INTERACTIE BIJ BEGINNENDE GELETTERDHEID IN COMBINATIE MET ICT Marita Overwijk
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 2
Samenvatting Dit onderzoeksrapport is geschreven ter afronding van het bacheloronderzoek binnen de opleiding Educational Design Management & Media1. In dit onderzoek is het effect onderzocht van de ICTondersteunde leeromgeving PictoPal op de beginnende geletterdheid bij kleuters.. PictoPal ondersteunt kinderen in de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs bij de ontwikkeling van het leren lezen en schrijven, oftewel de beginnende geletterdheid. In een voorgaand onderzoek is bewezen dat PictoPal een leereffect heeft opgeleverd en dat de ouders hierbij positief aan bijgedragen hebben. Daarom is in deze studie ook de invloed van de interactie tussen ouder en kind onderzocht. 37 Kinderen uit de groepen 1 en 2 van een openbare basisschool hebben aan dit onderzoek deelgenomen. De experimentele groep (n=19) heeft, onder begeleiding van ouders (n=4), 8 computersessies met PictoPal doorlopen. De controlegroep (n=18) heeft, zelfstandig, 8 computersessies met een vergelijkbaar computerprogramma gewerkt. Aan de hand van een afgenomen pretest en posttest kan geconcludeerd worden dat kinderen in de controlegroep meer leerwinst behaald hebben dan kinderen in de experimentele groep. Tevens is er aangetoond dat de attituden van kinderen ten opzichte van taalonderwijs door de computersessies in beide groepen niet veranderen. Aan de hand van observaties en een verwachtings-/evaluatieformulier is het beeld van de ouders ten opzichte van het computerprogramma onderzocht en is de interactie tussen ouders en kind geobserveerd. Uit de resultaten bleek dat de kwaliteit van de interactie sterk samenhangt met het beeld wat ouders van het computerprogramma, hun rol en de interactie hebben.
1
Met dank aan dr. S. E. McKenney en dr.J.M.Voogt van de faculteit der Toegepaste Onderwijskunde voor de begeleiding van dit onderzoek
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 3
Inleiding Taalstimulering in de kleuterklas Voorafgaand aan het officiële lees- en schrijfonderwijs in groep drie van het basisonderwijs, wordt de taalontwikkeling al volop gestimuleerd in de kleutergroepen. Men noemt deze stimulering van de taalontwikkeling beginnende geletterdheid. Hierbij leren kinderen zich (verder) te oriënteren op geschreven taal, herkennen ze de functies van geschreven taal, krijgen ze zicht op het verband tussen gesproken en geschreven taal, ontdekken ze het principe van het alfabetisch schrift en leren ze de elementaire leeshandeling uit te voeren. Daarnaast leren ze dat er schriftelijk met anderen gecommuniceerd kan worden (Verhoeven & Aarnoutse, 1999). Uit een onderzoek van Manders en Aarnoutse (1997) is gebleken dat binnen het kleuteronderwijs gedurende een schooldag weinig tijd overblijft voor taalactiviteiten. Het kleuteronderwijs moet volgens hen taliger worden en er moeten meer gerichte taal-leesactiviteiten gecreëerd worden. Computer binnen het onderwijs Ten tijde van bovenstaande bevinding onstond ook de opkomst van computers in de kleuterklas. Met de computer kan leerstof zelfstandig, op een interactieve en visuele manier aangeboden worden (Reitsma, Wesseling & Stiva, 1997; Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, 2003; Van der Putten, 2004). Doordat de computer geluid en beeld aan elkaar kan koppelen, kan het mogelijk als leermiddel ter bevordering van de ontwikkeling van beginnende geletterdheid optreden. Kinderen leren namelijk lezen en schrijven door het koppelen van visuele beelden aan auditieve geluiden (Novick, 1998). Daarnaast werkt de computer motiverend, jonge kinderen zijn tot veel meer in staat als ze experimenteren met een aantrekkelijk en uitdagend computerprogramma (Nederlandse Organisatie Voor Wetenschappelijk Onderzoek, 2003; Li & Atkins, 2004; Balanskat, Blamire en Kefala, 2006). Een groot nadeel van het aanbieden van onderwijs via de computer is echter het feit dat een computer vaak enkel gestandaardiseerde feedback geeft en hierbij niet flexibel in kan spelen op de open en spontane input van kinderen (Stedelijk Onderwijs Antwerpen, 2003; De Vlieger, 1998). Taal ontwikkelt zicht daarentegen het best als het veel en actief gebruikt wordt, aldus Manders en Aarnoutse (1997). Volgens Callebaut, Van den Branden, Schoefs en Wellemans (2003) kan dit probleem opgelost worden door volwassenen in te zetten tijdens het werken op de computer, deze kunnen ondersteuning bieden en hoogstaande feedback geven. Gesprekken en discussies zijn tevens onmisbaar om eigen en nieuwe kennis te verkennen en te combineren (Damhuis & Litjens, 2003; Bronkhorst, 2004; Saveyn, 2005). De leeromgeving PictoPal Vanuit de principes dat de computer goed als hulpmiddel bij de ontwikkeling van beginnende geletterdheid ingezet kan worden, hebben de Universiteit Twente, Stichting Leerplan Ontwikkeling en basisscholen in Enschede gezamenlijk de leeromgeving ‘PictoPal’ ontwikkeld, een ICT-ondersteunde leeromgeving voor kinderen in de fase van beginnende geletterdheid (Van Puffelen, 2004). PictoPal biedt ondersteuning bij het schrijven en lezen van woorden. PictoPal maakt gebruik van het software programma Clicker©. In Clicker© is een tekstverwerker gekoppeld aan spraakuitvoer. Hiermee kunnen de woorden, zelfs voordat ze geschreven worden, beluisterd worden. De woorden kunnen worden aangeboden door middel van letters, maar ook in de vorm van pictogrammen. Doordat met behulp van de pictogrammen/woorden en de spraakuitvoer klank en beeld aan elkaar gekoppeld kunnen worden, kunnen kleuters binnen het programma zelf lezen en schrijven. Door op de woorden of pictogrammen te klikken, worden ze in de tekstverwerker als woord onder in het scherm geplaatst. In PictoPal zijn met behulp van Clicker© eenvoudige schrijfopdrachten voor kleuters ontwikkeld rondom een thema. Het is de bedoeling dat kleuters na de sessie op de computer met hun schrijfproducten (een brief, een boodschappenlijstje etc.) activiteiten in de klas uitvoeren. Door met PictoPal bezig te zijn komen de voorwaarden voor het lezen en schrijven, zoals de relatie tussen woord en beeld, de leesrichting en het auditief geheugen aan bod (Van Puffelen, 2004).
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 4 In een voorgaand onderzoek van Althanning (2005) is aangetoond dat het bijwonen van 7 à 8 computersessies met ‘PictoPal’, onder begeleiding van ouders, een leereffect met betrekking tot beginnende geletterdheid oplevert. Er is echter niet onderzocht op welke manier de ouders zo optimaal mogelijk bijdragen aan het leereffect. Binnen dit onderzoek zal met vergroting van het aantal respondenten gekeken worden naar het effect van ‘PictoPal’ op de ontwikkeling van de beginnende geletterdheid bij kleuters. Ook zullen de attituden van de kinderen ten opzichte van taalonderwijs onderzocht worden. Daarnaast wordt binnen dit proces gekeken welke rol ouders binnen de interactie vervullen, of de interactie tussen ouder en kind invloed heeft binnen de computersessies en hoe deze interactie zo optimaal mogelijk bijdraagt aan het leereffect. Vanuit deze feiten met betrekking tot beginnende geletterdheid en ICT, staan de volgende hoofd- en subvragen centraal in dit onderzoek: 1. Leveren de computersessies in de experimentele groep een groter leereffect dan de computersessies in de controlegroep? - Is er verschil in leerwinst tussen de experimentele groep en de controlegroep? - Is er verschil in leerwinst tussen jongere en oudere kinderen in de experimentele groep en de controlegroep? - Is er verschil in leerwinst tussen jongens en meisjes in de experimentele groep en de controlegroep?
2. Veranderen de attituden van de kinderen ten opzichte van taalonderwijs door de computersessies? - Vindt er attitudeverandering plaats tijdens de computersessies? - Is er verschil in eventuele attitudeverandering tussen de experimentele groep en de controlegroep? 3. Wat draagt de interactie tussen ouder en kind bij aan de computersessies? - Wat draagt de interactie tussen ouder en kind bij aan de beginnende geletterdheid? - Wat draagt de interactie tussen ouder en kind bij aan het werken op de computer?
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 5
Methode Respondenten Het onderzoek is uitgevoerd met 37 kinderen uit groep 1 en 2 van basisschool ‘het Bijvank’ uit Enschede meegewerkt. Door randomisatie en matching op basis van de CITO-taaltoesscores, leeftijd en geslacht zijn een experimentele groep (n=19) en een controlegroep (n=18) ontstaan. Daarnaast werkten er ouders (n=4) mee aan het onderzoek, deze kregen aselect kinderen toegewezen die ze mochten begeleiden. Instrumenten Er zijn voor het beantwoorden van de hoofd- en subvragen verschillende onderzoeksinstrumenten gebruikt. Kleutertaaltoets De kleuter taaltoets toetst de vaardigheden van de kinderen ten opzichte van beginnende geletterdheid. Hierdoor kan geconcludeerd worden of de computersessies effect geboekt hebben met betrekking tot de ontwikkeling van beginnende geletterdheid. Deze toets is ontwikkeld op de UT, gevalideerd door een taaldeskundige en gerelateerd aan vier van de tien tussendoelen voor beginnende geletterdheid. In totaal bevat de toets 17 testitems, waarbij op ieder item een score van 0 (beheerst de vaardigheid niet voldoende) of een 1 (beheerst de vaardigheid voldoende) behaald kan worden. In tabel 1 worden de tussendoelen en de verdeling van de items weergegeven. Tabel 1 Tussendoelen en verdeling van de testitems Tussendoel Specificatie tussendoel Functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’ Functies van geschreven taal Relatie tussen geschreven taal Taalbewustzijn
gesproken
en
Gebruiken van geschreven taal (briefjes, lijstjes e.d.) voor communicatieve doeleinden. Kennismaken met communicatieve functies van geschreven taal en deze leren hanteren Ontdekken dat gesproken taal in schrift kan worden vastgelegd en andersom Onderscheiden van elementen in gesproken taal en vermogen tot objectivatie
Aantal testitems 9 4 2 2
Taalbewustzijn
Gesproken <> geschreven
De kleuter taaltoets is met behulp van Chronbach’s alpha (Swanborn, 1994) op interne consistentie getoetst. Hieruit blijkt dat de interne consistentie op de pretest voldoende is (Chronbach’s α = .77). Op de posttest is de consistentie echter een stuk lager (Chronbach’s α = .67). Figuur 1 toont enkele voorbeelden van testitems binnen de kleuter taaltoets. 14
Geschreven woorden kunnen uitgesproken worden Leg blad F neer. Zeg het kind, “Ik lees en jij wijst met je vinger aan.” Goed: kind probeert woord voor woord aan te wijzen
15
Kinderen kunnen woorden als globale eenheden lezen en schrijven Pal een leeg blad. Schrijf de naam van het kind. Zeg het kind, “Wat staat hier?” Goed: herkent dit als een woord en vertelt iets
16
Kinderen kunnen woorden in zinnen onderscheiden Pak blad H. Zeg het kind, “Ik ga lezen. Als je het woordje bal hoort, mag je je vinger opsteken.” Lees de zinnen. Goed: kind steekt zijn vinger 2 keer op. Kinderen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en de betekenis van woorden Leg blad I neer. Zeg het kind, “Dit is een leeuw. Dit is een lam, dit is een lieveheersbeestje. Welk woord is het langst?” Goed: Lieveheersbeestje
17
Figuur 1. Voorbeelden van testitems binnen de kleuter taaltoets.
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 6 Kleuterattitudetest De kleuter attitudetest toetst de attituden van de kinderen ten opzichte van taalonderwijs. Hiermee kan geanalyseerd worden of de attituden van kinderen door de computersessies veranderen. Taalvaardigheid wordt door verschillende wetenschappers gedefinieerd als het vermogen tot luisteren, spreken, lezen en schrijven (Nijmeegse Werkgroep, 1974; Sijtstra, 1994; Verhoeven, 1996), vandaar dat de toets opgebouwd is uit deze vier domeinen. De domeinen schrijven en lezen bevatten elk 7 items en de domeinen spreken en luisteren elk 6 items. Aan elk item kan na beantwoording een score toegekend worden waarbij ‘niet blij’ een score van 0, ‘neutraal’ een score van 1 en ‘blij’ een score van 2 krijgt. Figuur 2 geeft een aantal voorbeelden van testitems binnen de kleuter attitudetest weer. Naam:
Schrijven 1. Hoe voel 2. Hoe voel 3. Hoe voel 4. Hoe voel 5. Hoe voel
je je je je je
je je je je je
als als als als als
je je je je je
J
K
L
blij
neutraal
niet blij
op school gaat schrijven? thuis iets gaat schijven? iets schrijft op de computer? iets schrijft op papier? schrijft op een (brief)kaart?
Figuur 2. Voorbeelden van testitems binnen de kleuter attitudetest.
Ook van de kleuter attitudetest is de interne consistentie berekend. Er wordt op de pretest een Chronbach’s α van .78 gevonden wat ruim voldoende is. De posttest scoort zelfs nog iets hoger, een Chronbach’s α van .79. Observatielijst ouder-kind interactie De interactie tussen ouder en kind is onderzocht door middel van observaties tijdens de computersessies. Hiervoor is een observatieschema met betrekking tot het stimuleren van taalverwerving gehanteerd, welke ontwikkeld is door het expertisecentrum Nederlands (Damhuis, De Blauw & Brandenbarg, 2004). Met dit schema worden de volgende aspecten met betrekking tot ouderkind interactie geobserveerd: de voorwaarden, het taalaanbod, de ruimte voor actieve deelname aan het gesprek, het stimuleren van de kwaliteit van de inhoud en de feedback. Figuur 3 geeft een indicatie van dit observatieschema. Ja Voorwaarden Taalaanbod
Ruimte voor actieve deelname aan het gesprek
a. Schept veilig klimaat b. Wil écht communiceren a. Spreekt begrijpelijk en correct Nederlands b. Helpt het kind zonodig intenties te verwoorden a. Laat stiltes vallen b. Geeft verbale en non-verbale luisterresponsen c. Stelt niet ‘achter elkaar’ vragen d. Stelt zonodig open en uitnodigende vragen e. Doet af en toe een prikkelende uitspraak
Figuur 3. Indicatie observatielijst ouder-kind interactie.
Soms
Nee
Voorbeeld
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 7 Verwachtings-/ evaluatieformulier ouders Voor het onderzoeken van het beeld van de ouders ten opzichte van het computerprogramma, hun rol en de interactie binnen de computersessies is een verwachtings-/evaluatieformulier ontwikkeld. Enerzijds kunnen verwachtingen voorafgaand en na de computersessies met elkaar vergeleken worden, anderzijds kunnen deze beelden vergeleken worden met de resultaten van de ouder-kind interactie. Door verschillende perspectieven op computerprogramma, de rol en de interactie zouden bepaalde verschillen in de interactieresultaten verklaard kunnen worden. Het formulier bestaat uit 17 vragen die met behulp van een 5-puntsschaal beantwoord kunnen worden. Score 1 betekent hier ‘in hele kleine mate’, score 2 ‘in kleine mate’, score 3 staat voor ‘neutraal’, score 4 betekent ‘in grote mate en score 5 ‘in hele grote mate’. Er worden 6 vragen over de programma-voorwaarden, 6 vragen over de rol die ouders vervullen en 5 vragen over de interactie gesteld. Figuur 4 geeft een indicatie van het formulier weer. 1 1. 2. 3. 4. 8. 9.
2
3
4
5
Het project is voor mij naar verwachting verlopen Ik vond het leuk aan dit project mee te werken Programma: Het programma ziet er voor kinderen aantrekkelijk uit Het programma was goed te gebruiken. Rol: Ik heb de kinderen technische ondersteuning geboden Ik heb voor een goede werkhouding van de kinderen gezorgd
Figuur 4. Indicatie verwachtings-/evaluatieformulier.
In tabel 2 wordt duidelijk hoe de verschillende onderzoeksinstrumenten aan de onderzoeksvragen gekoppeld zijn. Tabel 2 Koppeling van onderzoeksvragen aan onderzoeksinstrumenten Onderzoeksvraag 1 2 Kleuter taaltoets X Kleuter attitudetest X Observatielijst ouder-kind interactie Verwachtings-/evaluatieformulier ouders
3
X X
Data-analyse De interne consistentie van de pre-/posttest is berekend met Cronbach’s Alpha (Swanborn, 1994). Vervolgens zijn de kwantitatieve gegevens van de pre-/posttest van de kleutertaaltoets en de kleuterattitudetest in SPSS geanalyseerd. Er is gebruik gemaakt van de Wilcoxon toets om de verschillen tussen voor- en nameting te meten voor de experimentele en controle groep. Daarnaast zijn ook de variabelen ‘leeftijd’, ‘geslacht’ en ‘taalniveau’ binnen beide groepen vergeleken. De kwalitatieve gegevens van de observaties en verwachtings-/evaluatieformulieren zijn met behulp van overzichtelijke schema’s uiteengezet, waardoor ze makkelijker vergeleken kunnen worden. Voor het vaststellen van verschillen op de kleuterattitudetest op de voor- en nameting van de totale groep is gebruik gemaakt van de paarsgewijze t-toets.
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 8
Procedure Experimentele groep Voorafgaand aan de computersessies is er bij de experimentele groep een pretest afgenomen, deze bevat de kleutertaaltoets en de kleuterattitudetest. Deze pretest werd afgenomen in een één-op-één situatie en besloeg ongeveer 20 minuten per kind. Vervolgens hebben de kinderen gedurende acht weken, eenmaal per week, onder begeleiding van ouders op de computer gewerkt aan de schrijfopdrachten die in het kader van PictoPal zijn ontwikkeld In deze sessies van ongeveer 20 minuten per kind werden oefeningen met betrekking tot het thema ‘het weer’ gedaan. Gedurende de sessies is de ouder-kind interactie geobserveerd met behulp van de observatielijst van het Expertisecentrum Nederlands (Damhuis, de Blauw & Brandenbarg, 2004). Na de interventie is onder dezelfde omstandigheden als de pretest de posttest met de kleutertaaltoets en kleuterattitudetest afgenomen. Controlegroep Ook de controlegroep heeft voorafgaand aan de computersessies de pretest met de kleuter taaltoets en kleuter attitudetest ondergaan. Deze groep heeft vervolgens acht weken lang, één keer per week zelfstandig met het computerprogramma ‘Kijken en Kiezen’ gewerkt. Met dit digitaal leesspel worden de kinderen stap voor stap meegenomen in de wereld van het schrift. Hierbij worden pictogrammen aangeboden en wordt vanuit deze picto’s langzaam overgegaan in het lezen van eenlettergrepige en meerlettergrepige signaalwoorden. Na acht weken is net als bij de experimentele groep de posttest met de kleuter taaltoets en kleuter attitudetest afgenomen. Ouders Voorafgaand aan de computersessies hebben de vier ouders een verwachtingsformulier met betrekking tot het programma, hun rol en de interactie binnen de computersessies ingevuld. Vervolgens hebben de ouders gedurende acht weken lang iedere week 4 tot 5 kinderen uit de experimentele groep tijdens het werken met het computerprogramma ‘PictoPal’ begeleid. Deze kinderen werden per week aselect aan de ouders toegewezen aangezien niet alle ouders elke week beschikbaar waren. Tijdens de ongeveer 20 minuten durende computersessie is met behulp van de observatielijst van het Expertisecentrum Nederlands (Damhuis, de Blauw & Brandenbarg, 2004) de ouder-kind interactie geobserveerd. Het gemiddelde beeld per ouder van deze observaties zijn in een schema verwerkt. Na de acht computersessies is het evaluatieformulier ingevuld, welke dezelfde vragen bevat als het verwachtingsformulier.
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 9
Resultaten2 Leereffect Om te bepalen of de groep die onder begeleiding van ouders met PictoPal schrijfopdrachten heeft gewerkt significant verschilt van de groep die zelfstandig met het programma Kijken en Kiezen gewerkt heeft, is een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. Allereerst is voor ieder kind de gemiddelde score op zowel de pretest als de posttest van de kleuter taaltoets berekend, dit resulteerde in een waarde tussen 0 en 1. Vanuit deze gemiddelden zijn de gemiddelden op de pretest en posttest voor de experimentele en controlegroep voortgekomen. Er is getoetst met een alpha van 0.05. Uit de resultaten blijkt dat er significante verschillen zijn tussen de experimentele groep (Z=-3.82; p=0.70) en de controlegroep (Z=-2.43; p=0.02). Tabel 3 geeft de gemiddelden en standaardafwijkingen van beide groepen. Uit de resultaten blijkt dat leerlingen die met ‘Kijken en Kiezen’ significant hoger scoren op de nameting in vergelijking met de voormeting, terwijl die niet het geval is voor leerlingen die met PictoPal acitiviteiten hebben gewerkt. Tabel 3 Gemiddelden (M) en Standaardafwijkingen (SD) van de experimentele en controlegroep op de kleuter taaltoets op twee meetmomenten en de leerwinst per groep.
Pretest
Posttest
Leerwinst
N
M (SD)
M (SD)
M (SD)
Exp. groep
19
.77 (.10)
.78 (.14)
0.01 (0.95)
Contr. groep
18
.63 (.19)
.72 (.15)
0.92 (0.13)
Vervolgens is er gekeken naar het verschil in resultaten tussen jongere kinderen (groep 1) en oudere kinderen (groep 2). Uit tabel 4 blijkt dat er in de experimentele groep geen significant verschil is tussen jongere en oudere leerlingen, terwijl in de controlegroep de leerwinst voor de jongere leerlingen significant is. Tabel 4 Gemiddelden (M) en Standaardafwijkingen (SD) van jongere en oudere kinderen in de experimentele en controlegroep op de kleuter taaltoets op twee meetmomenten
Pretest
Posttest
N
M (SD)
M (SD)
Jongere kind (gr. 1)
6
.75 (.09)
Oudere kind (gr. 2)
13
Contr.
Jongere kind (gr. 1)
groep
Oudere kind (gr. 2)
Exp. groep
2
Z
P
.71 (.15)
-1.414
0.157
.78 (.11)
.82 (.12)
-1.308
0.191
6
.53 (.29)
.68 (.21)
-2.214
0.027*
12
.68 (.10)
.75 (.11)
-1.344
0.179
Alle materialen en databestanden zijn op te vragen bij de auteur
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 10 Ook het verschil tussen jongens en meisjes onderzocht. Er is geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes. in zowel de experimentele als de controle groep (zie Tabel 5). Tabel 5 Gemiddelden (M) en Standaardafwijkingen (SD) van jongens en meisjes in de experimentele en controlegroep op de kleuter taaltoets op twee meetmomenten en de leerwinst per groep.
Pretest
Posttest
N
M (SD)
M (SD)
Jongens
8
.74 (.11)
Meisjes
11
Contr.
Jongens
groep
Meisjes
Exp. groep
Z
p
.75 (.17)
-0.702
0.483
.80 (.08)
.81 (.12)
- 0.072
0.943
7
.54 (.26)
.68 (.21)
-1.866
0.062
11
.69 (.12)
.75 (.09)
-1.599
0.110
Verandering van attituden ten opzichte van taalonderwijs Om na te gaan of de attituden van de kinderen ten opzichte van taalonderwijs door de interventie veranderd zijn is de kleuter attitudetest uitgevoerd. Allereerst is naar de leerwinst van alle kinderen gezamenlijk gekeken, zodat het algemene effect van het werken op de computer bekeken kan worden. In tabel 6 wordt duidelijk dat de attituden van kinderen ten opzichte van taalonderwijs door de computer enigszins afnemen. Het verschil is echter niet significant (t(36) = 0.55; p=0.58). Tabel 6 Totale gemiddelden (M) en standaardafwijkingen (SD) van alle kinderen op de kleuter attitudetest op twee meetmomenten en de leerwinst per groep.
Exp. + contr. groep
Pretest
Posttest
N
M (SD)
M (SD)
37
1.43 (.30)
1.40 (.32)
Er is gekeken of er een verschil in attitudeverandering bestaat tussen de experimentele groep en de controlegroep. Uit tabel 8 is af te lezen dat de experimentele groep niet significant verschilt van de controlegroep. Tabel 7 Gemiddelden (M) en Standaardafwijkingen (SD) van experimentele en controlegroep op de kleuter attitudetest op twee meetmomenten
Pretest
Posttest
Z
p
N
M (SD)
M (SD)
Exp. groep
19
1.37 (.30)
1.36 (.30)
- 0.240
0.810
Contr. Groep
18
1.49 (.30)
1.44 (.33)
- 1.027
0.305
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 11 Ouder-kind interactie De interactie tussen ouder en kind is vanuit verschillende oogpunten geanalyseerd. Allereerst is de invloed van de ouder-kind interactie op de beginnende geletterdheid onderzocht. Hierbij staat vooral het interactieproces en de kwaliteit van de interactie centraal (tabel 9). Daarnaast is de invloed van de ouder-kind interactie op het werken op de computer onderzocht. Hierbij is gekeken naar het beeld van de ouders van PictoPal, hun rol en de interactie (tabel 10). Beide observaties zijn vervolgens met elkaar in verband gebracht om bepaalde aspecten te verklaren. Invloed op de beginnende geletterdheid Tabel 9 laat de gemiddelde resultaten per ouder over alle observatiesessies met betrekking tot de interactie tussen ouder en kind zien. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van de interactie per ouder nogal verschilt. Allereerst vallen over het algemeen een aantal dingen op. Uit de tabel wordt duidelijk dat de voorwaarden, het taalaanbod en de ruimte voor actieve deelname binnen de interactie bij de meeste ouders in orde was. Daarnaast valt op dat ouder C erg goed scoort op de observatiepunten. In tegenstelling tot ouder C, stonden ouder B en ouder D niet geheel open voor communicatie, ze waren niet echt geïnteresseerd en nieuwsgierig naar hetgeen kinderen te vertellen hadden. Dit verklaart mede waarom deze ouders de kwaliteit van de inhoud niet stimuleerden en de kinderen weinig tot geen feedback gaven. Wanneer er, met behulp van tabel 9, specifiek gekeken wordt naar het interactiegedrag per ouder, kunnen de volgende conclusies getrokken worden. Ouder A schepte ruimte voor actieve deelname aan de interactie, maar stimuleerde de kwaliteit van deze interactie niet optimaal. Deze ouder ging zo nu en dan wel door op wat een kind zei en probeerde er samen met het kind achter te komen wat het bedoelde, maar ging niet een stapje verder en voegde er inhoudelijk niks aan toe. Wel gaf ouder A goed feedback aan de kinderen. Ouder B was tegenover de kinderen het meest gesloten, deze ouder communiceerde alleen over de meest noodzakelijke dingen tijdens de computersessies en gaf vaak verbale luisterresponsen in de vorm van “Goedzo!”. Hierdoor was er weinig interactie tussen ouder B en de kinderen, was de interactie oppervlakkig en werden de kinderen niet geprikkeld tot een hoger taalniveau. Ouder C creëerde de meest optimale interactie en verrijkte het taalniveau van de kinderen hiermee. Deze ouder stelde vragen, prikkelde de kinderen, ging door op hetgeen de kinderen vertelden en breidde de inhoud van de kinderen uit. Tijdens de observaties was te merken dat kinderen bij ouder C plezier aan de activiteiten beleefden en het als minder vervelend ervaarden. Ouder D daagde de kinderen iets meer uit door zo nu en dan vragen te stellen en een prikkelende uitspraak te doen. Deze ouder ging echter niet op het antwoord van het kind in, maar ging daarentegen verder met het volgende onderdeel. Hoogstaande interactie kreeg hierdoor geen kans. Ook het taalniveau van ouder D speelde een rol bij het interactieproces. Soms vond deze ouder het lastig om zelf goede zinnen te maken, waardoor het taalaanbod niet optimaal was en het taalgebruik van de kinderen niet altijd even goed verbeterd kon worden. Tabel 10 laat de perspectieven van de ouders ten opzichte van ‘PictoPal’, hun rol en de interactie zien. Hieruit blijkt dat het aanbieden van taalprincipes, geven van feedback en uitnodigen tot interactie door de ouders C, A en D in grote mate belangrijk gevonden wordt. Ouder B vindt deze aspecten duidelijk minder belangrijk. Dit zien we ook in het beeld van interactie terug. Als er naar tabel 9 en 10 gekeken wordt, kan één en ander aan elkaar gerelateerd worden. Ouder B ziet interactie alleen als het ondersteunen waar nodig en het geven van korte feedback. Uit tabel 9 blijkt dan ook dat ouder B de interactie niet optimaal stimuleert, maar alleen goede voorwaarden biedt, een goed taalaanbod levert, de kinderen laat praten en luisterresponsen geeft. Ouder D en ouder A zien de belangen van taalstimulering wel, echter zij doen er te weinig mee.
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 12 Uit tabel 10 blijkt dat het ‘doorpraten over een onderwerp’, waarmee hoogstaande interactie bereikt kan worden, door hen niet van enorm groot belang gevonden wordt. Daarentegen vinden ze het geven van korte feedback bij iedere handeling wel weer van groot belang. Dit zien we in tabel 9 terug, hieruit blijkt dat het stimuleren van de kwaliteit van interactie bij ouder D en ouder A duidelijk te wensen over laat. Aan het geven van feedback wordt echter wel voldaan. Ouder C ziet interactie van kinderen vooral als het uitbreiden van de woordenschat, het doorpraten over een onderwerp en het verbeteren van het taalgebruik. Dit beeld staat in relatie tot de observaties in tabel 9, er wordt door deze ouder hoogstaande interactie bereikt. Tot slot zijn alle ouders duidelijk van mening dat de kinderen iets van de computersessies moeten leren. Invloed op het werken op de computer Alle ouders zijn voorafgaand aan de computersessies van mening dat de PictoPal computeractiviteiten van hoge kwaliteit moeten zijn. Ouder C en ouder A hechten net iets meer waarde aan het uitnodigen tot interactie binnen het programma dan de andere ouders. De ouders vinden het programma heel aantrekkelijk en vinden dat het uitnodigt tot interactie. Wat betreft het gebruiksgemak, het niveau van de oefeningen, de mate waarin het zelfstandig te gebruiken is en waarin het kinderen laat beseffen waar ze mee bezig zijn, laat het programma volgens de ouders echter te wensen over. Vooral de mate waarin het programma zelfstandig te gebruiken is en het niveau van de oefeningen vinden ze onder de maat. Ouder B is over het algemeen iets positiever over het programma. Het beeld van de rol die ouders tijdens de computersessies vervullen is na de computersessies bijna gelijk gebleven aan het beeld ze voorafgaand aan de sessies hadden. Ze geven toe dat er meer technische ondersteuning verlangd wordt dan ze gedacht hadden. Dit heeft een nauwe relatie met het feit dat de PictoPal computeractiviteiten moeilijk zelfstandig en niet makkelijk te gebruiken is en het niveau van de oefeningen aan de hoge kant is. Kleuters kunnen nog niet lezen en schrijven en hebben daardoor sowieso veel technische ondersteuning nodig bij het werken op de computer. Ook was het zorgen voor een goede werkhouding/sfeer in grotere mate aanwezig dan gedacht. Een aantal ouders gaven aan dat de werkhouding van kleuters nogal eens te wensen over liet omdat ze tijdens de sessies aan grote tafels zaten en de functies van de koptelefoon en muis niet altijd snapten.
Ouder:
A
B
C
D
Ja
Soms
Nee
16
15
Herhaalt wat het kind zegt
Ordent de inbreng en vat af en toe samen
Verbetert de taal impliciet
Kwaliteit van de inhoud stimuleren:
14
Breidt inbreng van het kind inhoudelijk uit (expansie)
Zet het kind aan tot nadenken en tot hoger niveau taalgebruik (complexere taalfuncties zoals vergelijken, redeneren, concluderen)
12 13
Probeert samen met het kind er achter te komen wat hij/zij bedoelt (betekenisonderhandeling)
11
Gaat door op de inhoud van wat een kind zegt
Doet af en toe een prikkelende uitspraak
Stelt zonodig open en uitnodigende vragen
Stelt niet 'achter elkaar' vragen
Geeft verbale en non-verbale luisterresponsen
Ruimte scheppen voor actieve deelname aan het gesprek:
10
9
8
7
6
Laat stiltes vallen
Helpt het kind zonodig intenties te verwoorden
Taalaanbod:
5
4
Spreekt begrijpelijk en correct Nederlands
Wil écht communiceren
Schept veilig klimaat
Voorwaarden:
3
2
1
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 13
Tabel 9 Gemiddelde resultaten observaties ouder-kind interactie Feedback:
Verwachting:
A
B
C
D
Evaluatie:
A
B
C
D
In kleine mate
Neutraal
In grote mate Oefeningen op niveau Zelfstandig te gebruiken Uitnodigen tot interactie Kinderen laten beseffen waar ze mee bezig zijn
Bieden van technische ondersteuning Zorgen voor goede werkhouding/werksfeer
3 4 5 6 7 8
Feedback geven Uitnodigen tot interactie Kinderen iets leren
Alleen ondersteuning bieden waar nodig Geven van korte feedback bij iedere handeling Over een onderwerp doorpraten, buiten de opdracht zelf Uitbreiden van de woordenschat van kinderen Verbeteren van het mondeling taalgebruik van kinderen
10 11 12 13 14 15 16 17
Aanbieden van verschillende taalprincipes (vb.woord’, ‘regel’, ‘zin’, ‘leesrichting’)
Gebruiksgemak
2
9
Aantrekkelijkheid
Ouder: 1
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 14
Tabel 10 Beeld ten opzicht van PitoPal computeractiviteiten, de rol en interactie PictoPal computeractiviteiten Rol: Interactie:
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 15
Discussie en aanbevelingen Met dit onderzoek zijn door middel van een experiment het leereffect van het de computeractiviteiten van PictoPal en de veranderingen van de attituden van kleuters op het gebied taalonderwijs onderzocht. Daarnaast is, door middel van een case-study, de invloed, de rol en de kwaliteit van de ouder-kind interactie op de beginnende geletterdheid binnen de computersessies onderzocht. Aan de hand van de resultaten kan geconcludeerd worden dat er een bewijs gevonden is dat de experimentele en de controlegroep significant van elkaar verschillen. Uit de analyses blijkt dat de leerwinst vooral bij het programma ‘Kijken en Kiezen’ ,dat in de controlegroep is gebruikt, geboekt wordt,. De interne consistentie op de posttest van de kleutertaaltoets zou hierbij een rol kunnen spelen. Deze was namelijk een stuk lager dan de interne consistentie op de pretest van de kleuter taaltoets. Natuurlijk is dit verschil moeilijk te achterhalen. Om zo’n verschil te beperken zouden in een vervolgonderzoek voor het afnemen van de pretest en posttest dezelfde personen toegewezen moeten worden. Mochten er wel meerdere personen bij het afnemen betrokken zijn, dan zou bij elkaar gekeken moeten worden zodat er zo gelijk mogelijk gehandeld kan worden. Voordat verdere verklaringen met betrekking tot het verschil tussen de experimentele en controlegroep gegeven zullen worden, is gekeken naar de variabelen ‘leeftijd’ en ‘geslacht’. Er kan opgemerkt worden dat binnen het programma Kijken en Kiezen de jonge kinderen het meeste leereffect behalen. Dit kan verklaard worden vanuit het feit dat de lees-/schrijfontwikkeling bij oudere kleuters al verder gevorderd is waardoor het makkelijker is taaloefeningen op een functionele manier, zoals in het programma PictoPal, uit te voeren. Zowel in de experimentele als in de controle conditie is geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes. Een mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten kan ook zijn dat de PictoPal computeractiviteiten niet waren geïntegreerd in klasseactiviteiten, een vooronderstelling in het ontwerp van PictoPal. In onderzoek van van Harten (2006), waarin de PictoPal computeractiviteiten wel waren geïntegreerd met activiteiten in de klas, is een significant verschil gevonden voor- en nameting bij leerlingen die met PictoPal werkten, terwijl bij leerlingen die met het programma ‘Kijken en Kiezen’ werkten geen significant verschil tussen de voor- en nameting werd gevonden. Uit dit onderzoek bleek ook dat jongens en oudere leerlingen die met PictoPal werkten een significant betere score op de natoets haalden in vergelijking met de voortoets. De attituden ten opzichte van taalonderwijs zijn niet significant veranderd ten gevolgen van de interventies in de experimentele als wel de controlegroep. Weliswaar neemt de attitude t.o.v. taalonderwijs in de controlegroep iets af, maar het verschil is niet significant. Het kan zijn dat de attitudes door het programma Kijken en Kiezen iets negatiever worden, omdat het programma door de vele herhalingsmogelijkheden voor de kinderen erg saai en langdradig is. Ook kan het verklaard worden vanuit het feit dat ouder-kind interactie bijdraagt aan de motivatie en betrokkenheid van de kinderen (Janssen-Vos, 1997; Heetveld, 2001). Zoals al eerder geconcludeerd, is er in de experimentele groep minder leerwinst geboekt dan in de controlegroep. Uit deze gegevens kan nog niet afgeleid worden dat de interactie tussen ouder en kind geen invloed gehad heeft, er is immers voor de controlegroep een vergelijkbaar computerprogramma gebruikt. Misschien levert dit programma sowieso wel meer leereffect dan het programma PictoPal. Toch zal de ouder-kind interactie nader belicht worden. Als er naar de invloed van de ouder-kind interactie op de beginnende geletterdheid bij kleuters gekeken wordt, is vooral de kwaliteit van de interactie van belang (Teale & Sulzby, 1986; Morrow, 1989; Damhuis & Litjens, 2003; Damhuis, De Blauw & Brandenbarg, 2004; KPC Groep, 2005). Aan de hand van de observaties kan geconcludeerd worden dat deze per ouder nogal verschilt.
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 16 Bij deze observaties is een sterke relatie gevonden tussen de kwaliteit van de interactie en het beeld wat ouders van het computerprogramma, hun rol en de interactie hebben. Aan de voorwaarden, het taalaanbod en de ruimte voor actieve deelname binnen de interactie kan door iedereen makkelijk worden voldaan. Voor het stimuleren van de kwaliteit van de interactie en het geven van feedback zijn echter meer vaardigheden nodig. Vanuit de literatuur kan geconcludeerd worden dat het open staan voor communicatie hierbij een belangrijke voorwaarde is (Biemond & Damhuis, 1999; Sijtstra, Aarnoutse & Verhoeven, 1999; Schouten, 2001; Damhuis & Litjens, 2003; Damhuis, De Blauw & Brandenbarg, 2004). Dit blijkt ook uit de observaties binnen dit onderzoek, ouders die minder open staan voor communicatie komen ook moeilijker tot een hoogstaande interactie. Verder is het creëren van een optimale interactie alleen mogelijk als de kinderen geprikkeld worden, uitnodigende vragen gesteld worden, op de inbreng van kinderen doorgegaan wordt en als kinderen aangezet worden tot nadenken en tot een hoger taalniveau (Damhuis, De Blauw & Brandenbarg, 2004). Drie van de vier ouders beheersen deze vaardigheden niet, dit kan gedeeltelijk verklaard worden door het feit dat deze ouders zich waarschijnlijk niet bewust zijn van hun interactiegedrag, het belang van interactie niet inzien en/of niet weten hoe ze de kwaliteit van de interactie kunnen verbeteren. De ouders geven aan dat hun rol tijdens het werken op de computer groter is dan ze voorafgaand aan de computersessies hadden verwacht. Dit wordt mede veroorzaakt doordat het programma PictoPal kwalitatief slechter is dan de ouders verwachtten. Het gebruiksgemak, het niveau van de oefeningen, de mate waarin het zelfstandig te gebruiken is en waarin het de kinderen laat beseffen waar ze mee bezig zijn laat nogal te wensen over. Ook het gegeven dat kleuters nog niet kunnen lezen en schrijven en nog moeten leren omgaan met de computer (Saveyn, 2005) speelt mee bij de mate van ondersteuning. Naast didactische en technische ondersteuning speelt ook pedagogische ondersteuning, zoals het zorgen voor een goede werkhouding, een grote rol bij de begeleiding van de kinderen. Uit deze conclusies kunnen een aantal aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek gedaan worden. Zo kan bijvoorbeeld onderzocht worden of er door middel van een interactie-training voor ouders, waarbij ze zich bewust worden van een kwalitatief goede en optimale interactie, meer leerresultaat met het programma PictoPal behaald kan worden. Hierdoor wordt het effect van een kwalitatief goede interactie tussen ouder en kind duidelijker. Daarnaast kan er een gelijksoortig onderzoek gedaan worden op scholen met kinderen met een hoger taalniveau, dit om te onderzoeken of PictoPal inderdaad geschikter is voor kinderen met een hogere CITO-taalscore. Tot slot zou er een onderzoek gedaan kunnen worden ter verbetering van het programma PictoPal. Hierbij zou onderzocht kunnen worden hoe het gebruiksgemak, het niveau van de oefeningen, de mate waarin het zelfstandig te gebruiken is en waarin het de kinderen laat beseffen waar ze mee bezig zijn binnen het programma verbeterd zouden kunnen worden.
Referenties Althanning , A. (2005). Integratie en implementatie van ICT ter ondersteuning van de beginnende geletterdheid. Toegepaste Onderwijskunde Universiteit Twente. Balanskat, A., Blamire, R. & Kefala, S. (2006). The ICT impact report. A review of studies of ICT impact on schools in europe. Verkregen op 1 februari, 2007, van www.ictopschool.net_onderzoek_files_ICTOSFile.2007-02-08.pdf Biemond, H. & Damhuis, R. (1999). Spreekruimte voor kinderen. Taal-, lees- en spellingsproblemen: Opleiding tot Remedial Teacher / Intern Begeleider, 1999-2000, 65-69. Bronkhorst, J. (2004). Van didactiek en de dingen die niet voorbijgaan. Computers Op School, 16(1), 10-12. Callebaut, I., Van den Branden, K., Schoefs, S. & Wellemans, K. (2003). De ‘i’ van interactief. ICT in het basisonderwijs. Katholieke Universiteit Leuven: Centrum voor Taal en Migratie/Steunpunt NT2.
Interactie bij beginnende geletterdheid in combinatie met ICT 17 Damhuis, R., De Blauw, A. & Brandenbarg, N. (2004). Combilist, een instrument voor taalontwikkeling via interactie. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands. Damhuis, R. & Litjens, P. (2003). Mondelinge communicatie. Drie werkwijzen voor mondelinge taalontwikkeling. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands. De Vlieger, M. (1998). De computer en taakgericht taalonderwijs: een avontuur. Vonk, (28)1, 20-35. Heetveld, G. (2001). Ontwikkelings- en leerpsychologie. Leeuwarden: Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Huizingh, E. (2004), Inleiding SPSS 12.0 voor Windows en Data Entry. Den Haag: Academic Service. Janssen-Vos, F. (1997). Basisontwikkeling in de onderbouw. Assen: Van Gorcum. KPC Groep (2005). Het taalverhaal: Een analysedocument voor de implementatie van de geïntegreerde scholingsmodule van de Taallijn VVE in kindercentra. Verkregen op 2 februari, 2007, van http://www.kpcgroep.nl/assets/Paragraph/8000/Assets/5966/Het%20taalverhaal%20%20Analysedocument%20Taallijn%20VVE%20in%20kindercentra%20(pdf).pdf Li, X. & Atkins, M.S. (2004). Early childhood experience and cognitive and motor development. Pediatrics, 113(6), 1715-1722. Manders, D. & Aarnoutse, C. (1997). Kleuters leren te weinig hun taal te gebruiken. Didactief en School, 27(6). Morrow, L.M. (1989). Literacy development in the early years. New Jearsy. Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (2003). Programma onderwijsonderzoek 2004-2007. Den-Haag: Programmaraad voor het onderwijsonderzoek. Nijmeegse Werkgroep (1974). Taaldidactiek aan de basis. Groningen: Wolters-Noordhoff. Novick, R. (1998). Learning to read and write: a place to start. Portland: Northwest Regional Educational Lab. Reitsma, P., Wesseling, R. & Stiva, F. (1997). Het effect van computer-ondersteunende oefeningen in klanksynthese bij kleuters. Pedagogische Studiën, 74, 1-20. Saveyn, J. (2005). Naar een ICT-beleid op de basisschool. Pedagogische Mededelingen VVKBaO, (9)33- 68. Schouten, E. (2001). Praatjes maken. Taalstimulering van peuters en kleuters.’s Gravenhage: Makelaar VVE. Sijtstra, J.M. (1994). Taal voor iedereen. Raamplan voor een geïntegreerde NT1/NT2-methode voor de basisschool. Den Bosch: KPC. Sijtstra, J., Aarnoutse, C. & Verhoeven, L. (1999). Taalontwikkeling van nul tot twaalf. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands. Stedelijk Onderwijs Antwerpen (2003). Visietekst ICT. Basis- en buitengewoon basisonderwijs. Antwerpen: Team ICT-coördinatoren. Swanborn, P.G.(1994). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Meppel: Boom. Teale, W.H., & Sulzby, E. (1986). Emergent literacy: Reading and writing. Norwood, NJ: Ablex. Van der Putten, T. (2004). Kinderen tot een jaar of acht horen gewoon buiten te spelen. Computers Op School, 16(3), 14-15. Van Puffelen, C. (2004). De computer als didactisch gereedschap bij beginnende geletterdheid. Toegepaste Onderwijskunde Universiteit Twente. Verhoeven, L. (1996). Bouwstenen voor adaptief onderwijs. Moer, 1, 13-20. Verhoeven, L. & Aarnoutse, C. (1999). Tussendoelen beginnende geletterdheid. Een leerlijn voor groep 1 tot en met 3. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.