EINDRAPPORTAGE
"INTENSIVERING BEOORDELING ARBEIDSGESCHIKTHEID"
VERSIE 0.3 AUGUSTUS 2004
1. INLEIDING/DOELSTELLING ........................................................................... 1 1.1 1.2 1.3
A ANLEIDING PROJECT ........................................................................................1 A CHTERGRONDINFORMATIE..................................................................................1 DOELSTELLING EN RESULTAAT...............................................................................2
2. OPZET PROJECT............................................................................................. 3 2.1 OPZET WERKPROCESSEN.....................................................................................3 2.1.1 Dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling ............................................3 2.1.2 Landelijke intensievere toets .......................................................................3 2.2 LOOPTIJD PROJECT ...........................................................................................4 3. MANAGEMENTSAMENVATTING ....................................................................... 5 4. CONCLUSIES ................................................................................................. 7 5. AANBEVELINGEN ........................................................................................... 8 6. KWANTITATIEVE EVALUATIE ......................................................................... 9 6.1 V OORAF .......................................................................................................9 6.2 OMVANG INTENSIEVER BEOORDEELDE GEVALLEN VOOR ANALYSE ........................................9 6.3 UITKOMST CLAIMBEOORDELING ........................................................................... 10 6.4 V ERGELIJKING VAN DE TWEE WERKWIJZEN TIJDENS HET PROJECT ..................................... 13 6.5 V ERSCHILLEN IN BEOORDELING ........................................................................... 17 6.5.1 Toetsing intensiever beoordeelde gevallen................................................. 17 6.5.1.1 Landelijk verzekeringsgeneeskundig ................................................... 17 6.5.1.2 Kantoor Alkmaar ............................................................................. 17 6.5.1.3 Landelijk arbeidsdeskundigen ............................................................ 18 6.5.2 Nader onderzoek naar verschillen ............................................................ 18 6.5.2.1 Inleiding ........................................................................................ 18 6.5.2.2 Toelichting onderzoek ...................................................................... 19 6.5.2.3 Resultaten van het simulatie- experiment ............................................. 20 7
INHOUDELIJKE EVALUATIE ...........................................................................22 7.1 V OORAF ..................................................................................................... 22 7.2 V ERZEKERINGSGENEESKUNDIGE BEOORDELINGEN....................................................... 22 7.2.1 Verschillen .......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 7.2.2 Inhoudelijke beoordeling dossiers ............................................................ 23 7.2.3 Opvattingen beroepsgroep...................................................................... 23 7.3 A RBEIDSDESKUNDIGE BEOORDELINGEN .................................................................. 24 7.3.1 Verschillen .......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 7.3.2 Inhoudelijke beoordeling dossiers ............................................................ 24 7.3.3 Opvattingen beroepsgroep......................................................................25
8
PROCESEVALUATIE.......................................................................................26 8.1 V OORAF ..................................................................................................... 26 8.2 EVALUATIE ONDER DE MEDEWERKERS .................................................................... 26 8.2.1 Inleiding.............................................................................................. 26 8.2.2 Het onderzoek...................................................................................... 26 8.2.2.1 Mening over het project.................................................................... 26 8.2.2.2 Introductie intensievere werkwijze...................................................... 27 8.2.2.3 Uitvoering van de intensievere werkwijze............................................. 27 8.2.2.4 Ervaring met de werkwijze en aanbevelingen ....................................... 28 8.3 EVALUATIE ONDER CLIËNTEN .............................................................................. 28 8.3.1 Inleiding.............................................................................................. 28 8.3.2 Het onderzoek...................................................................................... 28 8.3.2.1 De acceptatie en beleving van de dubbele beoordeling door de doelgroep Het oordeel over de dubbele beoordeling vanuit cliëntperspectief............ 29 8.3.2.2 Knelpunten vanuit cliëntperspectief .................................................... 30 8.3.2.3 Inzet dubbele beoordeling voor andere doelgroepen .............................. 30
9
KONSEKWENTIES CAPACITEIT ......................................................................31
10 KOSTEN PROJECT .........................................................................................33 BIJLAGE 1..........................................................................................................34 BIJLAGE 2..........................................................................................................41 BIJLAGE 3..........................................................................................................42 BIJLAGE 4..........................................................................................................44
1.
Inleiding/doelstelling
1.1
Aanleiding project
Het project richtte zich op vrouwen jonger dan 35 jaar met een "zachte c.q. psychische diagnose", die een WAO aanvraag indienden, waarvan de medische beoordeling aanvangt in de periode 1 oktober 2003 tot 1 februari 2004. Om te kunnen onderkennen of iemand tot de doelgroep behoort werd een lijst met in aanmerking komende diagnosecodes vastgesteld. UWV heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in de kwaliteit van het claimbeoordelingsproces. In dit kader waren de medisch adviseurs al enige tijd bezig met het uitwerken van gedachtegoed om de beoordeling van "vage" klachten beter te instrumenteren. In het project wordt bij deze ontwikkelingen aangehaakt. Het nog kritischer beoordelen regardeert niet alleen voor jonge vrouwen maar ook jonge mannen en ouderen met dezelfde problematiek. Omdat relatief echter meer vrouwen dan mannen in de WAO instromen als gevolg van de genoemde problematiek en omdat het relatieve verschil in instroomrisico het grootst is in de jongere leeftijdsgroepen, lag het voor de hand om een intensievere beoordeling eerst bij hen toe te passen en de effecten er van te meten en te evalueren. Deze ontwikkeling, publiciteit in de media en politieke discussie over dit onderwerp waren aanleiding om extra aandacht te geven aan de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van deze onderkende risicogroep. Twee vormen van intensievere medische beoordeling werden toegepast: een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling op één kantoor, verplichte voorlegging van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling aan de staf-verzekeringsarts op de ove rige kantoren. Voorlegging was niet aan de orde als de verzekeringsarts concludeert dat cliënte einde wachttijd niet haalt of als er geen sprake bleek te zijn van ziekte of gebrek. Voor wat betreft de arbeidsdeskundige beoordeling was er sprake van één vorm van intensievere beoordeling: een analoog aan de intensievere medische beoordeling verplichte voorlegging van de arbeidsdeskundige beoordeling aan de staf-arbeidsdeskundige op alle kantoren. Als de uitkomst van de beoordeling <15% arbeidsongeschikt was, was ook hier voorlegging niet aan de orde.
1.2
Achtergrondinformatie
In elke leeftijdsklasse blijkt het instroomrisico bij vrouwen hoger te zijn dan dat bij mannen. De grootste verschillen tussen mannen en vrouwen worden in de jongere leeftijdscategorieën geconstateerd. Zo blijkt bijvoorbeeld dat in de jongste leeftijdsgroepen, t/m 24 jaar en 25 t/m 34 jaar, vrouwen een meer dan twee keer zo grote kans hebben om in de WAO te komen dan mannen. Verder blijkt, dat bij jongeren en vooral bij jongere vrouwen, die instromen in de WAO, er naar verhouding vaker sprake is van "zachte c.q. psychische diagnoses". Dit heeft de keuze voor de doelgroep met name bepaald. Overigens is er in 2003 sprake van een duidelijke daling van de instroom. De grootste daling wordt hierbij geconstateerd bij jongere vrouwen. De daling bij de jongere vrouwen kan met name worden toegeschreven aan een daling van de WAO-instroom van jonge vrouwen met een "zachte c.q. psychische diagnose" (voor een uitvoerige toelichting zie bijlage 1). De einde wachttijd beoordelingen kennen over het algemeen een doorlooptijd van 2 tot 3 maanden. Om deze reden kan worden gesteld, dat voor het jaar 2003 de invloed van het project op deze ontwikkeling zeer gering is. Het project richt zich namelijk op gevallen, waarvan de medische beoordeling aanvangt in de periode 1 oktober 2003 tot 1 februari 2004. Voor meer informatie over de ontwikkeling van de WAO-instroom kan worden verwezen naar bijlage 1.
1
1.3
Doelstelling en resultaat
De doelstelling van het project was te bepalen welke de effecten zijn van een intensievere beoordeling van de doelgroep op de instroom in de WAO en of een reductie van de instroom van deze cliënten is te bewerkstelligen. Een in het project opgenomen procesevaluatie diende nader inzicht te ve rschaffen in deze effecten en de toegevoegde waarde van bovengenoemde vormen van intensievere beoordeling.
2
2.
Opzet project
2.1
Opzet werkprocessen
Het project kende 2 verschillende vormen van intensievere beoordeling: een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling gevolgd door een voorlegprocedure van de arbeidsdeskundige beoordelingen aan staf-arbeidsdeskundige (op één kantoor), een voorlegprocedure van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige beoordelingen aan de staf-verzekeringsarts resp. d e staf-arbeidsdeskundige (op alle overige kantoren/landelijk).
2.1.1 Dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling De dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling werd uitgevoerd op één UWV-kantoor, Alkmaar. De inrichting van het werkproces was zodanig, dat onderkenning van de tot de doelgroep behorende gevallen geschiedde aan de hand van de door de arbodienst verstrekte medische informatie resp. genoemde diagnosecode, 2 verzekeringsartsen de cliënte onafhankelijk van elkaar zagen en onafhankelijk van elkaar het resultaat van hun beoordeling, beschouwing/conclusie en Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), voorlegden aan de staf-verzekeringsarts, de staf-verzekeringsarts aan de hand van een criterialijst beoordeelde of er al dan niet sprake was van consensus, als de staf-verzekeringsarts constateerde, dat er geen sprake was van consensus, er overleg volgde met de beide verzekeringsartsen: uitgangspunt van het overleg was te komen tot een definitieve medische beoordeling, de verzekeringsarts, die eigenaar is van het dossier, altijd het aanspreekpunt bleef voor de cliënte, de gevallen, waarin de arbeidsdeskundige werd ingeschakeld, na raadpleging van het Claim Beoordelings en Borgings Systeem (CBBS) voorgelegd werden aan de staf-arbeidsdeskundige, met uitzondering van die gevallen, waarin de arbeidsdeskundige tot het oordeel <15% arbeidsongeschikt kwam, de staf-arbeidsdeskundige aan de hand van de UWV-checklist toetste of er al dan niet sprake was van een plausibele beoordeling, als de staf-arbeidsdeskundige de beoordeling niet plausibel achtte, er overleg volgde met de arbeidsdeskundige: uitgangspunt van het overleg was te komen tot een definitieve arbeidsdeskundige beoordeling.
2.1.2 Landelijke intensievere toets De intensievere toets werd uitgevoerd op alle overige kantoren. De inrichting van het werkproces was zodanig, dat de verzekeringsarts op basis van zijn bevindingen zou onderkennen of cliënte tot de doelgroep behoorde, alle gevallen na beoordeling door de verzekeringsarts ter beoordeling werden voorgelegd aan de staf-verzekeringsarts, met uitzondering van die gevallen waarin werd geconcludeerd, dat cliënte einde wachttijd niet haalde of er geen sprake bleek te zijn van ziekte of gebrek, de staf-verzekeringsarts aan de hand van de UWV-checklist toetste of er al dan niet sprake was van een plausibele beoordeling, als de staf-verzekeringsarts de beoordeling niet plausibel achtte, er overleg volgde met de verzekeringsarts: uitgangspunt van het overleg was te komen tot een definitieve verzekeringsgeneeskundige beoordeling,
3
-
-
de gevallen, waarin de arbeidsdeskundige werd ingeschakeld, na raadpleging CBBS voorgelegd werden aan de staf-arbeidsdeskundige, met uitzondering van die gevallen, waarin de arbeidsdeskundige tot het oordeel <15% arbeidsongeschikt kwam, de staf-arbeidsdeskundige aan de hand van de UWV-checklist toetste of er al dan niet sprake was van een plausibele beoordeling, als de staf-arbeidsdeskundige de beoordeling niet plausibel achtte, er overleg volgde met de arbeidsdeskundige: uitgangspunt van het overleg was te komen tot een definitieve beoordeling, alvorens een beslissing van tot de doelgroep behorende cliënte te verzenden werd gecheckt of de intensievere toets was uitgevoerd.
2.2
Looptijd project
Het project kende een looptijd van 1 oktober 2003 tot 1 februari 2004. Dat wil zeggen, dat alle in deze periode aangevangen einde wachttijd beoordelingen van tot de doelgroep behorende jonge vrouwen, tot het project worden gerekend. De einde wachttijd beoordelingen kennen over het algemeen een doorlooptijd van 2 tot 3 maanden. De resultaten van deze beoordelingen worden ingebracht in de systemen van de ex-UVI’s. Over deze bestanden kan UWV pas na ongeveer 2 weken na het verstrijken van de maand, waarin de gegevens zijn ingebracht, beschikken. Het was om deze reden onmogelijk de effecten van de intensievere beoordelingen onmiddellijk na de looptijd van het project te meten. Voor meer informatie over het project kan worden verwezen naar de bijlagen 2, 3 en 4.
4
3.
Managementsamenvatting
Jonge vouwen, die op basis van een “zachte c.q. psychische diagnose” een WAO-aanvraag indienen, vormen van oudsher een moeilijk te beoordelen categorie, met een hoog instroomrisico. UWV investeert gericht in de kwaliteit van het claimbeoordelingsproces. Het uitwerken van gedachtegoed om de beoordeling van “vage” klachten beter te instrumenteren heeft hier binnen de afgelopen jaren een belangrijke plaats ingenomen. Deze ontwikkeling heeft, in combinatie met de recente maatschappelijke aandacht voor deze risicogroep, geleid tot inrichting va n het onderhavige project. In het laatste kwartaal van 2003 en januari 2004 werden vrouwen jonger dan 35 jaar, die op basis van een “zachte c.q. psychische diagnose” een WAO -aanvraag ingediend hadden, medisch intensiever dan gebruikelijk beoordeeld. Twee vormen van intensievere beoordeling werden toegepast: dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling op één kantoor (Alkmaar) voorlegging van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling aan de op alle overige kantoren. Voor beide groepen gold voorlegging van de arbeidsdeskundige beoordeling aan de stafarbeidsdeskundige, bij een uitkomst van > 15% arbeidsongeschikt. Vrouwen, die dubbel werden beoordeeld, waardeerden de grotere zorgvuldigheid als positief maar vonden in meerderheid dat een tweede beoordeling geen toegevoegde waarde had. In tegenstelling tot de verwachtingen vooraf bij de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hebben de vrouwen, die dubbel zijn beoordeeld, dit niet vaker als geestelijk of fysiek vermoeiend ervaren dan de vrouwen die één keer z ijn beoordeeld. Wel waren vrouwen die twee keer werden beoordeeld het vaker eens met de uitkomst van de beoordeling dan de vrouwen die, landelijk, één keer zijn beoordeeld. De dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling is door de verzekeringsartsen in toenemende mate ook gewaardeerd als één van de middelen om tot een kwalitatief beter resultaat te komen, als een op indicatie in te voeren werkwijze. Toepassing van een dubbele beoordeling in specifieke gevallen waarbij de beperkingen moeilijk concreet te maken zijn (met name bij toekenningen) zou in hun ogen overwogen kunnen worden. De arbeidsdeskundigen ervaren de effecten van de intensievere werkwijze, zoals door hen in het project uitgevoerd, over het algemeen als zeer gering. Een mogelijk effect schrijft men toe aan een eventueel strengere beoordeling door de verzekeringsarts. Er bestaat enige discrepantie tussen deze opvatting en de uitkomst van de registraties van de stafarbeidsdeskundigen, waaruit blijkt dat in 7,1% van de voorgelegde gevallen de uitkomst na overleg is gewijzigd. Een dergelijke wijziging heeft onmiddellijk consequenties voor de uitkomst van het beoordelingsproces. Nader onderzoek naar deze discrepantie is noodzakelijk. De cijfermatige verschillen duiden op een waarschijnlijk effect van de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling op de uitkomsten (WAO-volume). Het aantal daadwerkelijk uitgevoerde dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen is echter te klein. Om deze reden is bij het trekken van conclusies de nodige voorzichtigheid geboden. De effecten van de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen zijn met name te zien in een toename van het aantal gevallen <15% arbeidsongeschikt en een afname van het aantal gevallen 80100% arbeidsongeschikt. Het aantal beoordelingen met als uitkomst gedeeltelijk arbeidsongeschikt (15-80% arbeidsongeschikt) bleef vrijwel gelijk. Bij de landelijk uitgevoerde intensievere werkwijze (voorlegging van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling aan de verzekeringsarts ) is deze ontwikkeling ook te zien maar minder pregnant. Het percentage <15% ao steeg in de projectperiode • bij een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling met 26,4 procentpunt, • bij de voorlegging landelijk met 6,8 procentpunt.
5
Het percentage 80-100% ao daalde in de projectperiode • bij een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling met 19,4 procentpunt, • bij de voorlegging landelijk met 6,8 procentpunt. Van de gevallen, waarin bij de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen aan de hand van de vastgestelde criterialijst verschillen in de Functionele Mogelijkheden Lijsten (FML’n) werden geconstateerd, zijn er 40 nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt, dat de beide oorspronkelijke beoordelingen slechts in een enkel geval tot andere resultaten (andere ao-klasse) zouden leiden dan de beoordeling aan de hand van de uiteindelijk opgestelde FML. M.a.w. de verschillen tussen de afzonderlijke beoordelingen waren niet substantieel. Hoewel de 2 verzekeringsartsen dus niet tot wezenlijk verschillende beoordelingen komen, is het effect van de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling toch groter dan bij de voorlegging aan de staf-verzekeringsarts. Dit grotere effect is te verklaren door • de grote aandacht, die er op kantoor Alkmaar (met name bij ex-UVI GAK) zowel bij de voorbereiding als bij de uitvoering voor het project is geweest en • het gegeven dat het besteden van meer aandacht en tijd aan de claimbeoordelingen, van invloed is op de uitkomsten. Ook blijken de intensievere werkwijzen een positieve invloed te hebben op de kwaliteit en de inzichtelijkheid van de beoordelingen van de verzekeringsgeneeskundigen en de arbeidsdeskundigen. De intensievere wijzen van werken vereisen extra capaciteit. Voor een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling is de totale extra tijd per claimbeoordeling te stellen op 4,8 uur (289 minuten). Dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de totale landelijke doelgroep (+ 10.000 beoordelingen) zou neerkomen op een extra benodigde capaciteit van totaal 35,3 fte (24,5 fte verzekeringsarts, 4,3 fte arbeidsdeskundige, 4,9 fte en 1,6 fte stafarbeidsdeskundige). Voor de voorlegprocedure is de extra tijd per claimbeoordeling te stellen op 2 uur (119 minuten). Voor de totale doelgroep komt dit neer op een extra capaciteit van totaal 14,3 fte (3,7 fte verzekeringsarts, 4,3 fte arbeidsdeskundige, 4,7 fte en 1,6 fte stafarbeidsdeskundige). Een opvallende waarneming vormde, al tijdens de voortgang van het project, dat het aantal jonge vrouwen dat op basis van “zachte c.q. psychische diagnoses” een WAO-aanvraag indient al vanaf het 2 e kwartaal van 2003 drastisch is afgenomen. In vergelijking met de landelijke algemene daling van het aantal WAO -aanvragen, daalde het aanbod van vrouwen onder de 35 jaar relatief sterker (ongeveer 10% meer ten opzichte van 2002 dan de landelijke ontwikkeling). Deze daling was binnen die groep het meest uitgesproken bij vrouwen behorend tot de doelgroep van dit project. Relatief weinig vrouwen behorend tot de doelgroep zijn aldus het laatste jaar, in tegenstelling tot voorgaande jaren, de WAO ingestroomd. Toepassing van de positieve resultaten van dit project is daarom aangewezen bij de aankomende herbeoordelingen van deze doelgroep. Concrete uitwerking van de implementatie van de dubbele verzekeringsgeneeskund ige herbeoordeling als één van de vormen van intensiever beoordelen, zal in het vierde kwartaal van 2004 afgerond worden voor jonge vrouwen behorend tot de risicogroep. Ook jonge mannen met “zachte c.q. psychische diagnoses” vormen een onderkende risicogroep. De beoordelingsuitkomsten zijn binnen deze groep de afgelopen periode bij beoordeling op de gebruikelijke wijze redelijk constant gebleven. Intensievere beoordeling ook van deze, eveneens moeilijk te beoordelen risicogroep is aldus, conform eerdere gedane toezegging, aangewezen. De capacitaire consequenties van de te beschrijven implementatiemogelijkheden zullen in relatie gebracht worden met en afgezet worden tegen de capacitaire consequenties van de te vernieuwen uitvoeringspraktijk (ASB en WIA) en andere lopende initiatieven in het kader van WBU (Werk Boven Uitkering).
6
4.
Conclusies
De cliënten hebben de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet als geestelijk of fysiek vermoeiend ervaren. De zorgvuldigheid van de beoordeling bleek voor de cliënten een belangrijk aspect. Vrouwen die twee keer zijn beoordeeld zijn het vaker eens zijn met de uitkomst van de beoordeling dan de vrouwen die (landelijk) één keer zijn beoordeeld. De verzekeringsartsen zijn de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling gaan waarderen als een instrument om tot een kwalitatief betere beoordeling te kunnen komen, niet als een integraal door te voeren werkwijze maar als een op indicatie uit te voeren werkwijze voor daarvoor in aanmerking komende "moeilijke" gevallen. De arbeidsdeskundigen ervoeren geen of slechts zeer geringe effecten van deze werkwijze. Zij zijn overwegend van mening, dat hun intensievere werkwijze niet doorslaggevend is geweest voor de uitkomst van de beoordeling. Er bestaat enige discrepantie tussen deze opvatting en de uitkomst van de registraties van de stafarbeidsdeskundigen, waaruit blijkt dat in 7,1% van de voorgelegde gevallen de uitkomst na overleg is gewijzigd. Nader onderzoek naar deze discrepantie is aangewezen. Onder voorbehoud van het ge geven dat het onderhavige project een (te) klein aantal waarnemingen omvat kan gesteld worden, dat de intensievere wijzen van beoordelen, vooral de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling, bij de voor het project gekozen doelgroep invloed hadden op de resultaten van de beoordelingen. Minder vrouwen werden arbeidsongeschikt verklaard. Het effect van de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen is niet het gevolg van verschillen tussen de afzonderlijke beoordelingen van de 2 verzekeringsartsen maa r van de grotere aandacht en de tijd, die aan de beoordelingen werd besteed. Voor uitvoering van de intensievere werkwijzen is extra tijd en dus extra capaciteit benodigd. Bij een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling neemt de totale beoordelingstijd (inzet verzekeringsarts, arbeidsdeskundige, staf-verzekeringsarts en staf-arbeidsdeskundige) toe met 4,8 uur per claimbeoordeling (extra capaciteit voor dubbel beoordelen van de gehele doelgroep 35,3 fte). Bij een voorlegprocedure van de beoordelingen neemt de totale beoordelingstijd (inzet verzekeringsarts, arbeidsdeskundige, en staf-arbeidsdeskundige) toe met 2 uur per claimbeoordeling (extra capaciteit bij landelijke voorlegging van de gehele doelgroep 14,3 fte). Het aantal WAO -aanvragen van jonge vrouwen binnen de doelgroep van dit onderzoek daalde het afgelopen jaar, ook vóór aanvang van dit project, drastisch. Aangezien de instroom van deze moeilijk te beoordelen categorie verdampt, dienen de positieve resultaten van dit onderzoek benut te worden bij de komende herbeoordelingsoperatie ervan.
7
5.
Aanbevelingen
Op basis van de positieve resultaten van dit onderzoek is implementatie van intensievere verzekeringsgeneeskundige beoordeling bij de onderzochte doelgroep in het huidige zittend b estand aangewezen. Ook jonge mannen met “zachte c.q. psychische diagnoses” vormen een onderkende, vergelijkbare risicogroep. Beoordeling op gebruikelijke wijze van deze eveneens moeilijke categorie in de afgelopen periode, heeft stabiele resultaten opgeleverd. Deze risicogroep zal daarom meegenomen worden bij de implementatie van de intensievere wijze van beoordelen. De dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling dient binnen deze uitwerking een concrete plaats te krijgen, waarbij afweging van de capacitaire consequenties echter een belangrijke rol zal spelen. De uitkomsten van de evaluatie van het project sluiten aan bij reeds binnen UWV in gang gezette ontwikkelingen als het ClaimBeoordelingssysteem Nieuwe Stijl (BNS), een systeem ter intensivering van de claimbeoordeling bij daartoe geëigende gevallen. Het model houdt in dat professionals (binnen het multidisciplinaire team) per casus een afweging maken, aan de hand van vastgestelde criteria, om te bepalen middels welke vorm van intensievere beoordeling de claimbeoordeling dient plaats te vinden. Dit sluit goed aan bij de beleving van met name de verzekeringsartsen, die een intensievere beoordeling op indicatie zinvol achten. Om deze reden wordt aanbevolen om BNS met spoed verder uit te werken en hiermee in de praktijk te gaan experimenteren. De arbeidsdeskundigen geven aan van de door hen in het project gehanteerde werkwijze geen of slechts zeer geringe effecten te zien. Voorlegging aan de stafarbeidsdeskundige leidde echter in 18 gevallen (7,1%) tot een gewijzigde beoordeling met consequenties voor de uitkering. Invoering van het ASB (aangescherpt schattingsbesluit) per 1 oktober van dit jaar heeft met name arbeidsdeskundig inhoudelijke consequenties. In afwachting van de in dit kader te realiseren effecten, kan op termijn onderzoek naar verschillende vormen van intensivering van de arbeidsdeskundige beoordelingen overwogen worden. Ook is er zeker aanleiding om, als onlangs in een brief aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gesteld, bij het ontwikkelen van verdere stappen ter intensivering van de (einde wachttijd) beoordelingen een relatie aan te brengen met de reïntegratie-inspanningen en -resultaten. Aangezien op basis van de wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte (VLZ), het aantal WAO aanvragen fors zal dalen, dienen deze instroombeperkende activiteiten gericht te worden op de ZW vangnetpopulatie. Demedicalisering van dit voortraject is echter recent versterkt, met inzet van een niet-medicus in de eerste periode van verzuim. Indien deze aanpak onvoldoende effect oplevert, zal geïntensiveerde verzekeringsgeneeskundige inzet bij deze doelgroep uitgewerkt worden.
8
6.
Kwantitatieve evaluatie
6.1
Vooraf
In de paragrafen 6.2 en 6.3 worden de resultaten beschreven van de tota le doelgroep, zowel dubbel verzekeringsgeneeskundig beoordeeld (kantoor Alkmaar)als voorgelegd (overige kantoren). In paragraaf 6.4 wordt een vergelijking gemaakt tussen de resultaten van de beide vormen van intensievere beoordeling. In paragraaf 6.5 wordt nader ingegaan op de vraag of geconstateerde verschillen in beoordeling tussen verzekeringsartsen ook daadwerkelijk tot een andere uitkomst van de beoordeling zouden leiden en, zo ja, welke items daarbij met name van doorslaggevende betekenis zijn.
6.2
Omvang intensiever beoordeelde gevallen voor analyse
In de maanden oktober 2003 tot en met februari 2004 zijn er 1.807 doelgroepgevallen onderkend, waarvan 131 door kantoor Alkmaar. Voor 7,4% van alle doelgroepgevallen (n=133) geldt, dat er nog geen uitkomst bekend is in de Einde Wachttijd-bestanden t/m april. Deze gevallen worden verder niet betrokken in de analyse.
Tabel 1 Onderkende doelgroepgevallen op basis van ontvangen registratieformulieren Gemeld 1.807
Afgehandeld per 1 mei 2004 1.674
nog niet afgeh. 133
% niet afgeh. 7,4%
Van de resterende 1.674 gevallen is de uitkomst van de claimbeoordeling beschikbaar.
Tabel 2 Uitkomst WAO-aanvraag intensiever beoordeelde doelgroepgevallen Uitkomst Uitkering toegekend Hersteld voor EW Niet ao dan wel <15% ao Sancties Overige redenen Totaal
Aantal 786 87 680 33 88 1.674
Percentage 47,0% 5,2% 40,6% 2,0% 5,3% 100,0%
Van deze gevallen zullen de afwijzingen wegens herstel voor einde wachttijd, sancties en overige redenen niet betrokken worden in de analyses. Daarnaast zijn nog 2 gevallen uitgesloten wegens een onbekende mate arbeidsongeschiktheid. Het in de analyse te betrekken aantal komt daarmee op 1.464. Beperking van de analyse tot UWV-onderdelen ex-UVI GAK en ex-UVI Cadans De doelgroep is bepaald aan de hand van drie kenmerken: leeftijd, geslacht en diagnose. Vanwege technische problemen door de convergentie van systemen is de vulling van de diagnosecode, zoals al eerder gesteld, vanaf medio 2003 zowel bij ex-UVI USZO als bij ex-UVI GUO problematisch. Voor exUVI Bouw geldt dat deze nauwelijks bijdraagt aan de omvang van de doelgroep, omdat er heel weinig vrouwen werken. Om deze redenen beperkt de analyse zich tot de ex-UVI’s GAK en Cadans. Deze sectoren vormen ook het merendeel van de doelgroep, zodat de uiteindelijke resultaten door deze keuze niet ernstig
9
beïnvloed worden. De totale doelgroep bij de ex-UVI’s Gak en Cadans bedraagt 90% van de UWVbrede doelgroep. Van de intensiever beoordeelde gevallen is 92% afkomstig uit de ex-UVI’s Gak en Cadans. Door deze selectie worden 121 gevallen uitgesloten van de analyse: er resteren dan 1.343 gevallen. Tenslotte zijn er 52 gevallen waarvan de behandeling is gestart resp. de eerste gegevens in CBBS zijn opgenomen na januari 2004. Deze zijn niet meer in de analyse betrokken omdat ze buiten de projectperiode vallen. De populatie intensief beoordeelde doelgroepgevallen bedraagt daarmee 1.291. Nadere toelichting bij de doelgroepgevallen De intensiever beoordeelde gevallen zijn op de kantoren als volgt onderkend als behorende tot de doelgroep: vrouwen tot 35 jaar met een diagnose die voorkomt op de vooraf bepaalde lijst. In de Einde Wachttijd-bestanden bleken 147 van deze gevallen formeel niet tot de doelgroep te behoren. Bij een klein aantal gaat het om een verschil in leeftijdsklasse. Bij de meeste van deze gevallen is er in de Einde Wachttijd-bestanden een diagnosecode geregistreerd die niet tot de lijst behoort. Omwille van de zuiverheid zijn ook deze gevallen niet in de analyse betrokken. Uiteindelijk wordt in de analyse gewerkt met 1.144 intensiever beoordeelde doelgroepgevallen, waarvan 78 dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen.
6.3
Uitkomst claimbeoordeling
Claimbeoordelingen worden doorgaans geteld in het kwartaal waarin ze zijn afgehandeld. Voor deze analyse wordt daar van afgeweken. De verslagperiode waarin gevallen worden geteld wordt hier bepaald door de maand waarin het eerste contact met de verzekeringsarts in CBBS is geregistreerd. Hoewel het moment waarop de verzekeringsarts de cliënte in het kader van de beoordeling voor de eerste maal ziet niet altijd overeen komt met het eerste in CBBS geregistreerde contact met de verzekeringsarts, wordt op deze wijze het beste aansluiting verkregen bij het uitgangspunt van het project, namelijk "het project richt zich op gevallen, waarvan de medische beoordeling aanvangt in de periode 1 oktober 2003 tot 1 februari 2004". De duur van het project was 4 maanden: alle gevallen in de projectperiode worden als één groep gepresenteerd. Het laatste meetpunt in alle grafieken heeft dus betrekking op de periode van 4 maanden van het project, de overige punten hebben steeds betrekking op een kwartaal. Niet alle gevallen die daarvoor in aanmerking kwamen zijn daadwerkelijk intensiever beoordeeld. De groep, die niet intensiever werd beoordeeld maar wel tot de doelgroep behoorde, heeft ongeveer dezelfde omvang als de groep, die wel intensiever werd beoordeeld. In de onderstaande grafiek (figuur 1) wordt eerst een beeld gegeven van de totale doelgroep (n=2.610), ongeacht de wijze van beoordeling. Daarna wordt er binnen de doelgroep een uitsplitsing gemaakt naar wel of niet intensiever beoordeeld. In de onderstaande grafieken (figuren 1, 2 en 3) wordt de doelgroep steeds vergeleken met de groep jonge mannen van dezelfde leeftijdsklassen met dezelfde diagnosen en met alle overige claimbeoordelingen. De vergelijking met jonge mannen van dezelfde leeftijdsklassen met dezelfde diagnosen is gedaan, omdat bij de aankondiging van het project al is geste ld, dat na evaluatie bij gebleken effect ook voor deze groep een intensievere vorm van beoordeling zal worden gerealiseerd. Eerst wordt het percentage toekenningen gepresenteerd van deze drie groepen.
10
Figuur 1
Percentage toekenningen
doelgroep jonge vrouwen
jonge mannen met zelfde diagnosen
overige claimbeoordelingen
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Het percentage toe kenningen is bij de totale doelgroep lager dan bij de andere twee groepen. Het verschil met de overige claimbeoordelingen bedraagt steeds ca. 10 à 11 procentpunt. In de projectperiode neemt dat verschil toe, omdat het percentage toekenningen bij de doelgro ep sterker afneemt (afname met 4,7 procentpunt) dan bij de overige claimbeoordelingen (afname met 2,3 procentpunt). Bij de jonge mannen met dezelfde diagnosen als de doelgroep schommelt het percentage toekenningen tussen de beide andere groepen in. Bij de jonge mannen is er geen sprake van een afname van het percentage toekenningen in de projectperiode. De doelgroepgevallen met een gebruikelijke beoordeling, dus niet intensiever beoordeeld (n=1.461), wijken qua verdeling in leeftijd, diagnose en sector niet af van de intensiever beoordeelde doelgroepgevallen (n=1.144). Hoewel een selectie -element hierbij niet kan worden uitgesloten, kan de op gebruikelijke wijze beoordeelde groep wel fungeren als extra referentiegroep. Dezelfde grafiek wordt daarom nog een keer getoond (figuur 2) waarbij de doelgroep is uitgesplitst naar type beoordeling.
Figuur 2
Percentage toekenningen, doelgroep uitgesplitst naar soort beoordeling jonge vrouwen, gebruikelijke beoordeling jonge mannen zelfde diagnosen
jonge vrouwen, intensievere beoordelingen overige claimbeoordelingen
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
11
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Uit figuur 2 blijkt dat het effect op het percentage toekenningen, zoals getoond in figuur 1, voornamelijk veroorzaakt wordt door de doelgroepgevallen die intensiever zijn beoordeeld. In de projectperiode is het percentage toekenningen bij de intensiever beoordeelde gevallen gedaald met 7,3 procentpunt ten opzichte van het kwartaal ervoor. Bij de op gebruikelijke wijze beoordeelde gevallen bedraagt de daling 2,8 procentpunt. Voor de volledigheid wordt eveneens de grafiek getoond van het percentage afwijzingen (figuur 3) wegens geschiktheid voor eigen werk per einde wachttijd resp. <15% arbeids-ongeschiktheid. Deze grafiek vertoont een spiegelbeeldige trend met de voorgaande grafiek.
Figuur 3
Percentage afwijzingen jonge vrouwen, gebruikelijke beoordeling jonge mannen zelfde diagnosen
jonge vrouwen, intensievere beoordelingen overige claimbeoordelingen
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Het percentage toekenningen is vervolgens in de figuren 4 en 5 uitgesplitst naar gedeeltelijk en volledig arbeidsongeschikt. De figuren 3, 4 en 5 vormen samen 100%.
Figuur 4
Percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt
jonge vrouwen, gebruikelijke beoordeling jonge mannen zelfde diagnosen
jonge vrouwen, intensievere beoordelingen overige claimbeoordelingen
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
12
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Het percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt verschilt nauwelijks tussen jonge vrouwen en jonge mannen met de voor de doelgroep bepalende diagnosecodes. Voor beide groepen geldt dat het percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt zo'n 8 à 9 procentpunt ligt onder het percentage bij de overige claimbeoordelingen. Voor de jonge vrouwen geldt dat het percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt bij de intensiever beoordeelde gevallen vrijwel niet is gewijzigd in de projectperiode ten opzicht van de kwartalen ervoor. Bij de doelgroepgevallen die op de gebruikelijke wijze zijn beoordeeld is het percentage gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de projectperiode met 3,7 procentpunt afgenomen.
Figuur 5
Percentage volledig arbeidsongeschikt
jonge vrouwen, gebruikelijke beoordeling jonge mannen zelfde diagnosen
jonge vrouwen, intensievere beoordelingen overige claimbeoordelingen
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Uit bovenstaande grafieken (figuren 4 en 5) blijkt dat vooral het aandeel volledig arbeidsongeschikt bij de intensiever beoordeelde doelgroepgevallen is afgenomen in de projectperiode, namelijk met 6,9 procentpunt. Bij de op gebruikelijke wijze beoordeelde doelgroepgevallen is het aandeel volledig arbeidsongeschikt heel licht toegenomen. Bij de jonge mannen en de overige claimbeoordelingen is er in de projectperiode vrijwel geen verandering in het percentage volledig arbeidsongeschiktheid.
6.4
Vergelijking van de twee werkwijzen tijdens het project
Tijdens het project was sprake van twee verschillende wijzen van intensievere beoordeling. In Alkmaar werd een dubbele beoordeling uitgevoerd doo r twee verschillende verzekeringsartsen eventueel gevolgd door voorlegging van de arbeidsdeskundige beoordeling aan de staf-arbeidsdeskundige. In de overige regio's zijn de beoordelingen van de doelgroepgevallen ter toetsing voorgelegd aan de stafverzekeringsarts en de staf-arbeidsdeskundige. In Alkmaar zijn alle doelgroepgevallen dubbel beoordeeld, inclusief degenen met als uitkomst op medische gronden niet arbeidsongeschikt per einde wachttijd. In de overige regio’s zijn de gevallen, waarbij de verzekeringsarts zonder verdere beoordeling door de arbeidsdeskundige tot het oordeel geen arbeidsongeschiktheid kwam, niet ter toetsing voorgelegd aan de staf-verzekeringsarts. Om de vergelijking tussen de twee werkwijzen zo zuiver mogelijk te maken is de groep op medische gronden niet arbeidsongeschikt per einde wachttijd in deze paragraaf uit de cijfers weggelaten. In onderstaande grafieken (figuren 6, 7, 8 en 9) gaat het dus steeds alleen om de doelgroep: vrouwen jonger dan 35 jaar met een op de lijst voorkomende diagnosecode. De uitkomsten van de werkwijze in Alkmaar tijdens de projectperiode worden vergeleken met de landelijke werkwijze. Eerst wordt het percentage toekenningen gepresenteerd. Alkmaar kende de afgelopen jaren een score, die afweek van het landelijk gemiddelde (meer toekenningen en minder afwijzingen). Niet bekend is welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen. Wel kan worden gesteld, dat dit geen overweging is geweest bij de keuze voor Alkmaar als kantoor om de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling te gaan doen.
13
Figuur 6
Percentage toekenningen bij doelgroep project Alkmaar gebruikelijke beoordeling overige regio's gebruikelijke beoordeling
Alkmaar dubbele beoordeling overige regio's intensievere beoordeling
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Het percentage toekenningen is bij de doelgroepgevallen met een dubbele beoordeling sterk gedaald, met 26,4 procentpunten. Bij de doelgroepgevallen met een gebruikelijke beoordeling is het percentage toekenningen in Alkmaar met 2,5 procentpunt gedaald. In de overige regio's is bij de intensiever beoordeelde gevallen een daling te zien in het percentage toekenningen van 6,8 procentpunt; bij de gebruikelijk beoordeelde geva llen is sprake van een heel lichte stijging, met 0,9 procentpunt. Bij vergelijking van de dubbele beoordeelde doelgroepgevallen met de in Alkmaar op de gebruikelijke wijze beoordeelde gevallen moet worden meegenomen, dat als gevolg van problemen met betrekking tot de onderkenning van de doelgroepgevallen bij ex-UVI Cadans weinig gevallen dubbel zijn beoordeeld. De dubbele beoordeelde gevallen zijn dus voornamelijk gevallen van ex-UVI GAK. Qua indeling naar sector is hier sprake van een verschil tussen de dubbel beoordeelde en op de gebruikelijke wijze beoordeelde gevallen. Dit is niet het geval voor wat betreft de vergelijking van de intensievere beoordelingen (overige regio’s) met de op de gebruikelijke wijze beoordeelde gevallen. Onderstaande grafiek (figuur7) is weer het spiegelbeeld van de voorgaande grafiek: het betreft hier het percentage afwijzingen wegens <15% ao. Daaronder is het percentage toekenningen vervolgens weer uitgesplitst naar gedeeltelijk en volledig ao (figuren 8 en 9). De figuren 7, 8 en 9 vormen samen 100%.
14
Figuur 7
Percentage <15% ao bij doelgroep project Alkmaar gebruikelijke beoordeling overige regio's gebruikelijke beoordeling
Alkmaar dubbele beoordeling overige regio's intensievere beoordeling
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
Figuur 8
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Percentage deels ao bij doelgroep project Alkmaar gebruikelijke beoordeling overige regio's gebruikelijke beoordeling
Alkmaar dubbele beoordeling overige regio's intensievere beoordeling
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Het percentage deels ao bij de dubbel beoordeelde gevallen is in Alkmaar gedaald met 6,9 procentpunt. Bij de gebruikelijk beoordeelde gevallen is de daling sterker: met 12,5 procentpunt. Bij de landelijke werkwijze is het percentage deels ao bij de intensiever beoordeelde gevallen gelijk gebleven; bij de gebruikelijk beoordeelde gevallen is er een daling van 2,1 procentpunt.
15
Figuur 9
Percentage volledig ao bij doelgroep project Alkmaar gebruikelijke beoordeling overige regio's gebruikelijke beoordeling
Alkmaar dubbele beoordeling overige regio's intensievere beoordeling
80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 200202
200203
200204
200301
200302
200303
200304/1
Het grootste verschil tussen beide werkwijzen is te zien bij het percentage volledig ao. Zowel landelijk als in Alkmaar is het percentage volledig ao bij de intensiever beoordeelde gevallen gedaald: in Alkmaar met 19,4 procentpunt, landelijk met 6,8 procentpunt. Bij de gebruikelijk beoordeelde doelgroepgevallen is het percentage volledig ao gestegen: in Alkmaar met 10,0 procentpunt, in de overige regio's met 2,9 procentpunt. In onderstaande tabel tenslotte worden uitkomsten (aantallen en percentages) en werkwijzen van de doelgroepgevallen nog eens met elkaar vergeleken. Ook in deze tabel zijn de gevallen met als uitkomst op medische gronden niet arbeidsongeschikt per einde wachttijd uitgesloten. Om die reden zijn de aantallen weer lager dan de aantallen genoemd in paragraaf 6.2 onder "nader toelichting bij de doelgroepgevallen".
Tabel 3
Uitkomst claimbeoordeling doelgroepgevallen naar werkwijze tijdens project
Gebruikelijke claimbeoordeling doelgroep landelijk (overige kantoren) Intensievere claimbeoordeling doelgroep (overige kantoren) Gebruikelijke claimbeoordeling Alkmaar Dubbele claimbeoordeling Alkmaar
< 15%ao 450
37,6%
Deels ao 217
18,1%
Volledig ao 529
44,2%
467
45,3%
208
20,2%
356
34,5%
43 43
35,8% 59,7%
15 13
12,5% 18,1%
62 16
51,7% 22,2%
Geconcludeerd kan worden, dat bij de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling in Alkmaar een hoger percentage doelgroepgevallen is afgewezen wegens <15% ao dan bij de andere wijze van intensievere beoordeling. Het percentage volledig ao is bij de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling lager dan bij de andere wijze van intensievere beoordeling. Ook de intensievere beoordeling die landelijk is uitgevoerd laat een effect zien in de percentages <15% ao en volledig ao, zij het minder sterk dan op kantoor Alkmaar. Bij het percentage deels ao ontlopen de verschillende beoordelingen elkaar niet veel. Duidelijk is ook, dat het uiteindelijk bij de analyse betrokken aantal dubbele beoordelingen zeer gering is. Het is derhalve niet verantwoord om aan de uitkomsten absolute waarde toe te kennen.
16
6.5
Verschillen in beoordeling
6.5.1
Toetsing intensiever beoordeelde gevallen
Wekelijks werd door de staf-verzekeringsartsen opgave gedaan van de door hen getoetste gevallen. In de paragrafen 6.5.1.1 en 6.5.1.2 wordt een overzicht gegeven van het resultaat van de toetsingen door de staf-verzekeringsartsen. Het totale aantal (1.838) wijkt enigszins af van het in paragraaf 6.2 , tabel 1, genoemde aantal (1.807). Dit wordt veroorzaakt door het gegeven, dat in onderstaande overzichten ook de na februari 2004 nog gemelde gevallen zijn meegenomen (tot april 2004). In paragraaf 6.5.1.3 wordt een overzicht gegeven van het resultaat van de beoordelingen door de stafarbeidsdeskundigen.
6.5.1.1
Landelijk verzekeringsgeneeskundig
In het kader van het project zijn landelijk in totaal 1.694 gevallen door de staf-verzekeringsarts beoordeeld. Het resultaat van deze beoordeling was: Voorgelegd aan staf-va
Resultaat beoordeling door verzekeringsarts
Beoordeling door stafverzekeringsarts
Resultaat niet akkoord bevonden beoordelingen
Aantal
GDBM %
%
Akkoord %
Niet % akkoord
1.694
241
85,8
1.438
256
Aantal uitkomst beoordeling gewijzigd¹ 146
FML
14,2 1.453
84,9
15,1
Aantal uitkomst beoordeling ongewijzigd² 110
¹ Overleg met de verzekeringsarts leidde tot wijziging van de beoordeling: dit kan inhouden dat de uitkomst van de boordeling is gewijzigd of dat er wijzigingen zijn aangebracht in de door de verzekeringsarts opgestelde FML ² Overleg met de verzekeringsarts leidde niet tot wijziging van de beoordeling noch van de uitkomst noch van de opgestelde FML. Het kan zijn, dat bijvoorbeeld in de rapportage wijzigingen zijn aangebracht of dat tot een andere datum voor professionele herbeoordeling is gekozen. Deze zaken hebben echter geen direct effect op de uitkomst van de beoordeling.
Van deze beoordelingen leidde in 146 gevallen (= 8,6%) de voorlegging aan de staf-verzekeringsarts tot een wijziging van de beoordeling. In 55 gevallen (= 3,2%) leidde dit tot een andere uitkomst van de medische beoordeling (GDBM, FML of niet ao). In 91 gevallen was er sprake van een wijziging binnen de gedetailleerde medische beoordeling en betrof de gewijzigde beoordeling dus een aanpassing binnen de FML.
6.5.1.2
Kantoor Alkmaar
In het kader van het project zijn op kantoor Alkmaar in totaal 144 gevallen voor een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling opgeroepen en door de staf-verzekeringsarts getoetst. Om redenen zoals vermeld in paragraaf 6.2 zijn niet al deze gevallen in de analyse betrokken. Het resultaat van deze toetsing was: Kantoor Alkmaar Dubbel beoordeeld
Toetsing staf -va (aan de hand van criterialijst)
Uitkomst beoordeling (na toetsing staf-va)
Aantal
Geen verschil 87
%
GDBM
%
39,6
17
11,8 23
144
17
%
Verschil
60,4 57
Niet ao
%
FML
%
16,0
104
71,7
In 57 gevallen (= 39,6%) werd aan de hand van de hiervoor opgestelde criterialijst verschil in beoordeling geconstateerd. De geconstateerde verschillen betroffen in bijna alle gevallen een verschil in het aangeven van arbeidsmogelijkheden op detailniveau (verschillen binnen de FML), welke aan de hand van de criterialijst door de staf-verzekeringsarts als een verschil in beoordeling moest worden aangemerkt. Bij ex-UVI GAK (kantoor Alkmaar) werd op deze wijze in 40 gevallen een verschil in beoordeling geconstateerd. Van deze gevallen zijn de oorspronkelijk door de verzekeringsartsen opgestelde FML’n en de definitieve FML bekend. Naar de eventuele consequenties van deze verschillen is nader onderzoek gedaan. In paragraaf 6.5.2 treft u hiervan een uitwerking aan.
6.5.1.3
Landelijk arbeidsdeskundigen
Voorgelegd aan staf-ad
Resultaat beoordeling door arbeidsdeskundige
Beoordeling door stafarbeidsdeskundige
Aantal
15-80% ao 158
Akkoord
255
% 80-100% % ao 62,0 97 38,0
231
% Niet akkoord 90,6 24
Resultaat niet akkoord bevonden beoordelingen
% 9,4
Uitkomst beoordeling Uitkomst beoordeling gewijzigd¹ ongewijzigd² 18 6
¹ Overleg met de arbeidsdeskun dige leidde tot wijziging van de beoordeling (wijziging van het percentage arbeidsgeschiktheid) ³ Overleg met de arbeidsdeskundige leidde niet tot wijziging van de beoordeling.
Het betreft ook hier een opgave van de door de staf-arbeidsdeskundige getoetste gevallen tot april 2004. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat wanneer de uitkomst van de arbeidsdeskundige beoordeling <15% arbeidsongeschikt is (dus geen uitkering), het dossier niet aan de stafarbeidsdeskundige behoefde te worden voorgelegd. Verder moet worden aangetekend, dat op dat moment (1 april 2004) nog niet van alle tot de doelgroep behorende en als zodanig onderkende gevallen de uitkomst van de arbeidsdeskundige beoordeling bekend was. Omdat de arbeidsdeskundige de laatste beoordelaar is in het beoordelingsproces, hebben de 18 gevallen (= 7,1%), waarin sprake is van een wijziging van de beoordeling, onmiddellijk consequenties voor de uitkomst van het beoordelingsproces. De uitkomsten van deze gewijzigde beoordeling luidden: 1x <15% ao, 14x gedeeltelijk ao en 3x 80-100% ao.
6.5.2 6.5.2.1
Nader onderzoek naar verschillen Inleiding
Een wijziging in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling betekent niet automatisch een verschil in uitkomst van de uiteindelijke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Het is zeer voorstelbaar, dat als één verzekeringsarts concludeert tot GDBM terwijl de ander een FML (waarschijnlijk met veel zware beperkingen) inbrengt, de uiteindelijke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling uit zal komen op 80-100% arbeidsongeschikt. Zo is het ook zeer waarschijnlijk, dat als één verzekeringsarts concludeert tot geen arbeidsongeschiktheid terwijl de ander een FML (waarschijnlijk met weinig of lichte beperkingen) inbrengt, de uiteindelijke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling uit zal komen op minder dan 15% arbeidsongeschikt. Voorbeeld: Een cliënte verbleef 3 dagen per week in dagbehandeling (maandag, woensdag en vrijdag). Verzekeringsarts 1 had voor de overige dagen een FML opgesteld. Verzekeringsarts 2 had GDBM gesteld, omdat in eerdere soortgelijke gevalle n was gebleken, dat er geen functies door de arbeidsdeskundige konden worden geduid. Op basis van de uiteindelijk opgestelde FML moest inderdaad worden geconcludeerd, dat het niet mogelijk was functies te duiden.
18
Zoals al eerder gesteld is ten behoeve van de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling een criterialijst ontwikkeld aan de hand waarvan de staf-verzekeringsarts kon bepalen of er sprake was 2 beoordelingen, die al dan niet als verschillend dienden te worden aangemerkt. Voor wat de verschillen in FML betreft is hierbij gekeken naar verschillen in beoordeling van de diverse items, welke voor de raadpleging van CBBS in het kader van arbeidsduiding zwaar wegen, omdat het systeem als gevolg van het verschil een aantal functies uit het systeem verwerpt. In het kader van het project was besloten om te onderzoeken of deze verschillen ook daadwerkelijk tot een andere uitkomst van de beoordeling zouden leiden en, zo ja, welke items daarbij met name van doorslaggevende betekenis zijn.
6.5.2.2
Toelichting onderzoek
Tijdens de onderzoeksperiode zijn in Alkmaar 144 jonge tot de doelgroep behorende vrouwen door twee verzekeringsartsen beoordeeld. De resultaten van deze dubbele beoordeling zijn ter toetsing voorgelegd aan de staf-verzekeringsarts. De staf-verzekeringsarts heeft de beide verzekeringsgeneeskundige beoordelingen geanalyseerd op overeenkomsten en verschillen. Er zijn een aantal definitieve uitkomsten mogelijk bij de verzekeringsarts, waarbij geen vervolgonderzoek door de arbeidsdeskundige aan de orde is. Het gaat dan om "geen duurzaam benutbare mogelijkheden" (GDBM), ook wel aangeduid als "medisch 80-100", maar ook om het oordeel "geen ziekte of gebrek" of "hersteld verklaard voor einde wachttijd". In beide laatstgenoemde gevallen is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid. In alle andere gevallen is wél een arbeidskundige beoordeling met het CBBS uitgevoerd, uitgaande van de functionele mogelijkheden die de verzekeringsartsen hebben vastgelegd met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Voor de beoordeling van de twee versies van de functionele mogelijkhedenlijst heeft de stafverzekeringsarts een criterialijst gebruikt. Deze lijst signaleert per item van de FML, welke verschillen mogelijkerwijs tot verschillende uitkomsten kunnen leiden bij het onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden met het CBBS. De ondergrens voor signalering van mogelijk relevante verschillen is conservatief gekozen (lage drempel), om vooral geen substantiële verschillen te missen. Een nadeel van deze werkwijze kan zijn, dat er veelvuldig onterechte signaleringen optreden: verschillen in ingeschatte mogelijkheden tot functioneren die bij nader inzien niet tot een verschil in uitkomsten (ao-klasse) zouden hebben geleid ("false alarms"). Bij toetsing van de dubbele beoordelingen door de stafverzekeringsarts bleek er in 57 gevallen een mogelijk relevant verschil te bestaan tussen de beoordelingen van beide verzekeringsartsen. In deze gevallen heeft de staf-verzekeringsarts overleg gevoerd met beide beoordelaars, dat heeft geresulteerd in een gemeenschappelijke eindbeoordeling. Om inzicht te krijgen in de consequenties ervan zijn 40 van deze gevallen nader onderzocht. In 36 gevallen bleek er een gezamenlijke FML opgesteld en volgde arbeidsdeskundige toetsing met het CBBS. De 4 andere eindbeoordelingen waren: hersteld verklaard voor einde wachttijd (1x), geen ziekte of gebrek (2x) en GDBM (1x). Nadere toelichting: In de eerste 3 gevallen betrof het verschil van opvatting tussen beide verzekeringsartsen het al dan niet aangeven van enige lichte beperkingen in het functioneren. De eindbeoordeling na overleg was hersteld voor einde wachttijd of geen ziekte of gebrek. Deze uitkomst was met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet anders geweest als met de licht beperkte FML een arbeidsdeskundige onderzoek zou zijn gedaan. In 1 geval was er sprake van een substantieel verschil in opvatting tussen beide verzekeringsartsen: de één concludeerde GDBM en de ander geschikt voor eigen werk.
Na afloop van de project-periode is onderzocht welke betekenis moet worden toegekend aan de 36 verschillen in beoordeling van de functionele mogelijkheden, die de staf-verzekeringsarts heeft geconstateerd met behulp van de criterialijst. De vraagstellingen daarbij zijn: 1. leidt arbeidskundige toetsing met het CBBS op grond van de oorspronkelijke afzonderlijke FML’n van beide verzekeringsartsen tot verschillende uitkomsten? 2. wijken deze uitkomsten af van de feitelijk uitgevoerde arbeidskundige toetsing met de gemeenschappelijke FML?
19
In een simulatie -experiment is een arbeidskundige beoordeling uitgevoerd met het CBBS op de 36 paren verschillende FML’n. De uitkomsten (ao -klasse) zijn onderling per paar vergeleken en zijn vergeleken met de uitkomst (ao-klasse) van de feitelijk uitgevoerde beoordeling met de gemeenschappelijke FML van beide verzekeringsartsen.
6.5.2.3
Resultaten van het simulatie-experiment
In de onderzochte 36 dossiers bleken er 3 onvoldoende informatie te bevatten om de simulatie uit te voeren. In al deze gevallen was de uitkomst overigens <15% ao. Op de 33 resterende gevallen is een paarsgewijze arbeidskundige beoordeling uitgevoerd met de afzonderlijke FML’n van beide verzekeringsartsen. In 29 van de 33 gevallen resulteerde de raadpleging van het CBBS met beide verschillende FML’n niet in een verschillende resterende verdiencapaciteit, dus in dezelfde ao-klasse. Bovendien is die ao-klasse gelijk aan de ao-klasse die in de praktijk als resultaat van de gemeenschappelijke FML tot stand is gekomen. In 4 gevallen is er een verschil in uitkomst gevonden tussen de beoordeling met beide FML’n. In twee van de 4 gesimuleerde gevallen komt de hoogste van beide ao-klassen overeen met het resultaat van de feitelijke beoordeling. In de twee andere gesimuleerde gevallen komt de laagste van beide aoklassen overeen met de uitkomst van de feitelijke beoordeling. De resultaten zijn samengevat in de twee onderstaande tabellen.
AO-klasse
Aantal verzekerden
<15 20 15-25 1 25-35 2 35-45 45-55 1 55-65 65-80 1 80-100 4 Identieke uitkomsten van beide simulaties é n de feitelijke beoordeling
verzekerde
va1
va2
A 25-35 <15 B 25-35 <15 C 45-55 65-80 D 15-25 <15 Verschillende uitkomsten: ao-klassen per verzekerde va1= simulatie CBBS-raadpleging met FML van de eerste verzekeringsarts va2= simulatie CBBS-raadpleging met FML van de tweede verzekeringsarts va1+va2= feitelijke CBBS raadpleging met de gezamenlijke FML van beide artsen
va1+va2 25-35 25-35 45-55 <15
Nadere toelichting: In de twee eerste gevallen (A en B) heeft VA1 een aantal beperkingen op aspecten van persoonlijk functioneren (Rubriek 1 FML) aangegeven. In de daarop volgende arbeidskundige toetsing blijken deze beperkingen een obstakel te vormen voor het adequaat vervullen van behoorlijk veel beroepen. In de laatste twee gevallen (C en D) heeft één van beide verzekeringsartsen een urenbeperking om medische reden noodzakelijk geacht (niet meer dan 20 uur per week beschikbaar voor arbeid, niet meer dan 4, respectievelijk 6 uur per dag). Dit leidt tot een hogere ao-klasse bij de gesimuleerde raadpleging van het CBBS.
Voorlegging aan de staf-verzekeringsarts resp. de staf-arbeidsdeskundige leidde in een aantal gevallen tot een wijziging in de uitkomst van de beoordeling van de verzekeringsarts (8,6%) of van de arbeidsdeskundige (7,1%). Voor wat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling betreft leidde dit in 3,2% van de gevallen tot een andere uitkomst van de medische beoordeling. In de overige gevallen
20
was sprake van een wijziging binnen de gedetailleerde medische beoordeling. Dit houdt niet automatisch in, dat dit leidt tot een andere uitkomst van de claimbeoordeling. Omdat de arbeidsdeskundige de laatste beoordelaar is in het beoordelingsproces, hebben wijzigingen in de uitkomsten van de beoordeling daar onmiddellijk consequenties voor de uitkomst van het beoordelingsproces. Ten aanzien van de dubbele beoordeling blijkt, dat geconstateerde verschillen in de FML aan de hand van de vastgestelde criterialijst slechts in een enkel geval tot andere resultaten (andere ao-klasse) leiden dan de afzonderlijke beoordelingen. Het effect van de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen is niet het gevolg van verschillen in de afzonderlijke beoordelingen van de 2 verzekeringsartsen maar van de grotere aandacht en de tijd, die aan de beoordelingen werd gegeven.
21
7 Inhoudelijke evaluatie 7.1
Vooraf
Deze evaluatie, uitgevoerd door de afdeling Interne Controle en Kwaliteit en de medische en arbeidsdeskundig adviseurs, gaat met name in op de kwalitatieve aspecten van de rapportage en de beoordeling van de onderkende en door de staf-verzekeringsarts en staf-arbeidsdeskundige getoetste gevallen. De uitkomsten van gesprekken van de medische en arbeidsdeskundig adviseurs met (staf-) verzekeringsartsen en (staf-)arbeidsdeskundigen zijn hierin ook verwerkt.
7.2
Verzekeringsgeneeskundige rapportages en beoordelingen
De kwaliteit van de verzekeringsgeneeskundige rapportage en beoordeling kan op verschillende punten nog worden verbeterd.
7.2.1
Rapportages
Al jaren worden de rapportages van de verzekeringsartsen getoetst op 17 aspecten. Het bijbehorend protocol geeft de gestelde criteria waaraan de rapportage op deze aspecten moet voldoen. De resultaten van de landelijke toets worden vastgelegd in jaarlijkse rapportages "sociaal medisch handelen" (SMH). De eisen die aan de rapportages gesteld worden zijn hoog. Vandaar dat slechts een minderheid van alle rapportages op alle aspecten aan alle gestelde voorwaarden voldoet. Het wordt gebruikt als een sturings - en kwaliteitsverbeteringsinstrument waarmee de staf input krijgt om de individuele p rofessional te coachen en te bewerkstelligen dat de rapportages op alle aspecten aan de hiervoor gestelde normen gaan voldoen. Aan een percentage als foutief beoordeelde aspecten kan niet de conclusie verbonden worden, dat het resultaat in de vorm van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ook onjuist is. Dit percentage ligt aanzienlijk lager. Om het kwalitatieve effect van het project na te gaan zijn de belangrijkste vijf foutoorzaken van de SMH-toets Einde wachttijd beoordelingen WAO 2003 hieronder vergeleken met die in het project.
Totale percentages Belangrijkste foutoorzaken va-rapportages project totaal afgezet tegen de aanmerkingen vanuit de Einde Wachttijd beoordelingen (EWT) 2003.
Project
EWT 2003
Verschil verbetering score in procentpunten
Anamnese of beoordelingsgesprek
19,0
30,9
11,9
%
Oordeel of beschouwing door de verzekeringsarts
12,4
23,7
11,3
%
CBBS (beperkingen /mogelijkheden → overdracht arbeidsdeskundige)
13,2
22,7
9,5
%
Argumentatie beperking arbeidsuren o f –patroon
5,8
11,2
5,4
%
GDBM (geen duurzaam benutbare mogelijkheden)
3,3
5,3
2,0
%
Enige voorzichtigheid bij de interpretatie is nodig, omdat de aantallen relatief klein zijn (totaal aantal gemeten dossiers 121) en de verschillen niet significant. De objectieve parameters zijn echter in overeenstemming met de bij de staf overheersende indruk dat aandacht voor de claimbeoordeling niet alleen het percentage toekenningen verminderde maar bovendien de kwaliteit van die rapportages en beoordelingen verbeterde. Met name de claim - welke belemmeringen zegt de cliënte in haar werk te ervaren – kwam veel beter in beeld. Vervolgens werden deze belemmeringen in aanmerkelijk meer gevallen in een beschouwing gewogen met inzichtelijke argumenten en tenslotte al of niet als beperking geaccepteerd.
22
Opvallend vaker dan gebruikelijk kwamen daarbij overwegingen naar voren over de medische dan wel in feite sociale achtergronden van de claim, aangaande de keuzes die de cliënt daarbij kennelijk zelf maakt blijkens bijvoorbeeld diens herstelgedrag en aangaande te verwachten schade voor de gezondheid bij hervatting van activiteiten. De notitie van de medisch adviseurs voorafgaand aan het project over de argumentatie die bij de doelgroep aan de orde kan zijn heeft daar een belangrijke rol bij gespeeld, omdat juist deze aspecten zijn benadrukt. Zowel de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen als de voorgelegde beoordelingen zagen er inzichtelijker en beter onderbouwd uit. De effecten in Alkmaar waren meer uitgesproken dan in de rest van het land. Nergens is de aandacht voor de doelgroep echter zo expliciet geweest als in Alkmaar. Op andere plaatsen is de prioriteit voor het project duidelijk minder geweest. Verzekeringsartsen gaven aan dat ongebruikelijke aandacht voor en evaluatie van de uitkomsten en kwaliteit van beoordeling in welke vorm dan ook waarschijnlijk effect heeft.
7.2.2
Inhoudelijke beoordeling dossiers
Het is voor de verzekeringsarts een moeilijke opgave om de subjectieve elementen in de beoordeling te objectiveren. Naar moderne inzichten zijn vele factoren bepalend voor het vermogen van mensen om met hun gezondheidsklachten te functioneren. Uiteindelijk gaat het om gedrag waarvan menig aspect – waaronder het medische – regelmatig niet in maat en getal is uit te drukken. De strikt individuele beoordeling moet waar mogelijk op feiten gebaseerd worden, maar percepties en waardeoordelen spelen van beide kanten een onvermijdelijke rol. In dat verband is het opmerkelijk dat zowel bij de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordelingen als bij de landelijke voorlegging aan de stafverzekeringsartsen zo weinig verschil van mening naar voren kwam. Weliswaar kwamen verschillen op itemniveau in ongeveer eenderde van alle beoordelingen voor, maar deze bleken ove r het algemeen klein en van weinig betekenis voor de mate van arbeidsongeschiktheid. De verschillen in Alkmaar hadden voornamelijk betrekking op (geringe) verschillen in opvatting over fysieke mogelijkheden. Die verschillen zijn vooral het gevolg van accentverschillen door de verzekeringsarts aangebracht, maar deze verschillen hebben slechts in een enkel geval impact op de beoordeling van alle mogelijkheden van de cliënte en daarmee op de klasse van arbeidsongeschiktheid. Bij de landelijke beoordeling kwam hetzelfde beeld naar voren. De reden voor de opmerkelijk geringe omvang van de verschillen is niet helemaal duidelijk. De meest voor de hand liggende is dat systematisch toezicht – door een staf-verzekeringsarts maar ook door een collega – op de toepassing van professionele richtlijnen en standaarden de interpretatieruimte aanmerkelijk verkleint en de uniformiteit vergroot. Mogelijk is alleen al de wetenschap van toezicht en terugkoppeling voldoende.
7.2.3
Opvattingen beroepsgroep.
Op veel plaatsen is het project met de nodige reserves ontvangen. De dubbele beoordeling van een specifieke doelgroep werd op veel plaatsen opgevat als een vorm van discriminatie en rechtsongelijkheid. En ook als (weer) een motie van wantrouwen naar de verzekeringsartsen die het nooit goed lijken te doen. Te weinig heeft doorgeklonken dat een onderdeel van het project was verzekeringsartsen als belangrijke vertegenwoordigers van het collectief belang van betere instrumenten te voorzien. Geleidelijk is de weerstand niettemin weggeëbd en werkten verzekeringsartsen over het algemeen loyaal mee aan het project. Al doende werd de gedachte aan een dubbele beoordeling als methode om tot een kwalitatief beter resultaat te komen op veel plaatsen positiever gewaardeerd maar dan zelden als standaardmethode voor één bepaalde populatie maar meer op indicatie in specifieke moeilijke gevallen, waarbij de beperkingen moeilijk concreet te maken zijn en dan met name bij toekenningen. De dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling werd in dat verb and slechts genoemd als één van de mogelijke middelen.
23
De toestroom naar de WAO omvat een populatie, waarbij niet zelden de gezondheidszorg, arbodiensten en bedrijven in hun begeleiding tekort geschoten zijn en cliënten niet aangesproken hebben. Een meerderheid van de vrouwen uit de doelgroep bleek afkomstig uit zogenaamde ‘vangnetsituaties’ (werkloosheid, zwangerschap en uitzendwerk). Veel verzekeringsartsen benadrukten het preventieve belang van een betere begeleiding van deze groep waardoor het in minder gevallen mogelijk is dat zij een jaar lang ongeschikt blijven en zo de WAO-claimbeoordeling bereiken. Geconcludeerd kan worden, dat terugkoppeling, toezicht en "benchmarking" helpen om de kwaliteit van de claimbeoordeling naar een hoger niveau te tillen. Een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling op indicatie lijkt zinvol. Hiervoor moeten indicaties ontwikkeld worden die een gerichte toepassing mogelijk maken bij met name moeilijk objectiveerbare belemmeringen die tot een toekenning aanleiding lijken te geven. Evenzo is voorstelbaar dat andere vormen van intensivering van de claimbeoordeling, zoals bespreking met een collega, op indicatie kunnen bijdragen aan een goede beoordeling van lastige problematiek. Het is aan te bevelen om hier in de pra ktijk mee te experimenteren. Verder kan worden geconcludeerd, dat de argumentatie van de claimbeoordeling de komende jaren meer aandacht verdient, met name de betekenis van verificatie van observaties en van ziektegedrag onderhoudende factoren.
7.3 7.3.1
Arbeidsdeskundige rapportages en beoordelingen Rapportages
Voor de rapportages van de arbeidsdeskundigen geldt hetzelfde als voor de rapportages van de verzekeringsartsen al is er natuurlijk sprake van toetsing op andere aspecten. Om het kwalitatieve effect van het project na te gaan zijn ook hier de belangrijkste vijf foutoorzaken van de SMH-toets Einde Wachttijd beoordelingen WAO 2003 vergeleken met die in het project.
Totale percentages Belangrijkste foutoorzaken ad-rapportages project totaal afgezet tegen de aanmerkingen vanuit de Einde Wachttijd beoordelingen (EWT) 2003.
Project
EWT 2003
Verschil verbetering score in procentpunten
Rapportage en argumentatie inzichtelijk en volledig
30,7
35,0
4,3
Beschrijving maatgevende arbeid
23,9
33,6
9,7
% %
Visie Ad op arbeid & reïntegratie
18,2
25,5
7,3
%
Functieduiding CBBS
13,6
24,1
10,5
%
6,8
16,1
9,3
%
Vaststelling maatmaninkomen
Ook hier geldt, dat enige voorzichtigheid bij de interpretatie nodig is, omdat de aantallen relatief klein zijn en de verschillen niet significant. Gezien het daadwerkelijk aantal gemeten dossiers (totaal 83) zijn uitspraken over de uitkomst en de vergelijking met de resultaten vanuit de EWT-meting statistisch niet voldoende te onderbouwen. Maar met inachtneming van dit statistisch voorbehoud, kan toch voorzichtig gesteld worden, dat door de toegepaste werkwijzen de kwaliteit van de arbeidskundige rapportages licht is verbeterd.
7.3.2
Inhoudelijke beoordeling dossiers
De arbeidsdeskundigen zijn in meerderheid van mening, dat zij niet anders zijn gaan werken. De arbeidsdeskundigen van kantoor Alkmaar hebben alleen voor de doelgroep wat vaker overleg gehad met de verzekeringsarts. Ook hadden zij wat vaker dan voorheen zowel een gesprek met de cliënte
24
zowel vóór als na raadpleging van het CBBS. In het kader van hun beoordeling hebben de arbeidsdeskundigen meestal alleen een gesprek met de cliënt na raadpleging van het CBBS en vindt alleen overleg met de verzekeringsarts plaats (ook meestal na raadpleging van het CBBS), in dien daartoe aanleiding bestaat. Dit is de normale gang van zaken en is voor de doelgroep over het algemeen niet anders uitgevoerd dan gebruikelijk. In de inhoudelijke uitwerking van de intensievere werkwijze voor de arbeidsdeskundige was opgenomen, dat cliënte met name vóór en na de raadpleging van CBBS zou worden gezien. Dit bleek slechts in enkele gevallen te zijn gebeurd.
7.3.3
Opvattingen beroepsgroep
Hoewel minder dan in de verzekeringsgeneeskundige sector zorgde ook hier het project in aanvang voor enige discussie, waarbij men zich met name afvroeg of de 2 beoordelingen door verschillende verzekeringsartsen niet te belastend voor de cliënt zouden zijn. De meningen van de arbeidsdeskundigen over het effect van de intensievere beoordeling op de claimbeoordeling van de doelgroep zijn verdeeld. Als het al effect heeft, is men over het algemeen van mening, dat dit samenhangt met een eventuele strengere beoordeling door de verzekeringsarts (als gevolg van de dubbele medische beoordelingen dan wel de meertijd die er aan de claimbeoordeling besteed kon worden). Daardoor ontstaat een beter en vollediger beeld van de mogelijkheden en beperkingen van cliënten. Over het geheel is men van mening, dat geen tot een marginaal effect verwacht kan worden van de intensieve werkwijze voor wat de arbeidsdeskundige beoordeling betreft. Geconcludeerd kan worden, dat de intensievere verzekeringsgeneeskundige beoordelingen mogelijk de kwaliteit van de arbeidsdeskundige beoordeling licht verbeteren. De aantallen waarop deze waarneming gebaseerd is zijn echter zeer gering. De arbeidsdeskundigen ervaren hun werkwijze binnen het project als nauwelijks afwijkend van hun gebruikelijke werkwijze. De effecten van de intensievere werkwijzen worden door hen als zeer gering beoordeeld.
25
8 Procesevaluatie 8.1
Vooraf
Het doel van de procesevaluatie is een onderbouwing te geven van de kwantitatieve evaluatie. Daarnaast moest de procesevaluatie inzicht verschaffen in de opvattingen over en de ervaringen met de intensievere beoordeling van cliënten die deze beoordeling hebben gehad en direct betrokken medewerkers. De procesevaluatie richtte zich op de introductie en uitvoering van de intensievere werkwijzen. Daarnaast is nagegaan wat de ervaringen waren van de betrokken medewerkers en cliënten. Daarbij is de vraag gesteld of de intensievere werkwijzen werkelijk zijn uitgevoerd zoals ze zijn opgezet en geïnstrueerd. De procesevaluatie bestaat uit twee onderdelen: het medewerkersonderzoek en het cliëntenonderzoek. Zowel het medewerkers - als het cliëntenonderzoek is uitgevoerd aan de hand van een schriftelijke enquête. Voor het cliëntenonderzoek zijn tevens een aantal telefonische interviews gehouden met jonge vrouwen van de doelgroep die door twee verzekeringsartsen zijn beoordeeld. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten en conclusies besproken. Paragraaf 8.2 behandelt de evaluatie onder de medewerkers en paragraaf 8.3 de evaluatie onder de cliënten.
8.2
Evaluatie onder de medewerkers
8.2.1
Inleiding
Naar aanleiding van het project is onderzoek gedaan onder de medewerkers om na te gaan hoe zij de intensievere werkwijze hebben ervaren. Om dit te onderzoeken zijn enquêtes voor de betrokken medewerkers opgesteld. In de enquête onder de medewerkers zijn vragen gesteld over de wijze van introductie en uitvoering en over hun ervaringen met de intensievere werkwijze. Hierbij stonden vier vragen centraal: • Wat is de mening van de medewerkers over het project? • Hoe is de introductie van de intensievere werkwijze verlopen? • Wat zijn de ervaringen van de medewerkers met de uitvoering van de intensievere werkwijze? • Welke aanbevelingen zijn er?
8.2.2
Het onderzoek
Het onderzoek vond plaats onder alle verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het kantoor waar de dubbele medische beoordeling werd verricht en twaalf andere kantoren waar alleen de rapportages van de doelgroep zijn voorgelegd aan de staf-functionarissen. Selectie van deze twaalf kantoren vond plaats op basis van ervaringsgegevens over de mate waarin rapportages aan de staf werden voorgelegd. De resultaten geven zo een evenwichtig beeld qua introductie en uitvoering. Daarnaast zijn alle staffunctionarissen en managers claim benaderd. De uitkomsten van het onderzoek worden hierna samengevat weergegeven. Daarbij worden de vier vragen achtereenvolgens behandeld.
8.2.2.1
Mening over het project
Ongeveer de helft van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van de geënquêteerde kantoren was van mening dat de gehanteerde intensievere werkwijzen geschikt zijn om na te gaan of
26
intensivering van de beoordeling van invloed zou kunnen zijn op de WAO -instroom. Van de staffunctionarissen en managers claim was meer dan de helft deze mening toegedaan. Argumenten om de positieve keuze te onderbouwen waren onder andere: § door een dubbele medische beoordeling wordt kritischer gekeken of de cliënt arbeidsongeschikt is of niet, § als gevolg van een intensievere beoordeling zal er meer aandacht en tijd aan de boordeling besteed worden hetgeen de kwaliteit ten goede komt: minder subjectieve beoordelingen, meer zorgvuldigheid, betere argumentatie, betere rapportage en meer informatie over de cliënte. Argumenten om een negatieve keuze te onderbouwen waren onder andere: § de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de voorlegging van de rapportages aan de staf hebben geen toegevoegde waarde, § de beoordelingen vonden altijd al voldoende intensief plaats en deze wijze van beoordelen is niet veranderd, § er zijn meerdere werkwijzen mogelijk om de WAO instroom van deze doelgroep te verminderen (bijvoorbeeld meer preventief handelen in het voortraject, een betere kwaliteitsborging, extra scholing en casuïstiekbespreking van bepaalde cliëntgroepen.
8.2.2.2
Introductie intensievere werkwijze
Vrijwel alle verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van kantoor Alkmaar en meer dan 80% van de verzekeringsartsen van de andere kantoren waren tevreden over de introductie en ontvangen informatie en instructie betreffende de intensieve werkwijze. Ook de meerderheid van de stafverzekeringsartsen en de staf-arbeidsdeskundigen waren tevreden. De managers claim waren echter minder tevreden. De arbeidsdeskundigen van de andere kantoren waren minder tevreden dan de arbeidsdeskundigen van kantoor Alkmaar. Meer dan de helft vond dat de introductie goed is verlopen en dat zij voldoende informatie en instructie hadden ontvangen. Degenen die dat niet vonden gaven vooral aan, dat de introductie laat heeft plaatsgevonden, er te weinig achtergrondinformatie is gegeven over de aanleiding van het project en dat de instructie soms niet concreet genoeg was. Bij de ve rzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen lijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de wijze van introductie en de ontvangen informatie en instructie. Degenen die tevreden waren over de introductie vonden dat zij ook voldoende informatie en instructie hebben ontvangen om de werkwijze adequaat uit te kunnen voeren en omgekeerd.
8.2.2.3
Uitvoering van de intensievere werkwijze
Uit de enquête resultaten kan afgeleid worden dat het project niet op alle kantoren gestart is op 1 oktober 2003. Ook kan afgeleid worden dat niet altijd volledig gewerkt is volgens de vastgestelde werkwijzen. Volgens alle geënquêteerde medewerkers waren de belangrijkste redenen voor het feit dat rapportages van de doelgroep niet zijn voorgelegd aan de staf, dat ze het vergeten waren door de drukte en/of dat het dossier niet herkenbaar was gemaakt. Het grootste deel van de medewerkers geeft aan, dat onvoldoende bereidheid onder medewerkers om mee te werken aan het project géén rol heeft gespeeld bij het gegeven dat een aantal gevallen niet zijn voorgelegd. Slechts een klein percentage van de geënquêteerde arbeidsdeskundigen heeft aangegeven dat zij voor alle cliënten van de doelgroep twee gesprekken hadden gevoerd. Afgesproken was om cliënte ook vóór raadpleging CBBS te zien om de specifieke persoonsgebonden aandachtspunten te bepalen. Door de arbeidsdeskundigen van kantoor Alkmaar werden vaker twee gesprekken gevoerd. Alle verzekeringsartsen en de meeste arbeidsdeskundigen van kantoor Alkmaar hebben de cliënten van de doelgroep nadere informatie gegeven over met name de achtergrond en aanleiding van de dubbele medische beoordeling en daarnaast wanneer zij geïnformeerd zouden worden over het definitieve oordeel. Van de andere kantoren gaf ongeveer eenderde van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan dat zij de cliënten van de doelgroep informeerden over de intensievere werkwijze. Meestal bespraken
27
zij hun voorlopige oordeel met de cliënt en informeerden haar daarna telefonisch en/of schriftelijk over de definitieve beoordeling.
8.2.2.4
Ervaring met de werkwijze en aanbevelingen
De ervaringen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen met de intensieve beoordeling zijn verschillend voor wat betreft de tijdsbesteding aan de totale claimbeoordeling van de doelgroep en de bespreking met de staf. Met name de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van kantoor Alkmaar geven aan meer tijd kwijt te zijn aan de claimbeoordeling van de doelgroep dan voorheen het geval was. Gemiddeld genomen gaat het om ca. 30 minuten extra per beoordeling voor de verzekeringsartsen en ca. 50 minuten extra voor de arbeidsdeskundigen. Ook de staf-functionarissen waren veel tijd kwijt aan de intensievere beoordeling. De besteedde tijd aan intensievere werkwijze was voor de staf-verzekeringsartsen meer dan voor de stafarbeidsdeskundigen. De staf-verzekeringsartsen besteedden ca. 40 minuten extra per cliënt. De stafarbeidsdeskundigen hebben ca. 30 minuten extra per cliënt voor de intensievere werkwijze nodig gehad. De meeste extra tijd die de claimbeoordeling van de doelgroep vroeg kwam volgens verzekeringsartsen van kantoor Alkmaar door het overleg met de collega arts en de stafverzekeringsarts. Voor de arbeidsdeskundigen van dit kantoor ging het vooral om het overleg met de verzekeringsarts, raadpleging va n het CBBS en gesprek(ken) met de cliënt. De verzekeringsartsen van de andere kantoren stelden extra tijd nodig te hebben voor het opstellen van de rapportage en de anamnese. De arbeidsdeskundigen van de andere kantoren hadden vooral extra tijd nodig voor het overleg met de verzekeringsarts en/of de staf-arbeidsdeskundige en de gesprekken met de cliënten. Er zijn gemengde gevoelens onder alle functionarissen over structurele invoering van de intensievere werkwijzen zowel qua doelgroep als qua werkproces. Slechts iets meer dan eenderde van alle stafverzekeringsartsen en verzekeringsartsen en ongeveer een kwart van de arbeidsdeskundigen is hier voorstander van. De staf-arbeidsdeskundigen zijn hier positiever over. Een ruime meerderheid van de staf-arbeidsdeskundigen blijkt voorstander van een structurele invoering. In de arbeidsdeskundige sector is dus een verschil in waardering waar te nemen tussen de arbeidsdeskundigen en de stafarbeidsdeskundigen. Opmerkelijk is dat veel medewerkers van mening zijn dat alle cliënten een zelfde beoordeling moeten krijgen, dus geen uitzonderingen.
8.3 8.3.1
Evaluatie onder cliënten Inleiding
Naar aanleiding van het project is ook onderzocht hoe de cliënten de intensievere werkwijze hebben ervaren. Hierbij stonden drie vragen centraal: • Hoe is de acceptatie en beleving van de dubbele beoordeling door de doelgroep? Hoe luidt het oordeel over de dubbele beoordeling vanuit cliëntperspectief? • Welke knelpunten zijn er vanuit cliëntperspectief te benoemen? • Kan de dubbele beoordeling vanuit cliëntperspectief voor andere (relevante) doelgroepen worden ingezet?
8.3.2
Het onderzoek
In februari 2004 zijn 83 vrouwen die twee keer zijn beoordeeld in de regio Alkmaar schriftelijk geënquêteerd. Aan hen is een relatief korte vragenlijst voorgelegd waarin niet alleen naar hun ervaringen is gevraagd maar ook naar hun mening over de dubbele beoordeling. Daarnaast is als
28
referentie een groep vrouwen in de rest van het land (439), die één keer is beoordeeld in dezelfde periode, via een schriftelijke vragenlijst naar hun ervaringen gevraagd. Om de resultaten zo goed mogelijk te kunnen vergelijken is de vragenlijst voor beide groepen vrouwen grotendeels gelijk. Tot slot zijn 12 vrouwen die dubbel zijn beoordeeld telefonisch geïnterviewd. De inhoud van deze interviews is afgestemd op de eerste resultaten uit de enquête. De uitkomsten van het onderzoek worden hierna samengevat weergegeven. Daarbij worden de drie vragen achtereenvolgens behandeld.
8.3.2.1
De acceptatie en beleving van de dubbele beoordeling door de doelgroep Het oordeel over de dubbele beoordeling vanuit cliëntperspectief
De mate van acceptatie en de beleving van de beoordeling(en) is vastgesteld aan de hand van 8 verschillende aspecten van de beoordeling: • inzicht in de gezondheidssituatie, • wijze van behandeling, • duur van de behandeling, • deskundigheid van de verzekeringsarts, • belasting van beoordeling, • respect van de verzekeringsarts, • eigen verhaal kunnen vertellen en • hoe is het beoordeling ervaren. Deze aspecten zijn in een aantal geformuleerde stellingen weergegeven. De respondenten konden hun ervaring op deze stellingen op een vijfpuntschaal waarderen. De resultaten van het onderzoek gaven aan dat jonge vrouwen met zachte c.q. psychische klachten die dubbel geneeskundig zijn beoordeeld positiever scoren op de meeste van deze 8 aspecten dan cliënten die één keer zijn beoordeeld. Hierbij wordt aangetekend dat de verschillen in scores die in het cliëntonderzoek zijn gevonden relatief klein zijn en niet significant. Wel wijzen de verschillen allemaal in dezelfde richting. De belangrijkste verschillen zijn te zien op de aspecten, waarin extra tijd en aandacht van de verzekeringsarts van invloed zijn, zoals correct behandeld worden, voldoende de tijd nemen en uitgebreid je verhaal kunnen doen. Maar ook op het belangrijke aspect ‘de verzekeringsarts heeft voldoende inzicht in mijn gezondheidssituatie’ valt de score voor de cliënte die twee keer is beoordeeld positiever uit. Ook de introductie van het project bij de vrouwen in de regio Alkmaar kan de scores positief hebben beïnvloed. In de schriftelijke uitnodiging en/of tijdens de beoordeling is namelijk gewezen op de zorgvuldigheid van een dubbele beoordeling. Om vast te kunnen stellen of twee keer beoordelen door de cliënte als een betere beoordeling wordt ervaren is ook aan de deelneemsters gevraagd of zij het eens dan wel oneens zijn met de uitkomst van de beoordeling. Vrouwen die twee keer zijn beoordeeld geven iets vaker aan het eens zijn met de uitkomst van de beoordeling dan de vrouwen die één keer zijn beoordeeld. Dat is opmerkelijk aangezien uit de eerstgenoemde groep meer vrouwen minder dan 15 procent arbeidsongeschikt zijn verklaard. Op basis van deze uitkomsten mag geconcludeerd worden dat een dubbele beoordeling vanuit de optiek van de cliënt tot meer tevredenheid leidt dan een enkele beoordeling. De verschillen zijn echter te klein om daar vergaande conclusies aan te kunnen verbinden. Een dubbele beoordeling vanuit cliëntperspectief is in ieder geval niet slechter voor de cliënt. De keuze voor de doelgroep vrouwen jonger dan 35 jaar met psychische klachten was niet onomstreden. Een dubbele beoordeling zou voor de cliënte (te) belastend zijn. Zeker voor deze doelgroep zou een extra beoordeling te zwaar zijn. Op basis van de uitkomsten van de schriftelijke enquête en de telefonische interviews die zijn gehouden blijkt dat het met de belasting meeviel. De beoordeling wordt door vrouwen die twee keer zijn beoordeeld niet vaker als geestelijk of fysiek vermoeiend ervaren dan door vrouwen die één keer zijn beoordeeld. Een beoordeling die goed en zorgvuldig wordt uitgevoerd, met een goed onderbouwd
29
oordeel, mag meer tijd en energie kosten. De nadelen van een dubbele beoordeling, zoals twee keer je verhaal moeten vertellen, wegen blijkbaar niet op tegen de voordelen van de dubbele beoordeling. Met name de zorgvuldigheid van de beoordeling wordt in dit kader door de cliënten genoemd. De dubbele beoordeling werd niet zonder meer als "strenger" ervaren. Uit de resultaten is eveneens af te leiden dat de cliënt uit de doelgroep oog heeft voor de moeilijkheidsgraad van de beoordeling. Uit de enquête en uit de interviews blijkt dat de dubbele beoordeling tegemoet komt aan de zorgvuldigheidseisen van de cliënte. Daartoe wordt een extra inspanning door UWV geaccepteerd. Deze eisen worden echter niet alleen t.a.v. hun eigen gevalsbehandeling gesteld. Naar de mening van de meerderheid is zorgvuldigheid vooral ook noodzakelijk om te voorkomen dat "anderen" onterecht in de WAO komen.
8.3.2.2
Knelpunten vanuit cliëntperspectief
Enkele uitkomsten waren opmerkelijk. Een meerderheid van de cliënten die twee keer zijn beoordeeld vond dat een tweede beoordeling geen toegevoegde waarde heeft. Waar de cliënte blijkbaar de grotere zorgvuldigheid van twee beoordelingen waardeerde was dezelfde cliënte niet overtuigd van de toegevoegde waarde van de tweede beoordeling. Bij een extra beoordeling kwamen weer dezelfde zaken aan de orde. Naar hun idee was de uitkomst van de beoordeling niet anders geweest indien zij één keer waren beoordeeld. Overigens speelden in het oordeel over de toegevoegde waarde ook andere factoren mee. Vooral de cliënten die het oneens waren met het uiteindelijk oordeel (na dubbele beoordeling) zien geen toegevoegde waarde in een dubbele beoordeling. Omgekeerd waren de cliënten die het oneens waren met de enkelvoudige beoordeling in zeer sterke mate overtuigd van de meerwaarde van een eventuele dubbele beoordeling.
8.3.2.3
Inzet dubbele beoordeling voor andere doelgroepen
Op basis van de scores op ‘cliënttevredenheid’, de mate van acceptatie en belasting en het feit dat vrouwen het vaker eens zijn met de uitkomst van de beoordeling kan worden vastgesteld dat er vanuit het cliëntperspectief geen barrières zijn voor de uitvoering van een dubbele beoordeling. De dubbele beoordeling zou dus ook bij andere cliëntgroepen kunnen worden ingevoerd. Daarbij dient men echter te bedenken dat het wellicht vooral de gecreëerde uitzonderingssituatie is die het oordeel van de cliënt positief beïnvloed. Die uitzonderingssituatie is naar de cliënt toe vooral gepresenteerd als grotere zorgvuldigheid. Ook de introductie bij de cliënt heeft daartoe bijgedragen. Daar blijkt de cliënt gevoelig voor te zijn. Die grotere mate van zorgvuldigheid kan echter ook op andere manieren (wijzen van intensivering van de beoordeling) tot stand worden gebracht. Een dubbele beoordeling kent namelijk ook nadelen. Zo ervaren veel vrouwen die twee keer zijn beoordeeld geen toegevoegde waarde van de dubbele beoordeling, wordt er vaker getwijfeld aan de deskundigheid van de verzekeringsarts en ervaart men vrij vaak een verschil in de wijze van de beoordeling tussen twee artsen Geconcludeerd kan worden, dat de intensievere werkwijzen de (staf-)verzekeringsartsen en de (staf-) arbeidsdeskundigen extra tijd kosten. Verder blijken de staf-arbeidsdeskundigen over het algemeen positiever over de intensievere werkwijzen dan de (staf-)verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Tenslotte blijken vrouwen die twee keer zijn beoordeeld het wat vaker eens met de uitkomst van de beoordeling dan diegenen, die één maal beoordeeld zijn. Zij vinden echter tegelijkertijd, dat de tweede beoordeling geen toegevoegde waarde heeft.
30
9 Konsekwenties capaciteit Afgaande op de ervaringen van de (staf-)verzekeringsartsen en (staf-)arbeidsdeskundigen kan bij de intensievere werkwijzen worden uitgegaan van de volgende meertijd. Dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling Naast de normtijd voor een extra verzekeringsgeneeskundige beoordeling (138 minuten) wordt door de verzekeringsartsen aangegeven, dat zij ongeveer 30 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. Hiervan uitgaande is de meertijd voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling dus: extra beoordeling 138 minuten extra tijd verzekeringsarts 1 30 minuten extra tijd verzekeringsarts 2 30 minuten Totaal 198 minuten. Deze meertijd is bij deze wijze van beoordelen in 100% van de beoordelingen vereist. Door de arbeidsdeskundigen wordt aangegeven, dat zij ongeveer 50 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. Hiervan uitgaande is de meertijd voor de arbeidsdeskundige beoordeling dus: extra tijd arbeidsdeskundige 50 minuten. Omdat in ongeveer 75% van de einde wachttijd beoordelingen de arbeidsdeskundige wordt ingeschakeld, is de meertijd dus te stellen op 37,5 minuten. Door de staf-verzekeringsartsen wordt aangegeven, dat zij ongeveer 40 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. Hiervan uitgaande is de meertijd voor de staf-verzekeringsarts dus: extra tijd staf-verzekeringsarts 40 minuten. Deze meertijd is bij deze wijze van beoordelen in 100% van de beoordelingen vereist. Door de staf-arbeidsdeskundigen wordt aangegeven, dat zij ongeveer 30 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. Hiervan uitgaande is de meertijd voor de staf-arbeidsdeskundige dus: extra tijd staf-arbeidsdeskundige 30 minuten. Er van uitgaande dat de arbeidsdeskundige in 75% van de gevallen wordt ingeschakeld en aannemende dat in ongeveer 40% van de gevallen de arbeidsdeskundige tot de conclusie komt dat cliënt <15% ao is en dus geen toetsing door de staf-arbeidsdeskundige plaatsvindt, is de meertijd is dus te stellen op 13,5 minuten. De totale beoordelingstijd per einde wachttijd beoordeling neemt bij een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling dus toe met 289 minuten (4,8 uur). Extrapolatie Uitgegaan kan worden van ongeveer 10.000 einde wachttijd beoordelingen van tot de doelgroep behorende cliënten per jaar. Dit komt neer op • verzekeringsarts 33.000 extra uren (24,5 fte), • arbeidsdeskundige 6.250 extra uren (4,3 fte), • staf-verzekeringsarts 6.667 extra uren (4,9 fte), • staf-arbeidsdeskundige 2.250 extra uren (1,6 fte). Voorlegging Door de verzekeringsartsen wordt aangegeven, dat zij ongeveer 30 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. De meertijd voor de verzekeringsarts is dus: extra tijd verzekeringsarts 30 minuten. Deze meertijd is bij deze wijze van beoordelen in 100% van de beoordelingen vereist. Door de arbeidsdeskundigen wordt aangegeven, dat zij ongeveer 50 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. De meertijd voor de arbeidsdeskundige is dus: extra tijd arbeidsdeskundige 50 minuten. Omdat in ongeveer 75% van de einde wachttijd beoordelingen de arbeidsdeskundige wordt ingeschakeld, is de meertijd is dus te stellen op 37 ,5 minuten.
31
Door de staf-verzekeringsartsen wordt aangegeven, dat zij ongeveer 40 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. De meertijd voor de staf-verzekeringsarts is dus: extra tijd staf-verzekeringsarts 40 minuten. Aannemende dat in ongeveer 5% van de gevallen de verzekeringsarts tot de conclusie komt dat cliënt niet arbeidsongeschikt is en dus geen toetsing door de staf-verzekeringsarts plaatsvindt, is de meertijd is dus te stellen op 38 minuten. Door de staf-arbeidsdeskundigen wordt aangegeven, dat zij ongeveer 30 minuten extra tijd per beoordeling nodig hebben. De meertijd voor de staf-arbeidsdeskundige is dus: extra tijd staf-arbeidsdeskundige 30 minuten. Er van uitgaande dat de arbeidsdeskundige in 75% van de gevallen wordt ingeschake ld en aannemende dat in ongeveer 40% van de gevallen de arbeidsdeskundige tot de conclusie komt dat cliënt <15% ao is en dus geen toetsing door de staf-arbeidsdeskundige plaatsvindt, is de meertijd is dus te stellen op 13,5 minuten. De totale beoordelingstijd per einde wachttijd beoordeling neemt bij voorlegging aan de stafverzekeringsarts en de staf-arbeidsdeskundige dus toe met 119 minuten (2 uur). Extrapolatie Uitgegaan kan worden van ongeveer 10.000 einde wachttijd beoordelingen van tot de doelgroep behorende cliënten per jaar. Dit komt neer op • verzekeringsarts 5.000 extra uren (3,7 fte), • arbeidsdeskundige 6.250 extra uren (4,3 fte), • staf-verzekeringsarts 6.333 extra uren (4,7 fte), • staf-arbeidsdeskundige 2.250 extra uren (1,6 fte).
32
10 Kosten project Op basis van de onderkende en dus intensiever beoordeelde gevallen zijn aan het project, gerekend tegen de integrale uurtarieven de volgende kosten toe te schrijven. Dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling Het totale aantal gevallen bedraagt 144. De kosten zijn als volgt vast te stellen: inzet verzekeringsarts (144 x 198) : 60 = 475.2 475,2 x € 87 = € 41.342,40 inzet arbeidsdeskundige (144 x 37,5) : 60 = 90 90 x € 72 = € 6.480.00 inzet staf-verzekeringsarts (144 x 198) : 60 = 96 96 x € 98 = € 9.408,00 inzet staf-arbeidsdeskundige (144 x 13,5) : 60 = 32,4 32,4 x € 80 = € 2.592,00 Totaal € 59.822,40 Voorlegging Het totale aantal gevallen bedraagt 1.694. De kosten zijn als inzet verzekeringsarts (1.694 x 30) : 60 = 847 847 x € 87 = inzet arbeidsdeskundige (1.694 x 37,5) : 60 = 1.059 1.059 x € 72 = inzet staf-verzekeringsarts (1.694 x 38) : 60 = 1.073 1.073 x € 98 = inzet staf-arbeidsdeskundige (1.649 x 13,5) : 60 = 381 381 x € 80 = Totaal
volgt vast te stellen: € 73.689,00 € 76.248,00 €105.154,00 € 30.480,00 €285.571,00
Daarnaast zijn tot en met met 2004 3.840 uren aan het project besteed door de projectleider en diverse medewerkers van centrale afdelingen. Uitgaande van een integraal uurtarief van € 80 komt dit neer op € 307.200,00. Voor het totale project kan worden uitgegaan van een bedrag aan kosten van ongeveer € 750.000,00.
33
Bijlage 1 WAO-instroom in 2002 Nederland telde in 2001 6,9 miljoen werknemers. Uit de 6,9 miljoen werknemers stroomden in 2002, na één jaar ziekteverzuim, 92.387 personen in de WAO. Figuur 1 laat voor mannen en vrouwen de verdeling zien van zowel de werknemers als de WAOinstroom over de diverse leeftijdsklassen. Duidelijk blijkt dat elke leeftijdsklasse minder vrouwelijke dan mannelijke werknemers kent. De WAO-instroom daarentegen laat een omgekeerd patroon zien. In elke leeftijdsgroep stroomden in 2002 meer vrouwen dan mannen in de WAO, met uitzondering van de oudste leeftijdsklasse. Een en ander betekent dat vrouwen een hoger risico kennen om in de WAO te geraken dan mannen. Figuur 1. Werknemers in 2001 en WAO-instroom in 2002 naar geslacht en leeftijdscategorie AANTAL
Werknemers
AANTAL
WAO-instroom
1.100.000
50.000 1.020.202
996.274
862.256
863.177
825.000
37.500
789.271
638.263 605.198
589.083
550.000
25.000
361.599
14.473 12.395 275.000
14.367 15.134
11.331
12.500 8.877
6.351
173.158
5.777
2.598 1.084 0
0 man
vrouw
t/m 24 jaar
man
vrouw
25 - 34 jaar
man
vrouw
35 - 44 jaar
man
vrouw
45 - 54 jaar
man
vrouw
55 - 64 jaar UWV, afdeling beleidsinformatievoorziening sv
De verschillen in instroomrisico tussen mannen en vrouwen kunnen treffend worden geïllustreerd aan de hand van het instroompercentage (zie figuur 2). Het instroompercentage omvat het aantal WAO instromers per 100 werknemers uit de desbetreffende werknemerspopulatie van jaar daarvoor. In feite wordt hierbij het aantal WAO-instromers (teller) gedeeld door het aantal werknemers van het jaar daarvoor (noemer). Figuur 2 toont aan dat zowel bij vrouwen als bij mannen het instroomrisico toeneemt met de leeftijd. Ouderen hebben een duidelijk hoger instroomrisico dan jongeren. Uit de figuur blijkt verder dat in elke leeftijdsklasse het instroomrisico bij vrouwen hoger is dan dat bij mannen. De grootste verschillen tussen mannen en vrouwen worden in de jongere leeftijdscategorieën geconstateerd. Zo blijkt bijvoorbeeld dat in de jongste leeftijdsgroepen, t/m 24 jaar en 25 t/m 34 jaar, vrouwen een meer dan twee keer zo grote kans hebben om in de WAO te komen dan mannen (bij vrouwen in de leeftijd van 25 t/m 34 jaar stroomden in 2002 per 100.000 werknemers circa 1.400 in de WAO versus ongeveer 600 bij mannen).
34
Eveneens blijkt uit figuur 2 dat zowel mannen als vrouwen in de leeftijd vanaf 55 jaar het hoogste instroomrisico kennen, respectievelijk 2,5% en 3,3%. Het aantal WAO-instromers in absolute zin is echter in vergelijking met dat bij de jongere leeftijdgroepen aanzienlijk lager (zie figuur 1). De reden hiervoor is dat de leeftijdsklasse 55 t/m 64 jaar naar verhouding weinig werknemers telt, met name weinig vrouwen. Het is de combinatie van instroomrisico en volume die telt, dus niet alleen de hoogte van het instroomrisico. Figuur 2. WAO-instroompercentage in 2002 per geslacht en leeftijdscategorie 3,6% 3,3%
Mannen
Vrouwen
Totaal 2,7%
2,7%
2,6%
2,5% 2,0%
1,8% 1,8%
1,7% 1,4%
1,4% 1,0%
1,1%
0,9% 0,6% 0,43% 0,17%
0,30%
0,0% t/m 24 jaar
25 - 34 jaar
35 - 44 jaar
45 - 54 jaar
55 - 64 jaar
UWV, afdeling beleidsinformatievoorziening sv
In tal van onderzoeken is gezocht naar mogelijke oorzaken/redenen voor de geconstateerde verschillen in WAO-instroom tussen mannen en vrouwen. Geen enkel onderzoek biedt hierover eenduidig uitsluitsel. Waarschijnlijk is het een complex van talrijke factoren waarbij de interactie tussen deze factoren van diverse aard uiteindelijk het verschil bepaalt. Hoe het ook zij, het resultaat is dat de WAO -instroom in 2002 vooral bij jongere vrouwen opmerkelijk hoger was dan die bij mannen. Aanzienlijke WAO -instroomreductie tussen 2002 en 2003. De WAO-instroom nam af van 92.387 in 2002 naar 66.316 in 2003, een daling van 28%. In 2002 was het aantal werknemers nauwelijks gewijzigd ten opzichte van 2001. Daarom was, bij gelijkblijvend instroomrisico, in 2003 een ongeveer gelijke WAO -instroom als in 2002 te verwachten geweest. De WAO-instroom nam echter aanzienlijk af. Het risico om in de WAO te komen is dus duidelijk gedaald (zie tabel 1). Kwamen in 2002 nog 1.340 per 100.000 werknemers in de WAO, in 2003 daalde dit aantal naar 950 per 100.000 werknemers.
35
Tabel 1. Ontwikkeling WAO-instroom en WAO-instroomrisico
WAO-instroom Werknemers één jaar eerder Instroom-% (= instroomrisico)
2000
2001
2002
2003
100.193
104.142
92.387
66.316
6.641.550
6.752.435
6.919.422
6.976.496
1,51%
1,54%
1,34%
0,95%
Grootste daling WAO-instroom bij jonge vrouwen De grootste daling van de WAO-instroom tussen 2002 en 2003 vond plaats bij de vrouwen. In elke leeftijdsklasse was de daling bij vrouwen groter dan die bij mannen. De grootste dalingen bij de vrouwen man ifesteren zich in de jongere leeftijdsklassen. Deze trend zette zich voort in het eerste kwartaal van 2004. Tabel 2. Ontwikkeling WAO-instroom per geslacht en leeftijdsklasse
Landelijk: alle sectoren samen Mannen
instroom instroom 2001 2002
instroom 2003
2003 tov 2002
instroom 2004 1e kwartaal
als % van 2003
t/m 24 jaar 25 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 - 64 jaar totaal
1.185 7.042 12.460 16.788 9.765 47.240
1.084 6.351 11.331 14.367 8.877 42.010
927 4.976 8.383 10.919 7.320 32.525
86% 78% 74% 76% 82% 77%
228 1.147 1.995 2.475 1.732 7.577
25% 23% 24% 23% 24% 23%
Vrouwen t/m 24 jaar 25 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 - 64 jaar totaal
2.898 14.477 16.466 17.093 5.968 56.902
2.598 12.395 14.473 15.134 5.777 50.377
1.724 7.929 9.621 10.351 4.166 33.791
66% 64% 66% 68% 72% 67%
314 1.638 2.105 2.347 889 7.293
18% 21% 22% 23% 21% 22%
Totaal
4.083 21.519 28.926 33.881 15.733
3.682 18.746 25.804 29.501 14.654
2.651 12.905 18.004 21.270 11.486
72% 69% 70% 72% 78%
542 2.785 4.100 4.822 2.621
20% 22% 23% 23% 23%
104.142
92.387
66.316
72%
14.870
22%
Totaal
36
t/m 24 jaar 25 - 34 jaar 35 - 44 jaar 45 - 54 jaar 55 - 64 jaar
Een daling van de WAO-instroom kan grofweg twee oorzaken hebben: of er is een daling van het aantal werknemers, of het instroomrisico is gedaald hetgeen inhoudt dat per 100 werknemers er minder personen in de WAO instromen. Natuurlijk is een combinatie van beide fenomenen mogelijk. Het aantal werknemers is in elke geslachts - en leeftijdsklasse nauwelijks gewijzigd. Uit de volgende grafieken (figuur 3a en figuur 3b) blijkt dan ook dat de daling bij de vrouwen toegeschreven kan worden aan een aanzienlijke daling van het instroomrisico welke daling groter was dan die bij mannen uit de overeenkomstige leeftijdsklasse. Deze ontwikkeling wordt in elke leeftijdsklasse geconstateerd. Zo blijkt bijvoorbeeld dat bij de vrouwen in de leeftijd van 25 t/m 34 jaar het instroomrisico is gedaald van 1,4% in 2002 naar 0,9% in 2003 (in plaats van 1.400 stroomden in deze leeftijdsklasse per 100.000 werknemers 900 vrouwen in de WAO). Bij de mannen in dezelfde leeftijdsklasse is de daling minder pregnant, namelijk van 0,6% in 2002 naar 0,5% in 2003 (500 in plaats van 600 per 100.000 werknemers). De figuur 3a is gelijk aan de eerder getoonde figuur 2. De grafiek is echter nogmaals weergegeven om bovengenoemde daling (vergelijking met figuur 3b) helder te maken. Figuur 3a. WAO-instroompercentage in 2002
WAO-INSTROOM-RISICO 2002 PER GESLACHT EN LEEFTIJDSKLASSE 3,6% 3,3%
Mannen
Vrouwen
Totaal 2,7%
2,7%
2,6%
2,5%
2,0% 1,8% 1,8%
1,7% 1,4%
1,4% 1,0%
1,1%
0,9% 0,6% 0,43% 0,17%
0,30%
0,0% t/m 24 jaar
37
25 - 34 jaar
35 - 44 jaar
45 - 54 jaar
55 - 64 jaar
Figuur 3b. WAO-instroompercentage in 2003
WAO-INSTROOM-RISICO 2003 PER GESLACHT EN LEEFTIJDSKLASSE 3,6%
Mannen
Vrouwen
Totaal
2,7%
2,1% 1,9% 1,8%
1,9%
1,7% 1,5% 1,3%
1,2% 1,0%
0,9% 0,9%
0,7%
0,8%
0,5% 0,28% 0,21% 0,14% 0,0% t/m 24 jaar
25 - 34 jaar
35 - 44 jaar
45 - 54 jaar
55 - 64 jaar
UWV, afdeling beleidsinformatievoorziening sv
Meerjaren-ontwikkeling WAO-instroom per geslacht en leeftijdsklasse Figuur 4 laat de meerjaren-ontwikkeling van de WAO-instroom zien per geslacht en leeftijdscategorie. In 2002 zette de daling in welke in een stroomversnelling raakte in 2003, met name zoals hiervoor beschreven bij de jongere vrouwen. Figuur 4. Meerjaren-ontwikkeling WAO-instroom per geslacht en leeftijdscategorie
20.000
1999
2000
2001
2002
2003
15.000
10.000
5.000
0 man
vrouw
t/m 24 jaar
38
man
vrouw
25 - 34 jaar
man
vrouw
35 - 44 jaar
man
vrouw
45 - 54 jaar
man
vrouw
55 - 64 jaar
UWV, afdeling beleidsinformatievoorziening sv
Meerjaren-ontwikkeling WAO-instroom per geslacht en leeftijdsklasse in relatie tot de gestelde diagnose 1 als reden voor de arbeidsongeschiktheid Op basis van een herschikking van de dia gnoses (de tot de doelgroep van het project behorende diagnosecodes en de overige) is een onderscheid gemaakt naar "zachte" (codes doelgroep project) en "harde" (overige codes) WAO-instroom. Dit laat een aantal interessante uitkomsten zien. Zo Ø Ø Ø
blijkt (zie figuren 5a en 5b), dat bij jongeren naar verhouding meer zachte WAO -instroom wordt geconstateerd, dit zich met name manifesteert bij jongere vrouwen, de daling van de WAO -instroom tussen 2002 en 2003 vooral betrekking heeft op een afname van de zachte WAO-instroom, Ø dit ook hier vooral bij jongere vrouwen wordt geconstateerd. Meerjaren-ontwikkeling WAO-instroom per geslacht en leeftijdscategorie onderverdeeld naar zachte en harde WAO -instroom Figuur 5a. Meerjaren-ontwikkeling zachte WAO-instroom 12.000
1999
2000
2001
2002
2003
9.000
6.000
3.000
0 man
vrouw
t/m 24 jaar
1
man
vrouw
25 - 34 jaar
man
vrouw
35 - 44 jaar
man
vrouw
45 - 54 jaar
man
vrouw
55 - 64 jaar
Exclusief agrarische sectoren en overheidssectoren vanwege het ontbreken van de benodigde gedetailleerde diagnose-informatie. De overige sectoren omvatten 85% van de totale WAO-instroom hetgeen representatief mag worden geacht.
39
Figuur 5b. Meerjaren-ontwikkeling harde WAO-instroom
12.000
1999
2000
2001
2002
2003
9.000
6.000
3.000
0 man
vrouw
t/m 24 jaar
man
vrouw
25 - 34 jaar
man
vrouw
35 - 44 jaar
man
vrouw
45 - 54 jaar
man
vrouw
55 - 64 jaar
UWV, afdeling beleidsinformatievoorziening sv
Conclusie. Er is sprake van een sterke afname van de WAO-instroom tussen 2002 en 2003 als gevolg van een daling van het instroomrisico, hetgeen inhoudt dat per 100 werknemers aanzienlijk minder personen de WAO instroomden in 2003 dan in 2002. De grootste dalingen worden hierbij geconstateerd bij jongere vrouwen. De daling bij de jongere vrouwen kan met name worden toegeschreven aan een daling van de zachte WAO-instroom. Deze ontwikkeling is gelet op de afhandelingstermijn van de claimbeoordelingen niet toe te schrijven aan de intensievere wijzen van beoordelen.
40
Bijlage 2 Activiteiten in de voorbereidingsfase Algemeen In de voorbereidende fase werd de opdracht uitgewerkt en het Plan van Aanpak opgesteld. De werkprocessen voor de vormen van intensievere beoordeling werden in deze fase opgezet en het nodige materiaal werd ontwikkeld. Het project werd binnen de organisatie bekend gemaakt en de stafmedewerkers op de kantoren werden geïnstrueerd. In deze fase is veel overleg gepleegd met kantoor Alkmaar om met name het werkproces dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling in te regelen.
Instructie Op 8 september 2003 werden de kantoren middels een circulaire over het project en de inrichting van de werkprocessen geïnformeerd. Daarnaast is in dezelfde maand het project toegelicht in de bijeenkomst van de regiodirecteuren AG. In de coachingsbijeenkomsten van september 2003 van de staf-verzekeringsartsen, de stafarbeidsdeskundigen en staf-claimbeoordelaars/wetstechnisch beoordelaars werd de landelijke intensievere beoordeling toegelicht en geïnstrueerd. De instructie op de kantoren werd verzorgd door deze staf-medewerkers. In Alkmaar werd naast instructie aan de staf-medewerkers ook in een gezamenlijke bijeenkomst van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen uitleg over het project en met name de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling gegeven.
Ontwikkeld materiaal Ter definiëring van de "zachte c.q. psychische diagnoses" werd door de medisch adviseurs een diagnoselijst opgesteld. Aan de hand hiervan kon de doelgroep worden onderkend. Ten behoeve van de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling werd een criterialijst ontwikkeld aan de hand waarvan de staf-verzekeringsarts kon bepalen of er sprake was 2 beoordelingen, die al dan niet als verschillend dienden te worden aangemerkt. Verder werden checklisten, beoordelings - en registratieformulieren ontwikkeld ten behoeve de inhoudelijke beoordeling en de verantwoording van de als tot de doelgroep behorende onderkende gevallen. Daarnaast werd voor de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling een aangepaste oproepbrief opgesteld, waarin de cliënte op de hoogte werd gesteld van de procedure, die in haar geval zou worden gevolgd. Deze brief werd voorgelegd aan het cliëntenplatform te Alkmaar. Door het platform voorgestelde wijzigingen werden in de brief opgenomen.
41
Bijlage 3 Opzet evaluatie De -
evaluatie richtte zich op 3 aspecten: de effecten van de intensievere beoordeling op de instroom in de WAO, de effecten van de intensievere beoordeling op de kwaliteit van de beoordeling, de ervaringen en opvattingen over het project van zowel medewerkers als cliënten
Kwantitatieve evaluatie De resultaten van zowel de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling op kantoor Alkmaar als de voorlegging op de overige kantoren werden in kaart gebracht. Hierbij is met name gekeken naar de gevolgen voor de grote geldstroom: de ontwikkelingen voor wat betreft de aantallen (gedeeltelijke) toekenningen en afwijzingen. Daarnaast werd op basis van de door de staf-verzekeringsarts en de staf-arbeidsdeskundige ingeleverde registratieformulieren maandelijks informatie verstrekt over aantallen en percentages waarin aan de hand van de opgestelde criterialijst kon worden geconcludeerd dat er al dan niet sprake was van overeenstemming in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling (kantoor Alkmaar), aantallen en percentages, waarin er sprake was van correcties na voorlegging aan de stafverzekeringsarts resp. staf-arbeidsdeskundige (landelijk). Nader onderzoek is gedaan naar de beoordelingen, die door de staf-verzekeringsarts op kantoor Alkmaar aan de hand van de ontwikkelde criterialijst als verschillend moesten worden aangemerkt. Hierbij is met name gekeken naar die gevallen, waarin 2 verzekeringsartsen een FML hadden opgemaakt. Doel van het onderzoek was na te gaan of de in eerste instantie door de verzekeringsartsen opgemaakte FML’n tot een andere uitkomst van de claimbeoordeling zouden hebben geleid als de uiteindelijk na overleg definitief vastgestelde FML.
Inhoudelijke evaluatie Deze evaluatie richtte zich met name op de kwalitatieve aspecten van de beoordelingen van de aan de staf-verzekeringsartsen en de staf-arbeidsdeskundigen voorgelegde gevallen. Deze kwaliteitstoets werd uitgevoerd door de afdeling Interne Controle en Kwaliteit, met name gericht op de rechtmatigheid van de beoordelingen, de medisch adviseurs, met name gericht op de inhoudelijke aspecten van de verzekeringsgeneeskundige beoordelingen en de arbeidsdeskundig adviseurs, met name gericht op de inhoudelijke aspecten van de arbeidsdeskundige beoordeling.`
Procesevaluatie Het doel van de procesevaluatie was een context te leveren voor de kwantitatieve evaluatie. Daarnaast moest deze evaluatie inzicht geven in opvattingen over en ervaringen met de intensievere beoordelingen van de cliënten, behorend tot de doelgroep, en de direct betrokken medewerkers. De procesevaluatie richtte zich op zowel de introductie als de uitvoering van de intensievere beoordelingen.
42
Zowel het medewerkers - als het cliëntenonderzoek werd uitgevoerd middels een schriftelijke enquête. Het cliëntenonderzoek is aangevuld met een aantal telefonische interviews met cliënten, die in Alkmaar door 2 verzekeringsartsen zijn gezien.
43
Bijlage 4 Feitelijk verloop Inregelen proces Bij de instructie is met name gewezen op het belang van het onderkennen van de voor een dubbele beoordeling of een intensievere toets in aanmerking komende gevallen. Niet alle in aanmerking komende gevallen werden echter als zodanig onderkend. Van grote invloed hierop was de korte voorbereidingsperiode, die het project kende. Als gevolg daarvan waren er op de kantoren aanloopproblemen met de implementatie van de werkprocessen. Het belangrijkste knelpunt bleek daarbij het onderkennen van de voor een intensievere beoordeling in aanmerking komende dossiers. Ondanks tussentijdse maatregelen is een deel van de tot de doelgroep behorende gevallen om deze reden niet als zodanig onderkend. Verder wa s er met name in de beginfase sprake van weerstand tegen het project. Intern richtte de weerstand zich voornamelijk op het voorleggen van de beoordelingen in relatie tot de professionele autonomie van de verzekeringsarts. Om deze reden is na interne discussie het werkproces met betrekking tot de landelijke voorlegprocedure specifieker omschreven. De procesevaluatie moet aanknopingspunten bieden om dit soort onderzoeken/projecten in de toekomst beter vorm te geven en in te regelen
Problemen Er was sprake van met name technische en organisatorische aspecten, die herkenning van de tot de doelgroep behorende gevallen in de Einde Wachttijd-bestanden (de bestanden van de systemen, waarin de resultaten van de beoordelingen einde wachttijd worden geregistreerd) in de weg stonden. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan: ex-UVI USZO maakt overwegend gebruik van een algemene diagnosecode, die vanwege het vage karakter is opgenomen op de lijst van tot de doelgroep behorende codes, bij ex-UVI GUO worden sinds de ove rgang naar het USZO -systeem geen diagnosecodes meer geregistreerd bij de claimbeoordeling, voor het project was de eerste oproep voor de verzekeringsarts als startmoment genomen. Deze activiteit kan echter niet worden herkend in de Einde Wachttijd-bestanden. Voor herkenning van de gevallen in de Einde Wachttijd-bestanden is daarom als startmoment is uitgegaan van de eerste datum, waarop de verzekeringsarts gegevens in CBBS heeft geregistreerd. In meer gevallen dan vooraf verwacht, vooral in de eerste maanden, bleek dit af te wijken van het moment, waarop de verzekeringsarts de cliënte voor de eerste keer had gezien (bijvoorbeeld omdat de verzekeringsarts eerst informatie bij de behandelende sector wilde inwinnen), het verkeerd aangeven/inbrengen van een diagnosecode in de Einde Wachttijd-bestanden. Om deze redenen zijn gedurende de realisatiefase van het project in de Einde Wachttijd-bestanden ongeveer 2x zo veel gevallen als behorend tot de doelgroep opgenomen dan op de kantoren als behorende tot de doelgroep onderkend. Niet aan te geven is wat het aandeel is, dat wordt veroorzaakt door het niet onderkend zijn op de kantoren, en wat het aandeel is, dat door bovengenoemde aspecten wordt veroorzaakt.
Wijzigingen Het project is niet beperkt tot jonge vrouwen met psychische klachten. Het project richtte zich op jonge vrouwen met psychische en vage/moeilijk te beoordelen klachten. Door de medisch adviseurs werd om de doelgroep te onderkennen een lijst met diagnosecodes opgesteld.
44
Daarnaast hebben een 3 -tal beslissingen van de begeleidingscommissie geleid tot een bijstelling van het Plan van Aanpak. § Besloten werd de realisatiefase van het project (zowel de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling als de voorlegging stafverzekeringsarts) te stellen op 4 maanden in plaats van 3 maanden. Ingeschat was voor wat betreft de prognose van het aantal te beoordelen aanvragen, dat uitgegaan kon worden van een vermindering van het werkaanbod in 2003 met 25% ten opzichte van 2002. Bij nadere analyse bleek echter, dat de v ermindering van het werkaanbod in het 2e kwartaal 2003 veel groter is geweest dan in het 1e kwartaal 2003. Verder bleek, dat er vanaf het 2 e kwartaal 2003 sprake is van een stabilisatie van dit lage werkaanbod. Ook bleek, dat de vermindering van het werkaanbod bij de doelgroep groter was dan de algemene landelijke vermindering. Dit betekende, dat het aantal cliënten dat voor een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling zou worden opgeroepen, sterk achter dreigde te blijven bij de prognose: in het Plan van Aanpak werd uitgegaan van ruim 200 dossiers terwijl op basis van een bijgestelde prognose kon worden uitgegaan van ongeveer 125 dossiers in een periode van 4 maanden. § Aanvankelijk was het de bedoeling, dat alleen de einde wachttijd, waarbij tot 80-100% arbeidsongeschiktheid werd geconcludeerd, ter goedkeuring zouden worden voorgelegd aan de staf-verzekeringsarts resp. de staf-arbeidsdeskundige. De landelijke voorlegging is echter niet beperkt tot de categorie 80-100% arbeidsongeschikt maar uitgebreid tot alle gevallen, waarin de uitkomst anders was dan geen arbeidsongeschiktheid. § Afgesproken was, dat na afloop van het project (1 oktober 2003 tot 1 februari 2004) de vormen van intensievere beoordeling (de dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de landelijke voorlegging) nog 2 maanden zouden worden gecontinueerd. Deze beslissing was genomen, omdat in deze 2 maanden op basis van de bevindingen besloten zou worden of tot definitieve continuering van één van beide werkwijzen zou worden overgegaan. De begeleidingscommissie heeft in haar bijeenkomst van 23 januari 2004 geconcludeerd, dat binnen een periode van 2 maanden niet tot een dergelijke beslissing kon worden gekomen. Hiervoor was meer tijd nodig. Om deze reden is geconcludeerd, dat geen toegevoegde waarde kon worden toegekend aan het aansluitend continueren van de beide vormen van intensievere beoordeling per 1 februari 2004.
Ervaringen Enkele ontwikkelingen waren voor (de voortgang van) het project van belang: § Het project kende een zeer korte periode van voorbereiding. Als gevolg hiervan is tijdens deze fase bijna alle tijd geïnvesteerd in het opzetten, uitschrijven en toelichten van werkprocessen en instructies. Daarbij werd veel aandacht gegeven aan de inrichting van de beoordeling door verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en de toetsing door staf-verzekeringsarts en stafarbeidsdeskundige. De staf-verzekeringsartsen, de staf-arbeidsdeskundigen en de stafclaimbeoordelaars/wetstechnisch beoordelaars konden om deze reden ook pas in de coachings bijeenkomsten van september 2003 over het project en met name over de inrichting van het werkproces worden geïnformeerd. Er restte derhalve slechts weinig tijd voor het informeren en instrueren van de medewerkers en voor het inrichten van het werkproces op de kantoren. Gevolg hiervan was, dat het werkproces zeker bij aanvang van het project nog niet overal goed was ingeregeld, waardoor niet alle tot de doelgroep behorende gevallen zijn onderkend. Het aantal dossiers, dat als voorgelegd is geregistreerd, bleef dan ook achter bij de verwachting. Dit heeft consequenties voor de betrouwbaarheid van de effectmetingen en dus voor de uitspraken, die op basis hiervan kunnen worden gedaan. Er werden tussentijds maatregelen genomen om de inrichting van de werkprocessen op de kantoren te borgen en de bij het project te betrekken dossiers te onderkennen (schrijven aan de regio’s omtrent de inrichting van het werkproces, vergelijking onderkende gevallen met op basis van de einde wachttijd -bestanden tot de doelgroep behorende gevallen en bespreking in de bijeenkomsten van de regio -directeuren). Desondanks is toch een aanzienlijk deel van de tot de doelgroep behorende gevallen niet als zodanig onderkend. § In de aanloop naar het project is er sprake geweest van veel weersta nd bij verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De dubbele medische beoordeling en de voorlegprocedure werden geacht op gespannen voet te staan met de professionele autonomie, wat in de verzekeringsgeneeskundige sector aanleiding gaf tot veel o nduidelijkheid, vragen en vooral emotie. Om deze reden is na
45
§
46
interne discussie het werkproces met betrekking tot de landelijke voorlegprocedure specifieker omschreven. Al snel werd duidelijk, dat er geen aanwijzingen waren voor de bij de cliënten veronderstelde weerstand tegen een dubbele medische beoordeling.