CULTUURNETWERK_ nl Expertisecentrum cultuureducatie
Inventarisatieonderzoek Cultuur en School Deel 2: cultuureducatie op basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs
Deze uitgave is een oorspronkelijke uitgave van het voormalige LOKV Nederlands Instituut voor Kunsteducatie. Cultuurnetwerk Nederland stelt de inhoud van deze publicatie in PDF-formaat beschikbaar.
INVENTARISATIEONDERZOEK 'CULTUUR EN SCHOOL' DEEL 2: CULTUUREDUCATIE OP BASISSCHOLEN EN SCHOLEN VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS
Maart 1998
Folkert Haanstra, SCO-Kohnstamm Instituut Marjo van Hoorn, LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie Bert de Groot, Bert de Groot B.V.
2
INHOUD 1. 1.1 1.2 1.3
INLEIDING Doel van het onderzoek Opzet en uitvoering van het onderzoek Representativiteit
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
BASISONDERWIJS Kunstvakken Culturele activiteiten door de basisschoolleerlingen Voorstellingen/tentoonstellingen op school en buiten de school Aantallen verschillende activiteiten Frequentie van een bepaalde culturele activiteit Multiculturaliteit Bemiddeling en financiering Knelpunten bij activiteiten cultureel erfgoed
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
VOORTGEZET ONDERWIJS Kunstvakken Culturele activiteiten door de leerlingen uit het voortgezet onderwijs Voorstellingen/tentoonstellingen op school en buiten de school Frequentie van een bepaalde culturele activiteit Receptieve activiteiten in de school of erbuiten? Knelpunten bij vbo/mavo Multiculturele activiteiten Bemiddeling en financiering
4. 4.1 4.2
CONCLUSIES Basisonderwijs Voortgezet onderwijs
Literatuur
3
1.
INLEIDING
1.1
Doel van het onderzoek
In het kader van het project Cultuur en School is in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een inventariserend onderzoek uitgevoerd door het LOKV in samenwerking met het SCO-Kohnstamm Instituut en Bert de Groot B.V. Het onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken. In het eerste deelonderzoek (Inventarisatieonderzoek ‘Cultuur en School’ Deel 1: Aanbod Cultuureducatie) is het aanbod van culturele instellingen in kaart gebracht. Het derde deelonderzoek brengt cultuureducatie op de ROC's in beeld (Inventarisatieonderzoek ‘Cultuur en School’ Deel 3: Regionale Opleidingscentra). Deze rapportage is een verslag van het tweede deelonderzoek: een inventariserend onderzoek onder basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs. Het doel was om de activiteiten van scholen in het schooljaar 1996/1997 op het gebied van cultuureducatie in beeld te brengen. Het ging bij dit beeld om: 1 * de kunstvakken waarin les wordt gegeven; * door leerlingen zelf ondernomen culturele activiteiten (zogeheten productieve cultuureducatie); * bezoek aan culturele activiteiten binnen en buiten de school (zogeheten receptieve cultuureducatie) en de wijze van financiering en de eventuele begeleiding door steunfunctie-instellingen van de activiteiten. Het onderzoek moet bovendien een antwoord zijn op de volgende vragen van het ministerie: * hoe groot is het aandeel cultuureducatie met een multicultureel karakter in het totale programma cultuureducatie van scholen? * vinden er op scholen voor mavo en vbo minder activiteiten op het gebied van cultuureducatie plaats dan op scholen voor havo en vwo? 1.2
Opzet en uitvoering van het onderzoek
De gegevens zijn verzameld door middel van telefonische interviews aan de hand van een voorgestructureerde vragenlijst. Het ministerie heeft bij de uitvoering van het project Cultuur en School gekozen voor een decentrale aanpak in acht convenantgebieden. Om deze reden is besloten om random steekproeven per convenantgebied te trekken. Hierdoor is het beter mogelijk om bij deze inventarisatie (beginmeting) en eventueel na afloop van het project (bij het einde van de Kunstenplanperiode) uitspraken per convenantgebied te doen. Er is een random steekproef getrokken van 20 basisscholen en 20 scholen voor voortgezet 1
Met kunstvakken worden de vakken audio-visuele vormgeving, dans, drama, handenarbeid, muziek, tekenen en textiele werkvormen bedoeld. Deze term wordt zowel voor het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs gebruikt, hoewel in het basisonderwijs ook termen als kunstzinnige vorming en expressievakken gangbaar zijn.
4
onderwijs in elk van de acht convenantgebieden dat wil zeggen in totaal dus 320 scholen. Vervolgens is gestreefd naar 15 interviews per schoolsoort per convenantgebied. Voor zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs zijn in totaal de gegevens van 122 scholen verzameld. Veertien scholen weigerden medewerking, 21 bleken niet geschikt omdat het scholen voor speciaal onderwijs betrof of scholen die door fusies inmiddels waren opgeheven en 41 scholen zijn niet gebruikt omdat het streefgetal per convenantgebied was bereikt. Tabel 1.1 geeft een overzicht van de resultaten. Tabel 1.1
Overzicht van interviews per convenantgebied (in absolute aantallen) Basisonderwijs
Voortgezet onderwijs
Noord (Groningen, Friesland, Drenthe)
16
15
Oost (Overijssel, Gelderland)
15
16
Midden (Utrecht, Flevoland)
16
15
West (Noord-Holland, Zuid-Holland)
15
15
Zuid (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg)
15
15
Amsterdam
15
16
Rotterdam
15
16
Den Haag
15
14
Totaal afgenomen interviews
122
122
Weigeringen
10
4
Niet geschikt (speciaal onderwijs, gefuseerd, ROC)
3
18
Niet gebruikt omdat streefgetal was bereikt
25
16
Totaal steekproef
160
160
1.3
Representativiteit
De gegevens van de scholen geven een beeld van de landelijke trends, maar de cijfers kunnen niet helemaal als landelijke cijfers worden beschouwd. Omdat in het onderzoek in alle convenantgebieden bijna evenveel scholen zijn geïnterviewd, zijn convenantgebieden met een verhoudingsgewijs kleiner aantal scholen oververtegenwoordigd. Dat geldt met name voor de drie grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.
5
De responsgegevens zijn op denominatie en schoolgrootte vergeleken met de landelijke gegevens (CBS, 1997). Uit deze gegevens blijkt dat ongeveer één op de drie basisscholen tot het openbaar onderwijs behoort (34%) en bij de scholen in dit onderzoek is dat negenendertig procent. De gemiddelde grootte van de onderzochte basisscholen bedraagt 252 leerlingen (en de gemiddelde basisformatie is 11 leerkrachten). Het landelijk gemiddelde is lager, namelijk 205 leerlingen. Hier blijkt de oververtegenwoordiging van de grote steden, want juist in die steden zijn de basisscholen groter dan elders. Eén vijfde van de basisscholen in het onderzoek (22%) heeft meer dan vijftig procent allochtone leerlingen. Zoals kon worden verwacht zijn deze scholen bijna allemaal in de drie grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag geconcentreerd. In de convenantgebieden Noord en Zuid (Brabant, Limburg en Zeeland) heeft tachtig procent van de scholen minder dan vijf procent allochtonen. Van de scholen voor voortgezet onderwijs behoort blijkens de landelijke gegevens ongeveer één op de vijf scholen tot het openbaar onderwijs en bij de scholen uit het onderzoek is dat dertig procent. De gemiddelde grootte van de onderzochte scholen voor voortgezet bedraagt 1116 leerlingen, terwijl het landelijk gemiddelde in 1996 1068 bedroeg. Eén vijfde van de vbo/mavo scholen (22%) heeft meer dan vijftig procent allochtone leerlingen. Van de havo/vwo scholen heeft bijna negen procent meer dan vijftig procent allochtone leerlingen. Deze scholen bevinden zich in de drie grote steden. In de convenantgebieden Noord en Oost hebben alle onderzochte havo/vwo scholen minder dan vijf procent allochtonen.
6
2.
BASISONDERWIJS
2.1
Kunstvakken
Gemiddeld wordt in een groep - in een normale lesweek van 25 klokuren - drie klokuren besteed aan kunstvakken. Dat komt neer op twaalf procent van de lesuren per week. De groepen een en twee (de kleuters) zijn hierbij niet meegeteld. Er treden grote verschillen op tussen de scholen. Een kwart besteedt gemiddeld twee klokuren of minder aan kunstvakken en twintig procent besteedt hieraan gemiddeld vier klokuren of meer. Bij de verdeling van de tijd over de kunstvakken is het duidelijk dat de meeste tijd wordt besteed aan de beeldende vakken tekenen en handenarbeid/textiele werkvormen (60%) en vervolgens aan muziek (24%) en dan aan drama (9%), dans (6%) en audiovisuele vorming (4%). Op iets meer dan de helft van de basisscholen (51%) is een vakdocent voor een kunstvak werkzaam. Het gaat daarbij vooral om handvaardigheid (38% van de scholen) en in mindere mate muziek (15%). Vakdocenten voor tekenen, drama of dans zijn er bijna niet. 2.2
Culturele activiteiten door de basisschoolleerlingen
Gevraagd is of in het schooljaar 1996/1997 speciale culturele activiteiten door de leerlingen zelf zijn uitgevoerd. De meest uitgevoerde activiteit op de basisschool is een musical (78%). Daarna volgen de uitgave van een schoolkrant waar kinderen aan bijdragen (58%), het opvoeren van een toneelstuk (43%), het houden van een tentoonstelling (41%) en het geven van een dansvoorstelling (20%). Tenslotte noemt 48% nog 'andere activiteiten'. Het gaat daarbij vooral om zogeheten 'vieringen' en om weekopeningen, weeksluitingen of een cultureel project. Gemiddeld genomen zijn er op een basisschool in het schooljaar 1996/1997 drie productieve culturele activiteiten uitgevoerd. In bijna de helft van de gevallen (48%) is bij één of meer van deze activiteiten gebruik gemaakt van professionele begeleiding van buiten de school, bijvoorbeeld van een kunstenaar, een consulent kunsteducatie of een regisseur.
7
2.3
Voorstellingen/tentoonstellingen op school en buiten de school
Gevraagd is of basisscholen in het schooljaar 1996/1997 culturele activiteiten in en buiten de school hebben georganiseerd. Het gaat dan niet zoals hierboven beschreven, om de productieve cultuureducatie, maar om de receptieve cultuureducatie zoals het kijken naar, beleven van en oordelen over de kunstuitingen van kunstenaars. Tabel 2.1 geeft het overzicht. Tabel 2.1
Percentages basisscholen die receptieve culturele activiteiten hebben georganiseerd in het schooljaar 1996/1997 (n=122).
OP SCHOOL
% wel
BUITEN SCHOOL
% wel
tentoonstelling/beeldend kunstenaar
25
museum/galerie/artotheek
62
concert/musici
38
concert (in concertzaal/theater)
44
toneel/poppentheater
46
toneel (in theater)
62
dans/dansers
30
dans (in theater)
24
film/video/fotografie
22
film (in bioscoop/filmhuis)
28
schrijver/dichter
22
schrijvers (in bibliotheek)
33
mengvorm (bv. muziektheater)
9
mengvorm (in theater)
8
cultureel erfgoed: historisch museum archief monument/archeologische vindplaats
67 3 51
cultureel erfgoed: (bv. leskist/tentoonstelling op school)
19
één of meer activiteiten in school
84
één of meer activiteiten buiten school
95
één of meer activiteiten met multicultureel karakter
17
één of meer activiteiten met multicultureel karakter
4
Van de basisscholen heeft vierentachtig procent één of meer culturele activiteiten die in school zelf plaatsvinden en vijfennegentig procent organiseert één of meer culturele activiteiten buiten school. De meest voorkomende activiteit in scholen is een toneel- of poppentheatervoorstelling. De meest voorkomende activiteiten buiten scholen zijn museumbezoeken en bezoeken aan een toneelvoorstelling.
8
Bij driekwart van de basisscholen zijn culturele activiteiten in en buiten de school opgenomen in het schoolwerkplan. Dat is een indicatie van de mate waarin de activiteiten in het onderwijsprogramma zijn verankerd. 2.4
Aantallen verschillende activiteiten
Om een indicatie te krijgen van de omvang en de 'breedte' van de culturele activiteiten van een school is een optelling gemaakt van de verschillende activiteiten die een school heeft gerealiseerd. Als bijvoorbeeld op een basisschool in 1996/1997 een concert en een toneelvoorstelling zijn gegeven en er een schrijver op bezoek is geweest, telt dit als drie receptieve activiteiten in de school. In het schooljaar 1996/1997 waren er gemiddeld twee verschillende soorten receptieve activiteiten in een school en drie en een half (3,5) verschillende soorten receptieve activiteiten buiten een school. Om de aantallen binnen- en buitenschoolse activiteiten vergelijkbaar te houden zijn één of meer buitenschoolse activiteiten op het gebied van cultureel erfgoed (museum, monument, archief) opgevat als één activiteit. Voegen we nog het aantal productieve activiteiten bij de receptieve activiteiten, dan gaat het gemiddeld om acht en een half (8,5) verschillende activiteiten. Dit is dus het gemiddelde per school in een schooljaar en niet per groep of per leerling. Hoe hoger het aantal des te meer verschillende productieve en receptieve culturele activiteiten een school heeft gerealiseerd. Weer bestaan er tussen scholen aanzienlijke verschillen rond het gemiddelde van acht en een half activiteit. Zeventien procent van de scholen had in het schooljaar 1996/97 minder dan zes activiteiten en elf procent had dertien of meer culturele activiteiten. Het gemiddelde in de drie grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ligt iets hoger dan in de rest van Nederland. Dit verschil komt niet door het aantal productieve activiteiten maar vooral door de hoeveelheid receptieve culturele activiteiten die plaatsvinden buiten school. In de drie grote steden is dat gemiddelde ruim vier (4.3) tegen bijna 3 (2.8) in de convenantgebieden Noord, Oost en Zuid. De aanwezigheid van het ruime culturele aanbod in de directe omgeving van de school zal een reden van dit verschil zijn. De zogeheten traditionele vernieuwingsscholen zoals Montessori, Jenaplan, Dalton, Freinet en Vrije School hebben gemiddeld het hoogste aantal activiteiten (9.6). De scholen die in dit onderzoek met 'overig bijzonder' zijn aangeduid, bijvoorbeeld Islamitische scholen of scholen op Reformatorische grondslag e.d. hebben het laagste gemiddelde (5.8). 2.5
Frequentie van een bepaalde culturele activiteit
Er is niet alleen gevraagd òf een bepaalde activiteit, zoals het bezoeken van een toneelstuk of een concert plaats vond, maar ook hoeveel keer. Bij benadering blijkt bij de receptieve activiteiten in school het aantal toneelvoorstellingen het hoogst. Bij de scholen die zeggen aan toneel op school gedaan te hebben gaat het gemiddeld om ruim twee keer. De gemiddelden voor concerten en films liggen iets lager en bij een tentoonstelling of een schrijver op school gaat het meestal om één keer.
9
Van de buitenschoolse activiteiten komt een bezoek aan museum/galerie/artotheek het meest voor, namelijk ruim drie keer. Bij de andere activiteiten is de frequentie rond de anderhalf en bij toneel in een theater bijna twee. Ook bij deze frequenties treden aanzienlijke verschillen tussen scholen op. Bij de scholen in de grote steden zijn de gemiddelden van toneel en concerten en bezoek aan musea hoger dan in de overige gebieden. 2.6
Multiculturaliteit
Van de scholen heeft zeventien procent één of meer culturele activiteiten met een multicultureel karakter in de school, terwijl vier procent van hen één of meer culturele activiteiten buiten de school een multicultureel karakter had. 2.7
Bemiddeling en financiering
Bijna een kwart van de basisscholen (23%) maakt nooit gebruik van een steunfunctie-instelling of bemiddelaar kunsteducatie, drieëndertig procent doet dat soms en vierenveertig procent vaak. Het totale percentage scholen dat gebruik maakt (77%) komt redelijk overeen met het cijfer ontleend aan de gegevens van de instellingen zelf, zij melden een bereik van eenenzeventig procent van de basisscholen (zie Inventarisatieonderzoek 'Cultuur en School’, deel 1). Gevraagd is in welke mate de basisschool de organisatie - zoals bemiddeling, contract, zaalreservering en dergelijke - en begeleiding direct regelt met de aanbieder van de culturele activiteit, bijvoorbeeld een schouwburg, een theatergezelschap of een individuele kunstenaar. Bijna een vijfde van de scholen (18%) doet dat nooit, achtenvijftig procent doet dat soms en vierentwintig procent van de scholen doet dat vaak. Bij de financiering van de culturele activiteiten gebruikt driekwart hiervoor de Rijksvergoeding (de zogeheten Londogelden), zestig procent gebruikt de ouderbijdrage en iets minder dan de helft ontvangt een gemeentelijke bijdrage. Daarnaast ontvangt een klein deel (3%) een provinciale bijdrage en heeft zes procent een speciaal fonds voor culturele activiteiten. Overige financieringsbronnen zijn sponsoring, geld verdienen met oud papier inzamelen, fancy fair, of geld van de landelijke overheid (in het kader van onderwijsvoorrang, 'brede scholen') en meer algemeen van het 'schoolbudget' op de 'schoolbegroting'. De meeste scholen gebruiken een combinatie van geldbronnen. Uit de gegevens blijkt dat scholen die een gemeentelijke bijdrage ontvangen gemiddeld meer culturele activiteiten entameren dan scholen die niet van een gemeentelijke subsidie profiteren. In tabel 2.2 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste bronnen, al dan niet in combinatie.
10
Tabel 2.2
Bronnen voor de financiering van culturele activiteiten van basisscholen (n=122)
SOORT FINANCIERING
% wel
Londo gelden
16
Ouderbijdrage
8
Gemeentelijke bijdrage
8
Londogelden + Ouderbijdrage
28
Londogelden + Gemeentelijke bijdrage
16
Ouderbijdrage + Gemeentelijke bijdrage
9
Londogelden + Ouderbijdrage + Gemeentelijke bijdrage
15
2.8
Knelpunten bij activiteiten cultureel erfgoed
In eerdere onderzoeken is gevraagd naar de knelpunten bij de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen (onder andere Van Lankvelt en Bosch, 1997; Oostwoud Wijdenes en Haanstra, 1997). De belangrijkste knelpunten zijn tijdgebrek in het lesprogramma, onvoldoende financiële middelen en vervoersproblemen of de afstand tot de culturele voorzieningen. In dit onderzoek is expliciet gevraagd naar knelpunten bij de samenwerking met instellingen voor cultureel erfgoed, zoals bijvoorbeeld archieven, cultuurhistorische musea, instellingen voor monumentenzorg. De grootste knelpunten zijnde kosten (49%), gebrek aan tijd in het lesprogramma (21%) en vervoersproblemen of de afstand tot het aanbod (25%). Volgens de scholen zijn onbekendheid met het aanbod of ongeschiktheid van het aanbod geen knelpunten. Maar enkele scholen denken daar echter anders over. Zij vinden het aanbod van cultuurhistorische musea kindonvriendelijk of niet geschikt voor de jongere kinderen. Enkele basisscholen met veel allochtone leerlingen noemen als probleem dat erfgoed ver afstaat van hun leerlingen: "Wat moet onze allochtone schoolbevolking met het Nederlands cultureel erfgoed?".
11
3
VOORTGEZET ONDERWIJS
3.1
Kunstvakken
Vrijwel alle scholen bieden in de basisvorming één of meer beeldende vakken aan. Ook muziek wordt door de meeste scholen aangeboden, hoewel in het vbo het percentage voor muziek iets lager ligt (86%). Het vak drama wordt in de basisvorming in rond de dertien procent van de scholen aangeboden, in vbo iets meer, namelijk zestien procent. Dans en audiovisuele vormgeving komen zeer weinig voor (1 à 2%). In grote lijnen komen deze gegevens overeen met de PMVO gegevens over de basisvorming (Voogt, 1993;1994, 1996). In de bovenbouw biedt in het vbo ongeveer in eenderde van de scholen eindexamen tekenen als vak aan en een kwart van de vbo-scholen het vak handenarbeid. De mogelijkheid om eindexamen te doen in het vak muziek komt in weinig vbo scholen voor (3%). De cijfers uit dit onderzoek komen overeen met de landelijke cijfers van het Cito over de eindexamens in de kunstvakken. Als we er van uit gaan dat deze leerlingen in de toekomst de beroepsgerichte leerweg in vbo/mavo gaan volgen, vervalt voor hen deze examenmogelijkheid in een kunstvak. Op mavo, havo en vwo is tekenen het meest aangeboden examenvak (respectievelijk 43%, 63% en 53% van de scholen). Voor handenarbeid zijn die percentages respectievelijk achtentwintig, achtendertig en negentien en voor muziek respectievelijk zeven, twintig en elf. Ook deze gegevens komen grotendeels overeen met de gegevens van het Cito, alleen bij tekenen liggen de aantallen hoger: bij mavo gaat het dan om meer dan de helft van de scholen en bij havo om ongeveer driekwart van de scholen. Textiele werkvormen komt op alle schoolniveaus weinig voor. De vakken dans en drama worden in de bovenbouw nauwelijks aangeboden maar er zijn nu ook nog geen eindexamenmogelijkheden. Die komen er wel bij de invoering van de tweede fase van havo/vwo en van het leerwegenstelsel in vbo/mavo (althans voor de theoretische en de gemengde leerweg). 3.2
Culturele activiteiten door de leerlingen uit het voortgezet onderwijs
Gevraagd is of in het schooljaar 1996/1997 speciale culturele activiteiten door de leerlingen zelf zijn uitgevoerd, al dan niet samen met docenten. Het gaat daarbij om vrijwillige activiteiten buiten het onderwijsprogramma. Tabel 3.1 geeft het overzicht uitgesplitst naar vbo/mavo en havo/vwo en naar basisvorming en bovenbouw.
12
Tabel 3.1
Percentages scholen voortgezet onderwijs met productieve culturele activiteiten door de leerlingen (en docenten) in het schooljaar 1996/1997.
CULTURELE ACTIVITEIT
BASISVORMING
BOVENBOUW
VBO/MAVO (n=105)
HAVO/VWO (n=92)
VBO/MAVO
HAVO/VWO
uitgave van een schoolkrant
40
54
41
55
schoolkoor
27
35
27
34
schoolorkest
41
53
41
52
schoolband
37
44
39
46
toneel
46
61
51
64
dans
14
14
14
14
film/video/fotografie
15
20
17
22
proza/poëzie/voordracht
3
7
4
8
beeldende activiteiten (tekenen/handvaardigheid)
12
16
12
16
activiteiten cultureel erfgoed
1
2
1
2
Uit de tabel blijkt dat toneelspelen het meest wordt gedaan, daarna de uitgave van een schoolkrant en een schoolorkest/band. Leerlingactiviteiten op het gebied van cultureel erfgoed komen buiten de reguliere lessen nauwelijks voor. Wat betreft de activiteiten als schoolkrant, schoolbands, toneelspelen en dergelijke is er nauwelijks verschil tussen basisvorming en bovenbouw. De havo/vwo scholen zijn cultureel actiever want de meeste activiteiten komen daar meer voor dan op vbo/mavo scholen, vooral de schoolkrant en toneelspelen. In eenderde van de gevallen is voor één of meer van de activiteiten gebruik gemaakt van professionele begeleiding van buiten de school, bijvoorbeeld van een kunstenaar, een consulent kunsteducatie of een regisseur.
13
3.3
Voorstellingen/tentoonstellingen op school en buiten de school
Hebben bepaalde receptieve culturele activiteiten in het schooljaar 1996/97 plaatsgevonden en zo ja, hoe vaak? Het gaat dan om alle activiteiten in schoolverband, zowel in de school zelf als buiten de school, bijvoorbeeld in een theater, concertzaal of een museum. Tabel 3.2
Percentages scholen voortgezet onderwijs die receptieve culturele activiteiten hebben georganiseerd in het schooljaar 1996/1997.
CULTURELE ACTIVITEIT
BASISVORMING
BOVENBOUW
VBO/MAVO (n=105)
HAVO/VWO (n=92)
VBO/MAVO (n=105)
HAVO/VWO (n=92)
kunstmuseum/tentoonstelling/ beeldend kunstenaar
56
67
47
85
concert klassieke muziek
19
25
14
28
concert niet-klassieke muziek
26
24
11
13
toneelvoorstelling
45
47
29
73
dansvoorstelling
35
34
10
16
musical/opera
4
3
2
2
filmvoorstelling
41
44
27
33
voordracht schrijver/dichter
21
22
16
35
cultureel erfgoed: historisch museum
43
66
17
48
cultureel erfgoed: archief
6
8
3
16
30
53
10
33
2
1
1
3
cultureel erfgoed: monument/archeol./stadswandeling cultureel erfgoed: leskist/tentoonstelling op school
Bij de receptieve culturele activiteiten in de basisvorming blijken er tussen vbo/mavo en havo/vwo geen grote verschillen te bestaan. Het grootste verschil doet zich voor bij cultureel erfgoed want aanzienlijk meer havo/vwo scholen organiseren bezoeken aan cultuurhistorische musea en monumenten. Ook bezoeken aan kunstmusea komen meer bij havo/vwo scholen voor.
14
Om een aanwijzing te krijgen over de omvang en de 'breedte' van de receptieve culturele activiteiten van een school voor voortgezet onderwijs is een optelling gemaakt van de verschillende activiteiten die een school heeft gerealiseerd. Gemiddeld organiseren scholen in de basisvorming vbo/mavo jaarlijks ruim drie verschillende soorten receptieve culturele activiteiten en in de basisvorming havo/vwo bijna vier. De bovenbouw laat een ander beeld zien. Bij vbo/mavo zijn er vergeleken met de basisvorming aanzienlijk minder verschillende activiteiten, namelijk gemiddeld iets minder dan twee. Daarbij moet worden bedacht dat in de bovenbouw van het vbo de beroepsgerichte vakken de meeste aandacht vragen en dat globaal genomen de bovenbouw slechts één jaar duurt en de basisvorming globaal drie jaar. De bovenbouwperiode bij havo en vwo is daarentegen globaal genomen twee respectievelijk drie jaar. Bij havo/vwo is er in de bovenbouw wat betreft toneelvoorstellingen, bezoek aan kunstmuseum en literaire voorstellingen en bezoek aan een archief een toename van het aantal scholen in vergelijking met de basisvorming. Andere culturele activiteiten lopen in de bovenbouw terug vergeleken met die in de basisvorming (zoals dans en bezoek aan historische musea) maar die teruggang is niet zo groot als bij vbo/mavo. Al met al zijn er ook in de bovenbouw havo/vwo vier verschillende soorten activiteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat in de grote steden gemiddeld meer verschillende activiteiten worden gerealiseerd dan in de overige convenantgebieden. Duidelijke relaties met denominatie en met het percentage allochtone leerlingen van een school lijken er evenmin te bestaan. 3.4
Frequentie van een bepaalde culturele activiteit
Hoeveel concertbezoeken of toneelbezoeken zijn er in 1996/1997 op de scholen georganiseerd? Voor de meeste activiteiten in de basisvorming geldt dat ze op de scholen waar ze voorkomen éénmaal in het schooljaar worden gerealiseerd. De gemiddelde frequenties van toneel, kunstmuseum/tentoonstelling en cultuurhistorisch museum liggen rond de anderhalf. Film heeft een gemiddelde frequentie van bijna twee keer. De frequenties bij havo/vwo liggen gemiddeld iets hoger dan bij vbo/mavo en dat geldt dan bijvoorbeeld voor concerten klassieke muziek en toneelvoorstellingen. In de bovenbouw liggen de frequenties van museum/tentoonstellingsbezoek, klassiek concert, toneel en film hoger dan in de basisvorming. Op havo/vwo scholen is de gemiddelde frequentie hoger dan op vbo/mavo scholen en dat geldt in het bijzonder voor kunstmuseum/tentoonstelling en toneel, maar ook voor bezoek aan cultuurhistorisch musea. 3.5
Receptieve activiteiten in de school of erbuiten?
De situatie op een school voor voortgezet onderwijs is, gezien de omvang en de mogelijke verschillen tussen schooltypes en leerjaren moeilijker te overzien dan de situatie op een basisschool. Daarom is geïnterviewden niet gevraagd een onderscheid te maken tussen activiteiten die op school plaats vonden en activiteiten die buiten school plaatsvonden. Om toch
15
een indicatie te krijgen is gevraagd of toneel/dans/muziekvoorstellingen meestal in school of meestal in een theater of concertzaal plaats vinden. Een kwart van de scholen voor voortgezet onderwijs geeft aan dat de activiteiten bijna altijd in de school plaatsvinden en drieëntwintig procent zegt dat de activiteiten bijna altijd in een theater plaats vinden. Het grootste deel (42%) zegt dat dit wisselt. Acht procent vindt deze vraag niet van toepassing er weinig of geen culturele activiteiten zijn. 3.6
Knelpunten bij vbo/mavo
Van de scholen met vbo/mavo ziet achtentwintig procent geen knelpunten bij de uitvoering van culturele activiteiten. De overigen noemen deels de gebruikelijke praktische knelpunten (geld, transport, tijdgebrek in onderwijsprogramma) genoemd. Bijna twintig procent vindt dat het moeilijk is om een geschikt aanbod te vinden en zes procent zegt dat leerkrachten onvoldoende kennis en ervaring op dit gebied hebben. Ruim twintig procent vindt dat de vbo/mavo leerlingen niet gemotiveerd zijn. Andere opmerkingen die hierbij aansluiten zijn dat vbo/mavo leerlingen een "korte spanningsboog" hebben en zich slecht kunnen concentreren. Volgens een geïnterviewde moeten de voorstellingen erg concreet zijn en sommigen merken op dat de leerlingen van huis uit weinig cultuur hebben meegekregen. 3.7
Multiculturele activiteiten
Er is niet alleen gevraagd hoe vaak bepaalde culturele activiteiten voorkwamen in het schooljaar 1996/97 maar ook hoeveel daarvan een multicultureel karakter hadden. De conclusie is dat het aantal multiculturele activiteiten beperkt is. In de basisvorming organiseerde negenenzeventig procent van de vbo/mavo scholen geen enkele culturele activiteit met een multicultureel karakter en in de bovenbouw negenentachtig procent. Van de havo/vwo scholen ondernam in de basisvorming vierentachtig procent geen enkele culturele activiteit met multicultureel karakter en in de bovenbouw zesentachtig procent. 3.8
Bemiddeling en financiering
Rond de zesenvijftig procent van de scholen voor voortgezet onderwijs maakt geen gebruik van een steunfunctie-instelling of bemiddelingsinstelling voor kunsteducatie, zevenentwintig procent doet dat soms en zestien procent vaak. Het totale percentage scholen dat gebruik maakt van de steunfunctie (43%) komt goed overeen met het cijfer ontleend aan de gegevens van de instellingen zelf, namelijk een bereik van zesenveertig procent van de scholen voor voortgezet onderwijs (zie Inventarisatieonderzoek 'Cultuur en School ‘, deel 1). Op de vraag in welke mate de school de organisatie - zoals bemiddeling, contract en zaalreservering - en begeleiding direct regelt met de aanbieder van de culturele activiteit, bijvoorbeeld een schouwburg, een theatergezelschap of een individuele kunstenaar antwoordt bijna zes procent van de scholen doet dat nooit te doen, tweeënvijftig procent doet dat soms en tweeënveertig procent vaak. Bijna een vijfde van de scholen (18.9%) gebruikt hiervoor ouderbijdragen om culturele
16
activiteiten te financieren, een vierde gebruikt gelden uit het schoolfonds en tweeënvijftig procent gebruikt een combinatie van ouderbijdragen en het schoolfonds. Daarnaast boort twintig procent nog uiteenlopende andere financiële bronnen aan.
17
4.
CONCLUSIES
In de voorgaande hoofdstukken zijn de beschikbare gegevens gepresenteerd over de culturele activiteiten die scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs ondernamen in het schooljaar 1996/1997. Ter afsluiting volgt een korte samenvatting van deze gegevens, vergezeld van antwoorden op de twee onderzoeksvragen. Basisonderwijs De tijd die basisscholen aan de kunstvakken besteden varieert van school tot school. Gemiddeld genomen worden drie klokuren per week aan de kunstvakken besteed. De meeste tijd daarvan gaat naar de beeldende vakken en muziek. Dans, drama en audiovisuele vorming zijn de vakken waar het minste tijd aan wordt besteed. Op vrijwel alle scholen ondernemen de leerlingen zelf culturele activiteiten. Daarvan is de musical het populairst, gevolgd door de schoolkrant en toneel. Op bijna de helft van de cultuuractieve scholen wordt soms de expertise (bijvoorbeeld een regisseur) die nodig is bij een activiteit buiten de school gezocht. Als het gaat om de receptieve cultuureducatie (kijken, luisteren, beschouwen van kunst en cultuurproducten) blijkt dat vierentachtig procent dergelijke activiteiten in de school zelf organiseert en dat vijfennegentig procent een of meer culturele activiteiten die buiten de school plaatsvinden bezoekt. Bijna driekwart van de basisscholen maakt gebruik van de diensten van een steunfunctie-instelling. Als het gaat om het aanbod op het gebied van cultureel erfgoed vormt de bekendheid daarmee voor de meeste scholen geen probleem, maar tijdgebrek en onvoldoende financiële middelen zeer zeker wel. Toch moet bij de bekendheid met cultureel erfgoed aanbod een nuancering gemaakt worden, want enkele scholen geven te kennen dit kindonvriendelijk (vooral dat van cultuurhistorische musea) te vinden en te ver afstaan van hun allochtone leerlingen. De vraag: Hoe groot is het aandeel cultuureducatie met een multicultureel karakter in het totale programma cultuureducatie? kan als volgt worden beantwoord. Bij zeventien procent van de basisscholen in het onderzoek komt een of meer culturele activiteiten met een multicultureel karakter voor. Deze activiteiten spelen zich af in de school. Bij vier procent van de scholen worden multiculturele activiteiten ondernomen die buiten de school plaatshebben. Voortgezet Onderwijs De traditionele kunstvakken - dat wil zeggen de beeldende vakken en muziek - blijken in het voortgezet onderwijs (nog) veruit het populairst te zijn. Dat geldt voor de basisvorming, maar ook voor de scholen die een kunstvak als examenvak aanbieden. Maar daarbij moet worden opgemerkt dat het nu nog niet mogelijk is om in dans, drama of film en fotografie examen te doen. Dans en audiovisuele vorming komen vrijwel niet voor - een à twee procent - drama heeft sedert de invoering van de basisvorming een lichte groei doorgemaakt.
18
In de basisvorming op vbo/mavo onderneemt drieënnegentig procent van de scholen (receptieve) culturele activiteiten en op de havo/vwo scholen is dat ligt dat percentage op vierennegentig. In de bovenbouw zijn de verschillen tussen de niveaus groter. Het antwoord op de vraag: vinden er op scholen voor vbo/mavo minder activiteiten op het gebied van cultuureducatie plaats dan op scholen voor havo/vwo luidt bevestigend. In het vbo/mavo worden in het algemeen minder verschillende soorten culturele activiteiten ondernomen dan in het havo/vwo en ook de frequentie van de culturele activiteiten is lager. In de basisvorming zijn die verschillen nog beperkt, maar het grootste verschil doet zich voor bij educatie op het terrein van cultureel erfgoed; aanzienlijk meer scholen voor havo/vwo bezoeken cultuurhistorische musea en monumenten en ook bezoek aan kunstmusea komen op deze schoolniveaus meer voor. De bovenbouw geeft grotere verschillen te zien, maar daarbij moet worden opgemerkt dat de bovenbouw voor vbo/mavo gemiddeld genomen slechts een jaar duurt. Van de vbo/mavo scholen signaleert een aantal knelpunten bij het aanbod op het gebied van cultuureducatie. Dit zijn deels praktische, maar deels ook knelpunten op het gebied van geschiktheid en motivatie van de leerlingen. Meer dan de helft van de scholen voor voortgezet onderwijs maakt nooit gebruik van de diensten van een steunfunctie-instelling. In de meeste gevallen regelen de scholen de organisatie (waaronder de bemiddeling en de begeleiding) van culturele activiteiten direct met de aanbieders (zoals een schouwburg, museum) van een culturele activiteit. Op de vraag: hoe groot is het aandeel cultuureducatie met in een multicultureel karakter in het totale programma cultuureducatie voortgezet onderwijs? is het antwoord kort en bondig: namelijk niet bijzonder groot. Minder dan een op de vijf scholen in het voortgezet onderwijs geeft aan dat er culturele activiteiten met een multicultureel karakter zijn georganiseerd. Vbo/mavo scholen bieden in de basisvorming naar verhouding iets meer multiculturele activiteiten aan dan havo/vwo scholen in deze fase van het onderwijs. NB. Tabellenboek en vragenlijsten zijn ter inzage bij het LOKV.
19
Literatuur CBS (1997) Kwartaalschrift Onderwijsstatistieken 1996-IV. Voorburg/Heerlen: CBS. CBS (1997) Kwartaalschrift Onderwijsstatistieken 1997-I. Voorburg/Heerlen: CBS. Lankvelt, E. van & Bosch, C. (1997) Cultuur aan de basis: Onderzoek cultuureducatie basisonderwijs Limburg. Maastricht: PBW. Oostwoud Wijdenes, J. en Haanstra, F. (1997) Vervolgonderzoek stimuleringsregeling LOKV. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Voogt, J. (1993) Het onderwijsveld in beweging; resultaten stand van zaken enquête jaarwisseling 1992-1993. Inforeeks basisvorming deel 4, Almere, Proces Management Basisvorming (PMB). Voogt, J. (1994) Het fundament gelegd; resultaten stand van zaken enquête jaarwisseling 19931994. Inforeeks basisvorming deel 7 , Utrecht, Proces Management Basisvorming (PMB). Voogt, J. (1996) Resultaten stand van zaken enquête jaarwisseling 1995 -1996. Inforeeks basisvorming deel 16, Den Haag, Procesmanagement Basisvorming (PMB).
20
Cultuurnetwerk Nederland is het landelijk expertisecentrum voor de cultuureducatie. Cultuureducatie is de verzamelnaam voor alle vormen van educatie waarbij kunst en cultuur als doel of als middel worden ingezet. De medewerkers van Cultuurnetwerk Nederland verzamelen en verspreiden informatie en kennis over theorie, beleid en praktijk van cultuureducatie in Nederland en het buitenland. Zij maken deze informatie en kennis toegankelijk en toepasbaar voor iedereen die werkt in of voor de cultuureducatie in instellingen voor kunst en cultuur, de amateurkunst, het onderwijs, de centra voor de kunsten en bij de verschillende overheden. Cultuurnetwerk Nederland heeft een studiecentrum met een gespecialiseerde bibliotheek, organiseert studiedagen, debatten, trainingen en congressen, geeft publicaties uit en onderhoudt een uitgebreide internetsite.
Expertisecentrum cultuureducatie Ganzenmarkt 6 _ Postbus 61 _ 3500 AB Utrecht _ T 030 236 12 00 F 030 236 12 90 _ E
[email protected] _ www.cultuurnetwerk.nl