Integraal jeugdbeleid 2011 Resultaten en indicatoren
Middelburg, januari 2011
Integraal jeugdbeleid
Colofon © Scoop 2011 Samenstelling Jolanda van Overbeeke-van Sluijs Monica Schra (Provincie Zeeland) Ankie Smit Esther van Sprundel in opdracht van Provincie Zeeland Scoop Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling Achter de Houttuinen 8 Postbus 407 4330 AK Middelburg Telefoon (0118) 682500 Telefax (0118) 635311 www.scoopzld.nl
[email protected] Fotografie Mechteld Jansen (kaftfoto) Reina Otte IIneke Houmes Peter Nicolai www.flickr.com Lay-out Scoop Ontwerp men@work Scoop Drukwerk Scoop Deze uitgave is tot stand gekomen in opdracht van de Provincie Zeeland. De Provincie Zeeland streeft naar een goede sociale en culturele infrastructuur in Zeeland, in samenwerking met anderen. Als sociaal-cultureel kennis- en ontwikkelingsinstituut ondersteunt Scoop de Provincie bij haar taken in het sociaal-cultureel beleid.
Integraal jeugdbeleid
Inhoudsopgave Inleiding..............................................................................................................................................................................7 THEMA 1: Jeugd doet mee................................................................................................................................................9 1.1 Alle kinderen en jongeren zijn actief betrokken bij ontwikkelingen in Zeeland..............................................................9 THEMA 2: School en werk...............................................................................................................................................13 2.1 Alle vierjarigen zijn klaar voor school..........................................................................................................................13 2.2 Alle kinderen (5-12 jaar) gaan met succes naar school................................................................................................17 2.3 Alle jongeren (12-23 jaar) behalen een kwalificatie voor werk of vervolgonderwijs.....................................................21 2.4 Alle jongeren vinden een baan in Zeeland die aansluit bij hun capaciteiten.................................................................25 THEMA 3: Zinvolle vrije tijd............................................................................................................................................29 3.1 Alle kinderen (0-12 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband........................................29 3.2 Alle jongeren (12-23 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband.....................................33 THEMA 4: Prettige leefomgeving...................................................................................................................................37 4.1 Alle kinderen en jongeren in Zeeland zijn veilig...........................................................................................................37 4.2 Alle kinderen (0-12 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen....................................43 4.3 Alle jongeren (12-23 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen..................................47 THEMA 5: Openbaar vervoer (OV).................................................................................................................................51 5.1 Het OV stelt jongeren in staat te participeren (school, werk, uitgaan).........................................................................51 THEMA 6: Verbeteren en herstellen...............................................................................................................................55 6.1 Alle kinderen en jongeren zijn mentaal en fysiek gezond............................................................................................55 6.2 Alle jongeren (12-23 jaar) hebben een gezonde leefstijl..............................................................................................61 6.3 Alle kinderen en jongeren groeien op in harmonieuze gezinnen.................................................................................65 Afkortingenlijst bronnen................................................................................................................................................69
Integraal jeugdbeleid
6
Integraal jeugdbeleid
Inleiding De jeugd heeft de toekomst in Zeeland en dient een meer prominente plaats te krijgen op de bestuursagenda, zo besluiten Provinciale Staten in 2006. Daarom wordt begin 2007 de nota Integraal Jeugdbeleid 2007-2012 vastgesteld, met als titel ‘Zeeland, de beste provincie om groot te worden’ (nota IJB). Het is ook in die periode dat De Driehoek Rond zijn intrede doet. Men wordt zich ervan bewust dat sociale doelstellingen kunnen worden behaald binnen het economisch en ruimtelijk beleid en andersom. Het wordt voor overheden, maar ook voor bedrijven en organisaties steeds belangrijker om inzicht te krijgen in de financiële én sociale opbrengst van maatschappelijke initiatieven. De vraag is dan, hoe maak je dat inzichtelijk?
RBA Medio 2007 wordt RBA (Result Based Accountability) door Scoop geïntroduceerd bij de Provincie Zeeland. Deze van oorsprong Amerikaanse methode van resultaatgericht sturen en verantwoorden, helpt zicht te krijgen op resultaten van beleid. Het is een interactieve methode waarbij op basis van ontwikkelingen in cijfers gekeken wordt naar achtergronden en mogelijke oplossingen, samen met partijen die een bijdrage kunnen leveren in de goede richting. Aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) worden indicatoren benoemd, die zicht geven op de huidige situatie en ons in staat stellen ontwikkelingen te monitoren.
De Zeeuwse gemeenten Aangezien de gemeenten een essentiële rol spelen op het terrein van jeugdbeleid, zijn de in dit rapport benoemde indicatoren in overleg met hen vastgesteld. Daarnaast zijn in 2009 de volgende afspraken gemaakt: 1. Gemeenten zijn bereid om RBA als methodiek te hanteren bij de vormgeving, sturing en evaluatie van hun beleid; 2. Gemeenten zeggen toe bij het ontwikkelen van een nieuwe nota op het terrein van jeugdbeleid, gebruik te maken van de RBA-methode en genoemde indicatoren; 3. De provincie Zeeland stelt via Scoop uren ter beschikking om de gemeenten te ondersteunen bij de implementatie van RBA als beleidsondersteunend instrument en bij het aanleveren en helpen interpreteren van de cijfers. Inmiddels is in de meeste gemeenten waar nieuwe gemeentelijke jeugdbeleidsnota’s zijn opgesteld de RBA-methode opgenomen. In samenwerking met de gemeente Vlissingen heeft Scoop in 2010 het rapport Integraal Jeugdbeleid gemeente Vlissingen opgesteld. In dit rapport heeft de gemeente Vlissingen de stand van zaken per beleidsdoelstelling / actiepunt in kaart gebracht en Scoop heeft de staat van de Vlissingse jeugd in beeld gebracht aan de hand van indicatoren.
Toekomstperspectief Tijdens de conferentie over jeugdbeleid op 20 oktober 2010 in Hotel van der Valk in Middelburg, hebben de Zeeuwse bestuurders (gedeputeerde en wethouders jeugd) zich uitgesproken voor een gezamenlijke Zeeuwse jeugdagenda vanaf 2012. In 2011 zullen zij een keuze maken voor gezamenlijk op te pakken onderwerpen.
7
Integraal jeugdbeleid
Deze ‘Zeeuwse jeugdagenda’ vormt dan de basis voor de nieuwe provinciale nota jeugdbeleid vanaf 2012. In tegenstelling tot de huidige nota IJB zal daarin meteen de koppeling tussen beleidsdoelstellingen en indicatoren worden vastgelegd. Beleidsnota en RBA-rapport worden daarmee één; zodat in de toekomst nog meer inzichtelijk wordt in hoeverre beleidsinspanningen bijdragen aan de beoogde maatschappelijke resultaten op het niveau van de bevolking, m.n. de Zeeuwse jeugd. Wellicht kunnen we nog een stap verder gaan en RBA ook als leidraad nemen voor het project- en/of organisatieniveau: aan de hand van prestatie-indicatoren kunnen inzet en effect van projecten en organisaties inzichtelijk gemaakt worden. Daartoe moeten we ook andere partijen uitnodigen om trends en ontwikkelingen vanuit hun perspectief te benoemen en een lijn uit te zetten om die gezamenlijk te beïnvloeden. Zo kan een sterk netwerk ontstaan waarin iedere relevante, betrokken partij zich vanuit de eigen verantwoordelijkheid inzet ten behoeve van alle Zeeuwse kinderen en jongeren.
Tot slot willen we er op wijzen dat voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van sommige cijfers in dit rapport. Achter sommige indicatoren liggen complexe vraagstukken. Daarom is niet altijd duidelijk wat gewenst is.Het is bijvoorbeeld enerzijds belangrijk dat kinderen en jongeren met een achterstand speciale hulp krijgen, anderzijds moeten zij zo veel mogelijk het regulier onderwijs volgen. Bovendien is vaak niet hard te maken, dat bepaalde trends toegeschreven kunnen worden aan gericht beleid. Ze kunnen ook het gevolg zijn van autonome ontwikkelingen. Het effect van de inspanningen moet op projectniveau inzichtelijk gemaakt worden. Soms is er een flinke fluctuatie tussen jaren. Meerjarige cijferreeksen geven een betrouwbaarder beeld. Zelfs ogenschijnlijk grote fluctuaties kunnen statistisch niet significant zijn en op toeval berusten. De RBA-methode is dus niet perfect, maar als monitoringssystematiek is het beslist het beste dat we hebben. Wij vertrouwen erop dat dit rapport een bijdrage levert en inspiratie biedt aan collectieve inspanningen om de leefsituatie van kinderen en jongeren in Zeeland te verbeteren.
Leeswijzer Dit rapport is een coproductie tussen de Provincie Zeeland en Scoop. Scoop heeft in elk hoofdstuk één van de zes thema’s uit de nota IJB neergezet aan de hand van de maatschappelijke resultaten en de indicatoren die daar een beeld van geven. Maar daar houdt het niet mee op. De Provincie Zeeland heeft een koppeling gemaakt met haar beleidsdoelstellingen en met de inspanningen die ze de voorbije jaren heeft geleverd. Elk thema is als volgt opgebouwd: 1. Wat streven we na?
(beoogd maatschappelijk resultaat)
2. Waarom is dit belangrijk?
(koppeling beleidsdoelstelling nota IJB)
3. Waaraan kunnen we zien hoe het gaat?
(indicatoren die voldoen aan de criteria herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit)
4. Hoe gaat het?
(cijfermateriaal)
5. Wat valt op?
(conclusies behorend bij het cijfermateriaal)
6. Waarop hebben we ingezet?
(provinciale beleidsinspanningen 2007-2011)
Onder ‘Waarop hebben we ingezet?’ vindt u voorbeelden van projecten die; -- uitvoering geven aan het provinciaal beleid; -- een relatie hebben met een of meerdere vastgestelde RBA - indicatoren; -- de binnen de RBA vastgestelde maatschappelijk resultaten dichterbij kunnen brengen.
8
Integraal jeugdbeleid
THEMA 1: Jeugd doet mee Wat streven we na? Voor dit thema is 1 maatschappelijk resultaat geformuleerd: 1.1 Alle kinderen en jongeren zijn actief betrokken bij ontwikkelingen in Zeeland.
1.1 Alle kinderen en jongeren zijn actief betrokken bij ontwikkelingen in Zeeland Waarom is dit belangrijk? Actieve deelname aan de maatschappij is van groot belang voor het versterken van de sociale samenhang. Betrokkenheid verhoogt in principe ook het eigen verantwoordelijkheidsgevoel van jongeren.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. vrijwilligerswerk voor verenigingen/clubs 2. vrijwilligerswerk voor instellingen of maatschappelijke organisaties 3. lidmaatschap politieke partij 4. stemmen bij verkiezingen 5. mate van participatie via o.a. jeugdraden en/of andere vormen van jongereninspraak
“Dan weten ze ook echt wat kinderen willen. Ik denk dat als je dit gesprek met volwassenen had gehouden, dit heel anders was gegaan, terwijl het toch over ons gaat!” (meisje, 13-15 jaar) 9
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het? 1. Vrijwilligerswerk voor verenigingen / clubs Doet vrijwilligerswerk voor eigen club/vereniging 50%
Ruim een op de tien jongeren in klas 3 doet vrijwilligerswerk voor een instelling en/of organisatie. Bij instellingen gaat het bijvoorbeeld om de peuterspeelzaal, het verzorgingshuis, de basisschool, de kinderboerderij of het dierenasiel. Organisaties zijn bijvoorbeeld Unicef, politieke partijen of het Rode Kruis. Dit is alleen in 2007 gemeten, in 2011 wordt het onderzoek herhaald.
40%
Bij de jongvolwassenen - vooral 20- en 21-jarigen - doet 13% vrijwilligerswerk voor instellingen en/of organisaties. In 2004 deed nog slechts 9% van de jongvolwassenen aan dit soort vrijwilligerswerk.
30% 20% 10%
3. Lidmaatschap politieke partij
0% 2004
2007
Klas 3 VO
2004
2008
21-jarigen
Lidmaatschap van een politieke partij onder jongvolwassenen 30%
Bron: JM VO3, JM JV
Naar eigen zeggen doet ongeveer een kwart (24%) van de leerlingen uit klas 3 van het voortgezet onderwijs in Zeeland vrijwilligerswerk voor de eigen club of vereniging. Bij de jongvolwassenen – vooral 20- en 21-jarigen - doet ongeveer een kwart (26%) vrijwilligerswerk voor de eigen club of vereniging.
20%
10%
Over de hele linie lijken steeds meer jongeren aan vrijwilligerswerk te doen. Zowel bij de middelbare scholieren als bij de jongvolwassenen komt het doen van vrijwilligerswerk momenteel meer voor dan enige jaren geleden.
Bron: JM JV
2. Vrijwilligerswerk voor instellingen of maatschappelijke organisaties
Zowel in 2004 als in 2008 was een op de twintig jongvolwassenen - vooral 20- en 21-jarigen - lid van een politieke partij.
Doet vrijwilligerswerk voor instellingen en of maatschappelijke organisaties 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2004
2007
Klas 3 VO
Bron: JM VO3, JM JV
10
2004
2008
21-jarigen
0% 2004
2008
Integraal jeugdbeleid
4. Stemmen bij verkiezingen Jongvolwassenen die niet gaan stemmen als er nu verkiezingen voor de Tweede Kamer werden gehouden 30%
20%
10%
0% 2004
2008
Bron: JM JV
In 2008 gaf 94% van de jongvolwassenen – vooral 20 - en 21-jarigen- aan te gaan stemmen bij verkiezingen voor de Tweede Kamer. We zien een lichte stijging vergeleken met 2004 (91%).
5. Mate van participatie via o.a. jeugdraden en/of andere vormen van jongereninspraak De mate van participatie via o.a. jeugdraden en/of andere vormen van jongereninspraak is een indicator die nog niet beschikbaar is. Het Verwey-Jonker Instituut heeft in het Kinderen in Tel Databoek 2010 aangegeven bezig te zijn met de ontwikkeling van de indicator Jeugdparticipatie. Zodra deze indicator beschikbaar is zal deze worden opgenomen.
Wat valt op? Bijna alle indicatoren laten een lichte stijging van de mate van participatie zien.
Waarop hebben we ingezet? De Provincie Zeeland ondersteunt nieuwe manieren om de betrokkenheid van de jeugd bij haar leefomgeving te vergroten. Ook wil de Provincie een betere aansluiting realiseren tussen provinciaal beleid en de leefwereld en werkelijke behoeften van jongeren. Inzet gebeurt op initiatieven die (politieke) jongerenparticipatie en vrijwilligerswerk stimuleren. Een aantal daarvan wordt hiernaast benoemd.
Jongerenparticipatie Bij de Provincie Zeeland kunnen jongeren via JouwZeeland, al ruim 3 jaar meepraten over provinciaal beleid. Jongeren hebben o.a. advies uitgebracht over Verkeersveiligheid, Cultuur, Kustbeleid, Duurzame Ontwikkeling, Sociale Staat van Zeeland, uitgaansvervoer, Bevrijdingsfestival (Maand van de Vrijheid), Taskforce Onderwijs en de provinciale verkiezingen in 2011. Ook via voorrondes voor het Nationale Jeugddebat, die georganiseerd worden met Statenleden in het Provinciehuis, kunnen jongeren hun mening geven. Daarnaast probeert de Provincie via JouwZeeland het Zeeuwse netwerk rondom jongerenparticipatie uit te breiden. Jaarlijks wordt in december een jongerendag voor en samen met jongeren(raden) georganiseerd. Doel hiervan is om informatie uit te wisselen en netwerken te versterken. Met een subsidieregeling stimuleert de Provincie op lokaal niveau de oprichting van gemeentelijke jongerenraden of soortgelijke jeugdparticipatiestructuren. Van de 13 gemeenten in Zeeland hebben 7 gemeenten inmiddels een jeugdraad of -platform, namelijk: Goes, Tholen, Borsele, Reimerswaal, Hulst, Veere, Schouwen-Duiveland en NoordBeveland. Enkele zijn gefinancierd vanuit deze subsidieregeling. Ook in gemeenten waar geen jongerenraad is, zijn toch veel jongeren actief om hun omgeving aantrekkelijker te maken voor leeftijdsgenoten, vaak samen met jongerenwerkers. Ook zij weten intussen de weg naar JouwZeeland te vinden. Naar de stembus Op 2 maart 2011 vinden de verkiezingen voor Provinciale Staten plaats. Jongeren zijn hierbij altijd een lastig te betrekken doelgroep. Daarom worden ze tijdens de verkiezingscampagne als enige apart benaderd. Dit gebeurt vóór jongeren dóór jongeren. Via een eerste participatiesessie met JouwZeeland bleek dat voor veel jongeren de drempel hoog is en ze vaak niet weten hoe ze moeten stemmen. Om duidelijk te maken hoe zo ‘n traject werkt, maakten 2e jaars studenten van de Hogeschool Zeeland een film. Deze film zetten zij via Social Media verder uit. (zie http://www. soyouthinkyoucanvote.nl/). Verder bedenken 1e jaars studenten van de Hogeschool Zeeland evenementen waarmee ze jongeren kunnen bewegen op 2 maart a.s. naar de stembus te gaan. Om de drempel zo laag mogelijk te maken, worden er op 2 maart mobiele stembussen geplaatst bij het ROC in Vlissingen en bij de Hogeschool Zeeland.
11
Integraal jeugdbeleid
Ruben, 24 jaar, Hogeschool Zeeland, 2e jaars Communicatiestudent. “Op dit moment werken wij aan een promotiefilm voor de provinciale verkiezingen. Zelf hebben we ons ook echt wel even moeten verdiepen in de Provincie Zeeland en verkiezingen. Een lastige maar uitdagende opdracht. Donderdag 9 december jl. hebben we gefilmd. Het idee was om met een flashmob op een ludieke manier uit te leggen, hoe je moet stemmen. Wat bleek, had ik de dansschool (die de flashmob zou uitvoeren) niet goed gebriefd. Geen dansschool, vette STRESS. Gelukkig kon Skill Squad, mijn dansgroep op het laatste moment nog. We zijn nu druk bezig met monteren. Leuk en erg leerzaam zo’n werkbedrijf, maar wel stress, omdat het voor het echt is. ‘t Is in ieder geval weer es wat anders, dan achter de boeken”.
Maatschappelijke stage Via het doen van een (verplichte) maatschappelijke stage kunnen jongeren kennismaken met diverse vormen van vrijwilligerswerk. Bij de Provincie Zeeland kunnen jongeren deze stage lopen bij JouwZeeland, door mee te doen met projecten en hun stem te laten horen tijdens bijeenkomsten. Zowel de ervaringen van de Provincie Zeeland als van de jongeren zijn positief. Zo komt een nieuwe groep jongeren in aanraking met het provinciale bestuur; anders dan de jongeren die vanuit hun eigen interesse betrokken raken bij de politiek. Een deel van de jongeren blijft ook na afloop van de maatschappelijke stage lid van JouwZeeland.
Melissa Poppe, 16 jaar, doet VWO op de CSW in Middelburg en volgt haar maatschappelijke stage bij JouwZeeland: “Ik vind het ontzettend leuk om stage te lopen. Je leert er een duidelijke mening te vormen over een bepaald onderwerp. Ook help je nieuwe onderwerpen te bedenken. Je wordt hier erg creatief van, maar ook sociaal omdat je met veel mensen in aanraking komt. Iemand van JouwZeeland is vorig jaar een keer bij ons op school geweest om te vertellen over JouwZeeland als stageplaats. Ze vertelde wat je bij JouwZeeland kunt doen en wat je er allemaal van kan leren. Haar verhaal sprak me zo aan dat ik me gelijk heb aangemeld.”
12
Integraal jeugdbeleid
THEMA 2: School en werk Wat streven we na? Voor 2.1 2.2 2.3 2.4
dit thema zijn 4 maatschappelijke resultaten geformuleerd: Alle vierjarigen zijn klaar voor school Alle kinderen (5-12 jaar) gaan met succes naar school Alle jongeren (12-23 jaar) behalen een kwalificatie voor werk of vervolgonderwijs Alle jongeren vinden een baan in Zeeland die aansluit bij hun capaciteiten
2.1 Alle vierjarigen zijn klaar voor school Waarom is dit belangrijk? Kinderen die een taal- of ontwikkelingsachterstand hebben, kunnen minder goed meekomen op school. Voorschoolse voorzieningen zoals peuterspeelzaal en kinderopvang spelen een rol bij het vroegtijdig signaleren het beperken van achterstanden en vergroten van kansen.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Gebruik peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf 2. Bereik van VVE (voor- en vroegschoolse educatie) 3. Deelname vierjarigen aan primair onderwijs 4. Voorlezen door ouders aan jonge kinderen
13
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het? 1. Gebruik peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf Gebruik van peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf door
Dat kinderen van vier jaar al naar school gaan, is de afgelopen jaren zowel in absolute aantallen als relatief iets gedaald. In het schooljaar 2000/2001 gingen 4.460 kinderen van vier jaar al naar school. In het schooljaar 2008/2009 waren dat er 4.061.
driejarige kinderen
In relatieve zin ging het in het schooljaar 2000/2001 om alle vierjarigen in Zeeland, in het schooljaar 2008/2009 betrof het 92% van de vierjarigen.
100 90 80 70 60
4. Voorlezen door ouders aan jonge kinderen
50 40
Vijf of meer keren per week voorlezen aan jong kind
30
100
20
90
10
80
0 2001
2005
2009
Bron: JM OJK
In 2001 maakten negen van de tien ouders (90%) met een driejarig kind gebruik van de peuterspeelzaal en/of het kinderdagverblijf. Vier jaar later in 2005 werd er duidelijk minder gebruik gemaakt van deze voorschoolse opvang, ruim acht van de tien ouders (83%) maakte toen gebruik van de peuterspeelzaal en/of het kinderdagverblijf voor de opvang van hun driejarig kind. In 2009 is dit percentage nagenoeg hetzelfde gebleven (82%).
2. Bereik van VVE (voor- en vroegschoolse educatie) Het bereik van VVE (voor- en vroegschoolse educatie) is een indicator die nog niet beschikbaar is. Hiermee worden voorzieningen bedoeld met effectieve programma’s voor het terugdringen van onderwijsachterstanden.
70 60 50 40 30 20 10 0 2001
2005
2009
Bron: JM OJK
Bij driekwart van de jonge kinderen - vooral 3- en vierjarigen - wordt er thuis vijf of meer keer per week voorgelezen. Er is geen verschil tussen de meetjaren.
Wat valt op? Het gebruik van peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf door driejarigen en de deelname van vierjarigen aan het primair onderwijs lijkt iets te dalen.
3. Deelname vierjarigen in Zeeland aan primair onderwijs Deelname vierjarigen in Zeeland aan primair onderwijs
Waarop hebben we ingezet?
100%
90%
80%
70%
60%
50% 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06 06/07 07/08 08/09
Bron: CBS
14
De Provincie Zeeland heeft geen wettelijke taak op het gebied van onderwijs. Op verzoek van verschillende Zeeuwse partijen neemt de Provincie hierin wel haar verantwoordelijkheid. Daarom is in 2008 Dé Onderwijsagenda opgesteld: provinciaal beleid dat zich richt op goed en inspirerend onderwijs in Zeeland, met name voor jongeren in de leeftijd van 15 tot 23 jaar. Om de startsituatie in het onderwijs van de (aller)kleinsten te verbeteren, ondersteunt de Provincie diverse partijen uit het veld.
Integraal jeugdbeleid
RPCZ Voor de allerkleinsten onder ons (0 tot 4 jaar) is de gemeente als lokale overheid degene die het onderwijs i.s.m. de peuterspeelzalen, vormgeeft. Via het RPCZ financiert de Provincie (samen met gemeenten) (beleids)ondersteuning aan de Zeeuwse gemeenten op het gebied van VVE, Lokaal Educatieve Agenda, Onderwijsachterstandenbeleid, concept Brede School, Dagarrangementen en Combinatiefuncties en Taalprojecten. Ook ondersteunt RPCZ gemeenten bij het implementeren van nieuwe ontwikkelingen zoals de nieuwe wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE) waarvoor gemeenten vanaf 1 augustus 2010 verantwoordelijk zijn. Deze nieuwe wet is een belangrijke stap in de verdere samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderdagverblijven.
Pilot-project Stichting Peuterspeelzalen Veere Vanaf 2008 heeft de provincie Zeeland samen met de gemeente Veere geïnvesteerd in een driejarig project dat als doel heeft de deelname van reformatorische peuters aan het reguliere peuterspeelzaalwerk te bevorderen. Er is door de peuterspeelzaal een identiteitsgericht aanbod ontwikkeld om de drempel naar de speelzaal te verlagen voor peuters van reformatorische ouders. Een leidster met een reformatorische achtergrond is hiervoor aangesteld en door deelname aan een werkgroep zijn ouders uit de doelgroep en ouders die al langer gebruik maken van de speelzaal betrokken bij de ontwikkeling van het aanbod. Na afloop van het project (2011) zullen de resultaten van het project (opzet en ontwikkeling) door een stappenplan overdraagbaar gemaakt worden voor andere Zeeuwse peuterspeelzalen.
Emile Eshuis, projectleider taal (laaggeletterdheid) en onderwijskansen bij RPCZ: “via de Kenniskring Lokaal Educatieve Agenda heeft het RPCZ intervisie tussen beleidsambtenaren georganiseerd om de kansen en bedreigingen die er in Zeeland liggen te bespreken.”
Saskia Drieënhuizen van Stichting Kinderopvang Walcheren: “Het is een heel goed project dat wordt gewaardeerd door de ouders en leerkrachten. Uit een enquête blijkt dat het aanbod van de peuterspeelzalen voldoende aansluit bij de thuissituatie van de doelgroep. Toch blijkt het lastig om nog meer reformatorische peuters naar de peuterspeelzaal te krijgen. Voor het niet deelnemen aan de peuterspeelzaal geeft de doelgroep geen duidelijke argumenten, het lijkt meer een kwestie van gevoel. Het kost tijd om dit te veranderen.”
15
Integraal jeugdbeleid
16
Integraal jeugdbeleid
2.2 Alle kinderen (5-12 jaar) gaan met succes naar school Waarom is dit belangrijk? Een goede basis in het primair onderwijs biedt de beste kansen in het voortgezet onderwijs.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Met plezier naar school gaan 2. Spijbelen en (relatief) verzuim in primair onderwijs 3. Verdeling naar type vervolgonderwijs
“Als ik directeur was zou ik dan bijvoorbeeld vragen wat de kinderen het liefste willen. Want als je een klimrek neerzet en dat niemand er op gaat, dan heb je er ook niet veel aan.” (meisje, 8-12 jaar)
17
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
3. Verdeling naar type vervolgonderwijs
1. Met plezier naar school gaan
Aandelen leerlingen naar onderwijssoort in klas 3 voortgezet onderwijs
Kinderen die met plezier naar school gaan
100
% 100
90 80
90
70
80 70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 2003 nooit
2006 soms
2010 vaak
00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06 06/07 07/08 08/09 09/10
vmbo
havo
vwo
altijd
Bron: DUO-CFI Bron: JM PO6
Ongeveer een op de drie scholieren uit groep 6 van het primair onderwijs (31%) vindt het nooit vervelend om naar school te gaan. Ruim de helft van de leerlingen uit groep 6 (55%) vindt het soms vervelend. Minder kinderen geven aan dat ze het vaak (8%) of altijd (6%) vervelend vinden om naar school te gaan. Er is nauwelijks verschil tussen de meetjaren.
2. Spijbelen en (relatief) verzuim in primair onderwijs Dit is een ontwikkelindicator. In het verleden verschilde de wijze waarop gemeenten het verzuim registreerden. Sinds het schooljaar 2008-2009 is daarom landelijk het verzuimloket ingevoerd. ‘Om het melden van verzuim gemakkelijker te maken voor scholen en instellingen zijn OCW en DUO begonnen met een nieuwe één-loketaanpak voor het melden van verzuim. Scholen melden hun verzuimgegevens voortaan bij één digitaal loket, dat vervolgens automatisch de juiste gemeente (RMC/Leerplicht) op de hoogte stelt. Alle meldingen verlopen bovendien voortaan volgens een vast stramien.’ (Bron: www.aanvalopschooluitval.nl) Zodra verzuimcijfers via het verzuimloket openbaar zijn, worden ze opgenomen in dit rapport.
18
Aangezien veel scholen in de eerste twee jaren van het voortgezet onderwijs nog combinatieklassen hanteren, is hier gekeken naar de verdeling in klas 3. Het aandeel kinderen dat na het basisonderwijs naar het vwo gaat, is met de jaren iets toegenomen. Van de leerlingen uit klas 3 in het regulier voortgezet onderwijs, zit in 2000-2001 16% op het vwo. In 2009-2010 zit 20% op het vwo. Het aandeel kinderen dat op het havo zit, vertoont geen duidelijk patroon in de tijd en schommelt jaarlijks tussen 18% en 22%. Het aandeel kinderen in het vmbo neemt tot het schooljaar 2006-2007 licht af. Van de leerlingen uit klas 3 in het regulier voortgezet onderwijs, zit in 2000-2001 64% op het vmbo. In 2009-2010 zit 59% op het vmbo.
Integraal jeugdbeleid
Wat valt op?
Jan Ennik, Manager Primair Onderwijs RPCZ vertelt: “Door de dalende leerlingenaantallen zal de kwaliteit en bereikbaarheid van het basisonderwijs in Zeeland onder druk komen te staan. Kleinere scholen hebben grotere problemen om de kwaliteit duurzaam te borgen. Het adagium dat in elke kern een basisschool hoort te zijn als basisvoorziening moet worden losgelaten. Het advies aan het Platform Primair onderwijs in Zeeland is - om samen met alle betrokken partijen - een kwaliteits- en bereikbaarheidsplan voor het basisonderwijs op te stellen. Daarbij zijn nieuwe creatieve schoolconcepten nodig waarbij ook andere, voor ouders met jonge kinderen belangrijke voorzieningen als de kinderopvang en vooren naschoolse opvang, worden betrokken. In de locatiekeuze zal de regionale bereikbaarheid en het organiseren van goed vervoer van groot belang zijn”.
Een constant aandeel van de leerlingen uit groep 6 van het primair onderwijs gaat graag naar school. Daarnaast gaan ten gunste van havo/vwo naar verhouding steeds minder kinderen naar het vmbo.
Waarop hebben we ingezet? Ook op het gebied van basisonderwijs heeft de Provincie Zeeland geen wettelijke taak. Maar als het gaat om demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing, ontgroening en krimp ondersteunt de Provincie het onderwijsveld bij het (gezamenlijk) zoeken naar oplossingen voor hiermee gepaard gaande uitdagingen. Onderzoek Afnemende leerlingenaantallen in Zeeland, rapport ‘Onderwijs ons goed’ Het is inmiddels een gegeven dat (het aantal) basisscholen in Zeeland de komende jaren fors zullen krimpen. Over tien jaar zijn er in Zeeland zeker 5.000 basisschoolleerlingen minder dan nu. Tijd om de huidige situatie in het primair onderwijs in Zeeland in beeld te brengen en na te denken over mogelijke oplossingsrichtingen voor dit probleem. Het rapport “Onderwijs ons goed”, is onlangs in opdracht van het Platform Primair Onderwijs Zeeland (PPOZ) samengesteld door RPCZ en Scoop en is gefinancierd door de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten. Een van de belangrijkste vragen die in het rapport wordt uitgewerkt is: ‘Hoe behouden we de onderwijskundige kwaliteit van het basisonderwijs in Zeeland?’.
19
Integraal jeugdbeleid
20
Integraal jeugdbeleid
2.3 Alle jongeren (12-23 jaar) behalen een kwalificatie voor werk of vervolgonderwijs Waarom is dit belangrijk? Een kwalificatie is van belang om (ook op termijn) werk te vinden en te houden.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Met plezier naar school gaan 2. Diploma’s 3. Voortijdig Schoolverlaters 4. Werkloosheid onder jongeren
“We hebben nu een school dat is net een ziekenhuis… helemaal grijs. Dat is zo deprimerend“ (jongen, 13-15 jaar)
21
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het? 1. Met plezier naar school gaan
heeft gehaald. In Zeeland heeft in 2007 4,7% van de jongeren een vmbo-diploma gehaald, landelijk heeft 3,9% in hetzelfde jaar een vmbo-diploma gehaald.
Jongeren die met plezier naar school gaan
Aantal behaalde diploma’s mbo en hbo als percentage van het aantal jongeren in de leeftijd van 0 tot 25 jaar
11%
8%
hartstikke leuk
6%
leuk gaat wel
2005
niet leuk vreselijk
2006 39% 36%
2007
0
Bron: JM VO3
In 2007 vond bijna de helft van de derdeklassers (49%) het (hartstikke) leuk op school. Een vergelijking in de tijd is nog niet mogelijk, het onderzoek wordt in 2011 herhaald.
2
4 mbo
6
8
10
hbo
Bron: Landelijke Jeugdmonitor *Wanneer wordt gesproken over het jaar 2007, dan wordt daarmee het schooljaar 2007/’08 bedoeld.
2. Diploma’s Aantal behaalde diploma’s vmbo, havo en vwo als percentage van het aantal jongeren in de leeftijd van 0 tot 25 jaar
Het percentage Zeeuwse jongeren dat een mbo of hbo diploma heeft gehaald is sinds 2005 nauwelijks veranderd. In 2007 lag het Zeeuwse (6,8%) percentage iets hoger dan het landelijke (6,5%) percentage. Opvallend is dat het Zeeuwse percentage jongeren (1,2%) dat een hbo diploma haalde lager is dan het landelijke (1,6%). Bij het mbo zien we het omgekeerde beeld (Zeeland: 5,6% ; Nederland: 4,9%).
2003 2004 2005 2006 2007 0
2
4 vmbo
6 havo
8
10
vwo
Bron: Landelijke Jeugdmonitor *Wanneer wordt gesproken over het jaar 2007, dan wordt daarmee het schooljaar 2007/’08 bedoeld.
Wat opvalt is dat in Zeeland in de jaren 2005 en 2007 in verhouding tot de populatie meer diploma’s zijn behaald in de drie onderwijssoorten, ten opzichte van de overige jaren. In schooljaar 2007/’08 behaalde 7,6% van de Zeeuwse jongeren in de leeftijd 0 tot 25 jaar een diploma in één van de drie onderwijssoorten, landelijk (6,8%) lag dit percentage lager. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door het verschil in het percentage jongeren dat een vmbo-diploma
22
Integraal jeugdbeleid
3. Voortijdig Schoolverlaters
Wat valt op?
Nieuwe voortijdig schoolverlaters
We zien een wisselend beeld in het aandeel jongeren dat een diploma in het voortgezet onderwijs haalt, maar het lijkt licht te stijgen. Daarnaast valt op dat het aantal voortijdig schoolverlaters een dalende trend laat zien. Na een stijging van de werkloosheid lijkt deze in 2010 af te nemen.
2000 1800 1600 1400 1200
Waarop hebben we ingezet?
1000 800
Goed en inspirerend onderwijs draagt enerzijds bij aan de ontplooiing en ontwikkeling van mensen: het moet leerlingen voldoende bagage meegeven om als zelfstandige individuen te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Anderzijds heeft het tot doel jongeren voor te bereiden op de arbeidsmarkt én een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de samenleving.
600 400 200 0 05/06
06/07
07/08
08/09
Bron: www.voortijdigschoolverlaten.nl
Nieuwe voortijdig schoolverlaters zijn jongeren tussen de 12 en 23 jaar, die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters is sinds het schooljaar 05/06 jaarlijks gedaald.
4. Werkloosheid onder jongeren Het aantal niet werkende werkzoekende Zeeuwse jongeren van 15 t/m 23 jaar 1.000 900 800 700 600 500 400 300 200
Opleinding tot Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent (AKA-project) Begin 2009 is er in dit kader door de provincie Zeeland voor drie jaar subsidie verleend aan het ROC Westerschelde voor het ontwikkelen en uitvoeren van een integraal begeleidingssysteem voor bijna 100 risicoleerlingen per jaar met een onderbroken opleiding. Doel is hen een maatschappelijk aanvaardbaar toekomstperspectief te bieden. Hierdoor kan 60% een diploma op niveau MBO 1 behalen als Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent. Hiervoor worden begeleiders ingezet die de jongeren integraal zorg verlenen op sociaal, maatschappelijk en onderwijskundig gebied en ook na afronding van het traject nazorg verlenen. MBO 1 is geen startkwalificatie. Het is wel een voorbeeld van investeren aan de voorkant en levert een belangrijke bijdrage om uiteindelijk die startkwalificatie (MBO 2 niveau) te halen.
100
2007
2009
juli
oktober
april
januari
oktober
juli
april
januari
juli
2008
oktober
april
januari
oktober
juli
april
januari
0
2010
Bron: www.werk.nl
Gepresenteerd wordt het aantal niet werkende werkzoekende Zeeuwse jongeren sinds 2007. Het aantal jeugdige niet werkende werkzoekenden is tussen in de periode 2007 en 2008 licht gedaald. In de periode januari 2008 – januari 2010 is het aantal niet werkende werkzoekenden t/m 23 jaar flink gestegen, van 490 naar 801. Tussen januari 2010 (801) en mei 2010 (545) is het aantal niet werkende werkzoekende jongeren fors gedaald.
23
Integraal jeugdbeleid
Het gaat over het algemeen prima met de Zeeuwse jeugd en dat mag wel eens wat vaker worden gezegd. Zij ontwikkelen zich goed, volgen een opleiding en het overgrote deel behaalt een startkwalificatie1. Als provincie zetten we in het kader van Dé Onderwijsagenda in op innovatie en samenwerking met het onderwijsveld om kwalitatief goed en inspirerend onderwijs te kunnen (blijven) bieden. Onderstaand krantenartikel geeft aan dat het met de kwaliteit van het hoger onderwijs in Zeeland goed gesteld is.
Vijf HZ-opleidingen als beste in keuzegids VLISSINGEN - De Hogeschool Zeeland scoort goed in de Keuzegids HBO voltijd 2011. Van de middelgrote hogescholen in Nederland is de HZ de één na beste. De opleidingen chemie, bedrijfskundige informatica, civiele techniek, international business and languages (allen in Vlissingen) en commerciële economie (locatie Terneuzen) worden als beste van het land beoordeeld. Deze opleidingen scoorden de laatste twee jaar ook al als beste. De HZ-opleiding international business and management studies is dit jaar gezakt van de eerste naar de tweede plek. Aquatische ecotechnologie is tweede van het land onder de milieustudies. Personeel & arbeid en bedrijfseconomie scoren ook hoog. De HZ-opleiding elektrotechniek hoort bij de minste van het land; toerisme en maatschappelijk werk zijn middenmoters. In de scores zijn studentenoordelen en gegevens als groepsgrootte en het aantal lesuren meegenomen. www.keuzegids.org Bron: PZC, 17 november 2010
Ricardo Blommaard, 3e jaars Chemie student; ‘’De opleiding Chemie van de HZ staat goed bekend, dat was absoluut een reden om hem hier te volgen. Een ander groot pluspunt vind ik ook de persoonlijke benadering, de docenten zijn goed te bereiken, je kunt altijd even bij ze binnen stappen, dit is naar mijn idee echt uniek!’’
1. In 2009 zat 9% van de 15- tot 25-jarigen Nederlandse jongeren niet meer op school en was ook niet in het bezit van een startkwalificatie (CBS, webmagazine, 7 april 2010).
24
Integraal jeugdbeleid
2.4 Alle jongeren vinden een baan in Zeeland die aansluit bij hun capaciteiten Waarom is dit belangrijk? Jongeren moeten de kans hebben in hun eigen omgeving passend werk te vinden.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Sector sluit aan op opleiding 2. Jongeren zien carrièremogelijkheden in Zeeland 3. Verhuisplannen i.v.m. werk buiten Zeeland 4. Wajongers
“Ik ben op een gegeven moment thuis komen te zitten en ja, dan ben je werkloos en dan moet je op een gegeven moment naar het CWI maar geen mens die mij dat vertelt. En er staat echt niet een bord buiten: CWI voor werkzoekenden, daar zoeken!“ (jongen, 19-23 jaar)
25
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
3. Verhuisplannen i.v.m. werk buiten Zeeland
1. Sector sluit aan op opleiding
Heeft plannen om (binnen twee jaar) buiten Zeeland te gaan wonen i.v.m. daar werk vinden of hebben
Sector waarin men werkt sluit aan op opleiding
100%
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0% 2004
0% 2004
2008
2008
Bron: JM JV
Bron: JM JV
Zes van de tien Zeeuwse jongvolwassenen (20- en 21-jarigen) met een baan zijn van mening dat de sector waarin men werkt aansluit op de eigen opleiding. Vier van de tien menen dat dit niet het geval is. Deze gegevens zijn vrijwel constant in de tijd.
2. Jongeren zien carrièremogelijkheden in Zeeland
Ongeveer een op de twaalf jongvolwassenen ofwel 8% van de vooral 20- en 21-jarigen heeft plannen om binnen twee jaar uit Zeeland te vertrekken (ook) om redenen van werk. Het kan hier zowel zijn dat men nu al buiten Zeeland werkt, of dat men verwacht buiten Zeeland werk te kunnen vinden. Vier jaar daarvoor, in 2004, was het aandeel dat Zeeland om redenen van werk wilde verlaten nog iets hoger: 11% noemde het kunnen vinden of al hebben van een baan buiten de provincie (ook) als reden om binnen afzienbare tijd Zeeland te verlaten.
Ziet voor zichzelf carrièremogelijkheden in Zeeland
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2004
2008
Bron: JM JV
In 2008 zijn zeven van de tien in Zeeland wonende jongvolwassenen van mening dat er voor henzelf in Zeeland voldoende carrièremogelijkheden zijn. Vier jaar daarvoor was dat aandeel iets lager.
26
Integraal jeugdbeleid
4. Wajongers Wajongers 5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: Regionale informatie sociale verzekeringen
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten (Wajong) is voor jonggehandicapten en mensen die tijdens hun studie gehandicapt zijn geraakt. Het percentage mensen met een Wajong uitkering ten opzichte van het totaal aantal 15-64 jarige inwoners van Zeeland, is sinds 2004 nauwelijks veranderd. In absolute aantallen is het aantal Wajongers gestegen van 3.121 in 2004 naar 3.830 in 2009. In 2009 lag het Zeeuwse percentage (1,6%) Wajongers iets onder het landelijke percentage (1,7%).
Wat valt op? Het aandeel in Zeeland wonende jongvolwassenen dat voor zichzelf in Zeeland voldoende carrièremogelijkheden ziet lijkt licht te stijgen. Het aantal Wajongers stijgt.
Waarop hebben we ingezet? De Provincie Zeeland vindt het belangrijk dat de jongeren in Zeeland een baan vinden die aansluit bij hun capaciteiten. Daarom steunt de Provincie projecten die dit streven dichterbij brengen.
Zeeuwse opleidingsschool In Zeeland is de afgelopen jaren het besef gegroeid dat een deel van de professionele vorming van leraren het beste binnen de school zelf kan plaatsvinden. Daarom is onlangs - met subsidie van de provincie Zeeland - ‘de Zeeuwse opleidingsschool’ gestart: een unieke variant van duaal leren in Zeeland. Het betreft een samenwerkingsverband van dertien schoolbesturen voor voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (met in totaal zeventien opleidingslocaties), de lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam en Driestar Hogeschool in Gouda. Naar men hoopt kan dit project bijdragen aan een oplossing voor de ‘ontgroening’ van onze provincie. Het gaat vaak om studenten die oorspronkelijk uit Zeeland komen, inmiddels elders studeren en in Zeeland een opleidingsstageplaats aangeboden krijgen. De kans is groot dat een deel van deze studenten uiteindelijk in Zeeland als docent aan de slag gaat. Het project draagt op deze manier ook bij aan het kunnen (blijven) waarborgen van kwalitatief goed en inspirerend onderwijs in onze provincie.
Carina Westmaas, vierdejaars student Zeeuwse opleidingsschool vertelt: ‘’De Zeeuwse opleidingsschool is de ideale manier om jezelf te ontwikkelen van leerling naar docent. Vanaf jaar 1 loop je mee in de organisatie van de school en leer je stukje bij beetje wat er allemaal komt kijken bij het lesgeven. De opleidingsschool biedt je de kans om langzaamaan te groeien naar de rol van docent. Door middel van uitstekende begeleiding en een goede leeromgeving, word je gevormd tot een echte docent. Je leert ontzettend veel doordat je van begin af aan meedraait in de situatie van de school. Naast het naar school gaan, ben je minimaal 2 dagen aanwezig op je opleidingslocatie. Daarnaast zijn er regelmatig bijeenkomsten met medestudenten om te bespreken wat er goed of minder goed gaat. Het is fijn om ervaringen met anderen te delen en kritisch te kijken naar je eigen handelen. Er is nauw contact met de coördinatoren en iedere student wordt serieus genomen. Er wordt vanuit de Zeeuwse opleidingsschool alles gedaan voor een goede begeleiding. Kortom, de Zeeuwse opleidingsschool heeft alles in zich om beginnend docenten te begeleiden en te laten groeien tot professionals! Waar wacht je nog op..?’’
27
Integraal jeugdbeleid
28
Integraal jeugdbeleid
THEMA 3: Zinvolle vrije tijd Wat streven we na? Voor dit thema zijn 2 maatschappelijke resultaten geformuleerd: 3.1 Alle kinderen (0-12 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband. 3.2 Alle jongeren (12-23 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband.
3.1 Alle kinderen (0-12 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband Waarom is dit belangrijk? Investeren in vrije tijd is een belangrijke kans om voorafbeleid te voeren dat ten goede komt aan alle kinderen.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Lidmaatschap sportvereniging of sportclub 2. Lidmaatschap van een vereniging of club 3. Muziek beoefenen in vereniging en/of op muziekschool 4. Buiten spelen
29
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
3. Muziek beoefenen in vereniging en/of op muziekschool
1. Lidmaatschap sportvereniging of sportclub
Muziek beoefenen in vereniging en/of op muziekschool 50
Is lid van een sportvereniging of sportclub 100
40
90 80
30
70 60
20
50 40
10
30 20
0 2003
10 0 2003
2006
2006
2010
lid muziekvereniging
2010
muziekles muziekles en muziekvereniging
Groep 6 PO
Bron: JM PO6
Bron: JM PO6
Ruim zeven van de tien kinderen (72%) in groep 6 van het primair onderwijs is lid van een sportvereniging. Dat is vergelijkbaar met 2006 maar duidelijk minder dan bij een eerder onderzoek in 2003. Toen was nog 77% van de vooral 9- en 10-jarigen uit groep 6 lid van een sportvereniging.
Bij de Zeeuwse kinderen uit het primair onderwijs is het muziek beoefenen gekozen als indicator voor een actieve cultuurparticipatie. In enquêtes onder leerlingen uit groep 6 van het primair onderwijs is in 2003, 2006 en 2010 gevraagd of zij lid zijn van een muziekvereniging en/of zij op muziekles zitten. Hoewel het aandeel in 2006 en 2010 iets lager is dan in 2003, is van deze vooral 9- en 10-jarigen in beide jaren ongeveer een kwart muzikaal actief. Bijna al deze kinderen zitten op muziekles. Dat wil zeggen dat de kinderen uitsluitend op muziekles zitten of op muziekles en in een muziekvereniging. Het aandeel kinderen dat alleen lid is van een muziekvereniging, is zeer gering (2% in 2003, 2006 en 2010). Het aandeel kinderen dat zowel lid van een muziekvereniging is als op muziekles zit, is sinds 2006 gedaald (2006: 10%; 2010: 4%).
2. Lidmaatschap jonge kinderen van een vereniging of club Jong kind is lid van een vereniging of club 30%
20%
10%
0% 2001
2005
2009
Bron: JM OJK
Bij jonge kinderen komt het nog maar weinig voor dat ze al lid zijn van een club of vereniging (zoals bijvoorbeeld peutergym). In 2009 was iets minder dan een op de vijf (18%) jonge kinderen lid van een vereniging of club. Dit percentage wijkt nauwelijks af van de voorgaande meetjaren.
30
Integraal jeugdbeleid
4. Buiten spelen
Wat valt op?
Jonge kinderen die afgelopen week veel (3 of meer keren)
Het aandeel kinderen dat lid is van een sportvereniging is licht gedaald. Ook zien we een daling bij het beoefenen van muziek in een vereniging en/of op muziekschool.
of juist niet buiten speelden op straat of speelplaats 100% 90%
Minder kinderen spelen buiten.
80% 70%
Waarop hebben we ingezet?
60% 50%
Als provincie Zeeland vinden we het belangrijk dat Zeeuwse kinderen, zowel geestelijk als lichamelijk, gezond opgroeien. Daarom hebben wij de afgelopen jaren geïnvesteerd in projecten die een gezonde omgeving bevorderen en gezond gedrag stimuleren.
40% 30% 20% 10% 0% 2001
2005 3 of meer keren
2009 0 keer
Bron: JM OJK
Het percentage ouders dat aangeeft dat hun kind in de afgelopen week in het geheel niet heeft buiten gespeeld (met of zonder toezicht) is in 2009 toegenomen ten opzichte van het meetjaar 2005. Het percentage ouders dat aangeeft dat hun kind (van drie of vier jaar oud) drie of meer keren heeft buiten gespeeld in de week voorafgaand aan het onderzoek is afgenomen. Aantal dagen per week dat kinderen uit groep 6 in hun eigen tijd buiten spelen (2010) 1
10
nooit 22
42
1-2 dag/week
Jeugdsportfonds In 2008 is besloten een eenmalige startsubsidie te geven aan het Jeugdsportfonds (JSF). Dit fonds richt zich op het bevorderen van sportdeelname van kinderen in achterstandssituaties. Uit onderzoek van het SCP2 is gebleken dat jongeren met minder draagkrachtige ouders minder deelnemen aan sportactiviteiten. Het lidmaatschap van sportverenigingen is binnen deze groep erg laag. Ook speelt de financiële situatie daarbij een belangrijke rol. Het JSF betaalt de volledige contributie van de sportclub en sportuitrusting. Aanvragen kunnen alleen worden gedaan door professionele opvoeders (waaronder onderwijs, jeugdhulpverlening en welzijnsinstellingen). Het JSF werkt als franchiseformule en wordt in een periode van drie jaar uitgerold. Het is succesvol: er zijn inmiddels meer dan 1000 kinderen aangemeld.
3-4 dag/week 5-6 dag/week elke dag
25
Patrick Vader, Sport Zeeland: “Een prachtig project dat ervoor zorgt dat kinderen van minder draagkrachtige ouders ook kunnen deelnemen aan sportieve activiteiten. Het aantal kinderen dat in aanmerking komt voor een bijdrage uit het Jeugdsportfonds verschilt per gemeente. In een relatief kleine en rijke gemeente als Kapelle komen bijvoorbeeld 30 kinderen in aanmerking; in gemeenten als Vlissingen en Middelburg zijn dat er 700”.
Bron: JM PO6
In 2010 spelen ruim vier van de tien kinderen uit groep 6 van het primair onderwijs elke dag buiten. Vanwege aanpassing van de vraagstelling is een vergelijking tussen de verschillende meetjaren niet mogelijk.
Begin 2010 is besloten, naar het model van het Jeugdsportfonds, ook een Jeugdcultuurfonds in te stellen. Op 6 oktober jl. is een convenant getekend door het Zeeuws Jeugdcultuurfonds, het Nederlandse Jeugdcultuurfonds en de gemeente Middelburg voor de start van het Zeeuwse Jeugdcultuurfonds. Organisatorisch gezien zal het bestuur van het Sportcultuurfonds worden aangevuld met 2 personen specifiek vanuit de culturele hoek. Het fonds start met een financiële impuls vanuit het Nederlandse Jeugdcultuurfonds en van de Provincie Zeeland.
2. G. Jehoel (2009). Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen
31
Integraal jeugdbeleid
Demonstratieproject Natuur & Gezondheid Met het project Natuur en Gezondheid wil de Provincie de gezondheid van gebruikers - van jong tot oud - verbeteren door het creëren van een ‘groene omgeving’ (park, recreatie, speel- en ravotgedeelte) die mensen uitnodigt tot gezond gedrag; bewegen, spelen en ontmoeten. Er zijn vier mogelijke locaties in Goes vergeleken aan de hand van een aantal criteria, zoals de grootte en eigendom van de kavel, het bestemmingsplan, veiligheid, bewonersparticipatie, spreiding van voorzieningen over Goes, investering in het terrein en bereikbaarheid van de locatie. Op basis van deze criteria is de voorkeur uitgesproken voor een locatie in de wijk Goes-Oost. Dit gebied is door Goes aangewezen als zogenaamde groene bufferzone in het Groenstructuurplan. Dit plan vormt een lange termijn visie op de gewenste ontwikkelingen van het groen in de bebouwde kom. Als onderdeel hiervan zijn de eigenaren van de grond en de pachtovereenkomsten geïnventariseerd. Participatie van burgers is leidend in het project. De gemeente en de extern projectleider hebben inmiddels een start gemaakt met het voeren van gesprekken met direct omwonenden. Ook zijn voorgesprekken gevoerd met dorps- en wijkraden om het draagvlak voor de plannen te toetsen en input te krijgen voor het project.
32
Elia ter Wisscha, projectleider Natuur en Gezondheid, gemeente Goes: “Door te kiezen voor een brede insteek waarbij veel partijen betrokken zijn, hebben we het ons niet makkelijk gemaakt. Als we hadden gekozen voor het rechttoe rechtaan realiseren van een natuurspeelplaats waren we al verder geweest. Maar juist het proces is hier belangrijk. Het leggen van nieuwe verbindingen met allerlei partijen en het kiezen voor 100% burgerparticipatie. Wat we nu neerzetten is niet in twee jaar ‘af’. Dit kost veel tijd, maar straks ligt er wel echt iets bijzonders, iets vernieuwends waar anderen van kunnen leren. Dat is toch de bedoeling van een demonstratieproject?”
Integraal jeugdbeleid
3.2 Alle jongeren (12-23 jaar) ontplooien talenten in hun vrije tijd in (on)georganiseerd verband Waarom is dit belangrijk? Investeren in vrije tijd is een belangrijke kans om vooraf beleid te voeren dat ten goede komt aan alle jongeren.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Sporten 2. Aantal verschillende kunstzinnige activiteiten die jongeren ontplooien 3. Bezoek voorstellingen 4. Vrienden ontmoeten (thuis, MSN)
“Wat doe jij ’s avonds? Zeg ik dan tegen vrienden van mij op school. Die zitten dan TV te kijken of achter de computer, maar eigenlijk zouden we gerust wat met z’n allen kunnen gaan doen.” (jongen, 13-15 jaar)
33
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
Minsten één uur per week aan sporten georganiseerd versus ongeorganiseerd
1. Sporten
100
Sport via een sportvereniging of buiten een vereniging om % 100
90 80 70 60
90
50
80
40
70
30
60 50
20
40
10
30
0
20 10
2004
0 2004
lid van sportvereniging sport buiten een vereniging om
Bron: JM VO3
Bij leerlingen in het voortgezet onderwijs komt het minder voor dat ze lid zijn van een sportvereniging dan bij de leerlingen van het primair onderwijs het geval is. Ruim zes van de tien leerlingen (63%) uit klas 3 van het voortgezet onderwijs in Zeeland - vooral 14- en 15-jarigen - is momenteel lid van een sportvereniging. Bij een eerder onderzoek in 2004 was dat aandeel iets lager. Ongeveer een op de tien derdeklassers van het voortgezet onderwijs (9%) geeft aan dat ze géén lid zijn van een sportvereniging, omdat ze sporten buiten een vereniging om. Er is geen verschil tussen de meetjaren. Minstens één uur per week sporten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2004
2008
Bron: JM JV
Het valt op dat in 2004 in totaal 77% van de jongvolwassenen minstens één uur per week sport. In 2008 is dit gestegen naar 88%.
34
2008
2007
Bron: JM JV
Ongeveer driekwart van de jongvolwassenen (75%) sport en/of beweegt minstens één uur per week buiten een sportvereniging of opleiding om. Vergeleken met het sporten buiten een vereniging om sporten minder jongeren bij een sportvereniging (43%) en binnen school (15%). Het percentage jongeren dat minstens één uur per week sport bij een sportvereniging is sinds 2004 gedaald. Terwijl het percentage jongeren dat sport binnen school en buiten een sportvereniging/school om juist licht gestegen is sinds 2004.
Integraal jeugdbeleid
2. Aantal verschillende kunstzinnige activiteiten die jonge ren ontplooien
3. Bezoek voorstellingen Aantal verschillende soorten voorstellingen die men bezoekt
Aantal verschillende kunstzinnige activiteiten die men doet 100%
% 100 90
90%
80
80%
70
70%
60
60%
50
50%
40
40%
30
30%
20 10
20%
0
10%
2004
0% 2004
2007
2004
Klas 3 VO
21-jarigen 1
2
2007
2008
VO3 geen
2008 JV
1
2
3 of meer
3 of meer
Bron: JM VO3, JM JV Bron: JM VO3, JM JV
Bij de Zeeuwse scholieren uit klas 3 van het voortgezet onderwijs en de jongvolwassenen zijn meerdere enquêtegegevens beschikbaar over actieve cultuurparticipatie. Als indicatoren voor een actieve cultuurparticipatie is hier gekozen voor (elf) vragen naar het beoefenen van kunstzinnige activiteiten in de vrije tijd zoals tekenen, schilderen, beeldhouwen, zingen, toneel, muziek beoefenen, etc. Er lijkt zowel bij de middelbare scholieren als bij de jongvolwassenen sprake te zijn van een positieve ontwikkeling. Gaven in 2004 nog ruim vier van de tien middelbare scholieren (42%) en jongvolwassenen (44%) aan kunstzinnig helemaal niet actief te zijn (0 activiteiten), enige jaren later komt dat duidelijk minder voor. In 2007 geeft een op de drie middelbare scholieren (34%) aan helemaal niets te doen aan kunstzinnige activiteiten. In 2008 geeft bijna vier van de tien jongvolwassenen (38%) hetzelfde aan. Gestegen is het beoefenen van meerdere verschillende activiteiten (drie of meer) en niet het aandeel jongeren dat (wel eens) een of twee verschillende kunstzinnige activiteiten beoefent. Bij de middelbare scholieren is het aandeel dat drie of meer verschillende kunstzinnige activiteiten beoefent, gestegen van een kwart in 2003 (25%) naar ruim drie van de tien in 2007 (31%). Bij de jongvolwassenen is het aandeel gestegen van twee van de tien (21%) naar een kwart.
Bij de Zeeuwse scholieren uit klas 3 van het voortgezet onderwijs en de jongvolwassenen zijn meerdere enquêtegegevens beschikbaar over passieve cultuurparticipatie. Als indicator is gekozen voor het aantal verschillende soorten voorstellingen die de jongeren het afgelopen jaar hebben bezocht. Aan de jongeren is gevraagd of ze de afgelopen 12 maanden naar voorstellingen zijn geweest, zoals een toneelvoorstelling, een opera of operette, een musical, een houseparty, een ballet- of dansvoorstelling, een film in de bioscoop, etc. Ongeveer één op de vijf scholieren uit klas 3 (21%) heeft in 2007 aangegeven geen voorstelling te hebben bezocht. Iets meer dan een op de drie scholieren uit klas drie van het voortgezet onderwijs (35%) heeft drie of meer soorten voorstellingen bezocht. Er is nauwelijks verschil tussen de meetjaren. Vergeleken met de derdeklassers (79%) hebben meer jongvolwassenen (90%) in 2008 één of meer verschillende soorten voorstellingen bezocht.
35
Integraal jeugdbeleid
4. Vrienden ontmoeten (thuis, MSN)
Wat valt op?
Vrienden ontmoeten thuis of via MSN
Uit de gegevens voor alle categorieën jongeren valt duidelijk op te maken, dat het beoefenen van sport in verenigingsverband tussen de basisschool en jongvolwassenheid afneemt met het toemenen van de leeftijd.
100 90 80 70
Zowel bij de derdeklassers van het voortgezet onderwijs als bij de jongvolwassenen zien we een stijging van het aandeel jongeren dat in hun vrije tijd een of meer verschillende kunstzinnige activiteiten beoefent. Het lijkt dat naarmate jongeren ouder worden het aandeel dat nooit een bezoek brengt aan een voorstelling afneemt.
60 50 40 30 20 10 0 2004 2007 2004 2008 2004 2007 2004 2008 VO3
21-jarigen MSN-en
VO3
21-jarigen
Steeds meer jongeren ontmoeten elkaar ‘virtueel’ via MSN, terwijl het elkaar lijfelijk ontmoeten licht daalt.
thuis
Bron: JM VO3, JM JV
Waarop hebben we ingezet?
Vergeleken met jongvolwassenen (74%) MSN-en meer derdeklassers (82%) minstens één uur per week. Zowel bij de derdeklassers van het voortgezet onderwijs als bij de jongvolwassenen steeg het aandeel jongeren dat minstens één uur per week aan MSN besteedt.
De Provincie stimuleert op vele manieren dat jongeren, zowel actief als passief kunnen deelnemen aan sport en cultuur. Een basis daarvoor wordt vaak gelegd binnenschools. Daarom investeerde de Provincie de voorbije jaren fors in cultuureducatie. Vaak worden activiteiten die binnenschools zijn opgezet in naschoolse tijd verder uitgediept.
Bij het aandeel jongeren dat minstens één uur per week vrienden ontmoet bij elkaar thuis ontstaat een ander beeld dan bij het MSN-en. Vergeleken met jongvolwassenen (82%) ontmoeten minder derdeklassers (70%) minstens één uur per week vrienden bij elkaar thuis. Er is nauwelijks verschil tussen de meetjaren, maar het lijkt erop dat zowel bij de derdeklassers als bij de jongvolwassenen het aandeel jongeren dat minstens één uur per week kwijt is aan het ontmoeten van vrienden bij elkaar thuis licht daalt.
36
Project Dansklassen (Scheldemond College Vlissingen) Dansklassen is een uniek project voor Zuid-Nederland. Het is tot stand gekomen in samenwerking met het CIOS (MBO Dans) en Codarts (HBO Dans Rotterdam) en mede gefinancierd door de provincie Zeeland. Het geeft middelbare scholieren de kans zich in een gecombineerd binnen-buitenschools traject door te ontwikkelen in de discipline dans. Naast reguliere danslessen binnen en buiten schooluren volgen zij ondersteunende vakken, gaan zij naar voorstellingen, nemen deel aan verdiepende of verbredende workshops en masterclasses of speciale projecten en werken mee aan grotere en kleinere schoolproducties. Het project is gericht op talentontwikkeling van jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar. Ook helpt het jongeren behouden voor de amateurkunstbeoefening op lange termijn, want juist in deze levensfase haken heel veel jongeren af.
Integraal jeugdbeleid
THEMA 4: Prettige leefomgeving Wat streven we na? Voor dit thema zijn 3 maatschappelijke resultaten geformuleerd: 4.1 Alle kinderen en jongeren in Zeeland zijn veilig. 4.2 Alle kinderen (0-12 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen. 4.3 Alle jongeren (12-23 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen.
4.1 Alle kinderen en jongeren in Zeeland zijn veilig Waarom is dit belangrijk? Om je te kunnen ontwikkelen zijn veiligheid en je veilig voelen belangrijke voorwaarden.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Pestgedrag 2. Jeugdige verkeersslachtoffers 3. Jeugdige slachtoffers van criminaliteit 4. Jeugdige slachtoffers van discriminatie 5. Veiligheidsgevoelens (buurt/school/thuis) “Juist dat pesten moet gestopt worden. En dat klieren, want door klieren worden kinderen nog onzekerder. En de meeste kinderen die bij ons in de brugklas komen zijn al heel erg onzeker en dan worden ze weer zo door de zeik gehaald.“ (jongen, 13-15 jaar) 37
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
Een of meer keren per week gepest worden 30%
1. Pestgedrag Vaak of heel vaak gepest worden 20% 30%
10%
20%
0%
10%
2004
2007
Bron: JM VO3 0% 2003
2006
2010
Bron: JM PO6
Bijna een op de tien scholieren uit groep 6 van het primair onderwijs wordt vaak of heel vaak gepest. We zien sinds 2003 een lichte stijging van het aantal kinderen dat zegt vaak of heel vaak gepest te worden.
Het aandeel scholieren van het middelbaar onderwijs dat een of meer keren per week gepest wordt, is tussen 2004 en 2007 gestegen van 3% naar 6%. Gepest worden via internet/sms/e-mail 30
20
Gepest worden op het internet 50
10
40
30 0
20
school
ergens anders
Bron: JM VO3
10
0 2003
2006
2010
Bron: JM PO6
Het aandeel kinderen uit groep 6 van het primair onderwijs dat (ook) gepest wordt op het internet is sinds 2003 licht gestegen (2003: 3%; 2010: 5% ).
38
In de Jeugdmonitor Zeeland klas 3 VO zijn pas sinds 2007 vragen gesteld met betrekking tot pesten via het internet. Een van de 25 (4%) scholieren van het middelbaar onderwijs wordt op school gepest via internet/sms/e-mail. Iets minder (3%) van de derdeklassers heeft aangegeven ergens anders dan op school gepest te worden via internet/ sms/e-mail.
Integraal jeugdbeleid
2. Jeugdige verkeersslachtoffers
3. Jeugdige slachtoffers van criminaliteit
Jeugdige ernstige verkeersslachtoffers (doden en zieken-
Was in het afgelopen jaar slachtoffer van criminaliteit
huisgewonden)
50%
160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
40% 30% 20% 10% 0% 2004
2007
Klas 3 VO
2001
2002
0-4 jaar
2003
2004
5-11 jaar
2005
2006
12-17 jaar
2007
2008
18-23 jaar
2009
2004
2008
21-jarigen
Bron: JM VO3, JM JV
Totaal
Bron: ROVZ
De aantallen kinderen en jongeren in Zeeland die jaarlijks bij een verkeersongeval overlijden of met ernstige verwondingen in het ziekenhuis belanden, laten in de periode van 2001 tot en met 2009 een gestage daling zien, met uitzondering van 2008. Het totaal aantal ernstige verkeersslachtoffers (zwaar gewond of overleden) bij kinderen en jongeren van 0 tot en met 23 jaar nam af van 150 in 2001 naar 65 in 2009. Het zijn vooral de oudere kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van verkeersongevallen. Bij jonge en zeer jonge kinderen vallen beduidend minder slachtoffers. Van de 110 ernstige verkeersslachtoffers onder kinderen en jongeren in 2008 bijvoorbeeld, waren er 96 in de leeftijd van 12 t/m 23 jaar tegenover 14 kinderen van 0 t/m 11 jaar.
Van de Zeeuwse leerlingen uit klas 3 van het voortgezet onderwijs is jaarlijks een op de drie slachtoffer van criminaliteit (34% slachtoffer van een of andere vorm van criminaliteit). Bij het eerdere onderzoek in 2004 was dat gelijk (33%). Hierbij gaat het onder meer om fiets gestolen, geld gestolen, iets anders gestolen, spullen vernield, bedreigd worden, in elkaar geslagen. Na de middelbare school lijkt het veel minder voor te komen dat men slachtoffer is van criminaliteit. Van de jongvolwassenen geeft in 2008 ongeveer een op de tien (11%) aan het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geweest van criminaliteit. Dit is een lichte daling ten opzichte van het eerdere onderzoek uit 2004 (14%). Overigens wijkt de vraagstelling bij de jongvolwassenen iets af van de vraagstelling bij het voortgezet onderwijs de percentages zijn daar door niet (geheel) met elkaar te vergelijken.
Bij deze cijfers moet de volgende opmerking worden gemaakt: Uit landelijk onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) blijkt dat er een ernstige onderregistratie is van fietsongevallen waar geen motorvoertuigen bij betrokken zijn. Bovendien neemt hun aantal met de jaren toe. De meeste geregistreerde ziekenhuisgewonden onder fietsers vallen in de leeftijd van 12-17 jaar en 60- plus. Door de onderregistratie is het aantal ernstige jeugdige verkeersslachtoffers in Zeeland zeer waarschijnlijk hoger dan uit de tabel blijkt.
39
Integraal jeugdbeleid
4. Jeugdige slachtoffers van discriminatie
Onveilig voelen thuis en op school 60
Was in afgelopen twee jaar wel eens slachtoffer van discri50
minatie 30%
40
30
20%
20
10
10% 0 2004
2007
2004
Thuis
2007 Op school
0% 2004
Bron: JM VO3
2008
Bron: JM JV
Van de jongvolwassenen (20- of 21-jarigen) geeft momenteel ongeveer één op de tien (11%) aan (in de afgelopen twee jaar) het slachtoffer te zijn geweest van discriminatie. Dit is een daling ten opzichte van het eerdere onderzoek uit 2004 (14%).
In 2007 voelde 7% van de Zeeuwse leerlingen uit klas 3 van het voortgezet onderwijs zich thuis wel eens onveilig. Op school voelde 10% zich wel eens onveilig. Er zijn nauwelijks verschillen tussen de meetjaren.
Wat valt op? Het pestgedrag onder leerlingen van het primair onderwijs en scholieren van het voortgezet onderwijs lijkt iets toe te nemen.
5. Veiligheidsgevoelens (buurt/school/thuis) Veilig voelen in de eigen buurt
Het merendeel van de kinderen en jongeren voelt zich in de eigen buurt veilig.
100% 90% 80%
Het aantal jonge verkeersslachtoffers daalt gestaag.
70% 60% 50%
Waarop hebben we ingezet?
40% 30% 20% 10% 0% 2003
2006
2010
Groep 6 PO
2004
2007
Klas 3 VO
2004
2008
21-jarigen
Bron: JM PO6, JM VO3, JM JV
Tussen de 80% en 90% van zowel kinderen, tieners als jongvolwassenen voelt zich veilig in de eigen buurt. De verschillen tussen de meetjaren en leeftijden zijn verwaarloosbaar.
40
Vanuit de invalshoek dat kinderen en jongeren in een veilige omgeving moeten kunnen opgroeien, zet de provincie Zeeland in op projecten die bijdragen aan de fysieke en ervaren veiligheid van deze doelgroep.
Fietshelmenproject voor basisschoolleerlingen Het aantal (dodelijke) verkeersslachtoffers in Zeeland, met name onder kinderen en jongeren is ten opzichte van de rest van Nederland relatief hoog. Alle reden voor de provincie Zeeland om in te zetten op verkeersveiligheid voor de jeugd. De fietshelmenactie voor basisschoolleerlingen is hiervan een mooi voorbeeld.
Integraal jeugdbeleid
Op maandag 10 januari geeft Commissaris van de Koningin Karla Peijs het startschot voor het fietshelmenproject 2011, een vervolg op het bekende initiatief van de provincie Zeeland en het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland. Alle basisschoolleerlingen van de groepen 1 tot en met 4 van de gemeenten Terneuzen, Noord-Beveland en Vlissingen ontvingen vorig jaar al de veilige, gratis fietshelm in het kader van het Zeeuws jaar van de fiets. Dit jaar volgt dezelfde groep leerlingen van de Zeeuwse basisscholen in de overige gemeenten.
De fietshelmencampagne is een heel belangrijk project, omdat uit onderzoek blijkt dat een fietshelm het risico op hoofdletsel met 63 - 88% (bron: Reformatorisch Dagblad 12-10-2010) vermindert. In eerste instantie was het de bedoeling om het fietshelmenproject over vijf jaar te verspreiden. Echter de vraag van ouders, onderwijs, politie en gemeenten om op korte termijn mee te kunnen doen met het project was zo groot, dat is besloten om het project al in 2011 uit te voeren op alle Zeeuwse basisscholen. De leerlingen ontvangen op school een lespakket en een knutselplaat, waar ze in de les mee aan de slag gaan. De ouders krijgen een informatiefolder. Zowel de leerlingen als de ouders raken hierdoor vertrouwd met de fietshelm. De leerlingen krijgen de fietshelm niet zomaar. Vooraf is er voor de leerlingen een kindertheater waarin het nut en de noodzaak van de helm op speelse wijze wordt uitgelegd. Eind 2011 moeten alle groepen in het bezit zijn van een fietshelm.
Adrie Kuijper, leerkracht groep 1 (Op Weg, Hoek): “In groep 1 van o.b.s. “Op Weg” in Hoek is de actie HELM heel positief ontvangen. De kinderen hebben het er nog steeds over. Ze weten ook hoe belangrijk een helm is. De meeste kinderen die op de fiets naar school komen, dragen een helm. Zelfs op het plein tijdens het buitenspelen bij “het rijden op de grote fiets” worden nu helmen gedragen. Ouders waren ook enthousiast over het initiatief. Het uitdelen van de helmen is goed gecoördineerd verlopen. Dikke pluim voor dit initiatief!”
Verkeersveiligheidscampagne voor Voortgezet Onderwijs in Zeeland In 2008 en 2009 ontwikkelden jongeren van JouwZeeland samen met het ROVZ en communicatiebureau Keesie een Zeeuwse Verkeersveiligheidscampagne die jongeren bewust maakt van de gevaren van het verkeer en van hun eigen gedrag daarbinnen. De campagne bestaat uit een onderwijsmodule en een lokale voorlichtingscampagne. Het eigen verkeersgedrag van de jongeren staat centraal. In oktober en november 2009 is de campagne uitgetest op het Zwincollege in Oostburg. In 2010 hebben het Pontes Pieter Zeeman College in Zierikzee en leerlingen van het Calvijn- en het Westerpoortcollege in Tholen het project uitgevoerd. Jongeren worden met een verborgen camera gefilmd wanneer ze op weg zijn van school naar huis en omgekeerd. Tijdens de eerste les krijgen leerlingen deze film te zien. In een tweede les gaan de leerlingen zelf aan de slag met een campagneposter en flyer met stickervellen, die daarna in de school en de gemeente worden verspreid.
Uiteraard zijn alle partijen erg benieuwd wat op lange termijn de resultaten zijn van dit project. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gaat samen met Stichting Consument en Veiligheid vijf jaar (2011-2015) lang de resultaten van het project onderzoeken. Het onderzoek vindt plaats in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Bram Verhulst (Het Stelleplankier, Colijnsplaat): “Het uitdelen was een groot succes. Leerlingen en ouders worden nog eens op de gevaren gewezen. Als leerkrachten moeten wij de helm wel steeds onder de aandacht brengen, want anders ebt het gebruik ervan weg.”
Poster gemaakt door klas 3A van het Zwincollege in samenwerking met het ROVZ
41
Integraal jeugdbeleid
Veilig zijn of je veilig voelen zijn twee verschillende dingen. Zoals voorgaande projecten aangeven, zetten we als provincie Zeeland in op het vergroten van de (fysieke) veiligheid. Toch is het ook heel belangrijk aandacht te besteden aan de ervaren veiligheid van mensen.
Veiligheidsmonitor De Integrale Veiligheidsmonitor levert een beeld op van de veiligheidsbeleving in Zeeland. In 2009 hebben provincie en gemeenten in Zeeland besloten om gezamenlijk deel te nemen aan de veiligheidsmonitor 2009 (bekostigd door de provincie). Scoop heeft de gegevens van de veiligheidsmonitor verrijkt met informatie uit andere monitoren. Naast een provinciaal rapport heeft dit tevens per gemeente een veiligheidsrapport opgeleverd en interessante informatie voor het jeugdbeleid. Onderstaand de reactie van twee gemeentevertegenwoordigers over de Veiligheidsmonitor. Wat kunnen zij met de gegevens die nu beschikbaar zijn? P. Nanning, beleidsmedewerker gemeente Vlissingen: “De resultaten van de veiligheidsmonitor zijn van belang geweest om in de discussie over de inzet van schaarse middelen extra structureel budget te krijgen voor de aanpak van sociale onveiligheid. Daarnaast laten de resultaten ook zien dat er een bovengemiddelde jongerenproblematiek in Vlissingen bestaat. Deze bevestiging leidt er toe dat wij dan ook in 2011 daarop extra inspanningen gaan verrichten met onze veiligheidspartners”.
42
Marianne de Reus, beleidsmedewerker gemeente Goes: “Een deel van de informatie die uit de veiligheidsmonitor naar voren komt is niet nieuw voor de gemeente. De bronnen waarnaar Scoop verwijst zoals de jeugdmonitor VO 2007, Jongvolwassenen 2008 en bron Communities that Care 2009, zijn bij de gemeente(n) reeds bekend. De resultaten van de veiligheidsmonitor worden door de gemeente Goes als één van de bronnen voor de veiligheidsanalyse gebruikt, die inzicht moet geven in de veiligheid, de veiligheidsgevoelens, de leefbaarheid in de wijken. Deze analyse vormt voor de gemeenteraad de basis om prioriteiten te stellen voor de komende 4 jaar. De prioritering is richtinggevend voor het gemeentebestuur voor het opstellen van een Veiligheidsprogramma (compenserende maatregelen en activiteiten). Het is belangrijk de veiligheidsmonitor tweejaarlijks uit te voeren om o.a. trends te kunnen vaststellen en voor evaluatie”.
Integraal jeugdbeleid
4.2 Alle kinderen (0-12 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen Waarom is dit belangrijk? Kinderen hebben een uitdagende, stimulerende omgeving nodig waarin zij kunnen spelen en ontdekken.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Tevreden ouders over kinderspeelplaatsen 2. Tevreden kinderen over speelplekken 3. Tevreden ouders over park of groenvoorziening 4. Hectares speelruimte
“We hebben een glijbaan, maar die is alleen voor 1, 2, 3 en 4. We mogen ook niet voetballen, omdat die kleintjes er steeds komen en die krijgen dan een bal op hun hoofd. Aan de zijkant hebben we een grasveldje, maar daar mogen we ook niet op.” (jongen, 8-12 jaar)
43
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
Bijna negen van de tien kinderen uit groep 6 (86%) geeft aan dat er in de buurt een goede plek is om te spelen met vrienden of vriendinnen. Er is nauwelijks verschil tussen de meetjaren.
1. Tevreden ouders over kinderspeelplaatsen Tevreden of erg tevreden over veiligheid en hygiëne kinderspeelplaatsen in eigen buurt
Iets missen in de buurt
100%
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0% 2001
2005 veiligheid
2005 hygiëne
2009 veiligheid
2009 hygiëne
0% 2003
2006
2010
Bron: JM OJK
Bron: JM PO6
Bij een prettige leefomgeving voor jonge kinderen hoort zeker dat er veilig buiten gespeeld kan worden. In 2001, 2005 en 2009 is de ouders van jonge kinderen (drie- en vierjarigen) in Zeeland gevraagd hoe zij de veiligheid en hygiëne van speelplekken in de eigen buurt beoordelen. In 2005 en 2009 waren de ouders aanzienlijk positiever dan in 2001. Het aandeel (erg) tevreden ouders steeg van 49% in 2001 naar 61% in 2005 naar 65% in 2009 voor wat veiligheid betreft. Voor wat hygiëne betreft steeg het aandeel (erg) tevreden ouders van 49% in 2001 naar 57% in 2005 naar 61% in 2009.
De leerlingen uit groep 6 van het primair onderwijs in Zeeland is in 2003, 2006 en 2010 een lijst voorgelegd van verschillende speelvoorzieningen (een veldje, een speeltuin, een skate-plek, een plek zonder hondenpoep, iets anders). Gevraagd werd wat er in de eigen buurt gemist wordt. Vergeleken met 2003 (21%) geven meer kinderen aan iets te missen in de buurt (2006: 25%; 2010: 26%). In alle jaren werd een plek zonder hondenpoep het meest genoemd.
2. Tevreden kinderen over speelplekken Aanwezigheid in de eigen buurt van een goede plek om te spelen met vrienden/vriendinnen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2003
Bron: JM PO6
44
2006
2010
Integraal jeugdbeleid
3. Tevreden ouders over park of groenvoorziening Tevreden of erg tevreden over park of groenvoorziening in eigen buurt % 100 90 80
Met speelruimte wordt de zogenoemde ‘georganiseerde ruimte’ bedoeld, dus de ruimte die speciaal voor het betreffende doel is aangelegd in een gemeente. Te denken valt aan speelvelden, parken, speel- en sportterreinen en ruimte voor vrije recreatie. Het gaat hierbij dus nadrukkelijk niet om ongeorganiseerde ruimten als bossen, strand en duinen.
70 60
Wat valt op?
50 40
Meer leerlingen van het primair onderwijs geven aan iets te missen in de eigen buurt.
30 20 10 0 2001
2005
ontevreden
tevreden
2009 erg tevreden
De tevredenheid van ouders met de park of groenvoorziening in de eigen buurt en de tevredenheid met betrekking tot de hygiëne en veiligheid van de speelplaatsen lijkt iets toe te nemen.
Bron: JM OJK
In 2001, 2005 en 2009 is de ouders van jonge kinderen (drie- en vierjarigen) in Zeeland gevraagd hoe zij denken over het park of de groenvoorzieningen in de eigen buurt. In 2009 waren ruim zeven van de tien ouders (72%) (erg) tevreden over deze voorzieningen. De tevredenheid lijkt daarmee iets toegenomen ten opzichte van voorgaande meetjaren.
4. Hectares speelruimte Kinderen per hectare speelruimte ( 0 t/m 17 jarigen) 50
Waarop hebben we ingezet? Vrije tijd is het moment waarop niets moet, maar alles kan. Het is de tijd waarin kinderen en jongeren actief kunnen participeren in de samenleving en hun talenten kunnen ontplooien. Investeren in vrije tijd is een belangrijke kans om voorafbeleid te voeren dat ten goede komt aan alle kinderen en jongeren. Tegelijk gaat daarvan voor veel jongeren ook een preventieve werking uit. Een veilige, stimulerende omgeving bevordert de sociale en fysieke gezondheid van de jeugd. Een aansprekend voorbeeld dat hieraan bijdraagt is het demonstratieproject Natuur & Gezondheid in Goes (zie thema 3 Zinvolle vrije tijd, blz 32).
40
30
20
10
0 2000
2004
2005
2006
2007
2008
Bron: Verwey-Jonker instituut
Het aantal kinderen van 0 t/m 17 jaar per hectare speelruimte ligt in Zeeland (40) lager dan landelijk (49). Hoe minder kinderen per hectare speelruimte, hoe meer speelruimte de kinderen hebben. Zeeland scoort dus beduidend beter dan het landelijk gemiddelde.
45
Integraal jeugdbeleid
46
Integraal jeugdbeleid
4.3 Alle jongeren (12-23 jaar) wonen in een fysieke omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen Waarom is dit belangrijk? Jongeren hebben een uitdagende, stimulerende omgeving nodig waarin zij zichzelf kunnen ontwikkelen en anderen ontmoeten.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Tevreden over buurt 2. Aanwezigheid ontmoetingsplaats voor jongeren 3. Wachten op een huur- of koopwoning door jongvolwassenen
“Geef ze iets te doen en dan met name iets wat ze kunnen maken en waarmee ze iets kunnen bereiken. En waardoor ze inzien dat ze op die manier veel beter hun tijd kunnen besteden” (jongen, 19-23 jaar)
47
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
Iets meer dan de helft van de derdeklassers van het voortgezet onderwijs (55%) geeft aan dat er in hun buurt een ontmoetingsplaats voor jongeren is. Er is geen verschil tussen de meetjaren.
1. Tevreden over buurt De buurt is een leuke buurt om in te wonen 100%
3. Wachten op een huur of koopwoning door jongvolwas senen
90% 80% 70%
Minder dan een jaar gewacht op huidige kamer / woning
60% 50%
100%
40%
90%
30%
80%
20%
70%
10%
60%
0% 2004
2007
Klas 3 VO
2004
2008
21-jarigen
50% 40% 30% 20%
Bron: JM VO3, JM JV
10%
Tweederde (67%) van de derdeklassers van het voortgezet onderwijs vinden hun buurt leuk om in te wonen. Het percentage jongvolwassenen (63%) dat hun buurt leuk vindt om in te wonen is iets lager. Hoewel het verschil tussen de meetjaren minimaal is, valt op dat bij zowel de derdeklassers als de jongvolwassenen iets meer jongeren aangeven dat hun buurt een leuke buurt is om in te wonen.
0% 2004
2008
Bron: JM JV
Aan de jongvolwassenen (vooral 20/21-jarigen), die niet meer bij hun ouders/verzorgers wonen, is gevraagd hoe lang ze moesten wachten op het huis of de kamer waar ze nu wonen. Negen van de tien jongvolwassenen hebben daar op hoeven wachten. Het percentage jongvolwassenen dat minder dan één jaar moest wachten lijkt sinds 2004 licht gestegen.
2. Aanwezigheid ontmoetingsplaats voor jongeren De aanwezigheid van een ontmoetingsplaats voor jongeren
Wat valt op?
in de eigen buurt
De tevredenheid van scholieren en jongvolwassenen met de buurt lijkt te stijgen.
100% 90% 80% 70%
Waarop hebben we ingezet?
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2004
Bron: JM VO3
48
2007
Om in de toekomst nog beter in te kunnen spelen op de wensen van de jeugd met betrekking tot (de inrichting van) haar fysieke leefomgeving, wil de Provincie Zeeland jongeren meer betrekken bij het provinciaal beleid op dat terrein. Dat is in het verleden al gedaan in het kader van starterswoningen; in de toekomst zal dat ook op andere terreinen gebeuren.
Integraal jeugdbeleid
Provinciaal Omgevingsplan 2012-2018 Op 2 februari 2011 zal via een eerste bijeenkomst met jongeren van JouwZeeland worden gepeild wat hun mening is rond onderwerpen als woningvoorraad, voorzieningen, natuur en de beleving daarvan. Waarschijnlijk zullen in de loop van 2011/2012 meerdere bijeenkomsten worden georganiseerd, waarin plaats is voor discussie tussen jongeren en beleidsmakers. Doel hiervan is de mening van de jeugd, waar mogelijk, een plaats te geven binnen het provinciale Omgevingsplan 2012-2018.
Piet Goossen, senior beleidsmedewerker omgevingsbeleid provincie Zeeland vertelt: “Door middel van een aantal stellingen willen we de mening van de jeugd over verschillende thema’s boven tafel krijgen. Misschien komen ze wel met hele verrassende ideeën of ervaringen. Ik ben erg benieuwd wat het gaat opleveren.”
Jongeren en de woningmarkt Gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt en in de bevolkingssamenstelling en -omvang3, is geconstateerd dat er meer aandacht gegeven moet worden aan het kwalitatieve probleem op de particuliere woningmarkt, ook voor jongeren. De Provincie Zeeland heeft een Stimuleringsregeling starters in het leven geroepen. De regeling moet vooral bouwers (aannemers, ontwikkelaars e.d.) prikkelen om starterswoningen te bouwen in bestaand bebouwd gebied en te verkopen aan starters. Dat levert drie voordelen op: er kunnen kwalitatief goede woningen voor starters worden gerealiseerd, het beleid voor zorgvuldig ruimtegebruik wordt ondersteund en Zeeuwse marktpartijen krijgen de kans (kleine) woningbouwprojecten te realiseren. Ook groepen van burgers verenigt in een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die tezamen in particulier opdrachtgeverschap woningen voor starters willen bouwen komen voor subsidie in aanmerking.
Verder is de stimuleringsregeling Collectief Particulier Opdrachtgeverschap van start gegaan. Het in eigen beheer bouwen van een huis scheelt aanzienlijk in de kosten en geeft meer vrijheid ten aanzien van het wensenpakket. Groepen burgers (waaronder natuurlijk starters op de woningmarkt) kunnen zich verenigen in een collectief en zich melden bij de Stichting CPO Zeeland. Deze stichting wordt door de Provincie gesubsidieerd en beheert het subsidiebudget voor de doelgroep. De stichting heeft de contacten en expertise in huis om deze groepen te begeleiden tijdens de opstartfase van het proces. Het collectief kan subsidie aanvragen voor de reële kosten in de aanloopfase van een bouwproject. Veel oude woningen blijken te worden ‘overgeslagen’ door starters in delen van Zeeland als gevolg van een ontspannen woningmarkt. Er is veel aanbod van goedkope woningen die kwalitatief gezien niet aan het wensenlijstje van een starter voldoen. Om leegstand en verpaupering van dit deel van de woningvoorraad te voorkomen en starters te steunen bij het kopen van een dergelijke woning is besloten tot het instellen van de zachte stimuleringslening Duurzame Particuliere Woningverbetering. De lening kan worden aangevraagd op het moment dat een gemeente hiervoor een verordening heeft vastgesteld. Alle Zeeuwse gemeenten hebben aangegeven mee te willen werken aan de uitvoering van de lening en enkele verordeningen zijn al in werking getreden.
3. I. van der Tak en D. van der Wouw (2007). Wonen in Zeeland: een beleidsgerichte analyse van het WoON 2006.
49
Integraal jeugdbeleid
50
Integraal jeugdbeleid
THEMA 5: Openbaar vervoer (OV) Wat streven we na? Voor dit thema is 1 maatschappelijk resultaat geformuleerd: 5.1 Het OV stelt jongeren in staat te participeren (school, werk, uitgaan).
5.1 Het OV stelt jongeren in staat te participeren (school, werk, uitgaan) Waarom is dit belangrijk? In de dunbevolkte provincie Zeeland met (door schaalvergroting) soms flinke afstanden naar voorzieningen, is openbaar vervoer een belangrijke voorwaarde voor jongeren om deel te nemen aan de maatschappij.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Gebruik OV door scholieren 2. Gebruik OV door jongvolwassenen 3. Aansluiting OV op schooltijden 4. Beoordeling van het OV door jongeren
“Ik merk nu, bijvoorbeeld op zaterdagavond of vrijdagavond, dat de mensen van de dorpen, die kunnen niet of moeilijk terug.” (jongen, 19-23 jaar)
51
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het? 1. Gebruik OV door scholieren Gaat meestal naar school met openbaar vervoer 30%
Het gebruik van het openbaar vervoer in de vrije tijd en/of voor woon-werkverkeer is nauwelijks gewijzigd. In beide onderzoeksjaren gebruikte een op de zeven wel eens het openbaar vervoer voor woon-werkverkeer. Een op de drie maakte in beide jaren gebruik van het openbaar vervoer in de vrije tijd.
20%
Over het geheel genomen is het percentage jongvolwassenen dat geen gebruik maakt van het openbaar vervoer licht gedaald (van 43% naar 40%).
10%
3. Aansluiting OV op schooltijden Aansluiting op lessen voortgezet onderwijs 100
0% 2004
2007
90 80
Bron: JM VO3
70 60
In 2007 maakte een op de zeven (14%) leerlingen uit klas 3 van het voortgezet onderwijs gebruik van openbaar vervoer om naar school te gaan.
50 40 30 20 10
2. Gebruik OV door jongvolwassenen
0 05/06
Maakt wel eens gebruik van openbaar vervoer voor...
06/07
07/08
08/09
09/10
goede aansluiting aankomst bus voor 1e les goede aansluiting vertrek bus na laatste les
100%
Bron: Kwaliteitsonderzoek Scholierenvervoer Zeeland
80% 60% 40% 20% 0% 2004
2008 woon-werkverkeer
Het percentage scholieren dat aangeeft dat de bus op tijd is voor de eerste les is sinds het schooljaar 2005/2006 licht gestegen. In het schooljaar 2009/2010 geven bijna negen van de tien scholieren (89%) aan dat de bus op tijd is voor de eerste les. Van een goede aansluiting of op tijd voor de eerste les zijn, is hier sprake wanneer de bus aankomt 0 t/m 20 minuten voor aanvang van de eerste les. Een slechte aansluiting of niet op tijd zijn, is wanneer de bus te laat is voor de eerste les of meer dan 20 minuten te vroeg is.
naar school/opleiding in vrije tijd
Bron: JM JV
In 2008 maakten vier van de tien jongvolwassenen (20- of 21-jarigen) gebruik van het openbaar vervoer voor het naar school/opleiding gaan. Vier jaar eerder was dat aanzienlijk minder. In dat jaar maakten drie van de tien jongvolwassenen wel eens gebruik van het openbaar vervoer voor het naar school/opleiding gaan (29%).
52
In het schooljaar 2005/2006 gaven twee van de drie scholieren (66%) aan dat de bus op tijd vertrok na de laatste les. In het schooljaar 2009/2010 is dat verbeterd tot vier van de vijf (80%). Van een goede aansluiting of op tijd na de laatste les zijn, is hier sprake wanneer de bus vertrekt 0 t/m 20 minuten na afloop van de laatste les. Een slechte aansluiting of niet op tijd zijn, is wanneer de bus vertrekt voor de laatste les afgelopen is, of meer dan 20 minuten na afloop vertrekt.
Integraal jeugdbeleid
4. Beoordeling van het OV door jongeren
Wat valt op?
Algemeen klantenoordeel jongeren over openbaar vervoer
De aansluiting van bussen op het 1ste en laatste schooluur is in de jaren verbeterd. Het klantenoordeel van de jongeren over het OV is sinds 2004 nauwelijks veranderd.
< 18 jaar 10 9 8
Waarop hebben we ingezet?
7 6
Jongeren verplaatsen zich dagelijks, vaak meerdere keren per dag, van de ene locatie naar de andere. Een deel van hen gebruikt daarvoor het OV. Jongeren zijn een belangrijke gebruikersgroep van het OV in Zeeland, vooral om naar school te gaan.
5 4 3 2 1 0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Schouwen + Tholen Midden Zeeland Zeeuws-Vlaanderen
Bron: Klantenbarometer OV
Om de kwaliteit van dit vervoer te bewaken en te verbeteren is ongeveer 10 jaar geleden de Stichting Scholieren Vervoer Zeeland in het leven geroepen. Het betreft een samenwerkingsverband van veertien scholen die samen met de vervoerders (Connexxion, Veolia) en de opdrachtgever provincie Zeeland, het schoolvervoer in Zeeland vormgeven.
18-27 jaar
Scholieren die op een school zitten die participeert in de Stichting hebben de mogelijkheid voordeliger een abonnement voor het OV in Zeeland aan te schaffen. Per school is er een OV-coördinator, waar scholieren terecht kunnen met opmerkingen, vragen en/of klachten op het gebied van OV. Daarnaast voert de Stichting Scholieren Vervoer Zeeland jaarlijks een kwalitatief onderzoek uit onder leerlingen die gebruik maken van het OV. Daaruit worden adviezen gehaald die waar mogelijk, samen met de vervoerders worden opgepakt. De kosten van dit jaarlijkse onderzoek zijn voor rekening van de provincie Zeeland.
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Schouwen + Tholen Midden Zeeland Zeeuws-Vlaanderen
Bron: Klantenbarometer OV
Uit de jaarlijkse Klantenbarometer OV4 blijkt dat de bussen in Zeeland een rapportcijfer 7 krijgen over de periode 2004 tot en met 2009 van de jongeren die er gebruik van maken. De verschillen in rapportcijfers tussen jaren, leeftijden (< 18 jaar en 18 t/m 27 jaar) en de regio’s in Zeeland zijn minimaal. Alleen in Zeeuws-Vlaanderen lijken jongeren van 18 t/m 27 jaar in 2008 een negatiever oordeel te geven over het openbaar vervoer dan in 2007 en 2009.
Omdat het ROC Westerschelde en de Hogeschool Zeeland niet bij deze Stichting aangesloten bleken te zijn, heeft de Provincie contact gezocht om te bekijken of het mogelijk is ook daar een OV-coördinator in te zetten. Bij het ROC Westerschelde is dit inmiddels gerealiseerd. Aan de betreffende coördinatoren moet worden uitgelegd wat de gang van zaken is binnen de OV-wereld en bij wie ze terecht kunnen in bepaalde situaties. Het is van belang dat bij de jeugd bekend is wie hun OV-coördinator is en waarvoor en hoe zij hen kunnen bereiken, eventueel door middel van een folder over een meldpunt klachten.
4. In de figuren ziet u de rapportcijfers van de drie regio’s waarmee de Klantenbarometer OV werkt. Er is geen provinciaal cijfer.
53
Integraal jeugdbeleid
Dat het op bepaalde scholen prima geregeld is, blijkt wel uit de reactie van OV-coördinator Jacco van Dalen van het Calvijn College: “De klachten die ik van leerlingen ontvang zijn onder te verdelen in twee categorieën: vragen of klachten over de bus(regeling) of opmerkingen of vragen over buspassen. Die laatste worden afgehandeld door de Stichting Scholieren Vervoer Zeeland. Als contactpersoon tussen vervoerder en alle aangesloten scholen verzamel ik de vragen of klachten over de bus(regeling). Vervolgens neem ik rechtstreeks contact op met de vervoerder om te bespreken waarom een bus bijvoorbeeld te laat was of niet kwam opdagen. In 90% van de gevallen betreft het een incident waarvoor de vervoerder een aanwijsbare reden heeft. In gevallen waarbij het gaat om structurele klachten, wordt het antwoord van de vervoerder sowieso teruggekoppeld aan de betreffende leerling(en). De lijntjes zijn hier kort en het onderlinge contact is prima. De leerlingen weten me wel te vinden.”
54
Integraal jeugdbeleid
THEMA 6: Verbeteren en herstellen Wat streven we na? Voor 6.1 6.2 6.3
dit thema zijn 3 maatschappelijke resultaten geformuleerd: Alle kinderen en jongeren zijn mentaal en fysiek gezond. Alle jongeren (12-23 jaar) hebben een gezonde leefstijl. Alle kinderen en jongeren groeien op in harmonieuze gezinnen.
6.1 Alle kinderen en jongeren zijn mentaal en fysiek gezond Waarom is dit belangrijk? Kinderen en jongeren kunnen zich het best ontwikkelen wanneer zij niet belemmerd worden door psychische of lichamelijke beperkingen.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Ervaren gezondheid 2. Overgewicht/obesitas bij kinderen en jongeren 3. Aantal kinderen op het speciaal onderwijs 4. Psychosociale gezondheid van kinderen en jongeren
55
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
Bij de jongvolwassenen ervaart iets minder dan een op de tien de eigen gezondheid als matig of slecht (8%). Er is geen noemenswaardig verschil tussen de meetjaren.
1. Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid
2. Overgewicht/obesitas bij kinderen en jongeren
% 100 90
Over- en ondergewicht (BMI-klasse)
80
100%
70
90%
60
80%
50
70%
40
60%
30
50%
20
40%
10
30%
0 2009
2010
2007
OJK
PO6
VO3
20% 10% 0% 2004
heel goed
goed
gaat wel
niet zo best
slecht
2007
2004
Klas 3 VO ondergewicht
Bron: JM OJK, JM PO6, JM VO3
2008 21-jarigen
normaal
overgewicht
obesitas
Bron: JM VO3, JM JV
Acht van de tien jongeren in klas 3 vinden hun gezondheid (heel) goed. Dit is duidelijk slechter dan de andere leeftijdscategorieën. Bijna alle ouders van jongere kinderen (94%) beoordelen de gezondheid van hun dochter of zoon als (heel) goed, negen van de tien kinderen in groep 6 van het primair onderwijs vinden dat hun gezondheid goed of heel goed is. Een vergelijking tussen de meetjaren is niet mogelijk.
Het percentage tieners met overgewicht is niet veranderd tussen de twee meetjaren. Duidelijk is wel dat het percentage jongvolwassenen met overgewicht groter is dan bij tieners. Aandelen overgewicht (incl. obesitas) bij verschillende leeftijden 50%
Ervaren gezondheid jongvolwassenen % 100
40%
90
30%
80 70
20%
60 50
10%
40 30
0%
20
2005
2006
10 0 2004 uitstekend
2008 goed
matig
slecht
Bron: JM JV
De ervaren gezondheid van de jongvolwassenen kan niet vergeleken worden met die van de andere leeftijdscategorieën, omdat de antwoordcategorieën anders zijn.
56
2007
2008
bijna 4-jarigen
5-jarigen
10-jarigen
13-jarigen
2009
Bron: GGD Zeeland
Het percentage bijna vierjarigen (9%) en vijfjarigen (11%) met (ernstig) overgewicht is de afgelopen jaren nauwelijks veranderd. Het percentage 10-jarigen met overgewicht lijkt te zijn toegenomen tussen 2006 (14%) en 2007 (18%), vanaf 2007 is het percentage 10-jarigen met overgewicht nauwelijks veranderd. Het percentage 1driejarigen met (ernstig) overgewicht schommelt rond de 14%, met een uitschieter in 2006 (17%).
Integraal jeugdbeleid
Duidelijk is dat (ernstig) overgewicht toeneemt met de leeftijd van 7% bij circa 3 jaar en negen maanden naar circa 18% bij 10 jaar en 14% bij 13 jaar. Opvallend is dat bij de laatste 3 meetjaren het percentage 10-jarigen met (ernstig) overgewicht hoger ligt dan het percentage 1driejarigen met (ernstig) overgewicht.
SDQ-scores bij 10-jarigen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40%
3. Aantal kinderen op het speciaal onderwijs
30%
Kinderen op SBO, VSO of SO
10%
20%
0%
2250
2006
2000
normaal (0-10)
2007
2008
grensgebied (11-13)
2009
verhoogd (14 en hoger)
1750
Bron: GGD Zeeland
1500 1250
Voor de 10-jarigen (GGD PGO 10) zijn landelijke afkappunten vastgesteld. Een verhoogde SDQ-score is een score van 14 of hoger en een score in het grensgebied is van 11 tot en met 13. Acht van de tien (82%) van de 10-jarigen heeft een normale SDQ-score. Er is nauwelijks verschil tussen de meetjaren.
1000 750 500 250 0 2003
2004
2005 SBO
2006 SO
VSO
2007
2008
2009
Totaal
SDQ-scores bij 14-15 jarigen verhoogd 18 en hoger) 10%
Bron: DUO-CFI
Voor de deelname door Zeeuwse kinderen aan het speciaal onderwijs zijn gegevens beschikbaar over de jaren 2003 tot en met 2009. Het totaal aantal kinderen dat speciaal onderwijs volgt SBO (speciaal basisonderwijs), SO (speciaal onderwijs) of VSO (voortgezet speciaal onderwijs) – lijkt sinds 2006 te stijgen. Tot en met 2006 staat tegenover een duidelijke afname van het aantal kinderen dat SBO volgt een toename van het aantal kinderen dat SO volgt. Ook vrij constant tot 2007 is het aantal kinderen dat VSO volgt. Alleen tussen 2007 en 2009 is er duidelijk sprake van een toename (359 in 2007 en 492 in 2009).
grensgebied (15-17) 10%
normaal (0-14) 80%
Bron: JM VO3 2007
Net als bij de 10-jarigen zien we dat acht van de tien (80%) jongeren in klas 3 een normale SDQ-score heeft. 4. Psychosociale gezondheid van kinderen en jongeren Om psychosociale problematiek bij kinderen in kaart te brengen wordt in de jeugdgezondheidszorg gebruik gemaakt van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). De SDQ-vragenlijst bevat vragen die betrekking hebben op hyperactiviteit/aandachtstekort, emotionele problemen, problemen met leeftijdsgenoten, gedragsproblemen en pro-sociaal gedrag (gedrag dat anderen helpt). Een verhoogde SDQ-score wijst op het mogelijk bestaan van klinisch aantoonbare psychosociale problematiek.
57
Integraal jeugdbeleid
Wat valt op? Over het algemeen valt op dat naarmate jongeren ouder worden het percentage dat overgewicht heeft stijgt. Het totale aandeel van kinderen en jongeren in het speciaal onderwijs lijkt te stijgen.
Waarop hebben we ingezet? Een van de speerpunten van het provinciale (sport)beleid is Zeeuwse kinderen en jongeren gezond te laten opgroeien. Voor jongeren is daarop voornamelijk ingezet via het jeugdsportfonds, voor kinderen doen we dat o.a. door middel van onderstaande projecten. Deze hebben tot doel kinderen meer te laten bewegen en hen bewust te maken van gezonde voeding en voldoende beweging. Het is niet alleen belangrijk dat kinderen en jongeren zich lichamelijk goed voelen en zich ontwikkelen, ook hun geestelijk gezondheid heeft de aandacht van de Provincie. Het verhogen van de sociale veiligheid en het tegengaan van overlast dragen bij aan hun welbevinden.
sCOOLsport Het project sCOOLsport heeft als doel basisschoolleerlingen aan te zetten tot een actieve leefstijl, waarin voldoende beweging en gezondheid als vanzelfsprekend aandacht krijgen. Kinderen worden gestimuleerd dagelijks een uur te bewegen en een gezond gewicht na te streven. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan fysiek-mentale weerbaarheid en beheersing van motorische vaardigheden. Inmiddels werken er negen scholen, verspreid over heel Zeeland mee aan de implementatie van sCOOLsport. Voorwaarde voor deelname is dat zowel de school als de gemeente waarin de school is gevestigd menskracht en financiële middelen beschikbaar willen stellen. Einddatum van het project ‘sCOOLsport’ is 30 november 2011. José Schouten, moeder van leerling in groep 3 op OBS De Moolhoek Kapelle: “Ik vind het project helemaal geweldig! Vooral dat mijn dochter op woensdagmiddag nog extra kan sporten, buitenom wat er al allemaal op school geregeld wordt. Op woensdag eten ze op school met z’n allen fruit; ideaal! Zo weet je dat elk kind fruit binnenkrijgt. Ik hoop dat er nog meer animo voor sCOOLsport komt, want als ouders en kinderen eenmaal kennisgemaakt hebben met sCOOLsport zijn ze enorm enthousiast. Overal en op wat voor manier dan ook reclame maken voor sCOOLsport lijkt me daar een goed middel voor.”
58
Jessica Henry - CIOS stagiaire: “Mijn ervaring met sCOOLsport is alleen maar goed! De kinderen vinden het hartstikke leuk. Ik heb vorig jaar stage gelopen bij de Moolhoek in Kapelle en dit jaar bij de Stelle in Terneuzen. Omdat ik het zo leuk vind, heb ik weer voor een sCOOLsportschool gekozen. De kinderen zijn van de straat, zijn bezig met sport, leren van elkaar en zijn lekker bezig. Als ze dan druk bezig zijn geweest in de pauze zijn ze daarna lekker moe en kunnen ze beter luisteren naar de leraar…”
TopKidz op school Het project ‘TopKidz op school’ is een multidisciplinair programma voor kinderen met overgewicht en is in 2009 gesubsidieerd door de provincie Zeeland. Het programma, een initiatief van diverse specialisten, richt zich op duurzame beïnvloeding van fysieke conditie, eetgedrag, leefstijl en sociale competenties bij kinderen met overgewicht. Er werden 15 kinderen in de leeftijd van groep 5, 6 en 7 gedurende 20 weken via een multidisciplinair programma getraind. Twee keer per week werden de kinderen door een fysiotherapeut, psycholoog of diëtist begeleid. Tijdens het programma zijn drie effectmetingen gedaan, drie ouderbijeenkomsten gehouden en vijf multidisciplinaire overleggen georganiseerd. Er zijn vier sportclubs bezocht en de kinderen hebben het werkboek TopKidz ontvangen. De conclusie is dat over de hele breedte de kinderen op alle fronten (bewegen, voeding en psychologie) een verbetering laten zien. De kinderen geven zichzelf een duidelijk hoger cijfer wanneer gevraagd wordt naar hun gezondheid (8 tegen een 6,4 bij de start van het programma). Er is samengewerkt met sCOOLsportscholen (zie hierboven) die de kinderen al gescreend hadden. Vanuit de sCOOLsportscholen zijn de kinderen aangemeld voor dit programma. Er is een uitgebreide evaluatie en projectrapportage met conclusies en aanbevelingen. TopkidZ is in onderhandeling met verzekeraars om het programma structureel en breed op scholen in te kunnen zetten.
Veiligheidshuis Op 5 oktober 2009 is de pilotfase van het Veiligheidshuis Zeeland gestart tot 31 december 2010. De pilotperiode is inmiddels verlengd tot 31 december 2011. De Provincie heeft financieel bijgedragen aan deze implementatiefase. In het Zeeuws veiligheidshuis zijn de justitiële keten en de zorg- en welzijnsketen fysiek aan elkaar gekoppeld. Hierdoor kunnen zo effectief mogelijk criminaliteit, recidive en overlast tegengegaan worden en daarmee de (sociale) veiligheid in de Zeeuwse regio worden verhoogd. Ketenpartners zijn onder meer het Openbaar Ministerie, politie, jeugdreclassering (Bureau Jeugdzorg), Raad voor de Kinderbescherming, Centrum voor Jeugd en Gezin, HALT, leerplicht, maatschappelijk werk en het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld. Uitgangspunt voor hun samenwerking is het leveren van maatwerk door voor elke in het Veiligheidshuis besproken casus een persoonsgerichte aanpak vast te stellen. Bij die aanpak wordt de omgeving betrokken (één gezin - één plan). Door regie te voeren op een efficiënte samenwerking tussen organisaties wordt voorkomen dat gezinnen benaderd worden door een veelvoud aan zorgverleners, die ieder uitsluitend de eigen taak uitvoeren.
Integraal jeugdbeleid
Een aantal concrete cijfers van het Veiligheidshuis op een rij over de periode oktober 2009 - oktober 2010. -- Het totaal aantal Justitieel casusoverleggen per jaar bedraagt ongeveer 1000 voor heel Zeeland. -- In ruim 50% van de gevallen zijn de jeugdige cliënten afkomstig uit een van de vier ‘grote steden’ in Zeeland: Middelburg, Vlissingen, Goes en Terneuzen. In de overige gevallen zijn het casussen van jongeren uit één van de 9 andere Zeeuwse gemeenten. -- De verhouding jongen/meisje betreft resp. 74% en 26%. Het gaat dan met name om vernielingen, geweld (m.n. jongens) en (winkel)diefstal (m.n. meisjes). -- Uiteindelijk zijn in ongeveer een kwart van de gevallen de jongeren doorverwezen naar Bureau Halt en zijn er zo’n 200 voorgeleid aan de kinderrechter.
Doelgroepen zijn onder meer: jongeren, veelplegers (meeren minderjarigen), plegers huiselijk geweld, slachtoffers en personen met een meervoudige complexe problematiek. In september 2010 heeft Scoop voor het Veiligheidshuis Zeeland een eerste evaluatie uitgevoerd onder medewerkers en partners van het Veiligheidshuis. Per mail zijn 125 (netwerk)partners en andere betrokken personen benaderd. In totaal hebben 71 mensen (respons van 56 %) meegedaan aan een korte digitale enquête. Wat zijn de belangrijkste uitkomsten? De meerderheid ziet een meerwaarde op het terrein van samenwerking, onderlinge communicatie, informatieoverdracht en snellere processen. Over het algemeen zijn de ondervraagden positief over de meerwaarde van het concept Veiligheidshuis Zeeland. Begrippen die daarbij veelvuldig worden genoemd zijn afstemming, korte lijnen, samenwerking en integraal werken. Er zijn ook aandachtspunten genoemd, zoals een duidelijke afbakening tussen Veiligheidshuis en CJG’s en bijvoorbeeld twijfels of het echt tijdwinst zal opleveren en of het fysieke kantoor in Vlissingen daadwerkelijk van meerwaarde kan worden voor álle gemeenten. Een belangrijke laatste boodschap die door de deelnemers aan de enquête nog wordt toegevoegd: ga door met ontwikkelen, hou het concreet en presenteer je resultaten aan de buitenwereld!
59
Integraal jeugdbeleid
60
Integraal jeugdbeleid
6.2 Alle jongeren (12-23 jaar) hebben een gezonde leefstijl Waarom is dit belangrijk? Kinderen en jongeren kunnen zich het best ontwikkelen wanneer zij gezond leven.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Rookgedrag van jongeren 2. Alcoholgebruik onder jongeren 3. Druggebruik onder jongeren 4. Norm gezond bewegen
“Je moet eerst proberen zelf je probleem op te lossen. Want als je later groot bent, dan roep je ook niet steeds iemand erbij.“ (jongen, 13-15 jaar)
61
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
2. Alcoholgebruik onder jongeren
1. Rookgedrag van jongeren
Aandeel jongeren dat de afgelopen vier weken iets met alcohol heeft gedronken (2007)
Aandeel jongeren dat wel eens heeft gerookt
0 keer
19
100%
31,4
1-2 keer
90%
3-4 keer
80%
5 keer of vaker
70% 60% 50% 40% 30%
29,2
20% 10%
20,4
0% 2004
2007 Klas 3 VO
2004
2008
Bron: JM VO3
21-jarigen
Bron: JM VO3, JM JV
In 2007 heeft bijna de helft van de derdeklassers (49%) ooit wel eens gerookt. Drie jaar geleden waren er relatief meer derdeklassers die ooit wel eens gerookt hadden (57%). Onder jongvolwassenen is ongeveer hetzelfde beeld te zien. Van de 21-jarigen heeft 48% in 2008 wel eens gerookt. Vier jaar daarvoor was dit 54%.
Bijna een op de vijf derdeklassers (19%) van het voortgezet onderwijs had in 2007 de 4 weken voorafgaand aan het onderzoek niets gedronken. Bijna een op de drie derdeklassers (31%) had 5 keer of vaker iets met alcohol gedronken. Een vergelijking tussen meetjaren is niet mogelijk. In 2011 wordt het onderzoek herhaald. Jongvolwassenen die nooit alcohol drinken 100 90
Rookgedrag onder jongeren 100%
80
90%
70
80%
60
70%
50
60%
40
50%
30
40%
20
30%
10
20%
0
10%
2004
0% 2007
2008
Klas 3 VO
21-jarigen
nooit gerookt rookt af en toe
gestopt rookt elke dag
Bron: JM VO3, JM JV
Van de derdeklassers rookt 12% af en toe en 15% elke dag. Onder 21-jarigen rookt ook 12% af en toe en een kwart (26%) rookt elke dag.
62
2008
Bron: JM JV
Een op de zeven jongvolwassenen (14%) drinkt nooit alcoholhoudende dranken. Er is nauwelijks verschil tussen de meetjaren.
Integraal jeugdbeleid
Aandeel binge-drinken in afgelopen vier weken 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40%
De landelijke jeugdmonitor beschikt ook over gegevens over druggebruik onder jongeren, deze zijn echter niet geheel vergelijkbaar met die van de jeugdmonitor Zeeland. De jeugdmonitor Zeeland voert onderzoek uit onder derdeklassers van het voortgezet onderwijs, vooral 14 en 15-jarigen. De landelijke jeugdmonitor presenteert hun onderzoeksgegevens per leeftijd. Landelijk zien we voor softdrugs ongeveer hetzelfde beeld als in Zeeland. Landelijk heeft iets meer dan een op de tien 14-jarigen (12%) ooit weleens cannabis gebruikt en van de 15-jarigen een op de vijf (22%).
30% 20% 10% 0% meer dan 2 keer minimaal 5 glazen of meer in afgelopen 4 weken
11 glazen of meer op 1 of meer weekenddagen in afgelopen 4 weken
In Zeeland (6%) hebben meer jongeren weleens harddrugs gebruikt dan landelijk (14-jarigen: 3%; 15-jarigen: 5%).
Bron: JM VO3
Voor het binge-drinken zijn alleen gegevens beschikbaar over het jaar 2007. Bijna een op de tien jongeren heeft in de afgelopen vier weken een keer 11 of meer alcoholhoudende dranken gedronken op een dag in het weekend. Bijna twee op de tien heeft in de voorgaande vier weken twee keer of vaker minimaal 5 glazen gedronken.
4. Nederlandse norm gezond bewegen Nederlandse norm gezond bewegen 100% 90% 80% 70% 60%
3. Druggebruik onder jongeren
50% 40%
Druggebruik onder jongeren
30% 20%
30%
10% 0% Klas 3 VO (2007) 7 dagen 3 a 4 dagen
20%
21-jarigen (2008) 5 a 6 dagen 2 dagen of minder
Bron: JM VO3, JM JV 10%
0% Softdrugs
Harddrugs Klas 3 VO (2007)
Bron: JM VO3
De Nederlandse norm gezond bewegen (NNGB) stelt dat jongeren tot 18 jaar dagelijks minimaal een uur matig intensieve lichamelijke activiteit moeten verrichten. Van de Zeeuwse derdeklassers voldoet een kwart (24%) aan deze norm. Ook een kwart van de jong volwassenen beweegt een uur. De norm ligt boven de 18 jaar eigenlijk lager, namelijk op een half uur per dag.
Eén op de vijf derdeklassers (20%) heeft ooit wel eens softdrugs (hasj of wiet) gebruikt. Voor harddrugs (XTC, cocaïne, hallucinogene paddestoeltjes, amfetamine en heroïne) geldt dat iets meer dan één op de twintig leerlingen (6%) dit ooit wel eens heeft gebruikt.
63
Integraal jeugdbeleid
Wat valt op? Het aandeel jongeren dat rookt lijkt af te nemen, dit zien we zowel bij de scholieren als bij de jongvolwassenen. Voor de meeste alcohol-indicatoren geldt dat alleen gegevens beschikbaar zijn van één meetjaar. Een vergelijking in de tijd is vaak niet mogelijk. In 2011 wordt het onderzoek onder derdeklassers van het voortgezet onderwijs herhaald. Deze gegevens kunnen met de gegevens uit 2007 worden vergeleken.
De resultaten van beide deelonderzoeken (uitgevoerd door HZ-studenten) zullen in juni 2011 bekend zijn. Ook relevant ander onderzoeksmateriaal wordt gebruikt om de resultaten van het project te volgen, zoals de Jeugdmonitor Zeeland (Scoop, e.a.) en het Preventief Gezondheidsonderzoek (GGD).
Waarop hebben we ingezet? Vanuit het beleidskader integrale veiligheid is de provincie Zeeland inmiddels nauw betrokken bij de Zeeuwse aanpak van veiligheidsthema’s zoals het opzetten van een provinciebrede aanpak van alcoholmisbruik onder jongeren. Er is een Quick Scan Jeugd en Alcohol uitgevoerd en per 1 september 2010 is een projectleider aangesteld, die het provinciebrede project gaat trekken. Eind januari 2011 wordt een uitvoeringsprogramma verwacht. Daarin wordt beschreven wat er de komende 3 jaar wordt gedaan in Zeeland om de jeugd minder te laten drinken. De naam van de campagne in Zeeland is ‘laat ze niet (ver) zuipen!’. In de maand februari van dit jaar zal een meting worden uitgevoerd om bij het begin van het project vast te stellen hoe het drinkgedrag van jongeren in Zeeland er op dit moment uitziet. Zes studenten van de Hogeschool Zeeland (HZ) gaan deze meting uitvoeren.
Erik Geskus van de HZ vertelt er meer over: “Er wordt veldonderzoek gedaan in twee delen. Drie studenten onderzoeken het indrinken van jongeren in huiskamers, hokken en keten in drie verschillende gemeenten. Drie andere studenten gaan met getrainde 15-jarigen op pad om mysteryonderzoek te doen in drie andere gemeenten. Na twee jaar wordt het onderzoek herhaald om te zien of de gepleegde interventies van het project effect hebben gehad. Ook zal het onderzoek meer inzicht geven in waar en waarom jongeren indrinken. En wordt duidelijk hoe makkelijk of moeilijk het voor 15-jarigen is om in Zeeland aan alcohol te komen.”
64
Bron: www.laatzenietverzuipen.nl
Integraal jeugdbeleid
6.3 Alle kinderen en jongeren groeien op in harmonieuze gezinnen Waarom is dit belangrijk? Een zorgzame en stabiele gezinssituatie biedt een belangrijke basis van waaruit kinderen en jongeren zich kunnen ontwikkelen.
Waaraan kunnen we zien hoe het gaat? Aan de hand van meetbare indicatoren wordt inzichtelijk gemaakt hoe het gaat. In overleg met de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn aan de hand van drie criteria (herkenbaarheid, zeggingskracht en datakwaliteit) de volgende indicatoren geselecteerd: 1. Kinderen met begeleiding van het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) 2. Vraag naar jeugdzorg: onder toezicht stelling (ots), voogdij en jeugdreclassering 3. Vraag naar jeugdzorg: jeugdhulpverlening 4. Meldingen kindermishandeling 5. Kinderen die bij beide ouders wonen
65
Integraal jeugdbeleid
Hoe gaat het?
2. Vraag naar jeugdzorg: ots, voogdij en jeugdreclassering
1. Kinderen met begeleiding van het AMW
Jeugdigen met OTS, voogdij en jeugdreclassering 1.000
Begeleiding AMW
900 800
400 375 350 325 300 275 250 225 200 175 150 125 100 75 50 25 0
700 600 500 400 300 200 100 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 ots
2005 2006 2007 2008 2009 2003 2004 2005 2006 2007 Oosterschelde 0 t/m 6 jaar
7 t/m 11 jaar
Zeeuws-Vlaanderen 12 t/m 17 jaar
jeugdreclassering
voogdij
Bron: BJZ
18 t/m 23 jaar
Bron: SMWO, Maatschappelijk Werk Zeeuws-Vlaanderen
Het aantal kinderen en jongeren dat onder toezicht is gesteld (OTS) blijft vrij constant tot 2005 en neemt daarna flink toe (naar 769 in 2009).
In de grafiek zijn kinderen en jongeren opgenomen waar een aparte ‘kaart’ voor is gemaakt binnen een gezinssysteem. Dat gebeurt wanneer het kind of de jongere de aanleiding is voor de hulpvraag van een gezinslid, of wanneer het zelf contact heeft gezocht. Het kan ook zijn dat zo’n kaart wordt aangemaakt wanneer het tijdens de begeleiding van een ander gezinslid blijkt dat dit nodig is voor het kind/de jongere.
Het aantal kinderen en jongeren dat begeleid wordt via Jeugdreclassering laat een grote stijging zien tussen 2000 en 2006, maar is in 2007 flink gedaald (van 445 naar 295). In de periode 2007-2009 is het aantal kinderen en jongeren dat begeleid wordt via jeugdreclassering nauwelijks veranderd.
In totaal gaat het om zo’n 650 kinderen en jongeren in de beide regio’s (2007) samen. Het AMW begeleidt vooral jongeren (12-17 jaar) en jongvolwassenen (18-23 jaar). Het AMW in de Oosterschelderegio (SMWO) begeleidt jaarlijks ook veel kinderen (0-11 jaar) (114 in 2009). Het feit dat dit in Zeeuws-Vlaanderen (7 in 2007) nauwelijks voorkomt en in de Oosterschelderegio wel, kan te maken hebben met administratieve verschillen tussen de organisaties. Verdere ontwikkeling van deze indicator lijkt nodig.
66
Het aantal kinderen en jongeren dat via Bureau Jeugdzorg Zeeland onder voogdij vallen (en binnen of buiten Zeeland wonen) over de periode 2000-2008 is vrij constant (gemiddeld 130 kinderen). In 2009 (167) zien we een lichte stijging van het aantal kinderen en jongeren.
Integraal jeugdbeleid
3. Vraag naar jeugdzorg: jeugdhulpverlening
5. Kinderen die bij beide ouders wonen
Jeugdigen met jeugdhulpverlening
Bij wie men woont % 100
3.500 3.000
90
2.500
80
2.000
70
1.500
60 50
1.000
40 500
30
0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 vrijwillige jhv
20 10 0 2003
Bron: BJZ
2006 Groep 6 PO
De cijfers voor jeugdhulpverlening zijn flink toegenomen vanaf 2003 tot en met 2007. Dit heeft te maken met wijzigingen in het kader van de nieuwe wet op de jeugdzorg en administratieve aanpassingen. In 2007 maakten 2.990 kinderen en jongeren gebruik van jeugdhulpverlening. Na een daling in 2008 (2.292) zien we in 2009 (2.873) weer een stijging van het aantal kinderen en jongeren, die gebruik maakten van jeugdhulpverlening. Een deel van deze kinderen is alleen gescreend en daarna terugverwezen naar lichtere vormen van hulp.
bij beide ouders
2010
2004
2007
Klas 3 VO eenoudergezin
anders
Bron: JM PO6, JM VO3
Bijna negen op de tien kinderen in groep 6 (85%) wonen bij beide ouders. Wat dit betreft is er geen verschil tussen de meetjaren. Vergeleken met de jaren 2003 (9%) en 2006 (8%) lijkt het dat minder jongeren in 2010 (6%) in een eenoudergezin wonen. In klas 3 wonen nog acht op de tien jongeren bij beide ouders. Dit percentage lijkt iets gedaald tussen 2004 en 2007 (van 80% naar 77%).
4. Meldingen kindermishandeling
De categorie ‘anders’ betekent bijvoorbeeld pleeggezin, maar ook nieuw samengesteld gezin (bij moeder/vader en nieuwe partner).
Meldingen van het AMK 700 600 500
Wat valt op?
400 300 200 100 0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
Bron: Verwey-Jonker instituut
Wanneer we kijken naar de verschillende werksoorten van Bureau Jeugdzorg dan valt een wisselend beeld op. Zo is het aantal kinderen en jongeren dat onder voogdij valt over de jaren nauwelijks veranderd terwijl het aantal kinderen dat onder toezicht is gesteld en het aantal jeugdigen met jeugdhulpverlening is gestegen. Ook zijn er meer meldingen van kindermishandeling bij het AMK. Naarmate een kind ouder is, woont het vaker in een éénoudergezin.
Het aantal meldingen van kindermishandeling is toegenomen tussen 2003 en 2007, niet alleen in absolute aantallen maar ook als percentage van het aantal kinderen van 0 t/m 19 jaar. Vergeleken met 2007 waren er in 2008 minder meldingen van kindermishandeling. In 2008 wijkt het Zeeuwse percentage (0,69%) gemelde mishandelde 0 t/m 17-jarigen nauwelijks af van het landelijke percentage (0,70%). 67
Integraal jeugdbeleid
Waarop hebben we ingezet? De Provincie Zeeland is onder meer verantwoordelijk voor het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK), onderdeel van het Bureau Jeugdzorg. In opdracht van Bureau Jeugdzorg is het AMK als eerste aan de slag gegaan met Signs of Safety. Deze methodiek past helemaal in de provincievisie op jeugdzorg: hulp wordt in principe thuis geboden, maar veiligheid is een absolute voorwaarde. Onderstaande projecten die de provincie Zeeland mede mogelijk heeft gemaakt, zijn hier voorbeelden van.
Signs of Safety Signs of Safety is een methodiek die erop gericht is om voor kinderen in onveilige gezinssituaties oplossingen te vinden die leiden tot borging van veiligheid. In deze methodiek worden de ouders tot partners gemaakt. Een belangrijk onderdeel in dit traject is het netwerkberaad. Dat is een bijeenkomst met de ouders, professionele hulpverleners en een sociaal netwerk dat mee kan helpen met het bieden van een veilige omgeving voor de kinderen. Het sociale netwerk komt vanuit de ouder(s). Zij kiezen wie ze er graag bij willen hebben. In alle situaties wordt uitgegaan van de kracht van de cliënten. Er is altijd iets wat goed gaat: dat is het aangrijpingspunt. Signs of Safety geeft grenzen voor de veiligheid aan, zodat bepaald kan worden wanneer de situatie zo onveilig is dat kinderen extra bescherming nodig hebben en eventueel uit huis geplaatst moeten worden. De Provincie Zeeland vindt dat het eigen probleemoplossend vermogen van ouders zelf, kinderen en jongeren en van hun sociale omgeving veel meer benut kan worden, mits het verantwoord en veilig is voor het kind. Daarom zet de Provincie verder in op het aanbieden van een Familie Ontmoeting (netwerkberaad) in combinatie met Signs of Safety en Signs of Well-Being. Dit laatste voor situaties waar er wel serieuze zorgen zijn, maar niet direct over de veiligheid van de betreffende kinderen. Om gemeenten en gemeentelijke/regionale voorzieningen (CJG, AMW, thuiszorg, Agathos) te stimuleren om ook in het voortraject van de zorg Signs of Well-being en Familie Ontmoeting in te zetten heeft de Provincie Zeeland in 2009 en 2010 de kosten ad 1,283 miljoen voor de uitrol en verankering van deze methodieken op zich genomen.
68
Project Veilige start Een uitwerking van de methodiek Signs of Safety is het project Veilige start. Dit project is gericht op het ongeboren kind. Een kind dat ter wereld komt, hoort een veilige thuissituatie te kennen. Dat gebeurt niet altijd. Gynaecologen en verloskundigen in Vlissingen liepen daar in het verleden nogal eens tegenaan, maar konden er niets mee. Els Verhage, maatschappelijk werkster in het ziekenhuis in Vlissingen, weet hoe frustrerend dat was. “Zo kon het gebeuren dat je op de kraamafdeling een moeder aantrof, net bevallen en vreselijk stoned. Onrust op de afdeling, want zo kon het kind toch niet mee naar huis? De ouders boos, zij wilden dat natuurlijk wel. En zo ontstond een panieksituatie. Met de baby er tussen in.”
Dat moest anders. Daarom werd Veilige start opgericht. Gynaecologen en verloskundigen maken nu de inschatting of het kind veilig op kan groeien bij de ouder(s). Vermoeden zij dat het niet goed zit, dan melden ze dat bij Els of bij één van haar collega’s van Maatschappelijk Werk Walcheren. Zo kan hulp al tijdens de zwangerschap beginnen en hoeft er na de bevalling niet ineens nog van alles georganiseerd te worden. Hulp kan op allerlei fronten nodig zijn: op het gebied van verslaving, huisvesting, financiën, relatieproblematiek of een combinatie daarvan. Ook bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is het aantal meldingen per jaar vanuit het ziekenhuis veel hoger dan een aantal jaren geleden. De Provincie Zeeland heeft dit project mogelijk gemaakt met een subsidie van € 100.000,--. De overige 50% wordt opgebracht door de gemeente Vlissingen en het CZWbureau gezamenlijk. Het project duurt twee jaar: van oktober 2009 tot oktober 2011. In het project “Veilige start” wordt de aanpak verder ontwikkeld, zodat het aan het eind overdraagbaar is naar de andere regio’s in Zeeland.
Integraal jeugdbeleid
Afkortingenlijst bronnen JM OJK: Jeugdmonitor Zeeland Ouders Jonge Kinderen JM PO6: Jeugdmonitor Zeeland Groep 6 Primair Onderwijs JM VO3: Jeugdmonitor Zeeland Klas 3 Voortgezet Onderwijs JM JV: Jeugdmonitor Zeeland Jong Volwassenen AMW: Algemeen Maatschappelijk Werk BJZ: Bureau Jeugdzorg CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek DUO-CFI: Dienst Uitvoering Onderwijs - Centrale Financiën Instellingen SMWO: Stichting Maatschappelijk werk & Welzijn Oosterschelderegio ROVZ: Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland
69
Integraal jeugdbeleid
70