Doelen vooraf Doe meer met Bas wil een effectief programma zijn voor de kinderen. We werken daarbij vanuit doelen. In geval van Doe meer met Bas zijn dit de doelen voor taal en rekenen. Deze doelen zijn maatgevend geweest voor de opzet en de inhoudelijke invulling van het programma. Dit wil niet zeggen dat we de pretentie hebben dat alleen het werken met Doe meer met Bas op zich voldoende is om deze doelen te realiseren. Met name bij de kleuters gaan we ervan uit dat de kinderen daar een breder aanbod wordt aangeboden waar Doe meer met Bas een integraal onderdeel van uitmaakt. Doelen die gelden voor taal en rekenen en als uitgangspunt dienen voor de begeleiding aan en het onderwijs voor peuters en kleuters, hebben we overzichtelijk voor je in schema op een rij gezet. Er is daarbij een onderverdeling gemaakt naar peuters, jongste kleuters en oudste kleuters. De doelstellingen die voor een kind in de peuterleeftijd van 3-4 jaar gesteld zijn, zijn uiteraard ook nog van belang voor kinderen in de leeftijd van 4-5 ( jongste kleuters) en 5-6 jaar (oudste kleuters). De doelstellingen kun je dan ook zien als een doorgaande lijn voor kinderen van 3 tot 6 jaar. Het overzicht is als volgt opgebouwd:
taal - woordenschat - interactief taalgebruik - beginnende geletterdheid - taalbewustzijn
voorbereidend rekenen - beginnende gecijferdheid - tellen en aantallen - meten en meetkunde - hoeveelheden - vergelijken - omgevingsorientatie Dit overzicht sluit ook aan bij de matrix voor het leerstofaanbod en biedt daar een nadere specificatie bij. Met deze uitwerking van de doelen weet je waar je naar toe moet werken als je met de diverse items uit de matrix voor taal en rekenen aan de slag wilt gaan. Het is daarbij goed om je aandacht ook eens te richten op de doelstellingen die aan bod moeten komen wanneer een kind ouder of jonger is. Je hebt zo de mogelijkheid om een kind dat verder is in zijn of haar ontwikkeling een doelstelling aan te bieden die hem of haar een uitdaging biedt of een kind dat minder ver in de ontwikkeling is een stapje terug een doelstelling aan te bieden. Hierdoor kunnen alle kinderen op niveau aangesproken worden. Je treft deze matrix aan verderop in deze map achter het groene tabblad.
Doelen 11
niveau 4/5 jaar
niveau 5/6 jaar
peuters
niveau 3/4 jaar
jongste kleuters
oudste kleuters
• Indicatie 1.500 woorden
• Indicatie 3.000 woorden
• Indicatie 5.000 woorden.
• Begrijpen wat er tegen ze
• Begrijpen goed korte ver-
• Begrijpen goed langere ver-
gezegd wordt en snappen
halen en wat er tegen ze
halen en wat er tegen ze
korte verhalen.
gezegd wordt.
gezegd wordt.
• Begrijpen eenvoudige
• Zijn in staat eenvoudige
• Zijn in staat om meervou-
opdrachten en kunnen deze
opdrachten te begrijpen, te
dige opdrachten te begrij-
deels uitvoeren.
onthouden en uit te voeren.
pen, te onthouden en chro-
• Kunnen hun belevenissen
• Kunnen hun belevenissen
• Kunnen hun belevenissen,
en bedoelingen onder woor-
en bedoelingen goed onder
bedoelingen, ideeën en
den brengen.
woorden brengen.
gevoelens goed onder woor-
taal woordenschat ontwikkelen passieve en actieve woordenschat
interactief taalgebruik begrijpend luisteren
nologisch uit te voeren. actief taalgebruik
den brengen. (na)vertellen in chrono-
• Kunnen een kort verhaal in
• Kunnen een kort verhaal
• Kunnen een verhaal chro-
logische volgorde
eenvoudige bewoordingen
navertellen met ondersteu-
nologisch navertellen zonder
navertellen met ondersteu-
ning van de leerkracht.
ondersteuning.
ning van de leidster. gesprek voeren
• Kunnen een eenvoudig
• Kunnen een gesprek voeren
• Kunnen een gesprek voeren
(uitwisselingsgesprek)
gesprek voeren waarbij spra-
waarbij sprake is van weder-
waarbij sprake is van weder-
ke is van wederzijdse
zijdse inbreng en afstem-
zijdse inbreng en afstem-
inbreng.
ming.
ming op elkaar.
• Kunnen eenvoudige zinnen
• Gebruiken tijdens het ver-
• Gebruiken tijdens het ver-
vormen (drie- tot vijfwoords-
tellen langere zinnen (vier-
tellen langere zinnen (vier-
zinnen).
tot zevenwoordszinnen) en
tot zevenwoordszinnen) en
• Praten duidelijk en
passen grammaticale regels
passen grammaticale regels
verstaanbaar.
toe als meervoudsvormen,
toe als meervoudsvormen,
verkleinwoorden en werk-
verkleinwoorden en werk-
woordsvormen (fouten
woordsvormen (fouten
mogen nog!)
mogen nog!)
gesprek voeren
• Kinderen kunnen gericht
(leergesprek)
leervragen stellen en ingaan op informatieve vragen van andere kinderen of de leerkracht. • Kinderen kunnen bij het onderwerp blijven. • Kinderen zijn bereid gezamenlijk antwoord te zoeken op leervragen. • Kinderen houden rekening met de voorkennis van de toehoorders.
12 Doe meer met Bas
niveau 3/4 jaar
niveau 4/5 jaar
niveau 5/6 jaar
jongste kleuters
oudste kleuters
hogere complexe taalfunc-
• Zijn in staat zich buiten het
• Zijn in staat zich buiten het
ties als reflecteren, (logisch)
hier en nu te begeven, oor-
hier en nu te begeven, oor-
redeneren, argumenteren
zaak-en-gevolgverbanden
zaak-en-gevolgverbanden
aan te geven, voorspellingen
aan te geven, voorspellingen
te doen, oplossingen voor
te doen, oplossingen voor
eenvoudige problemen te
problemen te be-denken en
bedenken en dit onder woor-
dit onder woorden te bren-
den te brengen.
gen, een korte samenvatting
• Proberen een eigen mening
te geven en conclusies te
te geven.
trekken.
peuters
taal interactief taalgebruik
• Zijn in staat een eigen mening te geven en dragen hier argumenten voor aan. • Staan open voor de mening / reactie van een ander.
beginnnende geletterdheid boekoriëntatie
• Krijgen in de gaten hoe ze
• Weten dat je een boek
• Weten hoe ze een boek
een boek moeten lezen, waar
moet lezen lezen van voor
moeten lezen, van voor naar
je begint en hoe je omslaat…
naar achter.
achter, bladzijde van boven
• Beseffen dat plaatjes en
• Beseffen dat plaatjes en
naar beneden, zinnen van
het verhaal samen een
het verhaal samen een
links naar rechts
geheel vormen.
geheel vormen.
• Weten dat plaatjes en het
• Hebben plezier in het
• Weten dat je aan de hand
verhaal samen een geheel
lezen.
van het boekomslag de
vormen.
inhoud enigszins kunt voor-
• Kunnen aan de hand van
spellen.
het boekomslag, titel en
• Weten dat je vragen kunt
illustraties, de inhoud enigs-
stellen over een boek.
zins voorspellen. • Kunnen vragen stellen over een boek aan de hand van het boekomslag.
vergroten verhaalbegrip
• Begrijpen een kort en een-
• Begrijpen een verhaal dat
• Begrijpen een verhaal
voudig verhaal dat wordt
wordt voorgelezen met
goed zonder ondersteunend
voorgelezen met behulp van
behulp van ondersteunend
materiaal.
ondersteunend materiaal
materiaal, zoals de plaatjes
• Kunnen een verhaal goed
(plaatje in het boek of voor-
in het boek of voorwerpen.
navertellen zonder onder-
werpen).
• Kunnen een verhaal met
steunend materiaal.
• Kunnen een kort verhaal in
ondersteuning van plaatjes
• Kunnen halverwege een
eenvoudige bewoordingen
of voorwerpen navertellen.
verhaal voorspellingen doen
navertellen met ondersteu-
• Kunnen halverwege een
over de mogelijke afloop van
ning van plaatjes, voorwer-
verhaal voorspellingen doen
het verhaal.
pen of hulp van de leidster.
over de mogelijke afloop van het verhaal.
Doelen 13
niveau 3/4 jaar
peuters
niveau 4/5 jaar
niveau 5/6 jaar
jongste kleuters
oudste kleuters
taal beginnnende geletterdheid • Weten dat verhalen een
vergroten verhaalbegrip
bepaalde opbouw hebben. • Kunnen een verhaal goed samenvatten en conclusies trekken. • Hanteren tijdens het navertellen de boekentaal. funties van geschreven taal
• Beseffen dat je door te
• Weten dat je door te luiste-
• Weten dat je boeken kunt
luisteren naar een voorlees-
ren naar een voorleesverhaal
gebruiken om informatie uit
verhaal iets te weten kunt
iets te weten kunt komen.
te halen.
komen.
• Hebben besef van het per-
• Weten dat boeken een
• Krijgen besef van het per-
manente karakter van
boodschap over kunnen
manente karakter van
geschreven taal.
dragen.
geschreven taal.
• Beseffen waar geschreven
• Weten waar boodschap-
• Beginnen te beseffen waar
teksten, zoals een bood-
penlijstjes en mededelingen
geschreven teksten, zoals
schappenbriefje, voor die-
op het bord voor dienen.
een boodschappenbriefje,
nen.
• Kunnen picto’s lezen.
voor dienen.
• Kunnen picto’s lezen.
• Kunnen het onderscheid aangeven tussen ‘lezen’ en ‘schrijven’.
relatie tussen gesroken en
• Weten dat woorden die op
• Weten dat woorden die op
geschreven taal
papier staan ook uitgespro-
papier staan ook uitgespro-
ken kunnen worden.
ken kunnen worden.
• Herkennen letters van hun
• Gaan letters, woorden of
eigen naam.
zinnen uit boeken lezen. • Ontdekken dat woorden
alfabetisch principe
zijn opgebouwd uit klanken en dat letters met die klanken corresponderen. functioneel schrijven
• Lezen eenvoudige picto’s
• Lezen picto’s.
• Lezen en schrijven picto’s
die betrekking hebben op
• ‘Schrijven’ boodschappen-
en de eigen naam.
hun eigen situatie en het
lijstjes e.d. met behulp van
• Stempelen/ schrijven
hier en nu.
plaatjes / tekeningen.
woorden met behulp van
• Vertellen via een tekening een verhaal.
14 Doe meer met Bas
woordkaarten na.
niveau 3/4 jaar
peuters
niveau 4/5 jaar
niveau 5/6 jaar
jongste kleuters
oudste kleuters
taal taalbewustzijn • Kunnen onderscheid
auditieve discriminatie
maken tussen de vorm en de betekenis van woorden. • Kunnen rijmwoorden herkennen en zelf rijmen. • Kunnen fonemen als kleinste klankeenheden onderscheiden (b-a-s). • Onderscheiden woorden in
auditieve analyse/ synthese
zinnen. (a) • Kunnen woorden in lettergrepen verdelen. (a) • Kunnen lettergrepen tot een woord samenvoegen. (s) • Kunnen opzegversjes,
auditief geheugen
liedjes en verhalen reproduceren.
voorbereidend rekenen beginnende gecijferdheid (tellen en aantallen/meten en meetkunde) getalbegrip
• Kunnen een getal gebrui-
• Kunnen een getal gebrui-
ken om een kleine hoeveel-
ken om een grotere hoeveel-
heid aan te geven.
heid aan te geven. • Kennen de verschillende betekenissen van getallen, zoals hoeveelheid (Ik heb 2 auto’s), nummer (Ik ben nummer 9), volgorde (Ik ga naar spel 3). • Kunnen rangtelwoorden gebruiken (eerste, tweede, enz.).
tellen
• Kunnen eenvoudige tel-
• Kunnen de telrij tot 10
• Kunnen de telrij tot 20
spelletjes uitvoeren
opzeggen.
opzeggen.
• Kunnen ten minste tot 6
• Kunnen ten minste tot 10
synchroon tellen.
synchroon tellen.
Doelen 15
niveau 3/4 jaar
peuters
niveau 4/5 jaar
niveau 5/6 jaar
jongste kleuters
oudste kleuters
• Kunnen kleine aantallen
• Kunnen aantallen vergelij-
vergelijken en aangeven wat
ken en aangeven wat meer
meer of minder is.
of minder is.
• Kunnen groepjes van even-
• Kunnen groepjes van even-
veel maken.
veel, meer-minder, veel-wei-
• Kunnen op volgorde leggen
nig maken en kunnen deze
van meer naar minder.
begrippen hanteren.
voorbereidend rekenen beginnende gecijferdheid (tellen en aantallen/meten en meetkunde) ordenen en vergelijken
• Kunnen op volgorde leggen van meer naar minder. erbij en eraf opdrachten
• Kunnen eenvoudige
• Kunnen erbij- en eraf-
erbij- en eraf-opdrachten
opdrachten uitvoeren.
uitvoeren. getalsymbolen t/m 10
• Herkennen cijfers die voor
• Kunnen de cijfers 1 tot en
• Kunnen de cijfers 1 tot 10
herkennen
hen bekend zijn (bijv. de 3 die
met 6 herkennen.
herkennen en benoemen.
• Kunnen eenvoudige meet-
• Kunnen eenvoudige meet-
• Kunnen meetopdrachten
opdrachten uitvoeren.
opdrachten uitvoeren, zoals:
uitvoeren, zoals schatten en
• Kunnen op volgorde leggen
welke slinger is het langst?
meten wie langer is.
van groot naar klein.
• Krijgen besef van opper-
• Krijgen besef van opper-
vlakte.
vlakte en kunnen schatten
• Kunnen door oppervlaktes
wat groter en kleiner van
van verschillende afmetin-
afmeting is.
staat voor drie jaar). meten
gen op elkaar te leggen, aangeven welke groter of kleiner is. • Krijgen besef van verschil-
• Kunnen voelen wat lichter
• Kunnen schatten en voelen
len in gewicht.
en zwaarder is.
wat zwaarder en lichter is.
kenmerken van kleuren en
• Herkennen de primaire
• Kunnen eenvoudige kleu-
• Kunnen nu ook de moeilij-
kleurnuances
kleuren rood, geel, blauw.
ren benoemen: rood, geel,
kere kleuren benoemen:
blauw, groen, oranje.
zwart, grijs, wit, roze, paars,
wegen
beginnende gecijferdheid (hoeveelheden/ vergelijken)
bruin. kenmerken van vorm
• Beseffen het verschil tus-
• Kunnen de vormen cirkel,
• Kunnen de vormen cirkel,
(van concreet naar abstract)
sen een cirkel, driehoek en
vierkant en driehoek benoe-
vierkant, driehoek, recht-
vierkant en passen dat bijv.
men.
hoek, ovaal en ruit herkennen en benoemen.
toe bij de vormenstoof. classificeren (groeperen van
• Kunnen op één kenmerk
• Kunnen op twee kenmer-
• Kunnen op meerdere ken-
voorwerpen)
classificeren, bijvoorbeeld:
ken classificeren, bijvoor-
merken classificeren.
alle rode kralen bij elkaar.
beeld op vorm en op kleur.
16 Doe meer met Bas
niveau 4/5 jaar
niveau 5/6 jaar
peuters
niveau 3/4 jaar
jongste kleuters
oudste kleuters
grootte (van concreet naar
• Krijgen besef van begrip-
• Kunnen de begrippen
• Kunnen de begrippen
abstract)
pen als groot en klein.
groot-klein, lang-kort, dik-
groot-klein, lang-kort, dik-
dun, hoog-laag, herkennen
dun, hoog-laag, herkennen
voorbereidend rekenen beginnende gecijferdheid (hoeveelheden/ vergelijken)
en benoemen.
en benoemen.
seriëren (rangschikken van
• Kunnen seriëren van groot
• Kunnen op verschillende
• Kunnen op verschillende
voorwerpen op volgorde)
naar klein.
kenmerken seriëren, bijvoor-
kenmerken seriëren.
beeld op vorm, op dikte en op lengte. vergelijken (vergelijken van
• Kunnen problemen oplos-
• Kunnen problemen oplos-
voorwerpen op aantal of
sen: Wat hoort er niet bij?
sen: Wat hoort er niet bij? • Kunnen de vergrotende
eigenschappen)
trap aanwijzen: groter dan, grootste, kleinste. • Kunnen aantallen met verschillend materiaal vergelijken, bijvoorbeeld: Leg meer blokjes neer dan fiches.
omgevingsoriëntatie oriëntatie op eigen lichaam
• Kunnen lichaamsdelen als
• Kunnen eigen lichaamsde-
• Kunnen eigen lichaamsde-
hoofd, neus, mond, armen en
len aanwijzen en benoemen.
len aanwijzen en benoemen.
benen aanwijzen.
• Kennen en overzien de
• Kennen en overzien de
bewegingen die je kunt
bewegingen die je kunt
maken.
maken.
• Kunnen eenvoudige posi-
• Kunnen begrippen hante-
ties uitvoeren (op de grond
ren die met bewegingen te
zitten).
maken hebben zoals: voorover, omhoog en achteruit. • Kunnen eenvoudige posities uitvoeren (op de grond zitten).
ruimte-oriëntatie
• Begrijpen eenvoudige
• Begrijpen eenvoudige
ruimtelijke begrippen als
ruimtelijke begrippen als
voor, achter en naast.
voor, achter en naast.
• Kunnen eenvoudige patro-
• Kunnen eenvoudige patro-
nen nabouwen.
nen nabouwen. • Kunnen ruimtelijke figuren nabouwen.
Doelen 17
niveau 4/5 jaar
niveau 5/6 jaar
peuters
niveau 3/4 jaar
jongste kleuters
oudste kleuters
• Beseffen dat de activiteiten
• Kunnen een dagritme op
• Kunnen een dagritme op
op de peuterspeelzaal in een
school met behulp van dag-
school benoemen.
vaste volgorde plaatsvinden.
ritmekaarten benoemen.
• Weten aan te geven welke
• Kunnen met behulp van
• Weten aan te geven welke
dag het vandaag is.
dagritmekaarten opnoemen
dag het vandaag is.
• Kunnen begrippen hante-
voorbereidend rekenen omgevingsoriëntatie tijdsoriëntatie
wat er allemaal gebeurt.
ren als gisteren, morgen, vandaag. • Krijgen besef van kloktijden, seizoenen en maanden (fouten mogen nog!).
18 Doe meer met Bas
Doe meer met Bas achtergrondinformatie bij de aanpak van Doe meer met Bas. In dit katern staat extra informatie over het stimuleren van taal bij kinderen en de wijze waarop Doe meer met Bas dit vormgeeft. Deze voorinformatie helpt je de spelactiviteiten verderop in deze map, die de taal van de kinderen als ingang hebben, beter te kunnen uitvoeren. De aanpak van Doe meer met Bas is gebaseerd op de taallijn vve. Deze taallijn is op initiatief van het ministerie van OC & W ontwikkeld door het Expertisecentrum Nederlands en Sardes. Deze taallijn geeft aan hoe je op een effectieve manier met de taal van kinderen aan de slag kunt gaan. Deze taallijn onderscheidt drie pijlers van taal die ook binnen Doe meer met Bas centraal staan. Achtereenvolgens zijn dit: • Pijler 1: Lezen met kinderen • Pijler 2: Gesprekken met kinderen (het interactief taalgebruik) • Pijler 3: De woordenschat In dit katern gaan we nader op deze pijlers in. Je kunt lezen wat deze drie pijlers inhouden en aan de hand van concrete voorbeelden uit het programma laten we zien hoe deze binnen Doe meer met Bas verwerkt zijn. Je krijgt hierdoor tegelijk al een goede indruk van de opzet van het programma. Het stimuleren van taal bij kinderen heeft naast je manier van begeleiden van de kinderen en de spelactiviteiten ook te maken met de omgeving waarin dit gebeurt. Bij die omgeving doelen we op de wijze waarop de klas of het speellokaal is ingericht en alle speelmaterialen die daar voor de kinderen liggen uitgestald. Ook dit zul je de aandacht moeten geven. Om je ook hierbij op weg te helpen is speciaal daarvoor nog een apart hoofdstuk over de inrichting toegevoegd. • inrichting speellokaal of klas Verder wordt een nieuwe manier van het eigen maken van een verhaal aangeboden: de verteltafel. Hiervoor is enige voorbereiding nodig. Zie daarvoor het laatste deel van dit tabblad. • werken met de verteltafel
Doe meer met Bas 19
Werken met de verteltafel De verteltafel is een nieuwe, leuke manier waarop kinderen zich een verhaal goed eigen kunnen maken. De verteltafel is altijd gekoppeld aan een prentenboek. Op tafel staan de spullen die in het verhaal voorkomen: poppetjes, speelgoeddieren en alle andere voorwerpen. De bedoeling is dat de kinderen met de spullen op tafel het verhaal naspelen en navertellen. Ook bij ‘Doe meer met Bas’ passen we de verteltafel toe. Bijvoorbeeld bij: • spelactiviteit 2.8 Op de fiets naar Tante Trijntje Pluis, bij Nijntje op de fiets; • spelactiviteit 3.8 Moeder hen, bij het Kom uit het ei, kleintje; • spelactiviteit 4.6 Eindelijk in slaap..., bij Welterusten… Kleine Beer; • spelactiviteit 8.5 Van voor naar achter, van links naar rechts, bij Een gat in mijn emmer. Deze korte handleiding laat stap voor stap zien hoe je een verteltafel opbouwt en aanbiedt. Bij iedere stap tref je ook een opdracht aan. Deze herken je aan de rode balk. We adviseren je, zeker als je de verteltafel voor de eerste keer doet, goed volgens deze opdrachten te werk te gaan. Zo zorg je ervoor dat de verteltafel zonder meer een succes wordt.
het juiste boek Er zijn heel veel prentenboeken, maar lang niet alle boeken zijn geschikt voor de verteltafel. De prentenboeken voor de verteltafels bij ‘Doe meer met Bas’ voldoen allemaal aan de hieronder genoemde criteria. Wil je een ander boek kiezen, gebruik deze criteria dan! Criteria • Boeken met een duidelijke verhaallijn, oplopende spanning en een verrassend einde zijn geschikt voor de verteltafel. • Het verhaal is niet te lang en niet te moeilijk. Bij de verteltafel gaat het er uiteindelijk om dat de kinderen het verhaal kunnen navertellen, nadat ze het een paar keer gehoord hebben. • Let er op dat de afbeeldingen in het boek de moeilijke woorden ondersteunen. Kinderen onthouden een woord beter als ze echt begrijpen wat het betekent. • Kun je snel aan de benodigde spullen komen? Zo niet, kies dan een ander prentenboek.
spullen verzamelen Met het kiezen van het juiste prentenboek, heb je de eerste stap gezet. Bedenk nu welke spullen je nodig hebt voor de verteltafel en begin op tijd met verzamelen. Het hoeven echt geen nieuwe spullen te zijn. Vaak zijn er voorwerpen bij die de kinderen van huis mee kunnen nemen of zelf kunnen maken. Kijk maar naar het volgende voorbeeld uit Nijntje op de fiets.
zelf een vijver en een berg maken De vijver in Nijntje op de fiets kunnen de kinderen zelf maken door een vel papier blauw te verven en daar de vijver uit te knippen. Van klei of papiermachee kunnen de kinderen de berg maken waar tante Tante Trijntje Pluis woont. Op deze manier betrek je de kinderen bij de voorbereidingen en maak je ze nieuwsgierig naar de verteltafel. Ze zullen graag meedoen aan de activiteit en er daardoor nog meer van opsteken.
spullen verzamelen
48 Doe meer met Bas
opdracht Vorm een kring en neem bijvoorbeeld het boek Nijntje op de fiets of het boek Welterusten… Kleine Beer, waarin Grote Beer van alles verzint om Kleine Beer in slaap te krijgen. Neem dit boek door met de kinderen. Stel de kinderen voor dit verhaal na te spelen en - net als Grote Beer - Kleine Beer naar bed te brengen. Hiervoor heb je alle spullen nodig die in het verhaal voorkomen. Maak een boodschappenlijstje waar de kinderen bij zijn. Je schrijft alle voorwerpen op en vermeldt of je die gaat kopen, of één van de kinderen het van huis meeneemt of dat de kinderen het zelf maken. Gebruik op dit lijstje ook picto’s. Zo’n picto maak je door in het klein het betreffende voorwerp erbij te tekenen. Zo maken de kinderen kennis met de functie van geschreven taal, in dit geval de functie van een boodschappenlijstje als geheugensteun. Maak alvast een tafel vrij. Dit wordt de verteltafel. Zet daar het prentenboek op en leg de boodschappenlijst neer of hang deze aan de wand boven de tafel. Alle gekochte, meegebrachte en zelfgemaakte spullen verzamel je op deze tafel. Als je alle spullen hebt, kun je de verteltafel aanbieden. Stel hiervoor eerst kleine groepjes kinderen samen.
kleine groepjes Wanneer je met kleine groepjes werkt van vier of vijf kinderen, steken ze het meeste op van het voorlezen en de verteltafel. Je kunt goed ingaan op reacties en de kinderen krijgen vaak een beurt bij het beantwoorden van vragen die het verhaal oproept. Ze zijn op deze manier sterk betrokken bij de activiteit en steken er meer van op dan in de grote groep. Het beste kun je kinderen bij elkaar zetten die niet hetzelfde taalniveau hebben. Zo leren ze van jou en van elkaar. Maar dit gebeurt alleen als de verschillen niet te groot zijn. De minder taalvaardige kinderen zullen zich anders onzeker voelen in het groepje en dat zal eerder remmend dan bevorderend werken op hun taal. Het is belangrijk dit te voorkomen.
opdracht
groepjes maken Maak een goede inschatting van het taalniveau van de kinderen in je groep. Gebruik hierbij eventueel de checklist die als bijlage is toegevoegd. Maak op basis daarvan groepjes van vier of vijf kinderen.
het verhaal voorlezen Om het verhaal te kunnen naspelen, moeten de kinderen het verhaal eerst goed kennen. Je begint daarom altijd eerst met het voorlezen van het boek. Herhaald voorlezen Je leest het prentenboek in het groepje herhaald voor. Dat wil zeggen dat je het prentenboek meerdere keren voorleest, verspreid over meerdere dagdelen. Zo maken de kinderen zich het verhaal goed eigen.
Verteltafel 49
Interactief voorlezen Om zoveel mogelijk rendement uit het lezen te halen, lees je voor op een interactieve manier. Dit houdt in dat je kinderen de ruimte geeft te reageren. Je legt ze ook vragen voor. Zorg dat alle kinderen aan de beurt komen. Belangrijk hierbij is de beurtbescherming. Dat betekent dat je het kind dat aan de beurt is, tijd en ruimte geeft zijn of haar zegje te doen. Moeilijke woorden Besteed aandacht aan de moeilijke woorden die in het verhaal voorkomen. Maak met de afbeelding duidelijk wat een woord betekent of haal het voorwerp erbij. Betreft het een handeling, doe deze dan voor en laat de kinderen de handeling nadoen. Zo leren de kinderen het beste wat een woord betekent.
opdracht
interactief lezen Bereid het interactief lezen goed voor. Je leest het boek eerst zelf en geeft in het boek of op een memoblaadje aan waar je met de kinderen wat langer bij stil wilt staan. Bijvoorbeeld bij een woord of een bepaald voorval in het boek. Schrijf er ook vragen bij die je kunt stellen. Stel verschillende soorten vragen, zoals: Aanwijsvragen • Wat zie je hier? • Wijs de pan spaghetti maar aan. (Bij Kom uit het ei, kleintje.) Wat-/wie-vragen • Wat gaat Nijntje doen bij tante Trijntje Pluis? (Bij Nijntje op de fiets.) • Kun jij altijd meteen slapen? Nee? Wat doet jouw mama of papa dan? • Wat moet moeder hen nu doen? Ja-/nee-vragen, en/of-vragen • Fietst Nijntje de berg nu op of af? • Denk je dat het Kleine Beer nu wel lukt om te slapen? • Zal het dat kuikentje lukken uit het ei te komen? Waarom-/hoe-vragen • Hoe komt het dat Nijntje valt (met de fiets)? • Hoe komt het dat je niet kunt slapen? • Waarom komt dat ei nu wel uit? Prikkelende bewering of vraag • Dat is gevaarlijkk wat moeder hen daar doet! (Hete spaghetti over het ei gooien.)
opbouwen van de tafel Begrijpen de kinderen het verhaal goed, dan kun je de verteltafel opbouwen. Je zit bij de – nu lege – verteltafel en je hebt alle spullen bij de hand. Terwijl jij voorleest, zoeken de kinderen om de beurt het voorwerp dat in het verhaal voorkomt. Ze zetten het op tafel en spelen de situatie na.
50 Doe meer met Bas
Een voorbeeld uit het boek Kom uit het ei, kleintje, is het uitbroeden van het ei door moeder hen. Een kind gebruikt de kip en het ei om voor te doen hoe dat gaat: een ei uitbroeden. Hetzelfde gebeurt met het pannetje spaghetti. Op het moment dat moeder hen de spaghettislierten over het ei gooit, doet een kind dit ook ( je kunt hiervoor echte spaghetti gebruiken of draden gele wol bijvoorbeeld). Tijdens het voorlezen, bouwen de kinderen zo zelf de verteltafel op. Is het verhaal uit, dan kun je op tafel precies zien waar het verhaal over gaat; de kinderen hebben het verhaal aanschouwelijk gemaakt. Wanneer je op een ander moment weer met de kinderen naar de verteltafel gaat, lees je het verhaal nog een keer voor. Terwijl je voorleest, spelen de kinderen het verhaal weer na.
opdracht
bouw een verteltafel Vorm een groepje kinderen en bouw de verteltafel op zoals hiervoor beschreven. Bied de verteltafel daarna opnieuw herhaald aan.
zelf vertellen De kinderen begrijpen nu het verhaal, zijn bekend met de voorwerpen en personages en de handelingen die zij daarmee moeten doen. De kinderen kunnen nu ook het vertellen van het verhaal van je overnemen en zo zelfstandig de verteltafel met elkaar doen. Eén van de kinderen pakt het prentenboek en ‘leest’ aan de hand van de afbeeldingen het verhaal voor. De andere kinderen doen alle handelingen na die bij het verhaal horen met de voorwerpen en personages. Als het verhaal uit is, mag een ander kind voorlezen.
opdracht
vertellen aan tafel Natuurlijk probeer je ook het zelf vertellen uit. Werk je met kleuters, dan zul je bij de kinderen vast de boekentaal horen!
spelen met de spullen De verteltafel krijgt een plek bij de voorleeshoek. Natuurlijk zet je het betreffende prentenboek op tafel. De kinderen mogen spelen met de spullen en/of daarmee het verhaal zelf nog eens navertellen. Veel plezier met de verteltafel.
Verteltafel 51
Checklijst bij de verteltafel kinderen volgen in hun ontwikkeling naam van het kind: leeftijd: datum:.:
de woordenschat
+
±
–
geeft blijk van een uitgebreide woordenschat
O O O
heeft geen problemen met het begrijpen van woorden
O O O
het interactief taalgebruik begrijpt wat er verteld wordt
O O O
spreekt duidelijk en verstaanbaar
O O O
kan wat het wil vertellen onder woorden brengen
O O O
kan een verhaal navertellen
O O O
vertelt in de chronologische volgorde
O O O
neemt actief deel aan gesprekjes
O O O
geeft uitgebreide antwoorden op open vragen van de leidster/leerkracht
O O O
reageert ook uit eigen beweging op beweringen/uitspraken
O O O
van de leidster/leerkracht of andere kinderen O O O
denkt na en verwoordt dat in taal op een hoger niveau (gebruik complexere taalfuncties als reflecteren, argumenteren, redeneren)
beginnende geletterdheid O O O
kan aan de hand van de omslag van een boek voorspellingen doen over de inhoud is in staat de verhaallijn/de verhaallijnen in een verhaal te volgen
O O O
kan tussentijds voorspellingen doen over de mogelijke afloop van een verhaal
O O O
Doe meer met Bas 52
Matrix introductie Bij Doe meer met Bas bepaal je zelf hoe je het programma aanbiedt. Je kiest zelf de thema’s en de spelactiviteiten die je met de kinderen wilt doen en je bepaalt zelf daarvan ook de volgorde. Dit geeft je de mogelijkheid het programma aan te passen aan je eigen situatie en het programma zo uit te voeren dat het voor jou en de kinderen waarmee je werkt het meest geschikt is. Zo stel je je eigen Doe meer met Bas -programma samen. Binnen het programma is ruimte om thema’s en spelactiviteiten te vervangen door eigen aanbod of om eigen aanbod toe te voegen aan het programma. Als je zelf een Bas-thema hebt ontwikkeld of spelactiviteiten rondom Bas hebt bedacht of als je binnen andere programma’s leuke ideeën tegenkomt die goed aansluiten bij de prenten van Bas, kun je deze onderdelen een plek geven binnen het programma. Het is wel van belang kritisch naar je programma te kijken. Het doel van Doe meer met Bas is het stimuleren van de ontwikkeling van de kinderen. Ook het door jou zelf samengestelde programma zal aan dit doel moeten beantwoorden. Daarom hebben we een matrix ontwikkeld, die de ontwikkeling van de kinderen in het oog houdt. Deze matrix zorgt ervoor dat je de kinderen niet alleen een aansprekend maar ook een stimulerend aanbod biedt.
hoe werkt de matrix? In de matrix kun je aflezen op welke aspecten de kinderen een stimulans nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. Kijken we naar taal, dan zien we dat kinderen om taalvaardig te worden aandacht nodig hebben voor hun woordenschat. Om zich te kunnen uiten in taal hebben kinderen immers eerst een basis aan woorden nodig. Maar om vlot te leren spreken, zullen kinderen ook in spelsituaties moeten worden gebracht waarin ze gesprekjes leren voeren. Je kunt alleen gesprekjes voeren als je hebt geleerd goed begrijpend naar elkaar te luisteren. Bij taal kom je al deze aspecten tegen en deze zullen dan ook binnen je aanbod terug te vinden moeten zijn. De matrix is afgeleid uit de doelen voor de taal en het rekenen. De volgende onderverdeling is aangebracht: Taal • woordenschatuitbreiding • interactief taalgebruik • beginnende geletterdheid (lezen en schrijven) • taalbewustzijn (Vanwege het belang van aandacht voor het taalbewustzijn in de kleuterleeftijd is dit • aspect apart opgenomen en valt het niet onder de beginnende geletterdheid) Voorbereidend rekenen • beginnende gecijferdheid (tellen en aantallen/meten en meetkunde) • beginnende gecijferdheid (hoeveelheden/vergelijken) Omgevingsoriëntatie • oriëntatie op eigen lichaam/ruimte/tijd)
Matrix 53
Bij iedere categorie vind je een opsomming van aspecten. Deze dienen als uitgangspunt voor je aanbod. De nummers van de activiteiten zijn in kleur weergegeven. Elke kleur duidt een specifiek niveau aan. Bij het ontwikkelen van het speelleerprogramma Doe meer met Bas zijn we steeds van deze matrix uitgegaan en alle spelactiviteiten zijn dan ook rondom de aspecten uit deze matrix opgebouwd. In iedere spelactiviteit staat steeds één aspect centraal. In de linkerkolom van de spelactiviteiten informeren we je onder het kopje ‘doel activiteit’ om welk specifiek aspect het bij de betreffende activiteit gaat.
het invullen Om de matrix goed tot haar recht te laten komen, is het belangrijk dat je elke activiteit in de matrix aftekent. Bij het invullen breng je het totale aanbod aan spelactiviteiten gedurende een heel schooljaar onder. Het is belangrijk dat je dit consequent doet. Je zult binnen een thema nooit alle aspecten aan bod kunnen laten komen. Voor het afbakenen van het thema zul je dan ook keuzes moeten maken. Door het invullen van de matrix wordt zichtbaar aan welke aspecten je al aandacht hebt besteed en aan welke nog niet. Bij een volgend thema kun je hier dan op inspelen. De matrix is daarmee tegelijk handelingsgericht en helpt je bij het verantwoord plannen van je vervolgaanbod. Het invullen van de matrix vraagt enige toelichting. Speciaal voor het onderbrengen van de thema’s en spelactiviteiten van Doe meer met Bas in de matrix zijn al deze thema’s en spelactiviteiten genummerd. Deze nummers kun je in de matrix terugvinden. Je gaat als volgt te werk : • Bij iedere spelactiviteit die je met de kinderen uitvoert, kijk je eerst naar het doel van de activiteit. Je weet dan om welk aspect uit de matrix het bij deze activiteit gaat. • Je neemt de matrix erbij, zoekt het betreffende aspect op en gaat naar het vakje dat hoort bij het betreffende thema. In dit vakje kruis je het gekleurde nummer van de activiteit af. • Vervolgens kleur je dit vakje in. De kleur laat zien met welke leeftijdscategorie je de spelactiviteit hebt gedaan. Rood verwijst naar de peuters (3- en 4-jarigen); blauw naar de jongste kleuters (4- en 5-jarigen) en groen naar de oudste kleuters (5- en 6-jarigen). • Om het gemakkelijker te maken, hebben we de spelactiviteiten van Doe meer met Bas al vast voor je ingevuld. Door de vakjes aan te kruisen, geef je aan dat je de activiteit hebt uitgevoerd. Wanneer je eigen aanbod toevoegt, zul je dat onderdeel ook van een gekleurd nummer moeten voorzien. • Betreft het een eigen spelactiviteit binnen een bestaand thema van Doe meer met Bas, dan nummer je door. Gaat het om een nieuw thema, dan geef je ook dit thema een nummer, bijvoorbeeld thema 9. Als je drie nieuwe thema’s hebt, dan worden dit achtereenvolgens thema 9, 10 en 11. Binnen het thema nummer je dan vervolgens ook de spelactiviteiten (9.1, 9.2, 9.3, enzovoorts). Om je gehele aanbod overzichtelijk bij elkaar te houden, adviseren we je om de beschrijvingen van je eigen aanbod ook op te nemen in deze map.
54 Doe meer met Bas
Speciaal voor dat doel hebben we de map van Doe meer met Bas losbladig gehouden. Wanneer je eigen thema’s en spelactiviteiten hebt toegevoegd, schrijf dan ook de naam van die thema’s en spelactiviteiten erbij en voeg toe uit welk programma ze komen.
overdracht van de matrix De matrix biedt niet alleen nuttige informatie voor jezelf. De informatie is ook nuttig voor je collega van de hogere groep (voor de peuterspeelzaalleidster de leerkracht van groep 1, voor groep 1 de leerkracht van groep 2 en voor groep 2 de leerkracht van groep 3). Zij of hij kan de informatie in de matrix gebruiken om er het eigen programma op af te stemmen. De matrix vervult daarmee een rol bij het in gang zetten van een doorgaande lijn in het programma voor de kinderen. Vul de matrix daarom altijd helemaal in en maak een kleurenkopie. Deze kopie gaat met de kinderen mee als zij van groep veranderen.
Matrix 55
3.5 De leidster/leerkracht heeft hoge verwachtingen van de kinderen; prikkelt de kinderen om hun grenzen te verleggen.
1
overwegend zwak
(het aanbod (aan activiteiten, aan taalgebruik) voor de kinderen is wat niveau betreft te gemakkelijk of juist te moeilijk)
2
meer zwak dan sterk
(het aanbod is soms wel maar meestal nog te weinig prikkelend voor de kinderen om er veel van op te kunnen steken)
3
meer sterk dan zwak
(prikkelend aanbod maar voor sommige kinderen nog te gemakkelijk of te moeilijk)
4
overwegend sterk
(prikkelend aanbod rekening houdend met de verschillende niveaus van de kinderen, alle kinderen steken er veel van op)
O
O
O
O
1
2
3
4
O
O
O
O
1
2
3
4
verbeterpunten 1e afname:
verbeterpunten 2e afname:
Kijkwijzer 69
3.6 De kinderen worden gestimuleerd problemen op te lossen en zelfstandig te handelen.
1
overwegend zwak
(de leidster/leerkracht doet dingen voor (opruimen, aankleden); vertelt kinderen hoe ze het moeten doen, laat kinderen niet zelf op onderzoek uit gaan)
2
meer zwak dan sterk
(de leidster/leerkracht moedigt kinderen wel aan om zelfstandig te handelen maar mengt zich er toch vaak voortijdig in)
3
meer sterk dan zwak
(de leidster/leerkracht stimuleert kinderen problemen op te lossen en zelfstandig te handelen maar mengt zich er toch soms onnodig voortijdig in)
4
overwegend sterk
(de leidster/leerkracht stimuleert kinderen problemen op te lossen en dingen op hun manier te doen, zelfs als dat meer tijd kost en als dat niet “perfect” gaat)
O
O
O
O
1
2
3
4
O
O
O
O
1
2
3
4
verbeterpunten 1e afname:
verbeterpunten 2e afname:
70 Doe meer met Bas