In dit onderzoek wordt hiertoe een poging gedaan. Het bedrijfsleven kan worden onderverdeeld in het grootbedrijf en het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). In de beleving van velen omvat het Nederlandse bedrijfsleven hoofdzakelijk de van oorsprong Nederlandse multinationals en andere grote bedrijven. Het MKB blijft vaak onderbelicht, terwijl het een significant onderdeel van onze economie vormt. Ook in de politiek wordt het belang van het MKB vaak in onvoldoende mate onderkend. Het is echter van groot belang dat er ruim aandacht is voor deze groep met zijn specifieke eisen, wensen en benodigdheden. Dit geldt zeker ook op het gebied van innovatie. Dit onderzoek heeft als doel een beter inzicht te krijgen in het karakter van het MKB en zijn behoeften op het gebied van innovatie. Onderzocht is met name welke knelpunten deze bedrijven ervaren bij het doorvoeren van innovaties. In het eerste hoofdstuk wordt het kader van het onderzoek geschetst. Daarin komt aan de orde welk soort bedrijven precies onder het MKB valt en wat de algemene karakteristieken van dit soort bedrijven zijn. Ook is er kort aandacht voor de persoon van de ondernemer. Bovendien wordt in dit hoofdstuk het begrip innovatie geduid. Wat is innovatie en welke aspecten kent het? Hoe past het binnen het kader van de kenniseconomie? Aan de hand van rapporten van een aantal instellingen wordt een beeld geschetst van de staat van de kenniseconomie en innovatie in Nederland. Ook wordt kort ingegaan op een aantal knelpunten dat in de literatuur wordt geconstateerd. Vervolgens wordt het begrip innovatie toegespitst op het MKB. In het tweede hoofdstuk worden de resultaten besproken van een aantal diepte-interviews met vertegenwoordigers van betrokken organisaties en instanties. Hierbij zal kort nog wat theoretische achtergrondinformatieworden gegeven. De knelpunten rond innovatie worden onder vier hoofdpunten besproken, te weten: ondernemerschap en organiserend vermogen; kennisoverdracht en kenniscirculatie; technisch personeel, imago en salariëring; ondoorzichtigheid en slechte aanspreekpunten. Bij het onderdeel ondernemerschap wordt ook aandacht besteed aan de zelfstandigen zonder personeel. Naast deze hoofdpunten zullen octrooien worden behandeld. Het MKB houdt zich hier weinig mee bezig, waardoor het slechts zijdelings aan bod komt. Daarna wordt het TechnologieCentrum Noord-Nederland ter illustratie behandeld. Dit centrum begeleidt Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 5
ondernemers bij het doorlopen van het innovatietraject. Als afsluiting volgt nog een casestudy over het MKB-bedrijf Just-in-case. In het laatste hoofdstuk wordt op basis van de literatuurstudie en de interviews een aantal conclusies rond de geconstateerde knelpunten getrokken. Ten slotte wordt nog een aantal aanbevelingen voor nadere beleidsontwikkeling gedaan.
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 6
Over wat 'het MKB'1 precies is verschillen de meningen, zowel in de literatuur als bij betrokken organisaties. In Europees verband worden bedrijven tot het MKB gerekend,
Hoofdstuk 1: Het MKB en innovatie wanneer ze maximaal 250 werknemers hebben en bovendien tot de niet-primaire sectoren (landbouw, visserij en jacht) behoren. Die laatste worden ook in Nederland buiten de definitie gelaten, alleen houdt men hier over het algemeen de grens van honderd werknemers aan.2 In dit rapport is ook voor deze grens gekozen. 1.1 Wat is het midden- en kleinbedrijf (MKB)? Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het totaal aantal bedrijven in Nederland ongeveer 693.000 is. 99% daarvan heeft honderd werknemers of minder.3 Ons land kent een kleine 8000 grootbedrijven. Bij die 99% zijn overigens ook agrarische bedrijven meegerekend. Binnen de groep MKB bedrijven zijn de allerkleinste ondernemingen (zonder/tot tien werknemers) weer veruit in de meerderheid.4 Het MKB kende in 2002 in totaal 3.020.000 werknemers. Ter vergelijking: in het grootbedrijf waren dat er 2.184.000. In de overige sectoren (o.a. agrarisch, vrije beroepen en overheid) werkten 2.726.000 mensen.5 Het MKB omvat dus bijna twee/vijfde van alle arbeidsplaatsen in Nederland. Het MKB is op te delen in een aantal sectoren. Zo zijn er: zakelijke dienstverlening, detailhandel, industrie, zorg, groothandel, bouw, auto/reparatie en horeca.6 Binnen deze sectoren kunnen tussen de bedrijven nog grote verschillen bestaan. In dit onderzoek zal aan de afzonderlijke sectoren echter geen specifieke aandacht worden besteed. Er is voor gekozen innovatie in het hele MKB te onderzoeken. Wel zal blijken dat bepaalde sectoren meer met innovatie te maken hebben dan andere. Het meest voor de hand liggende kenmerk van het MKB is kleinschaligheid. Hoewel de geringe omvang van een bedrijf in bepaalde gevallen een belemmering kan zijn – met name het gebrek aan kapitaal en menskracht, dat sommige activiteiten onmogelijk maakt zonder onderlinge samenwerking – brengt het ook belangrijke voordelen met zich mee. Door hun grotere flexibiliteit benutten MKB bedrijven vaak kansen die een groot bedrijf, als gevolg van de onvermijdelijke bureaucratie, laat lopen. In het MKB kan snel werkgelegenheid gecreëerd worden. Uit een onderzoek van het Economische Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf (EIM) blijkt dat met name nieuwe bedrijven veel nieuwe banen creëren. In de periode van 1988 tot 2001 is dit gemiddeld ongeveer de helft van het totaal. Nieuwe bedrijven zijn over het algemeen klein, dus kan deze banencreatie bij het MKB worden gerekend. Bij bestaande bedrijven blijken het overigens veelal de grote bedrijven te zijn geweest waar er nieuwe arbeidsplaatsen zijn bijgekomen. Met name tijdens een hoogconjunctuur dragen bestaande bedrijven in het MKB echter wel degelijk bij aan de banengroei.7 Het MKB richt zich bovendien in mindere mate op het buitenland, waardoor verplaatsing naar het buitenland niet zo snel zal plaatsvinden. Dat is weer gunstig voor de werkgelegenheid.8 Over welke categorie de meeste economische groei tot stand brengt, is minder concreet iets te zeggen. Niet alleen de kleinschaligheid bepaalt het karakter, ook het feit dat de ondernemer zijn stempel op het bedrijf drukt. Een manager in het grootbedrijf doet dat veel minder.9 Volgens de econoom Schumpeter is de ondernemer een soort stoorzender in de economische orde: door innovaties en het maken van nieuwe combinaties van bestaande elementen zorgt hij voor beweging en verandering en 1
Voor een overzicht van alle gebruikte afkortingen zie bijlage. Peter Risseeuw en Roy Thurik (red.), Handboek ondernemers en adviseurs: management en economie van het midden- en kleinbedrijf (Deventer 2003), 34.. In de gebruikte rapporten ligt de grens in het merendeel van de gevallen op 100 werknemers. Daarom is dit in rapport gekozen voor deze maximale grootte gekozen, om vergelijkingen mogelijk te maken. Als er uitgegaan wordt door een organisatie van een andere standaard, zal dit waar nodig vermeld worden. Zo gaat MKB-Nederland uit van het MKB als een groep bedrijven van 1-250 werknemers, de Europese definitie. 3 Voor de precieze cijfers zie bijlage. 4 www.cbs.nl 5 Cijfers uit: K. L. Bangma, Kleinschalig ondernemen. Structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB (EIM, Zoetermeer 2002). 6 www.mkb.nl op 01/10/03 7 K.L.Bangma, N. Bosma en P. Gibcus, Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Editie 2002 (EIM, Zoetermeer 2003), 5-6. 8 Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 25-26. 9 De in de literatuur genoemde eigenschappen schetsen een ideaalbeeld, de ondernemer zal in de praktijk in meer of mindere mate aan deze karaktereigenschappen voldoen. Zo worden genoemd: opportunisme, inventiviteit, creativiteit, vindingrijkheid, gedrevenheid, ambitie en een geringere risico-aversie. Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 29. 2
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 7
permanente verschuiving van het economisch evenwicht. Zo zorgt hij dat de economie in beweging blijft.10 Het MKB is kortweg te karakteriseren als: flexibel met korte en directe communicatie richting de consument (kan dus directer op diens wensen in te spelen), alsook intern; gespecialiseerd; voorzien van duurzamere werkgelegenheid; zelfstandig; uitgerust met goede mogelijkheden tot implementatie van kennis en ideeën. Het grootbedrijf daarentegen is log door bureaucratie; daardoor langzamer in (re)actie; heeft vaak een brede productlijn; heeft meer mogelijkheden wegens een groot kapitaal en grotere arbeidskracht (zie hiervoor ook par. 1.4). 1.2 Wat is innovatie? De kreet 'Nederland innoveert niet genoeg' is de afgelopen tijd volop in de media te horen. Wat is innovatie eigenlijk? Bij innovatie gaat het niet alleen om de ontwikkeling van een nieuw product of productieproces, maar ook om de implementatie van deze vernieuwing in de bedrijfsvoering. Hierbij is het proces naar de uiteindelijke vernieuwing van belang. Een verandering wordt pas als een innovatie beschouwd als die voor het bedrijf een belangrijke vernieuwing betekent. Ook als andere bedrijven de kennis wellicht al langer toepassen. Volgens alle definities heeft innovatie betrekking op ‘iets nieuws’. De vraag is: nieuw voor wie? Nieuw voor het bedrijf, nieuw voor de sector of nieuw voor iedereen? Zonder enige aanpassing aan zijn veranderende omgeving zal een bedrijf niet kunnen voortbestaan. Niet iedere verandering in een bedrijf is echter als innovatie te bestempelen. Bij het meten van innovatiekracht moet dan ook niet alleen gekeken worden naar inputfactoren (vaak met name R&D-kapitaal11 en/of R&D-arbeid) en naar outputfactoren (zoals het aantal octrooien), maar zeker ook naar het proces, de zogenaamde 'throughput', waarin kennis en kapitaal tot het uiteindelijke product worden verwerkt. Elke innovatie moet in dit proces ingepast worden. Tijdens de throughput wordt de innovatie binnen het kader van de bedrijfsvoering geplaatst. Hierbij spelen in ieder geval niet-technologische aspecten van innovatie een belangrijke rol (zie hieronder).12 In zijn advies aan de minister van Economische Zaken noemt de Adviesraad voor het Wetenschapsen Technologiebeleid (AWT) een aantal kenmerken van innovatie. Ten eerste is dat de complexiteit voor individuele bedrijven. Door toenemende specialisatie en noodzakelijke combinaties van verschillende technieken wordt het voor bedrijven moeilijker om alle competenties voor innovatie zelf in huis te hebben. Samenwerking met en uitbesteding aan derden zijn daarom nodig. Ten tweede stelt de raad dat innovatie meer is dan R&D. Door (onder andere) groeiende concurrentie is bovendien marktkennis van toenemend belang. Verder verdienen de volgende punten bij beleid rond innovatie aandacht: kennisgeneratie en kennisuitwisseling (tussen bedrijven onderling en met kennisinstellingen); dynamiek tussen groot en klein; R&D (en waar dit precies plaatsvindt); niettechnologische aspecten; financiering van innovatie; en de verschillen tussen industrie en dienstensector.13 Het CBS noemt in de publicatie Kennis en economie 2002 de definitie van het begrip innovator van het Oslo Manual (OESO, 1997): “tot de groep (technologische) innovatoren behoren in eerste instantie bedrijven die nieuwe of sterk verbeterde producten op de markt gebracht hebben, dan wel nieuwe of sterk verbeterde productieprocessen in gebruik hebben genomen, mede door toepassing van nieuwe technologie.”14 In deze definitie wordt een sterk verband gelegd tussen innovatie en technologie. Innovatie is echter meer dan techniek alleen. Ook niet-technologische vernieuwingen behoren er toe, met name in sectoren waarin techniek slechts een ondersteunende functie vervult, zoals de dienstensector.
10
Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 111-112 De Engelse afkorting R&D staat voor research&development, oftewel onderzoek en ontwikkeling. 12 De onderdelen behorend bij het proces zoals genoemd in onderzoek van EIM zijn: voortdurend vernieuwen, vernieuwingsplan, certificering, organisatieverandering, klant- en marktonderzoek en samenwerking. A.P. Muizer en A. Bruins, Innovatie in het MKB: veel potentie (EIM, Zoetermeer 2003), 8. 13 Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, Backing Winners. Van generiek technologiebeleid naar actief innovatiebeleid (2003), 13-14. Gedetailleerde uitwerking op p. 15-25. 14 Centraal Bureau voor de Statistiek, Kennis en economie 2002. Onderzoek en innovatie in Nederland (Voorburg en Heerlen 2003), 159. 11
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 8
Niet technologische aspecten van innovatie Het CBS onderscheidt de volgende niet-technologische aspecten: strategie, management, reorganisatie, marketing en puur esthetische productaanpassingen (uiterlijk).15 Bovendien bestaat er verschil tussen niet-technologische innovatie en niet-technologische aspecten van innovatie.16 Het onderscheid tussen deze twee is niet altijd even helder en is moeilijk in concrete voorbeelden te vatten. Bij niet-technologische innovatie kan aan bovenstaande zaken zoals reorganisatie en marketing gedacht worden. Te denken valt aan nieuwe manieren om klanten te bedienen, om de klantvriendelijkheid te vergroten en zo meer klanten aan te trekken of ze te binden. Een ander voorbeeld is verandering van het uiterlijk van een product (bijvoorbeeld kleur) zonder dat hier nieuwe technieken aan te pas komen. Niet-technologische aspecten van innovatie hebben betrekking op het hierboven genoemde proces waarin innovaties in de bedrijfsvoering geïmplementeerd worden. In een onderzoek uit 2002 naar de invloed van niet-technologische aspecten op, en de relatie met het innovatieproces. Definieert het NTA als volgt: 'bedrijfskundige aspecten die van invloed zijn op het vermogen van bedrijven om op ideeën te komen en deze met succes te ontwikkelen tot nieuwe technologieën of technologisch nieuwe of verbeterde producten'. 17 De volgende aspecten worden onderscheiden: strategie en visie, organisatie en management, cultuur en leerklimaat, ontwikkeling, design en marketing, en menskracht en middelen. Buiten het bedrijf zijn dit onder andere marktomstandigheden en het overheidsbeleid. In deze opsomming keren de meeste van de CBS aspecten terug. Darnaast wordt een aantal nieuwe genoemd. Eén van de conclusies is dat NTA voor 25 à 35% het innovatiesucces van bedrijven verklaart en dus de aandacht verdient. Per bedrijf verschilt welk aspect de meeste aandacht zou moeten krijgen. NTA is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf; de overheid kan de helpende hand bieden door kennisoverdracht, advies en het creëren van goede randvoorwaarden.18 Het is moeilijk om niet-technologische innovatie cijfermatig in beeld te brengen, omdat de uitwerking ervan niet concreet te vangen is (bijv. het percentage van de omzetstijging dat te danken is aan een innovatie). Het blijft echter een belangrijk onderdeel. Alleen kijken naar R&D levert een te beperkt beeld op. Innovatie, en zeker niet-technologische innovatie, is meer dan dat.19 Er moet blijvend aandacht zijn voor de niet-technologische aspecten, die de innovatie moeten inbedden in een bedrijf. Wat is het belang van innovatie? In de Nederlandse economie staat kennis steeds meer centraal, net als de andere westerse landen. Maar ook elders in de wereld gaan de ontwikkelingen snel. Het gevecht om de gunsten van de consument wordt al in alle hevigheid gevoerd. Die consument stelt steeds hogere eisen aan producten en verandert steeds sneller qua voorkeur. Doordat men steeds modernere of modieuzere producten wil, is de gebruiksduur ervan korter. Mensen zijn eerder op een product uitgekeken. Dit betekent niet dat producten kwalitatief slechter zijn dan vroeger. In andere delen van de wereld zijn de loonkosten lager en arbeidsmarkten groter. Daar kan men beter en sneller inspringen op nieuwe wensen. Met name de basisproductie wordt steeds meer naar deze regio's verplaatst. De technische kennis en vaardigheden nemen daar bovendien steeds sneller toe. China bijvoorbeeld heeft een enorm potentieel aan technische kenniswerkers en dat blijft de komende tijd sterk groeien. In de toekomst kunnen deze kenniswerkers ook op hoogwaardige producten met het Westen gaan concurreren. Economieën zoals de Nederlandse worden daarom gedwongen door inzet van kennis hun concurrentiepositie te behouden en verbeteren. Innovatie is daarbij het toepassen van kennis om duurzame economische groei tot stand te brengen.20 1.3 Innovatie in Nederland: een situatieschets Wat is nu precies de stand van zaken rond innovatie in Nederland? Er zijn zowel negatieve als (enigszins) positieve geluiden te horen.21 Dit kan een verwarrend beeld opleveren, omdat op een aantal kritieke punten de meningen verschillen. Het gaat er hier niet om te bepalen welk beeld het juiste is, maar om een overzicht van de publicaties te geven. 15
CBS, Kennis en economie 2002, 253. Innovatiebrief EZ, deel 1, 30. 17 Hierbij werd een verdere differentiatie gemaakt tussen koplopers en volgers, en tussen bedrijven die wel en die niet samenwerkten met derden. Ook waren alleen bedrijven uit de industrie onderwerp van studie. 18 J.P.J. de Jong en Y. M. Prince, Effectief technologisch innoveren. De rol van niet-technologische aspecten bij innovatie in industriële bedrijven (EIM, Zoetermeer 2002), 7-20 en 23. 19 Stichting Nederland Kennisland, Tijd om te kiezen. Kenniseconomie Monitor 2003 (2003), 35. 20 Innovatiebrief EZ 'In actie voor innovatie. Aanpak van de Lissabonambitie' (2003), deel I, 9. 21 Er zijn over dit onderwerp de afgelopen jaren veel publicaties verschenen. Het is niet mogelijk om deze hier allemaal te behandelen, hier worden er slechts een aantal van de in mijn ogen relevante organisaties of instellingen aangehaald. 16
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 9
Dit onderzoek richt zich specifiek op het MKB. Dit gebeurt echter niet alle in onderzoeken. Deze richten zich vaak op het hele Nederlandse bedrijfsleven. Zo is bijvoorbeeld de kleinste categorie bedrijven in de innovatie-enquête van het CBS die van 10-50 werknemers. Kenniseconomie in het algemeen In de Innovatiebrief van oktober 2003 signaleert het ministerie van Economische Zaken een aantal sterke en zwakke punten in de Nederlandse kenniseconomie. Nederland scoort op een aantal factoren hoog ten opzichte van onze EU-partners, te weten: - hoog kwaliteitsniveau van wetenschappelijk onderzoek; - goede prestatie bij patenten; - relatief hoge medefinanciering van publiek toegepast onderzoek door het bedrijfsleven22; - goed gebruik van en toegang tot ICT; - een bevredigend aantal kenniswerkers in het algemeen. Daarentegen kent Nederland ook: - een toenemende achterstand van R&D-intensiteit bij bedrijven; - een groeiend tekort aan kenniswerkers (met name bèta's, technici en R&D-ers); - te weinig innovatief ondernemerschap; - te weinig benutting van resultaten van wetenschappelijk onderzoek; - zwakke punten in de wisselwerking tussen kennisinfrastructuur en bedrijfsleven; - problemen rond de financiering van innovatie.23 Nederland kent dan ook een zogenaamde innovatieparadox: hoewel er genoeg kennis is, en de juiste kennis ook voorhanden is, wordt deze niet in de gewenste mate toegepast.24 Het CPB is in zijn rapport De pijlers onder de kenniseconomie kritisch over het gebruik van internationale vergelijkingen, die vaak als basis voor het peilen van de Nederlandse innovatiesituatie dienen. Bovendien constateert het bureau dat er geen overeenstemming bestaat over welke indicatoren relevant zijn bij metingen van de kenniseconomie. Niet alle indicatoren wegen even zwaar en dat verklaart de wisselende score van Nederland in de verschillende Europese rapporten. Bovendien schetsen deze factoren een beperkt beeld: zij geven alleen de problematiek op hoofdlijnen weer. Beginnende problemen op lagere niveaus blijven zo buiten beeld.25 Toch schetst ook het CPB een beeld van de kenniseconomie op basis van internationaal vergelijkbare indicatoren: Nederland kent volgens het bureau in 2002 een hoog gemiddeld opleidingsniveau en scoort bij internationaal vergelijkende toetsen goed, maar kent tegelijkertijd een hoog percentage schoolverlaters, achterblijvende prestaties van achterstandsgroepen en een lerarentekort. Op wetenschapsgebied is er een hoge onderzoeksproductie met een relatief hoge financiële bijdrage van het bedrijfsleven, maar daarentegen ook weinig octrooiverwijzingen naar Nederlands onderzoek, of gebruik van dit onderzoek door innoverende bedrijven. Rond de technologie valt er volgens het CPB te constateren dat Nederland qua innovatie-intensiteit26 een middenmoter is. Er wordt weinig aan R&D gedaan. Dit komt echter doordat de Nederlandse specialisaties met name in R&D-extensieve sectoren liggen.27 Met het doel de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven tot meer innovatie aan te zetten, schetst Stichting Nederland Kennisland in haar Kenniseconomie Monitor 2003 een triest beeld van de staat van de kenniseconomie: "Ons land heeft in vergelijking met andere Europese landen een laag opgeleide bevolking, weinig onderzoekers, een achterblijvende productiviteit, weinig omzet uit nieuwe producten, weinig startende bedrijven vanuit de universiteiten en hogescholen, een cultuur die ondernemerschap sterkt ontmoedigt, matig draaiende instituties en er is weinig kennisuitwisseling via netwerken. Deze sombere opsomming is het logische gevolg van geringe investeringen in de opleiding van de bevolking, lage bedrijfsinvesteringen in innovatie en een haperend systeem met een overvloed aan praatcircuits."28 In deze Monitor wordt aan de hand van een model van de voorwaarden 22
Het aandeel overheidsubsidie dat instellingen zoals TNO en de Technologische Topinstituten ontvangen is lager dan in andere Europese landen; het aandeel van het bedrijfsleven is dan dus groter. 23 Innovatiebrief EZ, deel II Analyse van de Nederlandse innovatiepositie, 7-9. 24 Innovatiebrief EZ, deel II, 15. 25 Centraal Planbureau, Pijlers onder de kenniseconomie. Opties voor institutionele vernieuwing (Den Haag 2002), 33-47. 26 Innovatie-intensiteit: innovatie-uitgaven als percentage van de toegevoegde waarde die deze innovaties bewerkstelligen. 27 CPB, Pijlers onder de kenniseconomie, 230-231. 28 Nederland Kennisland, Tijd om te kiezen, 60. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 10
voor een goede kenniseconomie, geschetst hoe Nederland in vergelijking met andere Europese landen scoort op een aantal innovatie-indicatoren en innovatievoorwaarden. Zo doet Nederland onder andere niet goed op de volgende punten: -
onderwijsuitgaven als percentage van het BBP; percentage afgestudeerden in bètastudies en techniek; investeringen in R&D (publiek en privaat); innovatiedynamiek (relatie startende en stoppende bedrijven); aantal onderzoekers.29
Het CBS presenteert in Kennis en economie 2002 een cijfermatig beeld rond innovatie. Het percentage innoverende bedrijven lag in de periode 1998-2002 op 34%.30 Dit is een terugloop van een aantal procenten ten opzichte van voorafgaande perioden. De industrie doet het sectormatig gezien het beste (54% innoveert tegenover 30% bij de diensten en 24% bij de overige sectoren). Daarbij worden de meeste innovaties gerealiseerd door het eigen bedrijf en staat samenwerking met derden op de tweede plek. Van de productinnovaties is respectievelijk 42% (industrie) en 39% (diensten) nieuw voor de markt. Het aantal bedrijven met ook niet-technologische innovaties is gedaald naar 45% (was 59% in de periode 1996-1998), waarbij het aantal bedrijven met alleen niet-technologische innovaties daalde van 46% naar 32%. Het aandeel geheel niet-innovatoren steeg dus ten opzichte van de enquête van twee jaar eerder. Het CBS concludeert dat gemiddeld gezien de helft van de bedrijven innoveert, technologisch dan wel niet-technologisch, waarbij de helft beide realiseert.31 1.4 Innovatie in het MKB Het MKB vormt een specifieke groep in onze economie. Het MKB is niet te karakteriseren als een groot bedrijf in het klein. MKB bedrijven zijn niet alleen anders vanwege de kleinere schaal, ook hun bedrijfsvoering en interactie met klanten is wezenlijk anders. Mede hierdoor verscillen ook de mogelijkheden tot innovatie tussen grote en kleine bedrijven. Ten eerste is het in het MKB de ondernemer die de aanzet geeft tot innovatie, terwijl in het grootbedrijf dit vaak werknemers op technische posten zijn. De ondernemer heeft zoveel mogelijk het overzicht en kan daardoor makkelijker inspringen bij problemen. Ten tweede is er verschil in de 'innovatiestructuur'. Zeker de kleinste bedrijven, en ook het grootste deel van het middenbedrijf, hebben geen aparte R&D-afdeling, simpelweg omdat zij niet genoeg werknemers in dienst hebben om R&D uit te voeren. Specifieke R&D-uitgaven zullen dan ook moeilijker terug te vinden zijn. Het MKB heeft ook minder (technisch) specialisten in huis en zal hierdoor vaker een beroep moeten doen op een collega/concurrent. Ten derde ontbreekt de bureaucratie, in tegenstelling tot het grootbedrijf. Innovatie in het MKB is daardoor meer ad hoc. Naar behoefte wordt er ruimte voor gecreëerd. Dit biedt de mogelijkheid tot betere tussentijdse aanpassingen, maar kan tegelijkertijd ook de slagingskans verminderen. Ten vierde heeft het MKB het voordeel van een directere communicatie: intern en met de klant of met de toeleverancier (dat kan overigens een grootbedrijf zijn).32 Het grootbedrijf profiteert van zijn grotere omvang. Het heeft meer kapitaal ter beschikking, arbeidsruimte voor R&D en bovendien meer (technisch) materieel om in te zetten bij de ontwikkeling van nieuwe producten of processen. Het grootbedrijf zal zich dan ook eerder dan het MKB richten op de meer fundamentele aspecten van de technologie (waarbij zij bij veelbelovende ontwikkelingen soms zelfs nog dieper gaan dan universiteiten en andere onderzoeksinstellingen). Het MKB is juist beter in kleinschalige toepassingen, het maken van nieuwe combinaties en kleine aanpassingen aan producten. Het MKB loopt bij innovatie wel een groter risico omdat zij zich veelal op één innovatie moet richten. Aan de andere kant is ontwikkeling op vraag van de klant mogelijk. Afzet lijkt daarbij meer verzekerd. Er lijkt bovendien een paradox te liggen: aan de ene kant heeft een MKB-bedrijf de mogelijkheid tot meer radicale innovaties door zijn flexibiliteit, maar kan aan de andere kant door de geringere risicospreiding makkelijker over de kop gaan. Slechts een klein deel van het MKB zal
29
Dit hoewel de zeven van de twaalf Nederlandse universiteiten in de top-20 van wetenschappelijke publicaties met hoge impact staan en de fundamentele kennis en waarde van Nederlandse hoger opgeleiden goed aangeschreven staan.Voor de details, zie de inhoud van de Kenniseconomie Monitor 2003. 30 Het aantal innoverende bedrijven ligt hoger omdat er meer bedrijven zijn die vernieuwingen doorvoeren, maar deze waren in de periode 1998-2000 nog niet in een innovatie geresulteerd. 31 CBS, Kennis en economie, 127-128, 159-168 en 179-184. De gegeven cijfers zijn gemiddelden, tenzij anders aangegeven is. Bij gemiddelde cijfers scoort bij verdeling in sectoren de industrie bovengemiddeld en de sector overig daaronder. De diensten zitten het meest rond het gemiddelde. Voor tabellen en meer gedetailleerd materiaal, zie de uitgave van het CBS. 32 Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 329-332. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 11
uiteindelijk bereid zijn het economische risico van een dergelijke innovatie te nemen.33 Het gros van de bedrijven zal slechts wijzigingen aan producten en processen doorvoeren om met de veranderde wensen van de consument mee te gaan.34 Het MKB heeft andere innovatiemogelijkheden. Het profiteert bijvoorbeeld van de praktijkkennis in de hoofden van de werknemers. Deze praktijkkennis brengt unieke vaardigheden met zich mee. Daarnaast heeft het het al eerder genoemde voordeel van korte communicatielijnen met de klant en de capaciteit om door informele communicatie goed op diens wensen in te spelen. Ook kent het MKB minder bureaucratie (de eerdere genoemde flexibiliteit) en heeft het door kleinschaligheid een beter overzicht van welke zaken er bij één activiteit betrokken zijn. Als laatste zijn MKB-ers goed gemotiveerd omdat zij zelf meer direct de gevolgen van de innovatie (goed of slecht) merken.35 Maar ook het MKB zelf dient niet over één kam geschoren te worden, ook daarbinnen bestaan verschillen. De ene ondernemer kent bijvoorbeeld meer risicoaversie dan de ander. Op het eerste gezicht lijkt het grootbedrijf meer innovatiekracht te hebben, omdat het meer middelen heeft om in te zetten. Dit beeld blijkt echter niet te kloppen. Kleine bedrijven doen minder aan R&D, maar als zij ertoe komen is het vaak intensiever dan bij grootbedrijven. Ook komen kleinere bedrijven minder vaak tot nieuwe producten, maar indien het gebeurt, maakt het een groter aandeel van de omzet uit dan bij het grootbedrijf.36 EIM doet een vergelijkbare constatering: het middenbedrijf behaalt meer omzet met nieuwe of verbeterde producten en uit R&D dan het grootbedrijf, hoewel het aantal bedrijven dat aan innovatie doet, lager ligt.37 In Kennis en economie 2002 worden door het CBS een aantal knelpunten genoemd zoals gebruikt in hun innovatie-enquête. Bedrijven konden aangeven of deze werden ervaren. Daarbij wordt allereerst gesignaleerd dat de vastgestelde knelpunten niet altijd tot het uitblijven van innovatie leiden; de innovatie kan er ook in meer of mindere mate door worden vertraagd. De knelpunten waarvan bedrijven konden aangeven dat ze er hinder van ondervonden waren: economische risico's, te hoge kosten van innovatie, onvoldoende personeel, ontoereikende technologische kennis, inflexibele organisatie, financieringsgebrek, onzekere markt, regelgeving en lage productacceptatie.38 EIM maakt een onderscheid naar de knelpunten in drie groepen, die alle betrekking hebben op een bepaald deel van de innovatie: de inputzijde, het proces, outputzijde. Bij de input noemen zij de volgende knelpunten: financiering (problemen rond verstrekking, solvabiliteit en liquiditeit), gekwalificeerd personeel (gebrek in kwalitatieve en kwantitatieve zin), kennis (-absorptie door bedrijven). In het procesgedeelte gaat het veelal mis rond de strategie (ontbreken doelstellingen) en regelgeving (administratieve lasten). Bij de output als laatste wordt men geconfronteerd met problemen om de kosten en baten op juiste wijze tegen elkaar af te wegen en de commerciële risico's die aan innovaties verbonden zijn. Daarnaast hebben bedrijven andere redenen om niet met innovatie bezig te zijn: men acht het niet nodig, de marktomstandigheden zijn ongunstig of het bedrijf heeft al eerder innovaties doorgevoerd waardoor het nu niet aan de orde is.39 Bovendien biedt EIM in een eerdere studie naar niet-technologische aspecten van innovatie een goed inzicht in hoe deze factoren innovatiesucces kunnen bewerkstelligen. Uit dit onderzoek blijkt dat de knelpunten rond innovatie deels bij de bedrijven zelf liggen. Veel van deze interne knelpunten komen voort uit een gebrek aan 'kennis, kunde en ervaring' rond NTA bij bedrijven. Ook op dit punt is er te weinig kennis voorhanden die beter vanuit de kennisinstellingen verspreid zou moeten worden. Daarnaast zijn er ook knelpunten in het innovatiesysteem, het algemeen economische kader waarin de innovaties moeten worden uitgevoerd. Bij het verhelpen van deze knelpunten kan de overheid een rol spelen. Uit gegevens in het CPB-rapport kan worden afgeleid dat het nog niet zo slecht gesteld is met innovaties in het MKB. Het rapport meldt dat Nederland goed scoort op bedrijfsgerichte immateriële investeringen40, qua innovatie-intensiteit zoals reeds gezegd een middenmoter is, maar een hoge 33
Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 86-88. Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 327. Er wordt hier de volgende definitie van innovatie voor ondernemers en bedrijven genoemd: 'Innovatie is de ontwikkeling en/of aanwending van producten of productieprocessen die een substantiële leerinspanning eist.' 35 Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 86. 36 Risseeuw, Handboek ondernemers en adviseurs, 91-94. 37 EIM, Innovatie in het MKB, 9. 38 CBS, Kennis en economie 2002, 169-173. 39 EIM, Innovatie in het MKB, 11-13 40 Dit zijn : R&D door het bedrijf zelf, aankoop van software, uitgaven aan advertenties en betalingen aan het buitenland voor royalty's en licenties. Vooral aan dit laatste geven Nederlandse bedrijven relatief veel uit. 34
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 12
innovatiegraad kent. De innovatiegraad geeft aan hoeveel bedrijven innoveren, niet de mate waarin ze dit doen. Omdat het aantal grote bedrijven in Nederland klein is, kan worden afgeleid dat bij een hoge innovatiegraad een groot deel van het MKB innoveert. De R&D investeringen zijn over het algemeen laag, maar dit komt met name doordat de specialisaties van Nederland vaak in R&D-extensieve sectoren liggen.41 EIM signaleert dat ondanks de grotere efficiëntie van R&D-investeringen in het middenbedrijf (10-100 werknemers) het aantal innovatoren achterblijft, alsook de relatieve omvang van die R&Dinvesteringen. Tevens maakte het instituut een belangrijk onderscheid tussen koplopers en volgers in de groep innovatoren. Beide innoveren, maar de manier waarop verschilt sterk. De eerste groep innoveert op proactieve wijze, de tweede investeert slechts in bestaande technieken. Door knelpunten weg te nemen zouden ook zij op meer anticiperende wijze moeten kunnen innoveren. Uit het onderzoek blijkt dat in de industrie 50% van het middenbedrijf innoveert, en in de dienstensector 29%.42 In de industrie signaleert MKB-Nederland in de derde MKB-Industriemonitor een 'somber scenario'. Niet alleen is het aantal bedrijven dat nieuwe producten voorgebracht heeft de afgelopen vier jaar gehalveerd (60% in 1999 naar 31% in 2003), een deel van die producten is bovendien niet geheel nieuw, maar slechts gedeeltelijk. Daarbij werkt ook maar één op de tien ondernemingen samen met een kennisinstituut en slechts een klein gedeelte onderling. Drie op de tien bedrijven doet zelfs helemaal niets met innovatie.43 Deze industriemonitor geeft een beeld voor het MKB, hoewel dit groter is dan alleen de industriële sector. Omdat de niet-technologische innovatie minder aan bod komt en moeilijker in cijfers te vangen is, is hier ook minder informatie over beschikbaar. Bovendien is de aandacht voor de 'zachte' kant van innovatie pas iets van de laatste paar jaar en is hier minder vergelijkend cijfermateriaal over beschikbaar. De conclusie die uit bovenstaande feiten getrokken kan worden, is dat de basis (met name op gebied van de ontwikkeling van kennis) goed is, maar dat het schort aan de uitwerking. Dit is de eerder genoemde innovatieparadox. Bovendien lijken we steeds verder achterop te raken, doordat de groei op een aantal kritieke factoren, zoals investeringen in R&D en onderwijs, alsook het aantal hoger opgeleiden afneemt. Het European Innovation Scoreboard 2001 plaatst Nederland dan ook in de groep van 'losing momentum'. Op de door hen gebruikte indicatoren scoort Nederland boven het Europees gemiddelde. Nederland kent echter wel een teruglopende groei.44 De verschillende rapporten zijn het in grote lijnen met elkaar eens over welke problemen er zijn. Zij leggen wel de nadruk op de technische kant van innovatie, terwijl de niet-technologische kant ook van belang is. Bovendien betreffen de onderzoeken het gehele spectrum van bedrijven, waardoor het beeld voor het MKB niet compleet wordt. Hoewel niet in detail duidelijk is hoe het met innovatie in het MKB gesteld is, is wel in grote lijnen helder waar het aan schort. Dit beeld biedt dan ook voldoende basis om de knelpunten nader uit te werken.
41
CPB, Pijlers onder de kenniseconomie, 172-184. EIM, Innovatie in het MKB, 9-11 en 14. Er wordt bovendien per sector nog een onderscheid gemaakt naar productinnovatoren en procesinnovatoren. In de industrie is dit respectievelijk 40% en 33%, bij de diensten 25% en 13%. In een ander rapport wordt meer inzage gegeven in hoe de verschillende onderdelen van de sector ten opzichte van het gemiddelde presteren. C.C. van de Graaff, R.M. Braaksma en P. Gibcus, De innovativiteit van de Nederlandse industrie en dienstensector 2002 (EIM, Zoetermeer 2002). 43 MKB-Nederland, MKB-Industriemonitor 3. De vinger aan de pols in het industriële MKB (Delft 2003), 17. 44 Europese Commissie, European Innovation Scoreboard 2001 (2002), 14. Welke indicatoren precies gebruikt zijn wordt in dit rapport niet genoemd. De andere drie gebruikte categorieën zijn 'moving ahead', 'catching up' en 'falling further behind'. Rapport is te vinden op: http://trendchart.cordis.lu/Reports/Documents/SEC_2001_1414_EN.pdf 42
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 13
Om vanuit de praktijk meer inzicht te krijgen in de knelpunten rond innovatie in het MKB is met elf professioneel bij het MKB, ondernemen en innovatie betrokken personen een interview
Hoofdstuk 2: De resultaten van de interviews gehouden (voor een overzicht van de geïnterviewden zie blz. 42). De resultaten van de interviews worden tegen een theoretische achtergrond behandeld. 2.1 Inleiding Bij de interviews zijn vier aandachtspunten als leidraad gebruikt, te weten: -
ondernemerschap en organiserend vermogen (par. 2.2); kennisoverdracht en kenniscirculatie (par. 2.3); technisch personeel, imago en salariëring (par. 2.4); ondoorzichtigheid en slechte aanspreekpunten (par. 2.5).
Het onderwerp octrooien wordt daarna kort aan de orde gesteld, gevolgd door een beschrijving van het TechnologieCentrum Noord-Nederland (par. 2.6). Bij de bespreking van de aandachtspunten wordt geen onderverdeling gemaakt naar sectoren. Dit heeft twee redenen. Ten eerste zijn wel- en niet-innoverende bedrijven sectorbreed te vinden. Problemen met innovatie worden sectoroverschrijdend ervaren, ook al kunnen bepaalde problemen zich in de ene sector duidelijker voordoen dan in de andere. Dit heeft te maken met de tweede reden voor een andere onderverdeling: de verschillende soorten innovatie die in het eerste hoofdstuk zijn genoemd. De dienstensector zal zich meer met niet-technologische innovatie dan met technologische innovatie bezighouden. Technologische innovatie zal meer in de industrie plaatsvinden. Zij zullen op deze vlakken dan ook meer problemen ervaren. De dienstensector kent bovendien het probleem dat innovaties minder grijpbaar zijn, waardoor het moeilijker is knelpunten vast te stellen. In dit onderzoek is er voor gekozen om een inventarisatie te maken van de knelpunten die op dit moment door het MKB als geheel worden ervaren. Voor doeltreffender beleid is diepgaander onderzoek, uitgesplitst naar sectoren nodig. Er wordt wel een andere onderverdeling aangehouden. Dit is van belang om te erkennen dat er verschillende 'stadia' zijn waarin een bedrijf zich met betrekking tot innovatie kan bevinden. Bovendien moeten de voorwaarden voor innovaties voor elke sector goed zijn, of dit nu de industrie of de diensten zijn. Om te weten welke dit zijn, moet er ook op een meer algemene manier naar de knelpunten worden gekeken. Hieronder zullen deze in detail worden beschreven. Uit de interviews is gebleken dat wat betreft innovatie het MKB in verschillende groepen in te delen is. Deze indeling is sectoroverschrijdend, waarmee bedoeld wordt dat één groep niet uit één specifieke sector komt. De procentuele verdeling over de groepen verschilt wel per sector. Ieder bedrijf, ongeacht de sector, moet vernieuwen om het hoofd boven water te houden en de continuïteit te bewaren. Innovatie is echter meer dan deze noodzakelijke vernieuwingen. In het bedrijfsleven zijn rond innovatie grofweg de volgende groepen te onderscheiden: -
De innovatieve voorhoede. Dit is een groep die veel aandacht aan innovatie besteedt, aan R&D doet en nieuwe producten aflevert. Hier wordt, al dan niet in samenwerkingsverband, zelf nieuwe kennis ontwikkeld. Deze groep is echter maar klein.
-
De groep die wil innoveren en dit doet door mee te draaien in kennisoverdrachtprojecten, en zo bestaande kennis implementeert in de huidige bedrijfsvoering. Zij maken zoveel mogelijk gebruik van up-to-date kennis, zonder dat zij direct aan de totstandkoming ervan hebben bijgedragen.
-
De groep die wel wil innoveren, maar alleen met minimaal risico. Het gaat bij hen vooral om het doorvoeren van aanpassingen. Ook hier is er sprake van kennisoverdracht, maar nu van 'bewezen' kennis. Dit zijn de noodzakelijke verbeteringen om mee te komen met de nieuwe productontwikkelingen. Echt nieuwe producten zullen hier niet uit voort komen.
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 14
-
De groep die wel de potentie heeft om te innoveren, maar zich er (nog) niet mee bezighoudt. Deze groep is gebaat bij impulsen over het hoe en wat en zal dan tot innovatie overgaan.
-
De groep die niet innoveert en hier op korte termijn ook niet toe over gaat. Dit zijn de bedrijven die niet willen of kunnen. Deze groep is het grootst. Door betrokken werkgevers- en andere organisaties wordt aangegeven dat ze hen niet in hun acties meenemen; de groep wordt echter niet uitgesloten. Het succes van anderen en de eigen mogelijkheden worden aan hen kenbaar gemaakt. Er wordt echter geen moeite gedaan hen met alle macht erbij te slepen. Het meeste werk wordt verzet voor de innoverende groep, de voorhoede.
Cijfermatig is er over de verdeling van bedrijven over deze groepen weinig concreets te zeggen. Werkgeversorganisatie VNO-NCW probeert momenteel vast te stellen hoe de verdeling over deze groepen is. Duidelijk is wel dat er een zeer grote groep is die veel mogelijkheden heeft, maar deze niet optimaal benut. Hier kan nog veel winst behaald worden door op nieuwe manieren te kijken hoe deze bedrijven bij innovatie betrokken kunnen worden. Een deel van het MKB houdt zich wel degelijk bezig met innovatie. Dit wordt alleen niet als zodanig geregistreerd of geïmplementeerd in de bedrijfsvoering. Het zorgt echter wel voor groei in het bedrijf. De strategische aandacht voor innovatie is dus klein, maar de innovatiekracht is in potentie groot. Bij beleidsformulering is van belang rekening te houden met deze indeling: de oplossingen liggen voor de groepen op verschillende gebieden. De aandacht dient wel in eerste instantie te gaan naar bedrijven die willen innoveren. Daar zijn de resultaten te behalen. Bedrijven die niet willen, moeten niet uit alle macht bij het geheel betrokken worden. Enkele geïnterviewden uitten het als volgt: 'niet aan dode paarden trekken'. 2.2 Ondernemerschap en organiserend vermogen De belangrijkste voorwaarde voor een goed werkend bedrijf is goed ondernemerschap. Een aantal aspecten van de ondernemer en zijn bedrijf zijn van belang om de knelpunten die zij ervaren te kunnen plaatsen. Een belangrijk verschil met het grootbedrijf is dat in een MKB-bedrijf de staforganisatie (veelal) ontbreekt. De ondernemer leidt het bedrijf; er is vaak geen apart kader dat het overzicht kan houden. Ondernemer en medewerker staan dicht bij elkaar. De aandacht voor innovatie is klein, omdat een belangrijk deel van tijd van de ondernemer vaak in het draaiende houden van het bedrijf wordt gestoken. Op het moment dat de zaken goed gaan heeft de ondernemer geen tijd voor innovatie, omdat hij bezig is zijn orders af te handelen. Wanneer zijn opdrachten teruglopen, is hij in eerste instantie bezig zijn klanten terug te krijgen alvorens naar structurele aanpassingen in zijn bedrijf te kijken. Een niet-innoverende houding komt dus in eerste instantie door een gebrek aan tijd, alsook door gebrek aan overzicht om te zien waar de problemen liggen. Er zijn ook knelpunten te signaleren in de organisatie van het bedrijf. Het schort vaak aan de niettechnologische aspecten, bijvoorbeeld de strategie of het management rond innovatie. De ondernemer heeft als het gaat om innovatie te weinig inzicht in zijn eigen bedrijf. Hij weet bijvoorbeeld slecht met welke producten of onderdelen daarvan hij zijn winst behaalt. Zodoende is hij zich ook niet bewust waar innovaties het meeste rendement zouden kunnen opleveren. Dit hangt samen met het feit dat ondernemers zich vaak niet bewust zijn van de daadwerkelijke innovaties die zij voor één klant uitgevoerd hebben, en implementatie hiervan in de bedrijfsvoering achterwege blijft. De ondernemer richt zich daarnaast teveel op het product, waardoor hij te weinig tijd besteedt aan het bepalen van de mate waarin de markt aan zijn product behoefte heeft. Hij weet vaak dus wel hoe hij een product moet verbeteren, maar niet in hoeverre daar in de markt vraag naar is, of welke andere producten nog meer gewenst zijn. Het verkrijgen van dit inzicht is uiteindelijk een taak van de ondernemer zelf. In tegenstelling tot het verspreiden van technische basiskennis is er hier geen spillover effect45 aanwezig omdat iedere bedrijfssituatie uniek is en dus zijn eigen problemen kent. Overheidssubsidie zal geen nut hebben. Wel kan het onderdeel zijn van bredere adviestrajecten. De ondernemer kan hierbij geholpen worden binnen de branche of door organisaties als Syntens.46 Zij kunnen hem bijvoorbeeld vertellen waar een deel van de benodigde informatie te verkrijgen is. Ook 45
Spillover effect houdt in dat de kennis niet alleen terecht komt bij het bedrijf waar de kennis aan gegeven wordt. Omdat dit ene bedrijf in contact staat met andere wordt de kennis doorgegeven, de voordelen ervan kenbaar gemaakt. Dit gebeurt alleen als de kennis niet concurrentiegevoelig is. Is dit wel het geval, dan zal er juist moeite gedaan worden om de verspreiding ervan naar collega's, mogelijke concurrenten, tegen te gaan. 46 Syntens is een 100% overheidsstichting die ondernemers met vragen rond innovatie helpt. Zij hebben geen subsidies o.i.d te verstrekken, zij geven 'slechts' advies. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 15
kan de gerichte inzet van werknemers met kennis van organisatietechnieken van nut zijn om de innovatie na ontwikkeling op de juiste manier in de bedrijfsvoering te implementeren. De overheid kan wel zich wel bezighouden met voorlichting op het gebied van organisatie en management, ook via brancheorganisaties. Een bijkomend probleem bij de overdracht van kennis is de beperkte blik van de ondernemer. De ondernemer kijkt in eerste instantie in zijn directe omgeving (lokaal/regionaal) bij de mensen die hij kent en leest de vakbladen die bij zijn branche horen. Voor innovaties kijkt hij dan ook naar wat zijn toeleveranciers en afnemers doen. Bovendien heeft door de diversiteit iedere groep in het MKB zijn eigen obstakels (zie boven). Deze beperkte blik hoeft echter niet negatief te zijn. Het is wel belangrijk dat (overheids-)campagnes om ondernemers in het MKB meer warm te laten lopen voor innovatie met dit beperkte blikveld en deze diversiteit rekening houden. Daarnaast is een groot deel van het MKB onderdeel in een keten als toeleverancier voor de grootbedrijven. Indien innovaties slechts bij één bedrijf uit die keten worden uitgevoerd, hebben zij weinig succes. De hele keten dient hierbij betrokken worden, zodat iedereen van de innovatie kan profiteren. Toespitsing op een integrale benadering van de hele keten is in deze gevallen dan ook gewenst. Het gaat hierbij vaak om verspreiding van weinig concurrentiegevoelige kennis, waardoor een breed draagvlak en snelle diffusie mogelijk is. Dit is niet bij alle innovaties het geval. Er is in de bedrijfsinterne organisatie een aantal zaken waar de aandacht op gericht moet worden om het MKB meer te laten innoveren: goede marktinformatie (wat speelt er en wat kan ik daar als ondernemer mee), inzicht in het eigen bedrijf, extern kennismanagement (zie onder), snelheid om op korte termijn resultaten te behalen en een pro-actieve houding (waarvoor goed inzicht in de markt en het eigen bedrijf noodzakelijk is). Samenwerking en financiering Voor aantal van deze problemen (alsook die rond kennisoverdracht) is samenwerking tussen MKBbedrijven een oplossing. Het MKB kan in contact worden gebracht worden met andere bedrijven die wel de juiste kennis hebben om innovaties tot stand te brengen. De overheid kan deze samenwerking wel stimuleren, maar niet initiëren, zo menen de geïnterviewden. Mededingingswetgeving kan een belemmering bij deze samenwerking zijn. Het CPB twijfelt in zijn studie naar de kenniseconomie aan de doeltreffendheid van makel-schakel beleid47 door de overheid. Het probleem is dat de overheid van bepaalde zaken rond innovatie onvoldoende op de hoogte is om passend beleid te maken. Dit probleem neemt alleen maar toe naarmate de kenniseconomie groeit en de complexiteit van innovatieprocessen toeneemt. Specifiek beleid is slechts beperkt mogelijk omdat over bepaalde sectoren niet alle noodzakelijke informatie beschikbaar is. Bij generiek beleid wordt er geen aandacht besteed aan de diversiteit van het bedrijfsleven met zijn verschillende behoeftes.48 Bovendien zouden bedrijven op gebieden waar samenwerking nodig is elkaar wel vinden. Syntens en brancheorganisaties via de regelingen SKO en SKB uitgevoerd door Senter49 zouden betere intermediairs voor innovatiebevordering door onder andere informatievoorziening kunnen zijn. De organisaties kunnen echter niet het onmogelijke doen. Iedere organisatie (Syntens, Senter e.a.) moet zich bij de aan hem toegewezen taak houden. Deze organisaties praten met meerdere spelers in het veld waardoor zij eerder zien welke bedrijven van onderlinge samenwerking zouden kunnen profiteren. De overheid is met name belangrijk bij het scheppen van de benodigde voorwaarden. Bij beleidsformulering is missen van kansen steeds aan de orde.50 Een goedwerkend innovatiesysteem vereist vier zaken: financiers, intellectueel eigendomsrecht, een goede fysieke infrastructuur en kenniswerkers. Op elk van deze gebieden ligt een rol voor de overheid.51 De redenen voor de overheid om innovatiebevorderende maatregelen te nemen, hebben te maken een falend marktmechanisme. Dit houdt in dat de problemen niet door de werking van de 47
Makel-schakelbeleid is het beleid dat erop gericht is om samenwerking tussen bedrijven te stimuleren en tot stand te brengen. CPB, Pijlers onder de kenniseconomie, 169-170. Subsidieregeling Kennisoverdracht Brancheorganisaties MKB. Senter is een agentschap van Economische Zaken dat zich naast activiteiten op het gebieden van energie en milieu, alsook internationale zaken, met innovatie bezighoudt, en op dit gebied subsidies aan ondernemers verstrekt. 50 CPB, Pijlers onder de kenniseconomie, 213-217. Uit onderzoek van EIM blijkt bovendien de overheid weinig kan doen als het gaat om het vergroten van technologische kennis in het procesvolgende MKB: een overheidscampagne om het nut duidelijk te maken wordt door de ondernemers als het minst effectief gezien. A.H.H.M. Mensen en W.V.M. van Rijt-Veltman, De kortste route naar een kennisrijk MKB. Onderzoek naar effectieve kennisoverdracht naar het (procesvolgend) MKB (EIM, Zoetermeer 2003), 27-28. 51 EIM, Innovatie in het MKB, 21. 48 49
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 16
vrije markt worden opgelost. Om het geheel beter te laten verlopen, zijn ingrepen van de overheid nodig. Het MKB heeft ook problemen om het benodigde kapitaal voor innovaties bijeen te brengen. Het eigen kapitaal van een klein bedrijf is te gering om de innovatie zelf te dragen, zeker in de beginfase van een project. Mede daarom willen ze bij een investering een redelijke mate van zekerheid dat deze rendeert. Banken en andere financiers zijn terughoudend met het verstrekken van het kapitaal wegens de grote risico's die vaak aan innovatieprojecten kleven. Een oplossing voor dit probleem is dat de overheid voor een deel garant staat. Dat vergemakkelijkt het aantrekken van financiering. Op de belangrijkste voorwaarden, een goed projectplan en een goede financiële staat van het bedrijf, kan de overheid slechts indirect invloed uitoefenen. Organiserend vermogen Door de beperkte tijd die de MKB-er over heeft om aandacht te besteden aan strategie, management, organisatie e.d., vallen ook de extra administratieve lasten die hij krijgt bij bijvoorbeeld het aanvragen van subsidie, zwaarder op zijn dak dan bij het kader van een grootbedrijf. Dit afgezien van het feit dat bepaalde zaken überhaupt teveel administratieve lasten veroorzaken. Bovendien betreffen het vaak kleine subsidies, waardoor de extra kosten van administratieve lasten niet opwegen tegen de extra ontvangsten. Dit kan een belemmering zijn de stap tot het aanvragen van een subsidie te nemen. Ook zijn onduidelijkheden bij subsidies - kleine lettertjes, onderlinge aansluiting (zie onder) - een probleem. Op het moment dat deze administratieve lasten uit handen worden genomen en er hulp bij subsidieaanvragen komt, blijkt dat meer ondernemers bereid zijn hun tijd te investeren om innovaties in het bedrijf tot stand te brengen. Standaardformulieren zouden de efficiëntie al aanzienlijk verbeteren. De MKB-er heeft door zijn korte termijn denken behoefte aan duidelijkheid en snel handelen. Eén herkenbaar aanspreekpunt waar alle vragen van de ondernemer beantwoord kunnen worden en hulp bij administratieve lasten zorgen voor een groter bereik van de subsidie in het MKB. De NIOF-regeling (Noordelijke Innovatie Ondersteuningsfaciliteit) in de drie noordelijke provincies waar bij ontwikkelingsprojecten voor o.a. (delen van) nieuwe producten of diensten subsidie beschikbaar is voor het inhuren van een externe adviseur of exportdeskundige (of materiaalkosten bij de bouw van een prototype) is dan ook een groot succes.52 Dit geldt ook voor een vergelijkbare regeling tussen de Hanzehogeschool (Groningen) en MKB-Noord-Nederland. Ook bij dergelijke regelingen moet het initiatief tot innovatie van de ondernemer moet komen. Hij kan slechts bij een aantal zaken geholpen worden om de doorvoering van innovaties makkelijker te maken. Ondernemers zonder personeel Een speciale groep binnen het MKB vormen de zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers), of beter gezegd, ondernemers zonder personeel. Een duidelijke afbakening van wie er tot deze groep behoren is er niet. Een wettelijke definitie ontbreekt, en worden er verschillende definities gehanteerd. In afwachting van een wettelijke definitie, houdt Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO)53 een werkdefinitie aan. Zij gebruiken de volgende criteria om de zelfstandige te definiëren: -
de persoon moet verzekerd zijn voor de Wet Arbeidsongeschiktheidverzekering Zelfstandigen; hij moet voor eigen rekening en risico ondernemen, bijvoorbeeld door eigen geld in zijn onderneming te steken; hij moet zelf actief zijn in het primaire bedrijfsproces;
De ondernemer zonder personeel is noch werkgever noch werknemer. Hoeveel ondernemers precies tot deze groep behoren is onduidelijk, wegens gebrek aan een goede definitie bij onderzoekers en overheid. De cijfers lopen uiteen van 140.000 tot aan een half miljoen.54 De meeste zzp-ers zijn vooral werkzaam in de zakelijke dienstverlening, maar ook in de bouw. De helft heeft naast hun eigen bedrijf, nog inkomsten uit andere bronnen. Doorgaans start men vanuit een bestaande dienstbetrekking de eigen onderneming en blijft daarbij deels in loondienst bij een andere werkgever. Een klein deel van 52
www.nom.nl, onder het kopje N.V. Nom - Algemeen - Subsidieadvies - Subsidieregelingen - NIOF 2000 Dit platform is opgericht in 2001 naar aanleiding van de problematiek rond de vaststelling van arbeidsrelaties bij inhuur van één van deze zelfstandigen. Sindsdien doen zij op meerdere gebieden aan collectieve belangenbehartiging voor branche- en beroepsorganisaties van zelfstandige ondernemers. 54 Cijfers op basis van 1) registratie in de Kamer van Koophandel uit: Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap, Zzp-ers onder het vergrootglas. Kengetallen, spelers en behoefte aan dienstverlening (2002); 2) schattingen op basis van Wet Arbeidongeschiktheidverzekering Zelfstandigen (WAZ). Deze wet wordt echter in de loop van 2004 afgeschaft. 53
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 17
de zelfstandigen groeit uit naar een bedrijf met een klein aantal (+/- vijf) werknemers. In tegenstelling tot de rest van het MKB is de groep zzp-ers weinig georganiseerd. Ongeveer 20% is bij een brancheof beroepsorganisatie aan gesloten.55 Om de belangen van de zelfstandigen beter te kunnen behartigen, wordt er naar gestreefd dit percentage te verhogen. De ondernemers zonder personeel ervaren een aantal knelpunten met betrekking tot innovatie, die zich deels niet of minder uitdrukkelijk in de rest van het MKB voordoen. Zo wreekt de bedrijfsgrootte zich. De ondernemer is met name bezig met de dagelijkse gang van zaken. Naast problemen met technologische vernieuwingen heeft hij ook geen tijd voor de 'zachte' kant van innovatie. Een zelfstandige is vaak al gebaat bij kenniscirculatie. Het gaat hier om kennis die bij andere bedrijven en de overheid al langer bekend is en wordt toegepast, maar nog niet door de zelfstandige. Dit kan iets 'eenvoudigs' als internet zijn. Branche- en beroepsorganisaties, alsook Syntens kunnen een rol bij de verspreiding spelen, omdat dit soort kennis minder concurrentiegevoelig is. Ook de overheid zou dit kunnen stimuleren. Overdracht van nieuw ontwikkelde kennis vanuit kennisinstellingen is in de praktijk minder aan de orde. Bij kleine ondernemingen wordt de kloof tussen theorie en praktijk duidelijk ervaren. Samenwerking tussen verschillende zelfstandigen komt veel voor. De mate waarin dit gebeurt verschilt per branche. Deze samenwerking blijkt voor de zelfstandige nodig te zijn als het gaat om het aanvragen van subsidies: een deel is niet door de zelfstandige aan te vragen (dit hangt o.a. af van de rechtspersoon) of is gericht op grotere bedrijven. Dit afgezien van dat de zware administratieve lasten boven op de rest van de activiteiten van de ondernemer komen. Dit geldt ook voor financiering. Bovendien is de ondernemer een aanzienlijk deel van (bijv.) de subsidie kwijt aan toezichtverplichtingen en andere administratieve lasten. Ook is het eigen financierend vermogen vaak klein, waardoor het moeilijk is voor de zelfstandige om de eerste financiële lasten zelf te dragen. Met betrekking tot innovatie is een differentiatie in beleid ten aanzien van de verschillen tussen groot en kleinbedrijf van belang. Dit omdat innovatie in beide groepen belangrijk kan verschillen, zeker als het gaat om de zelfstandigen. 2.3 Kennisoverdracht en kenniscirculatie Wanneer in deze context gesproken wordt over kennis zijn er twee soorten te onderscheiden: stilzwijgende kennis (tacit knowledge) en gecodificeerde kennis. De eerste zit in de hoofden van mensen en is meestal kennis opgedaan in de praktijk en door opleiding. De tweede is in boeken of digitaal te vinden en zijn gewoonlijk theorieën en achtergrondkennis. Om gecodificeerde kennis te kunnen gebruiken, is stilzwijgende kennis nodig.56 De kennis aanwezig bij de medewerkers van een bedrijf bepaalt voor een (belangrijk) deel zijn concurrentievoordeel.57 Daarom ook wordt er steeds meer nadruk op een 'leven lang leren' gelegd om die stilzwijgende kennis steeds te vernieuwen. Dit is zeker van belang daar sommige vormen van kennis steeds sneller verouderen. Bij innovatie is het echter niet genoeg om alleen naar het eigen bedrijf te kijken als kennisleverancier, omdat het niet mogelijk is alle kennis zelf te hebben. Daarom is het van belang kennis op andere plekken te zoeken. Dit kan zoals gezegd door bij- en/of omscholing via onderwijs, maar ook via advies of inhuur van deskundigen van consultancybureaus. Als laatste kan er kennis verkregen worden via universiteiten en andere kennisinstituten.58 Bronnen van informatie Bij het formuleren van beleid ten aanzien van het stimuleren van kennisoverdracht is het belangrijk te weten waar het MKB zijn kennis vandaan haalt. In de media is veel aandacht voor de beperkte samenwerking tussen het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Volgens het CBS werkt ongeveer 20% van het innoverende bedrijfsleven samen met een universiteit, en 11% met een privaat onderzoeksinstituut.59 Volgens de Kennismonitor werkt slechts 8% samen met universiteiten.60 Uit onderzoek blijkt daarentegen dat bij innovatie bedrijven hun directe omgeving als belangrijkste informatiebron beschouwen. Het gaat hier om leveranciers, collega's, concurrenten en klanten. Bovendien doen ze dit ook in hun fysiek nabije omgeving (dit verklaart het succes van concentratie 55
Voor meer cijfers over de zzp-ers zie: Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap, Zzp-ers onder het vergrootglas. Kengetallen, spelers en behoefte aan dienstverlening (2002). 56 CBS, Kennis en economie, 22. 57 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Onderwijs voor een kennissamenleving. De rol van ICT nader bekeken (Den Haag 2002), 61. 58 Theo Groen en Jan Wouter Vasbinder, Kennis, mensen en organisaties. Over de betekenis en toepassing van kennis in en tussen organisaties (Groningen 1999), 265. 59 CBS, Kennis en economie, 130. 60 Nederland Kennisland, Kenniseconomie Monitor, 29. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 18
van bedrijven en kennisinstellingen zoals in Silicon Valley, of dichter bij huis in de Wageningse Food Valley).61 Volgens het CBS geldt deze samenwerking met de directe omgeving voor ongeveer 90% van de bedrijven. Samenwerking binnen Nederland komt twee keer zo vaak voor als samenwerking met een buitenlands bedrijf.62 Dat kennis in eerste instantie niet bij kennisinstellingen wordt gezocht, betekent niet dat zij als leverancier niet belangrijk zijn of dat een grotere samenwerking niet gewenst is. Eén van de redenen voor beperkte samenwerking is het cultuurverschil tussen het MKB en kennisinstellingen. Cultuurverschil Dit verschil vormt een drempel bij samenwerking tussen ondernemer en kennisinstellingen bij de overdracht van kennis van de (universitaire) onderzoeker naar de productontwikkelaar in het MKB. In een ideale situatie accepteren beide partijen elkaars karakteristieken en proberen zo een samenwerking tot stand te brengen, waarin de wederzijdse rollen en belangen worden gerespecteerd. In de praktijk blijkt echter dat als gevolg van dit cultuurverschil de contacten als basis van de samenwerking niet worden gelegd. Aan beide kanten weet men niet hoe de ander te bereiken. De kenniszoeker weet vaak niet dat bepaalde kennis al beschikbaar is, en beschouwt zijn probleem als inherent aan zijn vak. De kennisaanbieder weet niet dat de kennis die hij ontwikkelt in het bedrijfsleven nodig is.63 Een deel van dit probleem kan worden ondervangen door intermediairs in te schakelen, zoals Syntens en brancheorganisaties of door inzet van regelingen zoals de SKB en SKO, uitgevoerd door Senter. Dit past ook goed binnen het perspectief van het MKB: zij zoeken de informatie dicht bij huis en vertrouwen met name op bestaande en bewezen relaties. Ook moet de ondernemer zijn kennisvraag expliciteren om bij (kennis-)instellingen de juiste kennis te verkrijgen. De ondernemer is veel bezig met de dagelijkse zaken en rendementen op korte termijn, waardoor het moeilijk is om een kennisvraag voor ontwikkeling op langere termijn te formuleren. Innovatieve koplopers weten wel aan welke kennis ze behoefte hebben, maar hebben moeite deze te vinden. Bij samenwerking is ten eerste een goede kennisvraag nodig omdat het de mogelijke partners duidelijk moet zijn wat de ondernemer precies wil weten. Het zou een goede impuls zijn wanneer bedrijven boven tafel krijgen welke kennis zij nodig hebben. Ten tweede heeft de ondernemer behoefte aan maatwerk voor zijn bedrijf met een persoonlijke benadering. De vertrouwensrelatie tussen de ondernemer en kennisinstelling is hierbij van belang. Indien hij een kennisinstelling benadert om samen zijn innovatieve idee te ontwikkelen, moet de inbreng (o.a uit oogpunt van concurrentie) van de ondernemer gewaarborgd zijn. De huidige universitaire procedures leveren hier problemen op. Ten derde zijn harde gegevens van belang, zodat de ondernemer weet wat de aankoop van kennis zijn bedrijf oplevert.64 Ten vierde is bij de samenwerking het tempo van belang. De ondernemer heeft belang bij snel handelen. Van de kennisinstellingen wordt verwacht dat zij hun onderzoek meer op de eisen van het bedrijfsleven en in dit geval MKB toespitsen. Daarnaast moeten zij aandacht hebben voor de bovenstaande zaken. Er blijkt eveneens dat binnen de groep van innoverende bedrijven verschillende eisen bestaan ten aanzien van de contacten met kennisinstellingen. Het is belangrijk om te kijken wat deze verschillende groepen nodig hebben. Hightech bedrijven hebben voornamelijk behoefte aan contacten met universiteiten en technologische topinstituten om nieuwe wetenschappelijke en technologische kennis te verkrijgen. Samenwerking staat centraal. De zogenaamde ‘mediumtech’ bedrijven verlangen veel meer een vertaalslag van deze kennis om deze voor hen gebruiksklaar te maken. Voor de technologievolgende bedrijven is kenniscirculatie (tussen kennisinstellingen en bedrijven, maar ook tussen bedrijven zelf) van belang. Starters ten slotte hebben vaak geen moeite om de juiste kennis te vinden, deze gaan ze nu juist in het nieuwe bedrijf implementeren, maar wel met het 'ondernemen' op zich en met het verkrijgen van een eerste klant. Een aantal van de geïnterviewden geeft aan dat dit de overheid zelf kan zijn.
61
EIM, De kortste route naar een kennisrijk MKB, 11. Deze gerichtheid op de directe omgeving wordt ook geconstateerd bij de brancheorganisaties. Zie: H.P. Lengkeek, Informatiebronnen voor innovatie bij MKB-bedrijven. Een analyse van 20 projecten uit de Subsidieregeling Kennisoverdracht Brancheorganisaties MKB (2003). Beleidsinteractierapport van de AWT. 62 CBS, Kennis en economie, 130. 63 Voor meer inzicht in de werking kennisrelaties en overdracht zie: Theo Groen en Jan Wouter Vasbinder, Kennis, mensen en organisaties. Over de betekenis en toepassing van kennis in en tussen organisaties (Groningen 1999). Dit geldt echter niet voor alle bedrijven: een deel weet wel prima een samenwerking met een kennisinstelling tot stand te brengen. 64 EIM, De kortste route naar een kennisrijk MKB, 29-33. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 19
Hoe uiten deze zaken zich in de praktijk? Wat valt er in de praktijk van dit cultuurverschil en deze problemen bij samenwerking te merken? Het cultuurverschil zorgt in eerste plaats voor een moeilijke communicatie tussen de kennisinstellingen en het MKB. Dit uit zich op twee manieren: in de overdracht van kennis, en in de uitstroom van het onderwijs van potentiële werknemers. Beide partijen kennen elkaar niet voldoende en blijven bovendien op elkaars gelegenheden weg. Er zijn geen MKB-ers aanwezig bij de opening van een academisch jaar en geen docenten of hoogleraren op activiteiten georganiseerd door bijv. branches of MKB-Nederland. Er is bij kennisinstellingen meer aandacht voor mogelijke partners in het grootbedrijf. Dit terwijl juist op dergelijke bijeenkomsten een samenwerking tot stand zou kunnen worden gebracht. Kennisinstellingen hebben bovendien geen aanspreekpunt voor het MKB hetgeen de drempel voor samenwerking voor deze groep nog hoger maakt. De geslotenheid van kennisinstellingen is zo een belangrijk knelpunt in het innovatieproces. Bedrijven voeren vanwege de hoge kosten steeds minder eigen R&D uit en zijn daardoor steeds afhankelijker van onder andere universiteiten. De kloof is op zichzelf een probleem. Bovendien wordt er op dit moment te weinig actie ondernomen om deze te overbruggen. Uit vergelijkingen met andere landen blijkt dat deze kloof niet onoverkomelijk is. Voor daadkrachtige actie is het belangrijk dat ondernemers praktisch ingestelde mensen bij kennisinstellingen treffen die de samenwerking met het MKB willen aanpakken. In het HBO is een goede poging genomen om de communicatie te verbeteren: de lectoraten. Lectoren zijn mensen die door opleiding en werk aan kennisinstellingen en in het bedrijfsleven expertise hebben opgedaan. Om hen heen verzamelen zij een grotere groep van docenten, waardoor een kenniskring ontstaat. Deze wordt ingezet voor de ontwikkeling, overdracht, verspreiding en circulatie van kennis tussen de hogeschool en de regio. Ieder lector en zijn kenniskring zijn werkzaam in een bepaald vakgebied. De lector is zo een belangrijk schakelpunt tussen het bedrijfsleven en de kennisinstelling. Deze aanspreekpunten worden zowel door de onderwijsinstellingen als de bedrijven positief gewaardeerd. Om de doorstroom van kenniswerkers van het HBO naar het MKB te bevorderen hebben HBO-raad en MKB-Nederland in 1995 een convenant afgesloten dat in 2001 is hernieuwd. Hierin is onder andere opgenomen dat het MKB wordt betrokken bij het up-to-date houden van een deel van de opleiding en er meer stages in het MKB gepromoot worden, er goede aanspreekpunten komen en er meer aandacht voor ondernemerschap in het hoger beroepsonderwijs komt.65 De slechte aanspreekpunten zijn in de ogen van een aantal geïnterviewden ook het gevolg van het hoge aantal kennisinstellingen dat er in Nederland is. Er zijn teveel aanbieders van dezelfde kennis, die allemaal op een andere manier benaderd moeten worden. (Geografische) concentratie en een specialisatie op een bepaald gebied van de kennisinstellingen zou beter zijn. De problemen liggen aan de vraag- én aanbodkant: om meer te bereiken zal er een poging gedaan moeten worden om deze beter op elkaar af te stemmen. Ook samenwerking tussen branches en het HBO kan uitkomst bieden. Brancheorganisaties zijn voor de bedrijven makkelijker te benaderen. Daarnaast kan een nieuwe werknemer nieuwe kennis inbrengen. De regeling SKO kent op dit moment een faciliteit vernieuwingsprojecten, waarbij de ondernemer subsidie kan krijgen om een afgestudeerde van het HBO of de universiteit in dienst te nemen. Deze kan voor het bedrijf nieuwe technologie of kennis op het gebied van organisatie in de bedrijfsvoering implementeren. Uitblijven van kennisuitwisseling De SER noemt een aantal mogelijke redenen waarom er weinig kennisuitwisseling plaatsvindt tussen bedrijven en kennisinstellingen. Daarbij geven zij aan in hoeverre deze redenen in Nederland een rol spelen. De eerste reden is dat bedrijven zelf genoeg aan R&D doen. Direct wordt al vastgesteld dat dit in Nederland niet het geval is. Dit doen zij namelijk niet. Als zij zelf nieuwe kennis zouden ontwikkelen, hoeven zij dit immers niet bij de kennisinstellingen te halen. Ten tweede noemt de SER slechte informatievoorziening als factor. Dit speelt wel duidelijk in de Nederlandse situatie. Intermediairs, zoals de lectoren, maar ook Syntens en zeker brancheorganisaties, kunnen een belangrijke rol bij de verbetering van deze voorziening spelen. Ten derde noemt de Raad het beperkte aantal wetenschappelijk geschoolden dat zijn kennis inzet in een nieuw bedrijf. De SER geeft bovendien het 65
Na het afsluiten van het tweede convenant loopt er een aantal projecten: het experiment 'Vouchers in vraaggestuurd duaal onderwijs' waarbij studenten voor de laatste twee studiejaren vouchers krijgen om in het MKB of aan de hogeschool te verzilveren mits deze aan bepaalde eisen voldoen; de site www.carrieremotor.nl waar studenten informatie kunnen vinden over carrièremogelijkheden in het MKB; en het project 'Regioregisseur' om kennisuitwisseling tussen MKB en HBO te bevorderen. Meer informatie hierover te vinden op www.hbo-raad.nl. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 20
algemene signaal af dat de verantwoordelijkheid tot het organiseren van innovatie (dus benadering van kennisinstellingen ed.) bij de bedrijven zelf ligt. De overheid kan dit echter wel stimuleren, of informatieassymmetrieën proberen te verhelpen.66 Het probleem ligt aan twee kanten, maar de bedrijven zoeken de kennisinstellingen die voor hen essentieel in het innovatieproces zijn, te weinig op. Door samenwerking moeten bedrijven zorgen voor de benodigde schaalgrootte. Ook moeten zij eerder de stoute schoenen aantrekken om een kennisinstelling te benaderen. De bedrijven hebben wel een taak om zich een bepaalde hoeveelheid kennis eigen te maken alvorens de kennisinstellingen te benaderen. Als zij dit niet doen, ontbreekt een basisniveau van waaruit gesproken kan worden over de verdere ontwikkeling van kennis. Dan zullen zij sowieso geen goede gesprekspartner voor de kennisinstellingen zijn. De kennisinstellingen zouden duidelijker in het proces een positie in kunnen nemen door zich net als de bedrijven in een soort brancheorganisatie te verenigen. Om innovatie te realiseren zal van beide kanten actie moeten worden ondernomen om elkaar te vinden. Deze samenwerking moet vanuit de kennisinstellingen en bedrijven zelf komen, de overheid kan dit slechts stimuleren. Onder andere brancheorganisaties kunnen als intermediair hierin een bemiddelende rol hebben. Door de over het algemeen kleine interesse van bedrijven om kennis bij kennisinstellingen te zoeken, is er ook weinig aandacht voor de toegepaste vorm daarvan. Het probleem ligt echter ook bij de universiteiten: er wordt meer tijd in fundamenteel dan in toegepast onderzoek gestoken. Dit fundamentele onderzoek is weliswaar ook belangrijk, maar voor de lange termijn is het noodzakelijk dat dit deels op voor het bedrijfsleven strategische gebieden plaatsvindt, waarbij er toepasbare kennis beschikbaar komt. Deze aandacht voor fundamenteel onderzoek heeft onder andere te maken met de financieringswijze: de onderzoeker wordt afgerekend op zijn wetenschappelijke publicaties, en niet op de mate waarin de resultaten van zijn onderzoek in het bedrijfsleven worden toegepast. Behalve het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap richt ook het ministerie van Economische Zaken zich meer op dit fundamentele onderzoek. Bovendien is dit een prestigekwestie: toegepast onderzoek wordt door een deel van de wetenschappers (maar zeker niet door alle) als minderwaardig gezien. Ideeën liggen op stapel hoe een herindeling van de eerste en tweede geldstroom toegepast onderzoek kan bevorderen. Het is belangrijk dat er gekeken wordt aan welke informatie het bedrijfsleven behoefte heeft. Het heeft geen zin vanuit de overheid speerpunten voor onderzoeksgebieden te bepalen, als er in het bedrijfsleven geen behoefte aan is, of als er geen bedrijven zijn die het over kunnen brengen. Dit levert alleen maar geldverspilling op. Het 'pushmodel', waarbij de kennis vanuit de universiteiten aan het bedrijfsleven 'opgedrongen' wordt, verdient niet de voorkeur. De aandacht dient meer uit te gaan naar de kennisvraag van bedrijven. Er zijn op het punt van samenwerking ook goede initiatieven genomen. De innovatiegerichte onderzoekprogramma's (IOP) stimuleren en subsidiëren bijvoorbeeld samenwerking tussen het bedrijfsleven (industrie) en universiteiten en andere kennisinstellingen. Daarnaast dient het denken in ketens hier meer aandacht te krijgen: een deel van de MKB-bedrijven is toeleverancier van de grote bedrijven. Hun speerpunten zullen daarom direct invloed hebben op de speerpunten van de kleinere bedrijven. Op het moment dat het grootbedrijf een nieuw product tot stand wil brengen en het MKB-bedrijf aan hem wil blijven leveren, zal het mee moeten gaan in deze ontwikkeling. De uitstroom van de ontwikkeling van bepaalde technische basisproducten bij bedrijven als Philips is een slechte ontwikkeling. De MKB-bedrijven die als toeleverancier aan een dergelijke multinational gelieerd zijn verliezen hierdoor een deel van hun afzetmogelijkheden. Tegelijkertijd dwingt dit ze wel tot aanpassingen. Alleen de focus op het MKB richten is te beperkt: ook hun afnemers moeten in het oog gehouden worden. Kenniscirculatie Voor het (technologievolgende) MKB is het echter in eerste instantie niet de kennisontwikkeling die van belang is, maar veeleer de verspreiding en implementatie van bestaande kennis, de kenniscirculatie. Er dient een vertaalslag komen van de (technische) kennis die bij de kennisinstellingen al langer op de plank ligt, maar niet gebruiksklaar is in toepasbare vorm voor bedrijven. Het kan ook kennis zijn die algemeen verkrijgbaar is, maar nog niet in voldoende mate door bedrijven wordt toegepast, omdat zij niet weten hoe het 'werkt'. Dit geldt bijvoorbeeld voor organisatiemethoden. Door de spillover naar andere bedrijven, mogelijk omdat een deel van de kennis niet concurrentiegevoelig is, is het economisch rendement bovendien groter. De capaciteit van Syntens is te beperkt om iedereen te helpen. De organisatie heeft zich daarom meer toegespitst op de 66
Sociaal-Economische Raad, Sociaal-economisch beleid 2002-2006 (Den Haag 2002), 143-144. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 21
'winners'. door de koplopers te steunen is er het meeste rendement te behalen omdat bedrijven in de keten uiteindelijk mee profiteren van de innovatie. Kennis alleen overdragen is bovendien niet genoeg. Er moet blijvende aandacht zijn voor de inzet van human capital, de mensen die de machines moeten bedienen en die de organisatie van het bedrijf in de gaten houden. Er kan nog veel rendement behaald worden door kennisverbetering bij de medewerkers.67 Daarnaast moet het dreigende tekort aan kenniswerkers ook bestreden worden. 2.4 Technisch personeel, imago en salariëring Zoals in het eerste hoofdstuk reeds is aangegeven, kent Nederland op het moment een laag gemiddeld opleidingsniveau in vergelijking met andere (Westerse) landen. Daarnaast is er een tekort aan kenniswerkers en een teruglopend aantal studenten techniek. Dit biedt een slecht vooruitzicht voor de toekomst. De studies techniek kampen met een imagoprobleem. Dit ligt ten eerste aan de combinatie van een zware studie en relatief slechte arbeidsvooruitzichten. Met universitaire studies zoals rechten, economie of bedrijfskunde liggen er meer kansen om in het bedrijfsleven een goed salaris te verdienen. De techniek studenten op MBO- en HBO-niveau hebben bovendien het vooruitzicht dat bij bezuinigingen binnen een bedrijf het eerst in het technisch personeel wordt gesneden en niet in het kader. Het tekort is deels op te lossen door het scheppen van betere voorwaarden voor technische studies, door overheid (onderwijs, bijvoorbeeld via studiefinanciering) en bedrijfsleven (arbeidsvoorwaarden). Daarnaast kunnen leerlingen al in het lager onderwijs geprikkeld worden voor techniek.68 Techniek is steeds moeilijker tastbaar te maken en daardoor is het ook moeilijker leerlingen hiervoor te enthousiasmeren. Door de voortschrijdende technologische ontwikkeling is techniek veel ingewikkelder en gedetailleerder geworden dan het knutselen met apparaten. Er moet echter niet alleen aandacht zijn voor technisch geschoolden, ook afgestudeerde management- of organisatiedeskundigen zijn nodig. Behalve de studies hebben ook de studenten een imagoprobleem. Het zijn de als 'nerds' betitelde studenten die technische studies doen en dat is vaak een imago dat pubers en jongvolwassenen niet graag op zich geplakt zien. Uit de interviews blijkt dat het MKB moeite heeft met het vinden van de juiste mensen. Dit heeft te maken met een aantal factoren. Ten eerste komt dit door het tekort aan mensen met een technische opleiding, zoals hierboven al is aangegeven. De ondernemer heeft echter ook niet veel tijd geschikt personeel te zoeken. Hij steekt zijn (kostbare) tijd eerder ergens anders in. Ten tweede kent het MKB, net als de technische studies, een imagoprobleem. Met name studenten aan HBO en universiteit worden zich op congressen en beroepsinformatiedagen bewust van de arbeidsmogelijkheden in het grootbedrijf, of daarbinnen de nog bekendere multinationals. Die bedrijven profiteren aldus van deze grotere bekendheid. Daarnaast hebben zij de reputatie een hoger salaris te bieden waardoor ze studenten eerder aantrekken. Dit beeld wordt echter niet uitdrukkelijk door de werkelijkheid gestaafd. Het MKB is op zulke bijeenkomsten vaak niet vertegenwoordigd waardoor mogelijke werknemers niet op hun kansen bij deze bedrijven worden gewezen. Het MKB biedt over het algemeen meer ruimte voor persoonlijke ontwikkeling dan het grootbedrijf. Een betere waardering van technici en hun creativiteit zou een goede ontwikkeling zijn. Soorten kenniswerkers Het MKB heeft behoefte aan verschillende soorten kenniswerkers, bijvoorbeeld op het gebied van techniek of organisatie. Voor deze groep bedrijven is het van belang dat bij studenten, en later ook in het bedrijf, de creativiteit zoveel mogelijk gestimuleerd wordt om de continuïteit van het bedrijf te bevorderen. De lage waardering voor technici beperkt de bloeikansen van deze creativiteit ten gunste van het MKB, omdat de student zijn heil wellicht elders zoekt. Het 'human capital' is ook van belang bij de implementatie van kennis. Het pushmodel vanuit kennisinstellingen heeft geen zin (ook in het licht van de cultuurverschillen) als er geen mensen zijn die deze kennis passend in een product kunnen verwerken. Het MKB heeft zodoende in eerste instantie behoefte aan vaklui, met name MBO-ers die de producten kunnen vervaardigen. Daarnaast zijn er HBO-ers nodig voor het overkoepelende denkwerk. Een betere uitstroom van studenten richting het MKB is dan ook gewenst. De hierboven genoemde lectoraten kunnen hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Universitair geschoolden zijn 67
EIM, De kortste route naar een kennisrijk MKB, 27-28. Initiatieven om leerlingen op de basisschool al kennis te laten maken met techniek zijn recentelijk door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en vertegenwoordigers van de bouw-, metaal-, elektro- en installatiebranche genomen. 'Eigen plek voor techniek in lessen op basisschool', De Volkskrant, d.d. 16 oktober 2003. 68
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 22
op het moment in het MKB nog een uitzondering. Het cultuurverschil tussen ondernemer en mogelijke werknemer kan ook hier te groot zijn. Als er een stage aan de indienstneming is vooraf gegaan, en de betrokkenen elkaar kennen, gaat dit beter. Het aantal hoger opgeleiden in het MKB neemt wel toe. De duale leerwegen van het MBO en HBO en stages vanuit universiteiten kunnen de arbeidsparticipatie van hoger opgeleiden aan het MKB vergroten. Van deze extra inzet van kenniswerkers valt op korte termijn te profiteren. Hierbij komt als laatste dat voor een goede doorstroom naar het bedrijfsleven up-to-date kennis van apparatuur en machines bij de studenten nodig is. Om financiële redenen hebben zij op hun hogeschool of universiteit soms met verouderde apparaten en machines leren werken, waardoor de overstap naar het bedrijfsleven bemoeilijkt wordt. Duaal leren Eén van de manieren om MKB en kennisinstellingen van elkaar te laten profiteren, is door duale leerwegen. Hierbij volgen studenten – met name van het MBO, in minder mate van het HBO – een deel van hun opleiding in de vorm van praktijkervaring bij een MKB-bedrijf.69 Voor de student is het een belangrijke werkervaring, en het MKB-bedrijf profiteert van de ingebrachte kennis en arbeid van de student. Ook kan de duale leerweg een stimulans zijn voor een goede doorstroming van het meer praktische MBO naar het meer theoretische HBO. Bovendien raken beide partijen beter op de hoogte van wat er bij de ander speelt. De samenwerking is bovendien belangrijk omdat uiteindelijk ongeveer twee/derde van de afgestudeerden van het beroepsonderwijs een baan in het MKB vindt.70 Goede begeleiding vanuit de onderwijsinstelling is bij een dergelijke leerweg van belang, alsook de duur van het verblijf bij een bedrijf. De student moet wel de kans krijgen om op in voldoende mate in het bedrijfsproces mee te draaien, zodat zijn inzet ook rendement heeft voor de ondernemer. Ook vanuit het MKB zijn meer van deze duale leerwegen wenslijk. MKB bedrijven zijn gebaat bij mensen met een eigen probleemoplossend vermogen (veelal HBO of WO). 2.5 Doorzichtigheid en aanspreekpunten Eén van de knelpunten die door de ondernemers wordt ervaren is de ondoorzichtigheid en slechte aanspreekbaarheid van kennisinstellingen en overheid (op verschillende niveaus). De slechte communicatie van het MKB met de kennisinstellingen is hierboven deels al aan de orde gekomen. Dit heeft met een aantal factoren te maken. Allereerst zijn kennisinstellingen voor het MKB 'gesloten' of slecht toegankelijk. Door de kloof tussen beide partijen komt een samenwerking moeilijk tot stand. MKB-bedrijven weten slecht wie de juiste persoon is bij de kennisinstelling om zaken mee te doen en hebben niet de tijd om dit uitgebreid uit te zoeken. Deels ontbreekt bij hen ook het initiatief om de kennisinstellingen te benaderen. In het HBO zijn de lectoraten een goede aanzet tot de oplossing van dit probleem, omdat zij een duidelijk aanspreekpunt pogen te zijn voor het MKB in de regio. Een andere mogelijkheid om de persoonlijke contacten te ondersteunen is de creatie van een elektronisch loket voor bedrijven op de Internetsite van een universiteit. Er is echter reeds gebleken dat men te weinig van elkaar weet om zo direct naar elkaar op zoek te gaan. Er kan daarom aan andere manieren gedacht worden om beide partijen door tussenkomst van een intermediair samen te brengen. Meer contact op door brancheorganisaties georganiseerde activiteiten zou de samenwerking kunnen bevorderen. Brancheorganisaties zouden überhaupt een belangrijkere rol kunnen spelen in het samenbrengen van kennisinstellingen en bedrijven. Te denken valt aan een samenwerking tussen HBO-ers uit zowel management- en organisatierichtingen als van technische studies met de branches. De bedrijven die willen innoveren kunnen via de hun bekende brancheorganisaties zo in contact komen met kennisinstellingen. Dit geldt met name voor de kleinere bedrijven in het MKB. De grotere bedrijven kunnen wellicht geld vrij maken om iemand aan te nemen, die al goede contacten met medewerkers van kennisinstellingen onderhoudt, die zo samenwerking tot stand kan brengen. Zoals hieronder beschreven wordt, neemt het TechnologieCentrum Noord-Nederland in deze regio een dergelijke taak op zich. Deze geslotenheid van kennisinstellingen is een intern aspect en kan verschillen per kennisinstelling. De slechte aanspreekbaarheid staat los van de al eerder genoemde beperkte gerichtheid op toegepast onderzoek door kennisinstellingen en overheid.
69 70
Duale leerwegen bestaan ook in het VMBO, hieraan zal echter geen aandacht worden besteed. Zie ook: MKB-Nederland, Jong talent voor het MKB. Beroepsonderwijs fundament van de samenleving (Delft 2002). Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 23
Ten tweede is de hierboven de kort besproken 'wildgroei' van universiteiten en hogescholen een probleem bij de communicatie met het MKB. Nederland kent een groot aantal instellingen voor hoger onderwijs waardoor het voor bedrijven niet meer duidelijk is voor welke zaken ze het beste bij welk instituut moeten zijn. Een concentratie van instellingen en een specialisatie op bepaalde gebieden zou vanuit het oogpunt van het MKB, maar ook van de rest van het bedrijfsleven, dan ook gewenst zijn. De overheid is volgens de geïnterviewden ook een ondoorzichtig geheel, hetgeen een aantal onnodige problemen veroorzaakt. Deze ondoorzichtigheid uit zich op drie terreinen: wet- en regelgeving, administratieve lasten en subsidies. Ondernemers van de kleinste bedrijven uit het MKB passen bovendien slecht in het poldermodel. Dit geldt in het bijzonder voor de zelfstandigen zonder personeel. Ondernemers zijn in bepaalde gevallen moeilijk als werkgever te beschouwen; zij hebben wel medewerkers in dienst, maar de functieverdeling is anders dan in het grootbedrijf. De ondernemer doet veel zelf. Met betrekking tot wet- en regelgeving zijn er twee tendensen te signaleren. De eerste is dat door de grote hoeveelheid regels de onderlinge samenhang voor de ondernemer vaak ver te zoeken is. De bijbehorende bureaucratie maakt het voor bedrijven niet makkelijker om te vinden wat ze zoeken. Het verhelderen van wet- en regelgeving zou hiervoor een oplossing kunnen zijn. De tweede tendens komt hier uit voort: bepaalde wet- en regelgeving worden als strijdig ervaren. Dit is met name het geval bij de Arbo- en milieuwetgeving, maar ook tussen de verschillende ministeries. Ook de relatie tussen mededingingswetgeving en de noodzaak voor MKB-bedrijven om samen te werken rond innovatie is problematisch. Zonder intensieve samenwerking krijgen sommige bedrijven innovaties niet van de grond, maar lopen tegelijkertijd het risico beboet te worden door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) als ze dit wel doen.71 Deze tegenstrijdigheid rond Arbo- en milieuwetgeving alsook de problemen rond de mededingingswetgeving worden overigens niet alleen rond innovatie, maar ook meer in het algemeen door het MKB ervaren. Op het punt van strijdige regels is reeds een goed initiatief ondernomen. Het ministerie van Economische Zaken is in samenwerking met MKB-Nederland een project gestart om problemen met tegenstrijdigheid te signaleren. Op de website van www.strijdigeregels.nl konden ondernemers tot 1 oktober 2003 hun klachten melden. De resultaten zijn nu in bespreking, de eerste resultaten worden in februari 2004 verwacht. De strijdige regels zijn niet alleen op het gebied van innovatie een knelpunt. Bij ondernemen in het algemeen loopt men tegen tegenstrijdigheid op. Hierboven is al aangegeven dat de administratieve lasten die door het hele bedrijfsleven en particulieren worden ervaren, extra zwaar drukken op het MKB. Door het ontbreken van het kader komen dit soort zaken bij de ondernemer terecht, die zijn kostbare tijd beter in andere zaken kan steken. Ook op dit punt heeft het huidige kabinet Balkenende II een duidelijk doel geformuleerd. Er wordt in deze kabinetsperiode naar gestreefd om de administratieve lasten met een kwart terug te brengen ten opzichte van de situatie op 31 december 2002. Een meldpunt hiervoor is op 20 oktober 2003 geopend op de website www.administratievelasten.nl, een gezamenlijk initiatief van de ministeries van Financiën en Economische Zaken. Op het moment dat deze lasten de ondernemer uit handen worden genomen, bijvoorbeeld door dergelijke hulp bij een regeling te leveren, blijkt dat het MKB meer mogelijkheden tot innovatie heeft. Standaardisering van formulieren is ook een oplossing voor een deel van het probleem. Ten derde is de ondoorzichtigheid van subsidies een probleem. Binnen het kader van de subsidieregelingen zijn er specifieke subsidies toegespitst op het MKB. Het is echter voor de ondernemer niet duidelijk welke dit zijn. Ook de ondernemer weet niet waar hij iemand kan vinden die hem met de aanvraag kan helpen. Bovendien ontstaan er vaak problemen met kleine lettertjes en extra bepalingen, waardoor de ondernemer niet meer weet wat hij krijgt en wat er van hem verwacht wordt. Wederom: hoe lager de (administratieve) lasten voor de ondernemer, hoe eerder hij tot innovatie zal overgaan. Door een aantal geïnterviewden wordt aangegeven dat bij de betrokken ministeries geen goede aanspreekpunten voor de ondernemers/bedrijven te vinden zijn, en ook niet specifiek voor het MKB. Ook zou het voor de ondernemer tijdig duidelijk moeten zijn waar hij aan toe is met zijn subsidie. De toekenning blijkt logischerwijs pas na afhandeling van de aanvraag, maar deze 71
De mededingingswetgeving beperkt het MKB teveel, zo meent MKB-Nederland. Bij de recente evaluatie van de wet heeft de minister van Economische Zaken gesteld dat het met deze beperking nogal meevalt. 'Kabinetsvisie op Mededingingswet stoort het MKB' Financieel Dagblad, d.d. 25 oktober 2003. In de interviews wordt aangegeven dat deze wet een probleem vormt. Innovatie wordt hier niet uitdrukkelijk genoemd, maar omdat samenwerking hier onontbeerlijk is, kan de conclusie hiernaar worden uitgebreid. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 24
kan wel verhelderd worden. Dit door bijvoorbeeld een vaste termijn voor afhandeling van de aanvraag te stellen en vertragingen of benodigde aanvullingen van de ondernemer tijdig te melden Dit zou een goede ontwikkeling zijn en het geheel volgens de geïnterviewden soepeler laten verlopen. Een stroomlijning van de subsidies is ook gewenst. Vaak moeten voor de verschilende onderdelen van het innovatieproces apart subsidies worden aangevraagd. Iedere toekenning gaat hierbij gepaard met een wachttijd. Aan de ontwikkeling van een prototype gaat bijvoorbeeld een haalbaarheidsstudie vooraf, waarbij beide onderdelen in aanmerking komen voor subsidie. Voor sommige subsidies moeten de aanvragen bovendien voor een bepaalde datum worden ingediend. Een oplossing hiervoor zou zijn dat voor het hele innovatietraject in één keer subsidie wordt toegekend, maar deze op verschillende momenten wordt uitgekeerd. Wanneer na de haalbaarheidsstudie blijkt dat het project niet haalbaar is, wordt de rest van het subsidiegeld niet verstrekt. Zo wordt er niet onnodig subsidiegeld door de overheid verspild. Dit geldt overigens niet voor de fiscale aftrekregelingen zoals de WBSO.72 In de begroting voor Economische Zaken 2003-2004 is de ambitie opgenomen om het instrumentarium transparanter en toegankelijker te maken. Net als de twee voorgenoemde websites is dit een stap in de goede richting. Reeds bestaan er ook twee websites met informatie over subsidies: www.subsidieshop.nl (van Economische Zaken) en www.subsidies.nl (commercieel). Om snel van start te kunnen gaan, zou de overheid garant kunnen staan voor de eerste investeringen, die als het project eenmaal loopt terugbetaald worden. Een aantal van de huidige subsidies wordt door de geïnterviewden positief gewaardeerd, zoals de Subsidieregeling Kennisoverdracht Brancheorganisaties MKB en de Subsidie Kennisoverdracht Ondernemers. Met deze subsidies komt de informatie binnen het bereik van het MKB. Ook de voormalige KIM-regeling73 werd positief gewaardeerd. Continuïteit bij dergelijke goede regelingen is belangrijk. De ondernemer weet zo waar hij aan toe is. Hij hoeft zich niet steeds nieuwe subsidies met nieuwe eisen eigen te maken. Bovendien heeft het ministerie Economische Zaken aangekondigd het instrumentarium transparanter en toegankelijker te maken door het aantal regelingen naar bijna dertig verdeeld over zes blokken terug te brengen. In de Innovatiebrief van oktober 2003 zijn ook concrete oplossingen geschetst langs de volgende drie hoofdlijnen: de verbetering van het innovatieklimaat; zorg voor meer innoverende bedrijven; en de benuttig van de innovatiekansen die er liggen.74 2.6 Van wie is kennis: octrooien Naast het ontwikkelen van kennis is ook bescherming van kennis van belang. Dit kan door middel van octrooien. Hiermee kan voor een bepaalde periode (hangt af van het soort octrooi) het gebruik van de kennis en het hieruit voortkomende product door derden worden beperkt. De houder kan een tijdelijk exclusief gebruiksrecht hebben, maar ook tegen betaling derden toestaan de geoctrooieerde kennis te gebruiken. De kennisontwikkelaar behoudt hierdoor zijn concurrentievoordeel en het rendement van de door hem gemaakte investeringen. Een uitvinding moet aan drie zaken voldoen: -
nieuwheid; de uitvinding mag niet voor de datum van octrooiaanvraag op enige wijze wereldkundig zijn gemaakt; inventiviteit; het geheel mag niet voor de hand liggen; industriële toepasbaarheid; d.w.z. dat de vinding een technisch aantoonbaar functionerend product of productieproces moet zijn.75
Daarnaast bestaat er het auteursrecht (tekeningen, modellen, kunstwerken enz.) en het recht op een handelsnaam.76 In de praktijk bestaan er veel misstanden rond octrooien: zo zouden ze alleen maar geld kosten, in plaats van opleveren. De kunst is de hoge kosten die inderdaad aan de aanvraag en instandhouding van het octrooi verbonden zijn uit te stellen totdat zeker is dat er winst mee behaald
72
Dit is een afdrachtvermindering op speur- en ontwikkelingswerk. Kennisdragers in het Midden- en kleinbedrijf. In deze regeling kon een bedrijf loonsubsidie ontvangen op het in dienst nemen van iemand met HBO- of universitair niveau om een innovatieplan uit te voeren. 74 Voor de uitwerking van deze oplossingen zie de Innovatiebrief van het ministerie van Economische Zaken. 75 Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, Handelen met kennis. Universitair octrooibeleid omwille van kennisbenutting (Den Haag 2001), 36-37. 76 A. Stevenhagen en H.B. van Leeuwen, Octrooien in de praktijk (Den Haag 2001), 2. De aanvraag en loopduur van deze eigendomsrechten is anders dan die van de octrooien. Auteursrechten ontstaan zonder aanvrage en eindigen in Nederland 70 jaar na de dood van de auteur. Het recht op een handelsnaam wordt behouden zolang als de naam gevoerd wordt. 73
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 25
kan worden. Dit is echter niet gemakkelijk, en bovendien is bescherming van kennis alleen in Nederland niet genoeg. Samenwerking met een octrooigemachtigde is hiervan bij belang.77 Slechts een klein deel van het MKB houdt zich met octrooien bezig. Gekeken naar het totaal aantal octrooien geproduceerd door het bedrijfsleven, spelen zij wel een belangrijke rol. De meeste producten worden echter op initiatief van de klant ontwikkeld en daarna verder ingezet in de productie. Bescherming van kennis is hierbij vrijwel niet aan de orde. Bij de bedrijven die zich er wel mee bezighouden zijn de kosten een probleem. Wel is er een standaardisering van de regels bij kennisuitwisseling gewenst. Het moet duidelijk zijn bij samenwerking met kennisinstellingen van wie welke kennis is (wie brengt wat in?) en wat de spelregels rond kennisontwikkeling zijn. In de discussie rond innovatie komt ook het element van beperkte aanvraag van octrooien door Nederlandse universiteiten aan de orde. Omdat het MKB als het gaat om innovatie zich niet in de eerste plaats met octrooien bezighoudt, zal er hier verder geen aandacht aan worden besteed. Dit betekent echter niet dat bescherming van kennis geen belangrijk aspect van de kenniseconomie is. Wel dient hier nog opgemerkt te worden dat het intellectueel eigendom moeilijk te claimen is voor de zzp-ers. In de dienstverlening en bouw, waarin zij zich het meest bevinden, speelt het intellectueel eigendom echter wel een beperkte rol. 2.7 Het TechnologieCentrum Noord-Nederland Het TechnologieCentrum Noord-Nederland (TCNN) is een stichting die in de regio Noord-Nederland grote successen behaalt rond innovatie in het MKB. Het centrum houdt zich bezig met technologiegeoriënteerde, concrete projecten in de industrie. Het centrum zelf heeft negen medewerkers. Daarnaast heeft het een aantal parttime gedetacheerde medewerkers van kennisinstellingen in de regio en wordt de stichting gesteund door een Raad van Advies.78 Het project is gestart in 1998 en heeft in de eerste vier jaar 340 bedrijfsprojecten uitgevoerd. Hierbij werd 7,6 miljoen euro aan omzet uit R&D behaald, waarvan 3,6 miljoen subsidie. Gekeken naar nieuwe investeringen, nieuwe omzet ten gevolge van die investeringen en behoud van omzet, is het in de projecten geïnvesteerde subsidiegeld met een factor 22 vermenigvuldigd. Bovendien zijn er 330 nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd, waarvan 100 op minstens HBO-niveau. Daarnaast zijn er 1500 behouden.79 84% van de bedrijven heeft bovendien verklaard dat hun concurrentiepositie na het samenwerkingsproject verbeterd is. In de afgelopen anderhalf jaar is deze goede lijn doorgezet: er zijn 90 projecten afgerond, 125 lopen nog. Hiermee is nu al een bedrag van 5,3 miljoen euro aan R&D gemoeid. Volgens het TCNN zijn er voor hen ongeveer 1200 potentiële opdrachtgevers in het MKB van Noord-Nederland. Dat zijn de bedrijven die willen en kunnen innoveren. Met zo'n 350 bedrijven zijn er al projecten uitgevoerd, hetgeen betekent dat er nog 850 overblijven. Met een groot deel van de bedrijven waar al mee is samengewerkt zijn weer nieuwe projecten uitgevoerd. Wat verklaart het succes van het TCNN? De methode is als volgt: de MKB-ondernemer komt met een vraag bij het centrum. Samen met een medewerker van TCNN wordt er gekeken wat deze vraag precies inhoudt. TCNN neemt daarna contact op met de personen met de kennisinstellingen die gespecialiseerd zijn in het onderwerp waar de ondernemer problemen mee heeft. Daarna schrijft TCNN het projectvoorstel en zoekt de bijbehorende subsidies. De ondernemer hoeft alleen de benodigde informatie over zijn bedrijf aan te leveren en zijn akkoord te geven alvorens het project wordt uitgevoerd met de participerende partners of derden. Het bedrijfsleven wordt zo aan de kennisinstellingen gekoppeld, met het TCNN als opdrachtnemer van het bedrijf en opdrachtgever aan de kennisinstelling. Hiermee komen een groot probleemoplossend vermogen en een optimale kenniscirculatie tot stand. De knelpunten rond administratieve lasten, contracten, (financiële) verantwoordelijkheid voor het project alsook de problemen met slecht functionerende aanspreekpunten worden zo opgelost. De subsidie die een bedrijf per project kan krijgen is maximaal 50% van het totaal. Goede en regelmatige communicatie is een belangrijke vereiste om op tijd problemen te signaleren. TCNN helpt het MKB bij het verlichten van de administratieve lasten, en draagt door zijn positie als opdrachtnemer en -gever deels het risico zodat ook snel met projecten kan 77
'Octrooisysteem: bron van bescherming en informatie', Verpakken: vakmagazine voor de verpakkende en verpakkingsindustrie 2 (2003), 50-53.
78
Meewerkende kennisinstellingen zijn: Christelijke Hogeschool Noord-Nederland (Leeuwarden), Hanzehogeschool (Groningen), Hogeschool Drenthe (Emmen), Noordelijke Hogeschool (Leeuwarden), Rijksuniversiteit Groningen, TNO, Van Hall Instituut (Leeuwarden) en Astron (Dwingeloo). In de Raad van Advies hebben de volgende vertegenwoordigers zitting: werkgeversverengingen VNO-NCW, AWVN, MKB-Noord-Nederland; brancheverenigingen Metaalunie en FME/CWM-Noord; Syntens; Noordelijke Kamers van Koophandel; N.V. NOM en het ministerie van Economische Zaken. Deze manier van samenwerken wordt een ‘linking-pin-constructie’ genoemd. 79 Een arbeidsplek op HBO of WO-niveau levert 50.000 subsidie op, andere 25.000, dus dit is nogmaals een bedrag van 12 miljoen euro voor de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 26
worden gestart. Dit sluit goed aan bij het karakter van het MKB. Het project loopt nog tot 2006, en men hoopt dat deze succesvolle methode daarna kan worden voortgezet en uitgebreid naar andere regio's.80
80
TechnologieCentrum Noord-Nederland, RuG Houdstermaatschappij kennistransferorganisaties onder één dak en de folder van het TCNN
BV
en
Transfer&Liaison
groep
RuG,
Drie
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 27
Tot nu toe is een algemeen beeld geschetst over de stand van innovatie en de knelpunten die daarbij worden ervaren.
Hoofdstuk 3: Casestudy – MKB-bedrijf Just-in-case Om een duidelijker beeld te krijgen over hoe een aantal zaken in de praktijk verloopt, zal hier kort een MKB-bedrijf en zijn bedrijfsvoering als voorbeeld worden beschreven. Het bedrijf Just-in-case81, gevestigd in Baflo (Groningen), maakt flightcases, verzorgt inrichting van bedrijfswagens (o.a. stellingen en opbergmogelijkheden, alsook vloeren en wielkasten) en begeeft zich sinds kort ook op de markt voor interieur-standbouw (bijv. praktijkkasten voor huisartsen of apothekers). Begonnen als een eenmanszaak ongeveer tien jaar geleden, is de onderneming uitgegroeid naar een bedrijf met zes werknemers. Door de uitbreiding in personeel is de productlijn steeds omvangrijker en diverser geworden. Verwacht wordt dat het bedrijf de komende tijd nog iets zal groeien (naar een man of negen). Zes werknemers zullen de daadwerkelijke productie dan voor hun rekening zal nemen. De rest zal dan in eerste instantie op kantoor administratieve zaken onder handen nemen. Hierbij hoort ook het binnenhalen van acquisitie. Het bedrijf is aangesloten bij een brancheorganisatie in de meubelbouw. Het afzetgebied van de producten is de regio van de drie noordelijke provincies, voor de flightcases is dat soms iets daarbuiten. Export is dus niet aan de orde. Het bedrijf heeft een aantal redenen om te innoveren. Ten eerste kostenreductie: er wordt naar gestreefd voor minder geld hetzelfde te maken. Dit wordt gedaan met het oog op een lagere kostprijs, wat profijt oplevert voor de klant en de ondernemer. De klant hoeft geen hogere prijs voor zijn product te betalen. Voor de ondernemer komt er bovendien bij dezelfde verkoopprijs een grotere winstmarge. Ten tweede is handhaving van de kwaliteit aan de orde. Het gaat hier om het verhelpen van kwaliteitsproblemen. Als een product op enig punt niet zo functioneert als zou moeten, kan er bijvoorbeeld met behulp van nieuwe, nauwkeuriger machines gekeken worden of het de problemen kan verhelpen. Sommige zaken zijn handmatig ook niet zo goed te produceren: automatisering is eveneens gericht op kwaliteitsverbetering. Zoals door de ondernemers zelf werd aangegeven, is dit puur implementatie van bestaande kennis, maar deze brengt het bedrijf en zijn klant wel verder. Het op maat leveren aan de klant is in het innovatieproces erg van belang. Diens wensen worden geïmplementeerd in een (deels) nieuw product. Dit blijkt ook wel uit de derde reden voor innovatie die genoemd werd: toeval. De kennis die voor de innovatie gebruikt wordt, had het bedrijf al in huis. Op initiatief/vraag van de klant wordt deze techniek toegepast. Dit kan ook een combinatie van bestaande technieken zijn. De grootte van het bedrijf is een beperking om iemand fulltime, of zelfs maar parttime bezig te laten zijn met grote vernieuwende dingen. Er wordt gedacht op productniveau: hoe op verschillende manieren een product meer toepassingen kan krijgen door kleine veranderingen aan te brengen. Zo komt het af en toe tot een kleine vernieuwing. De ondernemers zien zichzelf dan ook in eerste instantie niet als een innoverend bedrijf, hoewel zij dit in feite wel zijn. In het eerste hoofdstuk was namelijk al vastgesteld dat het vernieuwende aspect van innovatie betrekking kan hebben op het land, of de branche, maar natuurlijk ook in de beperkte omgeving van een bedrijf en diens klanten. Dit laatste is bij het bezochte bedrijf het geval. De medewerkers hoeven niet aangezet te worden tot deze vernieuwende toepassingen, ze moeten eerder afgeremd worden om te zorgen dat de basisproductielijn in tact blijft. Samenwerking met nabijgelegen kennisinstellingen, zoals de Rijksuniversiteit Groningen is voor Justin-case niet aan de orde. Dit is met name meer iets voor hightech bedrijven, die op heel nieuwe gebieden bezig zijn met de nieuwste technieken. Wel heeft het bedrijf meerdere keren subsidie aangevraagd. Eén daarvan is toegekend, en hiermee is de apparatuur uitgebreid met een malmachine, gebruikt om het hout voor o.a. de flightcases op maat te snijden voor het plaatsen van de sloten en handvaten. Een andere subsidieprocedure is nog lopende. Tot nu toe hebben de ondernemers van dit bedrijf weinig problemen met subsidies gehad. Doordat het niet duidelijk is aan welke eisen ze moeten voldoen voor subsidies, hebben ze wellicht mogelijkheden laten liggen. Ze zien ook dat anderen vaak wel problemen hebben vanwege de ondoorzichtigheid van de subsidiemarkt. De ondernemers van Just-in-case weten via horen zeggen bij wie ze moeten zijn om de subsidieaanvraag te regelen. Daarom hebben zij meer succes. Als bedrijf met minder dan tien 81
Geschreven op basis van een interview met de twee samenwerkende broers van de onderneming, Hans en Arjen Kock. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 28
werknemers maken zij sowieso maar aansprak op een beperkt aantal subsidies. Andere ondernemers die dit niet weten proberen het vaak bij de Kamer van Koophandel en MKB-Nederland (Noord) en hebben daarbij moeite de juiste persoon en subsidie te vinden. De ondernemers geven aan dat de informatie voor dit soort zaken bij elkaar geschraapt moet worden. Door de groei van het bedrijf is het de afgelopen jaren ook nodig geweest om nieuwe medewerkers aan te trekken. Het heeft niet veel moeite gekost om deze te vinden. Bij de vervulling van één plek waren er wat problemen, maar dit kwam doordat bij de eerste medewerker bleek dat de samenwerking uiteindelijk niet lukte. De redenen hiervoor lagen op het persoonlijke vlak. Op het moment werken er mensen met een MTS of HTS opleiding. Maar eigenlijk niemand houdt zich bezig met zaken die hij tijdens zijn opleiding heeft geleerd. Het bedrijf leidt de mensen intern nog verder op om met de machines en producten die daarmee gemaakt worden te leren werken. Ook deze onderneming heeft moeite met administratieve lasten. De overheid en met haar de CAOpartners stellen een aantal barrières op, zo menen zij, die hen veel rompslomp bezorgt. Sommige administratieve zaken (bijv. pensioen en loon) zijn slecht op elkaar afgesteld, waardoor de ondernemer veel tijd kwijt is om dit aan te passen, bijvoorbeeld bij het uitrekenen van de kosten van een medewerker. Dit zou simpeler kunnen, in ieder geval door deze onderlinge afstemming te verbeteren. Bovendien heeft het bedrijf, net als de rest, met veel verschillende overheden te maken: gemeente, provincie, Den Haag en Brussel. Op het gebied met strijdige regelgeving noemen zij met name de Arbo- en milieuwetgeving die voor problemen zorgen. Sommige dure keuringen zijn in hun ogen deels voor het MKB overbodig, omdat de mogelijke problemen door de kleinschaligheid eerder aan het licht komen.82 Hoewel dit bedrijf zich niet als innovator ziet, en daar in de meest strikte zin van het begrip ook niet toe behoort, is het met vernieuwingen toch een groeiend bedrijf dat in te delen valt in de groep volgers. Deze belangrijke groep vernieuwende bedrijven zou aandacht moeten krijgen in het beleid, naast de innovatieve koplopers, omdat zij eveneens voor economische en werkgelegenheidsgroei zorgen.
82
Dit verschilt per MKB-bedrijf: het ene is zorgvuldiger en oplettender dan het andere. Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 29
In dit onderzoek is een poging gedaan om de knelpunten die het Nederlandse MKB bij innovatie ervaart te signaleren. Gebleken is dat deze knelpunten zich op verschillende niveaus en in verschillende relaties voordoen. De in de literatuur genoemde obstakels worden door de geïnterviewden bevestigd.
Hoofdstuk 4: Conclusies en aanbevelingen Hieronder wordt eerst een aantal algemene conclusies rond innovatie gepresenteerd op basis van de bevindingen uit het eerste hoofdstuk. Daarna volgen de conclusies rond de knelpunten. Vervolgens wordt een aantal aanbevelingen gedaan voor een nieuwe visie op innovatie en mogelijkheden om de knelpunten te verhelpen. 4.1. Conclusies Innovatie 1. Grootbedrijf en MKB: - Omvang van het MKB. In dit rapport is uitgegaan van een MKB tot 100 werknemers, onder te verdelen in de sectoren zakelijke dienstverlening, detailhandel, industrie, zorg, groothandel, bouw, auto/reparatie en horeca. In Europees verband gaat men uit van een maximale grootte van 250 werknemers. Dit geldt ook voor MKB-Nederland. - Verschillen tussen grootbedrijf en MKB. Het grootbedrijf en het MKB verschillen op een aantal punten significant van elkaar. Het MKB is flexibel, met directe interne communicatie alsook richting de klant, zelfstandig, gespecialiseerd, duurzaam in werkgelegenheid en creatief. Het grootbedrijf is daarentegen log als gevolg van de noodzakelijke bureaucratie, trager in reactie, maar met een bredere productlijn, en meer mogelijkheden wegens meer kapitaal en arbeidskracht. - Innovatiekracht. Het MKB heeft andere mogelijkheden om te innoveren dan het grootbedrijf. De arbeidsruimte om werknemers fulltime met onderzoek bezig te laten zijn, ontbreekt bij het MKB. Als echter tijd aan dergelijk onderzoek wordt besteed, is dit intensiever dan bij het grootbedrijf, en maakt de uiteindelijke innovatie ook een groter deel van de omzet uit. Innovatie in het MKB is meer ad hoc dan structureel. Het initiatief tot innovatie zal veelal van de ondernemer komen. Het MKB zal zich bij innovatie meer op kleinschalige toepassingen richten; het grootbedrijf meer op fundamentele zaken. Ook richt het MKB zich door diens beperkte omvang vaak op één innovatie per keer, waar het grootbedrijf aan meerdere tegelijk kan werken. 2. Innovatie en kenniseconomie - Wat is innovatie. Innovatie omvat het ontwikkelen van nieuwe producten, processen en/of diensten door een bedrijf. Door de inzet van kennis worden vernieuwing en duurzame groei tot stand gebracht. In het kader van dit onderzoek wordt al een kleine aanpassing, die een vernieuwing betekent voor het bedrijf, al als een innovatie beschouwd. Innovatie is onder te verdelen in technologische innovatie en niet-technologische innovatie (veelal nieuwe diensten). Daarnaast zijn niet-technologische aspecten, zoals een goede organisatie en implementatie van de innovatie in het bedrijf van belang. - Het belang van innovatie. Nederland kan, net als veel andere Westerse landen, steeds minder goed op productie- en loonkosten concurreren met andere economische regio's. Dit heeft onder andere te maken met snel veranderende consumentwensen waardoor producten snel verouderen. Om de concurrentiepositie te behouden, is inzet van kennis nodig. Innovatie is de inzet van deze kennis om de noodzakelijke economische groei tot stand te brengen. - Stand van zaken in de kenniseconomie. In de verschillende besproken rapporten wordt het beeld geschetst dat Nederland een middenpositie inneemt als het gaat om innovatie. Op een aantal punten wordt echter een teruglopende groei geconstateerd. Het tekort aan kenniswerkers loopt op en er wordt te weinig in onderwijs geïnvesteerd, er wordt te weinig door bedrijven aan R&D gedaan, er is te weinig uitwisseling van kennis tussen kennisinstellingen en bedrijven en er liggen problemen rond de financiering van innovatie. - Er zijn ook goede punten te signaleren: de kwaliteit van het Nederlands onderzoek staat hoog aangeschreven, het publieke onderzoek kent een relatief hoge medefinanciering door het bedrijfsleven, er wordt goed gebruikt gemaakt van de mogelijkheden van ICT en qua aantal innoverende bedrijven behoort Nederland tot de middenmoot. Over het algemeen kan gezegd worden dat de basis goed is, maar dat het schort aan de uitwerking. Nederland kent een
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 30
-
zogenaamde 'innovatieparadox': de juiste kennis is voor handen, maar wordt niet in voldoende mate toegepast. Innovatie in het MKB. Het MKB houdt zich steeds minder bezig met innovatie, zo blijkt uit rapporten van onder andere MKB-Nederland en EIM. Bovendien is innovatie hier maar in beperkte mate pro-actief.
3. Indeling van bedrijven rond innovatie - Onderverdeling naar mate van innovatie. Niet alle bedrijven innoveren in dezelfde mate. Zo is er de innovatieve voorhoede met eigen kennisontwikkeling die vrij weinig problemen met innovatie ervaart; een groep die up-to-date kennis implementeert, deze alleen niet zelf ontwikkelt; een groep die met 'bewezen' kennis, noodzakelijke aanpassingen doorvoert; de groep die het wel kan, maar zich nog niet met innovatie bezighoudt en gebaat is bij meer informatie over het hoe en wat; en de groep die niet innoveert. De laatste groep kan in tweeën onderverdeeld worden. Er zijn bedrijven die wellicht wel kunnen innoveren, maar niet willen. Daarnaast zijn er bedrijven die wel willen innoveren, maar niet kunnen. Knelpunten 1. Ondernemerschap en organiserend vermogen. Het innovatieproces wordt in belangrijke mate belemmerd door bedrijfsinterne knelpunten. Deze knelpunten belemmeren de ondernemer om structureel innovaties door te voeren. Deze zijn minstens zo belangrijk als de externe knelpunten. De interne knelpunten zijn: - Gebrek aan tijd, gecombineerd met een gebrek aan overzicht. In het MKB ontbreekt het vrijwel alle bedrijven aan een staforganisatie of kader. De ondernemer heeft teveel bezigheden en verantwoordelijkheden om structureel aandacht te besteden aan (interne) reorganisatie om het inzicht te verkrijgen waar innovatie voor hem voordeel op zouden kunnen leveren. - Gebrek aan informatie. De ondernemer is sterk productgericht. Door te weinig inzicht in de markt is niet duidelijk met welke producten de winst wordt behaald. Evenmin is helder welke nieuwe producten winst kunnen opleveren. Bovendien weet de ondernemer niet waar hij bepaalde informatie om te innoveren moet halen. Over subsidieregelingen bijvoorbeeld, maar ook over (technische) kennis. Als er een goed aanspreekpunt is waar hij al zijn informatie kan krijgen, wordt innovatie makkelijker. Zijn blikveld is beperkt: deze is vaak lokaal of regionaal gericht. - Gebrek aan financiering. Het eigen kapitaal van de ondernemer is beperkt. Er moet daarom naar medefinanciers worden gezocht. Door het beperkte eigen kapitaal van de ondernemer kleeft een hoger risico voor financiers aan het verstrekken van kapitaal. Zij zullen zich eerder terughoudend opstellen en zijn dus vaak moeilijk te vinden. Subsidies vormen maar deels de oplossing voor dit probleem. - Zelfstandigen zonder personeel. Door de zeer beperkte schaalgrootte van hun bedrijven uiten bovenstaande problemen zich in sterkere mate. 2. Kennisoverdracht en kenniscirculatie. - Ontbreken kennisvraag. Ten eerste formuleren ondernemers hun kennisvraag vaak slecht. Bovendien weten ze niet waar de kennis te verkrijgen is, en hoe deze kennisinstellingen te bereiken zijn. Ondernemers nemen hiertoe te weinig het initiatief. Indien zij bepaalde kennis willen verkrijgen, moeten zij de aanbieders uit zichzelf benaderen. Ook moeten zij zelf een bepaald niveau van kennis hebben, voordat zij met kennisinstellingen kunnen praten over de ontwikkeling van nieuwe kennis. - Cultuurverschillen tussen het MKB en kennisinstellingen. De partijen hebben verschillende belangen en werkwijzen die met elkaar botsen bij samenwerking. Maar vaak komt het daar zelfs niet eens van. Men blijft ook bij activiteiten van de ander weg waardoor de onwetendheid blijft bestaan. De kloof en het uitblijven van actie om deze te overbruggen zijn beide een knelpunt. Intermediairs kunnen een manier zijn om het cultuurverschil te overbruggen. - Geslotenheid van kennisinstellingen. Er zijn aan kennisinstellingen, met name aan de universiteiten geen goede aanspreekpunten voor het MKB. Op hogescholen is dit beter: daar vervullen de lectoren over het algemeen een goede rol. Het probleem kan ondervangen worden door de kennisinstellingen in een soort brancheorganisatie te verenigen, of bijvoorbeeld virtuele aanspreekpunten op Internet te creëren. Ook brancheorganisaties uit het MKB kunnen intermediair zijn, zeker voor de kleinere bedrijven uit het MKB. De wat grotere bedrijven zouden iemand met contacten aan kennisinstellingen kunnen aannemen om deze namens hen te onderhouden. Dat dit werkt, blijkt ook het succes van het TCNN. Deze stichting is bekend bij Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 31
-
-
ondernemers en probeert deze bekendheid door persoonlijk contact van onder andere de directeur ook te vergroten. TCNN vormt vervolgens de schakel tussen de ondernemers en contacten bij kennisinstellingen. Te weinig toegepast onderzoek. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd is voor het MKB te fundamenteel van aard. Het is te weinig gericht op de toegepaste problemen die het MKB kent. Dit komt onder andere omdat onderzoekers worden afgerekend op het aantal publicaties, niet in hoeverre hun resultaten door het bedrijfsleven zijn overgenomen. Ontbreken kenniscirculatie. Het gros van het MKB heeft met name behoefte aan circulatie (verspreiding en implementatie) van bestaande kennis. Dit kan technische basiskennis zijn, maar ook kennis op het gebied van management en organisatie. Deze basiskennis heeft twee functies. Ten eerste dient het als basis voor innovaties. Een bedrijf kan daardoor makkelijker meekomen met de rest. Ten tweede is deze basiskennis nodig om verdere ontwikkeling van kennis mogelijk te maken, waarmee opnieuw innovaties tot stand gebracht kunnen worden. Deze circulatie is in eerste instantie meer aan de orde dan de ontwikkeling van nieuwe hightech kennis. Bij de verspreiding van basiskennis gaat het om twee soorten kennis. Allereerst de kennis die 'algemeen' verkrijgbaar is en door een deel van de bedrijven al wordt toegepast; ten tweede moet er een vertaalslag plaatsvinden van de resultaten van onderzoek die op de plank liggen bij universiteiten maar nog niet worden toegepast. Bij het MKB moet de aandacht dus niet alleen liggen op kennisoverdracht- en ontwikkeling, maar ook op deze circulatie.
3. Personeel: technisch en niet-technisch. - Algeheel tekort aan mensen met een technische opleiding. Eén van de benodigdheden bij innovatie is technisch personeel. Dit is steeds moeilijker te krijgen. Dit geldt overigens niet alleen voor het MKB. - Imagoproblemen. Technische studies kampen met een imagoprobleem: vergeleken met studies als economie en bedrijfskunde zijn het voornamelijk zware studies met slechte salarisvooruitzichten. Ook de studenten hebben te kampen met een negatief imago. Wie techniek studeert, is een 'nerd'. Het MKB kent eveneens imagoprobleem: studenten zijn vaak gericht op het grootbedrijf, omdat ze daar op arbeidsinformatiemarkten, congressen en via andere media mee in contact komen. Ook bestaat er het beeld dat de arbeidsvoorwaarden in het MKB minder goed zijn. Dit beeld wordt echter niet gestaafd door de werkelijkheid. Wel gaan hierdoor minder afgestudeerden in het MKB gaan werken. - Te weinig doorstroom van HBO-ers naar het MKB. Hogeropgeleiden, met name op HBO-niveau, zijn naast MBO-ers belangrijk in het bedrijfsproces. Zij hebben de kennis en kunde om het noodzakelijke overzicht over de bedrijfsvoering, nodig voor innovatie, te krijgen. Er moet niet alleen aandacht zijn voor de kennis die nodig is voor innovatie, maar ook voor 'human capital', de mensen die de techniek moeten toepassen. Daarnaast zijn mensen belangrijk om het management en de organisatie te optimaliseren. Stages en duaal leren kunnen een oplossing zijn om studenten warm te maken voor een baan in het MKB. Om de aansluiting van studenten met het bedrijfsleven beter te maken, zijn bovendien up-to-date apparatuur en machines in het onderwijs nodig. 4. Informatievoorziening en wet- en regelgeving. - Te grote hoeveelheid kennisinstellingen. Er zijn teveel kennisinstellingen in Nederland die dezelfde informatie aanbieden. De juiste keus is daardoor moeilijk te maken. - Woud aan regels. Door de grote hoeveelheid regels is het voor ondernemers moeilijk om de onderliggende samenhang ervan te zien. Het veroorzaakt bovendien veel bureaucratie, wat snel handelen in de weg staat. - Strijdige regels. Veel ondernemers zien tegenstrijdige wet- en regelgeving als een probleem. Dit geldt niet alleen voor innovatie, maar ook voor ondernemen in het algemeen. Met name bij Arboen milieuwetgeving ervaart men tegenstrijdigheid. Ook de mededingingswetgeving levert bij samenwerking problemen op. Een ondernemer loopt het risico bij (te) intensieve samenwerking beboet te worden terwijl die voor hem juist noodzakelijk is. Ook dit geldt niet alleen voor innovatie. - Administratieve lasten. Aan innovatie zijn veel administratieve lasten verbonden, zoals bij de aanvraag van subsidies. Deze lasten drukken zwaar op de ondernemer. Wanneer ze hem uit handen worden genomen zoals gebeurt bij het TCNN, of worden verlicht door bijvoorbeeld standaardformulieren, houdt de ondernemer meer tijd over voor het implementeren van de innovaties. Indien dit niet gebeurt zijn de hoge kosten, verbonden aan subsidies, een reden om deze niet te gebruiken.
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 32
-
-
Ondoorzichtigheid subsidies. Ofschoon bepaalde subsidies speciaal op het MKB toegespitst zijn, kennen ondernemers ze vaak niet. Ook weten ze vaak niet wie hen kan helpen de juiste subsidie te vinden. De informatievoorzieningen van het ministerie van Economische Zaken zijn ontoereikend. Ontbreken stroomlijning subsidies. Voor een innovatietraject zijn vaak verschillende subsidies nodig: eerst voor een haalbaarheidstudie, daarna voor de ontwikkeling van een prototype, enz. Deze moeten allemaal los van elkaar worden aangevraagd, wat veel tijdverlies oplevert. Een betere afstemming is gewenst. De ondernemer is bovendien gebaat bij continuïteit. Zo hoeven zij niet te wennen aan dezelfde subsidieregeling in een nieuw jasje. In de begroting van het ministerie van Economische Zaken 2002-2003 is een doelstelling tot verbetering van het instrumentarium opgenomen. Voor daadkrachtiger subsidiëring zouden strengere eisen van belang kunnen zijn.
4.2 Aanbevelingen Inmiddels is een aantal goede initiatieven genomen. Hieronder wordt evenwel naar aanleiding van de onderzoeksresultaten nog een aantal aanbevelingen voor verdere beleidsontwikkeling gedaan. -
Brede opvatting van het begrip innovatie. Het begrip innovatie dient zo breed mogelijk gezien te worden. Het omvat niet alleen technologische, maar ook niet-technologische innovatie. Een innovatie die voor het ene bedrijf slechts een kleine vernieuwing betekent, kan voor een ander bedrijf een belangrijke stap voorwaarts zijn. Ook dit soort innovaties zijn van belang. Bovendien zijn er verschillende stadia van innovatie waarin een bedrijf zich kan bevinden. Voor de koplopers is andere aandacht nodig dan voor de volgers.
-
Meer aandacht voor de niet-technologische aspecten van innovatie. Het is onvoldoende om kennis alleen maar in bedrijven te pompen, zonder aandacht te besteden aan de verwerking ervan. Het proces tussen de investering van kennis en geld naar de uiteindelijke innovatie is van belang. De organisatie en implementatie van innovatie in bedrijven die tijdens dit proces plaatsvinden, moeten meer aandacht krijgen. Anders zal de innovatie niet het gewenste rendement opleveren. De problemen met ondernemerschap bij innovaties horen hier ook bij.
-
Steun van de overheid bij het bewerkstelligen van innovaties in het MKB. Eén van de kenmerken van het MKB is kleinschaligheid. Mede daardoor worden weinig innovaties gerealiseerd. De hulp van de overheid is hierbij nodig. Deze steun ligt in eerste instantie op drie gebieden: adequate en niet-strijdige wet- en regelgeving, verlichting van administratieve lasten en betere financiering door doelgerichte, gestroomlijnde subsidieregelingen of garantstelling voor bedrijven. De overheid dient er hierbij van uit te gaan dat het MKB een eigen karakter heeft.
-
Een regelmatige evaluatie van de doeltreffendheid van de huidige adviesorganen rond innovatie, zoals Syntens. Een evaluatie van de huidige adviesorganen voor het MKB van de overheid moet leiden tot een verhoging van de efficiëntie. Dit moet regelmatig gebeuren om de veranderende omstandigheden te kunnen bijbenen. Het gaat hier niet om het creëren van nieuwe instanties.
-
Erkenning en navolging van de methode van het TechnologieCentrum Noord-Nederland. De methode van het TCNN werkt. Door als intermediair (als opdrachtgever en -nemer) de contacten tussen het MKB en de kennisinstellingen te regelen en de administratieve lasten voor de ondernemer te verlichten, behaalt het Centrum grote successen rond innovatie.
-
Nadruk op de circulatie van kennis voor het MKB. Het MKB, dat grotendeels (technologie-)volgend is, heeft in eerste instantie meer behoefte aan de verspreiding en implementatie (circulatie) van bestaande kennis, dan aan de ontwikkeling van nieuwe kennis. Het gaat hier om kennis die reeds door anderen wordt toegepast, maar ook om Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 33
kennis die nog op de plank bij ligt en toepasbaar voor het bedrijfsleven moet worden gemaakt. Beide kunnen dienen om innovaties te realiseren. Daarnaast is het een noodzakelijke basis voor de ontwikkeling van nieuwe kennis. -
Vaststelling van innovatiespeerpunten op basis van de kwaliteiten van het Nederlandse bedrijfsleven. Het Nederlandse bedrijfsleven kan, op economisch gebied in het algemeen en ten aanzien van innovatie in het bijzonder, niet op alle fronten uitblinken en concurreren met andere landen. Focus is dus nodig. Het bepalen van speerpunten dient niet alleen te gebeuren op basis van internationale trends op onderzoeksgebied. Er moeten namelijk ook bedrijven zijn die de ontwikkelingen kunnen uitvoeren. Het is daarom minstens zo belangrijk vast te stellen welke kwaliteiten het Nederlandse bedrijfsleven heeft, waar het reeds goed in is, als om te bepalen waar het bedrijfsleven goed in zou moeten zijn.
-
Meer nadruk bij kennisinstellingen op de ontwikkeling van toepasbare kennis. Voor innovaties is nieuwe kennis nodig. Waar bedrijven deze niet zelf kunnen ontwikkelen – en dit geldt zeker voor het MKB – zijn ze aangewezen op kennisinstellingen. Fundamenteel en onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek op een breed onderzoeksterrein, uitgevoerd aan universiteiten en andere kennisinstellingen, moet blijven. Om innovatie in het bedrijfsleven te bevorderen zou er echter meer gekeken moeten worden naar de kennisbehoeften van het bedrijfsleven in de toekomst en welk fundamenteel onderzoek daarbij aansluit. Het bepalen van speerpunten, zoals hierboven is genoemd, is ook bij dergelijk onderzoek van belang.
-
Erkenning van het belang van HBO en MBO voor het MKB. Meer dan de universiteiten zijn het HBO en MBO voor het MKB belangrijke bronnen van toekomstige werknemers. Het tekort aan studenten techniek aan deze opleidingen moet krachtig bestreden worden. Meer technisch opgeleiden zijn nodig om de kennis die door hun collega's aan de universiteiten en andere instellingen wordt ontwikkeld, in het MKB toe te passen. Daarnaast moet ook de betekenis van studies op het gebied van management en organisatie worden erkend.
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 34
Hoofdstuk 5: Literatuurlijst Literatuur en rapporten - Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, Backing Winners. Van generiek technologiebeleid naar actief innovatiebeleid (2003). Advies 53. - Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, Handelen met kennis. Universitair octrooibeleid omwille van kennisbenutting (Den Haag 2001). Advies 46. - Bangma, K.L., N. Bosma en P. Gibcus, Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Editie 2002 (EIM, Zoetermeer 2003). - Bangma, K.L., Kleinschalig ondernemen. Structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB (EIM, Zoetermeer 2002). - Centraal Bureau voor de Statistiek, Kennis en economie 2002. Onderzoek en innovatie in Nederland (Voorburg en Heerlen 2003). - Centraal Planbureau, Pijlers onder de kenniseconomie. Opties voor institutionele vernieuwing (Den Haag 2002). - 'Eigen plek voor techniek in lessen op basisschool', De Volkskrant, d.d. 16 oktober 2003. - Europese Commissie, European Innovation Scoreboard 2001 (2002). - Groen, Th. En J.W. Vasbinder, Kennis, mensen en organisaties. Over de betekenis en toepassing van kennis in en tussen organisaties (Groningen 1999). - Folder van het TechnologieCentrum Noord-Nederland. - Jong, de, J.P.J. en Y. M. Prince, Effectief technologisch innoveren. De rol van niet-technologische aspecten bij innovatie in industriële bedrijven (EIM, Zoetermeer 2002). - Lengkeek H.P., Informatiebronnen voor innovatie bij MKB-bedrijven. Een analyste van 20 projecten uit de Subsidieregeling Kennisoverdracht Brancheorganisaties MKB (2003). Beleidsinteractierapport van de AWT. - Mensen, A.H.H.M. en W.V.M. van Rijt-Veltman, De kortste route naar een kennisrijk MKB. Onderzoek naar effectieve kennisoverdracht naar het (procesvolgend) MKB (EIM, Zoetermeer 2003). - Ministerie van Economische Zaken, Innovatiebrief EZ 'In actie voor innovatie. Aanpak van de Lissabonambitie' (2003), drie delen. - MKB-Nederland, Jong talent voor het MKB. Beroepsonderwijs fundament van de samenleving (Delft 2002). - MKB-Nederland, MKB-Industriemonitor 3. De vinger aan de pols in het industriële MKB (Delft 2003). - Muizer, A.P. en A. Bruins, Innovatie in het MKB: veel potentie (EIM, Zoetermeer 2003). - 'Octrooisysteem: bron van bescherming en informatie', Verpakken: vakmagazine voor de verpakkende en verpakkingsindustrie 2 (2003), pp 50-53. - Risseeuw, Peter en Roy Thurik (red.), Handboek ondernemers en adviseurs: management en economie van het midden- en kleinbedrijf (Deventer 2003). - Sociaal-Economische Raad, Sociaal-economisch beleid 2002-2006 (Den Haag 2002). - Stevenhagen, A. en H.B. van Leeuwen, Octrooien in de praktijk (Den Haag 2001). - Stichting Nederland Kennisland, Tijd om te kiezen. Kenniseconomie Monitor 2003 (2003). - TechnologieCentrum Noord-Nederland, RuG Houdstermaatschappij BV en Transfer&Liaison groep RuG, Drie kennistransferorganisaties onder één dak. - Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Onderwijs voor een kennissamenleving. De rol van ICT nader bekeken (Den Haag 2002). Internetsites - www.administratievelasten.nl - www.cbs.nl - www.hbo-raad.nl - www.MKB.nl - www.nom.nl - www.strijdigeregels.nl (niet langer als meldpunt werkzaam) - www.subsidies.nl - www.subsidieshop.nl - trendchart.cordis.lu/Reports/Documents/SEC_2001_1414_EN.pdf
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 35
Lijst met geïnterviewden -
Frank Alfrink, directeur van MKB-Noord Koen Knol, adviseur/teamleider bij Syntens, het innovatienetwerk voor ondernemers. Zij kunnen hier adviezen krijgen over innovatie. Tjark de Lange, voorzitter van het Jong Management en directeur van KAPP Nederland BV Harry Lengkeek, projectadviseur; Hans Simons, plaatsvervangend opdrachtleider SKO; en Merei Wagenaar, manager SKO. Alle drie werkzaam bij Senter. Dit is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken dat zich onder andere bezighoudt met innovatie. Roel Masselink, secretaris bij het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) Arnoud Muizer, accountmanager Innovatie, kennis en ICT bij EIM, Economisch Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf, onderzoek voor bedrijf en beleid Paul Petersen, projectmanager bij de Federatie van Technologiebranches (FHI) Ton Ravesloot, hoofd industrie en bouw van werkgeversorganisatie MKB-Nederland Arthur ten Wolde, secretaris technologiebeleid van werkgeversorganisatie VNO-NCW
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 36
Gebruikte afkortingen AWT: Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek CPB: Centraal Planbureau EIM: Economisch Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf HBO: Hoger Beroepsonderwijs KIM (-regeling): Kennisdragers in het Midden- en kleinbdrijf MBO: Middelbaar Beroepsonderwijs MKB: Midden- en kleinbedrijf NTA: Niet-technologische aspecten R&D: Research&Development SER: Sociaal-economische Raad SKB: Subsidieregeling Kennisoverdracht Brancheorganisaties MKB SKO: Subsidie Kennisoverdracht Ondernemers TCNN: TechnologieCentrum Noord-Nederland WBSO: Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk
Bijlage Tabel 1: Aantal werknemers per bedrijf in Nederland 01/01/2002 Zonder werknemers 352.330 1-5 werknemers 230.160 5-10 werknemers 42.715 10-20 werknemers 29.090 20-50 werknemers 21.095 50-100 werknemers 6.975 <100 werknemers 7.265
01/01/2003 360.600 224.955 41.270 26.815 23.620 7.930 7.770
Totaal
692.960
689.630
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, www.cbs.nl
Investeren in innovatie – Kenniscentrum D66 37