Intern rapport ONGEVALLENREGISTRATIE IN DE BOUW - een inventarisatie van mogelijke informatiebronnen -
december 1998
INHOUD
1.
Inleiding.............................................................................................................................. 3
2.
Informatiebronnen ............................................................................................................ 5
2.1. De arbeidsinspectie en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ................. 5 2.2. Het Centraal Bureau voor de Statistiek ............................................................................... 9 2.3. Arbouw.............................................................................................................................. 11 2.4. De Collectieve Ongevallenverzekering............................................................................. 12 2.5. Consument en Veiligheid .................................................................................................. 13 2.6. NIA TNO........................................................................................................................... 15 2.7. ABOMA+KEBOMA ........................................................................................................ 15 2.8. De arbodiensten................................................................................................................. 16 2.9. De administratiekantoren .................................................................................................. 17 2.10 Bouwbedrijven ................................................................................................................. 18 2.10. Politie en Justitie ............................................................................................................. 19 2.11. De media ......................................................................................................................... 20 2.12. AVV en SWOV............................................................................................................... 21 2.13. Railned en het Spoorwegtoezicht .................................................................................... 22 3.
Samenvatting en conclusies ............................................................................................ 23
3.1. Samenvatting..................................................................................................................... 23 3.2. Conclusies ......................................................................................................................... 25
2
1. INLEIDING
Over het aantal ongevallen in de bouw bestaat veel onduidelijkheid. Uit cijfers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat het aantal meldingen van ernstige ongevallen in de bouw in de afgelopen jaren sterk is gestegen van 289 in 1993 tot 796 in 1997. Het aantal ongelukken met dodelijke afloop steeg volgens dezelfde bron in die periode van 12 tot 32, ofwel een kwart van alle dodelijke ongelukken op het werk in alle sectoren van de economie gezamenlijk. De cijfers hebben de afgelopen maanden voor veel commotie gezorgd. In de discussie die daarop volgde is verwarring ontstaan over het exacte aantal ongevallen in de bouw. Het ontbreken van een goede ongevallenregistratie is daaraan debet. Bovendien werd in het jaarverslag van de Stichting Arbouw over 1997 melding gemaakt van het feit dat het aantal ongevallen in de bouw sinds 1993 juist is afgenomen. Stichting Arbouw baseert zich daarbij op cijfers van het EIB die op hun beurt weer gebaseerd zijn op een jaarlijkse enquête onder een steekproef van 1000 bouwvakarbeiders. Geraamd wordt dat het aantal jaarlijkse ongevallen op de bouwplaats onder bouwplaatspersoneel (exclusief installateurs, schilders, baggeraars en uitvoerders; in totaal circa 175.000 werknemers), is gedaald van ruim 18.000 aan het begin van de onderzochte periode tot bijna 15.000 in de afgelopen twee jaren. De cijfers van het Ministerie van SoZaWe zijn gebaseerd op gegevens van de Arbeidsinspectie waaraan alle ernstige ongevallen gemeld moeten worden. Er bestaat echter onduidelijkheid over de vraag in hoeverre dat in de praktijk ook werkelijk gebeurt. Wel is duidelijk dat de cijfers niet alleen betrekking hebben op bouwvakarbeiders (inclusief schilders en baggeraars), maar ook op werknemers van staalbouw- en installatiebedrijven. Ook het personeel dat onder de UTA-CAO valt is meegeteld. De verschillen tussen de cijfers van de Arbeidsinspectie en die van Arbouw worden niet alleen verklaard doordat zij betrekking hebben op verschillende populaties of doelgroepen, maar ook doordat de Arbeidsinspectie alleen ernstige en dodelijke ongevallen registreert, maar niet de minder ernstige, en Arbouw alleen ernstige en niet ernstige, maar geen dodelijke. Dat verklaart weliswaar de verschillen in de absolute aantallen, maar het is zeer de vraag of dat ook het verschil in de trendmatige ontwikkeling van het aantal ongevallen volgens SoZaWe en Stichting Arbouw kan verklaren. De vraag is in hoeverre bijvoorbeeld een verandering in de waarneming en de registratie van de Arbeidsinspectie daarbij een rol heeft gespeeld.
3
Een nieuw ongevallenregistratiesysteem Om meer duidelijkheid te krijgen over het precieze aantal ongevallen hebben de werkgeversen werknemersorganisaties in de bouw de Stichting Arbouw gevraagd een optimaal systeem voor het registreren ervan te ontwikkelen. Ook vanuit de politiek is op een zorgvuldige registratie aangedrongen. Het streven van de Stichting Arbouw is er daarbij op gericht om een goed beeld te krijgen van het aantal en de aard van de ongevallen in de bouw. De invoering van een ongevallenregistratiesysteem dat verwarring met cijfers uit andere bronnen uitsluit vereist een zorgvuldige voorbereiding. Er kan daarbij onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds ernstige en zeer ernstige ongevallenen, waaronder die met dodelijke afloop, en anderzijds minder ernstige ongevallen. Van de (zeer) ernstige ongevallen mag aangenomen worden dat die door diverse instanties en instellingen worden geregistreerd. Om tot een zo volledig mogelijk beeld te komen van het aantal en de aard van deze ongevallen is het dan ook van groot belang te weten welke instellingen en instanties over relevante informatie beschikken en wat de aard van die informatie is en op welke wijze die tot stand komt. Op verzoek van de Stichting Arbouw heeft het EIB daarnaar een onderzoek ingesteld. De resultaten van dat onderzoek worden in dit rapport gepresenteerd. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van organisaties en instellingen in Nederland die over meer of minder informatie over bedrijfsongevallen in de bouw beschikken. Ook de aard van de informatie en de wijze waarop die verkregen wordt, komen daarbij aan de orde. In het derde hoofdstuk zijn de samenvatting en de conclusies opgenomen.
4
2. INFORMATIEBRONNEN
2.1. De Arbeidsinspectie en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De Arbeidsinspectie De Arbeidsinspectie maakt deel uit van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en heeft tot taak om via inspecties in bedrijven en instellingen er op toe te zien dat werkgevers en werknemers zich houden aan de wetten en regels op het gebied van de arbeid. Een van de belangrijkste wetten in dit verband is de Arbeidsomstandighedenwet. Naast haar eigenlijke taak (inspectiewerk) doet de arbeidsinspectie ook zogenaamd monitor-onderzoek bij bedrijven en instellingen om na te gaan hoe het beleid van het ministerie uitpakt. De arbeidsinspectie heeft een centraal kantoor in Den Haag en zes regiokantoren in Groningen, Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, Arnhem en Roermond. Inspecties gebeuren vanuit de regiokantoren. Een belangrijke bepaling in de Arbeidsomstandighedenwet is dat werkgevers verplicht zijn om ernstige arbeidsongevallen onverwijld te melden aan de Arbeidsinspectie. Onder arbeidsongeval wordt verstaan een ongeval dat plaats vindt bij of als gevolg van werkzaamheden. Ongevallen die gebeuren op weg naar en van het werk zijn geen arbeidsongevallen. Een ongeval wordt als ernstig aangemerkt als iemand aan de gevolgen ervan overlijdt of ernstig lichamelijk of geestelijk letstel oploopt. Ook een gebeurtenis in de werksituatie waarbij grote materiële schade van ten minste 100.000 gulden ontstaat en waarbij gevaar heeft bestaan voor de veiligheid of de gezondheid van aanwezige personen, wordt aangemerkt als een ernstig ongeval. Van ernstig lichamelijk letsel is sprake als een slachtoffer schade aan de gezondheid heeft opgelopen die binnen 24 uur leidt tot behandeling of observatie in een ziekenhuis. Ook als de schade aan de gezondheid van blijvende aard is, is er sprake van ernstig letsel, ook al heeft er geen ziekenhuisopname plaats gevonden. Een ernstig arbeidsongeval moet binnen 24 uur aan de arbeidsinspectie gemeld worden. Werkgevers die deze verplichting niet nakomen riskeren een proces-verbaal. Na de melding kan er een nader onderzoek ingesteld worden. Strikt noodzakelijk is dat niet. Wel vindt er in alle gevallen registratie plaats van het ongeval. Bij arbeidsongevallen met dodelijke afloop of ernstig letsel wordt in principe altijd een onderzoek ingesteld, evenals bij arbeidsongevallen 5
waarbij het vermoeden bestaat dat ze zijn opgetreden als gevolg van een overtreding van de wettelijke voorschriften. Melding van ongevallen gebeurt in de praktijk niet alleen door werkgevers, maar ook door werknemers en door de politie. In 1997 zijn door de Arbeidsinspectie 735 onderzoeken ingesteld naar aanleiding van een arbeidsongeval in de bouw, waarvan 32 met dodelijke afloop. In 1996 ging het nog om 614 onderzoeken. In haar verslag over het jaar 1997 noemt de inspectie als belangrijke oorzaak van de sterke toeneming het feit dat, meer dan in het verleden, voor de beslissing om al dan niet een onderzoek in te stellen, rekening wordt gehouden met de eisen ten aanzien van slachtofferhulp. Wil het slachtoffer van een ongeval de schade verhalen op de verantwoordelijke partij, dan is hij gebaat bij een kwalitatief goed onderzoeksrapport. Daarnaast waren er in 1997 volgens de Arbeidsinspectie meer ongevallen als gevolg van toegenomen economische activiteit. Tot slot wordt er in het jaarverslag op gewezen dat in het algemeen in 1997 meer dan in voorgaande jaren prioriteit is gegeven aan de afhandeling van ongevalsmeldingen. De conclusie luidt dan ook dat op grond van de cijfers van de Arbeidsinspectie niet zonder meer geconstateerd kan worden dat het aantal ongevallen in de bouw is toegenomen. Verder valt op te merken dat de stijging van het aantal ernstige ongevallen, die voor de Arbeidsinspectie aanleiding waren voor een onderzoek, niet of nauwelijks groter was dan in alle sectoren van de economie gezamenlijk (+19,7, respectievelijk +19,3 procent). In de sector vervoer was de stijging zelfs 30 procent en in de industrie 25 procent. De door de Arbeidsinspectie aan de sector Bouw toegerekende ongevallen hebben betrekking op werknemers in dienst van bedrijven die op grond van hun inschrijving bij de Kamer van Koophandel worden gerekend tot de bedrijfstak bouw- en bouwinstallatiebedrijven. Behalve om bouwvakarbeiders gaat het dus ook om installateurs. Onder welke CAO zij vallen is bij de Arbeidsinspectie niet bekend. Het beroep van de slachtoffers is soms wel, soms niet bekend. De oorzaak van het ongeval en de aard van het letsel zijn altijd bekend. In principe kan de Arbeidsinspectie de cijfers ook voor de Bouwnijverheid exclusief de installatiesector leveren. Daarover zouden dan afspraken gemaakt moeten worden. De gegevens zijn bovendien desgewenst in geanonimiseerde vorm voor derden beschikbaar voor nader onderzoek. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikt buiten de Arbeidsinspectie om niet over eigen gegevens met betrekking tot arbeidsongevallen. In het schriftelijke 6
antwoord van de Staatssecretaris van Sociale Zaken op kamervragen van het lid Marijnissen d.d. 8 mei j.l. zijn echter wel cijfers opgenomen van de ontwikkeling van het aantal ernstige en dodelijke ongevallen in de bouw en in alle sectoren van de economie gezamenlijk. Het betreft meldingen van ernstige en dodelijke ongevallen in de bouw (inclusief de installatiesector) aan de Arbeidsinspectie. Het aantal meldingen is groter dan het aantal onderzoeken van de Arbeidsinspectie. Een reden daarvoor kan bijvoorbeeld zijn dat een ongeval al door de politie is afgehandeld (bijvoorbeeld een verkeersongeval in werktijd) of omdat uit de melding al blijkt dat er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van de werkgever of werknemer of van overtreding van de arbowet. In 1996 was het aantal meldingen van ongevallen aan de Arbeidsinspectie 709 tegenover 614 onderzoeken (een verschil van 95) en in 1997 ging het om 796 meldingen tegenover 735 onderzoeken (een verschil van 61). Uit de cijfers blijkt ook dat het aantal meldingen van dodelijke ongevallen in de bouw de afgelopen jaren is toegenomen. Hiervoor geldt echter, evenals voor de ernstige ongevallen zonder dodelijke afloop, dat niet duidelijk is in hoeverre ook het feitelijke aantal arbeidsongevallen met dodelijke afloop is toegenomen of dat de geconstateerde toeneming toegeschreven moet worden aan wijziging van het meldingsgedrag. Een probleem bij de waarneming van de dodelijke ongevallen is bovendien dat een ongeval waarbij het slachtoffer niet op de dag van het ongeval zelf overlijdt, niet altijd als dodelijk ongeval wordt geregistreerd.
7
Aan de Arbeidsinspectie gemelde ernstige en dodelijke ongevallen in de bouwnijverheid (inclusief bouwinstallatiebedrijven) en in alle sectoren gezamenlijk jaar ernstige ongevallen in alle sectoren ernstige ongevallen in de bouw dodelijke ongevallen in alle sectoren dodelijke ongevallen in de bouw
1993
1994
1995
1996
1997
2.135
2.446
3.148
3.533
3.567
289
275
520
709
796
56
70
94
115
125
12
12
20
24
32
Bron: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tot voor enige jaren beschikte het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook anderszins over gegevens met betrekking tot arbeidsongevallen, zowel in de bouw als in andere sectoren. Onder het regime van de oude Ziektewet waren werkgevers namelijk verplicht om arbeidsongevallen te melden aan de Bedrijfsverenigingen die op hun beurt de gegevens doorspeelden aan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Nu de Ziektewet nagenoeg is afgeschaft wordt er niet veel meer aan het ministerie gemeld. Er wordt dan ook niets meer met de cijfers gedaan. Werkgevers zijn echter op grond van de Arbowet nog wel verplicht om een register van arbeidsongevallen bij te houden. In hoeverre die verplichting ook feitelijk wordt nagekomen is op dit moment niet duidelijk. De Arbeidsinspectie heeft in het kader van het monitor-onderzoek daar vragen over gesteld, maar het resulaat daarvan laat nog op zich wachten. In de huidige situatie wordt ook niet veel gedaan met het register. Bedrijven moeten het gebruiken voor de verplichte risicoinventarisatie, en de arbeidsinspectie kan er naar vragen bij een bedrijfsbezoek. De conclusie uit het voorgaande is dat de Arbeidsinspectie in principe een goede bron van informatie zou kunnen zijn voor wat betreft het aantal ernstige arbeidsongevallen in de bouw (inclusief die met dodelijke afloop), mits de werkgevers hun meldingsplicht nakomen. In hoeverre daar ook feitelijk sprake van is, is niet bekend. Er bestaan wat dat betreft echter grote twijfels. Voor wat betreft de niet ernstige ongevallen beschikt de arbeidsinspectie niet over informatie.
8
2.2. HET CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK Binnen het CBS is weinig bekend van bedrijfs- of arbeidsongevallen in de bouw en van bedrijfsongevallen in het algemeen. Tot 1993 werden er wel statistieken met betrekking tot bedrijfsongevallen gepubliceerd. Zij waren gebaseerd op de berichtgeving van de bedrijfsverenigingen en van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Sinds de privatisering van de Ziektewet is de kwaliteit van de berichtgeving zodanig verslechterd dat is besloten om de statistiek niet meer voort te zetten. Voorts werd tot vorig jaar in het Vademecum Gezondheidsstatistiek jaarlijks een overzicht gepubliceerd van het geschatte totale aantal bedrijfsongevallen volgens de Stichting Consument en Veiligheid. De meest recente cijfers hadden betrekking op 1992 en 1993. Het betreft schattingen op basis van een steekproefonderzoek. Voor beide jaren gezamenlijk werden 307.000 bedrijfsongevallen geraamd, waarvan er 230.000 tot medische behandeling leidden en 77.000 niet. Onbekend is hoeveel van die ongevallen voor rekening van de bouw kwamen. De steekproef is ook te klein om daar betrouwbare uitspraken over te kunnen doen: in absolute aantallen ging het om 649 gevallen. In het Vademecum Gezondheidsstatistiek 1998 zijn de gegevens niet meer opgenomen. Tot slot rest er een opgave van het aantal bedrijfsongevallen met dodelijke afloop, dat een keer per jaar wordt gepubliceerd in het Maandbericht Gezondheidsstatistiek. Daarbij wordt een uitsplitsing naar bedrijfstak gegeven. In 1996 ging het volgens deze statistiek om 17 gevallen in de Bouwnijverheid (inclusief de Bouwinstallatie-sector). Dat zijn er dus 7 minder dan volgens de gegevens van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in dat jaar. Ook het totale aantal bedrijfsongevallen met dodelijke afloop in alle sectoren gezamenlijk was met 78 veel kleiner dan het aantal van 115 dat door het ministerie werd gemeld. Daarbij zij opgemerkt dat in de statistiek van het CBS voor een aantal gevallen geldt dat de bedrijfstak waarin het slachtoffer werkzaam was, niet bekend is. De cijfers van het CBS zijn afkomstig uit de zogenaamde doodsoorzakenstatistiek. In deze statistiek gaat het uitsluitend om ingezetenen in Nederland. Dat wil zeggen mensen die ten tijde van hun overlijden staan ingeschreven bij de Burgerlijke Stand in enige gemeente in Nederland. Als bronnen worden naast de doodsoorzaken-statistiek, die volledig gebaseerd is op verklaringen van overlijden, afgegeven door ambtenaren van de burgerlijke stand, genoemd: de administratie van de officier van Justitie (Het Parket) en de Verkeersongevallenstatistiek die gebaseerd is op de verkeersongevallenregistratie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De benodigde informatie voor deze registratie wordt, evenals die van Het Parket, geleverd door de politie. De politie speelt derhalve een belangrijke rol bij de totstandkoming van de registratie van niet-natuurlijke sterfgevallen, waaronder bedrijfsongevallen. In de statistiek zijn, in tegenstelling tot de cijfers van het ministerie van Sociale Zaken, ook zelfstandigen opgenomen die als gevolg van een bedrijfsongeval zijn overleden. Van alle 9
slachtoffers behoorde in 1996 22 procent tot de bouwnijverheid (inclusief de bouwinstallatiesector). Volgens de cijfers van het ministerie was dat in dat jaar 21 procent. Van drie op elke vijf bedrijfsongevallen is de oorzaak bekend. De Enquête Beroepsbevolking (EBB) Alhoewel het CBS dus nauwelijks over gegevens met betrekking tot bedrijfs-ongevallen beschikt (met uitzondering van de ongevallen met dodelijke afloop), heeft het bureau wel de mogelijkheid om daar op een tamelijk eenvoudige manier zicht op te krijgen. Jaarlijks worden namelijk ruim 100.000 personen die deel uitmaken van de potentiële beroepsbevolking door het CBS geënquêteerd, waarbij een aantal vragen wordt gesteld met betrekking tot hun arbeidspositie. In 1996 ging het om 115.000 personen, waaronder 66.000 werkenden. Het ligt in de bedoeling in de Enquête Beroepsbevolking in de toekomst ook een aantal vragen te stellen over arbeidsongevallen. In 1999 wordt voor dat doel een nieuwe vragenlijst getest onder een beperkt aantal respondenten. Vanaf 1 januari 2000 zal vervolgens definitief met de nieuwe vragenlijst gewerkt worden. De eerste resultaten daarvan zullen naar verwachting in 2001 beschikbaar komen. Er kan dan een schatting gemaakt worden van het totale aantal bedrijfsongevallen, exclusief die met dodelijke afloop. Voor wat betreft het aantal bedrijfsongevallen in de bouw merken wij op dat het in de Enquête Beroepsbevolking gaat om een steekproef van iets meer dan 1 procent van de totale potentiële beroepsbevolking die in 1996 uit 10.529.000 personen bestond. Toegepast op de bouwnijverheid betekent dat, uitgaande van een arbeidsbestand van 244.000 werknemers in de bouw (inclusief schilders en exclusief baggeraars, installateurs en UTA-personeel), een steekproef van ongeveer 2.800 personen en een verwacht aantal bedrijfsongevallen van ongeveer 185 in de steekproef. In de voorlopige vraagstelling wordt ook naar de aard van het letsel en de duur van het eventuele verzuim gevraagd, maar niet naar de oorzaak van het ongeval. Het is de bedoeling in de toekomst de officiële cijfers over arbeidsongevallen aan deze enquête te ontlenen. Het wordt dan ook de officiële bron voor het ministerie van SZW en zij zullen dan in principe ook gehanteerd worden voor Europese statistieken.
10
Het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) Naast de Enquête Beroepsbevolking beschikt het CBS nog over een tweede bron die informatie verschaft over ongevallen in het algemeen en bedrijfsongevallen in het bijzonder. Het betreft het Permanent Onderzoek Leefsituatie dat iedere twee jaar wordt gehouden onder de gehele Nederlandse bevolking. In dat onderzoek is voor het eerst voor de jaren 1997/1998 aan de respondenten gevraagd of zij in de drie maanden voorafgaand aan het interview een ongeval hebben gehad en, zo ja, of het om een bedrijfsongeval gaat. De resultaten van het onderzoek zullen in de loop van 1999 gepubliceerd worden. Het onderzoek is uitgevoerd onder 50.000 Nederlanders in alle leeftijdscategorieën. Op jaarbasis gaat het om een steekproef van 25.000 personen. Dat is 1,6 promille van de totale bevolking. Uitgaande van een arbeidsbestand van 244.000 werknemers in de bouw betekent dat een verwacht aantal bouwvakarbeiders in de steekproef van 390 (op jaarbasis). Rekening houdend met het feit dat gevraagd wordt naar ongevallen in de afgelopen drie maanden bedraagt het verwacht aantal ongevallen van bouwvakarbeiders in de steekproef per jaar niet meer dan 12 en het aantal bedrijfsongevallen niet meer dan 7. Het onderzoek heeft voor de bouw dan ook geen enkele waarde. 2.3. ARBOUW Arbouw publiceert jaarlijks in haar jaarverslag cijfers over ongevallen in de bouw. Zij zijn gebaseerd op een onderzoek dat het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid ieder jaar uitvoert onder ± 1.000 bouwvakarbeiders. Het betreft een mondelinge enquête onder bij het SFB ingeschreven werknemers, exclusief schilders en baggeraars. Installateurs maken dus geen deel uit van de steekproef, evenmin als uitvoerders en andere werknemers die onder de UTA-CAO vallen. In opdracht van de Stichting Arbouw wordt sinds 1993 in de enquête ook een aantal vragen over ongevallen gesteld. Naast de vraag of de respondent in het afgelopen jaar een of meer ongevallen heeft gehad gaat het daarbij ondermeer om de oorzaak van het ongeval, de aard en de ernst van het letsel, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de vraag of op de bouwplaats de nodige technische en organisatorische maatregelen in verband met de veiligheid van de werknemers getroffen waren. Uit het onderzoek blijkt dat in de periode 1993-1997 het aantal ongevallen van werknemers in de bouw jaarlijks gemiddeld ongeveer 12 procent van het totale aantal werknemers bedraagt. Het gaat daarbij niet alleen om ongevallen op het werk, maar ook om ongevallen tijdens het woonwerk-verkeer en andere ongevallen buiten werktijd. Het aantal ongevallen op de bouwplaats is volgens het onderzoek in de genoemde periode gedaald en bedroeg in de jaren 1996/1997 14.900 ofwel 6,7 procent van het onderzochte arbeidsbestand. Het gaat daarbij niet 11
alleen om ernstige maar ook om minder ernstige gevallen. De ernst van het ongeval kan onder meer afgemeten worden aan de duur van het eventueel daarop volgende ziekteverzuim en aan het gegeven of er al dan niet sprake was van ziekenhuisopname. Omdat de steekproef voor een goede schatting van het aantal arbeidsongevallen aan de kleine kant is worden de resultaten van het onderzoek als tweejaarsgemiddelden gepresenteerd. Alhoewel de trend in het totale aantal arbeidsongevallen onmiskenbaar naar beneden is, blijft voor een meer exacte meting van het aantal arbeidsongevallen een grotere steekproef noodzakelijk. Om die reden wordt thans een onderzoek uitgevoerd onder 10.000 bouwplaatswerknemers (inclusief schilders, exclusief UTA-personeel). De eerste voorlopige uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat 11 procent van de respondenten in het afgelopen jaar een of meer ongevallen heeft gehad. De resultaten van de verschillende door het EIB uitgevoerde onderzoeken maken aannemelijk dat onderzoek onder werknemers op steekproefbasis een goed middel kan zijn om een betrouwbaar beeld te krijgen van de ontwikkeling van het aantal arbeidsongevallen in de bouw. Indien ook inzicht is vereist in het aantal ongevallen van schilders, baggeraars, uitvoerders en ander UTA-personeel kan de steekproef daar zonodig mee worden uitgebreid. Slachtoffers van ongelukken met dodelijke afloop kunnen om begrijpelijke reden met deze onderzoekmethode niet getraceerd worden. 2.4. DE COLLECTIEVE ONGEVALLENVERZEKERING Krachtens de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf inzake “Voorziening bij ongeval” zijn werkgevers verplicht voor hun werknemers een verzekering af te sluiten, die een uitkering garandeert ingeval van blijvend lichamelijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval, de werknemer, in of buiten dienstverband, overkomen. In het kader van deze verzekering zijn in 1997 671 arbeidsongevallen gemeld aan de verzekeringsmaatschappij, waarvan 27 met dodelijke afloop. Zij hebben betrekking op werknemers die onder de CAO voor het Bouwbedrijf of onder de UTA-CAO vallen. Schilders, stukadoors, bitumineuze dakdekkers, natuursteenbewerkers en baggeraars maken er geen deel van uit. Zij zijn apart verzekerd. Cijfers over arbeidsongevallen in deze beroepscategorieën moeten, indien gewenst, derhalve afzonderlijk verzameld worden. Niet alle meldingen lijden tot een schadeuitkering. De reden daarvoor is dat na verloop van tijd blijkt dat het opgelopen letsel niet blijvend van aard is. Gemiddeld leidt ongeveer de helft van alle meldingen tot een uitkering. Opvallend is dat het totale aantal meldingen van arbeidsongevallen de afgelopen jaren (na 1993) sterk is gedaald. Alleen het aantal dodelijke ongevallen is sterk toegenomen. Voorts valt op dat het totale aantal arbeidsongevallen in 1997 ten opzichte van het voorgaande jaar weer is gestegen. Een verklaring daarvoor is er niet. Tot 12
slot merken we op dat de in onderstaande tabel weergegeven cijfers uitsluitend betrekking hebben op arbeidsongevallen en ongevallen tijdens woon-werkverkeer. Ongevallen in de privé-sfeer zijn er niet in opgenomen, alhoewel zij ook onder de dekking van de verzekering vallen. Het totale aantal meldingen aan de verzekeringsmaatschappij is dan ook groter dan het aantal in de tabel genoemde. Aantal meldingen van ongevallen ten behoeve van de Collectieve Ongevallen Verzekering soort ongeval
jaar 1993
1994
1995
1996
1997
ongeval tijdens werk ongeval tijdens werkverkeer
946 21
785 6
683 18
540 25
663 8
totaal arbeidsongevallen
967
791
701
565
671
(10) 70
(20) 93
(15) 73
(27) 64
861
794
638
735
waarvan dodelijk ongeval tijdens woon-werkverkeer totaal
(5) 67 1.034
Bron: Aon Hudig Tot slot merken we op dat bij de assuradeur ook de aard van het letsel, de oorzaak van het ongeval en de CAO waaronder het slachtoffer valt bekend zijn. De cijfers zijn in geanonimiseerde vorm beschikbaar. Zij kunnen mogelijk, in combinatie met de cijfers van de Arbeidsinspectie, in de toekomst van nut zijn voor de waarneming van ernstige en dodelijke ongevallen. Over minder ernstige ongevallen zijn geen gegevens beschikbaar. 2.5. CONSUMENT EN VEILIGHEID De Stichting Consument en Veiligheid te Amsterdam werkt kort gezegd aan het terugdringen van ongevalsrisico’s. Het gaat daarbij primair om de veiligheid in de privé-sfeer. Daarnaast wordt ook vanuit het gezondheidsbeleid in algemene zin getracht de veiligheid in Nederland te bevorderen. Een van de kerntaken daarbij is het verzamelen van letsel-informatie en het uitwisselen van onderzoeksgegevens over achtergronden en oorzaken van ongevallen. De belangrijkste informatiebron voor ongevalsgegevens is voor de Stichting Consument en Veiligheid het door de stichting opgezette Letsel Informatie Systeem (LIS). Dit systeem bestaat sind 1 januari 1997 en geeft jaarlijks informatie over circa 120.000 letselpatiënten die zich voor behandeling melden op Spoedeisende Hulpafdelingen van een zestiental ziekenhuizen. Met het verzamelen wordt niet zozeer beoogd inzicht te geven in de ontwikkeling van het aantal ongevallen, als wel het bieden van de mogelijkheid tot het doen van onderzoek naar de toedracht van ongevallen en naar de verschillende ongevalsscenario’s.
13
Daarnaast is het de bedoeling om met behulp van trend-analyse inzicht te geven in de veranderingen in ongevalsincidentie en in de effecten van preventie-inspanningen. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een geautomatiseerd model waarmee de indicatoren ernst, langdurige gevolgen, kosten en expositie worden samengebracht en doorberekend. In het jaar 1997 zijn in het Letsel Informatie Systeem circa 12.000 bedrijfsongevallen geregistreerd. De schatting van het totale aantal slachtoffers van bedrijfsongevallen die behandeld zijn op Spoedeisende Hulpafdelingen in Nederland komt voor alle sectoren gezamenlijk uit op 110.000, ofwel 10 procent van alle gevallen. Hoeveel van de geregistreerde bedrijfsongevallen voor rekening van de bouw komen is op dit moment nog niet bekend. Ook is niet geheel duidelijk op grond waarvan een ongeval door Spoedeisende Hulpafdelingen tot de bouw gerekend wordt. Het vermoeden bestaat dat ieder ongeval dat op een bouwplaats gebeurt aan de bouw wordt toegerekend, ongeacht de bedrijfstak waartoe de werkgever van het slachtoffer behoort en ongeacht de vraag of het om een ongeval in of buiten werktijd gaat (bijvoorbeeld ongevallen overkomen aan toevallige passanten). Uigaande van een werkende beroepsbevolking van 6,7 miljoen personen en 12.000 bedrijfsongevallen in het LIS gaat het om een steekproef van 1,8 promille. Als bouwvakarbeiders zich even vaak als werknemers in andere sectoren voor behandeling melden, dan betekent dat een verwacht aantal bouwvakarbeiders in het LIS van ± 440. Aangenomen mag worden dat het werkelijke aantal groter zal zijn, gezien de risico’s van het werken in de bouw vergeleken met bijvoorbeeld werken op kantoor. Het is echter zeer de vraag of ooit duidelijk zal worden hoe groot het aantal precies is, in aanmerking genomen de problemen met de registratie van bedrijfstakken op de Spoedeisende Hulpafdelingen. Mede daardoor lijkt de waarde van het LIS voor een alomvattend ongevallenregistratiesysteem in de bouw zeer beperkt. Dat is ook het geval omdat ongevallen waarbij het slachtoffer zich niet tot de Spoedeisende Hulpafdeling wendt, maar tot de huisarts, buiten beschouwing blijven, evenals ongevallen waarbij het slachtoffer zich niet onder medische behandeling stelt. Ter aanvulling van LIS beschikt Consument en Veiligheid ook over andere ongevalsregistraties. Het gaat daarbij met name om informatie over ziekenhuisopnames en overledenen ten gevolge van een ongeval en om berichten over ongevallen in de regionale of landelijke pers. Hoofdzaak daarbij blijft echter ongevallen in de privé-sfeer.
2.6. NIA TNO NIA TNO is actief op het gebied van arbeid, arbeidsomstandigheden, organisatie en technologie. Op die terreinen wordt onderzoek verricht en advies gegeven. De instelling is 14
voortgekomen uit de fusie van het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden NIA en de divisie Arbeid en Gezondheid van TNO. NIA TNO beschikt niet over een eigen informatiebron met betrekking tot (arbeids-)ongevallen maar maakt gebruik van gegevensbestanden van derden. Binnenkort zal door NIA TNO een rapport gepubliceerd worden over arbeidsongevallen in 1997. Het rapport is gebaseerd op het Letsel Informatiesysteem van Consument en Veiligheid. Geschat wordt dat het aantal arbeidsongevallen in de bouw dat tot een bezoek aan een afdeling Spoedeisende Hulp van een ziekenhuis leidt in 1997 ongeveer 13.000 was. Dat getal moet gerelateerd worden aan een totale werkende beroepsbevolking van 440.000. Dat wil zeggen alle werkenden in bouw- en bouwinstallatiebedrijven. Niet alleen bouwvakarbeiders, maar ook installateurs, directeuren/eigenaren van eenmanszaken, zelfstandigen zonder personeel en UTA-personeel. 2.7. ABOMA+KEBOMA ABOMA+KEBOMA in Ede verleent diensten aan bouwbedrijven op het gebied van veiligheid op het werk. Naast het opstellen en uitvoeren van bijvoorbeeld risicoinventarisaties en –evaluaties, het verzorgen van veiligheids- en gezondheidsplannen en het keuren van bouwmachines gaat het ook om het verrichten van ongevalsonderzoeken. Die onderzoeken worden uitgevoerd in opdracht van bedrijven die daarom verzoeken. Het gaat daarbij nagenoeg uitsluitend om ernstige ongevallen met ziekenhuisopname, dodelijke afloop of grote materiële schade. De ongevallen worden geanalyseerd, waarna er vervolgacties worden vastgelegd en uitgevoerd, om herhaling te voorkomen. Daarbij komen ook aspecten als werkorganisatie en werkdruk aan de orde. De onderzoeken zijn volstrekt objectief, hetgeen wil zeggen dat de opdrachtgever geen invloed heeft op de uitkomst van het onderzoek. De onderzoekrapporten kunnen daardoor van grote waarde zijn bij de verdere afhandeling van de ongevallen en bij contacten met bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie. ABOMA+KEBOMA werkt voor 500 à 600 voornamelijk grote bedrijven. Aan ongevalsonderzoeken worden jaarlijks ongeveer 60 dagen besteed. Van een trendmatige toe- of afneming is geen sprake. Van alle ongevalsonderzoeken zijn uiteraard dossiers aanwezig. Er is echter geen centrale registratie en de informatie is ook niet voor derden beschikbaar. ABOMA+KEBOMA is dan ook geen nuttige informatiebron voor een alomvattend ongevallenregistratie-systeem. 2.8. DE ARBODIENSTEN Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zijn alle werkgevers verplicht voor de ondersteuning van het arbobeleid een arbodienst in te schakelen. Afhankelijk van de arbeidsrisico’s op de werkplek kan die hulp sterk uiteenlopen. Het is aan de werkgever om te bepalen welke ondersteuning hij of zij van de arbodienst wil hebben. Daarnaast is er een 15
aantal taken waarvoor de arbodienst altijd moet worden ingeschakeld. Een daarvan is het verzuimbeleid. Op dit moment zijn er circa 40 gecertificeerde arbodiensten actief ten behoeve van de bouw. Het aantal vestigingen is veel groter. In de meeste gevallen verzorgen de arbodiensten voor de aangesloten bedrijven ook de controle en de begeleiding van zieke werknemers. Strikt noodzakelijk is dat niet. Bedrijven zijn niet verplicht zieke werknemers te laten controleren en begeleiden. Zij kunnen dat ook zelf doen. Als controle en begeleiding wel aan een arbodienst zijn opgedragen, dan kan de manier waarop dat gebeurt ook weer van geval tot geval verschillen, afhankelijk van welke afspraken daarover zijn gemaakt met de opdrachtgever. Controle kan bijvoorbeeld op de eerste dag van het verzuim plaats vinden of op een later tijdstip, al dan niet afhankelijk van de verzuimfrequentie van de betrokken werknemer in het (recente) verleden. Bedrijfsongevallen worden zelden spontaan aan de arbodiensten gemeld door de bedrijven. In de meeste gevallen raken de arbodiensten daar pas van op de hoogte als er na een ziekmelding controle van de betrokken werknemer plaats vindt, of als die een bezoek aan het spreekuur brengt. Bij de ziekmelding zelf wordt geen gewag gemaakt van het feit dat er een ongeluk is gebeurd. De consequentie daarvan is dat als een werknemer na een ongeval verzuimt en als hij, na bijvoorbeeld een week, weer aan het werk gaat voordat er controle heeft plaats gevonden of anderszins er contact is geweest tussen arbodienst en werknemer, de arbodienst niet weet dat er een bedrijfsongeval heeft plaats gevonden. Een en ander betekent dat de registratie van bedrijfsongevallen door arbodiensten zeer onvolledig en gebrekkig is. Feitelijk vindt er ook geen registratie van bedrijfsongevallen plaats, maar van ziektegevallen, waarbij in alle voorkomende gevallen wordt aangetekend of er ja dan nee sprake was van een ongeval en of dat een bedrijfsongeval of ander ongeval was. Bij de registratie van de gevallen wordt veelvuldig gebruik gemaakt van het CAS-systeem (Classificatie-systeem voor Arbo en Sociale verzekeringen). In dit systeem komt geen code voor voor de bedrijfsklasse waartoe de werkgever van de zieke werknemer wordt gerekend. In de meeste gevallen wordt die er door de arbodiensten wel aan toegevoegd. Bovendien is in alle gevallen bekend bij welke UVI (Uitvoeringsinstelling voor de sociale verzekeringswetten) de werkgever van de werknemer is aangesloten, zodat langs die weg meestal wel kan worden nagegaan of het om een bouwvakarbeider gaat. Omdat de registratie van de bedrijfsongevallen is gekoppeld aan de registratie van ziektegevallen, gaat het bij de arbodiensten in het geval van arbeidsongevallen uitsluitend om gevallen die leiden tot ziekteverzuim van meestal meerdere dagen. Minder ernstige ongevallen zonder ziekteverzuim worden niet waargenomen en derhalve ook niet 16
geregistreerd. De waarde van de informatie voor een alomvattend ongevallenregistratiesysteem is dan ook zeer beperkt. De meeste arbodiensten zijn wel bereid om geanonimiseerde informatie te verstrekken. Het probleem met geanonimiseerde bestanden is echter dat koppeling met andere gegevensbestanden niet mogelijk is. Aanvulling van de informatie met gegevens uit andere bestanden kan dan tot dubbeltellingen leiden. Bijkomend probleem is dat in sommige gevallen de registratie niet centraal maar op vestigingsniveau plaats vindt, zodat van relatief veel bronnen informatie verzameld moet worden. Tot slot merken we op dat ArboDuo, de grootste arbodienst voor wat betreft controle en begeleiding van zieke werknemers in de bouw, met ingang van 1 januari 1999 voor de ziekmelding gebruik gaat maken van formulieren waarop werkgevers al meteen moeten aangeven of er sprake is geweest van een bedrijfsongeval. Dat betekent dat in de toekomst ook bedrijfsongevallen die leiden tot kortdurend verzuim, zonder controle, door ArboDuo getraceerd kunnen worden. 2.9. ADMINISTRATIEKANTOREN Er zijn in Nederland enkele administratiekantoren die uitsluitend of hoofdzakelijk voor bouwbedrijven de boekhouding verzorgen en aanvullende administratieve handelingen verrichten, waaronder de loonadministratie. De naar aantal opdrachtgevers gemeten belangrijkste daarvan zijn CTB in Ede (sinds september 1998 behorend tot de SFB-Groep) en het SCAB (Stichting Centraal Administratiekantoor voor de Bouw) in Tilburg. Beide bedrijven werken landelijk. Zij verzorgen voor enkele duizenden, voornamelijk kleine en middelgrote, bedrijven de administratie. Omdat zij feitelijk dus de functie van loonadministrateur voor die bedrijven vervullen, moeten zij ook op de hoogte zijn van ieder ziektegeval. In de meeste gevallen worden die ziektegevallen ook door hen doorgegeven aan de arbodienst waarbij de werkgever is aangesloten. Naast CTB en het SCAB zijn er nog enkele kleinere administratiekantoren die meer regionaal werken, niet alleen voor bouwbedrijven maar ook voor andere bedrijven. Indien een ziektegeval het gevolg is van een bedrijfsongeval, zijn de administratiekantoren daarvan op de hoogte. De gegevens worden opgenomen in de dossiers maar er wordt verder in de meeste gevallen niets meegedaan. Incidenteel wordt de verdere administratieve afhandeling verzorgd en wordt er een ongevalsmeldingsformulier voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en/of de Arbeidsinspectie ingevuld. Daarnaast wordt incidenteel de ongevalsregistratie voor bedrijven verzorgd, maar dat is meer uitzondering dan regel. Administratiekantoren zijn zeer terughoudend als het gaat om het verstrekken van informatie over arbeidsongevallen, vanwege het vertrouwelijke karakter ervan. Bovendien is
17
er niet in alle gevallen sprake van een centrale registratie. Als bron van informatie voor een ongevallenregistratiesysteem lijken zij dan ook van weinig nut. 2.10. BOUWBEDRIJVEN Bouwbedrijven hebben als het gaat om bedrijfsongevallen een aantal wettelijke verplichtingen te vervullen. Behalve de verplichte melding van de ernstige gevallen aan de Arbeidsinspectie is er op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 9, lid 3, de verplichting tot het aanhouden van een register waarin alle ongevallen (ook de niet ernstige) worden vermeld. Bovendien zijn zij verplicht van al die ongevallen een rapport op te stellen en dat binnen veertien dagen aan de minister van SZW te zenden. Dat laatste (opsturen aan de minister) wordt in de praktijk echter maar zelden gedaan. In de ontwerptekst voor een nieuwe arbeidsomstandighedenwet die naar verwachting in 1999 in werking zal treden komt de verplichting van rapportage aan de minister niet meer voor. De vroeger bestaande verplichting van rapportage aan de bedrijfsvereniging was al eerder geschrapt. De verplichting tot het aanhouden van een ongevalsregister blijft echter ook in de nieuwe wet gehandhaafd. In hoeverre die verplichting in de praktijk wordt nageleefd is niet bekend. De Arbeidsinspectie heeft daar onlangs een onderzoek naar ingesteld, maar de resultaten daarvan zijn nog niet bekend. De ongevalsregisters van bedrijven kunnen onder ideale omstandigheden dienen als bron voor een ongevalsregistratiesysteem. Van ideale omstandigheden is sprake als alle bedrijven (dat wil zeggen bijna 19.000 bij het SFB ingeschreven werkgevers) hun verplichting tot het aanhouden van een register nakomen, als die registers bovendien goed zijn bijgehouden en als alle bedrijven bereid zijn een kopie ervan af te staan ten behoeve van een alomvattend registratiesysteem. Gezien de ervaringen van het ministerie van SZW lijkt dat een illusie te zijn. Naast het aanhouden van een ongevalsregister geldt voor bedrijven met meer dan 100 werknemers in dienst de verplichting tot het opmaken van een jaarverslag met betrekking tot de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de werknemers. In dat jaarverslag moet een overzicht zijn opgenomen van alle ongevallen (ook de minder ernstige) die in het bedrijf hebben plaatsgehad en van het daarmee gemoeide ziekteverzuim. Het jaarverslag moet worden toegezonden aan de Arbeidsinspectie. In hoeverre die verplichting ook in alle gevallen wordt nagekomen is niet bekend. De Arbeidsinspectie maakt indien mogelijk en gewenst gebruik van de toegezonden verslagen, maar bedrijven die in gebreke blijven worden niet gerappelleerd en er wordt geen sanctie opgelegd. De indruk bestaat dat met name de heel grote bedrijven hun verplichtingen wel altijd nakomen. Sommige van hen laten het jaarverslag ook deel uit maken van een voor iedere belangstellende beschikbaar sociaal jaarverslag. 18
2.11. POLITIE EN JUSTITIE Politie en Justitie (het Openbaar Ministerie) vormen een potentiële bron van informatie als het gaat om dodelijke ongevallen en derhalve ook van bedrijfsongevallen met dodelijke afloop. Als er op een bouwplaats of in het verkeer een dodelijk ongeval plaats vindt wordt dit altijd gemeld aan de politie. Als vervolgens wordt geconstateerd dat er sprake is van een niet natuurlijke dood of van lijkvinding wordt de gemeentelijke lijkschouwer hiervan in kennis gesteld. Als ook die meent dat de doodsoorzaak niet een natuurlijke is, brengt hij verslag uit aan de officier van Justitie. De bevindingen van de politie zijn terug te vinden in de dossiers van de politie en op de parketten van de Officieren van Justitie. Dodelijke bedrijfsongevallen zijn vrij makkelijk uit de registratie van de politie te halen omdat zij met incidentcode worden opgeslagen. Echter, de bedrijfstak waartoe de werkgever van het slachtoffer behoort is niet geregistreerd, zodat niet altijd duidelijk is of het om een werknemer van een bouwbedrijf of van bijvoorbeeld een toeleverancier gaat. Het zelfde geldt voor de gegevens van het parket. Overigens moet betwijfeld worden of het zin heeft de dossiers te onderzoeken, aangezien in alle gevallen als het om een dodelijk bedrijfsongeval gaat, de Arbeidsinspectie door de politie wordt ingelicht, zodat dus volstaan kan worden met kennisneming van de gegevens van deze dienst. Voorts is er ook bij de politie feitelijk sprake van onderregistratie van dodelijke arbeidsongevallen, omdat een verkeersongeval in werktijd niet als bedrijfsongeval wordt geregistreerd, terwijl dat feitelijk wel zou moeten gebeuren. Opgemerkt zij nog dat een dodelijk ongeval uitsluitend als zodanig herkend wordt als het slachtoffer onmiddellijk of binnen 24 uur na het ongeval komt te overlijden. Ook ongevallen waarbij het slachtoffer niet binnen 24 uur maar wel binnen afzienbare tijd daarna overlijdt worden als regel nog wel als dodelijk ongeval geregistreerd. Zekerheid daarover is er echter niet. Dat hangt er onder meer vanaf of de behandelende arts in de overlijdensverklaring een relatie legt tussen het ongeval en het overlijden. Het is aannemelijk dat, als het slachtoffer geruime tijd na het ongeval overlijdt, het niet als dodelijk ongeval wordt geregistreerd, ook al is het overlijden een rechtstreeks gevolg ervan. 2.12. DE MEDIA Een andere manier om dodelijke ongevallen in de bouw te traceren is het volgen van de berichtgeving in de media. Daarbij moet met name aan het dagblad Cobouw gedacht worden, terwijl ook het ANP een nuttige bron van informatie kan zijn. Verondersteld mag worden dat de meeste bedrijfsongevallen met dodelijke afloop de krant halen. Zo maakte Cobouw tussen mei 1997 en mei 1998 melding van 21 ongevallen met dodelijke afloop op diverse bouwplaatsen. Overigens ging het daarbij in een aantal gevallen 19
om ongevallen waarbij het slachtoffer geen werknemer van een bouwbedrijf was. Het ging onder meer om automobilisten bij wegwerkzaamheden die met het werk als zodanig niets te maken hadden. Verder ging het in enkele gevallen om installateurs en monteurs, waarvan de werkgever niet tot de bedrijfstak bouwnijverheid gerekend kan worden terwijl in enkele gevallen uit de berichtgeving niet opgemaakt kon worden of het om een bouwvakarbeider ging of niet. Dat betekent derhalve dat Cobouw weliswaar als bron van informatie voor een alomvattend ongevallenregistratiesysteem gebruikt kan worden (voorzover het ongevallen met dodelijke afloop betreft), maar dat aanvullend onderzoek in de meeste gevallen gewenst is. Het ANP is in staat en bereid om alle door het bureau verspreide persberichten met betrekking tot dodelijke ongevallen in de bouw over een van tevoren afgesproken periode te leveren (afdeling Documentatie). Ook voor deze berichten geldt dat nader onderzoek nodig is voor wat betreft de herkomst naar bedrijfstak van de slachtoffers. Andere persdiensten zoals de Gemeenschappelijke Persdienst (GPD) kunnen geen nuttige informatie verschaffen. Zij zijn er meer om nieuws op nationaal of internationaal niveau voor de plaatselijke kranten te verzorgen. Tot slot mag aangenomen worden dat over de meeste ongelukken met dodelijke afloop (ook de minder spectaculaire) in de plaatselijke krant bericht wordt. Ook hier ligt dus een potentiële bron van informatie. 2.13. AVV EN SWOV De Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) is onderdeel van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en heeft onder meer als taak het leveren van informatie aan overheid en belangenorganisaties in het algemeen en aan Rijkswaterstaat als beheerder van de infrastructuur in het bijzonder. De Hoofdafdeling Basisgegevens van de dienst is gevestigd in Heerlen en verzamelt onder meer gegevens over ongevallen op wegen (zowel rijkswegen, als provinciale en gemeentewegen), waaronder ongevallen bij werk in uitvoering. Het aantal ongevallen waar het hier om gaat is in de afgelopen jaren sterk gestegen van ruim 24.000 in 1992 tot ruim 29.000 in 1997. Het aantal ongevallen bij werk in uitvoering steeg in dezelfde periode van 1.141 tot 1.517.1 Het gaat hier overigens niet uitsluitend om ongevallen met al dan niet blijvend lichamelijk letsel. Ook ongevallen met alleen materiële schade zijn meegeteld. Naast het gegeven dat er ongevallen zijn gebeurd beschikt de dienst niet over veel gegevens. Ook de aard van het eventuele letsel en of er sprake is van ziekteverzuim is niet bekend. Wel is in principe bekend bij hoeveel ongevallen wegwerkers betrokken waren. Dat zijn niet alleen werknemers van bouwbedrijven die aan de weg werken, maar ook werknemers
1
Zie ook: Bouw en Houtbond FNV. Nul is genoeg. Woerden, september 1998.
20
uit andere sectoren en van Rijkswaterstaat zelf. De cijfers van de Adviesdienst zijn desgewenst na een schriftelijk verzoek beschikbaar. Naast de AVV beschikt ook de SWOV (Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid) over gegevens met betrekking tot ongevallen bij werken aan de weg. De gegevens zijn grotendeels verkregen van de AVV. Daarnaast worden voor onderzoek de oorspronkelijke registratieformulieren geraadpleegd. Recent is door de SWOV een rapport gepubliceerd waaruit blijkt dat jaarlijks circa 15 slachtoffers van ongevallen bij werk in uitvoering worden geregistreerd onder ‘personen die werk uitvoeren’.2 Het werkelijke aantal kan hoger zijn omdat in sommige gevallen de registratie van de AVV onvolledig is. Het gaat hier zowel om slachtoffers van werken binnen als buiten de bebouwde kom. Dus ook op andere dan rijkswegen. Onder personen die werk uitvoeren worden niet alleen wegwerkers verstaan, maar ook bijvoorbeeld vuilnisophalers, hoveniers en landmeetkundigen. Een onderverdeling naar soort werkers is niet aanwezig in de geautomatiseerde bestanden. 2.14. RAILNED EN HET SPOORWEGTOEZICHT Voor wat betreft ongevallen bij werken aan het spoorwegnet zijn er twee bronnen: Railned en het Spoorwegtoezicht. Het Spoorwegtoezicht maakt deel uit van de Rijksverkeersinspectie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en heeft op grond van de Spoorwegwet van 1875 als taak het houden van toezicht op een behoorlijke uitvoering van de dienst van spoorwegbedrijven in Nederland. Railned is de onafhankelijke beheerder van het spoorwegnet en houdt zich in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat bezig met capaciteitmanagement en veiligheid. De gegevens over ongevallen aan het spoor worden zowel aan het Spoorwegtoezicht als aan Railned gemeld. De laatste stelt in alle gevallen een onderzoek in, waarover gerapporteerd wordt aan het Spoorwegtoezicht. Railned heeft een uitstekende database waarin alle gegevens van ongevallen bij werken aan het spoor zijn opgenomen. Aard en letsel van de bij het ongeval betrokkenen zijn bekend, evenals de werkgevers van de slachtoffers. Het spoorwegtoezicht beschikt over de zelfde gegevens. Volgens de cijfers van Railned raakten in 1996 vijftig werknemers gewond.
2
SWOV. Verkeersonveiligheid bij werk in uitvoering. Leidschendam, 1998.
21
3. SAMENVATTING EN CONCLUSIES
3.1. Samenvatting Er is een groot aantal instellingen en organisaties in Nederland die op een of andere manier, direct of indirect, betrokken zijn bij het registreren van ongevallen in de bouw. Sommige daarvan houden zich uitsluitend bezig met de bouw, andere ook met andere sectoren. De voornaamste bronnen voor de bouw zijn de Arbeidsinspectie en Arbouw. De Arbeidsinspectie geeft, in tegenstelling tot Arbouw, alleen informatie over ernstige arbeidsongevallen, inclusief die met dodelijke afloop. Arbouw geeft ook informatie over de niet of minder ernstige ongevallen, maar niet over ongevallen met dodelijke afloop. De informatie van de Arbeidsinspectie heeft in hoofdzaak betrekking op meldingen van bedrijven en, voorzover het dodelijke ongevallen betreft, van de politie. Die van Arbouw wordt verkregen door enquêtering van werknemers. Het probleem met de informatie van de Arbeidsinspectie is dat niet duidelijk is in hoeverre bouwbedrijven hun meldingsplicht in alle gevallen nakomen. Het vermoeden bestaat dat dat niet altijd gebeurt en dat er dientengevolge sprake is van onderregistratie. Bovendien kunnen wijzigingen in het meldingsgedrag, waardoor dan ook veroorzaakt, het beeld van de trendmatige ontwikkeling in het aantal arbeidsongevallen ernstig vertekenen. De cijfers van de Arbeidsinspectie, zoals die tot op heden zijn gepubliceerd, hebben betrekking op bouwvakarbeiders en op werknemers van bouwinstallatiebedrijven tezamen. Een uitsplitsing per sector behoort echter wel tot de mogelijkheden. De cijfers van Arbouw zijn exclusief schilders, baggeraars, installateurs en UTA-personeel. Uitbreiding van de steekproef met deze categorieën behoort eveneens tot de mogelijkheden. Het CBS beschikt op dit moment voor wat betreft bedrijfsongevallen alleen over gegevens met betrekking tot ongevallen met dodelijke afloop. Het aantal geregistreerde gevallen is echter veel kleiner dan dat volgens de Arbeidsinspectie. Bovendien is in veel gevallen niet bekend tot welke bedrijfstak de werkgever van het slachtoffer gerekend moet worden. Nuttige informatie over alle ernstige en niet ernstige bedrijfsongevallen (exclusief die met dodelijke afloop) is in de toekomst (vanaf 2001) te verwachten van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). In die enquête zullen naar verwachting jaarlijks 2.800 werknemers van bouwbedrijven betrokken zijn. Het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) dat jaarlijks onder circa 25.000 Nederlandse ingezetenen in alle leeftijdsklassen wordt gehouden en waarin vragen gesteld worden over ongevallen, levert voor de bouw geen relevante informatie op. 22
De Collectieve Ongevallen Verzekering (COV) geeft informatie over het aantal ernstige ongevallen van werknemers (bouwvakarbeiders en UTA-personeel) van bouwbedrijven. De gegevens zijn gebaseerd op meldingen van werknemers. Het gaat om ongevallen met blijvend lichamelijk of geestelijk letsel of met dodelijke afloop. Over niet of minder ernstige ongevallen zijn geen gegevens beschikbaar. Als de verzekeraars bereid zijn gegevens af te staan voor een ongevallenregistratiesysteem, dan is er mogelijk sprake van een goede informatiebron voor wat betreft de ernstige en dodelijke ongevallen. De Stichting Consument en Veiligheid beschikt sinds 1997 over informatie verkregen van 16 Spoedeisende Hulpafdelingen van ziekenhuizen: het zogenaamde Letsel Informatie Systeem (LIS). De registratie heeft, voorzover het om arbeidsongevallen gaat, uitsluitend betrekking op slachtoffers die zich na een ongeval bij een Spoedeisende Hulpafdeling aandienen. Slachtoffers die zich onder behandeling van de huisarts of specialist stellen blijven buiten beschouwing, evenals slachtoffers die zich niet onder medische behandeling stellen en dodelijke slachtoffers. De toerekening van slachtoffers aan sectoren (bouw of niet bouw) is problematisch. Gezien de omvang en de specifieke samenstelling van de steekproef is het LIS voor een alomvattend ongevallenregistratiesysteem van betrekkelijk weinig waarde. De uit het LIS verkregen informatie is onlangs aan een nader onderzoek onderworpen en geanalyseerd door NIA TNO. Arbodiensten beschikken slechts over informatie over bedrijfsongevallen voorzover die leidt tot door hen gecontroleerd ziekteverzuim. Dodelijke ongevallen, ongevallen met kortdurend verzuim of zonder verzuim en ongevallen in bedrijven die zelf zieke werknemers controleren en/of begeleiden worden niet waargenomen. Voorzover er registratie plaats vindt is die dan ook zeer beperkt. Ook administratiekantoren die voor bouwbedrijven de loonadministratie verzorgen zijn maar beperkt op de hoogte. ArboDuo gaat met ingang van 1999 werkgevers vragen bij iedere verzuimmelding aan te geven of er sprake is van een bedrijfsongeval. Bouwbedrijven zijn verplicht een ongevallenregister bij te houden. Op dit moment bestaat nog de verplichting om dat register toe te zenden aan het ministerie van SZW. Dat gebeurt echter maar zelden. In de ontwerptekst voor een nieuwe Arbowet is de verplichting om het register aan het ministerie te zenden geschrapt. De Arbeidsinspectie onderzoekt op dit moment in hoeverre ongevallenregisters in de bedrijven aanwezig zijn. Als bron van informatie voor een alomvattend ongevallenregister lijken zij van weinig waarde. Daarnaast zijn bedrijven met meer dan 100 werknemers verplicht een arbo-jaarverslag samen te stellen, waarin gegevens met betrekking tot ongevallen zijn opgenomen.
23
Voor wat betreft de arbeidsongevallen met dodelijke afloop kunnen politie en justitie desgewenst informatie verschaffen. Probleem is de herkomst van de slachtoffers naar bedrijfstak te achterhalen. Hetzelfde geldt voor informatie verkregen uit de media. Het is niet aannemelijk dat langs deze weg meer informatie verkregen kan worden dan van de Arbeidsinspectie. Voor wat betreft ongevallen bij werken aan de weg en aan het spoor kan informatie verkregen worden van respectievelijk de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) en van Railned of het Spoorwegtoezicht. Het gaat in verhouding tot het totale aantal arbeidsongevallen in de bouw om zeer kleine aantallen. De cijfers van de AVV zijn door de SWOV (Stichting Wetenschappelijk Onderzoek verkeersveiligheid) aan een nader onderzoek onderworpen. Voor het jaar 1996 konden landelijk niet meer dan 17 ongevallen bij werken aan de weg getraceerd worden, waarbij wegwerkers betrokken waren. Bovendien ging het daarbij maar voor een deel om werknemers van bouwbedrijven. Tot slot worden door ABOMA+KEBOMA in opdracht van voornamelijk grote bouwbedrijven ongevalsonderzoeken ingesteld. Ook hier gaat het om in verhouding tot het totale aantal ongevallen in de bouw kleine aantallen. 3.2. Conclusies Er is bij veel organisaties en instellingen in Nederland informatie beschikbaar over arbeidsongevallen in de bouw. De informatie is echter zeer versnipperd aanwezig en ook niet in alle gevallen voor onderzoek beschikbaar. De betrouwbaarheid ervan laat in veel gevallen te wensen over. Het lijkt dan ook niet goed mogelijk om op basis van de bestaande informatie een compleet beeld te krijgen van alle arbeidsongevallen in de bouw. Ook al niet omdat het zo goed als onmogelijk is om gegevens uit diverse bestanden aan elkaar te koppelen. De beste manier om op korte termijn zicht te krijgen en te houden op de ontwikkeling van het aantal arbeidsongevallen in de bouw is daarom enquêtering van een voldoende groot aantal werknemers. De steekproef van de Enquête Beroepsbevolking van het CBS is wat dat betreft aan de krappe kant. Niettemin kan informatie uit deze bron nuttig zijn als middel ter controle van gesignaleerde ontwikkelingen. Eigen enquêtering als bron van informatie voor een ongevalleninformatiesysteem biedt, naast het feit dat het (met uitzondering van de dodelijke ongevallen) een volledig beeld geeft van het aantal en de ernst van de ongevallen in de bouw, als voordeel de mogelijkheid om meer gegevens te verzamelen over de oorzaken en gevolgen ervan. Het formuleren en het voeren van een op preventie gericht beleid wordt daardoor vergemakkelijkt. Voor wat betreft de dodelijke ongevallen lijken de Arbeidsinspectie en de Collectieve Ongevallen Verzekering de aangewezen bronnen. Ook over de (zeer) ernstige gevallen kunnen zij nuttige informatie geven. Als van die bronnen gebruik gemaakt wordt, 24
moet de mogelijkheid van koppeling van de gegevens daaruit nader onderzocht worden ter vermijding van dubbeltellingen.
25