Behavioural and Societal Sciences Schipholweg 77-89 2316 ZL Leiden Postbus 3005 2301 DA Leiden www.tno.nl/onderwijs T +31 88 866 6270
[email protected]
Introductiecursus 0-19 LEERDOELEN en voorbereidende opdrachten 2014-2015
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 1 De Jeugdgezondheidszorg Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. kenmerken van de publieke gezondheidszorg benoemen en in het bijzonder van de JGZ 2. historische en actuele ontwikkelingen van de JGZ beschrijven 3. het model van Lalonde beschrijven 4. het belang aangeven van epidemiologische onderbouwing van de JGZ. Inhoud • • • •
de inhoud en achtergrond van het BTP voor JGZ belangrijke wetgeving de koepels ActiZ, GGD NL, AJN, V&VN fractie jeugdverpleegkundige, NVDA opleidingsinstituten, kenniscentra en onderzoekscentra.
Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de webpagina’s en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Literatuur 1. Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel B § 1.1 t/m 1.4 visie JGZ, BTP, PGO, Competenties en § 4.6 Zorgsysteem 7e druk, Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7: Pag. 5 t/m 18 en Pag. 258 t/m 264 2. Factsheet Jeugdgezondheidszorg: ‘een gigantisch effect voor een prikkie’, downloaden van http://artsenjgz.nl/
Aanbevolen webpagina’s • http://artsenjgz.nl • www.ncj.nl • http://www.actiz.nl/jeugd • www.ggdkennisnet.nl • http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/vws
Opdrachten Antwoord in eigen woorden, maximaal ½ A4 Waarin onderscheidt de JGZ zich van andere vormen van gezondheidszorg?
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 1 Screeningen in de jeugdgezondheidszorg Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de reden om te screenen, de screeningsmethoden en de screeningsmomenten, binnen de jeugdgezondheidszorg benoemen 2. het belang van de pre- en postnatale screening aangeven 3. de procedure rondom de hielprik beschrijven. Inhoud • criteria van Wilson en Jungner • procedure hielprik • screenen, screeningsmethoden, kosten/ baten effectiviteit. Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de webpagina’s en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Literatuur • Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel B, 7e druk Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7: Pag. 174 t/m 176 Aangeboren stofwisselingsziekten
Webpagina’s • https://www.ncj.nl/programmalijn-kennis/landelijke-werkdocumenten/richtlijn/?item=27 • www.rivm.nl/hielprikprofessionals
Aanbevolen Informatie over screeningen voor de geboorte http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/B/Bloedonderzoek_zwangeren/Voor_professionals
Opdrachten 1. Welke screeningsmethoden worden binnen uw organisatie uitgevoerd? 2. Benoem van bovengenoemde screeningsmethoden de reden en de screeningsmomenten. 3. Benoem in het bijzonder het screeningsmoment en de reden van de hielprik.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Rijksvaccinatieprogramma Introductiecursus JGZ 0-19 2014-2015 Programma
• • • • • • • • •
welkom en uitleg programma RVP: wat weet ik ervan? inleiding RVP deel 1 discussie over voorgaande stof pauze bespreken huiswerk inleiding RVP deel 2 vragenvuur evaluatie
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Het Rijks Vaccinatie Programma Wat weet ik er van? Stellingen 1. De meeste kinderen overlijden aan mazelen of raken er zwaar door beschadigd. 2. Als een kind rode vlekjes ontwikkelt na een BMR is het besmettelijk voor de omgeving. 3. Het risico van Men C is veel groter vóór de eerste verjaardag dan erna. 4. Vaccin dat een aantal uren buiten de koelkast is geweest moet altijd als verloren worden beschouwd. 5. We zien maar weinig bijwerkingen na vaccinaties in het kader van het RVP.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 2 Rijks Vaccinatie Programma Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de achtergrond en de samenstelling van het RVP benoemen 2. de feiten over de infectieziekten waartegen het RVP beschermt reproduceren 3. de incidentie van die ziekten voor en na opname in het RVP benoemen 4. het onderscheid tussen verschillende vaccins en het belang hiervan voor de praktijk aangeven 5. het begrip (groeps)immuniteit beschrijven 6. het begrip "overbelasting van het immuunsysteem" beschrijven. 7. Aangeven wat de juiste procedure is van vaccineren: informeren, uitvoeren en registreren met het oog op: • blijvende, tijdelijke en oneigenlijke contra-indicaties voor uitvoering van het RVP • het begrip ‘cold chain’ • de ‘cold chain’ handhaven op de eigen werkplek • de meest gemaakte fouten, vergissingen en afwijkingen binnen het RVP • procedure bij het maken van fouten • de procedures rond een melding van bijwerkingen van het RVP • post-vaccinale verschijnselen • adequate pijnbestrijding na een vaccinatie • de juiste injectietechniek en -plaats bij de verschillende vaccinaties • de relatie tussen ziektelast, complicaties en restverschijnselen. 8. Kritiek op het RVP beoordelen op terechte en onterechte medische inhoud en daarop adequaat reageren. 9. Eenduidige voorlichting benoemen over het RVP met behulp van het beschikbare reguliere voorlichtingsmateriaal. Voorbereiding Lezen van de literatuur, beantwoorden van de casuïstiek en uw mening vormen over de stellingen. 1. De VaccInfomap van het RIVM, aanwezig bij uw organisatie en op de website van het RIVM http://www.rivm.nl/Onderwerpen/R/Rijksvaccinatieprogramma/Professionals 2. De folders van het RIVM over vaccineren en vaccinaties, aanwezig bij uw organisatie en op de website van het RIVM. 3. De aanbevolen webpagina’s (zie hieronder) U dient minstens toegang te hebben tot: • Informatie van het RIVM • Handboek vaccinaties, deel A, Theorie en uitvoeringspraktijk, ISBN 978 90 232 4748 7, uitgeverij van Gorcum (feb 2011) • Handboek vaccinaties, deel B, Infectieziekten en vaccinaties, ISBN 9789023247715 uitgeverij van Gorcum (dec 2013).
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Aanbevolen webpagina’s www.rivm.nl/rvp Op deze pagina is alle belangrijke informatie voor professionals te vinden, essentieel zijn de RVP richtlijn, de Uitvoeringsregels, de Cold Chain richtlijn en de recente nummers van RVP Nieuws. www.lareb.nl/vaccins Voor het melden van bijwerkingen en informatie over bijwerkingen van vaccins. http://nvkp.nl Beide sites geven een indruk van het gedachtegoed van de anti vaccinatie beweging. www.cdc.gov/vaccines Deze site van de Amerikaanse overheid is uitvoeriger dan de Nederlandse sites. Bevat ook linken naar wetenschappelijke publicaties. Voorbereidende Casuïstiek Van u wordt verwacht dat u de onderstaande opdrachten maakt en een print meeneemt naar de onderwijsdag.
Casus 1 Een kind heeft na de eerste DKTP-Hib-HepB en Pneu vaccinaties gespuugd. Dat begon ’s avonds na toediening van de vaccinatie en duurde drie dagen. Het spugen was zodanig ernstig dat opname in verband met uitdroging ternauwernood kon worden voorkomen. Na de tweede DKTP-Hib-HepB en Pneu vaccinaties herhaalde het spugen zich, evenals na de derde DKTP-Hib-HepB en Pneu vaccinaties. Het betreffende kind is normaliter geen ‘spugertje’. • Is deze spuugreactie toe te schrijven aan één van de inentingen? • Kunnen de vierde DKTP-Hib-HepB en Pneu vaccinaties zonder voorzorg worden gegeven? • Als voorzorg wel nodig is, welke is dat dan? Casus 2 Nadat u bij een kind een vierde DKTP-Hib-HepB en Pneu vaccinaties heeft geïnjecteerd, vertelt de moeder u dat het kind eergisteren bij de huisarts een griepvaccinatie heeft gehad in verband met chronische luchtwegproblemen. • Wat is uw actie? Casus 3 Een zuigeling komt op de leeftijd van 7 maanden voor de derde DKTP-Hib-HepB en Pneu vaccinaties. Op de leeftijd van 5 maanden is het kind niet verschenen in verband met een opname in het ziekenhuis. Er was sprake van bewusteloosheid en trekkingen, gepaard gaande met hoge koorts, ongeveer drie weken na de tweede DKTP-Hib-HepB en Pneu vaccinaties. • Wat is uw beleid? Casus 4 Een baby (meisje van 7 weken oud) komt op het consultatiebureau. Ze hoest nogal. Moeder vertelt dat het buurmeisje, dat vaak even naar de baby komt kijken, kinkhoest heeft. • Wat is uw beleid?
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Casus 5 Iemand vraagt wat te doen met een kind dat gevaccineerd moet worden en last heeft van stollingsstoornissen. • Wat is uw advies? Casus 6 Hoeveel BMR- vaccinaties krijgen asielzoekerskinderen die ouder zijn dan 13 jaar?
Casus 7 Wat is het schema voor Hib vaccinatie in de diverse leeftijdsgroepen? Casus 8 Een vierjarige nieuwkomer meldt zich voor vaccinaties. Heeft dit kind DTP’s of DKTP’s nodig? En wat heeft het zusje van zes jaar nodig? Casus 9 Er is BMR vaccinatie per ongeluk intramusculair gespoten. • Wat moet er nu gebeuren en waarom? Casus 10 U gaat een asielzoeker meisje van 14 jaar uit Afghanistan vaccineren. Zij wil maximaal 1 spuit per keer. • Hoe gaat u te werk. • Welke prioriteit hebben de verschillende vaccinaties volgens u en waarom?
Rijksvaccinatie programma Voorbereidende stellingen Van u wordt verwacht dat u de onderstaande stellingen overweegt. Zijn de onderstaande stellingen juist of onjuist? A. Bescherming tegen bepaalde ziekten ten gevolge van kudde-immuniteit is niet aanwezig wanneer in een samenleving veel mensen wonen die niet zijn ingeënt tegen deze bepaalde ziekte. B. De immunisatie tegen hepatitis B, die meteen postpartum plaatsvindt bij kinderen van Hbs Agpositieve moeders, is een actieve immunisatie. C. Het BMR vaccin is een ‘dood’ vaccin. D. Het vaccineren van jongetjes tegen rodehond is overbodig en wordt alleen gedaan om seksediscriminatie tegen te gaan. E. Onder passieve immunisatie wordt verstaan: het tijdelijk bieden van bescherming door toediening van antistoffen. TNO: Introductiecursus 2014-2015
F. Tot de leeftijd van zes weken heeft een baby veelal voldoende antistoffen tegen Hib- ziekten in het bloed.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 3 en 4 Ontwikkeling van 0 – 19 jaar en het ontwikkelingsonderzoek
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de normale ontwikkeling van een kind/jongere en de vier stadia daarin benoemen 2. de ontwikkeling van de zuigeling, peuter, kleuter, schoolkind verwoorden en aangeven hoe ouders te betrekken bij het volgen van het kind en aangeven 3. benoemen hoe de ontwikkeling van het kind te begeleiden 4. uitleggen hoe ontwikkelingsonderzoeken die in de JGZ gebruikt worden 5. het belang aangeven van uniforme registratie van het verloop van de ontwikkeling bij longitudinale begeleiding door de jeugdgezondheidszorg 6. aangeven hoe ouders gericht te verwijzen bij problemen in de ontwikkeling. Inhoud • doel van het Van Wiechen onderzoek • ontwikkelingsvelden van Gesell en hoe deze ontwikkelingsvelden binnen het Van Wiechen onderzoek geclusterd zijn • belang van tempo en kwaliteit bij de neurologische en overige Van Wiechen kenmerken • de P90 waarden en hoe de spreiding van de P90 waarden verandert met de leeftijd en de implicatie daarvan • de alarmsymptomen en de daarbij behorende acties • het verschil tussen alarmsymptomen en retardatiesymptomen • het belang van registratie van interactie en gedragstoestand • bevindingen op een correcte wijze registreren en interpreteren (toets taak voor Praktijkbegeleider) • de BF motoriektest voor de schoolleeftijd • verschillende fasen van de normale spraak/taalontwikkeling • voorwaarden voor een normale spraak/taalontwikkeling • minimum spreeknormen • verschil tussen een primaire en secundaire taalstoornis en gevolgen van een taalstoornis • de verschillende screeningsinstrumenten voor spraak/taal stoornissen die binnen de JGZ gebruikt worden en wanneer • wanneer een stotterend kind door te verwijzen • mondgewoonten in relatie tot de spraak/taalontwikkeling • ouders adviseren en zo nodig gericht verwijzen.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de webpagina’s en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Literatuur 1. Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel B • 7e druk Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7 Pag. 39 t/m 44 1.8 algemene ontwikkelingsgebieden Pag. 267 t/m 293 hoofdstuk 5 basisschoolperiode 4-12 t/m § 5.3 Pag. 333 t/m 347 Hoofdstuk 6 De adolescentieperiode t/m §6.3 2. Ontwikkelingsonderzoek in de Jeugdgezondheidszorg, Het Van Wiechenonderzoek en de Baecke Fassaert Motoriektest(BFM). Boek gelezen hebben aan het eind van de inwerkperiode. Voor BFM test hoofdstuk 13,14 +321-333 • • •
Website Kind en Taal http://kindentaal.logopedie.nl/ Vereniging van ouders: http://www.couveuseouders.nl/ TNO kenniscentrum prematuren: https://www.tno.nl/content.cfm?context=thema&content=prop_samenwerking&laag1=891&laa g2=902&laag3=69&item_id=220
Opdracht (facultatief) Breng indien mogelijk een casus mee met een ingevuld Van Wiechenschema of uitgeschreven op papier, waarvan je denkt dat anderen iets kunnen leren. Bijvoorbeeld van een prematuur, van een ‘slechte’ registratie, van een opvallend uitvallend kenmerk.
Aanbevolen literatuur en webpagina’s • Cd-rom van Wiechen onderzoek: o Van Wiechenonderzoek zuigeling, Van Wiechenonderzoek peuter -kleuter (uitgeverij Van Gorcum): bekijken in de inwerkperiode (kost ongeveer 3 uur). o Jeugdartsen 4-19 jaar krijgen uitleg over het onderzoek en hoeven deze CD’s niet te bekijken. • Screeningslijst stotteren. Informatie over stotteren voor ouders en kinderen: http://www.stotteren.nl/volwassenen/therapievormen/30-kinderen/voorouders/screeningslijst-voor-stotteren-sls/48-screeningslijst-voor-stotteren-sls.html • Thema spraaktaalontwikkeling http://www.ncj.nl/programmalijnkennis/themas/knooppunt/?dossid=23 • Digitaal platform taalproblemen: http://www.taalexpert.nl/ • Cd-rom voor basisschooldocenten: http://www.signaleraar.nl/ • Folders: http://www.logopedie.nl/site/brochures/
Opdrachten TNO: Introductiecursus 2014-2015
Ontwikkeling 4 – 19 jaar 1. Waarom is er een afzonderlijke versie van de ‘motoriektest voor kleuters’ voor jongens en meisjes? 2. Wat kan van een kind van 11 jaar groep 7 al verwacht worden aan zelfstandigheid wat betreft verzorging van eigen lijf, boodschappen doen, deelnemen aan in het verkeer, taakje uitvoeren thuis en logeren.
Spraaktaalontwikkeling 1. Benoem drie taalscreeningsinstrumenten en geef een korte beschrijving hiervan. 2. Welke vormen van stotteren kent u? Wanneer is het normaal en wanneer is doorverwijzen noodzakelijk? 3. Wat is mond-ademhalen en wat zijn de oorzaken en gevolgen? Welk advies geeft u aan ouders? 4. Benoem de minimum spreeknormen voor een 5 jarige.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Casus Ibrahim Ibrahim is een leerling van de school voor ZMLK te Hoogeveen. Hij is een jongen van een Turkse familie, geboren 27-07-1991, en bekend met se ziekte van Tay Sachs, een betahexosaminidase A deficiëntie door een genetisch defect met een progressief cerebraal destructief proces. Voorgeschiedenis Op 27-07-1991 wordt Ibrahim geboren, met 6wk wordt hij besneden. De functiemotorische ontwikkeling verloopt gemiddeld, los lopen met 13 mnd, zindelijk met 2½ - 3 jr, goede spraaktaalontwikkeling in eerste twee levensjaren. Heeft regelmatig bronchitis en is daarvoor bekend bij de kinderarts. De spraaktaalontwikkeling voor Nederlands blijft wat achter bij het Turks, thuis wordt Turks gesproken. Op 27-11-1995 wordt op verzoek van de basisschool de motoriek van Ibrahim beoordeeld door de jeugdarts. De leerkracht is opgevallen dat hij regelmatig valt, hij klimt en klautert echter goed. De jeugdarts merkt op dat hij bij motorische activiteiten als hinken, op hakken, op tenen lopen, veel meebewegingen heeft. 09-10-1996 De schoollogopediste stelt vast dat hij is gaan stotteren, niet spreekt in zinsvorm maar in telegramstijl. Er wordt contact opgenomen met de behandelende kinderarts en gemeld dat hij veel valt, zijn spraaktaal en motorische ontwikkeling blijft achter. De kinderarts verwijst naar de revalidatiearts. Op 21-11-1996 onderzoek door de revalidatiearts. De achterstand van motorische ontwikkeling wordt niet als ernstig beoordeeld, verdere observatie door ergotherapeut en logopedist wordt ingezet. In de zomervakantie is in Turkije een CT gemaakt waarop niets te zien valt. Op 27-11-1996 onderzoek groep 2 basisschool te Hoogeveen. De jeugdarts stelt vast dat de motorische ontwikkeling niet verbeterd is sinds het vorig onderzoek van november 1995. Hij heeft een ontwikkelingsachterstand, is druk, wordt snel bang, hij stottert, heeft een beperkte woordenschat, is bekend bij schoollogopedie, heeft toenemende moeite om met andere kinderen te spelen. Op 23-06-1997 bespreking zorgplatform, de ergotherapie is na 3 mnd gestaakt omdat er geen vooruitgang is, hij heeft wel logopedie. Ibrahim blijft onder controle van de kinderarts en de revalidatiearts. Hij wordt aangemeld voor de IOBK. Op 06-11-1997 onderzoek op de school voor IOBK,. Ibrahim is onder inmiddels onder controle van de kinderarts en revalidatiearts, heeft logopedie en ergotherapie. Na 3mnd is de ergotherapie gestaakt omdat er geen vooruitgang is. Thuis heeft hij vaker moeilijk gedrag, slecht luisteren, is druk. Heeft logopedie voor stotteren en taalachterstand, heeft woordvindproblemen. Op 16-03-1998 is een bespreking IOBK om de voortgang van Ibrahim te evalueren, plaatsing op een school voor MLK lijkt noodzakelijk. Op 08-10-1998 wordt Ibrahim als leerling van de school voor MLK besproken wegens twijfels aan zijn ontwikkelingsmogelijkheden. Bij een evaluatie van november 1998 blijkt dat hij een zeer grote taalontwikkelingsachterstand heeft, spreekt zeer traag, moeizaam en niet vloeiend. Hij heeft ernstige woordvind- problemen, uit zich in 2-3 woordzinnen, korte concentratie, sluit zich af, is onvoldoende communicatief. Op 09-12-1998 is een eerste contact met de school voor ZMLK. Op 13-10-1998 heeft hij onderzoeken bij de polikliniek kinderneurologie van het UMCG Groningen. Hij heeft een langzame spraak, beweegt traag en atactisch, heeft coördinatiestoornissen. Op 16-06TNO: Introductiecursus 2014-2015
1999 opname in de kinderkliniek van het UMCG Groningen ondermeer wordt een fibroblasten-kweek afgenomen voor klinisch genetisch onderzoek. Op 09-08-1999 wordt de ouders meegedeeld dat Ibrahim de ziekte van Tay Sachs heeft en worden de consequenties hiervan uitgelegd. Op 04-03-1999, op 14-11-2000 en 04-10-2002 zijn onderzoeken door de jeugdarts en worden zijn verlies van functiemotoriek en sociaal emotioneel functioneren steeds indrukwekkend zichtbaar. De gezichtscherpte kan in ‘99 gemeten worden met de Landoltkaart, in ‘00 kan dit niet meer worden afgenomen met de Landolt maar met de APK, de eenvoudige plaatjeskaart, en in ’02 met de Hyvärinen een methodiek met eenvoudige symboolnotaties die door Ibrahim niet benoemd maar aangewezen kunnen worden. Het gehoor gemeten met de audiometer is in ‘99 aanvankelijk goed, vervolgens in ‘00 voor de hoge frequenties vermindert en vervolgens in ‘02 niet meer te bepalen vanwege het moeilijk kunnen aangeven en aandachtsproblemen. Grote motoriek in ‘99 hinken rechts goed (>7stappen), links 3 stappen, in ‘00 achteruitgegaan met bdz 3 stappen, in ‘02 lukt het niet meer, ook niet met vasthouden. Fijne motoriek in ‘99 duimvingerbewegingen voldoende, in ‘00 langzaam en minder nauwkeurig, in ‘02 lukt het niet meer. Ruimtelijk inzicht R-Lherkennen in ‘99 2gd, 1ft, ‘00 2ft, 1gd, en in ‘02 niet gelukt. Vingers (5) op rug herkennen in ’99 3gd, 2ft, in ’00 3gd, 2ft, in ’02 niet gelukt, dat duidt op een stagnerende ontwikkeling en vervolgens een terugval. Dit geldt ook voor de onderdelen tactiele figuurtest, streep door balk trekken, stippen in cirkels zetten en figuren natekenen. Figuren natekenen in ’99 zijn 4 goed herkenbaar, in ’00 4 voldoende herkenbaar, in ’02 1 herkenbaar 3 met grove krassen. Ook aan de poppetjes die hij tekent in ’99, ’00, ’02 zijn steeds minder details te zien en maken zijn achteruitgang zichtbaar.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
TNO: Introductiecursus 2014-2015
TNO: Introductiecursus 2014-2015
TNO: Introductiecursus 2014-2015
TNO: Introductiecursus 2014-2015
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 5 Groei Steun- en bewegingsapparaat Groei Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de belangrijkste criteria van groei, c.q. wetmatigheden van de groei met betrekking tot de lengte gewicht en hoofdomtrek benoemen 2. de nieuwe groeidiagrammen 2010 beschrijven 3. de gegevens voortkomend uit leerdoel 1 interpreteren 4. de factoren die kunnen wijzen op een stoornis in de groei benoemen, zowel in lengte, gewicht als hoofdomtrek 5. de belangrijkste verwijscriteria benoemen 6. beschrijven hoe kinderen (ouders van kinderen/jongeren) met afwijkende groeigegevens gericht voorgelicht en zo nodig verwezen kunnen worden. Inhoud Leerdoel 1 • verloop van de gezonde en afwijkende groei en de groeicurve • genetische factoren (ouderlengte) • raciale factoren • prenatale en postnatale factoren • interne en externe factoren Leerdoel 2 • standaarddeviatie(score); casuïstiek over Target Leerdoel 3 • onverklaarbare afwijkingen van de groei • anamnese en lichamelijk onderzoek Leerdoel 4 • meest recente landelijk vastgestelde criteria kleine lichaamslengte Leerdoel 5 • verwijzen naar de huisarts en overdracht naar 4-19 • follow-up en informatie bij de verwijzing
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Steun- en bewegingsapparaat Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de anamnese en het lichamelijk onderzoek van het steun- en bewegingsapparaat beschrijven 2. aangeven hoe ouders gericht te adviseren bij afwijkingen aan het steun- en bewegingsapparaat 3. de verwijscriteria bij afwijkingen aan steun- en bewegingsapparaat benoemen Inhoud Dysplastische heupontwikkeling • incidentie/prevalentie • predisponerende factoren • onderzoeksmethode: combinatie van screening en monitoring Schedelvormafwijkingen • definitie • incidentie/prevalentie plagiocephalie • voorkeurshouding • anamnese en onderzoek Wervelkolom en extremiteiten • inspectie houding • statische en dynamische functie houding o kyfotische houding o lordotische houding en overstrekbaarheid o scoliose • beenlengteverschil • standafwijkingen knieën • aantal afwijkingen wervelkolom en extremiteiten. Voorbereidende opdracht Groei en Steun en bewegingsapparaat Bestudeer de literatuur en de boeken en formuleer eventuele leervragen die u uiterlijk drie dagen voor de onderwijsdag naar de docent(en) mailt.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Literatuur 1. Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel B 7e druk Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7 • Pag. 18-33 § 1.5 Groei • Pag. 167-170 § 3.5.1 groeistoornissen • Pag. 219-221 § 4.2.1 lichamelijke groei en ontwikkeling (1-4 jaar) • Pag. 270-273 § 5.2.1 lichamelijke groei (4-12 jaar) • Pag. 298-304 § 5.5.2 groeiafwijkingen (4-12 jaar) • Pag. 335-340 § 6.2.1 lichamelijke groei en ontwikkeling (12-19 jaar) 2. Handleiding groeidiagrammen Auteur: H. Talma; ISBN:9789059863477 3. Boek Pluis of Niet Pluis 11de druk, Auteur: Prof. Dr. Visser, Jan Douwes; ISBN 9789080333055 4. JGZ-richtlijn Preventie, signalering en aanpak van voorkeurshouding en schedelvervorming http://www.ncj.nl/onderwerpen/191/overzicht-richtlijnen
Aanbevolen websites • www.tno.nl (zoek: TNO-PDF Groeidiagrammen) • https://www.ncj.nl/programmalijn-kennis/overzicht-landelijkedocumenten/richtlijn/?item=90 (LESA DHO) • https://www.ncj.nl/programmalijn-kennis/overzicht-landelijkedocumenten/richtlijn/?item=86 (LESA kleine lengte) • http://www.borstvoeding.com/groeicurve/ • www.groeistichting.nl • www.laposa.nl • http://scoliose4you.nl/ • http://www.scoliose.nl/ • http://www.heupafwijkingen.nl/
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 6 Voeding, voedselovergevoeligheid en overgewicht Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de belangrijkste vuistregels van borstvoeding benoemen 2. de verschillende soorten kunstvoeding benoemen en toepassen 3. een hulpvraag bij leeftijd gerelateerde voedingsproblemen verhelderen en waar nodig aanvullende informatie geven 4. de standaard voedselovergevoeligheid gebruiken 5. de definitie, risico’s van overgewicht en obesitas benoemen 6. een haalbaar veranderplan opstellen met een gecombineerde leefstijl aanpak volgens het Overbruggingsplan Overgewicht. Inhoud • Borstvoeding: groei, contra-indicaties, problemen, werken en borstvoeding • Kunstvoeding hoeveelheid, bereiding en problemen • Bijvoeding • Voeding kinderen 1 tot 19 jaar • Preventie en diagnostiek van voedselovergevoeligheid • Overgewicht en obesitas: risico’s, risicogroepen, meetinstrumenten, interpreteren gegevens, primaire en secundaire preventie.
Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de webpagina’s en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Literatuur 1. Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel B a. 7e druk Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7 Pag. 156-167: § 3.4.1 voeding • Borstvoedingsrichtlijn van uw organisatie • JGZ richtlijn Overgewicht: www.ncj.nl richtlijnen U kunt de volgende documenten downloaden: • JGZ richtlijn voeding en eetgedrag www.ncj.nl kennis, richtlijnen • JGZ richtlijn voedselovergevoeligheid www.ncj.nl kennis, richtlijnen
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Aanbevolen websites • E-learning kunstvoeding: http://www.voedingscentrum.nl/professionals/kindervoeding-0-4jaar/borstvoeding/e-learning-kunstvoeding.aspx • De gezonde schoolkantine http://gezondeschoolkantine.voedingscentrum.nl/nl.aspx • www.borstvoeding.nl • www.borstvoeding.com www.babyvoedingchecker.nl • http://www.ncj.nl • http://groeiweb.pgdata.nl/groeiweb_ouder/calculator.asp: groeicalculator voor ouders • http://www.dickhoffdesign.com/bmi/ : Test je gewicht voor jongeren en ouders
Opdrachten (Antwoorden maximaal één A-4, in eigen woorden!) 1. Welke zijn de evidence based voordelen van borstvoeding voor moeder en kind? 2. Noem 3 problemen die u kunt tegenkomen bij borstvoeding? 3. Wat zijn de verschillen tussen opvolgmelk en koemelk? Tot welke leeftijd is het geven van opvolgmelk zinvol. Geef 3 argumenten waarom. 4. Je krijgt op je spreekuur een puber die vertelt dat hij het eten thuis niet lekker vindt. Hij vertelt dat hij in de pauze op school naar het winkelcentrum gaat en daar zijn eten koopt. Hij komt bij je i.v.m. geconstateerd overgewicht. Welke websites zou je hem aanraden? 5. Ergens tussen 4 en 6 maanden is een zuigeling eraan toe om te starten met vast voedsel. Benoem 3 redenen waarop je kunt vaststellen dat een zuigeling toe is aan vast voedsel. Benoem 3 redenen om eerder (rond 4 maanden) te starten met vast voedsel, benoem 2 redenen waarom je later (rond 6 maanden) zou starten met vast voedsel.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 7 Gehoor: JGZ-richtlijn vroegtijdige opsporing van gehoorstoornissen 0-19 jaar
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. werken volgens de JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing gehoorstoornissen op de basisschoolleeftijd (toets moment voor de opleider/ arts gedelegeerde taken) 2. de verschillende methoden voor gehooronderzoek benoemen 3. de werkwijze voor neonatale gehoor screening benoemen de belangrijkste oorzaken en gevolgen benoemen van gehoorstoornissen 4. de belangrijkste KNO problemen en bovenste luchtwegproblemen bij kinderen benoemen 5. een kind met gehoorstoornissen gericht vervolgen of verwijzen (toets moment opleider/ arts gedelegeerde taken). Inhoud • methode voor gehooronderzoek: OAE, AABR, tympanometrie en audiometrie, achtergrond en werkwijze • werkwijze neonatale screening • gehoorstoornissen en KNO problemen • vervolg- en verwijsmogelijkheden. Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de websites Literatuur 1. Nederlands leerboek Jeugdgezondheidszorg deel B • 7e druk, Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7 Pag. 139-140 het gehoor Pag. 182 het gehoor(aandoeningen van de zintuigen) Pag. 276-277 gehoor en toonaudiometrie (4-12 jaar) Pag. 354-357 §6.5.3 problemen met het gehoor (12-19 jaar) 2. JGZ Richtlijn “Vroegtijdige Opsporing van gehoorstoornissen 0-19 jaar” http://www.ncj.nl/programmalijn-kennis/richtlijnen/overzicht-richtlijnen
Meer informatie vindt u op o.a. de volgende websites www.nsdsk.nl www.fenac.nl
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 7 Visus: JGZ-richtlijn Opsporing visuele stoornissen 0 - 19 jaar Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. werken volgens de JGZ richtlijn opsporing visuele stoornissen (toets moment voor de opleider/arts met gedelegeerde taken) 2. de onderdelen van het gestandaardiseerde oogonderzoek volgens de VOV methode benoemen en de uitkomsten van het onderzoek interpreteren 3. aangeven op welke leeftijden de gestandaardiseerde bepaling van VOV en gezichtsscherpte (voorwaarden en uitvoer) worden uitgevoerd 4. de meest voorkomende visuele stoornissen herkennen 5. een kind bij verdenking op een visuele stoornis gericht vervolgen of verwijzen (toets moment opleider/arts met gedelegeerde taken). Inhoud • • • • • •
‘gestandaardiseerd’ opsporen opsporingsmethoden bepalen gezichtsscherpte en VOV de onderdelen van de VOV methode de verschillende leeftijden de meest voorkomende oogafwijkingen vervolg- en verwijsmogelijkheden
Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de websites en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Literatuur • JGZ richtlijn Opsporing visuele stoornissen 0-19 http://www.ncj.nl/programmalijnkennis/richtlijnen/overzicht-richtlijnen • LESA visuele stoornissen, landelijke werkdocumenten www.ncj.nl
Opdrachten 1. Scheelzien is één van de oorzaken van amblyopie bij kinderen: welke vorm van scheelzien (minimaal 2) kent u - en beschrijf - het resultaat van het onderzoek naar de oogstand bij al deze vormen. 2. Noem andere oorzaken van amblyopie bij kinderen en leg uit waarom het belangrijk is op jonge leeftijd te onderzoeken of er sprake is van amblyopie. 3. Wat zijn de voordelen van de Landolt C–kaart ten opzichte van de APK-TOV bij het visusonderzoek op de leeftijd van 4 jaar. TNO: Introductiecursus 2014-2015
4. Wat is de reden voor het niet meer standaard screenen op de basisschoolleeftijd (groep 7), terwijl op deze leeftijd juist veel kinderen een bril moeten gaan dragen? Beschrijf uw visie op deze beslissing.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 8 Psychosociale ontwikkeling en faseproblematiek
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de normale fasen benoemen in de psychosociale ontwikkeling van kinderen van 0-19 jaar 2. de belangrijkste ontwikkelingsopgaven van kinderen van 0-19 jaar benoemen 3. belangrijkstee opvoedingstaken van de ouders benoemen 4. aangeven hoe te adviseren over de meest voorkomende fase gebonden gedragsproblemen en de daarbij horende opvoedingsvragen 5. aangeven hoe te differentiëren tussen normale en pathologische faseproblematiek 6. aangeven hoe te adviseren over externe hulp in geval van pathologische faseproblematiek. Inhoud • opvoeding: belang van de gezinssituatie voor een veilige, structuur biedende en stimulerende omgeving voor de ontwikkeling van het kind • basiskennis normale ontwikkeling: psychosociaal, persoonlijkheid en sociaal • basiskennis opvoedingsvragen: o 0 – 4 jarigen: eenkennigheid, scheidingsangst en koppigheid o schoolkinderen: zindelijkheid, angsten, omgaan met leeftijdgenoten, leerproblemen, druk gedrag o pubers: identiteitsproblematiek, verslaving, seksualiteit, experimenteren en stemming schommelingen, zelfredzaamheid o evidence based opvoedingsprogramma’s • fase problematiek: excessief huilgedrag (en het ‘shaken baby syndrome’ in relatie hiermee), driftbuien, niet eten, conflicten en ruzies, slapen • basiskennis hechting • rol van de jeugdarts binnen de opvoedingsondersteuning.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de webpagina’s en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Literatuur 1. Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel B 7e druk, Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7 • Pag. 137-143 §3.2.3 psychosociale ontwikkeling • Pag. 195-196 §3.5.11 baby’s die veel huilen • Pag. 226-228 §4.2.5 emotionele ontwikkeling • Pag. 228-229 §4.2.6 slaapgedrag 1-4 jaar • Pag. 253-254 §4.5.6 slaapproblemen 1-4 jaar • Pag. 323-324 slaapproblemen en-stoornissen 4-12 jaar • Pag. 288-290 §5.2.6 en §5.2.7 sociaal-emotionele ontwikkeling • Pag. 341-344 §6.2.3 psychosociale ontwikkelingsaspecten van de adolescent 12-19 jaar. 2. Richtlijn opvoedingsondersteuning Samenvatting, kaart 1 en kaart2 www.ncj.nl Aanbevolen websites en literatuur • www.nji.nl : expertisecentrum voor jeugd en opvoeding. • www.ncj.nl, volledige Richtlijn Opvoedingsondersteuning • Opvoedingsproblemen 0-4, M.M.W. Oosterhof-Van Der Poel, ISBN 9789023232025 • Opvoedingsvragen 4-12, M.M.W. Oosterhof-Van Der Poel, ISBN 9789023240099 • Als we nu weer eens gewoon gingen opvoeden, Gitty Feddema &Aletta Wagenaar, ISBN 9789049106591. Opdrachten Ouders zoeken het antwoord op hun vragen over opvoeding vaak op internet. 1. Zoek op internet naar sites waar ouders informatie over opvoeding kunnen opzoeken. Noem 3 sites. Wat vind je van deze sites en onderbouw met argumenten. 2. Welke interventies of programma’s op het gebied van gezin en opvoeding worden bij de organisatie waar je werkt gebruikt? Ga na of het programma of de interventie bewezen effectief is. Raadpleeg hiervoor www.nji.nl 3. Welke vragenlijsten worden bij jo uw organisatie gebruikt? 4. Casus: mevrouw X komt op je spreekuur. Zij heeft een zoon van 2 jaar en een zoon van 8 maanden. Zij vertelt je dat haar kinderen om 10 uur in de avond naar bed gaan. Haar buurvrouw heeft haar gezegd dat het niet goed is voor de kinderen. Op je vraag of zij het zelf een probleem vindt, krijg je het antwoord dat zij het gezellig vindt. Zij werkt de hele dag en ziet dan in de avond haar kinderen wat langer. Vraag: Wat vind je er van dat de kinderen om 10 uur naar bed gaan? Wat ga je met de moeder bespreken?
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 9 Zorgsystemen en tweede milieu Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist 1. aangeven wat een zorgsysteem is en het doel en de functie van de jeugdgezondheidszorg in relatie tot het 2e milieu 2. de juiste inschatting maken van draagkracht en draaglast 3. de belangrijkste aandachtspunten benoemen bij overdracht van een kind van het ene JGZ team naar het andere JGZ team : integrale JGZ 4. de verschillende onderwijsvormen benoemen in het basis en voortgezet onderwijs 5. aangegeven welke zorgstructuren er op de basisschool, het voorgezet onderwijs en het speciaal onderwijs bestaan. Inhoud • de redenen voor een vervroegd consult of extra zorg van de jeugdarts 4-19jr. • basis- en speciaal onderwijs, clusterscholen • de rol van de jeugdgezondheidszorg op de basisschool, het voorgezet onderwijs en het speciaal onderwijs • het balansmodel van Bakker • de systematiek en de methodische aanpak van leer- en gedragsproblemen • de bijdrage van de schoolbegeleidingsdienst, het schoolmaatschappelijk werk, Bureau jeugdzorg en Mee bij de begeleiding van het schoolkind met problematiek en de rol die de jeugdarts daarbij heeft (ketenzorg).
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Voorbereiding Lezen van de literatuur en webpagina’s. a. Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel A en B 7e druk van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7 • Pag. 326-329 gedragsstoornissen, ADHD, pesten, het zorgsysteem • Pag. 411-432 §7.3 kinderen met beperkingen • Pag. 432-440 §7.4 kinderen met psychische problemen 1. Standpunt jeugdgezondheidszorg in het speciaal onderwijs te vinden op de NCJsite http://www.ncj.nl/bibliotheek/richtlijnen/details/75/standpunt-jeugdgezondheidszorg-in-hetspeciaal-onderwijs: de pagina’s 10-23 2. Webpagina’s met informatie over ADHD, PDD-NOS, dyslexie, autisme, ODD, angststoornis, NLD, enz. a. www.balansdigitaal.nl b. www.kenniscentrum-kjp.nl c. www.nji.nl >thema: interventies Opdracht : Leer en gedragsproblemen Van u wordt verwacht dat u de onderstaande opdracht thuis uitwerkt en een print hiervan meeneemt naar de onderwijsdag. 1) Voor jeugdartsen 0-12:Werk een eigen casus uit aan de hand van het Balansmodel van Bakker. Dit moet een casus zijn waarbij gedrags- en of leerproblemen spelen. Gebruik daarbij ook de links van de literatuurlijst en ook www.positiefopvoeden.nl. 2)Voor jeugdartsen 12-19 maken een casus met ziekteverzuim. Werk de casus uit met behulp van het Lalonde model: http://www.regionaalkompas.nl/zaanstreek-waterland/thema-s/overgewicht/model-van-lalonde/ (http://www.nji.nl/nl/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/MZL-Medische-AdviseringZiek-gemelde-Leerling ) en kijk ook naar informatie over M@ZL De casussen zullen op de onderwijsdag worden besproken. Het is daarbij makkelijk als je ook toegang hebt tot je eigen DD JGZ
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Balansmodel
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Achtergrond van het balansmodel Opvoeding kan worden gezien als een transactioneel proces, waarin ouders en kinderen elkaar wederzijds beïnvloeden in relatie met de specifieke omgeving van het gezin. Zowel kindfactoren, ouderfactoren als omgevingsfactoren hebben invloed op dit proces. Niet zelden zullen er factoren zijn die de opvoeding kunnen bedreigen, deze kunnen hun oorsprong vinden in het kind zelf, de ouder(s) of de omgeving. Dergelijke factoren maken het leven complex en vragen derhalve extra energie om de opvoeding toch op het goede spoor te houden. Men spreekt in dit geval van risicofactoren. Risicofactoren zijn dus variabelen die de kans op het ontstaan van problemen verhogen. Factoren die de opvoeding daarentegen goed laten verlopen, kunnen hun oorsprong vinden in het kind zelf, de ouder(s) of de omgeving. In dit onderzoek noemen wij dit beschermende (protectieve) factoren. Om zinvolle uitspraken te kunnen doen over de invloed van risicofactoren en beschermende factoren, moet onderscheid worden gemaakt tussen factoren op micro-, meso- en macroniveau. Op het microniveau gaat het om ouder-, kind- en gezinsfactoren. Eigenschappen van de ouder(s), het kind en het gezinssysteem (opvoeding en gezinsinteracties) staan hier centraal. Op het mesoniveau worden sociale factoren, gezin- en buurtfactoren onderscheiden. Hierbij kan worden gedacht aan het sociale netwerk, sociale bindingen (bijvoorbeeld de school) en de kwaliteit van de buurt (sociale buurtcohesie). In het algemeen kunnen deze factoren als steunend beschouwd worden. Op het macroniveau tenslotte bevinden zich de maatschappelijke achtergrondfactoren. De culturele achtergrond en sociaal-economische positie (opleiding, werk, inkomen enz.) spelen hier een rol, het gaat hier dus om maatschappelijke en culturele condities die het gezinsleven bepalen. Sociale steun is hierbij een belangrijke beschermende factor. Sociale en maatschappelijke omgevingsfactoren hebben een sterke invloed op condities waarbinnen de opvoeding plaatsvindt. Het balansmodel geeft dit samenspel op alle drie niveaus weer. De aanwezigheid van een enkele risicofactor zal weinig invloed hebben op de kwaliteit van de opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Ieder individu krijgt immers te maken met bepaalde risicofactoren en beschermende factoren, die onderling op elkaar inwerken. Er ontstaan problemen als de risicofactoren zich opstapelen (cumuleren) en de beschermende factoren niet. Hoewel het in alle milieus voorkomt dat problemen zich opstapelen, is er een samenhang tussen (zwakke) maatschappelijke positie en risicocumulatie. Onderzoeken naar risicofactoren laten zien dat, gemiddeld genomen, het aantal risicofactoren een grotere voorspellende waarde heeft voor het slagen of mislukken van de opvoeding dan de zwaarte van specifieke (risico)factoren. De veronderstelling is dat als men een goed zicht heeft op de risicofactoren in een concrete situatie, problemen kunnen worden voorspeld. Dit geldt echter niet zondermeer: risicofactoren zijn op zich geen goede voorspellers van problemen en risicofactoren hebben vooral een negatief effect als ze cumuleren. Naarmate het aantal problemen en stressfactoren toeneemt, neemt de draagkracht van ouders om deze problemen zelf aan te kunnen evenredig af. (Hierop zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld in geval van ernstig lichamelijk en/of psychisch disfunctioneren).
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Gezinnen met meervoudige risicofactoren zijn op de drie verschillende niveaus bijzonder kwetsbaar en lopen extra kans op opvoeding- of ontwikkelingsproblemen. De verschillende factoren kunnen elkaar in principe versterken of verzwakken. Zo is uit onderzoek gebleken dat de invloed van risicofactoren gereduceerd kan worden indien er sprake is van beschermende factoren in de omgeving van het kind. De meest beschermende factor is in dit verband de sociale steun. Een risicofactor op het ene niveau hoeft niet noodzakelijk door een beschermende factor op hetzelfde niveau te worden gecompenseerd: beschermende factoren op het macroniveau kunnen bijvoorbeeld tegenwicht bieden tegen bedreigende factoren op mesoniveau. Een cumulatie van risicofactoren moet worden gecompenseerd door een cumulatie van beschermende factoren. Om de wisselwerking tussen beschermende en risicofactoren, tussen individuele ontwikkeling en sociale omgeving en tussen de verschillende socialisatiemilieus in kaart te brengen, kunnen de begrippen draagkracht en draaglast worden gebruikt. Draagkracht is het geheel van competenties en beschermende factoren waarmee ouders en kinderen de draaglast het hoofd bieden. Draaglast is het geheel van taken dat ouders en kinderen te vervullen hebben (voorzien in de primaire levensbehoeften en materiële behoeften, huishoudelijke en maatschappelijke taken, opvoeding enz.). De verhouding tussen draagkracht en draaglast bepaalt of ouders de opvoeding daadwerkelijk ‘aankunnen’. De verhouding tussen draagkracht en draaglast wordt in het balansmodel bepaald door twee assen: 1. Levenstaken en vaardigheden: het relatieve evenwicht tussen de ontwikkeling- en levenstaken waarvoor kinderen en ouders zich gesteld zien en de vaardigheden en condities die hen in staat stellen deze taken te vervullen. Op verschillende terreinen hebben ouders levenstaken te verrichten. Opvoeding hangt dan ook samen met het gedrag van ouders in de dagelijkse omgang met hun kind. Ondanks dat de gedragingen van ouder ten opzichte van de kinderen zeer divers zijn, kan opvoedingsgedrag getypeerd worden met behulp van twee centrale dimensies, namelijk ondersteuning en controle. Deze twee dimensies sluiten tevens aan bij de levenstaken die ouders dienen te vervullen. Ten eerste het bieden van een verzorgende en beschermende omgeving waarin het kind zich kan ontwikkelend en ten tweede overdracht van kennis, waarden en normen en het bieden van structuur. De afzonderlijke gedragingen van ouders in uiteenlopende opvoedingssituaties kunnen dan worden opgevat als een specifieke invullen van deze twee dimensies. De eerste dimensie ondersteuning, verwijst naar gedrag dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en op fysiek en emotioneel welzijn van het kind is gericht, waardoor het kind zich begrepen en geaccepteerd voelt. De tweede dimensie, controle, verwijst naar gedrag van de ouder dat er op gericht is het gedrag van het kind te reguleren. 2. Risico- en beschermende factoren: het evenwicht tussen ‘normale’ draaglast en draagkracht kan extra onder druk komen te staan. Het betreft hier alle factoren die de draaglast vergroten en factoren die de draagkracht versterken. De factoren ‘wegen’ niet alle even zwaar
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Casus Martijn, 3 jaar 9 maanden Martijn is de oudste uit een gezin van 2 kinderen. Het is een gezond, zeer levendig kind, hij zit nooit stil, reageert op alles, klimt overal op en in. De ‘mijlpalen’ waren op tijd (van Wiechen ontwikkelingsonderzoek). Martijn is nog niet volledig zindelijk, enuresis nocturna en af een toe een ongelukje…. De ouders maken zich zorgen over het slechte luisteren en gehoorzamen van Martijn, Jeroen van 1 jaar en 11 maanden is veel rustiger. Beide ouders werken. Moeder werkt 4 dagen. De kinderen gaan 4 dagen naar een Kinderdagverblijf in de buurt. Martijn heeft weinig vriendjes lijkt het. Hij speelt (te) veel de baas? en verstoort het spel van anderen. De ouders van moeder zijn beide jong overleden. De ouders van vader wonen in een ander deel van het land. Vader (enig kind) is iets ouder en vindt dat kinderen vooral niet lastig moeten zijn. Hij is beroepsmilitair en is in het verleden uitgezonden voor een missie. De familie woont in een klein dorp op de Veluwe waar iedereen elkaar kent. Zij wonen hier sinds kort.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 10 Genitale en seksuele ontwikkeling
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de meest voorkomende afwijkingen aan het uitwendig mannelijk en vrouwelijk genitaal beschrijven 2. aangeven wanneer verwijzen noodzakelijk is 3. het onderscheid tussen normaal seksueel gedrag en zorgelijk seksueel gedrag aangeven 4. de meest voorkomende SOA benoemen 5. het begrip ‘loverboy’ en de signalen bij meisjes die wijzen op ‘loverboy’ beïnvloeding beschrijven 6. aangeven welke hulpverlening mogelijk is in geval van ‘loverboy’ beïnvloeding. Inhoud • • • •
afwijkingen en verwijzen normaal- en zorgelijk seksueel gedrag op de verschillende leeftijden SOA begrip loverboy, de signalen beïnvloeding en hulpverlening
Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de websites en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Websites/Literatuur 1. https://www.ncj.nl/programmalijnkennis/themas/knooppunt/artikel/?artid=119&dossid=34 (gespreksprotocol meisjesbesnijdenis, pag.23-35) 2. http://vgv.ggd.nl/ Aanbevolen • Sanderijn van der Doef, o.a. Het puberboek of Kleine mensen, grote gevoelens • Martine Delfos, o.a. Dat nare gevoel (indien verkrijgbaar bij eigen werkgever) • www.sense.info • http://www.ppsi.nl/home informatiebladen> seksueel gedrag op de basisschool
Opdracht Op http://vgv.ggd.nl/ vindt u e-learning over het onderwerp. Van u wordt verwacht deze opdracht te maken (duur 2 uur). Voer uw BIG nummer in om te registeren.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 10 Kindermishandeling
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de definitie van kindermishandeling benoemen 2. de verschillende vormen van kindermishandeling benoemen 3. de risicofactoren voor kindermishandeling benoemen op kind-, ouder-, en omgevingsniveau 4. de vijf stappen benoemen die bij het vermoeden van kindermishandeling doorlopen moeten worden ( relatie VIR) 5. de functie en werkwijze van de meld code KNMG benoemen 6. kindermishandeling signaleren aan de hand van casuïstiek. Inhoud • wat verstaat de individuele deelnemer onder kindermishandeling en de invloed van cultuur • vormen • prevalentie • kind, ouder en omgeving • signalen • 5 stappen • vormen van huiselijk geweld • KNMG meld code. NB Shaken baby syndroom: wordt besproken bij de lessen over huilgedrag in dagdeel 8.
Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de websites en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Websites/literatuur 1. Protocol kindermishandeling van de eigen organisatie. 2. www.ncj.nl -JGZ richtlijn secundaire preventie kindermishandeling 3. http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/61650/Meldcodekindermishandeling-en-huiselijk-geweld-2014.htm De KNMG meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld en het bijbehorende stappenplan 4. http://medischcontact.artsennet.nl/Kennis-1/MedischContacttv/kindermishandeling.htm
Aanbevolen websites http://www.watkanikdoen.nl/?wt.srch=1&wt.mc_id=adwords&adid=5510545369&campaign=AMK& adgroup=content&keyword=kindermishandeling (filmpjes) TNO: Introductiecursus 2014-2015
Opdracht Werk de casus uit, ga als volgt te werk: • Noteer de antwoorden. • Formuleer eventuele vragen die je wilt stellen ter verduidelijking. Casus De jeugdverpleegkundige (JV) vertelt u, de jeugdarts, dat ze is gebeld door het ziekenhuis waar Mevrouw G. is bevallen. Mevrouw G. is een alleenstaande moeder van 41 jaar. Mevrouw G. heeft een zoon van 19 als T geboren wordt. De baby is geboren na een zwangerschap van 40 weken. Tijdens de zwangerschap had de moeder al geen contact meer met de vader van T. Moeder heeft veel rugklachten. Het ziekenhuis heeft de psycholoog in consult gevraagd, men maakt zich ernstig zorgen over de moeder - kind relatie. Moeder lijkt apathisch. Zij gaat morgen naar huis en men wil dat de jeugdverpleegkundige eerst op huisbezoek gaat voordat de baby naar huis komt. 1. Waar denk je aan bij het lezen van deze casus? Wat is de meest waarschijnlijke differentiaal diagnose? 2. Wat is je kennis bij dit onderwerp ten aanzien van: herkenning, interventie, advisering. 3. Heb je voldoende kennis/ informatie om pluis en niet pluis te kunnen onderscheiden? 4. Ben je op de hoogte van actuele ontwikkelingen en welke zijn dat dan? 5. Zijn er instrumenten, methodieken, richtlijnen, die je kan gebruiken? 6. Zijn er in je omgeving instanties die zich bezig houden met dit probleem (sociale kaart)?
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Toets VGV Voornaam
Achternaam
E.mail
Score:
Datum:
IP:
1
Welke van de onderstaande beschrijvingen vallen onder een van de typen. Prik of sneetje in de(voorhuid) clitoris of labia Labia correcties en reconstructies Verwijdering voorhuid van de clitoris en/of deel of gehele clitoris Piercing cosmetisch Verwijdering clitoris, kleine schaamlippen en delen van de grote schaamlippen Vernauwing van de vagina door introductie kruiden of corrosiva
2
Het gespreksprotocol meisjesbesnijdenis heeft tot doel? Opsporen van “uitvoerenden” van meisjesbesnijdenis TNO: Introductiecursus 2014-2015
Bieden van handvatten voor het voeren van het gesprek over meisjesbesnijdenis Primaire preventie van meisjesbesnijdenis Behandelen van besneden meisjes Secundaire preventie Instellen strafvervolging 3
Van primaire preventie in het kader van meisjesbesnijdenis spreken we: Bij het voorkomen van meisjesbesnijdenis door gedragsverandering Bij het voorkomen van meisjesbesnijdenis als gevolg van het wettelijk verbod als gevolg van het niet beschikbaar zijn van voorzieningen als gevolg van het niet beschikbaar zijn van voorzieningen Bij het voorkomen van meisjesbesnijdenis ongeacht de reden
4
Een van de uitgangspunten van het gespreksprotocol meisjesbesnijdenis is het uitdragen van een eenduidige boodschap. Deze boodschap omvat de volgende onderdelen. Meerdere antwoorden zijn correct Het is in Nederland bij de wet verboden Het wordt niet gezien als een vorm van kindermishandeling Alle vormen van meisjesbesnijdenis zijn bij de wet verboden Een kind heeft geen rechten Ouders mogen de lichamelijke integriteit van een kind aantasten Meisjesbesnijdenis kent gezondheidsrisico’s
5
Meisjesbesnijdenis wordt voorgeschreven door de Koran Juist Onjuist
TNO: Introductiecursus 2014-2015
6
Een belangrijke reden voor ouders om een meisje te besnijden is het beschermen van de maagdelijkheid om haar huwelijkskansen te vergroten. Juist Onjuist 7
Vrouwen die besneden zijn, zijn over het algemeen op de hoogte dat klachten die zij hebben, veroorzaakt kunnen worden door de besnijdenis Juist Onjuist
8
De gezondheidsrisico’s op langere termijn zijn: Meerdere correcte antwoorden zijn mogelijk Komen altijd bij besneden vrouwen/meisjes voor Menstruatie klachten Plassen gaat moeilijk Chronische buikklachten Niet afhankelijk van de vorm van besnijdenis Onvruchtbaarheid
9
In het dossier noteer je? Meerdere antwoorden mogelijk Noteer je alleen bevindingen onder rubriek 19 Moeder is besneden Je zegt niet tegen de moeder wat je noteert
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Je noteert het ingeschatte risico van besnijdenis voor dit meisje Acties, zoals voorlichting middels folder worden genoteerd Melden bij het AMK doe je bij reëel risico op besnijdenis
10
In Nederland is meisjesbesnijdenis bij de wet verboden. Onder de wet valt: Incisie (sunna ) mag wel In het buitenland uitgevoerde besnijdenis is altijd strafbaar “Uitvoerders” van in Nederland verrichte besnijdenis zijn strafbaar De wet staat verplichte controle toe
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 11 JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen 0-19 jaar
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de rol van de JGZ benoemen bij het opsporen van congenitale hartaandoeningen volgens de JGZ-richtlijn Vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen 0-19 jaar 2. de meest voorkomende hartafwijkingen benoemen/herkennen (in iefensituaties) die op zuigelingenleeftijd gediagnosticeerd kunnen worden 3. het onderscheid beschrijven/maken (in oefensituaties) tussen onschuldige en pathologische bevindingen bij het onderzoek naar het hart 4. beschrijven hoe te interveniëren bij vermoeden van acuut bedreigende congenitale hartafwijkingen. Inhoud • JGZ-richtlijn vroegtijdige opsporing aangeboren hartafwijkingen 0-19 jaar • Fysiologische en pathologische geruisen van het hart • Werkwijze bij een vermoeden van acuut bedreigende congenitale hartafwijkingen. Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de websites en maken van de opdrachten. Van u wordt verwacht dat u de opdrachten uiterlijk 3 dagen voor de cursusdag naar de docent mailt. Website/literatuur • www.ncj.nl (Richtlijn vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen)
Aanbevolen activiteit/training • Beluisteren van hartgeruisen op de cd-rom Harttonen. Uw organisatie heeft hiervan een exemplaar. De cd-rom is ook te bestellen via het secretariaat van het UMC in Groningen: afdeling Kindercardiologie, telefoon 050-3612800. Kosten EUR 10, -. Informatieve websites • www.auscultation.com • www.wilkes.med.ucla.edu
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Opdrachten Casus Mark Mark is het derde kind uit het gezin. Hij is bij 41.6 weken geboren met een gewicht van 4000 gram. Als hij 4 weken oud is komt hij voor de eerste maal op het consultatiebureau. Hij weegt 4160 gram. Hij krijgt borstvoeding en drinkt daarbij krachtig maar kortdurend. Hij spuugt niet en hij transpireert niet. Hij is iets verkouden maar hoest niet en hij is volgens moeder niet benauwd. Defecatie en mictie zijn normaal. Moeder vertelt dat Mark moeite heeft om op temperatuur te blijven. De huisarts heeft hem om deze reden onderzocht (leeftijd 2 weken), maar vond geen afwijkingen. Wel vond hij dat Mark bleek zag. Vraag 1 Bevat deze anamnese gegevens die kunnen wijzen op een aangeboren hartafwijking? Zo ja, welke? Bij onderzoek wordt een grauwe neonaat gezien met een gemarmerde huid. Hij reageert alert en goed op prikkels. Hij heeft tachypnoe. Als hij begint te huilen loopt hij blauw aan met centrale cyanose. Thorax: longen beiderzijds VAG ; hart systolische souffle. Abdomen: normale peristaltiek, lever 3 cm palpabel, milt niet vergroot. Pulsaties arteria femoralis beiderzijds nauwelijks palpabel. Vraag 2 Bevatten inspectie en onderzoek bevindingen die kunnen wijzen op een aangeboren hartgebrek? Zo ja, welke? Benoem de alarmsymptomen die kunnen wijzen op inspanningsintolerantie op verschillende leeftijden: in het 1e jaar, 2e tot 4e jaar, > 4 jaar. Vraag 3 Hoe kun je pathologische hartgeruisen onderscheiden van onschuldige hartgeruisen? Vraag 4 Welke alarmsymptomen kun je benoemen die wijzen op een acuut bedreigende hartafwijking?
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 11 Huidproblemen
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de belangrijkste huidafwijkingen bij kinderen, die gediagnosticeerd kunnen worden, herkennen 2. aangeven welke afwijkingen direct verwezen dienen te worden 3. beschrijven hoe ouders/ verzorgers te adviseren over huidafwijkingen, die eenvoudig verholpen kunnen worden. Inhoud • huidafwijkingen 0-19 • werkwijze bij advisering en verwijzing van ouders Voorbereiden Lezen van de literatuur, bekijken van de websites 1. Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg deel B,7e druk, Van Gorcum ISBN 978 90 232 4652 7 • Pag. 183-185 §3.5.6 Huidaandoeningen 2. www.ncj.nl (richtlijn huidafwijkingen)
Aanbevolen http://www.huidhuis.nl/
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Dagdeel 12 Gespreksvaardigheden
Leerdoelen Na afloop van het onderwijs kan de cursist: 1. de (gesprekstechnische) opbouw van een consult beschrijven 2. het belang van actief luisteren verwoorden 3. de knelpunten aangeven van een gesprek waarbij de hulpvraag ontbreekt 4. de eigen invloed in de spreekkamer aangeven 5. aangeven welke gesprekstechnieken in de praktijk te gebruiken zijn voor hem/haar. Inhoud • • • • • •
de onderdelen van basiscommunicatie en interactie de verkenning/ onderzoeksfase in het consult/afbakening basisconsult hoe kunt u zodanig met cliënten praten dat u uw doelen bereikt en de klant tevreden naar huis gaat. hoe voelt de ouder of jongere zich gehoord/bekrachtigd voeren van een gesprek als de cliënt een probleem heeft voeren van een gesprek als de arts of verpleegkundige een probleem heeft.
Voorbereiden: Lezen van de literatuur Literatuur U ontvangt literatuur over Gesprekvaardigheden per mail van de coördinator. De literatuur bestaat uit: · Hoofdstuk 1: Luud Muller · Hoofdstuk 2 en een deel van hoofdstuk 3: Lineke Dogger · Hoofdstuk 3, Oplossingsgericht werken: Erna Stockman · Schema Basiscommunicatie.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Literatuur Dagdeel 12: Gespreksvaardigheden Inleiding Jaarlijks worden er rond de 200.000 kinderen geboren in Nederland, die vrijwel allemaal als zuigeling de JGZ bezoeken en ca. 80% dit blijft doen (CBS, 2005). De JGZ heeft hiermee als geen andere voorziening door zijn hoge bereik, veel latente mogelijkheden voor signalering. Er bestaat algemene consensus over het belang van vroegtijdige risico’s onderkennen om ingrijpen mogelijk te maken (Inventgroep, 2005). Gezien het grote belang van de tijdige onderkenning van problemen rond het opgroeien van kinderen, is de signaleringsfunctie een cruciale taak voor JGZ instellingen binnen de eerstelijns opvoedingsondersteuning. Alle reden om de signalering vanuit de JGZ zorgvuldig onder de loep te nemen. In hoofdstuk 1 wordt ook aandacht geschonken aan de ouderlijke signalering en hoe deze vanuit de JGZ gehonoreerd kan worden om de signaleringsfunctie in de volle breedte adequaat uit te kunnen oefenen. In de jeugdgezondheidszorg komen situaties voor die om specifieke gespreksvaardigheid vragen. In de consulten wordt vaak informatie en advies gegeven, er worden signalering- en adviesgesprekken gevoerd en soms zijn er conflictsituaties of slecht nieuws gesprekken. Deze worden in hoofdstuk 2 beschreven. Voor elk type gesprek zijn een aantal methoden te gebruiken, die in hoofdstuk 3 aan de orde komen of waarvoor verwezen wordt naar literatuur. De informatie in de volgende hoofdstukken is verzameld door: Hoofdstuk 1: Luud Muller Hoofdstuk 2 en een deel van hoofdstuk 3: Lineke Dogger Hoofdstuk 3, Oplossingsgericht werken: Erna Stockman
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Hoofdstuk 1. Het signaleringsgesprek vanuit de JGZ Signalering vanuit de JGZ Het is van belang te realiseren dat het bij signalering vanuit de JGZ, in het overgrote deel van de gevallen vermoedens betreft. Veelal wordt een ontwikkelingslijn gevolgd of een globale screening uitgevoerd, maar geen daadwerkelijke klinische diagnostiek. Voor een diagnose is er meestal een verwijzing nodig - via de huisarts- naar een specialist als het medische zaken betreft, of als het jeugdzorgzaken betreft naar Bureau Jeugdzorg. Dit uitgangspunt heeft uiteraard consequenties voor de wijze waarop er gesignaleerd wordt, de zwaarte die er aan de signalen gegeven wordt, en de manier waarop er gecommuniceerd wordt met de ouders of de jeugdige. Om signalering vanuit de JGZ de meeste kans van slagen te geven in de betekenis dat de signalering een gepaste interventie of verwijzing uitlokt en mogelijk maakt, is een benadering vereist, die afgestemd is op de volgende varianten. 1. Er is sprake van ouderlijke signalering waarbij ouders hun twijfels of vermoedens voorleggen aan de jeugdarts en sociaal verpleegkundige, ofwel 2. De JGZ- medewerker signaleert en legt dit voor aan de ouders: de professionele signalering. Binnen deze twee varianten is er vervolgens sprake van: a. Signalering op medisch/verpleegkundig terrein ofwel b. Signalering op het brede terrein van de psychologische ontwikkeling, de omgang/opvoeding en de omstandigheden waarbinnen het kind opgroeit. Voor een effectieve signalering is het van belang deze verschillende uitgangspunten van elkaar te onderscheiden, omdat ze een geheel andere benadering vragen. Deze gedifferentieerde aanpak vergroot de kans aanzienlijk om tot het uiteindelijke doel komen: een gezamenlijk gedragen signalering waarbij ouderlijke intuïtie en specifieke ervaringsdeskundigheid, gekoppeld wordt aan de professionele en meer algemene deskundigheid van de JGZ- medewerker. ad 1. Signalering door de ouders zelf Er is op relatief eenvoudige wijze, veel winst te maken door adequaat in te gaan op ouders die zelf signaleren waarmee empowerment en partnerschap binnen de jeugdgezondheidszorg vorm gegeven kan worden. We zullen de verschillende wijzen waarop ouderlijke signalering zijn vorm kan krijgen binnen het consult bespreken. Signaleringslijsten door of met de ouders ingevuld Een gedeelte van deze ouderlijke signalering kan opgespoord worden aan de hand van de verschillende signaleringslijsten die door de JGZ gehanteerd worden, waar momenteel op landelijk niveau, één gestandaardiseerde lijst voor ontwikkeld zal worden. Het grote voordeel van een dergelijke lijst is dat de signalering binnen het brede veld van ontwikkeling, opgroeien en opvoeden structureel binnen het consult wordt opgenomen. Met dit screeningsinstrument wordt een belangrijke stap voorwaarts gemaakt, maar het is niet voldoende. Het consult zelf biedt ook nog verschillende andere belangrijke mogelijkheden om ouderlijke signaleringsbekwaamheid te benutten. Het is noodzakelijk als men signalering hoog in het vaandel draagt, deze momenten binnen de consultvoering structureel en expliciet in te bouwen en zodanig te benutten dat signalering ook daadwerkelijk het karakter van een dialoog kan gaan krijgen. Specifieke onderdelen binnen het consult Zo is het onder meer vanuit het signaleringskader functioneel om binnen het kader van de anamnese de open vraag te stellen hoe het met gezin gaat, sinds de laatste keer dat ze bij de JGZ zijn geweest. Ouders maken dan als het ware een selectie van de belangrijkste gebeurtenissen en dat kan zowel betrekking hebben op veranderingen binnen hun werksituatie, ziektes van familieleden of ander belangrijke personen, een zwangerschap of de dood van een huisdier kortom; alle zaken die het leven van ouders en hun kinderen sterk TNO: Introductiecursus 2014-2015
beïnvloeden. Het zal voor zich spreken dat dit een hele range van zaken betreft, die voor ieder gezin weer anders ligt en waar men op verschillende wijzen mee om zal gaan. Het is functioneel deze vraag te stellen en hierop in te gaan, omdat dit de context vormt van allerlei andere onderwerpen die binnen het consult aan de orde zullen komen en deze kunnen kleuren. Daarnaast geeft het een globaal beeld van de gezinsbalans in termen van draagkracht en draaglast. Vervolgens wordt de vraag gesteld of ouders, specifieke gespreksonderwerpen hebben die ze willen inbrengen. Dan is er nog een tweede expliciete mogelijkheid voor ouders om hun signalering in te brengen, namelijk bij de start van het gezondheids- en psychomotorisch onderzoek. Door bij de start van het lichamelijk onderzoek expliciet na te vragen bij de ouders of er zaken zijn opgevallen m.b.t. de ontwikkeling dan wel of zij specifieke aandachtspunten hebben voor het gezondheidsonderzoek, wordt het mogelijk om adequaat in te gaan op ouders als zij een stagnerende ontwikkeling van hun kind signaleren dan wel onzeker zijn over de gezondheidstoestand van hun kind. Uit retrospectief onderzoek bij ouders van kinderen met een beperking op enigerlei terrein, is bekend dat ouders veelal in een vroeg stadium al vermoedens hebben dat er iets niet helemaal in orde is met hun kind, maar zich hier niet in gehoord voelden. Vaak voelden zij zich als overbezorgde ouders geëtiketteerd en aan de zijlijn geplaatst. Door inadequaat reageren van de arts of verpleegkundige m.b.t. dit vraaggestuurde mee- signaleren, waarbij de professionele deskundigheid van de JGZ- medewerker gekoppeld kan worden aan ouderlijke ervaring en intuïtie, wordt deze signaleringsfunctie van de ouders onvoldoende benut bij de professionele screening. Op deze wijze kan het voorkomen dat er niet of onvoldoende wordt gereageerd op het signaleringsvermogen van ouders. Gedragsobservaties tonen aan dat deze navraag naar signalering door ouders, weinig extra tijd vergt, gezien het gegeven dat bij ouders, die wat twijfels hebben, deze vragen anders alsnog ná het onderzoek stellen Bij ouders kan dan bovendien het idee ontstaan dat de JGZ- medewerker zaken over het hoofd heeft gezien, waardoor het vertrouwen in de geboden kwaliteit van de JGZ- medewerker kan afnemen. De arts moet dan opnieuw het kind gaan bekijken, wat meer tijd vergt en vaak het kind extra belast. Als het consult wordt afgesloten wordt een laatste check uitgevoerd met de vraag of ook alle onderwerpen van de ouder voldoende zijn besproken. Kortom, verspreid over het consult zijn er twee expliciete momenten, waarbij ouderlijke signalering nagevraagd en benut kan worden en een laatste toets of dit ook daadwerkelijk gebeurd is. Daarnaast is alertheid van de JGZ- medewerker op signalen van ouders gedurende het gehele consult noodzakelijk, waar we nu op in zullen gaan. Opmerkingen van ouders gedurende het gehele consult Door het hele consult heen, is een gevoeligheid voor signalen vereist, want ouders die twijfel hebben over de ontwikkeling van hun kind, verpakken dit vaak in een opmerking en stellen niet zozeer een expliciete vraag. Het is van belang om in te gaan op opmerkingen, in plaats van deze als onbeduidend af te doen en niet te exploreren wat er met de opmerking bedoeld wordt. Zo wordt als de ouder een opmerking maakt, gereageerd door te vragen aan de ouder of dit haar/hem bezig houdt. Dit om een onderscheid te kunnen maken tussen losse opmerkingen welke eenvoudigweg gezegd worden om het gesprek gaande te houden en betekenisvolle opmerkingen, welke een meer bedekte wijze zijn van een gespreksonderwerp aankaarten; de zgn. "vraag achter de vraag", die in de praktijk een “vraag achter de opmerking” blijkt te zijn. Dit aangezien het vaak voor ouders emotioneel beladen onderwerpen zijn, waarbij ouders schroom ervaren om het onderwerp als een rechtstreekse vraag te formuleren. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Als een moeder de opmerking maakt: “Ze zeggen dat hij wel erg flink is“, bij het bespreken van de groeicurve kan de JGZ- medewerker zich beperken tot uitleg te geven over de groeilijn en vervolgens tot de conclusie te komen dat het kind inderdaad wat aan de flinke kant zit (of niet). Door echter niet te exploreren wat de moeder bedoelt met haar opmerking en zich te beperken tot informatieoverdracht vanuit de curve, kan het zijn dat aan de intentie van de opmerking volledig wordt voorbijgegaan. Wellicht is de moeder bang dat haar kind de bouw van haar man heeft, die ze zelf wat te flink vindt. Maarr misschien is ze er juist wel trots op dat haar kind zo flink is, of is ze wellicht bang voor een stofwisselingsstoornis die in de familie TNO: Introductiecursus 2014-2015
voorkomt, of heeft ze de avond ervoor een TV programma gezien over dit onderwerp enz. enz. Allemaal aspecten waaraan voorbij wordt gegaan als de JGZ- medewerker zich beperkt tot het inhoudelijk standaardaanbod m.b.t. informatieoverdracht vanuit de curve. Wat standaard qua vorm wenselijk zou zijn is, dat bij opmerkingen van de ouders hierop wordt ingegaan door een vraagstelling in de sfeer van: “Vindt u het opvallend, dat u het zo opmerkt?”, “Dat speelt wel eens door uw gedachten?”, “Daar denk je wel eens aan?” of door eenvoudigweg het kernwoord te herhalen, wat vaak voldoende is om het verhaal erachter te horen te krijgen, dan wel te horen te krijgen dat de ouder er verder niets mee bedoelde. Dit exploreren is van belang aangezien bange vermoedens van retardatie, maar ook signalen van mogelijke kindermishandeling vaak als semi-argeloze opmerkingen gebracht worden, om een rechtstreekse confrontatie te vermijden. Behalve dat de valkuil lonkt om de opmerking te negeren of af te doen met een clichéantwoord, kan ook een reactie die te zwaar aanzet zoals de eenvoudige zinsnede ”daar maakt u zich zorgen over?”, ook een effectieve manier zijn om het gespreksonderwerp van tafel te krijgen en onbespreekbaar te maken. Een dergelijk reactie kan namelijk als het onderwerp nog slechts een bang vermoeden, is te confronterend zijn en daarom worden afgehouden. Ook als het slechts een argeloze opmerking betreft kan deze reactie met termen als ‘zorgen’ als over betrokken of negatiever geformuleerd, betuttelend over komen. ad 2. Professionele signalering door JGZ- medewerkers. De eerste vraag die hierbij zich opdringt is of de JGZ- medewerker de positie en deskundigheid heeft in de ogen van de ouders om te kunnen signaleren op alle gebieden die tijdens een consult naar voren kunnen komen. Uit onderzoek naar de waardering en beleving van de JGZ (Pardoen&Cuyvers 2001, CBS,2005) komt naar voren dat ouders duidelijk differentiëren als het gaat om toegekende deskundigheid van JGZ- medewerkers en we zullen de onderscheiden deelgebieden de revue laten passeren. Professionele signalering op medisch gebied: het lichamelijk onderzoek Het lichamelijk onderzoek omvat alles wat klassiek onder ’inspectie’ zou kunnen worden samengevat, zoals algemene indruk, houding, beweging, huid, hygiëne, hoofd, hals, romp, buik en extremiteiten. De sensitiviteit van dit inspectieproces wordt geschat op 45% en kan slechts op onderdelen een screening genoemd worden (Yawn & Yawn, 1999). Dit laat onverlet dat op dit lichamelijk gebied aan de sociaalverpleegkundige en jeugdarts voldoende deskundigheid wordt toegedicht (Pardoen & Cuyvers, 2001) en uit de waardering van ouders blijkt dit onderdeel hoog genoteerd te staan en zou zelfs een rapportcijfer van tegen de 9 van hen mogen ontvangen.(CBS, 2007). Dit impliceert dat men een positieve grondhouding van ouders mag verwachten met betrekking tot signalering op dit terrein. Verwijzingen vanuit de JGZ naar de huisarts worden in het algemeen dan ook goed opgevolgd. Slechts ongeveer 3-5% van de ouders of jeugdigen volgt het advies van de JGZ om de huisarts te raadplegen niet op (Buiting 2001, Gehrmann-Bax 1981, Breeden 1994). Professionele signalering op het gebied van de psychosociale ontwikkeling en opvoeding. De deskundigheid van de jeugdarts en sociaalverpleegkundige wordt op het gebied van de psychosociale ontwikkeling en opvoeding, door ouders, onvoldoende geacht om hier een oordeel over te kunnen vellen (Pardoen & Cuyvers,2001). In de meeste gevallen bezoeken ouders ook niet de JGZ voor een specifieke psychosociale kwestie of opvoedingsvraag. Als er geen vraag is wordt signalering met daaraan gekoppelde advisering al snel ongevraagde advisering en ervaren als betutteling die verzet oproept (Habekothe, 19, Pardoen & Cuyvers, 2001). Geen eenvoudige uitgangspositie voor het voeren van een signaleringsgesprek. Handreiking voor een signaleringsgesprek Onder signalering wordt verstaan: het vaststellen van een afwijking die mogelijk duidt op problemen. Signaleren heeft een tweeledig doel namelijk zichtbaar maken of er überhaupt sprake is van een probleem is TNO: Introductiecursus 2014-2015
en vervolgens te bepalen welk probleem het dan betreft. Signaleren is geen eenvoudige zaak want vaak zijn de signalen a- specifiek en is het gedrag voor velerlei uitleg vatbaar, zeker bij jonge kinderen. Pas door een combinatie van gegevens wordt het mogelijk om de signalen op hun juiste waarde te schatten. De activiteiten die onder signaleren worden verstaan zijn: - Systematisch waarnemen; er valt mij iets op - Herkennen; bijvoorbeeld dit gedrag is niet passend bij een kind van deze leeftijd of bij een ouder die een jong kind onder haar hoede heeft - Voorlopige interpretatie; ik denk dat dit kind mogelijk een (gezondheid-, ontwikkeling-,) probleem heeft of de ouders een omgangsprobleem hebben - Onderzoek door onder meer in gesprek te gaan met ouders en zonodig andere relevante derden: komt wat ik zie, overeen met wat de ouders zelf ook zien. Of, bij signalering die professionele deskundigheid vergt: wat zijn de laatste wetenschappelijke inzichten met betrekking tot dit probleem. Om signalering zo effectief mogelijk te laten zijn, is de dialoogvoering met ouders de cruciale component tijdens het consult om uiteindelijk te komen tot een analyse van wat er precies aan de hand is. Daarnaast is deze dialoog met de ouders ook van belang om er voor te zorgen dat de signalering tot de benodigde acties gaat leiden, om na te gaan of er daadwerkelijk iets aan de hand is via een diagnostisch proces en wat daar mogelijk aan gewenste acties uit voortvloeit. Bronnen 1. CBS, Waardering voor activiteiten consultatiebureau, Webmagazine, 2005. 2. Habekothe, H.T. Opvoedingsproblemen op consultatiebureaus. Onderkennen en adviseren. Delft, 1995. 3. Hermanns, J., Schrijvers, G. & Öry, F. Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Utrecht: Inventgroep, 2005. 4. Pardoen, J, Cuyvers, P. De kritiek van de fans. Amsterdam, Ouders-on-line, 2001 5. Yawn B.P., Yawn, R.A. A population of school scoliosis screening. Jama, 1999; 282 (15):1427-32
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Hoofdstuk 2. Informatie en adviesgesprekken, conflictsituaties, slecht nieuwsgesprekken, motiverende gespreksvoering Informatie en adviesgesprekken Bij het informatie- en adviesgesprek is er sprake van 3 vormen (zie ook onderstaande figuur): 1. Het diagnose recept model (paternalistisch), waarbij de arts een grote inbreng heeft en de patiënt weinig. In de Jeugdgezondheidszorg gebruik je deze techniek nauwelijks. In dit gesprek moet een keuze gemaakt worden in het belang van derden. Bijvoorbeeld bij een patiënt die de implicaties van zijn ziekte op zijn persoonlijke leven niet kan overzien (zoals een baby). Of de situatie waarin ouders moeten beslissen over het al dan niet inzetten van prenatale diagnostiek, of de hielprik bij pasgeboren baby’s. Door de medische kennis van de arts is een meer directieve houding van de arts geoorloofd. De arts verdedigt immers de belangen van de patiënt. 2. Shared decision making gebruik je om patiënten te helpen bij mening- en/of besluitvorming van verschillende behandelingsstrategieën. Dit wordt heel veel in de jeugdgezondheidszorg gebruikt. De arts en de ouder of het kind hebben hierbij een gelijke inbreng. Hiervoor moeten er wel meerdere mogelijkheden zijn. Een voorbeeld is het kind dat vaak wakker is. De arts vraagt wat er precies gebeurt en wat de ouders zelf al hebben gedaan. De arts geeft nog wat andere mogelijke oplossingen en samen wordt er gekeken wat voor de ouders een goede manier is om verder te gaan. 3. Bij Informed decision making (geïnformeerde beslissing) heeft de patiënt de meeste inbreng. De arts faciliteert in het geven van informatie, de ouder of jeugdige neemt de beslissing zelf.
Aandeel in het gesprek
ARTS
PATIËNT
Diagnose-recept Conflictsituaties Zoals ontstaat bij een situatie waarbij de ouder voor de zoveelste keer te laat komt. Het geeft altijd een ongemakkelijk moment, maar zorg dat je richting een onderhandeling komt en dat de ouder ook zijn of haar verhaal kan doen: 1. Verwoord het probleem 2. Vraag naar het standpunt en belang van de ander, hierbij is het belangrijk om goed te luisteren, zorg dat je niet in een ja- maar gesprek verzandt en zoek naar een gemeenschappelijk belang 3. Zoek naar oplossingen en werk samen.
Slechtnieuws- en verwijsgesprekken In de jeugdgezondheidszorg komen zeker in de 0-4 jarige zorg de ouders bij je in de hoop dat alles goed gaat. Je moet je er dus terdege van bewust zijn dat alles wat je vindt en voorstelt in feite slecht nieuws is (een TNO: Introductiecursus 2014-2015
routinekwestie als een verwijzing op verdenking van heuppathologie is toch vaak een tegenvaller voor de ouders). Hoe breng je dit nieuws: 1. Deel de klap uit, vertel wat je gevonden hebt, draai er niet omheen, dat voelt degene tegenover je. 2. Geef de ouders de kans om de klap op te vangen, bijna alles dat je in deze fase zegt wordt niet gehoord 3. Als de ouders hebben kunnen reageren, kan je uitleg en informatie geven 4. Sluit het gesprek af en vat samen wat er is gebeurd, hierin leg je ook uit hoe het verwijstraject loopt en maak je een vervolgafspraak
Hoofdstuk 3. Methoden Motiverende gespreksvoering Deze methode gebruik je in situaties waarbij je gedrag wil veranderen, zoals bij bijvoorbeeld overgewicht. Het is een methode waarbij je de motivatie tot verandering vanuit de cliënt zelf laat komen. Daarbij is het belangrijk dat de cliënt zelf op zoek gaat naar ambivalenties en oplossingen, als arts sta je iemand bij en heel belangrijk is dat je nooit iemand probeert te overtuigen. In onderstaande tabel zie je hoe je die ambivalenties kan vinden. In een gesprek probeer je er achter te komen waarom iemand wel of niet zou willen veranderen en welke voor en nadelen dat oplevert. Met behulp van deze weegschaal kom je tot een plan dat haalbaar is voor de hulpvrager. Het is zeer de moeite waard om een keer een training motiverende gespreksvoering te volgen.
De oplossingsgerichte therapie en gespreksvoering Deze therapie is ontwikkeld door De Shazer, Berg en hun collega’s van het Brief Family Therapy Center in Milwaukee (VS) in het begin van de jaren tachtig zie o.a. De Shazer, 1982, 1985, 1988, 1994; DeJong & Berg, 2001. Anders dan de meeste therapieën is de oplossingsgerichte aanpak niet defectgericht (gericht op het vinden van de oorzaken van problemen) maar succesgericht (gericht op het analyseren van situaties die al relatief goed gingen). De oplossingsgerichte aanpak is niet gericht op het bestrijden van het negatieve, maar op het versterken van het positieve. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de cliënt zelf in staat is om doelen te stellen en in aanleg beschikt over de hulpbronnen en competenties om deze doelen te bereiken. De rol van de therapeut is om de cliënt te helpen om via kleine stappen vooruitgang te boeken in de richting van zijn eigen keuze.
TNO: Introductiecursus 2014-2015
Oplossingsgericht werken betekent in de eerste plaats: focussen op wat de cliënt wil in plaats van problematiek en op de stappen die hij kan zetten om zijn doel te bereiken. De nadruk op het positieve biedt mensen perspectief. Verder geeft de aandacht voor wat er al is, mensen het vertrouwen dat succes bereikbaar is, terwijl het zetten van kleine stapjes ze een gevoel van invloed en controle geeft. Oplossingsgericht werken wordt sinds enkele jaren ook intensief toegepast bij coaching en advisering. (Visser, 2005; Schlundt Bodien & Visser, 2005; Jackson & McKergow, 2002; Meier, 2004; Berg & Szabo, 2005). De drie uitgangspunten van de oplossingsgerichte gesprekstherapie kunnen eenvoudig als volgt worden samengevat. 1. Als het niet kapot is, moet je het niet maken. 2. Als het ooit gewerkt heeft, doe je het weer. 3. Als het niet werkt, doe het niet meer. Doe iets anders. Om een idee te krijgen volgen hier enkele voorbeelden van oplossingsgerichte vragen. 1. Wat is er veranderd sinds u de afspraak voor dit gesprek maakte? 2. Wat gaat er beter sinds de vorige keer? 3. Wat zou u nog meer willen veranderen? 4. Wat hebt u zelf al geprobeerd en hoe hielp dat? 5. Hoe zou u dat vaker kunnen laten gebeuren? 6. Wanneer is het probleem er minder of niet en wat doet u dan anders? Wat is er dan anders? Bron: ‘1001 oplossingsgerichte vragen’ Frederike Bannink Literatuur over oplossingsgericht werken 1. De kracht van oplossingen. auteurs: Peter de Jong, Insoo Kim Berg De kracht van oplossingen introduceert de oplossingsgerichte methodiek en richt zich op de gesprekstechnieken die eraan ten grondslag liggen. Het boek biedt, aan de hand van gespreksprotocollen, een stap- voor- stap beschrijving hoe , samen met de cliënt, aan een oplossing te werken. In deze herziene uitgave is een nieuw hoofdstuk toegevoegd dat specifiek betrekking heeft op hoe om te gaan met cliënten die niet vrijwillig komen, maar worden gestuurd door anderen, zoals onder meer het geval is bij kinderen en gedwongen hulpverlening. Het boek is uitermate geschikt voor de opleidingen tot psycholoog, psychiater, maatschappelijk werker, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, huisarts en fysiotherapeut. ISBN 978 90 265 1745 7 2. Veilig opgroeien, De oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in de jeugdzorg en kinderbescherming'. Auteurs: Andrew Turnell, Steve Edwards. Uitg: Bohn Stafleu van Loghum ISBN/EAN: 9789031361564 Uitgever: Bohn Stafleu van Loghum 3. Oplossingsgerichte Vragen, Handboek voor Oplossingsgerichte gespreksvoering. Auteur: Frederike Bannink. ISBN 9789026522215 Het handboek Oplossingsgerichte vragen heeft als doel gespreksvoering simpel te maken voor professionals in de (geestelijke) gezondheidszorg, het onderwijs, management en coaching en in de advocatuur en mediation. Cliënten op respectvolle wijze uitnodigen hun doel te formuleren, hun uitzonderingen op het probleem te vinden en voort te bouwen op hun sterke kanten, wordt gemakkelijk gemaakt met het stellen van de 1001 oplossingsgerichte vragen die in dit boek beschreven staan. Stap voor stap en hoofdstuk na hoofdstuk wordt daarbij het proces van het werken met een oplossingsgerichte – toekomstgerichte – focus beschreven. Het concept en de methodiek van oplossingsgerichte gespreksvoering, als ook de houding van de oplossingsgerichte professional, verschillen wezenlijk van de tot nu toe gehanteerde probleemgerichte gespreksvoering. Exploratie en analyse van het probleem of de klacht zijn (grotendeels) overbodig. De sfeer is positief en de gesprekken met cliënten zijn korter en effectiever. (Boekbespreking bol.com) TNO: Introductiecursus 2014-2015
TNO: Introductiecursus 2014-2015