Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld 2003 Resultaten van de inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld bij gemeenten, regiopolitie en Openbaar Ministerie. In opdracht van het ministerie van Justitie.
Den Haag, 17 december 2003 ES&E, Léon van Lier Anke Vedder Fatima Kors
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Inhoud Samenvatting 1.
Inleiding
4
2.
Vraagstelling van het onderzoek
6
3.
Opzet en uitvoering van het onderzoek
8
4.
Onderzoeksresultaten Gemeenten
13
4.1 4.2 4.3
13 21 25
5.
6.
7.
Beleid Samenwerking Deskundigheidsbevordering
Onderzoeksresultaten Politie
28
5.1 5.2 5.3
28 38 42
Beleid Samenwerking Deskundigheidsbevordering
Onderzoeksresultaten Openbaar Ministerie
46
6.1 6.2 6.3
46 52 55
Beleid Samenwerking Deskundigheidsbevordering
Conclusies enquête en deskresearch
57
7.1
57 57 59 60 60 60 61 62 63 63
7.2
7.3
7.4
Gemeenten 7.1.1 Beleid gemeenten 7.1.2 Gemeenten en samenwerking rond huiselijk geweld 7.1.3 Gemeenten en deskundigheidsbevordering Politie 7.2.1 Beleid politie 7.2.2 Politie en samenwerking rond huiselijk geweld 7.2.3 Politie en deskundigheidsbevordering Openbaar Ministerie 7.3.1 Beleid Openbaar Ministerie 7.3.2 Openbaar Ministerie en samenwerking rond huiselijk geweld 7.3.3 Openbaar Ministerie en deskundigheidsbevordering De ‘rapportcijfers’
63 64 64
2
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
8.
9.
Verdiepingsslag op vijf locaties
66
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
66 71 73 74 78
Locatie met gemeente als regisseur Locatie met politie als regisseur Locatie met Openbaar Ministerie als regisseur Locatie waar beleid geformaliseerd is Locatie waar (nog) weinig geformaliseerd beleid is
Discussie
81
Bijlagen (zie bijlagenboek)
3
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
1.
Inleiding Huiselijk geweld is een verzamelterm voor uiteenlopende vormen van fysiek, psychisch en seksueel geweld die gemeen hebben dat zij zich voordoen tussen mensen die in relationeel of gezinsverband samenleven. Ook anderen (bijvoorbeeld huisvrienden en/of ex-partners) kunnen er bij betrokken zijn. Er bestaat geen eenduidige definitie van huiselijk geweld: wat eronder wordt verstaan is voor een belangrijk deel afhankelijk van de sociale context en maatschappelijke normen. De gehanteerde definities verschillen daarom zowel tussen onderzoekers als in de tijd. In de verslaglegging van het onderzoek gaan we uit van de in het rapport Huiselijk Geweld 1 van het ministerie van Justitie gehanteerde definitie: ‘Een aantasting van de persoonlijke integriteit van het slachtoffer door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer’. Voor de aanpak van huiselijk geweld is het nodig dat er niet louter opvang wordt geregeld, maar ook dat eerder in geweldssituaties wordt ingegrepen, de slachtoffers worden begeleid, de daders worden behandeld en zonodig bestraft. De aanpak van huiselijk geweld is dan ook geen exclusieve taak voor de hulpverlening, maar evenzeer een veiligheidsprobleem waarin politie, justitie en lokale overheid een cruciale taak hebben. Om de samenhang in beleid te bevorderen en een extra impuls te geven aan de aanpak van huiselijk geweld, heeft de minister van Justitie in 2000 het landelijke project ‘Voorkomen en bestrijden huiselijk geweld’ ingesteld. In het kader van dit project heeft het Verwey-Jonker Instituut in 2002 in opdracht van het ministerie van Justitie een aanzet tot een inventarisatiemodel Aanpak huiselijk geweld beschreven. In de kabinetsnota Privé Geweld – Publieke Zaak2 (april 2002) zijn voorstellen opgenomen voor nieuwe maatregelen waarmee de centrale overheid de bewustwording van de onaanvaardbaarheid van huiselijk geweld kan bevorderen en de aanpak van huiselijk geweld op het decentrale niveau kan verbeteren. Het huidige kabinet heeft besloten de voorstellen ten uitvoer te brengen. Eén van de in dit verband genoemde maatregelen betreft de uitvoering van de inventarisatie om de ontwikkelingen in de aanpak van huiselijk geweld door de verschillende instanties in het land te volgen. De Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie van het ministerie van Justitie heeft ES&E de opdracht gegeven voor het uitvoeren van bovengenoemde inventarisatie. De navolgende rapportage is een weergave van de resultaten van dit onderzoek. Leeswijzer
In de hoofdstukken 2 en 3 zijn achtereenvolgens de vraagstelling en de opzet van het onderzoek beschreven. In de hoofdstukken 4, 5 en 6 komen de onderzoeksresultaten van respectievelijk de gemeenten, politie en de arrondissementen van het Openbaar Ministerie aan bod. 1 2
Huiselijk Geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Tom van Dijk e.a., Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, ministerie van Justitie, oktober 1997. Privé-geweld - Publieke zaak. Een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld, ministerie van Justitie, april 2002.
4
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
De conclusies van de enquête en de deskresearch zijn geformuleerd in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 bevat een beschrijving van de wijze waarop vijf verschillende locaties de aanpak huiselijk geweld door de betrokken partijen wordt vormgegeven en we sluiten af met een discussie naar aanleiding van de bevindingen in hoofdstuk 9.
5
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
2.
Vraagstelling van het onderzoek Het Verwey-Jonker Instituut3 heeft in 2002 in opdracht van het ministerie van Justitie de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een monitor van de aanpak van huiselijk geweld onderzocht. Naar aanleiding van de concepteindrapportage is geconcludeerd dat een monitor huiselijk geweld niet realiseerbaar is. Om toch periodiek een globaal beeld van de stand van zaken met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld te kunnen verkrijgen heeft het Verwey-Jonker Instituut een aanzet tot een inventarisatiemodel gegeven. Het interdepartementaal beleidsoverleg huiselijk geweld is akkoord gegaan met het voorstel van het Verwey-Jonker Instituut voor het inventarisatiemodel waarbij kernactoren worden bevraagd op de kernindicatoren beleid, samenwerking en deskundigheidsbevordering. Het interdepartementaal beleidsoverleg heeft besloten in 2003 een eerste inventarisatie van de aanpak huiselijk geweld te laten uitvoeren. Daarbij is de keuze gemaakt de kernactoren te beperken tot politie, Openbaar Ministerie (Openbaar Ministerie) en gemeenten. Voor de beperking tot deze kernactoren zijn diverse argumenten te noemen. Het aantal regio’s bij politie en Openbaar Ministerie is overzichtelijk en de juiste personen zijn makkelijk te traceren als gevolg van de aanwijzing van een vast aanspreekpunt. De justitiepartners zijn bovendien belangrijke actoren bij de aanpak van huiselijk geweld. Gemeenten bleken volgens een Quick scan van het Verwey-Jonker Instituut nog nauwelijks gericht beleid te hebben. Het meest actief bleken de (middel)grote gemeenten, waaronder de centrumgemeenten vrouwenopvang. Het ministerie van Justitie heeft de opdracht voor het inventarisatieonderzoek als volgt geformuleerd: -
-
-
-
3
Verzamel informatie met betrekking tot de kernindicatoren die beschreven en nader geoperationaliseerd zijn in de notitie ‘Aanzet tot een inventarisatiemodel van een monitor aanpak huiselijk geweld’. Maak gebruik van de methoden zoals aangegeven in de genoemde notitie: waar mogelijk dienen beschikbare gegevens te worden opgevraagd en geanalyseerd, waar nodig worden sleutelfiguren bevraagd. Het onderzoek onder gemeenten dient zich te beperken tot de grote gemeenten en de zogeheten Centrumgemeenten voor de vrouwenopvang. Het eindresultaat moet een rapport zijn dat een samenhangend, kwantitatief en kwalitatief beeld geeft van de stand van zaken bij de aanpak van huiselijk geweld in 2003 bij de genoemde kernactoren. Aan het rapport moet een beschrijving van de gevolgde methodiek zijn toegevoegd, zodat over één of meerdere jaren herhaling kan plaatsvinden.
Aanzet tot een inventarisatiemodel van een monitor aanpak huiselijk geweld, Verwey-Jonker Instituut, juli 2002.
6
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Centrale vraagstelling
Wij hebben de centrale onderzoeksvraag als volgt geformuleerd: Wat is de stand van zaken bij de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld op de volgende aspecten: a. b. c.
Beleid. Samenwerking. Deskundigheidsbevordering.
Deze centrale vraagstelling hebben we nader gespecificeerd in een aantal deelvragen per thema. Voor een volledig overzicht hiervan verwijzen we naar bijlage 1. Doelstelling
Het doel van het onderzoek is door het ministerie van Justitie omschreven als het weergeven van een beeld van de stand van zaken bij de bovengenoemde kernactoren op het gebied van de aanpak huiselijk geweld. Hierin dient duidelijk te worden hoe actief de diverse actoren zijn én hoe deze actoren hun verantwoordelijkheid nemen. Het onderzoek dient een overall beeld weer te geven. Als we de doelstelling formuleren op operationeel niveau, komen wij tot het volgende: Het onderzoek geeft een beeld van de stand van zaken bij de politie, het Openbaar Ministerie en (middel)grote gemeenten waar het gaat om de plannen voor, de uitvoering van en de resultaten van de aanpak huiselijk geweld. De uitkomsten van het onderzoek dienen in eerste instantie om de Tweede Kamer en de bij de aanpak van huiselijk geweld betrokken departementen en landelijke organisaties te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld. Het uiteindelijke doel van het onderzoek is het leveren van een bijdrage aan de verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en het creëren van een veiliger leefklimaat binnen de huiselijke kring. De resultaten van het onderzoek kunnen ook gebruikt worden om de actoren op decentraal niveau te stimuleren het onderwerp huiselijk geweld op de agenda te zetten en te houden, een actief beleid op de aanpak van huiselijk geweld te voeren én om de betrokken instanties te motiveren deel te (blijven) nemen aan monitoringactiviteiten.
7
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
3.
Opzet en uitvoering van het onderzoek Aanzet tot een inventarisatiemodel Aanpak huiselijk geweld
De aanpak van huiselijk geweld vindt plaats op decentraal niveau en de uitdaging is om zicht te krijgen op hoe de verschillende partijen daadwerkelijk vorm geven aan deze aanpak. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, heeft het Verwey-Jonker Instituut in 2002 een aanzet tot een inventarisatiemodel aanpak huiselijk geweld ontwikkeld. Het Verwey-Jonker Instituut stelt op basis van het onderzoek voor om bij de opzet van een inventarisatiemodel een beperking aan te brengen tot die thema’s waarop door middel van vragenlijsten en beperkt kwalitatief onderzoek redelijk snel de stand van zaken in kaart kan worden gebracht. Het Verwey-Jonker Instituut heeft hiertoe een aantal kernindicatoren benoemd en aspecten beschreven die hierbinnen zouden kunnen vallen. Ter verheldering een korte (selectieve) weergave: Beleid
Samenwerking
-
nota of notitie jaarverslag afspraken binnen instelling/gemeente notulen vergaderingen gemeenteraad
-
-
overlegstructuren samenwerkingsverbanden verwijzing structurele terugkoppeling convenanten
Deskundigheidsbevordering -
protocol cursussen/scholing voorlichting onderzoek
De eveneens in 2002 door het Verweij-Jonker Instituut uitgevoerde quickscan projecten en aanpak huiselijk geweld kan hierbij als voorbeeld en vorm van nulmeting dienen4. Onderzoeksopzet
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de maanden juni tot en met november 2003. Wij hebben de stand van zaken rond de aanpak van huiselijk geweld op de kernindicatoren beleid, samenwerking en deskundigheidsbevordering bij de drie kernactoren op de volgende wijze in kaart gebracht: -
telefonische enquête onder alle respondenten; deskresearch van alle beschikbare en relevante schriftelijke materialen; nader kwalitatief onderzoek in een beperkt aantal gebieden/locaties; beschrijving van enkele case studies.
Eerste telefonische ronde
In een eerste telefonische ronde zijn alle instanties benaderd en is de juiste (verantwoordelijke) persoon achterhaald bij wie een telefonische enquête afgenomen werd. Met de respondent is een afspraak gemaakt voor het afnemen van de telefonische enquête. Aan de respondent is tevens gevraagd de beschikbare schriftelijke documenten over de aanpak van huiselijk geweld voor de deskresearch naar ES&E te verzenden. 4
K.D. Lünnemann & A. Overgaag, Inventarisatie projecten huiselijk geweld en aanpak huiselijk geweld op instellingsniveau, een verkennend onderzoek, Verwey-Jonker Instituut, maart 2002.
8
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Selectie respondenten: Grote gemeenten en Centrumgemeenten
De inventarisatie bij gemeenten is conform de opdracht beperkt tot grote gemeenten (G25) en centrumgemeenten voor vrouwenopvang. In de offerte zijn we er van uitgegaan dat dit aantal circa 35 zou bedragen. Na een nadere screening bleken 39 gemeenten tot deze categorieën te behoren, waarvan uiteindelijk 37 gemeenten bij het onderzoek betrokken zijn. Bij twee gemeenten is niet gelukt om een contactpersoon te vinden of medewerking te verkrijgen. Politie
Er zijn 25 regionale politiekorpsen en één landelijk politiekorps. Alle regionale korpsen hebben inmiddels een projectcoördinator huiselijk geweld. De contactpersonen van alle regionale korpsen hebben aan het onderzoek meegedaan. De KLPD bleek echter niet over een contactpersoon voor dit onderwerp te beschikken. Openbaar Ministerie
Er zijn negentien arrondissementen. In elk arrondissement is in principe een functionaris belast met de taak om de aanpak van huiselijk geweld door het parket en binnen de regio te bevorderen. In totaal hebben vertegenwoordigers van zeventien arrondissementen aan het onderzoek medewerking verleend, bij twee arrondissementen lukte het niet om binnen de beschikbare tijd respondenten te vinden. Telefonische enquête
Gezien de korte looptijd van het onderzoek zijn wij direct van start gegaan met de voorbereiding van de telefonische enquête om de stand van zaken op de kernindicatoren beleid, samenwerking en deskundigheidsbevordering te achterhalen. Wij hebben hiervoor voor elk van de kernactoren een gestandaardiseerde vragenlijst ontworpen – in aansluiting op de reeds door het Verwey-Jonker Instituut ontwikkelde vragenlijsten – die ook bij een volgende meting gebruikt kunnen worden (zie bijlage 2). De vragenlijsten zijn afgestemd met de leden van de begeleidingsgroep. In totaal zijn 79 respondenten (zie bijlage 3) telefonisch geënquêteerd (37 gemeenteambtenaren, 25 politieambtenaren en zeventien officieren van justitie/parketmedewerkers). De gegevens uit de enquête zijn statistisch bewerkt en na het uitvoeren van een analyse is er een overall beeld beschikbaar met betrekking tot de stand van zaken bij de aanpak huiselijk geweld. Deskresearch
Via de respondenten hebben we tevens zoveel mogelijk beschikbare schriftelijke stukken betreffende het beleid gericht op de aanpak van huiselijk geweld verzameld. Daarnaast konden we via het landelijk secretariaat huiselijk geweld van de politie en de contactpersoon van de website huiselijk geweld bij het ministerie van Justitie de aldaar aanwezige documentatie voor de deskresearch screenen. Er is een enorme diversiteit aan type documenten beschikbaar gesteld door de respondenten. Omdat de deskresearch in het teken stond van het achterhalen van afspraken over de aanpak, hebben we vooral gekeken naar de volgende typen documenten: protocollen, convenanten, beleidsnota’s, monitors, plannen van aanpak, beleidsevaluaties en
9
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
jaarplannen/jaarverslagen. Voor een overzicht van de bestudeerde documenten verwijzen we naar bijlage 4. Een belangrijk criterium betreft de afspraken die in de documenten staan vermeld, met name hoe hard die afspraken zijn gemaakt. Is er bijvoorbeeld gekeken naar prestatieafspraken of zijn afspraken met betrekking tot registratie vastgelegd? Voorts is van belang op welke wijze de afspraken aan evaluatie of monitoring worden onderworpen. In overleg met de begeleidingsgroep is besloten om de documenten verder te bekijken op regio, type en integraliteit. Kwalitatieve invulling
Aan de hand van de uitkomsten van de telefonische enquête en de deskresearch, hebben we een leidraad opgesteld voor de verdiepende interviews die onder een beperkt aantal respondenten zijn afgenomen. We hebben voorgesteld om vijf locaties te selecteren, waar we de aldaar bij de enquête betrokken respondenten van de drie kernactoren (gemeente, Openbaar Ministerie en politie) interviewen. Daardoor is het mogelijk om zicht te krijgen op het krachtenspel tussen de gemeente, politie en Openbaar Ministerie op die locatie en op de concrete keuzes met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld die daar gemaakt zijn. In overleg met de begeleidingsgroep zijn de volgende criteria voor de selectie van locaties bepaald: drie locaties waarbij elke keer één van de drie actoren als regisseur is aangegeven, één locatie waarbij het beleid wel geformaliseerd is en één locatie waarbij het beleid niet is geformaliseerd. Daarnaast is gekeken naar de geografische spreiding en opvallende elementen vanuit de analyse van de telefonische enquête. In de interviews zijn we nagegaan hoe/in welke mate het ‘officiële’ beleid in de praktijk ook daadwerkelijk vorm krijgt. De in deze interviews verzamelde informatie geeft een meer kwalitatieve invulling aan het uit de telefonische enquête ontstane beeld. Vragen die we in de verdiepende interviews in ieder geval aan de orde hebben gesteld zijn: Worden er al concrete activiteiten ondernomen op het gebied van de aanpak van huiselijk geweld, en zo ja: -
Wat werkt er op het gebied van de aanpak van huiselijk geweld? Wat werkt er niet op het gebied van de aanpak van huiselijk geweld? Wat zijn veelbelovende initiatieven met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld?
Het materiaal dat we verzameld hebben via de verdiepende interviews is tevens benut voor het ontwerpen van de case studies. Case studies
Na de gegevensverzameling hebben we een beschrijving van drie case studies gemaakt, vanuit de specifieke invalshoek van elk van de drie kernactoren, om de relatief abstracte context van de aanpak huiselijk geweld zo concreet mogelijk te maken. We ontwikkelden de case studies aan de hand van de gegevens uit de enquête, de verdiepende interviews en de deskresearch. De inhoud van de case studies kan variëren van een specifieke gevalbeschrijving, de beschrijving van een ‘best practice’ of de beschrijving van de dagelijkse praktijk.
10
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Begeleidingsgroep
Het onderzoek en de samenstelling van het rapport is gevolgd en ondersteund door een begeleidingsgroep, met vertegenwoordigers van het ministerie van Justitie, politie, Openbaar Ministerie en de VNG (zie bijlage 5 voor de samenstelling van de begeleidingscommissie). Met de begeleidingscommissie hebben vier bijeenkomsten plaatsgevonden: -
-
-
Bij de start van het onderzoek ter bespreking van de onderzoeksopzet en het samenstellen van de respondentenlijst in overleg met de leden van de begeleidingsgroep. Halverwege het onderzoek: hierin is de voortgang van het onderzoek besproken en zijn de resultaten tot dan toe globaal weergegeven. In overleg met de begeleidingsgroep is gezocht naar alternatieven voor de locaties waar de beoogde respondenten moeilijk bereikbaar bleken te zijn. Voorts zijn de voorstellen met betrekking tot de kwalitatieve invulling van het onderzoek besproken. In de afrondingsfase van het onderzoek is de concept-eindrapportage besproken. Naar aanleiding hiervan hebben we het rapport aangepast en vervolgens de leden nogmaals kort in de gelegenheid gesteld om eventuele fouten te corrigeren.
Naast deze besprekingen heeft op verschillende momenten contact plaatsgevonden tussen de onderzoekers en leden van de begeleidingscommissie. Het ging hier vaak om afstemmingszaken en het kort weergeven van een actuele stand van zaken. Eindproduct
Het eindrapport is in eerste instantie bedoeld om de activiteiten vanuit de kernactoren te beschrijven en te volgen en diverse landelijke partijen daarover te kunnen berichten. Daarnaast kan het eindrapport een bijdrage leveren aan de deskundigheidsbevordering op decentraal niveau en kan het de bij de aanpak van huiselijk geweld betrokken partijen ondersteunen en gemotiveerd houden om te blijven participeren aan monitoringactiviteiten. Om deze diverse functies aan een eindrapport mee te geven, hebben we ervoor gekozen de onderzoeksresultaten op de volgende wijzen weer te geven: -
Een onderzoeksrapport dat dient om de Tweede Kamer en opdrachtgever een beeld te geven van de stand van zaken met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld. Een losse samenvatting van het onderzoeksrapport die bijvoorbeeld geplaatst kan worden op diverse websites en/of verspreid kan worden onder geïnteresseerden.
Benchmarkmodel:
In de offerte is beschreven dat we aan de hand van de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen in het eindrapport vervolgens een ‘benchmarkmodel huiselijk geweld’ zouden ontwikkelen. Het benchmarkmodel huiselijk geweld zou moeten dienen als ondersteuningsinstrument bij de verbetering van de aanpak van huiselijk geweld. Zo zou het ook gebruikt kunnen worden om de behoefte aan ondersteuning bij gemeenten (en andere organisaties) te peilen en daar met een te ontwikkelen aanbod op te reageren.
11
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Uiteindelijk is gedurende het onderzoek naar voren gekomen dat de geïnterviewde partijen terughoudend waren ten opzichte van een benchmarkmodel. Deze terughoudendheid had vooral betrekking op het vermoeden dat er een soort ‘blauwdruk’ zou komen hoe de partijen met huiselijk geweld om zouden moeten gaan. Dit wordt dan niet als ondersteuning, maar als belasting ervaren. Een benchmark wekte de indruk dat er een beoordeling zou komen hoe ver de actoren zijn in de ontwikkeling van een aanpak huiselijk geweld en een beoordeling van de daadwerkelijke aanpak. Daarnaast is onder meer in de begeleidingscommissie naar voren gekomen dat er nog geen criteria zijn ontwikkeld waar de aanpak van huiselijk geweld aan zou moeten voldoen, het ontwikkelen van een benchmarkmodel zonder dergelijke criteria is niet wenselijk. De partijen zouden het eerst eens moeten zijn over deze kwaliteitscriteria die, naar alle waarschijnlijkheid, verschillend zijn voor de drie actoren. Kortom: we hebben gekozen om geen benchmarkmodel op voorhand te ontwikkelen, maar om aan te geven langs welke weg een benchmarkmodel ongeveer vorm zou kunnen krijgen.
12
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
4.
Onderzoeksresultaten Gemeenten In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten weergegeven uit de telefonische enquête onder 37 respondenten van de centrumgemeenten voor Vrouwenopvang en de Grote Steden en de bestudeerde stukken uit de deskresearch. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan bod: beleid, samenwerking en deskundigheidsbevordering.
4.1
Beleid In totaal zegt 70% (26) van de 37 ondervraagde gemeenten dat zij beleid huiselijk geweld hebben ontwikkeld of dat zij bezig zijn met de ontwikkeling van dit beleid. Van deze 26 gemeenten zegt 69% (achttien) dat zij het beleid hebben vastgelegd in een nota huiselijk geweld, waarbij veertien gemeenten benoemen dat deze nota ook is goedgekeurd en vastgesteld. Samenvattend blijkt dat 38%5 van de 37 geïnterviewde gemeenten een beleid én een vastgestelde nota huiselijk geweld heeft ontwikkeld. De cijfers naast elkaar laten het volgende beeld zien: Beleidsontwikkeling bij Gemeenten
40 35 30 25 20 15 10 5 0
37
totale groep 26 18 14
11
geen beleid wel beleid nota vastgesteld
Gemeente
Beleidsterrein
In 92% van de gemeenten valt de aanpak huiselijk geweld onder het terrein van Zorg en Welzijn. In 54% van de gemeenten valt het (ook) onder Openbare Orde en Veiligheid en in 20% van de gemeenten valt het (ook) onder Lokaal Veiligheidsbeleid. Nader uitgesplitst, valt de aanpak huiselijk geweld bij negen gemeenten exclusief onder Zorg en Welzijn en bij één gemeente exclusief onder Openbare Orde en Veiligheid, bij 22 gemeenten gaat het om een combinatie van Zorg en Welzijn en Veiligheid (zowel Openbare Orde en Veiligheid als Lokaal Veiligheidsbeleid). Vier respondenten gaven nog andere beleidsterreinen aan, te weten: Maatschappelijke Zorg, Onderwijs en Jeugdbeleid, en Recht en Veiligheid. Eén respondent meldt dat nog niet was
5
De percentages zijn voor de leesbaarheid van het rapport als volgt afgerond: alles met decimalen vijf of hoger naar boven, alles met decimalen van vier of lager naar beneden.
13
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
besloten onder welk beleidsterrein huiselijk geweld geplaatst zou worden, hier was nog geen ambtelijke overeenstemming over. Data vaststellen nota
Bij de gemeenten zijn de beleidsnota’s vastgesteld tussen 1999 en 2003. De meeste beleidsnota’s zijn vastgesteld in 2002. Jaartal vaststellen nota huiselijk geweld 1999 2000 2001 2002 2003
Gemeenten 2 4 5 3
Andere documenten
Volgens de gemeenten die aangegeven hebben beleid te hebben ontwikkeld op het gebied van huiselijk geweld (26) is het beleid (ook) vastgelegd in de volgende (andere) documenten. Documenten waarin beleid huiselijk geweld is vastgelegd Jaarplan 2003 Jaarverslag 2002 Werkdocument Interne notitie Notulen Subsidiebeschikking Collegeprogramma Anders dan bovengenoemd
Gemeenten 8 3 10 5 11 6 3 14
Veertien gemeenten zeggen dat het beleid ook nog in andere documenten dan boven beschreven is vastgelegd. Het gaat hier onder andere om: plan van aanpak, collegevoorstellen en projectplannen. Voor een volledig overzicht verwijzen we naar bijlage 6 waar alle ‘andere’ vermelde documenten zijn weergegeven. In totaal zijn bij de deksresearch zestien documenten bekeken van negen verschillende gemeenten. Het gaat hierbij om notities en notulen (elk vijf), plannen van aanpak (drie), nota’s (twee) en een subsidietoekenning. Qua omvang lopen de documenten aanzienlijk uiteen, de plannen van aanpak bijvoorbeeld variëren van zeven tot 35 pagina's. De documenten zijn vaak langer en meer gespecificeerd naarmate gemeenten al langer beleid gericht op huiselijk geweld voeren. Om een beeld te kunnen geven van wat gemeenten op het gebied van de aanpak huiselijk geweld ondernemen hebben we de beleidsdocumenten op vier criteria bekeken: doel, middelen, tijdspad en evaluatie/monitoring. De omschreven doelstellingen zijn divers, zo komen zowel instrumentele doelstellingen als in outcome termen geformuleerde doelstellingen voor. Onder instrumentele doelstellingen
14
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
vallen onder meer zaken als het creëren van de juiste randvoorwaarden, bijvoorbeeld met betrekking tot de registratie, en de wijze waarop samenwerking vorm moet krijgen: voorbeelden hiervan zijn ‘het ontwikkelen van een integrale ketenaanpak huiselijk geweld die wordt ingebed in de werkwijze van reguliere instellingen’ en ‘het invullen van de regierol’. Voorbeelden van meer in outcome termen geformuleerde doelen zijn: ‘het voorkomen van huiselijk geweld’ en ‘het voorkomen van erger’. Middelen die worden ingezet vallen in de bestudeerde documenten in twee typen uiteen: personele inzet (formatieplaatsen) bijvoorbeeld voor projectleiding en geld dat beschikbaar is voor (vaak incidentele) activiteiten zoals deskundigheidsbevordering, voorlichtingsmateriaal en het organiseren van een conferentie. In de meeste gevallen gaat het om inzet van incidentele middelen (op projectmatige basis). In enkele gevallen is daar echter wel bij vermeld dat het de bedoeling is dat de aanpak huiselijk geweld na de projectperiode is ingebed in het structurele beleid, gefinancierd uit reguliere middelen. In een enkel geval wordt gesproken over de inzet van (structurele) middelen zoals doeluitkeringen van de rijksoverheid. Zo worden regelmatig de GSB-gelden genoemd. De mate waarin het tijdpad voor activiteiten en te behalen resultaten is gespecificeerd wisselt aanzienlijk. Zo zijn er gemeenten die per (deel)project binnen de aanpak huiselijk geweld een tijdpad aangeven en gemeenten die alleen een globale planning geven voor de gehele aanpak huiselijk geweld. Gemeenten die al langer bezig zijn met de aanpak huiselijk geweld hebben hun plannen als regel al verder uitgewerkt. In de meeste documenten is echter nauwelijks een planning weergegeven. In enkele gevallen wordt in de bestudeerde documenten gesproken over evaluatie. Eén gemeente splitst de evaluaties uit naar effectevaluaties en procesevaluaties. In een beperkt aantal documenten wordt tevens gesproken van een nulmeting. Slechts in één document is in de planning monitoring opgenomen. Veel gemeenten staan nog aan het begin van de ontwikkeling van een aanpak huiselijk geweld. Als gevolg hiervan komt in de documenten regelmatig de intentie tot standaardiseren van registratie, het analyseren en vergelijken van gegevens om ontwikkelingen en effecten van beleid te meten voor, maar dit is dan niet nader uitgewerkt. In de overgrote meerderheid van de bestudeerde documenten staat niets vermeld over resultaatgerichte afspraken. Slechts in een van de bestudeerde documenten is een beoogd resultaat met betrekking tot formalisering van samenwerking onder vermelding van de realisatietermijn aangegeven. Aandachtsgebieden
Aan de respondenten die hebben geantwoord dat de gemeente beleid heeft op het gebied van huiselijk geweld, is gevraagd of er specifieke aandachtsgebieden zijn binnen dit beleid. De twee meest voorkomende aandachtsgebieden zijn hulpverlening aan slachtoffers van partnergeweld en opvang van vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld.
15
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Aandachtsgebieden binnen beleid huiselijk geweld6 Hulpverlening aan slachtoffers van partnergeweld Hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling Hulpverlening aan plegers van partnergeweld Hulpverlening aan plegers van kindermishandeling Opvang vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld Opvang mannelijke slachtoffers van partnergeweld Allochtone slachtoffers van huiselijk geweld Allochtone plegers van huiselijk geweld Ouderenmishandeling Seksueel geweld Anders
Gemeente (n=26) 81% 58% 69% 69% 81% 23% 50% 38% 46% 50% 35%
Met ‘anders’ wordt door de respondenten bedoeld: getuigen van huiselijk geweld (kinderen, ouderen en dergelijke), daderbehandeling en daderopvang, begeleiding aan moeder en kind en laagdrempelige hulp en vroegsignalering. Aan alle respondenten is gevraagd hoe lang hun organisatie al betrokken is bij het realiseren van een beleid huiselijk geweld, onafhankelijk van de vraag of zij zélf een beleid vastgesteld hebben. De gemeenten zijn vaak al twee tot vijf jaar betrokken bij het realiseren van een beleid huiselijk geweld. Aantal jaren betrokken bij realiseren beleid Huiselijk Geweld 20 18 16 14 12 10 8 6 4
18
minder dan een jaar 1 tot 2 jaar 2 tot 5 jaar 6
7
langer dan 5 jaar 6
2 0
Gemeente
Aan gemeenten is gevraagd of het onderwerp huiselijk geweld wel eens ter sprake komt in het driehoeksoverleg. Het blijkt dat dit vaak het geval is, 87% van de respondenten zegt dat het onderwerp in het driehoeksoverleg wordt besproken. Eén gemeente zegt dat het 6
Aan alle respondenten is de vragenlijst vooraf toegestuurd. Een van de vragen was of er binnen het geformuleerde beleid aandacht is voor de onderwerpen zoals deze in de tabel staan weergegeven.
16
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
onderwerp niet wordt besproken in het driehoeksoverleg en vier respondenten weten niet of het wordt besproken. Geen beleid
Elf respondenten van de gemeenten zeggen dat de gemeente geen beleid heeft op het gebied van huiselijk geweld. Aan hen is gevraagd of er wel eens incidenteel aandacht is voor het onderwerp. Negen respondenten antwoorden hier positief op en twee respondenten zeggen hier geen zicht op te hebben. Aan deze respondenten is ook gevraagd of binnen hun gemeente het voornemen bestaat om een beleid aanpak huiselijk geweld op de (politieke) agenda te zetten. Tien respondenten van de gemeenten zeggen dit te gaan doen, hiervan zeggen vijf respondenten dit nog in 2003 te willen doen, één respondent zegt dat er een vervolgactie in 2004 komt en drie respondenten geven aan geen termijn hiervoor te kunnen benoemen. Een laatste respondent benoemt het als een speerpunt omdat het beschreven staat in de nota Vrouwenopvang. Regie over beleid huiselijk geweld
Aan alle respondenten is gevraagd wie binnen hun regio/gemeente de regie voert over het beleid huiselijk geweld. Volgens 38% van de respondenten ligt de regie bij de (centrum) gemeente waar zij zelf werkzaam zijn. Volgens 40% ligt de regie bij een andere partij dan ze aan konden geven in de enquête. Dit betreft onder andere: een stuurgroep huiselijk geweld, een samenwerking van de gemeente met andere partij(en) en regie is gedelegeerd aan een gemeentelijke dienst. Twee respondenten benoemen dat geen enkele partij de regie voert over het beleid huiselijk geweld. Voor een overzicht van de antwoorden verwijzen we naar bijlage 7. Regie over beleid huiselijk geweld (Centrum) gemeente Andere gemeente provincie Regiopolitie Openbaar Ministerie GGD Vrouwenopvang Anders
Gemeenten 14 (38%) 1 (3%) 4 (11%) 3 (8%) 15 (40%)
Volgens de meeste respondenten zijn een ‘trekkersol in overlegstructuren’ en een ‘organisatorische verantwoordelijkheid’ de belangrijkste wijzen waarop de regierol wordt ingevuld. We verwijzen naar bijlage 8 voor een overzicht van een overlap in antwoorden. Het meest voorkomend, in 65% van de gevallen, is dat de respondenten zowel een ‘organisatorische verantwoordelijkheid’ als een ‘trekkersrol in overlegstructuren’ als invulling van de regierol zien.
17
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Wijze van invulling regierol 30 25
28 26 Organisatorisch
20
Financieel
20 18
15 10
Registratie Trekkersrol in overleg Innoverend
13
Anders
7
5 0 Gemeente
Zeven gemeenten hebben aangegeven ‘anders’, dit betreft onder andere: het afstemmen van de verschillende onderdelen en deelprojecten, het initiëren van een eenduidig protocol en het opdrachtgeverschap voor beleid huiselijk geweld. Door drie respondenten is benoemd dat de regierol nog bepaald moet worden, omdat deze recentelijk bij de gemeente is ondergebracht. Aan de zes gemeenten die wel een beleid hebben op het gebied van huiselijk geweld, maar hier op geen enkele wijze zelf de regie over voeren, is gevraagd of zij deelnemer zijn in een project huiselijk geweld. Vier respondenten zeggen dat de gemeente deelnemer is in een project huiselijk geweld en twee respondenten niet. De twee gemeenten die niet betrokken zijn bij een project huiselijk geweld, geven aan dat zij wel betrokken zijn bij dit onderwerp, door financiën te verstrekken (aan bijvoorbeeld Vrouwenopvang) en opdrachtgever te zijn voor een ambtelijk beleidsoverleg. Financiering
Aan alle respondenten is gevraagd of er geld gereserveerd is in de gemeentebegroting voor de aanpak huiselijk geweld. Ongeveer de helft van de gemeenten heeft een reservering gemaakt in de gemeentebegroting voor de aanpak huiselijk geweld en ongeveer de helft van de gemeenten heeft dit niet gedaan. Eén respondent kon hier geen antwoord op geven. Aan de gemeenten die hebben gezegd een beleid te voeren op huiselijk geweld is gevraagd op welke wijze zij dit beleid financieren. Dit gebeurt volgens 22 respondenten voornamelijk uit eigen middelen en volgens zeventien respondenten (ook) uit subsidie van de rijksoverheid. Een kleine groep respondenten vermeldt nog subsidie vanuit de provincie of gelden van een zorgkantoor (OGGZ). Elf respondenten van de gemeente geven aan dat het beleid (ook) wordt gefinancierd uit andere bronnen. Deze financieringsbronnen zijn: andere gemeentelijke middelen of een andere gemeente, fondsen en sponsors, de politie en GSB-gelden.
18
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Specifieke gemeente vragen
Aan de gemeenten is gevraagd of er in de regio waarvoor zij als centrumgemeente fungeren nog andere gemeenten zijn met een actief beleid gericht op de aanpak van huiselijk geweld. 49% van de gemeenten zegt dat dit het geval is, 35% van de gemeenten zegt dat dit niet het geval is en 16% van de gemeentelijke respondenten weet het niet. De gemeente kan in subsidiebeschikkingen specifiek aandacht besteden aan het onderwerp huiselijk geweld. Aan de respondenten is gevraagd of de gemeente dit voor diverse organisaties heeft gedaan, zowel voor slachtoffers als voor daders van huiselijk geweld. Op het gebied van hulpverlening aan slachtoffers komt naar voren dat meer dan de helft (57%) van de gemeenten aandacht aan huiselijk geweld heeft besteed in de subsidiebeschikking voor de Vrouwenopvang. Aan daders van huiselijk geweld is slechts incidenteel specifieke aandacht besteed in de subsidiebeschikkingen. Aandacht voor slachtoffers in subsidiebeschikkingen Vrouwenopvang Maatschappelijke Opvang GGD Algemeen Maatschappelijk Werk Steunpunt Seksueel Geweld Anders
Gemeenten 21 (57%) 4 (11%) 5 (14%) 7 (19%) 3 (8%) 5 (14%)
Aandacht voor daders in subsidiebeschikkingen GGD Algemeen Maatschappelijk Werk Steunpunt Huiselijk Geweld Anders
Gemeenten 1 (3%) 1 (3%) 1 (3%) 4 (11%)
Coördinator/contactfunctionaris
Aan de respondenten is gevraagd of er een coördinator/projectleider of secretaris huiselijk geweld bij de gemeente is aangesteld. Negentien gemeenten geven aan dat zij een projectleider/coördinator huiselijk geweld hebben aangesteld, bij twee gemeenten loopt deze procedure nog. Zestien gemeenten geven aan dat zij geen projectleider/coördinator huiselijk geweld hebben aangesteld. Aan de negentien respondenten die aangeven een coördinator huiselijk geweld te hebben aangesteld, is gevraagd op welke wijze deze is gefinancierd. De twee belangrijkste financieringsbronnen zijn incidentele subsidie en structurele formatie. Negen respondenten zeggen namelijk de financiering te regelen door middel van incidentele subsidie (projectgeld) en vijf respondenten zeggen dat het geregeld is via structurele formatie (ingebed in eigen middelen). Voor een overzicht van alle antwoorden, verwijzen we naar bijlage 9. Project huiselijk geweld
Aan alle respondenten is gevraagd of er vanuit hun eigen organisatie een project huiselijk geweld (regionaal of lokaal) is gestart. In vijftien gemeenten is een regionaal project huiselijk geweld gestart en in zeventien gemeenten gaat het om een lokaal project. Vijf gemeenten geven aan dat er geen project huiselijk geweld is gestart.
19
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Vervolgens is gevraagd of er voor bovengenoemde projecten een einddatum is geformuleerd en zo ja, op welke termijn deze is gesteld. In 21 gemeenten is een einddatum geformuleerd voor het lokale/regionale project huiselijk geweld, elf gemeenten zeggen geen einddatum voor het project te hebben. De einddata variëren tussen 2002 en 2006. De meeste projecten lopen af in 2004 of in 2005, beide antwoorden zijn door zes respondenten gegeven. Aan de respondenten die positief hebben geantwoord op de aanwezigheid van een project huiselijk geweld vanuit de gemeenten is gevraagd hoe dit project is gefinancierd. Hoewel, zoals uit het voorgaande naar voren komt, voor een aanzienlijk deel van de projecten geen einddatum is vastgesteld, blijkt het merendeel van de projecten te worden gefinancierd door middel van incidentele subsidie: 25 gemeenten spreken van incidentele subsidie. Vier gemeenten hebben het project gefinancierd via structurele subsidie en vijf gemeenten financieren het project door middel van incidentele formatie. Eén gemeente had geen zicht op de financiering van het project en vijf gemeenten hebben op deze vraag geen antwoord gegeven. Rapportcijfers beleid 7
Aan alle respondenten is gevraagd een rapportcijfer toe te kennen aan de activiteiten van hun eigen organisatie op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering met betrekking tot huiselijk geweld. Ook is gevraagd om rapportcijfers toe te kennen aan de activiteiten van de andere actoren op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering. In een aantal gevallen hebben respondenten geen rapportcijfers willen toekennen, dit is de categorie ‘missing’8. Rapportcijfers van Gemeenten Beleid 16 14 14
aantal
12 12
10
12 10
8 6 4
Eigen organisatie
10
8
Politie
8
OM 5
5
2
4
3
3
2
2
0 8 (of hoger)
7
6
5
4 (of lager)
rapportcijfers
7
8
Voor de weergave van de rapportcijfers in de grafieken hebben we gekozen voor een categorieënsysteem. Dit betekent dat we een keuze maken voor bijvoorbeeld de categorie 5 om de cijfers: 5 / 5,5 / 5,8 te betrekken. Dit betekent dat de grafiek geen zuivere weergave is van het cijfermateriaal, maar laat zien in welke categorie de cijfers zijn geplaatst. Deze ‘missing’ cijfers zijn verder niet opgenomen in de grafieken.
20
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
De respondenten van de gemeenten geven de eigen organisatie cijfers tussen de 3 en de 9 met een gemiddelde van 6,6 voor hun activiteiten op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering. Aan de politie kennen ze gemiddeld een 7,1 toe (cijfers variëren tussen de 5 en de 9) en aan het Openbaar Ministerie gemiddeld een 6,5 (met cijfers tussen de 4 en de 9). De motivering voor de toegekende rapportcijfers is onder te verdelen in de volgende categorieën9. Gemeente over gemeente: Algemeen genomen vinden de gemeenten zich zelf vaak afwachtend in het nemen van de regie en het ondernemen van acties op het gebied van huiselijk geweld. Ook geven enkele gemeenten aan dat zij nog niet lang bezig zijn met de aanpak huiselijk geweld. Enkele respondenten geven echter als motivering dat hun gemeente juist erg actief is, onder andere in het samenbrengen van de noodzakelijke partijen. Gemeente over politie: Tien respondenten noemen de politie een zeer actieve en betrokken partner en vijf respondenten geven aan geen zicht te hebben op de activiteiten van de politie. Over het algemeen genomen ligt de motivering voor de cijfers op het vlak van actieve partner, goede training aan personeel gegeven en initiator van de aanpak huiselijk geweld. Enkele respondenten geven een andere motivering voor hun (lagere) cijfers, zoals het feit dat de politie teveel vanuit de eigen organisatie naar de aanpak kijkt, de contacten met de politie verlopen moeizaam en de contacten zijn zeer persoonsgebonden. Gemeente over Openbaar Ministerie: Tien respondenten van de gemeenten geven het Openbaar Ministerie een laag cijfer of geen cijfer omdat zij geen zicht hebben op de activiteiten vanuit het desbetreffende arrondissement. Tien (andere) respondenten motiveren hun cijfers met het beeld dat het desbetreffende parket erg actief en betrokken is bij de aanpak huiselijk geweld. De motiveringen van de overige respondenten hebben betrekking op het gemis van aandachtsfunctionarissen, afwezigheid van het Openbaar Ministerie bij overleggen en de traagheid van de organisatie. 4.2
Samenwerking Convenanten
Bijna de helft van de gemeenten (46%) heeft convenanten afgesloten, opvallend is dat een kleine meerderheid (54%) aangeeft geen convenanten te hebben. De gemeenten die convenanten hebben afgesloten, hebben dit voornamelijk gedaan in de jaren 2002 en 2003. Eén gemeente heeft een convenant afgesloten in 1999 en één gemeente in 2001. Over het algemeen genomen hebben de gemeenten één convenant afgesloten (in totaal vijftien gemeenten), hier is een uitzondering op. Eén gemeente geeft aan twee convenanten te hebben gesloten. Iets meer dan de helft (53%) van de zeventien gemeenten die hebben aangegeven convenanten te hebben afgesloten, heeft hierbij een initiërende rol gespeeld. De acht gemeenten die zelf geen initiërende rol hebben gespeeld bij het afsluiten van convenanten, geven aan dat die rol werd vervuld door: de Vrouwenopvang (in samenwerking met de
9
Voor een uitgebreid overzicht van de antwoorden verwijzen we naar bijlage 10.
21
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
GGD), een projectgroep, de provincie en een samenwerkingsverband tussen Openbaar Ministerie, politie, Vrouwenopvang en Algemeen Maatschappelijk Werk. Er zijn diverse partijen betrokken in de convenanten van de gemeenten. Voor een overzicht van de genoemde partijen door de gemeenten, verwijzen we naar bijlage 11. De zeventien gemeenten die convenanten hebben, noemen het vaakst de volgende partijen: de politie en het Steunpunt Seksueel Geweld (beide partijen worden door 94% van de gemeenten genoemd) en Openbaar Ministerie, Bureau Jeugdzorg/Advies en Meldpunt Kindermishandeling en GGD (alle door 82% van de gemeenten genoemd). De andere partijen die door de respondenten zijn genoemd, zijn zeer divers. Voor een schematische weergave van andere partijen die door de gemeente, politie en Openbaar Ministerie zijn genoemd, verwijzen we naar bijlage 12. Acht gemeenten met convenanten zeggen dat zij samen met de convenantpartijen afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop de resultaten van deze convenanten worden vastgesteld. Zeven respondenten geven aan dit niet te hebben gedaan en één respondent was hier onbekend mee. De beoordeling van de convenanten op de aspecten effectiviteit, functionaliteit en resultaat door de respondenten loopt sterk uiteen, namelijk van een 4 tot een 8. De zeventien gemeenten beoordelen de convenanten op effectiviteit gemiddeld met een 6,8; de functionaliteit met een 7 en het resultaat met een gemiddelde van 6,6. Om een beeld te krijgen van de wijze waarop de samenwerking tussen gemeenten en diverse partijen is weergegeven op papier hebben we gekeken naar samenwerkingsovereenkomsten en convenanten die respondenten ons ter beschikking stelden. Hierbij hebben we alleen die documenten bestudeerd waar de gemeente als een van de deelnemende partijen is genoemd. In totaal zijn tien documenten bestudeerd van acht verschillende gemeenten/regio’s. Het gaat hierbij om vier samenwerkingsovereenkomsten en zes convenanten. Over het algemeen zijn de bestudeerde documenten ondertekend door de gemeente, Openbaar Ministerie, politie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en diverse hulpverleningsinstanties. Deze documenten zijn grotendeels op dezelfde wijze opgebouwd. Eerst worden de samenwerkende partners genoemd, daarna de doelstelling van het convenant/de samenwerkingsovereenkomst, vervolgens een opsomming van wat de partijen overeenkomen waarna de ondertekening volgt. De afspraken die de partijen met elkaar maken betreffen onder andere dat binnen de eigen instelling - voor zover van toepassing - huiselijk geweld wordt geregistreerd. Tevens wordt regelmatig genoemd dat er binnen een bepaalde periode een evaluatie zal plaatsvinden. In de samenwerkingsovereenkomsten en convenanten worden weinig concrete activiteiten geformuleerd. Veel van deze documenten bevatten een opsomming van gewenste activiteiten, zoals ‘voorbereiding van een adequaat functionerend backoffice van hulpverlenende instellingen’ of ‘verbetering van de samenwerking’.
22
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Geen convenanten
Van de twintig gemeenten die geen convenanten hebben afgesloten, zijn er elf van plan dit binnen een jaar te gaan doen. Vier gemeenten weten nog niet of zij convenanten gaan afsluiten. Voor een overzicht van de partijen die hierbij betrokken worden, verwijzen we naar bijlage 13. Er zijn drie partijen die door alle elf gemeenten die convenanten af willen gaan sluiten, zijn genoemd. Het betreft hier de politie, het Openbaar Ministerie en het Algemeen Maatschappelijk Werk. Dertien van de twintig respondenten van gemeenten die geen convenant hebben, zeggen dat de samenwerkingsafspraken op een andere wijze zijn vastgelegd. Het gaat dan om: -
getekende samenwerkingsovereenkomst; een intentieverklaring tussen de diverse partijen; plan van aanpak huiselijk geweld; notulen van projectgroepvergaderingen; protocol; afspraken liggen deels schriftelijk en deels mondeling vast.
Samenwerkingsnetwerken
Driekwart van de respondenten geven aan dat er samenwerkingsnetwerken huiselijk geweld zijn waar hun organisatie aan deelneemt. Dit geldt voor 76% van de 37 geïnterviewde gemeenten. Er zijn volgens de gemeenten diverse partijen betrokken in de samenwerkingsnetwerken. Voor een overzicht van de genoemde partijen verwijzen we naar bijlage 14. In de antwoorden van de gemeenten worden vier partijen het meest genoemd, het betreft hier de politie (volgens 26 gemeenten), de Vrouwenopvang (volgens 21 gemeenten), het Openbaar Ministerie en het Algemeen Maatschappelijk Werk (volgens 20 gemeenten). Door de respondenten zijn diverse andere organisaties genoemd die deelnemen aan samenwerkingsnetwerken. Deze zijn: daderhulpverlening, vrouwengezondheidscentrum, FIOM, Forensische hulpverlening, huisartsen, telefonische hulpdiensten, sociale dienst, welzijnsorganisatie, Blijf van mijn lijf huizen, ziekenhuizen, Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld, zorgkantoor en vrijgevestigde psychiaters en psychologen. Protocollen
Van alle gemeentelijke respondenten, zeggen zeven dat hun gemeenten protocollen hebben geformuleerd met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld. Zes respondenten zeggen dat deze protocollen onder andere gelden voor de politie en vijf gemeenten geven aan dat de protocollen (ook) gelden voor het Openbaar Ministerie en de reclassering. Voor een volledig overzicht van de partijen waarvoor de ontwikkelde protocollen gelden, verwijzen we naar bijlage 15. Onder ‘anders’ is door de respondenten weergegeven: daderhulpverlening, regionaal hulpverleningsteam, Meldpunt Huiselijk Geweld, Blijf van mijn lijf huizen, FIOM, (forensische) psychiatrische hulpverlening en telefonische hulpdienst.
23
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Van de zeven gemeenten die protocollen hebben ontwikkeld, zeggen drie gemeenten dat zij toezicht houden op de naleving hiervan, twee gemeenten houden hier geen toezicht op en twee gemeenten weten niet of zij toezicht houden op de naleving van de protocollen. Het toezicht houden op het gebruik van de protocollen gebeurt volgens de respondenten via contacten met de projectleider, deze heeft zicht op cijfers en afstemming en via rapportages en overleg. Eén respondent noemt dat er geen actief toezicht is, maar dat ze wel aandacht besteden aan het protocol binnen (bestaande) overlegstructuren. Elf van de 37 geïnterviewde gemeenten geven aan een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld te hebben. Zeven van deze gemeenten hebben dit gefinancierd met behulp van structurele subsidie, vier hebben de financiering geregeld via incidentele subsidie. Eén gemeente financiert het meldpunt ook door middel van incidentele formatie. Rapportcijfers samenwerking
Aan alle respondenten is gevraagd een rapportcijfer toe te kennen aan de eigen activiteiten op het gebied van samenwerking met betrekking tot huiselijk geweld. Ook is gevraagd om rapportcijfers toe te kennen aan de activiteiten van de andere actoren op het gebied van samenwerking. Ook in deze rapportcijfers komt de categorie ‘missing’ voor, enkele respondenten wilden geen rapportcijfers toekennen.
aantal
Rapportcijfers van Gemeenten Samenwerking 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
18
12
11
12
11
13
Eigen organisatie Politie
8
OM 5
4
1 8 (of hoger)
7
6
5
1
2
4 (of lager)
rapportcijfers
De respondenten van de gemeenten geven zichzelf cijfers tussen de 6 en de 9 op het gebied van samenwerking met betrekking tot huiselijk geweld, dit brengt het gemiddelde op een 7. Aan de politie kennen ze cijfers toe tussen de 4 en de 9 met een gemiddelde van 7,1 en aan het Openbaar Ministerie gemiddeld een 6,7 gebaseerd op cijfers tussen de 4 en de 8. De motivering voor de toegekende rapportcijfers is onder te verdelen in de volgende categorieën, voor een overzicht van de gegeven antwoorden verwijzen we naar bijlage 16. Gemeente over Gemeente: Over het algemeen beschouwen de gemeenten zichzelf en de samenwerkingspartners als actieve en betrokken partijen. Enkele respondenten benoemen het samenwerkingsproces als traag en moeizaam. Andere respondenten geven nog motiveringen die variëren van: er is
24
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
nog geen sprake van samenwerking tot de samenwerking staat in de kinderschoenen en er wordt gezocht naar verbetering. Gemeente over Politie: De gemeenten noemen de politie vaak een zeer actieve, coöperatieve samenwerkingspartner die veelal initiator is van de activiteiten op het gebied van huiselijk geweld. Andere motiveringen zijn: de politie is afwachtend, de gemeente heeft geen zicht op samenwerking vanuit politie en de politie heeft geen brede blik, ze zijn erg op de eigen organisatie gericht. Gemeente over Openbaar Ministerie: In de motivering voor de rapportcijfers voor het Openbaar Ministerie komt vaak naar voren dat deze een actieve en coöperatieve partij is. Andere respondenten vinden het Openbaar Ministerie niet actief en niet betrokken in een structurele samenwerking. 4.3
Deskundigheidsbevordering In een aantal beleidsdocumenten en samenwerkingsovereenkomsten komt ook het onderwerp deskundigheidsbevordering voor. In de meeste van deze documenten wordt deskundigheidsbevordering alleen genoemd als globale, niet nader gespecificeerde begrotingspost: bijvoorbeeld ‘deskundigheidsbevordering’ of ‘training aan professionals’. In een enkel geval is deskundigheidsbevordering als een apart project geformuleerd binnen de aanpak huiselijk geweld met een uitgewerkt plan van aanpak. Een scholingsaanbod ontwikkeld
Vijf van de 37 respondenten van gemeenten hebben aangegeven een scholingsaanbod ontwikkeld te hebben, voornamelijk gericht op Maatschappelijk Werk, Openbaar Ministerie, politie, leerkrachten basisonderwijs, huisartsen, rechters, officieren van justitie en peuterspeelzaalleidsters. Een gemeente geeft aan dat de scholing ook gericht was op de eigen organisatie. Zes gemeenten hebben geen scholingsaanbod omdat hier al in is voorzien door de GGD, een Meldpunt of Projectgroep Huiselijk Geweld (driemaal), politie (tweemaal) al dan niet in samenwerking met een andere organisatie en de Vrouwenopvang (tweemaal), eventueel in combinatie met GGZ. De financiering van het scholingsaanbod is door vier van de vijf gemeenten geregeld middels incidentele subsidies; een gemeente heeft hiervoor structurele subsidie ingezet. Vorm van het aanbod
De vorm van scholingsaanbod varieert, drie gemeenten noemen een cursus of training en twee gemeenten noemen een themabijeenkomst. Eén gemeente noemt een workshop. Eén gemeente noemt een specifieke training daderaanpak, gericht op Algemeen Maatschappelijk Werk, Vrouwenopvang, Maatschappelijk Opvang, GGZ, ziekenhuizen en Slachtofferhulp. Voorlichtingsaanbod
Negen van de 37 geïnterviewde gemeenten hebben aangegeven een voorlichtingsaanbod ontwikkeld te hebben, voornamelijk gericht op de samenwerkingspartners (zes maal) en op het publiek (zes maal). Twee gemeenten richten hun voorlichting (ook) op gemeentelijke diensten en een op de eigen organisatie. Een gemeente geeft ook voorlichting aan de doelgroep en intermediairs. Zeven gemeenten geven aan dat al in een voorlichtingsaanbod is
25
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
voorzien. De organisaties die dit aanbod hebben ontwikkeld variëren: De Kindertelefoon, GGD (indirect gemeente), Meldpunt of Projectgroep Huiselijk Geweld, Vrouwenopvang en regiogemeenten in gezamenlijk overleg. Zes gemeenten hebben de voorlichting gefinancierd uit incidentele subsidie, drie gemeenten uit structurele subsidie en een gemeente uit structurele formatie. Vorm van het aanbod
Een voorlichtingsaanbod in de vorm van een brochure wordt door zes gemeenten genoemd, een themabijeenkomst wordt door vijf gemeenten genoemd. Een publicatie in de lokale media wordt driemaal genoemd en één gemeenten noemt een conferentie. Binnen de categorie ‘anders’ (door drie respondenten genoemd) komen de volgende vormen van voorlichting naar voren: nieuwsbrief, affiches, radio interviews, posteracties en video’s. Onderzoeksafdeling
Dertig van de zevenendertig gemeenten geven aan een onderzoeksafdeling binnen hun gemeente te hebben. Hiervan houden vier zich bezig met de aanpak van huiselijk geweld. De onderzoeksresultaten worden gebruikt voor beleidsvorming en registratie en monitoren. Rapportcijfers
Aan de gemeenten is gevraagd hun eigen activiteiten te beoordelen betreffende deskundigheidsbevordering. Tien gemeenten hebben hier geen gehoor aangegeven, redenen hiervoor zijn: er gebeurt nog niks met voorlichting, een andere organisatie heeft de voorlichting vormgegeven en er is geen voorlichting.
aantal
Rapportcijfers van Gemeenten Deskundigheidsbevordering 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
9
9
9 7
Eigen organisatie
6
Politie
5 4 3
3
4
2 8 (of hoger)
OM
3
7
1 6
5
1
2
4 (of lager)
rapportcijfers
Van de 27 gemeenten, die een rapportcijfer aan zichzelf hebben gegeven, ligt de score tussen de 0 en 8. Gemiddeld genomen geeft de gemeente zichzelf een 5,7. De redenen die hiervoor door gemeenten worden opgegeven, zijn zeer divers, een opsomming staat beschreven in bijlage 17. Gemeente over gemeente: De antwoorden variëren van: de gemeente doet nog niks tot het aanbod of uitvoering hiervan is nog in ontwikkeling of ligt bij een andere organisatie. Een enkele respondent geeft
26
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
aan dat de werkers goed op de hoogte zijn wat betreft huiselijk geweld en hun eigen beleidsterrein. Gemeente over politie: Voor de activiteiten van de politie met betrekking tot deskundigheidsbevordering geven de gemeenterespondenten cijfers tussen de 2 en 9. Gemiddeld genomen geven ze de politie een 6,7. Samengevat met de volgende redenen: de training bij de agenten is redelijk beperkt, de politie is zeer actief op het gebied van scholing en zij hebben een gedegen scholingsaanbod ontwikkeld. Enkele respondenten geven aan geen zicht te hebben op de activiteiten voor deskundigheidsbevordering bij de politie. Gemeente over Openbaar Ministerie: Aan het Openbaar Ministerie kennen de gemeenten cijfers toe tussen de 3 en de 8, met een gemiddelde van 6,1 voor de activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering. Dit motiveren zij voornamelijk met het argument dat de gemeente geen zicht heeft op het aanbod vanuit het Openbaar Ministerie. Enkele andere respondenten geven nog aan dat het Openbaar Ministerie actief is en een aanjager op dit gebied en een laatste groepje respondenten benoemt dat het Openbaar Ministerie niet actief of zeer beperkt actief is.
27
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
5.
Onderzoeksresultaten Politie In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten weergegeven van de 25 in de telefonische enquête geïnterviewde respondenten van de regiokorpsen en de analyse van de door hen beschikbaar gestelde documenten. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan bod: beleid, samenwerking en deskundigheidsbevordering.
5.1
Beleid Aan de partijen is gevraagd of er beleid op het gebied van huiselijk geweld aanwezig is, of dit beleid is vastgelegd in een beleidsnota en of deze beleidsnota is vastgesteld (en door wie). Van de politieregio’s heeft 92% beleid ontwikkeld, 80% heeft het beleid vastgelegd in een nota en 72% van de 25 regiopolitiekorpsen heeft een vastgesteld beleid huiselijk geweld.
Beleidsontwikkeling bij Politie 30 25 25
totale groep
23
20
geen beleid
20 18
15
wel beleid nota
10
vastgesteld 5 2 0 Politie
Goedkeuring nota politie
Goedkeuring van de beleidsnota bij politie is in negen gevallen verstrekt door de Korpsleiding en in vier gevallen door de driehoek (burgemeester, Openbaar Ministerie en politie). In twee gevallen is de nota goedgekeurd door het Regionaal College. In één geval door de Korpsleiding en het dagelijkse bestuur van de regio en in één geval door de Korpsleiding en de driehoek. Eén respondent meldt dat de nota is goedgekeurd door de Korpsleiding, driehoek en GGD (omdat de GGD de regisseur is van het beleid). Data vaststellen nota
Bij de politie zijn de beleidsnota´s vastgesteld tussen 1999 en 2003. De meeste nota´s (in totaal negen) zijn vastgesteld in 2002.
28
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Andere documenten
In de volgende (andere) documenten is volgens de respondenten, die aangegeven hebben dat hun organisatie beleid heeft ontwikkeld op het gebied van huiselijk geweld, het beleid (ook) vastgelegd. Documenten huiselijk geweld Jaarplan 2003 Jaarverslag 2002 Interne notitie Protocol Procesmodel Anders
Politie 17 16 11 19 9 14
Veertien respondenten van de politie geven aan dat het beleid huiselijk geweld (ook) is vastgelegd in andere documenten dan bovengenoemd. (zie bijlage 6) Totaal zijn bij de deskresearch 33 documenten bestudeerd van dertien verschillende politieregio’s. Vooral de plannen van aanpak (negen) en checklisten/stroomschema´s (tien) zijn oververtegenwoordigd. Deze oververtegenwoordiging vonden we ook terug in de database van het landelijk secretariaat huiselijk geweld. Dit secretariaat is onderdeel van het landelijk programmabureau huiselijk geweld van de politie. In deze documenten valt op dat veel aandacht uitgaat naar de gehanteerde definities binnen huiselijk geweld, waarna doelstelling, voorwaarden, resultaten en tijdsplanning worden benoemd. Ook is veel aandacht besteed aan vastgestelde werkwijzen per organisatie zoals politie zelf, het Openbaar Ministerie en diverse hulpverleningsinstanties. Voorts zijn bekeken notities (vijf), jaarverslagen (drie), audit/evaluatie (twee), een scan, een nota en een voortgangsrapportage. Ook hebben we in onderstaande beschrijving documenten meegenomen van projectgroepen waarin politie met andere partijen deelneemt. Qua omvang variëren de documenten aanzienlijk. Zo variëren de plannen van aanpak van zeven pagina's tot 35 pagina's. Om een beeld te kunnen geven van wat de politie op het gebied van de aanpak huiselijk geweld onderneemt is het beleid op vier criteria bestudeerd: doel, middelen, tijdspad en evaluatie/monitoring. Er zijn grote overeenkomsten in de formulering van de doelstelling binnen de bestudeerde documenten. Een veel genoemde doelstelling is: ‘het terugdringen en voorkomen van huiselijk geweld door eenduidige, deskundige aanpak van de politie in samenwerking met externe partner’. Voor het bereiken van deze doelstelling wordt een aantal voorwaarden geformuleerd zoals ‘het komen tot een gedeelde definitie van huiselijk geweld’ en ‘het verbeteren van de registratie van huiselijk geweld’. De voorwaarden moeten leiden tot vooraf benoemde resultaten, zoals ‘registratie vindt eensluidend plaats binnen ons X-pol systeem, zodat cijfermatig zichtbaar wordt waaruit de problematiek bestaat en/of thuisgeweld wordt teruggedrongen’ en ‘elke medewerker werkt vanuit het landelijk ontwikkelde ABCDE modelprotocol aan deze problematiek, waarbij integrale aanpak uitgangspunt is.’ De documenten van de politie zijn naar verhouding (bijvoorbeeld in vergelijking tot die van gemeenten) redelijk concreet. Er zijn (een of meerdere) doelstellingen geformuleerd waarbij
29
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
de voorwaarden om deze doelstelling(en) te bereiken zijn aangegeven evenals de weg waarlangs vooraf benoemde resultaten behaald moeten worden. Aandachtsgebieden
Aan de respondenten die hebben geantwoord dat de politie beleid heeft op het gebied van huiselijk geweld, is gevraagd of er specifieke aandachtsgebieden waren binnen dit beleid. De twee meest genoemde aandachtsgebieden zijn hulpverlening aan slachtoffers van partnergeweld en hulpverlening aan plegers van partnergeweld (beide door 91% van de respondenten benoemd). Een derde veelgenoemde categorie is opvang vrouwelijke slachtoffers partnergeweld, dit is door 87% van de respondenten benoemd. Aandachtsgebieden binnen beleid Politie10 Hulpverlening aan slachtoffers van partnergeweld Hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling Hulpverlening aan plegers van partnergeweld Hulpverlening aan plegers van kindermishandeling Opvang vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld Opvang mannelijke slachtoffers van partnergeweld Allochtone slachtoffers van huiselijk geweld Allochtone plegers van huiselijk geweld Ouderenmishandeling Seksueel geweld Anders: - verslavingsproblematiek - homorelaties
Politie (n=23) 91% 83% 91% 52% 87% 61% 44% 30% 43% 4% 13%
Aan alle respondenten is gevraagd hoe lang hun organisatie al betrokken is bij het realiseren van een beleid huiselijk geweld, onafhankelijk van de vraag of zij zélf een beleid vastgesteld hebben. Bij de politie is gevraagd naar betrokkenheid bij het realiseren van een beleid in zowel de regio als binnen het district. Hier is geen opvallend verschil in te zien. De politie is gemiddeld al twee tot vijf jaar betrokken bij het realiseren van een beleid huiselijk geweld.
10
Aan alle respondenten is een vragenlijst vooraf toegestuurd. Een van de vragen was of er binnen het geformuleerde beleid aandacht is voor de onderwerpen zoals deze in de tabel staan weergegeven.
30
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Aantal jaren betrokken bij realiseren beleid Huiselijk Geweld 18 16
16 14 12 10
11
8
Politie Regio
9
Politie District
6
6 4
3
2
0
1
1
0
minder dan een jaar
1 tot 2 jaar
2 tot 5 jaar
langer dan 5 jaar
Volgens 23 politierespondenten komt het onderwerp huiselijk geweld wel eens ter sprake in het driehoeksoverleg. Eén respondent geeft aan dat dit niet het geval is en één respondent weet niet of het onderwerp in het driehoeksoverleg wordt besproken. Geen beleid
Aan de twee respondenten die zeggen dat hun regiokorps geen beleid huiselijk geweld heeft ontwikkeld, is gevraagd of er wel eens incidenteel aandacht is voor het onderwerp. Beide respondenten zeggen dat dit het geval is. Aan deze respondenten is ook gevraagd of hun organisatie voornemens is om beleid gericht op de aanpak huiselijk geweld op de agenda te zetten. Ook hier antwoorden de respondenten positief, ze zeggen het beleid binnen een half jaar op de agenda te willen zetten. Regie over beleid huiselijk geweld
Aan alle respondenten, ongeacht of zij zelf wel of geen beleid hebben, is gevraagd wie binnen de regio/district de regie voert voor het beleid huiselijk geweld. Bij de politie zegt 28% dat de regie in handen ligt van de (centrum)gemeente. Vier respondenten (16%) geven aan dat de regie bij de eigen organisatie ligt. Regie over beleid huiselijk geweld (Centrum) gemeente Andere gemeente provincie Regiopolitie Openbaar Ministerie GGD Vrouwenopvang Anders
Politie 7 (28%) 2 (8%) 1 (4%) 4 (16%) 1 (4%) 2 (8%) 1 (4%) 6 (24%)
31
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Volgens 24% ligt de regie ergens anders dan in de antwoordcategorieën vermeld staat, namelijk: een stuurgroep, een projectcoördinator, de Raad voor de Kinderbescherming en een samenwerkingsverband (provincie, Openbaar Ministerie, gemeente en regiopolitie). Volgens de meeste respondenten (80%) is een ‘trekkersrol in overlegstructuren’ de meest voorkomende wijze waarop het begrip regie wordt ingevuld/opgevat. Als tweede meest voorkomende categorie wordt door 60% van de respondenten een ‘organisatorische verantwoordelijkheid’ genoemd. Op welke wijze wordt de regierol ingevuld 25
20 20
Organisatorisch Financieel
15
Registratie
15 13
Trekkersrol in overleg
10
Innoverend 9
5
Anders
7 3
0 Politie
Drie respondenten noemen een andere wijze van regievoering, te weten: een bestuurlijke trekkersrol vanuit het regionale college en gedeelde verantwoordelijkheden door middel van een integrale aanpak. Zeventien respondenten van de politie geven aan dat de organisatie wel beleid voert, maar dat de politie daar niet de regie over heeft. Aan hen is gevraagd of zij deelnemer zijn in een (lokaal of regionaal) project huiselijk geweld. Dit is voor alle zeventien respondenten het geval. Financiering
Aan alle respondenten is gevraagd of er geld gereserveerd is voor de aanpak huiselijk geweld in de eigen begrotingen van de organisaties, in dit geval de politiebegroting. Iets meer dan de helft van de respondenten (dertien) geeft aan dat er binnen de politiebegroting geld is gereserveerd voor de aanpak van huiselijk geweld. Een minderheid (elf) geeft aan dat er geen geld is gereserveerd in de begroting en de resterende respondent is hier onbekend mee. Aan de respondenten van de regiopolitie met een beleid huiselijk geweld, is gevraagd wat de financieringsbron is voor dit beleid. Dit laat zien dat het voor 70% uit eigen middelen wordt gefinancierd.
32
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Herkomst van subsidie Subsidie van rijksoverheid Subsidie van provincie Eigen middelen Andere financieringsbronnen OGGZ gelden (zorgkantoor) Onbekend
Politie (n=23) 8 (35%) 5 (22%) 16 (70%) 6 (26%) 4 (17%) 3 (13%)
Zes respondenten van de politie geven aan dat het beleid (ook) wordt gefinancierd uit andere bronnen dan hierboven vermeld. Deze financieringsbronnen zijn de gemeenten en de zorgverzekeraars. Uit de documenten blijkt dat de middelen grotendeels worden ingezet op deskundigheidsbevordering van de politiemedewerkers en op voorlichtings- en promotiemateriaal. De aanpak huiselijk geweld wordt op verschillende manieren gesubsidieerd. Voorbeelden hiervan zijn: ‘kosten aftrekken van belasting op grond van nieuw beleid’, bijdragen van VSB-bank en SAOP (Subsidie Arbeidsmarkt Opleidingsprojecten Politie). Het is echter niet altijd duidelijk wanneer het om incidentele en/of structurele subsidie gaat. Kwaliteitsbewaking zaken huiselijk geweld
Aan de politie is gevraagd hoe zij de kwaliteit van de behandeling van zaken huiselijk geweld bewaken en volgen. Dertien geïnterviewden geven aan dat dit door middel van speciaal aangewezen personen (bijvoorbeeld procescoördinatoren) gebeurt. Twee andere respondenten benoemen hiervoor de districtelijke bedrijfsbureaus. Negen respondenten kiezen voor de categorie ‘anders’ en één respondent zegt dat het volgen van de kwaliteit nog (helemaal) niet gebeurt. De categorie ‘anders’ is door de respondenten als volgt ingevuld: -
combinatie van speciaal aangewezen personen en districtelijke bedrijfsbureaus; een combinatie van procescoördinatoren/kwaliteitsbureaus en een parketsecretaris; volgen van kwaliteit is afhankelijk van affiniteit en betrokkenheid van personeel; geformeerde werkgroepen; taakaccenthouders en coördinatoren criminaliteit; teamleiders van rechercheafdelingen.
De overdracht van huiselijk geweld zaken naar het Openbaar Ministerie vindt volgens 60% (vijftien respondenten, inclusief twee respondenten uit categorie ‘anders’) van de geïnterviewden plaats onder toevoeging van een speciale stempel of code huiselijk geweld. Vijf respondenten geven aan dat zaken die daarvoor in aanmerking komen, gewoon worden doorgestuurd, hier wordt niets speciaals mee gedaan. Eén geïnterviewde zegt dat de zaken speciale aandacht krijgen en in overleg worden ingestuurd. Door zes respondenten is gekozen voor de categorie ‘anders”, hierbij bleken twee antwoorden toch te gaan om een stempel of specifieke code huiselijk geweld, de andere antwoorden zijn als volgt: -
zaken huiselijk geweld gaan altijd in overleg met de officier van justitie;
33
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
-
afhankelijk van affiniteit en betrokkenheid personeel; overdracht naar Openbaar Ministerie is nog onduidelijk, varieert per zaak; zaken krijgen speciale aandacht, vooroverleg met officier van justitie en taakaccenthouder huiselijk geweld.
Volgens 72% van de politierespondenten bestaat er binnen hun eigen regio of district geen protocol betreffende de aanpak van huiselijk geweld gepleegd door werknemers van hun eigen korps. Op de vraag of er een protocol of specifieke aanpak is met betrekking tot huiselijk geweld voor daders én slachtoffers die werknemers zijn binnen hun eigen korps zegt 88% dat dit niet het geval is. Zeven respondenten geven aan dat er een protocol is voor huiselijk geweld gepleegd door werknemers van het eigen korps en drie respondenten zeggen dit voor de specifieke aanpak betreffende slachtoffers én daders binnen het eigen korps. Zoals eerder gesteld zijn in een aantal documenten voorwaarden geformuleerd voor het behalen van de beoogde resultaten. Als een van de voorwaarden wordt met regelmaat een tussentijdse evaluatie van aanpak en uitvoering genoemd. De evaluaties dienen ter bijstelling van het beleid ten aanzien van huiselijk geweld. Enkele politiekorpsen maken onderscheid tussen twee soorten evaluaties: effectevaluatie en procesevaluatie. Bij effectevaluatie zijn vragen geformuleerd als ‘wat is goed gegaan en waarom?’ en ‘wat is niet goed gegaan en welke voorwaarden moeten daarom een volgende keer beter georganiseerd worden?’. Bij de procesevaluatie komen we vragen tegen zoals: ‘hoe is samengewerkt, gedelegeerd en gestuurd?’ en ‘wat is de lering uit het proces voor het functioneren van de afdeling?’ Coördinator/contactfunctionaris
Aan de respondenten is gevraagd of er een coördinator huiselijk geweld binnen de regiopolitie is aangesteld. Twintig respondenten van de politie geven aan dat er binnen hun organisatie een coördinator huiselijk geweld is aangesteld. Volgens één respondent loopt de procedure voor een coördinator nog en vier respondenten zeggen dat er geen coördinator huiselijk geweld binnen hun korps is. Aan de politie is ook gevraagd of deze coördinator is vrijgesteld voor deze taak; dit is voor de helft van de twintig aangestelde coördinatoren het geval. Aan de twintig respondenten die zeggen dat er een coördinator huiselijk geweld is, is gevraagd hoe deze functie is gefinancierd. De helft van coördinatoren wordt gefinancierd door middel van structurele formatie, vijf respondenten zeggen dat de coördinator door middel van incidentele formatie is gefinancierd. Daarnaast geeft een kleine groep aan dat de financiering via structurele en incidentele subsidie verloopt, respectievelijk drie respondenten en één respondent. Drie respondenten geven een andere financieringsbron aan. Eén respondent geeft aan dat het gaat om een vorm van ‘vrijwilligerswerk’ (hiermee wordt bedoeld dat de agent in kwestie het ‘erbij doet’). Eén respondent zegt dat de financiering is ingebed in de organisatie en een laatste respondent geeft aan dat de coördinator op geen enkele (extra) manier wordt gefinancierd. Registratie
In de documenten wordt relatief veel aandacht besteed aan registratie, omdat er nu geen eenduidige incidentcode voor huiselijk geweld bestaat binnen het registratiesysteem. Hierdoor is slecht inzicht te verkrijgen in de aard en omvang van huiselijk geweld waarmee de politie in aanraking komt. Binnen de bestudeerde documenten wordt in dit kader regelmatig
34
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
opgemerkt dat een mutatie geen interpretatie dient te zijn van oorzaken en daardoor veronderstellingen bevatten. Sommige politiekorpsen benoemen dit als apart deelproject waaraan hoge prioriteit wordt gegeven. Aan de respondenten van de politie is gevraagd of zij een specifieke registratie voeren waarin huiselijk geweld (incidenten) als zodanig wordt weergegeven en te achterhalen is. Bijna alle respondenten van politie geven aan dat zij een specifieke registratie voeren, namelijk 21 respondenten. Vier respondenten zeggen geen specifieke registratie te voeren. De politie voert deze registratie grotendeels uit via BPS (67%), door enkele respondenten (vier) wordt X-pol genoemd en één respondent noemt Genesys als registratieprogramma. Door twee respondenten is een combinatie van BPS en Marap genoemd. Tien respondenten van de politie zeggen dat managementgegevens over huiselijk geweld voornamelijk handmatig gegenereerd worden door alle incidentcodes te bekijken en eventueel als huiselijk geweld te markeren. Zes andere respondenten geven aan dat dit via GIDS gebeurt. Door drie respondenten werd Excel genoemd, ook een handmatige manier om gegevens te verwerken. Twee respondenten geven aan dat het genereren van managementgegevens eerst via GIDS gebeurt om vervolgens handmatig de codes te bekijken, volgens hen is er dan pas sprake van ‘echte’ cijfers. Eén respondent benoemt een MOBcode in BPS als manier van gegevens genereren en door één respondent is een speciale kubus huiselijk geweld en kennisregels en prestatie-indicatoren genoemd. Project huiselijk geweld
Aan alle respondenten is gevraagd of er vanuit hun eigen organisatie een project huiselijk geweld (regionaal voor politie) is gestart. Bijna alle (20) respondenten geven aan dat er projecten zijn gestart, vijf respondenten zeggen dat er geen projecten huiselijk geweld zijn gestart. Vervolgens is gevraagd of er voor bovengenoemde projecten een einddatum is geformuleerd en zo ja, op welke termijn deze is gesteld. Opvallend hier is dat voor het merendeel van de projecten van politie geen einddata zijn geformuleerd. Voor slechts zeven van de twintig projecten is een einddatum geformuleerd, bij dertien projecten is dit niet het geval. De einddata variëren van 2003 tot 2006, de meeste projecten (vier stuks in totaal) worden afgerond in 2004. Aan de respondenten die positief hebben geantwoord op de aanwezigheid van een project huiselijk geweld vanuit de politie, is gevraagd hoe dit project is gefinancierd. Hoewel, zoals uit het voorgaande naar voren komt, voor een aanzienlijk deel van de projecten geen einddatum is vastgesteld, blijkt het merendeel van de projecten te worden gefinancierd door middel van incidentele subsidie, twaalf respondenten noemen namelijk incidentele subsidie als financieringsbron. Vijf respondenten noemen structurele formatie als financieringsbron, vier noemen structurele subsidie, drie zeggen incidentele formatie en twee respondenten zijn onbekend met de wijze waarop het project wordt gefinancierd.
35
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Rapportcijfers beleid 11
Aan alle respondenten is gevraagd een rapportcijfer toe te kennen aan de activiteiten van hun eigen organisatie op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering met betrekking tot huiselijk geweld. Ook is gevraagd om rapportcijfers toe te kennen aan de activiteiten van de andere actoren op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering. Enkele respondenten willen geen rapportcijfers toekennen, dit is de categorie ‘missing’ voor. Rapportcijfers van Politie Beleid 14 12 12
aantal
10 8
Eigen organisatie
9 8
8
8
Gemeenten
6 6
OM
6
4 3
3
2
3 2
2
2
0 8
7
6
5
4 (of lager)
rapportcijfers
De respondenten van de politie geven zich cijfers tussen de 6 en de 8, met een gemiddelde van 7,1 voor hun activiteiten op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering. Aan de gemeenten kennen ze cijfers toe tussen de 4 en de 8, wat komt op een gemiddelde van 5,8 en aan het Openbaar Ministerie gemiddeld een 6,6 gebaseerd op cijfers tussen de 3 en de 8. De motivering voor de toegekende rapportcijfers als volgt. Politie over Politie Vijftien respondenten beoordelen de eigen activiteiten als goed tot zeer goed. Hiervoor geven zij diverse redenen, zoals het feit dat de politie een degelijk beleid heeft gemaakt, dat er projectleiders zijn vrijgesteld en dat de financiering goed geregeld is en alle agenten getraind zijn. Een kleine groep van hen zegt (ook) dat het beleid en de afspraken goed zijn geregeld, maar dat de sturing beter kan. Andere zaken die ze naar voren brengen zijn: -
11
Visie van collega’s is veranderd sinds deelname aan het project. Huiselijk geweld is een duidelijk herkenbaar speerpunt geworden binnen gehele korps.
Voor de weergave van de rapportcijfers in de grafieken hebben we gekozen voor een categorieënsysteem. Dit betekent dat we een keuze maken voor bijvoorbeeld de categorie 5 om de cijfers: 5 / 5,5 / 5,8 te betrekken. Dit betekent dat de grafiek geen zuivere weergave is van het cijfermateriaal, maar een beeld laat zien in welke categorie de cijfers zijn geplaatst.
36
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
-
Het is de politie gelukt om twintig instellingen op één lijn te krijgen qua aanpak huiselijk geweld. Politie volgt de gehele ketenaanpak.
Ook zijn door deze groepen kanttekeningen geplaatst. Zoals eerder gezegd kan de sturing beter en is de besluitvorming soms onduidelijk. De registratie kan verbeterd worden en het ontwikkelde protocol wordt (nog) niet consequent gevolgd. Een opvallend antwoord komt van één respondent die zegt: “We doen de klus die we eigenlijk niet horen te doen, we hebben de regierol voor de aanpak op ons genomen”. Door zes respondenten zijn de activiteiten beoordeeld als (net) voldoende. Zij melden bijvoorbeeld dat hun district het laatste is dat een beleid op huiselijk geweld heeft ontwikkeld, dat de aandacht voor huiselijk geweld te incidenteel en te afhankelijk is van de inzet van bepaalde personen. De drie respondenten die meer neigen naar een ruim voldoende geven aan dat het beleid verder moet groeien en dat dit beter ingebed moet worden in de organisatiestructuur. Als laatste is genoemd dat er wel aandachtsfunctionarissen zijn, maar deze zijn in tijd niet vrijgesteld. Politie over Gemeenten Dertien respondenten beoordelen de activiteiten van de gemeenten op het gebied van beleid als onvoldoende. Volgens hen geven de gemeenten geen prioriteit aan een daadwerkelijke aanpak en zijn er veel afstemmingsproblemen tussen de diverse gemeenten. Het beleid is voornamelijk papier en leidt nog niet tot daadwerkelijke acties. Verder noemen zij: gemeenten zijn moeilijk te betrekken in projecten en gemeenten lijken vooral naar budgetten te kijken. Een aantal van hen geeft aan dat gemeenten erg op de politie leunen en niet hun eigen regierol oppakken. Wat bijna alle respondenten noemen is de trage besluitvorming en het bureaucratische proces binnen gemeenten. Vier respondenten noemen de activiteiten van de gemeenten (net) voldoende, ze zeggen dat het beleid nog in ontwikkeling is, maar gemeenten hebben wel de intentie om huiselijk geweld daadwerkelijk aan te pakken. Verder noemen zij wel dat de mate van actief zijn erg varieert per gemeente, maar dat de gemeenten die daadwerkelijk aan de slag zijn, ook echt iets ondernemen. Drie respondenten beoordelen de gemeenten als goed, zij melden dat de gemeenten hun verantwoordelijkheden goed hebben opgepakt en dat ze goed gemotiveerd bezig zijn. De kanttekening die zij plaatsen heeft te maken met het feit dat de regierol voor huiselijk geweld nog in de kinderschoenen staat. Politie over Openbaar Ministerie Dertien respondenten beoordelen de activiteiten van het Openbaar Ministerie als goed tot zeer goed. Zij beschouwen het Openbaar Ministerie als een actieve partner die zich houdt aan afspraken en die een belangrijke rol speelt in de aanpak van huiselijk geweld. Zij vinden dat het Openbaar Ministerie het onderwerp voldoende aandacht geeft en zich allengs meer bezig houdt met de ketengedachte. Enkelen van hen geven aan dat het Openbaar Ministerie vanaf het begin bij de aanpak huiselijk geweld betrokken is. Andere positieve factoren zijn het goede draagvlak voor het beleid binnen het Openbaar Ministerie, het vrijmaken van officieren van justitie en het faciliteren van een stuurgroep. De kanttekening die door een enkeling is geplaatst is dat de actieve houding afhankelijk is van personen. Tien respondenten beoordelen de activiteiten van het Openbaar Ministerie als onvoldoende tot net voldoende. Zij vinden dat het Openbaar Ministerie te afwachtend is en geen prioriteit geeft aan het onderwerp huiselijk geweld. Ook achten ze de inbedding binnen de
37
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
organisatie onvoldoende en merken ze weinig betrokkenheid. Een aantal van de respondenten noemt het verdwijnen van officieren van justitie die vervolgens niet vervangen zijn als een reden voor de onvoldoende. 5.2
Samenwerking Om in beeld te krijgen hoe de samenwerking tussen politiekorpsen en diverse partijen is weergegeven op papier hebben we gekeken naar samenwerkingsovereenkomsten en convenanten die respondenten ons ter beschikking stelden. Hierbij beschrijven we alleen die documenten waarin de politie als een van de deelnemende partijen is genoemd. In totaal zijn dertien documenten bestudeerd van elf verschillende politieregio’s: vier samenwerkingsovereenkomsten en negen convenanten. Over het algemeen zijn de bestudeerde documenten ondertekend door gemeenten, Openbaar Ministerie, politie, reclassering en diverse hulpverleningsinstanties. De bestudeerde documenten zijn grotendeels op dezelfde wijze opgebouwd. Eerst worden de samenwerkende partners genoemd, daarna de doelstelling van het convenant/samenwerkingsovereenkomst en de uitgangspunten van de betrokken partijen, vervolgens een opsomming van wat de partijen overeenkomen waarna de ondertekening volgt. Als een van de eerste afspraken wordt de integrale aanpak van huiselijk geweld genoemd. Tot de afspraken die de partijen met elkaar maken behoort onder andere dat binnen de eigen instelling - voor zover van toepassing - huiselijk geweld wordt geregistreerd. Tevens wordt regelmatig genoemd dat er binnen een bepaalde periode een evaluatie zal plaatsvinden. Ook het erkennen en dragen van gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het hulpverleningsaanbod voor slachtoffers en plegers van huiselijk geweld wordt in enkele documenten genoemd. In een aantal documenten, voornamelijk samenwerkingsovereenkomsten, zijn als bijlage afspraken per organisatie opgenomen. Zo zijn in een samenwerkingsovereenkomst als taken van de politie geformuleerd: ‘alle incidenten van relationeel geweld worden op eenduidige wijze geregistreerd’ en ‘te allen tijde draagt de politie er zorg voor dat het geweld ter plaatse wordt gestopt’. Convenanten
Negentien respondenten van de politie (76%) zeggen dat hun organisatie convenanten heeft afgesloten met andere partijen over een aanpak huiselijk geweld. Veel convenanten (acht stuks) bij de politie zijn afgesloten in 2003, vier convenanten zijn afgesloten in zowel 2002 als 2001 en in 2000 en 2001 is één convenant gesloten. Eén respondent kon geen datum noemen. Over het algemeen genomen hebben de partijen één convenant afgesloten (in totaal twaalf respondenten van de politie), hier zijn echter enkele uitzonderingen op. Vijf respondenten van de politie zeggen twee convenanten te hebben gesloten, één respondent geeft aan drie convenanten te hebben afgesloten en één respondent noemt vijf convenanten. Bij het merendeel van de door hen afgesloten convenanten, heeft politie hierbij zelf een initiërende rol gespeeld. Drie respondenten zeggen dat de politie geen initiërende rol heeft gespeeld, deze rol is volgens hen vervuld door het Openbaar Ministerie, de provincie en een stuurgroep.
38
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Er zijn diverse partijen betrokken in de convenanten van de politie. Voor een overzicht van de genoemde partijen door de politie, verwijzen we naar bijlage 11. De negentien respondenten van de politie die convenanten hebben, noemen het vaakst de volgende partijen: het Openbaar Ministerie (door alle negentien respondenten genoemd), de reclassering (door achttien respondenten genoemd) en Bureau Jeugdzorg/Advies en Meldpunt Kindermishandeling (door veertien respondenten genoemd). De andere partijen die door acht respondenten zijn genoemd, zijn zeer divers. Voor een schematische weergave van andere partijen die door de politie, gemeente en Openbaar Ministerie zijn genoemd, verwijzen we naar bijlage 12. Iets meer dan de helft van de respondenten van de politie (53%) geeft aan met de convenantpartijen afspraken gemaakt te hebben over de wijze waarop de resultaten van deze convenanten worden vastgesteld. Zeven respondenten geven aan dat er geen afspraken zijn gemaakt en twee respondenten weten niet of er afspraken zijn gemaakt. De beoordeling van de convenanten op de aspecten effectiviteit, functionaliteit en resultaat door de respondenten loopt sterk uiteen, namelijk van een 5 tot een 8. De negentien respondenten van de politie beoordelen de convenanten op effectiviteit gemiddeld met een 7,1; de functionaliteit met een 7,3 en het resultaat met een gemiddelde van 7,3. Geen convenanten
De zes politieregio´s die geen convenanten hebben, zijn alle van plan binnen een jaar convenanten te sluiten. Voor een overzicht van de partijen die hierbij betrokken worden, verwijzen we naar bijlage 13. Twee van de zes politieregio´s zonder convenanten geven aan dat de samenwerkingsafspraken op een andere wijze zijn vastgelegd. Het gaat hier om een kwaliteitsstandaard en een samenwerkingsovereenkomst voor daderhulpverlening. Samenwerkingsnetwerken
Bijna alle respondenten geven aan dat er samenwerkingsnetwerken huiselijk geweld zijn waar hun organisatie aan deelneemt. Dit geldt voor 88% van de politieregio’s. Er zijn volgens de respondenten van de politie diverse partijen betrokken in de samenwerkingsnetwerken. Voor een overzicht van de genoemde partijen verwijzen we naar bijlage 14. In de antwoorden van de politie worden zeven partijen het meest genoemd, het betreft hier het Openbaar Ministerie (vijftien respondenten), de reclassering (veertien respondenten), de Vrouwenopvang (veertien respondenten), Bureau Jeugdzorg/Advies en Meldpunt Kindermishandeling (veertien respondenten), Algemeen Maatschappelijk Werk (veertien respondenten), gemeente(n) (dertien respondenten) en Bureau Slachtofferhulp (dertien respondenten). Door negen respondenten zijn nog andere organisaties genoemd, te weten: Blijf van mijn lijf-huizen, Clusteroverleg Politieregio’s, FIOM, Forensische hulpverlening, Meldpunt Huiselijk Geweld, Huisartsen, Universiteit, Pastorisch Convent en Consultatiebureaus. Protocollen
De meeste politiekorpsen hebben een groot aantal procedures betreffende de aanpak huiselijk geweld uitgeschreven. Voorbeelden zijn: ‘procedure bij telefonische melding van huiselijk geweld’, ‘procedure indien slachtoffer op het bureau melding van huiselijk geweld
39
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
doet’, ‘procedure heterdaad situatie’ en ‘procedure aanhouden van de verdachte’. Daarbij wordt in het grootste deel van de bestudeerde documenten onderscheid gemaakt tussen een politie-interventie zonder aangifte en een politie-interventie met aangifte. Ook wordt aandacht besteed aan de werkwijze indien het slachtoffer de aangifte intrekt. Vanuit de politie zijn er in 23 regio´s protocollen huiselijk geweld geformuleerd. Tweeëntwintig respondenten zeggen dat deze protocollen gelden voor de eigen organisatie, voor het Steunpunt Seksueel Geweld, de Sociaal Pedagogische Dienst, de Thuiszorg en Spoedeisende Hulp. Voor een volledig overzicht van de partijen waarvoor de ontwikkelde protocollen gelden, verwijzen we naar bijlage 15. Onder ‘anders’ is door de respondenten weergegeven: daderhulpverlening, Blijf van mijn lijf huizen, FIOM, (forensische) en psychiatrische hulpverlening. Eénentwintig van de 25 politieregio´s waar protocollen zijn geformuleerd, geven aan dat zij toezicht houden op de naleving van deze protocollen. Dit gebeurt op de volgende wijzen: -
Via stuurgroepen en/of werkgroepen (eventueel in samenwerking met hulpverlening en justitiële partners). Via districtelijke coördinator. Via contactpersonen in de uitvoering. Rapportagevormen: managementsrapportages, voortgangsrapportages, sturingsrapportages. Via de regierol van de gemeente. Via dagelijkse aansturing (chefs en gegevensbeheer).
Aanwijzing huiselijk geweld en terugkoppeling vanuit Openbaar Ministerie
Alle respondenten van de politieregio´s geven aan op de hoogte te zijn van de Aanwijzing huiselijk geweld van het Openbaar Ministerie. Tweeëntwintig van hen geven aan dat de aanwijzing ook daadwerkelijk wordt toepast, drie van hen geven aan dat dit niet gebeurt. Volgens 22 respondenten van de politieregio´s is er een officier van justitie huiselijk geweld aangewezen binnen hun regio als contactpersoon. Negentien van de 25 geïnterviewden zeggen dat er terugkoppeling vanuit het Openbaar Ministerie plaatsvindt van zaken betreffende huiselijk geweld, zes respondenten geven aan dat er geen terugkoppeling vanuit het Openbaar Ministerie is. Met betrekking tot het vervolgingsbeleid wordt door twintig van de vijfentwintig respondenten geantwoord dat hierover afspraken zijn gemaakt met het Openbaar Ministerie. Terugkoppeling met het Openbaar Ministerie vindt op de volgende manieren plaats: -
Via persoonlijke contacten tussen werkers. Via overlegvormen; casusoverleg, werkgroepen, stuurgroep. Via rapportagevormen; reclasseringsrapportages, afloopberichten, stroomgegevens. Indien noodzakelijk via zaakofficieren. Terugkoppeling gebeurt nog niet goed en frequent genoeg.
Rapportcijfers samenwerking
Aan alle respondenten is gevraagd een rapportcijfer toe te kennen aan de eigen activiteiten op het gebied van samenwerking met betrekking tot huiselijk geweld. Ook is gevraagd om rapportcijfers toe te kennen aan de activiteiten van de andere actoren op het gebied van
40
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
samenwerking. In de rapportcijfers komen ‘missing’ voor, deze staan voor respondenten die geen rapportcijfer wilden toekennen aan de eigen activiteiten of aan activiteiten van de andere partijen. Rapportcijfers van Politie Samenwerking 16 14
15
aantal
12 10
Gemeenten
6
7 6
4 2
Eigen organisatie
10
8
OM
7
6 4
1
3
2
4 3
0 8
7
6
5
4 (of lager)
rapportcijfers
De respondenten van de politie geven zich gemiddeld een 7,6 voor de activiteiten op het gebied van samenwerking met betrekking tot huiselijk geweld gebaseerd op cijfers tussen de 6 en de 10. Aan de gemeenten kennen ze cijfers toe tussen de 4 en de 8, met een gemiddelde van 6 en aan het Openbaar Ministerie gemiddeld een 6,8. De rapportcijfers liggen tussen de 5 en de 8. De motivering voor de toegekende rapportcijfers is onder te verdelen in de volgende categorieën (zie bijlage 18 voor een overzicht van de antwoorden). Politie over Politie: De politie ziet zich als een actieve partner en fungeert vaak als initiator en aanspreekpunt op het gebied van huiselijk geweld. Enkele respondenten geven (wel) aan dat het beleid nog breder ingebed moet worden binnen de organisatie. Over het algemeen genomen is de politie tevreden over de eigen activiteiten. Politie over Gemeenten: Volgens de politie heeft huiselijk geweld beleidsmatig weinig tot geen aandacht binnen de gemeenten (dit kan nog wel per gemeente variëren) en nemen deze de regierol niet op zich. Ook noemt de politie dat de gemeenten weinig samenwerking zoeken en er te weinig partijen bij betrekken. Enkele respondenten geven aan dat de gemeenten (wel) personeel beschikbaar stellen en een coördinerende rol op zich nemen. Politie over Openbaar Ministerie: De politie is over het algemeen redelijk positief in de motivering voor de cijfers voor het Openbaar Ministerie. Ze noemen dat het Openbaar Ministerie betrokken is bij het convenant huiselijk geweld en dat er goede samenwerking aanwezig is, er bestaat nu een korte lijn in de communicatie. Enkele kritische kanttekeningen worden gemaakt in de sfeer van een te
41
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
weinig prominente aanwezigheid (weinig initiatief nemen en afwachtend) en het zich niet houden aan afspraken (afwezigheid in overlegvormen). 5.3
Deskundigheidsbevordering Om een beeld te geven van wat politiekorpsen doen aan deskundigheidsbevordering beschrijven we hier protocollen die politiekorpsen (al dan niet met andere partijen) hebben opgesteld. De bestudeerde documenten betreffende beleid en samenwerking gaan ook vaak in op deskundigheidsbevordering binnen de politie. Deze bevindingen zijn hierin meegenomen. Naast deze documenten zijn voor het onderdeel deskundigheidsbevordering zestien documenten bestudeerd van vijftien verschillende politieregio’s: tien protocollen, vier documenten waarin deskundigheidsbevordering is beschreven en twee opleidingsplannen. De politie heeft een landelijk programmabureau huiselijk geweld dat per 1 januari 2003 formeel is gestart, aan het programmabureau is een programmamanager gekoppeld. Vanuit het programma zijn drie aandachtsgebieden benoemd: registratie, deskundigheidsbevordering en borging in de korpsen. De quickscan huiselijk geweld van de politie uit 2002 heeft ook onder verantwoordelijkheid van dit programmabureau plaatsgevonden. Houding ten aanzien van huiselijk geweld
Regelmatig wordt in diverse documenten de houding van politieambtenaren ten opzicht van huiselijk geweld als knelpunt genoemd. Het blijkt dat menig politieambtenaar het feit dat niet alle slachtoffers de relatie met de pleger willen stoppen interpreteert als een teken dat zij niet willen dat het geweld stopt. Een aantal korpsen reageert hierop door agenten te trainen en te confronteren met zogenaamde mythen en sagen binnen huiselijk geweld. In onderstaand kader wordt een aantal voorbeelden gegeven. Per mythe wordt een uitleg gegeven waarom het een vooronderstelling betreft. Mythen en Sagen Mishandeling hoort bij bepaalde culturen, dat zeggen die vrouwen zelf ook, en dan heeft het geen zin om er iets aan te doen. Het risico dat de vrouw nog meer wordt geslagen is te groot. Daarom bemiddel ik liever. Het probleem los je niet op met vervolging. Huiselijk geweld is een conflict in de privé-sfeer, daar hoort de politie zich niet mee te bemoeien. Het zijn vooral de zwaksocialen en ongeschoolden waarbij huiselijk geweld voorkomt. Bij politiemensen bijvoorbeeld zou het nauwelijks voorkomen. ABCDE modelprotocol
In de bestudeerde documenten komt regelmatig het ‘ABCDE van geweld in relaties’ voor. Dit protocol kan als handvat bij de eerste opvang gebruikt worden. Hiermee kan een weloverwogen advies gegeven worden en kan het slachtoffer een goede beslissing nemen zonder dat er belangrijke zaken over het hoofd worden gezien. Het schema van het ABCDE ziet er als volgt uit (zie volgende pagina):
42
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
A
Ask
Stel vragen, oordeel niet
B
Believe
C
Call
D
Document
E
Ensure safety
Neem het verhaal serieus Bel voor ondersteuning voor het slachtoffer (familie, vrienden, medische hulp). Spreek de verdachte aan op zijn verantwoordelijkheid Leg het verhaal vast Bespreek en waarborg zoveel mogelijk de veiligheid van het slachtoffer.
Een scholingsaanbod ontwikkeld
Tweeëntwintig van de vijfentwintig geïnterviewde politieregio’s zeggen een scholingsaanbod te hebben ontwikkeld; dit aanbod is steeds in ieder geval gericht op de eigen organisatie. Zes politieregio’s hebben (ook) een scholingsaanbod voor de samenwerkingspartners en twee respondenten geven aan dat er ook een aanbod is voor gemeentelijke diensten. Eén respondent noemt een specifieke folder die gemaakt is, niet gericht op een bepaalde doelgroep. Vorm van het aanbod
In bijna alle gevallen (21) heeft het scholingsaanbod vanuit de politie de vorm van een cursus of training. Negen respondenten zeggen (ook) een themabijeenkomst als scholingsaanbod ontwikkeld te hebben. Vijf respondenten noemen een conferentie, vier respondenten noemen een brochure en één respondent noemt (nog) een workshop. Twee respondenten zeggen dat er nog een andere vorm ontwikkeld is, te weten stickers die op de trappen van gemeentehuis of stadhuis geplakt worden. Het scholingsaanbod van de politie is volgens veertien respondenten gefinancierd via incidentele subsidie (in drie van deze regio’s is dit gecombineerd met structurele subsidie of structurele formatie). Zes geïnterviewden geven aan dat het hier structurele subsidie betreft (in vier van deze regio’s in combinatie met structurele formatie of incidentele formatie), vijf noemen structurele formatie als financieringsbron en drie respondenten zeggen incidentele formatie. Drie respondenten geven een andere financieringsbron aan, dit betreft: geen enkele financiering en eigen middelen van een opleidingsbegroting en trainers. Voorlichtingsaanbod
Eenentwintig respondenten van de politie benoemen dat ze een voorlichtingsaanbod hebben ontwikkeld, voornamelijk gericht op de eigen organisatie (negentien). Zeven van hen geven aan dat het aanbod (ook) gericht is op de samenwerkingspartners (vaak verbonden aan het convenant) en/of op het publiek. Twee politieregio’s richten het aanbod (ook) op gemeentelijke diensten. Vier respondenten noemen nog andere doelgroepen, zoals: (huis)artsen, allochtonenorganisaties, de driehoek, burgemeesters en/of iedereen die behoefte aan voorlichting heeft. Vorm van het aanbod
De vorm van het voorlichtingsaanbod is zeer divers. Twaalf respondenten noemen een themabijeenkomst als vorm, deze komt het meest voor. Het tweede meest voorkomende antwoord betreft de categorie ‘anders’. Dit betreft: overleg van de driehoek, intranet, nieuwsbrief, voorlichtingsdag, korpskrant, landelijke media, presentaties, theater, film, e-mail, stickers en vakinhoudelijk overleg. Een brochure en een publicatie in lokale media zijn beide
43
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
door negen respondenten genoemd. Vijf respondenten geven aan dat (ook) een conferentie is georganiseerd. Zes respondenten van de politie noemen structurele formatie als financieringsbron voor het voorlichtingsaanbod, vijf zeggen dat het hier gaat om structurele subsidie en nog eens vijf noemen incidentele subsidie. Drie respondenten geven aan dat het korps het voorlichtingsaanbod financiert via incidentele formatie. Eén respondent heeft geen idee hoe dit wordt gefinancierd. Drie geïnterviewden noemen een andere financieringsbron, te weten: reguliere middelen en incidentele interne middelen. In totaal zijn door drie respondenten twee verschillende financieringsbronnen genoemd, een combinatie van structurele en incidentele subsidie. Onderzoeksafdeling
Vijftien van de vijfentwintig politieregio’s geven aan dat zij een onderzoeksafdeling hebben binnen hun regio. Hiervan houden elf zich bezig met huiselijk geweld. De onderzoeksresultaten worden volgens negen respondenten voornamelijk gebruikt voor beleidsvorming en registratie en monitoren. Zeven geven aan dat het (ook) gebruikt wordt voor beleidsevaluaties. Vijf geïnterviewden noemen het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal als manier waarop de resultaten gebruikt worden. Drie respondenten noemen nog andere wijzen van gebruik, te weten: inzicht verwerven in aard en omvang van huiselijk geweld en het bevorderen van de aanpak van huiselijk geweld. Eén van hen verwoordt dat er pas voor het eerst gegevens worden geanalyseerd, de wijze van gebruik is dus nog niet helemaal duidelijk. Rapportcijfers
Aan de respondenten van de politie is gevraagd hun eigen activiteiten te beoordelen betreffende deskundigheidsbevordering. Vier politierespondenten hebben hier geen gehoor aan gegeven, redenen hiervoor zijn: voorlichting is nog in ontwikkeling en voorlichting is nog niet van toepassing omdat het beleid nog niet is geïmplementeerd. Veertien respondenten wilden geen cijfers geven voor de activiteiten van de gemeenten en het Openbaar Ministerie met betrekking tot deskundigheidsbevordering. Hiervoor zijn de volgende redenen opgegeven: de respondenten hebben geen zicht op deze activiteiten en het is bij de respondenten bekend dat er (nog) niets aan deskundigheidsbevordering wordt gedaan.
44
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Rapportcijfers van Politie Deskundigheidsbevordering 12 11
10
aantal
8 Eigen organisatie
6
7
Gemeenten OM
5
4 4
3
2 1
1
2
3
3
2
1
0 8
7
6
5
4 (of lager)
rapportcijfers
Politie over politie De respondenten van de politie geven zich voor de activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering cijfers variërend tussen de 5 en de 9. Gemiddeld genomen geven ze zichzelf een 7,2. De redenen voor deze cijfers zijn samengevat als volgt: -
Het aanbod vanuit de politie is nog niet gestart. Alle mensen binnen het (regio)korps zijn opgeleid. Deskundigheidsbevordering is constante monitor op kwaliteit. Het aanbod loopt goed (cursussen, themabijeenkomsten). Politie heeft een goed vormgegeven basispakket. Training verloopt moeizaam, moeilijk om mensen op de werkvloer te bereiken. Aanbod behoeft verbetering (onder andere financiële middelen, bredere inzet, regiobreed).
Politie over gemeente Aan de gemeenten kennen de respondenten van de politie cijfers toe tussen de 4 en de 7, met een gemiddelde van 5,3. De motivatie achter deze cijfers ligt voornamelijk in het feit dat de politie vindt dat de gemeenten nauwelijks of geen actie ondernemen op het gebied van deskundigheidsbevordering. Enkele respondenten geven aan dat het wisselt per gemeente en nog enkele andere respondenten noemen dat zij geen zicht hebben op de activiteiten vanuit gemeenten. Politie over Openbaar Ministerie Het Openbaar Ministerie krijgt van de politie cijfers tussen de 5 en de 8, met een gemiddelde van 6,1. Ook hier wordt door de grootste groep gezegd dat er nauwelijks vanuit het Openbaar Ministerie activiteiten hebben plaatsgevonden of dat zij (als politie) geen zicht hebben op de activiteiten van het Openbaar Ministerie. Enkele respondenten geven aan dat er geen eigen activiteiten vanuit het Openbaar Ministerie plaatsvinden, maar dat zij wel betrokken zijn bij bijvoorbeeld het aanbod vanuit de politie.
45
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
6.
Onderzoeksresultaten Openbaar Ministerie In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten weergegeven uit de telefonische enquête onder zeventien respondenten van arrondissementen van het Openbaar Ministerie en de analyse van de beschikbaar gestelde documenten. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan bod: beleid, samenwerking en deskundigheidsbevordering.
6.1
Beleid Aan de partijen is gevraagd of er beleid op het gebied van huiselijk geweld aanwezig is, of dit beleid is vastgelegd in een beleidsnota en of deze beleidsnota is vastgesteld (en door wie). Van de zeventien geïnterviewde arrondissementen hebben er negen een vastgesteld beleid ontwikkeld voor de aanpak huiselijk geweld. Van de arrondissementen heeft 82% beleid ontwikkeld, 59% heeft dit vastgelegd in een nota en 53% van de respondenten geeft aan dat de nota is goedgekeurd.
Beleidsontwikkeling bij Openbaar Ministerie 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
17
totale groep
14
geen beleid 10
wel beleid 9
nota vastgesteld
3
Openbaar Ministerie
Datum vaststellen nota
Bij het openbaar ministerie zijn de beleidsnota´s vastgesteld tussen 2001 en 2003. Er zijn vier nota´s vastgesteld in 2001, drie in 2003 en één nota in 2002. Eén respondent heeft geen datum genoemd waarop de nota is vastgesteld. Andere documenten
In de volgende (andere) documenten is volgens de respondenten, die aangegeven hebben dat hun organisatie beleid heeft ontwikkeld op het gebied van huiselijk geweld, het beleid (ook) vastgelegd.
46
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Andere documenten huiselijk geweld Jaarplan 2003 Jaarverslag 2002 Werkdocument Interne notitie Notulen Anders
Openbaar Ministerie 7 6 5 9 10 7
Zeven respondenten van het Openbaar Ministerie geven aan dat het beleid ook nog in een ander document, dan in bovengenoemde categorieën, is vastgelegd (zie bijlage 6). Aandachtsgebieden
Aan de respondenten die hebben geantwoord dat hun organisatie beleid had op het gebied van huiselijk geweld, is gevraagd of er specifieke aandachtsgebieden waren binnen dit beleid. De twee meest voorkomende categorieën zijn: hulpverlening aan plegers van partnergeweld en hulpverlening aan slachtoffers van partnergeweld. Aandachtsgebieden binnen beleid 12 Hulpverlening aan slachtoffers van partnergeweld Hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling Hulpverlening aan plegers van partnergeweld Hulpverlening aan plegers van kindermishandeling Opvang vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld Opvang mannelijke slachtoffers van partnergeweld Allochtone slachtoffers van huiselijk geweld Allochtone plegers van huiselijk geweld Ouderenmishandeling Seksueel geweld Anders
Openbaar Ministerie (n=14) 79% 57% 86% 50% 43% 14% 14% 36% 36% 36%
Vijf respondenten zeggen nog andere aandachtsgebieden te hebben binnen het beleid. Dit betreft een project ´Alarm met ex-partners´, het activeren van de rol van gemeenten bij opvang slachtoffers van huiselijk geweld en slachtoffers van geweld van verslaafde familieleden. Aan alle respondenten is gevraagd hoe lang hun organisatie al betrokken is bij het realiseren van een beleid huiselijk geweld, onafhankelijk van de vraag of zij zélf een beleid vastgesteld hebben. De meeste arrondissementen zijn twee tot vijf jaar betrokken bij het realiseren van een beleid huiselijk geweld.
12
Aan alle respondenten is een vragenlijst vooraf toegestuurd. Een van de vragen was of er binnen het geformuleerde beleid aandacht is voor de onderwerpen zoals deze in de tabel staan weergegeven.
47
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Aantal jaren betrokken bij realiseren beleid Huiselijk Geweld 12 10 10 8
minder dan een jaar 1 tot 2 jaar
6
2 tot 5 jaar 4 2
langer dan 5 jaar 3
3 1
0
Openbaar Ministerie
Aan het Openbaar Ministerie is gevraagd of het onderwerp huiselijk geweld wel eens ter sprake komt in het driehoeksoverleg. Het blijkt dat dit vaak het geval is, zestien respondenten zeggen dat het onderwerp in het driehoeksoverleg wordt besproken en één respondent zegt dat dit niet het geval is. Geen beleid
Aan de drie respondenten van het Openbaar Ministerie die zeggen dat hun organisatie geen beleid huiselijk geweld heeft, is gevraagd of er wel eens incidenteel aandacht is voor het onderwerp huiselijk geweld. Dit is volgens alle respondenten het geval. Aan deze respondenten is ook gevraagd of hun organisatie voornemens is om beleid gericht op de aanpak huiselijk geweld op de agenda te zetten. De drie respondenten van het Openbaar Ministerie geven aan dit op de agenda te willen zetten, de genoemde termijnen zijn eind 2003 en april 2004. Regie over beleid huiselijk geweld
Zeven respondenten zeggen dat de regie voor het beleid huiselijk geweld ondergebracht is bij de (centrum) gemeente waar de organisatie is gehuisvest. Het Openbaar Ministerie als regisseur en de GGD als regisseur worden beide door twee respondenten genoemd. Zes respondenten zeggen dat de regie ergens anders onder is gebracht. Dit betreft het Openbaar Ministerie in samenwerking met gemeenten en/of regiopolitie, de gemeente en de GGD en een projectgroep. Eén respondent geeft aan dat geen enkele organisatie de regie heeft. Veertien respondenten geven aan dat de invulling van de regierol een ‘trekkersrol in overlegstructuren’ betreft. Elf respondenten noemen een organisatorische verantwoordelijkheid.
48
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Wijze van invulling regierol 16 14 14 12 10
Organisatorisch Financieel
11
Registratie
8
Trekkersrol in overleg
6
Innoverend
6
Anders
5
4
4 3
2 0 Openbaar Ministerie
Drie respondenten noemen een andere wijze van invulling van de regierol. Dit betreft volgens één respondent het aansturen op de herkenning en bewustwording van delicten als huiselijk geweld. Een andere respondent geeft aan dat er te weinig regie is op het beleid huiselijk geweld en de derde respondent geeft aan dat dit verschilt per gemeente. Tien respondenten zeggen dat het arrondissement wel een beleid heeft voor de aanpak huiselijk geweld, maar hier niet de regie over voert. Al deze tien arrondissementen zijn wel deelnemer in een project huiselijk geweld. Financiering
Aan alle respondenten is gevraagd of er geld gereserveerd is voor de aanpak huiselijk geweld in de eigen begrotingen van de organisaties. Het gaat hier om de parketbegroting. 71% van de Openbaar Ministerie respondenten zegt dat er geen geld is gereserveerd binnen de parketbegroting. Twee respondenten zeggen dat er wel geld is gereserveerd en drie respondenten zijn hier onbekend mee. Coördinator/contactfunctionaris
Aan de respondenten is gevraagd of er een arrondissementale contactfunctionaris is aangesteld binnen het parket van het Openbaar Ministerie. Het blijkt dat bij de meerderheid van de arrondissementen een contactfunctionaris is aangesteld. Zestien respondenten zeggen dat er een contactfunctionaris is aangesteld en één respondent geeft aan dat de procedure hiervoor nog loopt. Aan de respondenten van het Openbaar Ministerie is gevraagd of deze contactfunctionaris een officier van justitie is, dit is voor 94% het geval. Van de zestien contactfunctionarissen, zijn er vijftien Officieren van Justitie. Registratie
Aan de respondenten van het Openbaar Ministerie is gevraagd of zij een specifieke registratie voeren waarin huiselijk geweld (incidenten) als zodanig wordt weergegeven en te achterhalen is. Bijna alle respondenten geven aan dat zij een specifieke registratie voeren. Zestien arrondissementen voeren een aparte registratie, één arrondissement heeft geen specifieke registratie.
49
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Voor het Openbaar Ministerie geldt dat deze registratie plaatsvindt door een aparte (evenements)code in Compas, dit wordt door alle respondenten gezegd. Aanvullend is door enkele respondenten benoemd: -
de registratie met aparte code gebeurt in de praktijk weinig tot niet; het beeld dat eruit voort komt is niet betrouwbaar, het is geen verplicht veld om in te vullen, dus het kan overgeslagen worden; na het registreren in aparte code wordt vaak nog met een apart Excel bestand gewerkt om de gegevens juist te kunnen weergeven.
-
Project huiselijk geweld
Aan alle respondenten is gevraagd of er vanuit hun eigen organisatie een project huiselijk geweld (arrondissementaal voor Openbaar Ministerie) is gestart. Vanuit het Openbaar Ministerie zegt iets meer dan de helft dat er een project is gestart. Vervolgens is gevraagd of er voor bovengenoemde projecten een einddatum is geformuleerd en zo ja, op welke termijn deze is gesteld. Voor vier van de negen projecten huiselijk geweld vanuit het Openbaar Ministerie is een einddatum geformuleerd en bij vijf projecten is dit niet het geval. De projecten lopen vanaf 2000 tot en met 2005. Twee projecten eindigen in 2005 en in zowel 2003 als in 2004 loopt één project af. Rapportcijfers beleid 13
Aan alle respondenten is gevraagd een rapportcijfer toe te kennen aan de activiteiten van hun eigen organisatie op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering inzake huiselijk geweld. Ook is gevraagd om rapportcijfers toe te kennen aan de activiteiten van de andere actoren op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering. In de rapportcijfers komen ‘missing’ voor, deze staan voor respondenten die geen rapportcijfer wilden toekennen aan hun eigen activiteiten of aan activiteiten van de andere partijen.
Aantal
Rapportcijfers van Openbaar Ministerie Beleid 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
8 7
7
7 Eigen organisatie Politie
5 4
Gemeenten 3
2
1
8
2
7
6
5
4 (of lager)
Rapportcijfers
13
Voor de weergave van de rapportcijfers in de grafieken hebben we gekozen voor een categorieënsysteem. Dit betekent dat we een keuze maken voor bijvoorbeeld de categorie 5 om de cijfers: 5 / 5,5 / 5,8 te betrekken. Dit betekent dat de grafiek geen zuivere weergave is van het cijfermateriaal, maar een beeld laat zien in welke categorie de cijfers zijn geplaatst.
50
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
De respondenten van het Openbaar Ministerie geven zich gemiddeld een 7,1 voor hun activiteiten op het gebied van beleidsvorming en beleidsuitvoering, gebaseerd op cijfers tussen de 6- en de 9. Aan de politie kennen ze cijfers toe tussen de 6- en 10, met een gemiddelde van 7,5 en aan de gemeenten gemiddeld een 6,2; op basis van cijfers tussen de 4 en de 8. De motivering voor de toegekende rapportcijfers is onder te verdelen in de volgende categorieën. Openbaar Ministerie over Openbaar Ministerie: Algemeen genomen vinden de respondenten van het Openbaar Ministerie dat zij voldoende tot goed bezig zijn. Ongeveer tien van hen geven aan dat de richtlijnen duidelijk zijn, dat er goede interne voorlichting is en dat het Openbaar Ministerie betrokken, deskundig, daadkrachtig en enthousiast is. Een enkeling geeft aan dat het eigen Openbaar Ministerie zeer voortvarend is en zelfs vooruit loopt op de aanwijzing. Door enkele respondenten worden als kanttekeningen geplaatst dat de registratie verbeterd moet worden, dat het Openbaar Ministerie niet aanjagend is en dat de politie daadwerkelijk het meeste werk verricht. De andere zeven respondenten geven aan dat zij voldoende tot onvoldoende presteren. Deels komt dit door capaciteitsproblemen en deels door een te afwachtende houding van het Openbaar Ministerie. Een motivatie die meerdere respondenten geven is het feit dat het Openbaar Ministerie niet creatief en innoverend is. Openbaar Ministerie over Politie Elf respondenten beoordelen de politie in termen van goed tot zeer goed. De motivatie hiervoor ligt voornamelijk in het feit dat de politie een aanjager is, initiator van veel activiteiten op het gebied van de aanpak huiselijk geweld, beleid heeft gemaakt en vaak een coördinator of aandachtsfunctionaris heeft vrijgemaakt. Andere redenen voor deze beoordeling zijn dat de politie een langdurige en intensieve training voor hun personeel heeft voorbereid en uitgevoerd en dat zij in aangifte en begeleiding van slachtoffers een goede rol hebben. Een enkele respondent zegt dat de politie vanuit een achterstand nu heel erg actief bezig is met huiselijk geweld en twee respondenten beoordelen de politie als onvoldoende omdat zij vinden dat de politie beter werk zou kunnen verrichten en omdat de politie te lang heeft gewacht met actief betrokken raken bij de aanpak. Openbaar Ministerie over Gemeenten Zes respondenten vinden dat de gemeenten onvoldoende presteren, voornamelijk omdat gemeenten in beleid en praktijk te weinig tot niets doen aan de aanpak van huiselijk geweld. De gemeenten worden als afwachtend ingeschat en pakken hun taak als regisseur onvoldoende op. Twee respondenten beoordelen de gemeenten als net voldoende met als motivatie dat zij vinden dat het beleid van de gemeenten te versnipperd is en dat ze vanuit een achterstand aan het werken zijn. Vijf respondenten zeggen dat de gemeenten goed tot zeer goed werk leveren. Dit blijkt voor hen uit het feit dat gemeenten een goede structuur hebben opgezet, projectleiders hebben vrijgemaakt of aangenomen, de regierol daadwerkelijk hebben opgepakt en initiator zijn van het beleid. Door enkele van deze vijf respondenten worden ook kanttekeningen geplaatst, waaronder: de chaotische werkwijze van gemeenten, de verschillen in de mate waarin gemeenten actief zijn en het uitstellen van het ondertekenen van het convenant.
51
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
6.2
Samenwerking Convenanten
De meerderheid van de respondenten van het Openbaar Ministerie (88%) zegt dat hun organisatie convenanten heeft afgesloten met andere partijen over een aanpak huiselijk geweld. Twee respondenten geven aan geen convenanten te hebben afgesloten. Het Openbaar Ministerie heeft in 2003 zes convenanten gesloten. Verder zijn er drie convenanten gesloten in 2002, twee convenanten in 2001 en één convenant in 2000. Bij drie respondenten was de datum van afsluiten van de convenanten onbekend. Over het algemeen genomen hebben de partijen één convenant afgesloten (in totaal acht van het Openbaar Ministerie), hier zijn echter enkele uitzonderingen op. Door drie respondenten van het Openbaar Ministerie is benoemd dat er twee convenanten zijn gesloten, twee respondenten geven aan dat er drie convenanten zijn en één respondent noemt vier convenanten. Van de vijftien respondenten die zeggen convenanten te hebben, geven elf aan dat het Openbaar Ministerie hier een initiërende rol in heeft gespeeld. Vier respondenten zeggen dat het Openbaar Ministerie geen initiërende rol heeft gespeeld, dit is gebeurd door de politie en de GGZ in samenwerking met gemeente en de provincie. Er zijn diverse partijen betrokken in de convenanten van de arrondissementen. Voor een overzicht van de genoemde partijen door de respondenten van het Openbaar Ministerie, verwijzen we naar bijlage 11. De vijftien arrondissementen die convenanten hebben, noemen het vaakst de volgende partijen: de gemeente (twaalf respondenten), de politie (twaalf respondenten) en de reclassering (twaalf respondenten). De andere partijen (dan die in de antwoordlijst voorkwamen) die door de respondenten zijn genoemd, zijn zeer divers. Voor een schematische weergave van andere partijen die door de gemeente, politie en Openbaar Ministerie zijn genoemd, verwijzen we naar bijlage 12. Zes respondenten geven aan dat zij met de convenantpartijen afspraken hebben gemaakt over hoe de resultaten van deze convenanten worden vastgelegd, negen respondenten zeggen dat zij hier geen afspraken over hebben gemaakt. De beoordeling van de convenanten op de aspecten effectiviteit, functionaliteit en resultaat door de respondenten loopt sterk uiteen. Bij de beoordeling vanuit het Openbaar Ministerie liggen de rapportcijfers tussen een 3 en een 8. De vijftien arrondissementen beoordelen de convenanten op effectiviteit gemiddeld met een 6,5, de functionaliteit met een 7 en het resultaat met een gemiddelde van 6. Geen convenanten
De twee arrondissementen die geen convenanten hebben, zijn dit binnen een jaar van plan. Voor een overzicht van de partijen die hierbij betrokken worden, verwijzen we naar bijlage 13.
52
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Samenwerkingsnetwerken
Bijna alle respondenten geven aan dat er samenwerkingsnetwerken huiselijk geweld zijn waar hun organisatie aan deelneemt. Dit geldt voor vijftien arrondissementen (88%). Er zijn volgens de respondenten van het Openbaar Ministerie diverse partijen betrokken in de samenwerkingsnetwerken. Voor een overzicht van de genoemde partijen verwijzen we naar bijlage 14. In de antwoorden van het Openbaar Ministerie komen drie partijen het vaakst naar voren, het betreft de politie (veertien respondenten), de gemeenten (twaalf respondenten) en het Algemeen Maatschappelijk Werk (elf respondenten). Door vier respondenten zijn nog andere partijen genoemd die niet in de antwoordlijst voorkomen, namelijk de forensische psychiatrie, FIOM en de telefonische hulpdienst. Protocollen
Negen van de zeventien arrondissementen hebben protocollen ontwikkeld, naast de Aanwijzing huiselijk geweld van 1 april 2003. De politie en de reclassering worden door alle negen respondenten genoemd als organisaties waar de protocollen voor gelden. Voor een volledig overzicht van de partijen waarvoor de ontwikkelde protocollen gelden, verwijzen we naar bijlage 15. Onder ‘anders’ is vermeld: forensische psychiatrie, hulpverlenende instanties, FIOM en telefonische hulpdienst. Acht van de negen arrondissementen met protocollen zeggen dat het Openbaar Ministerie hier toezicht op houdt. Dit gebeurt door persoonlijke contacten, reguliere vergaderingen en door middel van een stuurgroep. Eén respondent geeft aan dat er geen officiële procedure is voor het toezicht houden op de naleving van de protocollen. Specifieke vragen Openbaar Ministerie
Alle geïnterviewde parketten hebben een Informatiepunt Slachtofferzorg. Volgens acht respondenten bestaat er binnen dit Informatiepunt specifiek aandacht voor slachtoffers van huiselijk geweld. Elf respondenten zeggen dat er bij dit Informatiepunt al specifieke gevallen (of signalen) bekend zijn waarbij huiselijk geweld aan de orde was, twee geïnterviewden zeggen dat dit niet het geval is en vier respondenten zijn hier onbekend mee. Twee van de eerder genoemde elf respondenten kunnen aangeven om welk aantal het gaat. Volgens een respondent zijn er twee gevallen bekend en volgens de andere respondent zijn er 132 gevallen bekend. Rapportcijfers samenwerking
Aan alle respondenten is gevraagd een rapportcijfer toe te kennen aan de eigen activiteiten op het gebied van samenwerking met betrekking tot huiselijk geweld. Ook is gevraagd om rapportcijfers toe te kennen aan de activiteiten van de andere actoren op het gebied van samenwerking. In de rapportcijfers komen ‘missing’ voor, deze staan voor respondenten die geen rapportcijfer wilden toekennen aan de eigen activiteiten of aan activiteiten van de andere partijen.
53
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Aantal
Rapportcijfers van Openbaar Ministerie Samenwerking 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
8
8
7 Eigen organisatie
6 5
Politie Gemeenten 3
2
8
2
1
7
6
1
5
2
1
4 (of lager)
Rapportcijfers
De respondenten van het Openbaar Ministerie geven zich gemiddeld een 7,2 voor de activiteiten op het gebied van samenwerking met betrekking tot huiselijk geweld met cijfers tussen de 5 en de 9. Aan de politie kennen ze cijfers toe tussen de 6- en 9, met een gemiddelde van 7,4 en aan de gemeenten gemiddeld een 6,4; gebaseerd op cijfers tussen de 4 en de 8. De motivaties voor het toekennen van de rapportcijfers zijn onder te verdelen in de volgende categorieën. Openbaar Ministerie over Openbaar Ministerie: De respondenten van het Openbaar Ministerie vinden zichzelf actief en serieus in de samenwerking rond huiselijk geweld, er bestaat een brede en goede samenwerking met de diverse partners. Enkele kritische geluiden hebben betrekking op een minder actieve houding en moeizaam verlopende samenwerking. Een enkele respondent zegt dat het Openbaar Ministerie teveel bezig is met andere werkzaamheden. Openbaar Ministerie over Politie: De politie is volgens de respondenten van het Openbaar Ministerie actief en serieus en vaak de aanjager van de aanpak huiselijk geweld. De samenwerking is goed en constructief en de politie is meer dan bereid tot samenwerking. Enkele respondenten motiveren hun lage(re) cijfer doordat het aantal activiteiten van de politie afneemt en zij een meer afwachtende houding aannemen. Openbaar Ministerie over Gemeenten: De gemeenten zijn over het algemeen actief en serieus in de samenwerking, volgens de arrondissementen. Zo hebben veel gemeenten capaciteit vrijgemaakt en pakken een initiërende rol op. Daarnaast noemen enkele respondenten dat de gemeenten nog niet echt betrokken zijn en zelf ook afwachtend zijn en weinig ondernemend.
54
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
6.3
Deskundigheidsbevordering In totaal hebben we vier documenten van drie verschillende parketten ontvangen. Het gaat hierbij om drie protocollen en één jaarverslag/jaarplan. De protocollen vertonen een aantal overeenkomsten en hanteren een vergelijkbare doelstelling. Het protocol is bedoeld om binnen de strafrechtketen gerichter aandacht te besteden aan huiselijk geweld en de activiteiten van de reclassering beter te laten aansluiten op de aanpak van meldingen en aangiften van de politie en het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke doel van de gezamenlijke aanpak is gericht op het stoppen van huiselijk geweld en het voorkomen van herhaling. In één protocol wordt de landelijke Aanwijzing huiselijk geweld genoemd. Scholingsaanbod
Zeven van de zeventien geïnterviewde arrondissementen hebben een scholingsaanbod tot stand gebracht en acht respondenten geven aan dat in een scholingsaanbod al is voorzien door middel van landelijke bijeenkomsten georganiseerd door het SSR. De zeven arrondissementen met een eigen scholingsaanbod hebben dit in eerste instantie op de eigen organisatie gericht. Twee respondenten noemen ook de convenantpartners als doelgroep voor de scholing, één respondent noemt ook gemeentelijke diensten en andere arrondissementen door het hele land. Vorm van het aanbod
Een themabijeenkomst wordt door vijf respondenten genoemd als de vorm waarin het scholingsaanbod heeft plaatsgevonden. Drie respondenten zeggen (ook) dat de vorm een cursus of training was en conferentie en brochure worden beide door twee respondenten genoemd. Andere vormen, door drie respondenten genoemd, zijn: een symposium, een gezamenlijke cursus met convenantpartners en structurele aandacht in vergaderingen. Voorlichtingsaanbod
Negen van de zeventien arrondissementen hebben een voorlichtingsaanbod ontwikkeld en één respondent geeft aan dat hier al in voorzien is door een projectgroep. Eén respondent weet niet of zij als arrondissement dit hebben gedaan. Bij zeven van de negen arrondissementen is het voorlichtingsaanbod gericht op de eigen organisatie. Vier respondenten geven aan dat het (ook) gericht is op de samenwerkingspartners. ‘Gemeentelijke diensten, het publiek en collega’s in het land’ wordt door één respondent genoemd. Vorm van het aanbod
Vijf respondenten noemen een themabijeenkomst als vorm waarin het voorlichtingsaanbod heeft plaatsgevonden. Vijf respondenten noemen, naast de antwoordcategorieën, nog andere vormen, deze zijn: intranet, door middel van overleg en via e-mail, een presentatiemiddag en vakinhoudelijk overleg. Rapportcijfers
Aan alle respondenten is gevraagd een rapportcijfer toe te kennen aan de activiteiten van hun eigen organisatie op het gebied van deskundigheidsbevordering inzake huiselijk geweld. Ook is gevraagd om rapportcijfers toe te kennen aan de activiteiten van de andere actoren op het gebied van scholing en voorlichting. In de rapportcijfers komen ‘missing’ voor, deze
55
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
staan voor respondenten die geen rapportcijfer wilden toekennen aan hun eigen activiteiten of aan activiteiten van de andere partijen. Eén respondent wilde geen cijfers toekennen. Rapportcijfers van Openbaar Ministerie Deskundigheidsbevordering 14 12 12
Aantal
10 8
Eigen organisatie
9
Politie
6
Gemeenten
4 2
5 1
1
2
2
2
2
1
2
0 8
7
6
5
4 (of lager)
Rapportcijfers
Openbaar Ministerie over Openbaar Ministerie Het Openbaar Ministerie kent zichzelf voor de activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering cijfers toe die variëren tussen de 4 en de 8, het gemiddelde ligt hier op 6,7. De redenen hiervoor zijn dat er redelijk wat aandacht is voor deskundigheidsbevordering bij het Openbaar Ministerie, zo zijn er landelijke cursussen en bijeenkomsten. De respondenten noemen ook dat Intranet een goede manier is om mensen op de hoogte te houden. De kanttekeningen die geplaatst worden liggen in de sfeer dat er weinig directe activiteiten naar eigen medewerkers worden ondernomen, dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat er slechts een beperkt aantal mensen wordt getraind. Openbaar Ministerie over politie De politie krijgt van de respondenten van het Openbaar Ministerie cijfers tussen de 6 en de 9, met een gemiddelde van 7,2. De grootste groep respondenten is (zeer) tevreden over de activiteiten van de politie, ze vinden dat de politie een consequent scholingsaanbod heeft en dat (bijna) alle werkers van de politie getraind zijn. Door enkele respondenten wordt opgemerkt dat niet alle werkers getraind worden en dat er weinig activiteiten door de politie zelf worden ondernomen. Openbaar Ministerie over gemeente De respondenten van het Openbaar Ministerie geven aan gemeenten cijfers tussen de 4 en de 8, met een gemiddelde van 6. Eén respondent geeft aan dat het voorlichtingsaanbod vanuit de gemeente goed is. De rest van de respondenten benoemt dat de gemeenten weinig tot geen activiteiten ondernemen en/of dat zij zelf geen zicht hebben op het gemeentelijk aanbod. Over het algemeen genomen, denken dat respondenten van het Openbaar Ministerie dat gemeenten weinig ondernemen.
56
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
7.
Conclusies enquête en deskresearch In dit hoofdstuk zetten we per kernactor, achtereenvolgens gemeenten, politie en Openbaar Ministerie, de belangrijkste uitkomsten van de enquête op een rij om de stand van zaken met betrekking tot de aanpak huiselijk geweld halverwege het jaar 2003 op hoofdlijnen weer te geven. Begin 2002 heeft het Verwey-Jonker Instituut een rapportage uitgebracht over een verkennend onderzoek naar de aanpak van huiselijk geweld door onder meer gemeenten, politie en Openbaar Ministerie14. Voor zover het hierbij om vergelijkbare gegevens gaat, zetten we de bevindingen van deze quick scan naast de uitkomsten van de telefonische enquête om een indruk te geven van de ontwikkelingen op dit gebied in de afgelopen periode. Bij de vergelijking van de stand van zaken bij gemeenten, politie en Openbaar Ministerie vallen een aantal zaken sterk op. Ten eerste is het thema huiselijk geweld iets waar vrijwel alle bij de enquête betrokken gemeenten, regiokorpsen en arrondissementen zich op een of andere manier mee bezig houden. Formalisering van beleid en samenwerking komt inmiddels op veel plaatsen voor. Dat geldt in iets mindere mate voor deskundigheidsbevordering. Op alle kernindicatoren neemt de politie een ‘koploperspositie’ in, maar zeker wat betreft beleid en deelname aan samenwerkingsnetwerken komen gemeenten en Openbaar Ministerie dicht in de buurt. Ten opzichte van de bevindingen van de quick scan in 2002 wordt zichtbaar dat alle drie actoren op alle kernindicatoren sterke vooruitgang tonen. Ook in de quick scan bleek de politie het meest ver gevorderd met de aanpak huiselijk geweld. De grootste progressie sinds begin 2002 is zichtbaar bij vooral de gemeenten maar ook het Openbaar Ministerie. Dat maakt tevens duidelijk dat veel activiteiten en plannen nog van vrij recente datum zijn, een gegeven dat wordt bevestigd in de enquête.
7.1
Gemeenten
7.1.1 Beleid gemeenten In februari 2002 heeft het Verwey-Jonker Instituut, als onderdeel van het verkennend onderzoek, een telefonische enquête uitgevoerd onder gemeenten. Hiervoor is een a-selecte steekproef van 150 gemeenten getrokken waarbij is gelet op een evenredige verdeling naar grootte van gemeenten en regionale spreiding. Uiteindelijk hebben 112 gemeenten medewerking verleend aan de enquête. Van de acht geselecteerde grote gemeenten (> 100.000 inwoners) hebben er drie aan het onderzoek meegedaan. Dit is een belangrijk verschil met de enquête die in 2003 is uitgevoerd: deze was exclusief op de centrumgemeenten Vrouwenopvang en grote gemeenten (G25) gericht. Hierdoor is onderlinge vergelijking van de resultaten slechts in zeer beperkte mate mogelijk. We geven de belangrijkste bevindingen hieronder toch kort weer, omdat deze wel een trend zichtbaar maken. Uit de quick scan van het Verwey-Jonker Instituut kwam naar voren dat nog maar weinig gemeenten expliciet beleid op het thema huiselijk geweld voerden. Driekwart van de gemeenten was nog helemaal niet 14
K.D. Lünnemann & A. Overgaag, Inventarisatie projecten huiselijk geweld en aanpak huiselijk geweld op instellingsniveau, een verkennend onderzoek, Verwey-Jonker Instituut, maart 2002.
57
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
gestart met beleidsontwikkeling rond dit thema, ruim 20% was minder dan twee jaar betrokken bij het opzetten van beleid huiselijk geweld. Van de 112 geïnterviewde gemeenten hadden er slechts acht (7,1%) een op schrift gesteld beleid en waren 6 gemeenten (5,4%) bezig met beleidsontwikkeling. In drie van de acht gemeenten was het beleid in een nota vastgelegd, hiervan waren er twee formeel goedgekeurd. De grote gemeenten leken relatief het meest betrokken: een van de drie bij de quick scan betrokken grote gemeenten had een op schrift gesteld beleid huiselijk geweld. Maar de respons in deze categorie was te gering om hieraan conclusies te kunnen verbinden. Van de gemeenten die (nog) geen op schrift gesteld beleid huiselijk geweld hadden, was gemiddeld 10,7 % van plan dit op de politieke agenda te gaan zetten, voor de categorie middelgrote gemeenten lag dit op 17%. Inmiddels lijken gemeenten, met name de grote gemeenten en centrumgemeenten Vrouwenopvang waar dit onderzoek zich op richtte, een forse inhaalslag te maken. Van de 37 bij de enquête betrokken gemeenten hebben 26 (70%) beleid gericht op huiselijk geweld ontwikkeld of zijn daarmee bezig. Bij veertien van deze 26 gemeenten (38%) is dit beleid vastgelegd in een formeel goedgekeurde nota. Bij acht van de veertien gemeenten is de nota in 2002 of 2003 vastgesteld. Elf van de 37 benaderde gemeenten (30%) hebben nog geen beleid huiselijk geweld. Tien van de elf respondenten van deze gemeenten geven echter aan wel het voornemen te hebben de aanpak van huiselijk geweld op de (politieke) agenda te gaan zetten, de helft van hen wil dit nog in 2003 doen. Bijna de helft van de 37 gemeenten is tussen de twee en vijf jaar betrokken bij het realiseren van beleid huiselijk geweld. De helft van de respondenten geeft aan dat ook andere gemeenten in de regio waarvoor zij als centrumgemeente fungeren een actief beleid gericht op huiselijk geweld voeren. In de quick scan van het Verwey-Jonker Instituut is uitsluitend bij de gemeenten met een op schrift gesteld beleid huiselijk geweld nagevraagd bij welk beleidsterrein dit was ondergebracht: veiligheidsbeleid, (gezondheids)zorg en welzijn kwamen daarbij bijna even vaak voor. Het merendeel van deze gemeenten financiert het beleid uit eigen middelen. De meest genoemde aandachtsgebieden in het beleid waren hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling en huisvestingsbeleid voor vrouwen die zijn gevlucht voor hun partner. In deze enquête is de vraag naar de beleidscontext aan alle gemeentelijke respondenten voorgelegd. Nu valt de aanpak van huiselijk geweld bij vrijwel alle gemeenten (92%) in ieder geval onder Zorg en Welzijn, bij 22 gemeenten behoort dit tevens tot het beleidsterrein Openbare Orde en Veiligheid of Lokaal Veiligheidsbeleid. Bij de 26 gemeenten met beleid gericht op de aanpak van huiselijk geweld zijn de meest voorkomende aandachtsgebieden: hulpverlening aan slachtoffers van partnergeweld en opvang van vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld (81%). In 21 gemeenten is in de subsidiebeschikking voor de Vrouwenopvang expliciet aandacht besteed aan hulpverlening aan slachtoffers van huiselijk geweld. Ook hulpverlening aan plegers van partnergeweld of kindermishandeling krijgt bij ruim tweederde van deze gemeenten aandacht in het beleid, maar dit komt in de subsidiebeschikkingen slechts incidenteel tot uitdrukking. Ruim 87% van de respondenten geeft aan dat het onderwerp huiselijk geweld in het driehoeksoverleg aan de orde komt. De financiering van het beleid huiselijk geweld vindt in 22 van de 26 gemeenten voornamelijk uit eigen middelen plaats, in zeventien gemeenten wordt dit (ook) bekostigd uit rijkssubsidies.
58
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Bij de quick scan van het Verwey-Jonker Instituut bleken gemeenten met een beleid huiselijk geweld hierover meestal ook de regie te voeren (89%). Eenderde van de gemeenten met beleid had een projectleider of secretaris huiselijk geweld aangesteld. Ruim de helft van de gemeenten met beleid waren betrokken bij een project huiselijk geweld. Veertien van de 37 gemeenten (38%) voeren volgens de respondenten zelf de regie over het beleid huiselijk geweld, volgens vijftien respondenten (40%) ligt de regie bij een andere instantie zoals een stuurgroep Huiselijk Geweld, een samenwerkingsverband of een gemeentelijke dienst. Zes gemeenten met een beleid huiselijk geweld hebben hierin noch zelf, noch via een gemeentelijke dienst of door de gemeente gesubsidieerde instelling de regierol. De regiefunctie krijgt meestal vorm via het vervullen van een trekkersrol in overlegstructuren en organisatorische verantwoordelijkheid. In 73% van de gemeenten met een beleid huiselijk geweld (negentien) is nu een coördinator of projectleider huiselijk geweld aangesteld, twee gemeenten zijn hier nog mee bezig. Deze functie wordt vooral gefinancierd via incidentele subsidie of de uren worden vrijgemaakt binnen de structurele formatie. In zeventien gemeenten loopt een lokaal project huiselijk geweld, vijftien gemeenten maken melding van een regionaal project. De meeste projecten (25) worden middels incidentele subsidie gefinancierd. 7.1.2 Gemeenten en samenwerking rond huiselijk geweld Eenderde van de gemeenten met beleid huiselijk geweld (3) bleek ten tijde van de quick scan ook een convenant te hebben afgesloten, een even groot aantal was voornemens een convenant af te sluiten. De politie is in alle gevallen bij de afgesloten convenanten betrokken, bij twee van de drie geldt dat ook voor de Vrouwenopvang en de GGD. Bijna de helft van de gemeenten (zeventien) heeft inmiddels een convenant rond huiselijk geweld afgesloten, in veruit de meeste gevallen in de jaren 2002 of 2003. Negen gemeenten hebben hierbij zelf een initiërende rol gespeeld. De politie en het Steunpunt Seksueel Geweld zijn vrijwel altijd bij de convenanten betrokken (94%), op de voet gevolgd door Openbaar Ministerie, Bureau Jeugdzorg/AMK en GGD (82%). In ongeveer de helft van de convenanten zijn afspraken opgenomen over het vaststellen van de resultaten. Elf van de twintig gemeenten die geen convenanten hebben, zijn van plan om binnen een jaar een convenant af te gaan sluiten met – in ieder geval – de politie, Openbaar Ministerie en AMW. Overigens geeft tweederde van hen aan dat ook nu al samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd, bijvoorbeeld in een samenwerkingsovereenkomst, protocol of intentieverklaring. Zeven gemeenten hebben een protocol met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld dat in de meeste gevallen ook geldt voor de politie, Openbaar Ministerie en de reclassering. Slechts drie gemeenten houden toezicht op de naleving hiervan via de projectleider. Driekwart van de gemeenten neemt deel aan samenwerkingsnetwerken huiselijk geweld, waarin meestal ook de politie, de vrouwenopvang, het Openbaar Ministerie en AMW participeren. Elf gemeenten melden het bestaan van een (lokaal of regionaal) Advies- en
59
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Meldpunt Huiselijk Geweld, zeven meldpunten krijgen van de gemeenten een structureel subsidie. 7.1.3 Gemeenten en deskundigheidsbevordering Waar op de onderdelen beleid en samenwerking in de laatste twee jaren een duidelijk aantrekkende beweging in gemeenten op gang is gekomen, blijft dit op het gebied van deskundigheidsbevordering achter. Dit houdt ten dele (mede) verband met het feit dat niet alle gemeenten dit als een taak voor zichzelf zien. Vijf gemeenten geven aan een scholingsaanbod ontwikkeld te hebben, vooral gericht op beroepskrachten van uitvoeringsinstanties, in zes gemeenten hebben andere organisaties voor een scholingsaanbod gezorgd. Een voorlichtingsaanbod, voornamelijk gericht op samenwerkingspartners en het publiek, hebben negen gemeenten ontwikkeld. In zeven gemeenten is hierin door andere organisaties voorzien. Scholing en voorlichting worden als regel via incidentele subsidie gefinancierd. Dertig gemeenten beschikken over een onderzoeksafdeling, maar slechts vier hiervan houden zich met de aanpak van huiselijk geweld bezig. 7.2
Politie
7.2.1 Beleid politie In de quick scan van het Verwey-Jonker Instituut was voor de stand van zaken betreffende de aanpak van huiselijk geweld bij de politie de belangrijkste informatiebron een in januari 2002 door het Nederlands Politie Instituut uitgevoerd onderzoek bij 22 regiokorpsen. Daarin is niet specifiek naar beleidsplannen gevraagd, maar er zijn wel enkele andere indicatoren die tot het onderdeel beleid behoren in kaart gebracht. Ruim 90% van de 25 regionale politiekorpsen heeft een beleid gericht op huiselijk geweld, de politie is gemiddeld al twee tot vijf jaar betrokken bij het realiseren van beleid huiselijk geweld. Bij 20 korpsen is het beleid ook in een nota vastgelegd, die bij achttien korpsen formeel is goedgekeurd. Bij de helft van de korpsen gebeurde dat in 2002. De twee korpsen die nog geen beleid huiselijk geweld ontwikkeld hebben, willen dit binnen een half jaar op de agenda zetten. Uit de quick scan kwam naar voren dat in alle regio’s actie is ondernomen op de indicator hulpverlening (zowel voor daders als slachtoffers). Over hulpverlening aan slachtoffers waren geen systematische gegevens beschikbaar. In zeventien van de 25 politieregio’s werd daderhulpverlening aangeboden. Als specifieke aandachtsgebieden binnen het beleid zijn het meest genoemd hulpverlening aan slachtoffers en aan plegers van huiselijk geweld (91%), opvang vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld (87%) en hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling (83%). Ruim de helft van de regiokorpsen heeft binnen de eigen begroting geld gereserveerd voor de aanpak van huiselijk geweld. Zestien van de 23 korpsen (70%) met een beleid gericht op huiselijk geweld financieren dit uit eigen middelen. In vier regio’s heeft de politie de regierol in het beleid gericht op huiselijk geweld, in zeven regio’s ligt deze bij de (centrum)gemeente. Zes korpsen geven aan dat de regie elders belegd
60
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
is, bijvoorbeeld bij een stuurgroep, samenwerkingsverband of projectcoördinator. De regierol komt het meest tot uitdrukking in de vorm van een trekkersrol in overlegstructuren, organisatorische verantwoordelijkheid komt op de tweede plaats. Alle zeventien korpsen die wel beleid huiselijk geweld hebben maar niet zelf de regie voeren nemen deel aan een (lokaal of regionaal) project huiselijk geweld. Uit de quick scan blijkt dat vijftien van de 22 betrokken regiokorpsen (68%) een coördinator huiselijk geweld hadden aangesteld, vier korpsen (18%) waren hier nog mee bezig. Inmiddels heeft de politie in 20 regio’s (80%) binnen de eigen organisatie een coördinator huiselijk geweld aangesteld, de helft van hen is vrijgesteld voor deze taak. Tien korpsen hebben hiervoor binnen hun structurele formatie uren beschikbaar gesteld, vijf korpsen financieren de coördinator uit incidentele middelen. Binnen een korps loopt nog een procedure voor een coördinator. Dertien korpsen beschikken over speciaal aangewezen personen voor de kwaliteitsbewaking van huiselijk geweld zaken, in twee korpsen ligt deze taak bij de districtelijke bedrijfsbureaus, in negen regio’s is dat op andere wijze geregeld. Slechts in één regio vindt kwaliteitsbewaking nog helemaal niet plaats. 60% van de korpsen (vijftien) geeft aan huiselijk geweld zaken een speciale stempel of code mee bij overdracht aan het Openbaar Ministerie. Vijf korpsen geven hier op andere wijze speciale aandacht aan, onder meer door vooroverleg met de Officier. In vijf regio’s wordt bij de overdracht van zaken geen specifieke aandacht besteed aan huiselijk geweld. Zeven regiokorpsen beschikken over een protocol voor huiselijk geweld gepleegd door de eigen werknemers, drie korpsen hebben een protocol voor de aanpak van huiselijk geweld waarbij eigen werknemers dader of slachtoffer zijn. Begin 2002 registreerden twee regio’s (9%) op huiselijk geweld, elf regio’s (50%) waren hier mee bezig, zo bleek uit de quick scan. Nu vindt in 21 korpsen (84%) specifieke registratie van huiselijk geweld incidenten plaats, meestal via BPS (67%). Managementgegevens over huiselijk geweld worden bij de meeste korpsen voornamelijk handmatig gegenereerd. In 20 regio’s heeft de politie een project huiselijk geweld gestart, merendeels (dertien) zonder vastgestelde einddatum. In twaalf regio’s worden deze uit incidentele middelen gefinancierd, voor negen projecten is de financiering op structurele wijze geregeld (formatie of subsidie). 7.2.2 Politie en samenwerking rond huiselijk geweld Negentien regiokorpsen (76%) hebben met andere partijen convenanten afgesloten over de aanpak huiselijk geweld, in acht regio’s gebeurde dat in 2003. De politie had hierbij zelf meestal een initiërende rol. Bij alle convenanten is het Openbaar Ministerie betrokken, ook de reclassering en Bureau Jeugdzorg/AMK behoren meestal tot de convenantpartijen
61
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
(achttien respectievelijk veertien). In tien regio’s zijn met de convenantpartijen afspraken gemaakt over het vaststellen van de resultaten. Alle zes regiokorpsen die nog geen convenant hebben zijn voornemens om binnen een jaar een convenant af te sluiten. Overigens zijn in twee van deze regio’s wel samenwerkingsafspraken op een andere manier vastgelegd. Bij de quick scan bleek dat negen regiokorpsen (41%) deelnemer waren in een samenwerkingsnetwerk huiselijk geweld, in twaalf regio’s (55%) was zo’n netwerk nog in ontwikkeling. In deze netwerken vond samenwerking als regel plaats met het Openbaar Ministerie en hulpverleningsinstanties, soms ook met de gemeente. Elf regiokorpsen (50%) hadden een protocol huiselijk geweld, vijf korpsen (23%) waren bezig met de ontwikkeling van een protocol. Tweeëntwintig regiokorpsen (88%) nemen nu deel aan een samenwerkingsnetwerk huiselijk geweld, waarin veelal ook het Openbaar Ministerie, reclassering, Vrouwenopvang, Bureau Jeugdzorg/AMK, AMW, gemeenten en Bureau Slachtofferhulp participeren. De meeste korpsen (23) beschikken over een protocol Huiselijk Geweld, op een na gelden deze protocollen naast de eigen organisatie voor het Steunpunt Seksueel Geweld, Sociaal Pedagogische Dienst, Thuiszorg en Spoedeisende Hulp. Alle regio’s zijn bekend met de Aanwijzing huiselijk geweld van het Openbaar Ministerie. In 22 regio’s wordt deze ook daadwerkelijk toegepast en is een officier van justitie Huiselijk geweld als contactpersoon aangewezen. In 20 regio’s zijn met het Openbaar Ministerie afspraken betreffende het vervolgingsbeleid bij huiselijk geweld zaken gemaakt; terugkoppeling vanuit het Openbaar Ministerie vindt echter maar in negentien regio’s plaats. 7.2.3 Politie en deskundigheidsbevordering In de quick scan van het Verwey-Jonker Instituut is zowel aandacht besteed aan het bewustwordingsproces in de politieregio’s als aan de deskundigheidsbevordering gericht op herkenning en omgang met situaties waarin huiselijk geweld een rol speelt. In vier regio’s (18%) was het bewustwordingsproces al afgerond, in zestien regio’s (73%) was dit in ontwikkeling. In vier regio’s (18%) was de deskundigheidsbevordering al gereed, in elf regio’s (50%) vond deze nog plaats. Inmiddels is een scholingsaanbod ontwikkeld door 22 korpsen (88%), meestal in de vorm van een cursus of training en in ieder geval gericht op de eigen organisatie, maar in zes regio’s ook op samenwerkingspartners. De financiering loopt overwegend via incidentele subsidie (veertien). In 21 regio’s heeft de politie een voorlichtingsaanbod ontwikkeld, veelal in de vorm van een themabijeenkomst, vooral voor de eigen organisatie maar in zeven regio’s ook voor de samenwerkingspartners en/of het publiek. Financieringsbronnen hiervoor variëren – zonder duidelijke uitschieters – van incidentele tot structurele subsidie of formatie of combinaties daarvan. Vijftien korpsen beschikken over een onderzoeksafdeling, waarvan elf zich ook richten op onderzoek naar Huiselijk Geweld voornamelijk ten behoeve van beleidsvorming, registratie en monitoring.
62
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
7.3
Openbaar Ministerie
7.3.1 Beleid Openbaar Ministerie Sinds 2002 geven de arrondissementsparketten aandacht aan huiselijk geweld in de jaarplannen, de gegevens over het Openbaar Ministerie in de quick scan zijn hierop gebaseerd. Het jaarplan 2002 van zeventien van de achttien bij de quick scan betrokken arrondissementen bevatte een hoofdstuk over huiselijk geweld. De jaarplannen van zeven arrondissementen (39%) besteedden aandacht aan slachtoffers van huiselijk geweld, in vijftien jaarplannen (83%) kwam daderhulpverlening aan de orde. In alle jaarplannen is sprake van aanwijzing van een aanspreekpunt voor huiselijk geweld binnen het parket. Veertien van de zeventien bij de enquête betrokken arrondissementen (82%) hebben een beleid huiselijk geweld ontwikkeld. De meeste arrondissementen zijn twee tot vijf jaar betrokken bij het realiseren van een beleid huiselijk geweld. Hulpverlening aan plegers en aan slachtoffers van partnergeweld zijn de meest voorkomende aandachtsgebieden in het beleid. Bij negen arrondissementen (53%) is de beleidsnota formeel vastgesteld, bij de helft gebeurde dat in 2002 of 2003. De drie arrondissementen die nog geen beleid huiselijk geweld hebben zijn van plan dit vóór medio 2004 op de agenda te zetten. In de meeste parketbegrotingen (71%) is geen geld gereserveerd voor de aanpak van huiselijk geweld. In zeven arrondissementen ligt de regie voor het beleid huiselijk geweld bij de (centrum)gemeente, in twee arrondissementen is het Openbaar Ministerie zelf de regisseur, vaak zijn meerdere partijen verantwoordelijk voor de regie. De wijze van regievoering is vooral het vervullen van een trekkersrol in overlegstructuren en daarnaast vaak een organisatorische verantwoordelijkheid. Zestien arrondissementen (94%) hebben een contactpersoon voor huiselijk geweld aangesteld, vijftien van hen zijn officieren van justitie. Zestien van de zeventien arrondissementen registreren specifiek op huiselijk geweld door middel van een aparte (evenements)code in Compas. In negen arrondissementen zijn vanuit het Openbaar Ministerie projecten huiselijk geweld gestart. 7.3.2 Openbaar Ministerie en samenwerking rond huiselijk geweld Vijftien arrondissementen (88%) hebben met andere partijen convenanten afgesloten over de aanpak huiselijk geweld, negen hiervan dateren uit 2002 (drie) en 2003 (zes). Het Openbaar Ministerie had bij elf convenanten een initiërende rol. In zes convenanten zijn afspraken over de vaststelling van resultaten opgenomen. De meest genoemde convenantpartijen zijn de gemeente, de politie en de reclassering. De twee arrondissementen die nog geen convenanten hebben afgesloten zijn van plan dit binnen een jaar te gaan doen.
63
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Elf van de zeventien arrondissementen (61%) die zijn bezien in de quick scan werkten in een netwerk samen met andere bij de aanpak van huiselijk geweld betrokken instanties: politie, reclassering en hulpverleningsinstanties, vooral Vrouwenopvang en Bureau Slachtofferhulp. Bij vier arrondissementen was de samenwerking vastgelegd in een protocol, bij drie parketten was een protocol nog in ontwikkeling. Vijftien arrondissementen (88%) nemen nu deel aan een samenwerkingsnetwerk huiselijk geweld. Politie, gemeenten en AMW zijn de meest genoemde samenwerkingspartners. Negen arrondissementen beschikken over een protocol, dat eveneens geldt voor de politie en de reclassering. Voor acht hiervan is het Openbaar Ministerie de instantie die toezicht houdt op de naleving van het protocol. Een Informatiepunt Slachtofferzorg is aanwezig in alle parketten. 7.3.3 Openbaar Ministerie en deskundigheidsbevordering In drie van de achttien jaarplannen (17%) kwam deskundigheidsbevordering van Officieren van Justitie en secretarissen aan de orde. In zeven arrondissementen (41%) is nu een scholingsaanbod tot stand gebracht, in eerste instantie voor de eigen organisatie. In acht arrondissementen maakt men gebruik van het landelijke scholingsaanbod (themabijeenkomsten SSR). Negen arrondissementen hebben een voorlichtingsaanbod ontwikkeld, voornamelijk gericht op de eigen medewerkers. 7.4
De ‘rapportcijfers’ Aan alle respondenten is gevraagd de eigen inspanningen en die van de andere twee kernactoren op de onderdelen beleid, samenwerking en deskundigheidsbevordering met een ‘rapportcijfer’ te waarderen. De meeste respondenten hebben hieraan meegewerkt en hebben tevens de overwegingen die bij de beoordeling een rol spelen aangegeven. Respondenten die geen ‘rapportcijfer’ wilden noemen, gaven hiervoor meestal als reden te weinig zicht te hebben op de inspanningen van een andere actor op het desbetreffende onderdeel. De ‘rapportcijfers’ zijn natuurlijk geen objectieve maat voor de prestaties van de kernactoren op de drie thema’s, maar zij bieden samen met de motiveringen wel zicht op de perceptie van de inzet en de verwachtingen die de partijen onderling van elkaar hebben. In onderstaande tabel zijn de gemiddelde ‘rapportcijfers’ weergegeven. Tussen haakjes staat steeds de bandbreedte van de toegekende afzonderlijke scores aangegeven (het laagste en het hoogste toegekende ‘rapportcijfer’): dat geeft een indicatie voor de mate waarin de waardering voor de inzet van de kernactoren uiteen loopt. Bij gemeenten is de bandbreedte bijvoorbeeld relatief groot, zowel bij de eigen scores als die van de andere actoren, wat aangeeft dat er zowel gemeenten zijn die als heel actief worden gezien als gemeenten die als zeer afwachtend worden beoordeeld. De bandbreedte bij de scores voor de politie is naar verhouding minder groot.
64
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Overzicht ‘rapportcijfers’ Gemeenten
Politie
Openbaar Ministerie
Gemiddeld
Gegeven aan: Gemeenten - Beleid
Gegeven door:
6,6 (3-9)
5,8 (4-8)
6,2 (4-8)
6,2
-
Samenwerking
7,0 (6-9)
6,0 (4-8)
6,4 (4-8)
6,5
-
Deskundigheidsbevordering
5,7 (0-8)
5,3 (4-7)
6,0 (4-8)
5,7
Politie - Beleid
7,1 (5-9)
7,1 (6-8)
7,5 (6-10)
7,2
-
Samenwerking
7,1 (4-9)
7,6 (6-10)
7,2 (5-9)
7,3
-
Deskundigheidsbevordering
6,7 (2-9)
7,2 (5-9)
6,7 (4-8)
6,9
Openbaar Ministerie - Beleid
6,5 (4-9)
6,6 (3-8)
7,1 (6-9)
6,7
-
Samenwerking
6,7 (4-8)
6,8 (5-8)
7,4 (6-9)
7,0
-
Deskundigheidsbevordering
6,1 (3-8)
6,1 (5-8)
7,2 (6-9)
6,5
In bijna alle gevallen krijgen de kernactoren van zichzelf de hoogste gemiddelde rapportcijfers. Van de kernthema’s krijgt samenwerking bij alle drie kernactoren de hoogste gemiddelde score, deskundigheidsbevordering de laagste. Van de drie kernactoren ontvangt de politie de hoogste gemiddelde scores, vooral op het punt van samenwerking. Een vaak gegeven motivering hiervoor is dat de politie wordt gezien als een zeer actieve en betrokken partner die vaak een initiërende rol speelt en al veel ontwikkeld heeft. De gemeenten krijgen de laagste gemiddelde cijfers toebedeeld op alle kernthema’s, maar zij geven ook zichzelf lagere gemiddelde scores dan de politie op de drie thema’s en dan het Openbaar Ministerie op het punt van deskundigheidsbevordering. De bij lage scores voor gemeenten gegeven toelichting luidt vaak als volgt: de gemeente heeft een afwachtende rol of is nog maar net op dit thema actief, huiselijk geweld krijgt beleidsmatig nog weinig aandacht en gemeenten zijn traag in de besluitvorming en betrekken te weinig andere partijen. In de gevallen dat aan gemeenten hoge scores zijn toegekend, blijkt dit vooral verband te houden met waardering voor het actief oppakken van de regierol. Overigens blijkt uit de gegeven motiveringen dat gemeenten en Openbaar Ministerie nogal vaak aangeven weinig zicht te hebben op elkaars activiteiten. Het Openbaar Ministerie neemt qua gemiddelde scores en bandbreedte een tussenpositie ten opzichte van de andere actoren in. Waardering is er voor de arrondissementen waarin het Openbaar Ministerie zich als een actieve en serieuze partner opstelt en zich aan afspraken houdt. Lage scores voor het Openbaar Ministerie houden verband met de indruk dat in een aantal arrondissementen het Openbaar Ministerie zich afwachtend en weinig betrokken opstelt of de afspraken niet nakomt.
65
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
8.
Verdiepingsslag op vijf locaties
8.1
Locatie met gemeente als regisseur De gemeente is regisseur van de aanpak huiselijk geweld en levert de projectleider. Het project is ondergebracht bij de afdeling Welzijn, die onder andere verantwoordelijk is voor de GGD, Vrouwenopvang, Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Deze organisaties krijgen subsidie van de gemeente en spelen een rol in het project Huiselijk Geweld. Het hoofd van de afdeling Welzijn stemt af met de hoofden van andere sectoren. Zowel in de projectgroep als in de stuurgroep wordt benadrukt dat er afstemming tussen Welzijn en Veiligheid plaats moet vinden. Het is nog geen uitgemaakte zaak dat het onderwerp huiselijk geweld na afronding van het project bij Welzijn blijft horen, het is en blijft (ook) een Openbare Orde en Veiligheid kwestie. Het project duurt vier jaar en de projectleider is voor de duur van het project aangesteld. De projectleider draagt ondermeer zorg voor het organiseren van vergaderingen en het aanleveren van stukken en is verantwoordelijk voor de communicatie naar de diverse partijen zowel binnen als buiten het gemeentelijke apparaat. De projectleider heeft een werkplek bij de gemeente en heeft zodoende direct toegang tot alle collega-ambtenaren. Fasering in project
De projectleider is begonnen met structureren en het bij het project betrekken van de organisaties die gezamenlijk de aanpak van Huiselijk Geweld vorm moeten geven: Maatschappelijk Werk, GGD, GGZ, Slachtofferhulp, politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclassering, Vrouwenopvang, Welzijnsorganisatie, Verslavingszorg, Thuiszorg, Jeugdhulpverlening et cetera. Betrokkenheid van deze organisaties niet alleen op uitvoerend niveau maar ook op bestuurlijk niveau is nodig om te waarborgen dat voldoende tijd in het project wordt geïnvesteerd, onder andere voor training en het beschikbaar stellen van taakuren voor medewerkers. De samenwerking binnen huiselijk geweld is zeer belangrijk, werkers moeten niet binnen sectoren blijven werken en denken, maar juist intersectoraal. In het besef dat projectleider een tijdelijke functie is en dat de organisaties na afronding van het project zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen, probeert de projectleider nu al zoveel mogelijk er naar toe te werken dat de organisaties voor hun eigen onderdeel de regie voeren, door middel van ‘trekkersrollen’. De projectleider gaat hierbij niet dwingend te werk. De projectleider laat de organisaties steeds zelf de keuze maken of zij wel of niet voor een onderdeel van de aanpak verantwoordelijk willen zijn en er gaat vaak nodige tijd overheen voordat partijen hiertoe te bewegen zijn. Zo wordt de hulpverlening aan daders niet ‘getrokken’ door de projectleider, maar door het Algemeen Maatschappelijk Werk, ondersteund door de projectleider en Transact (de justitiële kant van de daderaanpak was al opgepakt door het Openbaar Ministerie). De projectleider zorgt er wel voor dat de gemeente de juiste voorwaarden schept zodat het AMW dit ook kan uitvoeren. Als blijkt dat het AMW deze rol met succes vervult, moet het na afloop van het project daarmee doorgaan.
66
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Een ander voorbeeld betreft de jeugdaanpak (bijvoorbeeld kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld). De voor de hand liggende trekker van dit onderdeel is de GGD, maar deze organisatie wilde die rol in eerste instantie niet op zich nemen. Het deelproject is toch gewoon begonnen en de GGD heeft uiteindelijk ingestemd met de trekkersrol voor zowel de jeugdpreventie (kindermishandeling) als de aanpak (getuigen huiselijk geweld). De GGD moet ook Jeugdzorg bij het deelproject gaan betrekken. Volgens de projectleider gaat het bij de aanpak huiselijk geweld niet om iets nieuws, maar moet het werk anders worden georganiseerd en dat wordt nu na een jaar ook zichtbaar. Het AMW voert bijvoorbeeld nu al gesprekken met daders of slachtoffers indien zij zich zelf aanmelden. Het moet dus geen automatisme zijn om extra geld te vragen, maar de organisaties moeten andere beleidskeuzes maken en de werkzaamheden anders benoemen. Convenant en werkafspraken
Er is een convenant opgesteld waarin beschreven staat wat huiselijk geweld is en waarom gekozen is voor deze aanpak. Verder staat de projectstructuur erin beschreven en is aangegeven wat ieders verantwoordelijkheden zijn en wie de trekkers van deelprojecten zijn. De beschrijvingen in het convenant zijn heel concreet en de organisaties moeten zich hieraan conformeren, ook als de direct betrokken medewerkers ziek zijn of vertrekken. De naleving van afspraken in het convenant wordt via de projectgroepvergadering gecontroleerd door de projectleider. Na een jaar wil de projectleider dat organisaties dit zelf gaan doen en aan elkaar laten zien hoe ver de partijen zijn. Aan het convenant nemen nu veertien organisaties deel, voor een effectieve aanpak zijn echter nog meer partijen nodig. Ook heeft een aantal van de organisaties die het convenant hebben getekend slechts een indirecte rol in de daadwerkelijke aanpak. Inmiddels is duidelijk geworden dat indirecte betrokkenheid niet werkt. De Verslavingszorg is nog nauwelijks betrokken bij directe activiteiten, maar heeft wel het convenant getekend. Dat is een probleem voor het AMW, omdat veel daders verslavingsproblemen blijken te hebben. De Thuiszorg is intussen ook benaderd, omdat de medewerkers veel kunnen signaleren doordat zij bij de gezinnen thuis komen. Een ontbrekende partij zijn de huisartsen die een belangrijke vindplaats zijn, omdat de kans groot is dat slachtoffers, soms zelfs daders, als eerste bij de huisarts komen. In eerste instantie had huiselijk geweld voor huisartsen geen prioriteit.. De projectleider heeft daarom contact gezocht met de voorzitter van de huisartsenvereniging, die er vervolgens veel tijd in heeft geïnvesteerd. Dit heeft onder andere geleid tot een artikel over huiselijk geweld in een verenigingsblad. Meer in het algemeen blijft de betrokkenheid van de gezondheidszorg bij de aanpak huiselijk geweld duidelijk achter. De afdeling Psychiatrie van het ziekenhuis is wel betrokken, maar Spoedeisende Hulp bijvoorbeeld nog niet. Het verbreden en versterken van de betrokkenheid van deze partijen krijgt in deze projectfase aandacht. Telkens als er een belangrijke gebeurtenis rond de aanpak huiselijk geweld plaatsvindt, worden alle relevante partijen erbij betrokken. Zo zijn bijvoorbeeld ook de huisartsen uitgenodigd om het ondertekenen van het convenant bij te wonen. Herkenning en signalering van huiselijk geweld
De herkenning en signalering van huiselijk geweld is niet overal op hetzelfde niveau, alle professionals moeten hierin worden bijgeschoold. Leidinggevenden moeten zich hiervan ook bewust worden. Aan training wordt veel aandacht besteed, er was voldoende geld voor
67
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
beschikbaar. De politie is als eerste getraind en heeft hiervoor zelf extra budget vrijgemaakt. Ook de secretaresses van de gemeente zijn getraind om in voorkomende gevallen (soms bellen slachtoffers naar de gemeente) te kunnen verwijzen, onder andere naar de Vrouwenopvang. Voor de opzet van het communicatieplan was voldoende budget, maar nog niet voor de implementatie daarvan: daarvoor moet opnieuw worden geworven. Binnen de gemeente is er extra geld beschikbaar gesteld voor de implementatie binnen de eigen organisatie. Er is nog geen meldpunt, dat is een bewuste keuze omdat alle partijen eerst volgens de afgesproken werkwijze moeten gaan (samen)werken. Volgens de projectleider is het een valkuil om te starten met een Meldpunt, voordat de hele achtervang (zowel hulpverlening als het strafrechtelijk traject) goed geregeld is. Nu lijkt het soms of gemeenten maar met een Meldpunt Huiselijk Geweld starten om aan te tonen dat ze iets doen aan huiselijk geweld. De praktijk
Goede praktijk: volgens deze projectleider is het een voordeel als de projectleider geen direct uitvoerende functie heeft maar is aangehaakt bij de gemeente. Waar het bij het projectleiderschap vooral op aankomt is: verbinden, coördineren, trekken van onderwerpen, sommige organisaties in een latere fase erbij betrekken, voorwaarden scheppen, zorgen dat er voldoende financiën zijn. Duidelijk maken dat er geen sprake is van een nieuwe doelgroep, maar dat de slachtoffers en daders allang bij de organisaties aankloppen. De projectleider heeft veelvuldig contact met de politie en stemt met hen het tempo van de te nemen stappen goed af, bijvoorbeeld niet met een meldpunt starten voordat de politie getraind is. De politie ervaart de sterke regierol van deze gemeente als zeer positief. Volgens de politie zijn veel gemeenten intern gericht (eigen organisatie), terwijl de regie voor huiselijk geweld juist vooral extern gericht moet zijn. Daar ligt volgens de politie de rol voor gemeenten: afspraken goed op elkaar afstemmen, ieder zijn eigen rol daarin laten nemen en elkaar aanspreken op het nakomen ervan. De politie heeft de indruk dat deze gemeente het allemaal op papier erg goed heeft geregeld en verwoord, maar ze zijn er nog niet helemaal van overtuigd dat het in de praktijk allemaal zal gaan werken. Voor de politiedistricten is het projectplan voor de politieregio leidend. Huiselijk geweld is daarin een onderdeel van integraal veiligheidsbeleid (IVB). Het plan is primair gericht op het Openbaar Ministerie. De officier van justitie voor Huiselijk Geweld zit ook in de projectgroep. De politie vindt signalering primair een taak voor andere organisaties en zoekt daarom samenwerking met zogenaamde ‘vindplaatsen’, zoals: onderwijs, huisartsen, kerkelijke organisaties en dergelijke. De politie betreurt dat huisartsen nog niet actief bij de aanpak betrokken zijn. In aanvulling hierop vindt beleidsvorming binnen de districtsdriehoek plaats, daar wordt bezien wat gemeenten willen rond huiselijk geweld. Iedere driehoek kleurt dit zelf in en gaat waar mogelijk samenwerken met andere districten. Elk district heeft dus zijn eigen beleid, maar binnen de politie wordt in de hele regio de standaard werkmethode gehanteerd. De districtschefs in de driehoeksoverleggen stimuleren dat gemeenten een actieve rol gaan spelen en de politie maakt gemeenten ook attent op informatie en conferenties en derge-
68
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
lijke. De ervaring in deze regio is dat als de burgemeester serieus werk maakt van het thema huiselijk geweld, er ineens ook veel met de juiste partijen geregeld kan worden. De politie
In de eigen organisatie is de politie gestart met een breed bewustwordingsprogramma. Daar vindt de eigenlijke borging van het beleid plaats via opleidingsprogramma, goede structuur, heldere protocollen en bewustzijn van wat een goede manier van werken is. In de regio hebben alle agenten deelgenomen aan de training gericht op de bewustwording van huiselijk geweld (met aandacht voor zowel het geweld als voor het relationele aspect), en de impact hiervan op dader, slachtoffer(s) en getuige(n). Voorts is daarin aandacht besteed aan de overtuiging dat geweld achter de voordeur vaak op termijn leidt tot geweld buitenshuis en het feit dat het voorkomt in alle lagen van de samenleving. Dus ook in de eigen organisatie. De training is vanaf het begin succesvol geweest. Het is door eigen mensen als kennisinstructeur uitgevoerd met het oog op brede inbedding binnen de organisatie. Tegelijkertijd is een communicatietraject, onder meer via het interne computernetwerk, ingezet met het oog op de kracht van de herhaling, maar dit leidde uiteindelijk tot de klacht dat medewerkers zich overvoerd voelden. De registratie bij de politie verloopt beter dan eerst. In de registratie worden gegevens opgenomen over de aangifte, het contact op locatie, de follow-up en dergelijke. Er is een protocol opgesteld om de aangiften volgens de ABCDE methodiek op te nemen. Het (landelijk) systeem van de politie kent geen aparte incidentcode voor huiselijk geweld. Voorlopig wordt het handmatig toegevoegd, met als nadeel dat ook het genereren van gegevens handmatig moet gebeuren. De kennisinstructeurs en de aanspreekpunten binnen de projectgroep scannen de districtsregistraties op huiselijk geweld en spreken hun collega’s er op aan. De politie laat binnenkort een audit uitvoeren specifiek gericht op de aanpak huiselijk geweld door de eigen organisatie. De samenwerking tussen de politie en het Openbaar Ministerie is gericht op de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld. Naar aanleiding van een aangifte vindt standaard aanhouding en verhoor plaats, waarna overdracht aan het Openbaar Ministerie volgt. Doel van de aanpak is dat het geweld structureel moet stoppen, maar dat hoeft natuurlijk niet voor de relatie te gelden. Daarom is de belangrijkste insteek, afhankelijk van het gepleegde feit, de dader zo snel als mogelijk in een hulpverleningstraject te krijgen (en zo mogelijk terug naar huis), waarbij het Openbaar Ministerie als stok achter de deur fungeert. De overtuiging is ook dat vrijwillige hulpverlening beter werkt dan opgelegde hulpverlening. De (snelle) beschikbaarheid van passende hulpverlening is afhankelijk van het district. In één gemeente vindt bijvoorbeeld bijna altijd een intake met dader en vaak ook slachtoffer plaats door het AMW, dat zitting houdt op het bureau. In het regionaal protocol is opgenomen dat in deze fase een rol is weggelegd voor het AMW evenals voor Slachtofferhulp. Over het algemeen loopt dat vrij aardig. Het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie staat achter deze koers en beschouwt de politie als een heel actieve partner. Bij een strafbaar feit wordt snel melding gedaan bij het Openbaar Ministerie. Afhankelijk van de ernst van het feit en de mogelijkheden volgt dan ofwel voorgeleiding bij de Rechter-Commissaris en voorlopige hechtenis, ofwel een zogeheten ‘Estafetteprocedure’. Dit laatste houdt in dat de dader twee à drie weken na de melding een oproep krijgt voor
69
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
een huiselijk geweld zitting. Het Openbaar Ministerie schakelt bij ontvangst van de melding Slachtofferhulp en de reclassering in. Slachtofferhulp benadert het slachtoffer om te vragen hoe het gaat en of ze hulp kunnen bieden en bepaalt of/hoe deze verder wil met de relatie om de mogelijkheden voor een vervolgtraject te taxeren. Dit wordt teruggekoppeld naar de reclassering. De reclassering voert, voorafgaand aan het gesprek met de officier, een gesprek met de dader over de mogelijkheden van een hulpverleningstraject en bespreekt dit met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie bekijkt dan of de zitting moet worden aangehouden of dat voorwaardelijk sepot (onder voorwaarde van hulpverlening) mogelijk is. Het Openbaar Ministerie baseert de werkwijze voornamelijk op de Aanwijzing van april 2003. Het thema huiselijk geweld is heel erg in het werkproces van het Openbaar Ministerie ingebed. Alle officieren van justitie nemen deel aan huiselijk geweld zittingen, ze worden er dus allemaal mee geconfronteerd. Er is een bijeenkomst georganiseerd ter introductie van de aanpak huiselijk geweld waaraan alle beoordelaars (officieren van justitie en de secretarissen) hebben deelgenomen. Daarnaast is het een onderwerp in de werkoverleggen, voor specifieke zaken huiselijk geweld is de contactfunctionaris huiselijk geweld van het arrondissement daarbij aanwezig. Verder is het onderwerp van intercollegiaal overleg. Circa 1,5 jaar geleden is een gezamenlijke cursus met alle partners uit de stuurgroep georganiseerd, om elkaar te leren kennen en te horen wie wat kan, om witte vlekken in beeld te brengen en om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van huiselijk geweld voor slachtoffers en getuigen. De contacten tussen Openbaar Ministerie en de hulpverleners liepen niet altijd soepel. Hulpverleners hebben moeite met de drangvarianten en zijn ook (te) afwachtend bij ‘ongemotiveerde’ cliënten. De beeldvorming is over en weer ook niet altijd positief. Ook is de uitwisseling van gegevens moeizaam: zelfs als de cliënt instemt met gegevensverstrekking, is de hulpverlening hier terughoudend mee. Toch is inmiddels de ervaring dat iedereen er nu voor gaat en bereid is de eigen grenzen op te zoeken. Een ander aandachtspunt is de aanpak van huiselijk geweld in allochtone gezinnen. Huiselijk geweld wordt niet in alle culturen (evenzeer) veroordeeld en dan is motivatie voor hulpverlening lastig, bovendien bemoeilijken taalverschillen vaak de communicatie. Allochtonen zijn daardoor vaak moeilijk in een hulpverleningstraject te krijgen en ze krijgen vaker een klassieke strafafdoening. Concluderend
Binnen deze locatie zijn alle drie de actoren (gemeente, politie en Openbaar Ministerie) actief in de aanpak van huiselijk geweld. De gemeente heeft de centrale regierol op zich genomen, onder andere zichtbaar in afstemming met de politie en het bij elkaar brengen van de partijen die verantwoordelijk zijn voor hulpverlening en preventie. De politie en het Openbaar Ministerie zijn vergevorderd in afspraken met betrekking tot de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld. Leerervaring van deze locatie Wat vooral wel doen: Het oppakken van de regierol door de gemeente gaat niet vanzelf, maar het kost geld (professionals die getraind moeten worden, dus: ontwikkeling trainingsmateriaal en dergelijke). Train de trainers. De gemeente als geheel (gemeenteraad en bestuur) moet “ja” zeggen tegen het plan. De
70
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
-
-
ambtenaren veiligheid, onderwijs, welzijn werken moeten weten dat Huiselijk Geweld onderdeel is van hun reguliere werkzaamheden (interne samenwerking en afstemming afdelingen binnen gemeente/gemeentelijk apparaat). Begin dus niet een integraal beleid uit te voeren als er geen volledig akkoord is. Huiselijk geweld moet binnen gemeenten wel blijvend op de agenda staan als onderdeel van het Veiligheidsbeleid. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid van elke burger, ook achter de voordeur, als er sprake is van een onveilige situatie. Kijk vooral naar wat elders al goed ontwikkeld is en pas dat toe in de eigen organisatie (of het werkgebied). - Zorg ervoor dat het thema breed binnen de organisatie inbedding krijgt, zodat het niet tezeer op personen hangt. - Wees ook pragmatisch in de aanpak: begin met de meest gemotiveerde partijen en zorg voor resultaten in de praktijk en gebruik die om andere partijen over de streep te trekken om mee te gaan doen.
Wat vooral niet doen: - Niet meteen starten met het oprichten van een Meldpunt Huiselijk Geweld. - Niet direct publiciteit opzoeken wanneer een gemeente huiselijk geweld aanpakt, zolang de aanpak in de praktijk nog niet goed geregeld is. - De regie van een onderdeel van de aanpak bij een uitvoerende organisatie neerleggen zoals GGD of Vrouwenopvang. De gemeente als lokale onafhankelijke bestuurder is de meest aangewezen persoon voor het opnemen van de regierol. - Geen coördinator aanwijzen wanneer hiervoor geen uren worden vrijgemaakt. Het moet niet een ambtenaar zijn die het erbij moet gaan doen en evenmin iemand die niet geëngageerd is voor dit onderwerp: de projectleider moet voor dit onderwerp gaan.
8.2
Locatie met politie als regisseur De politie is vanaf 1998 bezig met een aanpak van huiselijk geweld, gebaseerd op de aanpak ontwikkeld door een andere politieregio. De politie is hierin zowel de initiator als regisseur. In eerste instantie lag het accent op de aanpak van feitelijke incidenten en is een duidelijk stappenplan opgesteld waarin beschreven staat wat de acties van de politie zijn als ze geconfronteerd worden met een melding waarbij huiselijk geweld een rol speelt (zie leerervaring, einde van deze paragraaf ). In 1999 is de werkwijze in pilotgebieden binnen de regio van start gegaan en er hebben twee evaluaties (halverwege en aan het einde van de pilot) van deze gebieden plaatsgevonden. In 2002 is een procesbeschrijving met behulp van de Ordenings Methodiek Procesbeschrijving opgesteld. De resultaten van de evaluaties zijn positief, agenten waarderen de werkwijze: zij zien dat deze effect heeft en zorg draagt voor een goede afhandeling van huiselijk geweld zaken. De politie houdt ook zicht op werkafspraken en resultaten door middel van een monitor van de uitvoering van de werkmethodiek. Alle wijkbureaus hebben prestatieafspraken gemaakt voor 2004. De voortgang van de aanpak wordt maandelijks gemeten middels Maraps, waarbij onder andere gekeken wordt naar de volgende indicatoren: adressen waar incidenten van huiselijk geweld hebben plaatsgevonden, aanhoudingen met betrekking tot verdachten huiselijk geweld, aantal inverzekeringstellingen, aantal dadergesprekken, verwijzingen naar hulpverlening, aantal betrokken kinderen, aantal gevoerde controlegesprekken, aantal overleden slachtoffers, aantal voorgeleidingen en dergelijke. Het projectbureau van de politie maakt eens per halfjaar een overzicht van deze resultaten. Op alle bureaus binnen het
71
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
regiokorps is een portefeuillehouder huiselijk geweld aanwezig. Als gevolg van de meetmomenten worden de methodiek en de resultaten steeds beter zichtbaar. Het aantal verwijzingen van daders naar de (forensische) hulpverlening ligt hoger dan het aantal verwijzingen van slachtoffers naar de reguliere hulpverlening. De reden hiervan is onbekend, het gaat in beide gevallen om deelname aan hulpverlening op vrijwillige basis. De projectleider heeft het vermoeden dat slachtoffers op andere wijzen hulp ontvangen (andere organisatie, vrienden en/of familie). De uitvoering van de methodiek, vooral de registratie, door de agenten is nog niet volledig op orde, maar verbetering hierin is duidelijk zichtbaar mede door de regelmatige controle. De meldingen huiselijk geweld hebben binnen de politieregio een prioriteit gekregen, bij de meldkamer wordt vervolgens gekeken of er op het bewuste adres al eerder incidenten huiselijk geweld zijn geweest, dit helpt de agenten die ter plaatse gaan kijken. Het politiekorps heeft zelf een training ontwikkeld voor de eigen medewerkers, die allen moeten volgen (baliepersoneel, rechercheurs, meldkamer en dergelijke). De cursus wordt twee keer per week gegeven door twee projectcoördinatoren. De training is ook beschikbaar gesteld voor samenwerkingspartijen, medewerkers van het Openbaar Ministerie en de daderhulpverlening hebben deelgenomen. Van het politiepersoneel heeft ongeveer 80% de training gevolgd. De politie heeft het Openbaar Ministerie, daderhulpverlening en Maatschappelijk Werk bij de aanpak huiselijk geweld betrokken. De politie heeft de regie opgevat als een integrale rol; zij betrekt partijen bij de aanpak en organiseert overleggen. Het projectbureau van de politie heeft vanaf 1998 een omvangrijk netwerk opgebouwd met diverse partijen die betrokken zijn bij de aanpak huiselijk geweld. Er is regelmatig overleg tussen de politie en hulpverleningsinstellingen, Raad voor de Kinderbescherming, onder voorzitterschap van de politie. Opvallend in deze regio is dat de samenwerking nogal versnipperd lijkt te zijn. Zo is er nog geen sprake van een centraal geregeld convenant. Er is een convenant gesloten met de daderhulpverlening, waarbij ook afspraken zijn gemaakt over verwijzing en terugrapportage. Verder zijn er convenanten in ontwikkeling, onder andere met de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. Toen de politie begon met de ontwikkeling van beleid huiselijk geweld is ook de samenwerking met het Openbaar Ministerie gestart. De afspraak is dat het Openbaar Ministerie streeft naar voorgeleiding. De terugrapportage vanuit het Openbaar Ministerie behoeft verbetering, zo blijkt regelmatig dat de dader op vrije voeten is gesteld terwijl het slachtoffer daarover niet is ingelicht. Samenwerking met de (centrum)gemeente is er niet, al zijn de redenen hiervan niet duidelijk. Wel is een andere gemeente uit de regio bij de aanpak betrokken. De politie draagt het project per januari 2004 over aan de centrumgemeente, die vanaf dat moment officieel de regisseur van het beleid wordt. De projectleider van de politie heeft de gemeente geadviseerd een regionale stuurgroep op te richten. De gemeente heeft inmiddels een projectleider aangesteld, die nu bezig is de acties en projecten te inventariseren. Hierbij rijst de vraag in hoeverre zij gebruik maken van de expertise opgedaan door de politie. Het lijkt er op alsof de projectleider weer helemaal opnieuw begint, terwijl er al daadwerkelijk veel in gang is gezet vanaf 1998. De gemeente spreekt nu nog vooral over plannen, maar onderneemt nog weinig concrete acties. De gemeente lijkt
72
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
hierin een afhankelijke positie te kiezen ten opzichte van andere instellingen, bijvoorbeeld op het gebied van deskundigheidsbevordering. De gemeente zegt daarin wel een verantwoordelijkheid te hebben, maar legt deze tegelijkertijd vooral bij de instellingen zelf. Concluderend
Opvallend is dat de gemeente als toekomstig regisseur nog geen deel uitmaakt van een convenant huiselijk geweld. De werkafspraken voor het juridisch/strafrechtelijk deel zijn wel goed afgedicht, vooral tussen Openbaar Ministerie, reclassering en politie. Het beleid vanuit de politie staat organisatorisch goed op de rails en de uitvoering wordt steeds beter. Het beleid richt zich duidelijk op de aanpak van de incidenten, de zorg voor het slachtoffer en de vervolging van de verdachte. Leerervaring van deze locatie Stappenplan van de politie in de praktijk Bij een melding waarbij er sprake is van heterdaad of een redelijk vermoeden van een situatie van huiselijk geweld, wordt de verdachte altijd aangehouden (en meegenomen). Ongeacht of dit de wens is van het slachtoffer. Bij een incident van huiselijk geweld wordt altijd een aangifte opgenomen, dit kan zijn via het verhaal van het slachtoffer of er wordt gekeken naar een ambtshalve vervolging. Ook hier hoeft het slachtoffer niet te besluiten of er aangifte wordt gedaan, deze wordt per definitie opgenomen. De politie verzorgt een goede eerste opvang van het slachtoffer en zorgt voor een goede registratie van wat is voorgevallen. Een gedane aangifte wordt niet ingetrokken, ook niet op verzoek van slachtoffer. Het slachtoffer kan eventueel wel een brief schrijven aan het Openbaar Ministerie met het verzoek om de verdachte niet te vervolgen. Dit is echter niet het besluit van het slachtoffer. De politie verwijst zowel het slachtoffer als de dader naar hulpverlening, in geval van het slachtoffer is dat Maatschappelijk Werk, in geval van de verdachte is het daderhulpverlening. Beide verwijzingen zijn op vrijwillige basis, maar als een verdachte daderhulpverlening volgt, wordt dit wel gemeld aan het Openbaar Ministerie en kan dit invloed hebben op de zitting. De politie doet aan nazorg na één maand en na drie maanden. Er wordt contact opgenomen met het slachtoffer om te zien of er daadwerkelijk geen geweld meer heeft plaatsgevonden.
8.3
Locatie met Openbaar Ministerie als regisseur In het verleden speelde de provincie een pioniersrol bij het bevorderen van de aanpak huiselijk geweld. Er is op bestuurlijk niveau een provinciale stuurgroep opgericht, met als voorportaal een werkgroep met vertegenwoordigers van Openbaar Ministerie, politie, provincie en gemeente. Onder regie van de provincie is er in het verleden ook een convenant afgesloten, de looptijd hiervan was tot 2003. In de loop der tijd is het thema naar de achtergrond verdwenen, maar met de komst van de kabinetsnota en de aanwijzing van het College van Procureurs-generaal hebben het parket en de provincie de zaken weer opgepakt. Hierbij heeft de provincie de regierol overgedragen aan de gemeenten. De centrumgemeente heeft op het gebied van de aanpak huiselijk geweld nog niet veel acties ondernomen. Ooit is wel een vraag opgenomen in een regionaal bevolkingsonderzoek, maar dit stuitte op redelijk wat weerstand. Toch is naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek huiselijk geweld op de bestuurlijke agenda gekomen. De gemeente erkent dat het Openbaar Ministerie en politie de trekker zijn van de aanpak huiselijk geweld. Hoe de gemeente uiteindelijk de regierol op zich zal gaan nemen is
73
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
nog niet bekend. De aanpak binnen de regio kenmerkt zich door een curatief karakter, de taak voor de gemeenten zal vooral liggen in het preventieve gedeelte. Het Openbaar Ministerie heeft zelf een actieve rol in de aanpak van huiselijk geweld en heeft het thema serieus en gestructureerd aangepakt. Huiselijk geweld heeft nu een duidelijke plaats gekregen in de organisatie en in het beleid. Het parket stimuleert de politie om zaken huiselijk geweld aan te pakken (vroeger bleven deze nog wel eens liggen). Als nu een melding bij de politie binnenkomt kent de centralist hieraan een prioriteitscode toe als blijkt dat de melding serieus is: dit houdt in dat er direct surveillanten naar het adres gaan. Na de inventarisatie van de situatie (eventueel aanhouding) wordt de zaak ingediend bij het Openbaar Ministerie. Het parket geeft onder meer (juridische) instructie en voorlichting aan de politie zodat de bewijsvoering verbeterd wordt. Vervolgens pakt het Openbaar Ministerie de door politie aangeleverde zaken snel op, er mogen geen zaken meer blijven liggen. Voorts worden huiselijk geweld zaken niet meer geseponeerd, indien mogelijk stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in. Het Openbaar Ministerie heeft ook een projectleider aangewezen die op beleidsmatig niveau overleg voert met politie over de aanpak van zaken en met hulpverleningsinstanties over de hulpverlening. Deels is dit conform de aanwijzing. Het Openbaar Ministerie heeft ook de regierol op zich genomen. Het organiseert overleg en afstemming (onder andere casuïstiek overleg) en bereidt ook een nieuw convenant voor waarin samen met alle ketenpartners per 1 januari 2004 de werkafspraken worden vastgelegd. Op dezelfde datum wordt een coördinator aangesteld binnen het Openbaar Ministerie die informatie uitwisselt (onder andere met de politie) en de voortgang van zaken bijhoudt. In de praktijk wordt al gewerkt conform het nog vorm te geven convenant. Binnen het parket wordt al gewerkt volgens een protocol afhandeling met mannelijke daders, andere protocollen zijn in ontwikkeling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de checklist Openbaar Ministerie, zoals ontwikkeld bij de aanwijzing. De nadruk binnen de aanpak is nog vooral curatief, preventie van huiselijk geweld waarvoor onder andere de gemeente verantwoordelijkheid draagt blijft nog wat achter. Concluderend
Al met al is het integrale beleid vooral nog papier en is men benieuwd of het allemaal in de praktijk ook zo gaat werken. Op dit moment is vooral de strafrechtelijke afhandeling een activiteit die al concreet is uitgewerkt en waar politie en Openbaar Ministerie al in samenwerken. Het heeft bijvoorbeeld vrij lang geduurd om een beleidsplan en een convenant op te stellen en de samenwerking wederom van de grond te krijgen. Een opvallend verschil met het verleden is dat de protocollen en convenant goed doordacht zijn, per 1 januari 2004 kan men ook daadwerkelijk aan de slag. 8.4
Locatie waar beleid geformaliseerd is Vanaf 1999 werken drie grotere gemeenten in de regio samen rond de aanpak van huiselijk geweld. Gekozen is voor een regionale aanpak in verband met de (gemeentegrenzen overstijgende) schaalgrootte waarop betrokken instanties werken. Aan de burgemeesters van deze drie gemeenten is een oproep gedaan om zich in te zetten voor de aanpak huiselijk geweld en met behulp van zorgkantoor en provincie is een regionaal masterplan geschreven.
74
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
In december 2000 heeft het Regionaal College bestaande uit korpsbeheerders, politie en Openbaar Ministerie, het masterplan als uitgangspunt voor het beleid huiselijk geweld gekozen. Om het plan uit te werken is een platform en een stuurgroep huiselijk geweld opgezet. Bij het masterplan werd echter een duidelijke opdrachtgever gemist en uiteindelijk liep het plan vast. Het Regionaal College heeft het project overgedragen aan de regionale bestuurscommissie GGD, mede omdat er binnen de regio geen logische structuur aanwezig was rondom veiligheid(sbeleid). In 2002 is het plan weer van de grond getrokken en is een nieuw projectplan opgesteld waarbij de GGD tot projectleider is benoemd. Formeel gezien is de regionale bestuurscommissie van de GGD, waarin de wethouders gezondheidszorg van de drie gemeenten zitting hebben, de opdrachtgever van het project. De GGD is technisch projectleider. Over het doel en invulling van de regierol door de gemeente en het doel van de regionale bestuurscommissie bestaan verschillende meningen. De GGD voert het secretariaat voor de commissie en heeft daarmee een directe lijn naar de wethouders. Hierdoor kunnen hiaten ontstaan in de ambtelijke voorbereiding, bijvoorbeeld doordat informatie sneller bij de wethouders ligt dan bij de betrokken ambtenaren. Ook wil de GGD als projectleider zaken versnellen die voor een latere datum in de planning staan. De rol van de GGD is te inhoudelijk en de organisatie is zelf partij in de aanpak van huiselijk geweld. Een andere hindernis vormt de Raad van Advies die voor het project is gevormd, deelnemers zijn wethouders, burgemeesters, directeuren of bestuursleden van instellingen. De besprekingen lijken zich dus vooral op ´hoog´ niveau af te spelen, waarbij direct bij de uitvoering betrokken partijen een rechtstreekse lijn naar bestuurders hebben waardoor de ambtelijke advisering over het project soms in het gedrang dreigt te komen. Een laatste belemmerende factor betreft de financiering van het project, die nog niet voor de gehele projectperiode is geregeld. Het projectplan is opgesteld voor de periode eind 2002 tot 2005 en er zijn op drie hoofdterreinen te behalen resultaten benoemd. Dit betreft laagdrempelige hulp, samenwerking en casemanagement, monitoring en communicatie. De tot nu toe behaalde resultaten vallen enigszins tegen, het blijkt lastig om op regionaal niveau samen te werken, mede door de verschillende financieringsgrondslag van betrokken instanties. Daarnaast is het vinden van een goede structuur een lastige zaak. De aanpak huiselijk geweld is nadrukkelijk gekoppeld aan de Vrouwenopvang en de nadruk in de aanpak ligt bij regionale samenwerking. Er is bijvoorbeeld meer opvangcapaciteit en meer aanbod in de preventieve sfeer. Bij het Maatschappelijk Werk is de alertheid op huiselijk geweld verhoogd en de stadsdelen en politie zijn ook bezig met huiselijk geweld. De (regionale) samenwerking binnen het project kan gezien worden als een doel op zich. Een gezamenlijke intentieverklaring is ondertekend door de bij het project betrokken instanties: provincie, AMK, politie, Openbaar Ministerie, drie gemeenten en uitvoeringsorganisaties. Ook hebben enkele kleinere gemeenten zich aangesloten. In de intentieverklaring is geregeld dat de betrokken partijen meedoen aan het project en daarvoor menskracht inzetten en een bijdrage leveren aan het behalen van de resultaten. Hoe die bijdrage vorm moet krijgen is niet geregeld, de verklaring heeft het karakter van een inspanningsverplichting, maar de organisaties kunnen uiteindelijk niet ´afgerekend´ worden op resultaten. Het sluiten van de intentieverklaring is door enkele partijen als een moeizaam en langdurig proces ervaren. De moeilijkheid zat hier wederom in het vinden van een
75
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
geschikt model om 20 partijen op regionaal niveau te laten samenwerken en de bevoegdheden hiervoor op goede manier te regelen. Onder andere door het oprichten van een bestuurscommissie en een Raad van Advies, werd de aanpak in het begin vooral ervaren als ´veel praten, weinig actie´ beleid. Omdat partijen in verschillende fasen van beleidsontwikkeling huiselijk geweld zitten is uiteindelijk gekozen voor een splitsing in deelprojecten, zoals kindermishandeling, vrouwenmishandeling en ouderenmishandeling. Ook registratie is een deelproject. Al met al lijkt er sinds 2002 redelijk wat in beweging te zijn gezet om op regionaal niveau de aanpak van huiselijk geweld te regelen. Het meest concrete resultaat betreft het vergroten van de opvangcapaciteit van de Vrouwenopvang. Het draagvlak voor de aanpak is breed te noemen op zowel uitvoerend als bestuurlijk niveau. De uiteindelijke vorderingen in de praktijk lijken beperkt, mede door onduidelijkheid over projectfinanciering, diffuse aansturing en regie en het hoge aantal deelnemers. Over de daadwerkelijke aanpak van huiselijk geweld is nog weinig bekend, het beleid richt vooral op het samenbrengen van betrokken organisaties. Algemeen wordt de opzet van de aanpak wel als goed beschouwd, daarmee wordt in acht genomen dat er voor een hele regio iets geregeld moet worden. Hiervoor zijn de inspanningen zwaarder dan bijvoorbeeld voor een grote stad, maar uiteindelijk is het meer efficiënt en is er minder sprake van versnippering. De inbedding van de aanpak binnen de politieorganisatie blijkt uit het feit dat er formeel beleid is gemaakt, de Korpsleiding heeft besloten dat er op bepaalde wijze (volgens protocol) gewerkt moet worden en al het personeel wordt hiervoor opgeleid, dit moet in april 2004 zijn afgerond. Er is al een concreet resultaat behaald op het gebied van registratie: door het inbrengen van een extra veld in het eigen registratiesysteem wordt inzichtelijk welke bedrijfsprocessen te maken hebben met huiselijk geweld. Een aantal politieafdelingen functioneert al op basis van het protocol. De kern van de werkwijze is dat zoveel mogelijk tot aanhouding wordt overgegaan, vervolgens vindt goede registratie plaats (deels door agenten ter plaatse, deels door meldkamer). Een verdachte wordt meegenomen naar het bureau waar een gesprek wordt gevoerd, afhankelijk van de ernst van het incident. Zowel dader als slachtoffer worden verwezen naar hulpverlening en de (wijk)agent wordt attent gemaakt op deze verwijzing zodat nazorg kan plaatsvinden. Als blijkt dat de verdachte deze hulpverlening niet heeft gevolgd, dan onderneemt de politie actie bij het eerstvolgende incident. Strafrechtelijk gezien is de aanpak redelijk goed afgedicht, er zijn vaste afspraken gemaakt tussen Openbaar Ministerie en politie en uiteindelijk ook met de (dader)hulpverlening. De planning is nu dat al deze partijen gaan werken volgens de vastgestelde methodiek (aanhouding, gesprek en aanbieden van hulpverlening, terugkoppeling en actie bij eerstvolgend incident). Hoewel de uitvoering van het project op gang begint te komen, voorzien de partijen nu en in de toekomst nog een aantal drempels: -
De wetgeving blijft achter bij de praktijksituatie: dit betreft vooral aanhouding bij eenvoudige mishandeling als een verdachte niet op heterdaad wordt betrapt. Er is een wetswijziging aangekondigd om dit mogelijk te maken, maar deze is nog niet
76
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
-
-
gerealiseerd. Tot op heden kan er geen aanhouding plaatsvinden bij eenvoudige mishandeling als de verdachte niet op heterdaad wordt betrapt. De tijdelijke uithuisplaatsing van plegers: op dit moment is het nog steeds het slachtoffer (en eventueel de kinderen) die op zoek moet gaan naar een ander onderdak, terwijl de dader het ´voorrecht´ heeft in het huis te mogen blijven. Het zou beter zijn als bijvoorbeeld de dader voor drie nachten vastgezet zou mogen worden, zodat het slachtoffer de mogelijkheid heeft om rustiger over een vervolg na te denken. Afstemming op uitvoerend niveau; veel instanties zijn op de werkvloer nog niet klaar voor de nieuwe aanpak huiselijk geweld, bijvoorbeeld het Algemeen Maatschappelijk Werk. Daar wordt op dit moment nog geen aandacht besteed aan huiselijk geweld, waardoor samenwerking bemoeilijkt wordt.
Concluderend
Vanaf 1999 werken drie grotere gemeenten in de regio samen rond de aanpak van huiselijk geweld. Gekozen is voor een regionale aanpak in verband met de (gemeentegrenzen overstijgende) schaalgrootte waarop betrokken instanties werken. Hierbij is het komen tot regionale samenwerking een doel op zich. Strafrechtelijk gezien is de aanpak redelijk goed afgedicht, er zijn vaste afspraken gemaakt tussen Openbaar Ministerie en politie en uiteindelijk ook met de (dader)hulpverlening. Leerervaring van deze locatie Nodig voor vervolging In het beleid huiselijk geweld, zowel binnen deze regio als binnen andere locaties, is aandacht voor de vervolging van een verdachte en voor de samenwerking tussen Openbaar Ministerie en politie. Als ´goed praktijkvoorbeeld´ is deze keer gekozen om weer te geven wat voor het Openbaar Ministerie nodig is om tot vervolging over te gaan en welke drempels het Openbaar Ministerie daarbij ziet. Het Openbaar Ministerie heeft een strafbaar feit nodig om eventueel tot vervolging over te gaan, dit kan zowel fysieke mishandeling zijn (zelfs een enkele klap) als bedreiging. Gezien de aanwijzing van het College van Procureurs-generaal is een aangifte niet meer noodzakelijk om tot vervolging over te gaan, maar kan worden volstaan met een geregistreerd strafbaar feit. De aard van het strafbaar feit heeft wel invloed op de zwaarte van de strafrechtelijke maatregelen die kunnen worden ingezet. Voorbeeld: een man slaat na een stressvolle week op het werk zijn vrouw in het gezicht. Hij schrikt hiervan en geeft zichzelf aan. Het feit dat er ´maar´ één klap is gevallen heeft geen invloed op het feit of er wel of niet tot vervolging wordt overgegaan, maar kan wel betekenen dat er geen veroordeling plaatsvindt, maar dat er hulpverlening wordt ingeschakeld. Vervolgens zijn er diverse andere stappen die het Openbaar Ministerie kan nemen om een bijdrage te leveren aan de aanpak huiselijk geweld, bijvoorbeeld het scheppen van een dwangkader voor hulpverlening en advisering aan de politie. Hieronder volgen twee voorbeelden waarbij er sprake is van een spanningsveld tussen de mogelijkheden van het Openbaar Ministerie en de samenwerking met andere partijen. Een vrouw meldt dat zij geslagen is door haar man, aan de hand van het incident stelt de politie een onderzoek in en dan blijkt de man invalide te zijn. De man beweert dat de vrouw juist hem slaat, de politie krijgt de bewijsvoering niet rond om een zaak te maken. Het Openbaar Ministerie heeft dan een adviserende taak en kan bijvoorbeeld het advies uitbrengen om eerst hulpverlening in te schakelen en indien noodzakelijk alsnog te kijken naar vervolging.
77
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
De verwijzing en advisering van politie wordt in de praktijk door het Openbaar Ministerie niet of weinig uitgevoerd omdat de ´waan van de dag´ regeert, het Openbaar Ministerie richt zich dan op andere zaken. Een zaak waarbij het duidelijk is dat de man de vrouw (regelmatig) slaat. Het Openbaar Ministerie wil proberen via een dwangkader eerst nog hulpverlening in te schakelen en legt de zaak voor aan de rechter-commissaris. Omdat de vrouw aangeeft dat de man terug naar huis mag komen, wijst de rechter-commissaris de zaak af en de man gaat ´vrijuit´. Het Openbaar Ministerie heeft nog geen contact met politie en reclassering kunnen leggen, zodat nog geen gesprek heeft plaatsgevonden om eventueel hulpverlening in te kunnen schakelen. Het is dan afwachten tot een volgend incident. Naast dit spanningsveld, signaleert het Openbaar Ministerie een aantal duidelijke drempels die in de (nabije) toekomst voor belemmeringen in de aanpak kunnen zorgen: -
-
-
-
8.5
Het probleem huiselijk geweld is bij de rechtbank nog niet volledig ingeburgerd. Het duurt vaak lang voordat rechters nut en noodzaak van een meer bijzondere afhandeling (hulpverlening in dwangkader) zien. Een duidelijk voorbeeld is de zwaarte van de straf bij zinloos geweld (vreemden die elkaar mishandelen) en die van huiselijk geweld (bekenden die elkaar mishandelen): de straf bij zinloos geweld is veel zwaarder dan bij huiselijk geweld. Voorlopige schorsingen worden soms niet akkoord bevonden omdat een rechter vindt dat een strafrechtelijke aanpak niet geëigend is om het privé-leven van mensen te reguleren. Een voorlopige hechtenis is nodig in afwachting van de zitting om het dwangkader te scheppen waarin een Rechter-commissaris kan beslissen of er bijzondere voorwaarden aan schorsing zijn verbonden. Het niet akkoord bevinden gebeurt op basis van uitspraken van de verdachte dat hij/zij het niet meer zal doen of brieven van het slachtoffer met het verzoek niet tot vervolging over te gaan. Ondanks de goede samenwerking met politie heeft het Openbaar Ministerie geen goed zicht op de herkenning van het probleem huiselijk geweld door de politie. Het is voor hen merkbaar dat de informatie over huiselijk geweld voor agenten soms nieuw is. Ook het besef dat een relatie niet hoeft te stoppen maar het geweld wel, is iets dat nog niet bij alle agenten als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Uiteindelijk kan de doorlooptijd een probleem worden. Zo kan een verdachte geschorst worden met de bedoeling dat er gestart wordt met hulpverlening. Het kan dan van belang zijn dat zaken later ter zitting komen zodat behandeling plaats heeft kunnen vinden. Dat is slecht voor de doorlooptijd van het Openbaar Ministerie, want geweldszaken moeten nu binnen tien weken afgehandeld zijn. Het kan dan voorkomen dat de behandeling nog niet heeft plaatsgevonden en er dus geen zicht is op eventuele risico´s voor herhaling.
Locatie waar (nog) weinig geformaliseerd beleid is De (centrum)gemeente van deze locatie is nog niet actief bezig met de aanpak van huiselijk geweld. Wel zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt tussen instellingen onderling, maar deze hebben niet direct betrekking op huiselijk geweld. De gemeente is wel van mening dat de regie van de aanpak huiselijk geweld bij de gemeente moet liggen, deze heeft vaak een subsidierelatie met Vrouwenopvang, Maatschappelijke Opvang en de GGD. De gemeente heeft zich ingeschreven voor het aanbod dat vanuit de VNG en Transact is ontwikkeld. Op dit moment is de gemeente in afwachting van het aanbod van de VNG en het project vanuit de politie.
78
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Een (andere) politieregio heeft een rapport gemaakt over de aanpak binnen hun eigen regio, de politie van deze locatie wil deze aanpak graag overnemen. Van daaruit moet een plan van aanpak huiselijk geweld worden ontwikkeld. Dat is op dit moment nog niet aanwezig. De politie heeft recentelijk een beleid huiselijk geweld opgesteld, op basis hiervan wordt het plan van aanpak ontwikkeld. Verwacht wordt in januari 2004 daadwerkelijk van start te gaan binnen de politieregio. Inmiddels heeft de politie onder andere de werkprocessen beschreven en (concept) protocollen ontwikkeld. De politie heeft gekozen om zoveel mogelijk tot vervolging over te gaan, desnoods ambtshalve. Op dit moment bestaat er bij de politie geen zicht op de (precieze) aard en omvang huiselijk geweld vanwege de beperkingen in de registratie. De politie heeft binnen de regio jeugdcoördinatoren aangesteld, al deze coördinatoren worden op (korte) termijn opgeleid tot coördinator huiselijk geweld, de training gaat van start halverwege november 2003. Vervolgens dienen deze coördinatoren de werkwijze verder te instrueren aan collega´s. De politie behandelt zaken huiselijk geweld momenteel als een regulier strafbaar feit, hier treedt de politie tegen op met ter beschikking staande middelen en instrumenten. De politie-interventie is er op gericht dat het geweld stopt. Rond samenwerking heeft de politie een aantal afspraken gemaakt. Hier zijn de afspraken met het Openbaar Ministerie het meest concreet vormgegeven. Er wordt zo vroeg mogelijk contact gezocht met de officier van justitie en de zaken huiselijk geweld worden in een speciale map (opvallende kleur) aangeboden. Verdachten worden op basis van het advies van de reclassering voorgedragen voor daderhulpverlening. De politie heeft momenteel een leidende rol in de strafrechtelijke aanpak van zaken huiselijk geweld en wil graag dat het Openbaar Ministerie deze rol overneemt. Andere samenwerkingsafspraken waar aan gewerkt wordt, betreffen de hulpverlening. De politie richt zich nadrukkelijk op het signaleren van huiselijk geweld, zij zien de hulpverlening aan daders en slachtoffers als een taak van andere instanties. Op dit moment zijn er nog geen concrete afspraken gemaakt met instanties, maar de politie probeert hier wel vorm aan te geven. Opvallend is wel dat er een werkgroep is waar Openbaar Ministerie, reclassering, politie en hulpverlening aan deelnemen, dit heeft echter nog niet geleid tot een convenant of concrete werkafspraken. Ook het Openbaar Ministerie behandelt huiselijk geweld zaken als reguliere strafbare feiten, er wordt tot vervolging over gegaan als daar voldoende aanknopingspunten voor zijn. Hier zijn specifieke afspraken over gemaakt. Het Openbaar Ministerie wil graag ook lichte(re) gevallen van huiselijk geweld kunnen vervolgen, in aanvulling op de aanwijzing van het College van Procureur Generaals. Hiertoe is een voorstel ingediend bij dit college voor een alternatieve afdoeningsmodaliteit voor verdachten van huiselijk geweld. Een verdere aanpak van huiselijk geweld in samenwerking met politie zit nog in de fase van plannen en uitwerken van concrete acties. Medewerkers van het Openbaar Ministerie kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan de cursus huiselijk geweld, de verwachting is dat in januari 2004 ongeveer tien van de dertig gebiedsmedewerkers de cursus gevolgd zullen hebben. Merkbaar is nu al een verandering van denken bij de medewerkers van het Openbaar Ministerie, er wordt meer aandacht besteed aan huiselijk geweld zaken.
79
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Qua samenwerking zitten de partijen nog in een verkennende fase, hierbij fungeert de politie als trekker van het overleg tussen Openbaar Ministerie, reclassering, gemeente(n) en hulpverlening. Een concrete afspraak tussen Openbaar Ministerie en hulpverlening is dat er bedden beschikbaar zijn gesteld voor de opvang van slachtoffers. Ook wil het Openbaar Ministerie afspraken maken met jeugdhulpverlening, momenteel is daar sprake van een wachtlijst en het Openbaar Ministerie vindt dat aan jeugdigen die betrokken zijn bij huiselijk geweld prioriteit gegeven moet worden zodat binnen twee weken een bezoek plaats kan vinden. Concluderend
Zowel de gemeente, als de politie als het Openbaar Ministerie zijn bezig met het ontwikkelen van een aanpak huiselijk geweld. Hiervoor zijn enkele concrete afspraken gemaakt met betrekking tot de vervolging. Door de drie partijen zijn nog weinig zaken geformaliseerd, zoals via convenanten, protocollen en dergelijke. Opvallend in deze locatie is dat de partijen benoemen dat iedere partij zijn eigen rol moet vervullen en zij beschouwen een aantal zaken (vaak voorlichting) niet als een taak van de eigen organisatie. Al met al lijkt de aanpak nogal afwachtend te zijn: de gemeente wacht op aanbod van VNG, de politie wacht op de uitwerking van het plan van aanpak van een andere regio en het Openbaar Ministerie wacht op de werkzaamheden van de politie. Geen van de drie partijen lijkt hierin erg actief te zijn.
80
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
9.
Discussie De uitkomsten van de enquête maken duidelijk dat sinds de quickscan die door het VerweyJonker Instituut is uitgevoerd, de aandacht voor huiselijk geweld een grote vlucht heeft genomen bij gemeenten, politie en Openbaar Ministerie. Zoals uit onderstaande tabel blijkt is nu veruit de meerderheid betrokken bij beleid en samenwerking en wordt ook steeds meer geïnvesteerd in convenanten, protocollen en deskundigheidsbevordering. Tegelijkertijd is ook duidelijk dat de meeste acties van recente datum zijn. Gemeente (n=37) 70%
Politie (n=25) 92%
Openbaar Ministerie (n=17) 82%
Beleid vastgelegd in nota
49%
80%
59%
Beleidsnota vastgesteld Onderwerp aan bod in driehoeksoverleg Betrokkenheid bij realiseren beleid huiselijk geweld (meest voorkomende antwoord) Coördinator of contactfunctionaris aanwezig Aanwezigheid convenanten
38%
72%
53%
87%
92%
94%
49% (2-5 jaar)
64% (2-5 jaar)
59% (2-5 jaar)
51%
80%
94%
46%
76%
88%
19%
92%
53%
76%
88%
88%
14%
88%
41%
24%
84%
53%
Beleid geformuleerd
Aanwezigheid protocollen Deelname samenwerkingsnetwerken Scholingsaanbod ontwikkeld Voorlichtingsaanbod ontwikkeld
Als over één of twee jaar opnieuw een inventarisatie zal worden uitgevoerd, zal een belangrijke vraag zijn niet zozeer of er een nog groter percentage van de kernactoren actief is in de aanpak van huiselijk geweld (hier is niet meer zoveel terreinwinst te halen), maar vooral of de activiteiten ook leiden tot een effectieve aanpak huiselijk geweld in de praktijk. De toegekende ‘rapportcijfers’ (die gemiddeld tussen 6 en 7 liggen) duiden er op dat het waarmaken van voornemens en plannen nadrukkelijk aandacht behoeft. Overigens bleek uit de quickscan van het Verwey-Jonker Instituut dat in 2002 kleine gemeenten vrijwel niet en middelgrote in heel beperkte mate activiteiten ontwikkelden gericht op de aanpak huiselijk geweld. Aan te bevelen valt om bij een volgende inventarisatie na te gaan of ook deze categorieën van gemeenten inmiddels aan een inhaalslag bezig zijn. De aanpak van huiselijk geweld is iets dat op decentraal niveau vorm moet krijgen en waarbij de verschillende partijen gezamenlijk moeten optrekken. Zelfs als alleen gekeken wordt naar de kernactoren die betrokken zijn bij dit onderzoek, dan wordt duidelijk dat zij alledrie elkaar nodig hebben om een sluitende aanpak te kunnen realiseren.
81
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Dát de partijen elkaar nodig hebben, is voor iedereen helder. Wát de partijen precies van elkaar nodig hebben, is echter niet overal even duidelijk. Om een goede samenwerking te kunnen bewerkstelligen en om bestaande samenwerking te verbeteren, dienen de partijen (om te beginnen op lokaal niveau) met elkaar vast te stellen wat (activiteiten, personeel, middelen) noodzakelijk is voor een goede samenwerking. Bijvoorbeeld: de politie heeft van het Openbaar Ministerie nodig dat zij snel een voorgeleiding kunnen doen én reclassering betrekken om hulpverlening op gang te krijgen. Het Openbaar Ministerie heeft van de gemeente nodig dat er opvangcapaciteit gerealiseerd is, zodat slachtoffers snel onderdak kunnen krijgen. De gemeente heeft van de politie registratiecijfers nodig om een goed zicht te krijgen op de (omvang van de) hulpvraag van slachtoffers huiselijk geweld, zodat er adequaat beleid gevoerd kan worden. De gemeente zou bij de aanpak huiselijk geweld bij uitstek een rol kunnen vervullen bij het organiseren van preventie en signalering, door ervoor te zorgen dat de uitvoerende instanties die hierbij een rol spelen voldoende alert zijn op signalen van huiselijk geweld en hier adequaat mee om kunnen gaan. En door zorg te dragen voor een goede afstemming tussen hulpverleningsinstanties en de totstandkoming van een toereikend aanbod aan hulp en opvang. De gemeente vervult hierbij de regierol, maar het is duidelijk dat zij vele partijen zal moeten betrekken. In een aantal gevallen betreft dit partijen waarop de gemeente geen directe aansturing heeft. Politie en Openbaar Ministerie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de (strafrechtelijke) afhandeling van zaken huiselijk geweld en het doorgeleiden van slachtoffers naar hulpverlening en het toeleiden van daders naar hulp- of straftrajecten. Om dit goed te regelen is een aantal acties gericht op de eigen organisatie nodig - de politie is hier overigens al bijna mee klaar - zoals: bewustwording, training personeel in omgaan met concrete incidenten, registratie, werkprocesbeschrijving. Daarnaast is samenwerking met een beperkt aantal instanties (met name reclassering, slachtofferhulp en AMW) nodig om de hulpverleningscomponent vorm te geven. Dit impliceert dat politie en Openbaar Ministerie in vergelijking met gemeenten een duidelijker aangrijpingspunt voor hun handelen hebben en met een overzichtelijk aantal partners tot een effectieve werkwijze binnen hun aandeel in de aanpak huiselijk geweld kunnen komen. Knelpunten Het feit dat steeds meer gemeenten, zoals blijkt uit de enquête, het thema huiselijk geweld (ook) onder het beleidsterrein Zorg en Welzijn brengen, geeft wel aan dat gemeenten meer oog krijgen voor hun rol waar het gaat om organiseren van preventie en hulpverlening. Tegelijkertijd zit daar ook een probleem. Politie en Openbaar Ministerie zien huiselijk geweld primair als een veiligheidskwestie. Bij een aantal gemeenten is het ook een thema op het terrein Veiligheid. De aansturing van Veiligheidsbeleid en Zorg en Welzijn valt echter als regel niet samen, noch op bestuurlijk niveau noch op ambtelijk niveau. Hier ligt dus een belangrijke opgave voor gemeenten om deze twee structuren meer in onderlinge samenhang te brengen. Veel aandacht in de aanpak van huiselijk geweld gaat nu uit naar signalering en snelle aanpak van de daders. Dit betreft niet alleen een strafrechtelijke aanpak in strikte zin: zo wordt door het Openbaar Ministerie eventueel een dwangkader gecreëerd om hulpverlening op gang te brengen. Naast de aanpak van de dader, is er ook steeds meer aandacht voor de
82
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
zorg voor het slachtoffer. Om een goede doorstroom te kunnen garanderen is het van belang dat de achtervang goed toegerust is: er dient voldoende opvangcapaciteit te zijn, de reclassering moet voldoende zijn toegerust om de dadergesprekken te kunnen voeren en het Maatschappelijk Werk moet voldoende personeel hebben om de slachtoffers aan te kunnen bieden. Het is dus van wezenlijk belang dat de zaken niet alleen aan de voorkant goed geregeld zijn, maar dat ook de organisaties die na signalering in actie moeten komen voldoende zijn toegerust om de (te verwachten) toestroom aan te kunnen. In het onderzoek is door een aantal respondenten aangegeven dat de wettelijke mogelijkheden om zaken te versnellen of goed aan te pakken, niet altijd voorhanden zijn. Ook is genoemd dat beloofde wetswijzigingen soms achterwege blijven. Om een goede aanpak huiselijk geweld te kunnen realiseren dienen de betrokken departementen de mogelijkheden te verkennen voor eventuele wetswijzigingen. Als voorbeeld is door het Openbaar Ministerie genoemd dat niet tot vervolging overgegaan kan worden bij een enkelvoudige mishandeling als er geen sprake is van heterdaad. Ook door politie is een voorbeeld genoemd, te weten de mogelijkheid om daders tijdelijk uit huis te plaatsen. Aanbevelingen Laat elk van de actoren kwaliteitscriteria ontwikkelen waar de eigen instantie aan zou moeten voldoen met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld. Voorafgaand hieraan zouden de partijen over en weer de verwachtingen van elkaar beter moeten expliciteren en op haalbaarheid toetsen, zodat dit meegenomen kan worden bij de te ontwikkelen criteria. Daarnaast is het van belang dat de kwaliteitscriteria ruimte laten voor lokale inkleuring die recht doet aan de situatie ter plaatse. Als de kwaliteitscriteria er eenmaal zijn kunnen deze een kapstok bieden voor een meer objectieve meting van de prestaties van elk van de actoren: een benchmark. De betrokken departementen zouden de ontwikkeling van kwaliteitscriteria kunnen faciliteren. Aan de volgende type criteria zou gedacht kunnen worden: -
Aanwezigheid/betrokkenheid van de (minimaal) vereiste samenwerkingspartners voor een effectieve aanpak huiselijk geweld. Toerusting beroepskrachten met betrekking tot herkenning huiselijk geweld en adequate handelen in deze situaties (meldcode). Registratie en onderlinge uitwisseling relevante gegevens. Terugkoppeling tussen schakels in de keten. Gezamenlijke visie van de kernactoren per werkgebied. Heldere beschrijving taken en verantwoordelijkheden van de betrokken organisaties. Prestatieafspraken.
Aangezien er vele partijen nodig zijn voor een effectieve aanpak huiselijk geweld, behoeft ook het proces om te komen tot adequate samenwerking de nodige aandacht. We zien nu dat in de ene locatie eerst geïnvesteerd wordt in partijen bij elkaar brengen en zaken formaliseren, terwijl een andere locatie juist aan de slag gaat met partijen die in de praktijk het meest aan elkaar hebben. Formalisering vormt hierbij een sluitstuk. Voor beide strategieën is wat te zeggen. Ter ondersteuning van een effectieve aanpak in de praktijk zouden departementen de verschillende strategieën die succesvol blijken te zijn en daarvoor relevante randvoorwaarden, als good practice kunnen laten beschrijven en verspreiden als handreiking aan de actoren.
83
Inventarisatie stand van zaken aanpak huiselijk geweld
Meer in het algemeen is zichtbaar dat er veel gebeurt rond het thema huiselijk geweld waarbij partijen soms wel en soms helemaal niet leren van ervaring van anderen of gebruik maken van elders ontwikkelde methodieken. Dit pleit ervoor dat de landelijke partijen betrokken bij huiselijk geweld er voor zorgdragen dat een goed functionerende infrastructuur voor de bundeling , ontsluiting en verspreiding van beschikbare expertise gerealiseerd en onderhouden wordt. De betrokken ministeries kunnen nagaan hoe de wettelijke mogelijkheden voor een effectieve aanpak verruimd kunnen worden, bijvoorbeeld de tijdelijke uithuisplaatsing van plegers van huiselijk geweld. Een punt van zorg is de snelle beschikbaarheid van hulp en opvang, zowel voor slachtoffers als daders van huiselijk geweld, zeker in het licht van de voorgenomen bezuinigingen. Voor zover het hier gaat om door de rijksoverheid gefinancierde voorzieningen bevelen we aan te onderzoeken of de hulp aan slachtoffers/daders huiselijk geweld ontzien kan worden.
84