innova
Stichting Technologie Vlaanderen
14
Technologiediffusie in Vlaanderen Methodologie en vragenlijst
Ria Bourdeaud'hui Jan Larosse
VLAAMS INSTITUUT VOOR DE BEVORDERING VAN HET WETENSCHAPPELIJK-TECHNOLOGISCH ONDERZOEK IN DE INDUSTRIE
COLOFON VTO-Studies wordt uitgegeven door het IWT in het kader van het werkprogramma van het VTO. De auteurs zijn echter persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze Studies. Redactie } Jan Larosse (coördinatie) Productie } Lemahieu & Vandendriessche Copyright } reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding.
VTO-Team Jan Larosse, Coördinator VTO Piet Olivier, VTO-Informatiesysteem Ann Van den Bremt, VTO-Secretariaat
Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/223.00.33 Fax: 02/223.11.81 E-mail:
[email protected] Web-site: http://www.iwt.be Depotnummer: D/1998/7037/11 Verschenen in juni 1998
Stichting Technologie Vlaanderen
Technologiediffusie in Vlaanderen Methodologie en vragenlijst
Ria Bourdeaud'hui STV - SERV
Jan Larosse VTO - IWT
1
English abstract
Technology diffusion in Flanders. Methodology and questionnaire. The technology diffusion survey is a rather unique type of survey, addressing the innovation process through the diffusion of embodied technology. This type of information is not systematically collected in existing surveys on R&Defforts or innovation output. In the eigthies, the Flemish government started to promote the implementation of new technologies such as information technology, biotechnology, new materials, in the economic texture to create new growth opportunities. In the early nineties, policy makers were eager to know to what extent these new technologies had already penetrated the product portfolios. The STV (Technology Flanders Foundation) - at the request of the Flemish Ministerpresident Van den Brande - started a survey just to answer this question. In the third edition VTO joined as coorganiser. The questionnaire is divided into four parts : a general information part on company characteristics and three parts on specific innovation themes: product innovation, process innovation and ‘the last important innovation’. This last question opened a new perspective in the evaluation of the impact of different types of innovation. The survey was conducted on the basis of a CAPI-technique with 1732 companies, a representative sample from a total of 16.351 companies in the Flemish Region, employing more than 10 people.
2
The composition of the sample was rather demanding because of several constraints. First the aim of consistency with past editions on the level of data structure had to be reconciled with the ambition to integrate these data in the - quite different - data structure of other technology surveys, in order to extend their analytical possibilities. Secondly, the need for a regional dimension in this survey caused a problem of inconsistency with the results of other, national surveys, because the first demands sampling at the level of local units, while the others consider the legal enterprise level to be the statistical sampling unit. At present there is no official company register and no official attribution method to re-allot enterprise activities over the regions. An ad hoc procedure was used to integrate the activities of the local branches of Brussels-based headquarters in the Flemish survey. The first problem can be solved through the harmonisation of the different technology surveys. The second problem is of a broader nature and can only be properly solved on a higher level of statistical organisation. It seems that while policy competencies have been regionalised, the accompanying statistical apparatus that has to produce policy indicators has not kept pace.
Inhoudstafel
English abstract
2
Voorwoord
5
Samenvatting
6
1. Algemene opzet en organisatie
8
2. Vragenlijst
10
3. Steekproeftrekking
14
Universum
14
Voorwaarden voor het steekproefkader
15
Bepaling van het steekproefkader 1997
16
Steekproeftrekking
17
Responsgraad, representativiteit, weging
17
Bedenkingen
18
Bijlagen
21
Samenstelling van de steekproef
21
Ondernemingen en vestigingen
29
Vragenlijst
33
3
Voorwoord
Deze publicatie richt zich tot diegenen die meer informatie wensen over de achtergronden van de enquête 'Technologie-diffusie in Vlaanderen', afgenomen eind 1997, waarvan de resultaten in andere VTO-Studies worden gepubliceerd. De vragenlijst is van belang voor een inzicht in de structuur en de informatie-inhoud van de enquête. Hij kan ook onderzoekers en andere geïnteresseerden inspireren tot het stellen van nieuwe onderzoeksvragen en een ander gebruik van de data : enquêtemateriaal wordt meestal schromelijk onderbenut. Verder moet iedereen die gebruik wil maken van de antwoordresultaten van de enquête een voldoende inzicht kunnen krijgen in de draagwijdte van bepaalde conclusies. De methodologie van steekproeftrekking geeft hiervoor essentiële informatie. De publicatie van de gebruikte vragenlijst en methodologie is een noodzakelijke voorwaarde voor een kritische reflectie op de voorbije en de voorbereiding van een toekomstige enquête-aanpak. Het VTO heeft reeds enige jaren ervaring opgedaan met de verschillende bestaande technologieenquêtes, ervaring die kan benut worden voor een verdere stroomlijning van deze instrumenten om het Vlaams innovatiesysteem beter in kaart te brengen. In dit verband moet echter ook gewezen worden op een problematiek die de technologie-statistiek overstijgt maar waarvan de oplossing essentieel is voor het correct analyseren van het Vlaams innovatiesysteem : dit is de slechte invulling van de regionale dimensie in bedrijfsstatistieken. Het ontbreken van een officieel statistisch universum van de Vlaamse bedrijven - op vestigingsbasis - is een hinderpaal in het efficiënt uitvoeren en correct interpreteren van Vlaamse bedrijfsenquêtes in het algemeen. In afzonderlijke enquêtes worden hiervoor ad hoc oplossingen gezocht die vaak divergeren. Het is dan ook noodzakelijk dat na de regionalisering van essentiële bevoegdheden op het vlak van het economisch en technologisch beleid, het statistisch apparaat zich op methodische wijze aan deze nieuwe realiteit aanpast. Het VTO-team.
5
Samenvatting
In 1997 werd de derde editie georganiseerd van de technologiediffusieenquête, die - in opdracht van Minster-president Van den Brande - werd opgestart in 1992 door de Stichting Technologie Vlaanderen (STV) met als objectief een reëel inzicht te krijgen in de penetratie van nieuwe technologieën in de Vlaamse economie. Aanvullend op andere statistische technologie-informatie die vooral over de inputs (O&O-inspanningen) of de outputs (octrooiaanvragen) van het innovatieproces handelt, is er behoefte aan een representatief beeld van een belangrijk aspect van het innovatieproces zelf : de verspreiding van de belichaamde technologie. De technologiediffusie-enquête bevraagt de aanwezigheid van nieuwe technologie in het productengamma, het gebruik van specifieke technologieën in product- en procesinnovatie, en de bestemming van de hoogtechnologische en innovatieve producten geleverd door bedrijven die deze geheel of gedeeltelijk hebben ontwikkeld of gewoon doorverkopen. Hierdoor kunnen we reeds een omvattend beeld van de penetratie van nieuwe technologieën in Vlaanderen schetsen. Deze technologiediffusie-enquête is niet alleen naar inhoud een specifiek instrument, maar ook naar vorm. Dit omdat het een mondelinge enquête is en zich richt tot de 'productieverantwoordelijken', die geacht worden het best op de hoogte te zijn van het technologiegebruik in de bedrijven, terwijl de gangbare enquêtes van schriftelijk vorm zijn en zich meestal richten tot O&Overantwoordelijken of het algemeen management. De derde editie werd voor het eerst ook afgenomen volgens de CAPI-techniek, computergestuurd. De vragenlijst van de derde editie bestaat uit 4 luiken : een algemeen deel met bedrijfsinformatie en drie specifieke delen over respectievelijk producten diensteninnovatie, over procesautomatisatie en over de 'laatste belangrijke innovatie'. Deze laatste vraag maakt een bijkomende karakterisering het Vlaams innovatiesysteem mogelijk, wat betreft economische impact van types innovaties. Voor de technologiediffusie-enquête bestonden - en bestaan nog steeds - nagenoeg geen voorbeelden in het buitenland. Voor de derde editie werden nog verschillende vernieuwingen ingevoegd, met zorg voor de continuïteit van de enquête, wat wel heeft geleid tot een meer complexe structuur. Dit uitte zich vooral in de enquêtemethodologie. Voor de enquête 1997 werd een steekproef van 1844 bedrijven geselecteerd in industrie en commerciële diensten uit een populatie van 16.351 ondernemingen met meer dan 10 werknemers. Het adressenbestand van deze populatie werd betrokken van een adressenbureau dat ook al in de voorbije edities instond voor deze adressen.
6
De datastructuur van de enquête 1997 hield rekening met de behoefte aan vergelijkbaarheid met de structuur gebruikt bij de voorbije edities, maar ook met deze van andere technologie-enquêtes om de vergelijkbaarheid te maximaliseren. Als gevolg hiervan werd een combinatie gemaakt van een gestratificeerde steekproeftrekking - cfr het model van de innovatie-enquête (CIS II) - en de steekproeftrekking zoals in de vorige edities gebruikt - met minimum drempel van 30 eenheden per cel. Het aantal bedrijven werd daarom in twee rondes samengesteld : een Neyman-verdeling van een gestratificeerde steekproef met een iteratief bepaald aantal van 1297 bedrijven, aangevuld tot het beoogde streefcijfer met 547 bedrijven zodanig dat ook de gewenste celaggregaten van minimum 30 eenheden konden geconstitueerd worden voor de vergelijking met de vorige edities. De steekproef werd getrokken uit een populatiematrix met als dimensies : 7 grootteklassen en 42 Nace-sectoren. Als statistische eenheid werd op pragmatische basis gekozen voor 'hoofdzetels'. Voor een regionale enquête zou de locale eenheid of 'vestiging' de gepaste statistische eenheid zijn maar hiervoor kon geen adressenbestand bekomen worden. Om te kunnen rekening houden met belangrijke vestigingen van hoofdzetels die in Brussel gelocaliseerd zijn werd een beroep gedaan op een RSZ-repertorium waarin deze opgenomen zijn. 143 ondernemingen werden op die manier toegevoegd aan het universum waarvan er 16 werden getrokken in de steekproef (binnen de voornoemde 1297). Hiervan werden de grootste vestigingen in Vlaanderen weerhouden voor de steekproef. Van de 1844 beoogde interviews werden er 1732 gerealiseerd. Hiervoor werden 2.464 bruikbare adressen aangewend zodat een antwoordpercentage van 70,3 % werd bereikt. Op de populatie vertegenwoordigd in het adressenbestand betekende dit een gemiddelde representativiteit van 10,6 %. Deze representativiteit varieert echter sterk voor de verschillende cellen van de steekproefmatrix. Daarom worden de resultaten in de analyse van de resultaten steeds gewogen op de aantallen van die respectievelijke cellen. Weging van de resultaten bij de analyse is noodzakelijk om op Vlaams niveau conclusies te trekken. Ondanks het feit dat de regionalisering van de het economisch beleid ver gevorderd is, is het statistisch apparaat deze evolutie niet gevolgd. Er bestaat momenteel geen standaardprocedure voor een geëigende steekproeftrekking op regionaal niveau en de hiermee gewaarborgde regionale representativiteit. Bij deze enquête werd hiervoor een pragmatische oplossing gekozen die ten dele rekening houdt met de aanwezigheid van belangrijke activiteiten van ondernemingen met hoofdzetel in Brussel in Vlaanderen via hun locale vestigingen. In de toekomst is een robuustere oplossing gewenst, maar dit moet zo mogelijk gebeuren in een kader dat dit van de technologiestatistiek overstijgt.
7
1. “Dergelijke enquête was noodzakelijk voor de aanvulling van al bestaande informatie over de inspanningen van de bedrijven voor de creatie van nieuwe technologieën (O&O).”
“Voor de derde editie werden 1738 interviews afgenomen in de periode tussen november 1997 en begin januari 1998.”
Algemene opzet en organisatie
De diffusie-enquête is opgestart in 1992 door de Stichting Technologie Vlaanderen (STV), in opdracht van Minister-president Van den Brande, met de bedoeling om representatieve informatie te verzamelen over de verspreiding van nieuwe technologieën in de Vlaamse bedrijven : de aanwezigheid in het productengamma in het algemeen en het gebruik bij de realisatie van nieuwe producten, diensten en processen in het bijzonder. Dergelijke enquête was noodzakelijk voor de aanvulling van al bestaande informatie over de inspanningen van de bedrijven voor de creatie van nieuwe technologieën (O&O). De derde editie wil de specificiteit van deze enquête verder ontwikkelen en is daarom niet alleen gefocust op de spreiding van nieuwe technologie over de bedrijven maar onderzoekt verder de doorstroming ervan tussen de bedrijven onderling, meer bepaald de aanwending in andere sectoren. Waar de statistiek in België/Vlaanderen niet bepaald een voorloper is ten overstaan van het buitenland is dit wel het geval met deze enquête. In het buitenland bestaan geen of nauwelijks vergelijkbare instrumenten. De diffusie-enquête is een mondelinge enquête die werd uitgevoerd bij een representatieve steekproef van bedrijven met meer dan 10 werknemers uit alle sectoren van industrie en commerciële diensten in Vlaanderen. Voor de derde editie werden 1738 interviews afgenomen in de periode tussen november 1997 en begin januari 1998. De referentieperiode voor de bevraging over technologische innovatie slaat op 'de laatste twee jaar' : dus grosso modo de jaren 1996 en 1997. De respondenten waren bij voorkeur 'productieverantwoordelijken', gezien die geacht werden het best op de hoogte te zijn van het technologiegebruik in het bedrijf. De enquête werd voorbereid door een schriftelijk vraag tot medewerking uitgaande van de opdrachtgever, Ministerpresident Van den Brande. Bij de organisatie van de enquête waren verschillende organisaties en personen betrokken : IWT/VTO stond in voor de algemene coördinatie en de methodologische opvolging. STV zorgde voor de actualisatie van de vragenlijst en de inhoudelijke opvolging van de enquête. Voor het adressenbestand van de onderzochte populatie en de contactpersonen van de geselecteerde bedrijven werd een commercieel adressenbureau aangesproken. De steekproeftrekking werd uitgevoerd door dit adressenbureau op basis van een trekkingsmatrix die werd berekend door de methodologische dienst van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) naar specificaties van de organisatoren. Voor de afname van de mondelinge interviews werden professionele enquêteurs ingezet van een marketingbureau dat hiervoor een computergestuurd enquêteformulier uitwerkte (CAPI). Dit bureau stond dan ook in voor de dataverwerking.
. . . . .
8
Voor de eerste analyse werd beroep gedaan op STV en de Vlerick School voor Management. In deze analyses van de Vlaamse bedrijven werd gewerkt met de populatiematrix die voor de steekproefselectie werden gebruikt en die de bedrijvenpopulatie indeelt volgens activiteitssector (Nace Bel) en bedrijfsgrootte (aantal werknemers). De resultaten van de enquête bij deze steekproef werden gewogen op basis van de totale populatie van de adressendatabank, alsook op de populatie van bedrijven die door de RSZ zijn geregistreerd. De verschillen zijn niet belangrijk op geaggregeerd niveau. Omdat de statistische representativiteit van de enquêteresultaten wordt bepaald door de wijze van steekproeftrekking wordt in wat volgt uitgelegd hoe de constructie van de steekproef is tot stand gekomen. Eerst wordt de vragenlijst voorgesteld.
9
2.
Vragenlijst
De doelstelling van de enquête is om een betrouwbaar beeld op te bouwen van de diffusie of verspreiding van nieuwe technologieën in de Vlaamse economie over de verschillende bedrijfsgroepen (sectoren, grootteklassen): Ten eerste in de vorm van de aanwezigheid van bepaalde nieuwe technologieën in het productengamma of verkoopsaanbod (spreiding); Ten tweede bij de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten en processen (gebruik). Ten derde in de vorm van belichaamde technologiestromen en het resulterend verspreidingspatroon (oorsprong en bestemming). Het diffusieproces vervolledigt de reële inschatting van het technologiepotentieel en de technologische concurrentiepotentieel in Vlaanderen omdat veel - het merendeel! -technologieën of hoogtechnologische producten niet zelf ontwikkeld worden (of slechts gedeeltelijk) door de Vlaamse bedrijven maar verworven via de aankoop van intermediaire inputs of investeringsgoederen.
. . .
“Er bestaan nauwelijks voorbeelden in het buitenland.”
De vraagstelling in deze enquête werd 'op eigen krachten' ontwikkeld over de drie edities omdat er nauwelijks voorbeelden bestaan in het buitenland. Alleen de zgn Automatisatie-enquête in Nederland kan inspirerend werken voor bepaalde onderdelen van de vragen over procesinnovaties. Er werden specialisten geraadpleegd voor verschillende onderdelen en voor het bekijken van de globale consistentie. In de enquête worden verschillende classificatieschema's gebruikt die als functie hebben onderscheiden te maken die een verklarende dimensie kunnen geven aan de informatie : Onderscheid tussen bedrijven volgens de activiteitscodes van Nace Bel (meestal op het niveau van twee posities) Onderscheid tussen technologiedomeinen volgens een ruwe onderverdeling die gedeeltelijk is afgeleid van de TII-classificatie en die 9 domeinen onderscheidt : software, micro-elektronica, biotechnologie, materiaaltechnologie, milieutechnologie, energietechnologie, mechanica, optica, andere. Onderscheid tussen types innovaties : productinnovaties; procesinnovaties; diensteninnovaties; andere Onderscheid in de positie van het bedrijf in de waardeketen : enkel (door)verkoop, assemblage, aanpassing, eigen productie, ontwikkeling. Onderscheid in concurrentiepositie : marktleider - goede positie - gemiddelde positie - minder goede positie.
. .
. . .
De vragenlijst bestaat uit vier onderdelen (cfr bijlage): 1. Een algemeen deel met informatie voor het samenstellen van een bedrijfsprofiel (o.m. met informatie over de evolutie van omzet en tewerkstelling in de laatste twee jaar)
10
2. Een specifiek deel over productinnovaties. Hierbij werd het fenomeen 'innovatie' op verschillende wijzen benaderd : - de aanwezigheid van hoogtechnologische producten (op basis van microelektronica, software, biotechnologie, ..) in het productaanbod; - het belang van nieuwe of sterk verbeterde producten uit de laatste twee jaar in het productaanbod (welke plaats in de waardeketen neemt het bedrijf in bij het verspreiden van deze technologieën; wat is het aandeel in de jaaromzet en wat is de concurrentiepositie; welke is de bestemming geografisch, naar type markt en naar ontvangende sector.. ) - de 'belangrijkste technologische productinnovatie' en de marktpositie daarin. We bekijken ook niet-technische vernieuwingen, vooral diensteninnovaties.
“Hierbij werd het fenomeen 'innovatie' op verschillende wijzen benaderd.”
3. Een specifiek deel over procesinnovaties. Hieronder vallen delen over administratieve informatisering; productieautomatisering; biotechnologische en andere procesvernieuwingen; procesinnovatie vanuit milieu- en energiebesparende overwegingen. Bijzondere aandacht ging naar elektronische netwerken binnen en tussen de ondernemingen. 4. Een specifiek deel over 'de laatste belangrijke technologische innovatie'. Hiermee wordt het representatief beeld van technologische innovatie op bedrijfsniveau aangevuld met een karakterisering van het type innovaties met de grootste impact. De orginaliteit van deze enquête, vergeleken met andere technologieenquêtes, is zowel gesitueerd op het vlak van de vorm als op het vlak van de inhoud : De diffusie-enquête onderscheidt zich naar vorm doordat het een mondelinge enquête is, waardoor een zeer hoge participatiegraad kan worden bereikt. De preferentiële contactpersoon is de 'productieverantwoordelijke' (in dienstenbedrijven vaak iemand uit de informaticaafdeling). De verzameling van de antwoorden 'ter plekke' impliceert dat vooral kwalitatieve vraagstellingen werden gebruikt; omdat nauwkeurige kwantitatieve informatie niet op deze wijze kan worden verkregen. I.p.v. te peilen naar investeringen en omzetten werd b.v. gevraagd naar het al dan niet aanwezig zijn van een toepassing. Omdat andere technologie-enquêtes veelal post-enquêtes zijn, is deze wijze van bevraging op verschillende punten complementair aan voorgaande. Het gebruik van complementaire enquêtemethodes is naar de toekomst toe een belangrijk instrument voor een efficiënte informatieverzameling, ook vanuit het oogpunt van het spreiden en reduceren van de administratieve belasting van de bedrijven. Voor de derde editie werd voor het eerst een CAPI-techniek (Computer Aided Personal Interview) toegepast, waarbij het gesprek geleid wordt door een computerprogramma via ingebouwde filters naar de voor de respondent relevante vragen. De enquêteur brengt de antwoorden rechtstreeks in in het
.
“De diffusie-enquête onderscheidt zich naar vorm doordat het een mondelinge enquête is, waardoor een zeer hoge participatiegraad kan worden bereikt.”
11
2. Vragenlijst
verwerkingsprogramma. Deze technologie vraagt meer controle op het voorbereidingsproces van de vragenlijst maar bevordert een consistente en vlotte afname en bovendien schakelt ze het risico van fouten bij overname in een computerbestand van data op een papieren drager helemaal uit.
. De diffusie-enquête onderscheidt zich echter vooral naar inhoud van de
“Innovatie komt in de meeste gevallen tot stand door de adoptie van elders gecreëerde technologie,
via
onbelichaamde
belichaamde aankoop.”
of
gebruikelijke technologie-enquêtes die vaak eenzijdig gericht zijn op de creatie van technologie en niet op het gebruik ervan. Hierdoor valt een belangrijk deel van het technologiepotentieel buiten het vizier. De meest gangbare statistische informatie concentreert zich op de technologiecreatie (O&O, octrooiaanvragen) zodat weinig geweten is over het effectief technologiegebruik en de wijze waarop belichaamde technologiestromen tussen de bedrijven het technologiepotentieel van deze bedrijven versterken en de nieuwe technologieën bij de eindgebruiker brengen. Innovatie komt immers in de meeste gevallen tot stand door de adoptie van elders gecreëerde technologie, via onbelichaamde of belichaamde aankoop. In deze enquête wordt een beter inzicht mogelijk in de diffusie van belichaamde technologie in de vorm van doorverkoop, aankoop van componenten of verkoop van zelf ontwikkelde technologie aan derden. In de derde editie werd de probleemstelling van de eerste enquête over de penetratie van de 'nieuwe' generische technologieën die het voorwerp uitmaakten van de DIRV-acties in de jaren tachtig (micro-elektronica en software, biotechnologie, nieuwe materialen) uitgebreid tot technologische vernieuwingen over een bredere waaier van technologiedomeinen. Hiermee kunnen ook de vernieuwingen in meer traditionele gebieden (mechanica, optica, ..) worden geregistreerd die in de eerste edities verscholen gingen in de categorie 'andere innovaties'. Bovendien werd een onderdeel toegevoegd om de kennis van het innovatiepotentieel te verruimen : naast de vragen over de productinnovaties in termen van 'vernieuwingen of sterke verbeteringen voor het bedrijf' in de gestelde referentieperiode van twee jaar, werd een alternatieve typologie geïntroducerd in termen van de 'belangrijkste technologische productinnovatie. Er werden nieuwe dimensies toegevoegd zoals concurrentiepositie, toekomstverwachtingen. Deze vragenlijst was dus op een aantal punten nieuw en werd na enkele proefenquêtes voor het eerst op grote schaal toegepast in deze derde editie die werd georganiseerd in de laatste twee maanden van 1997. Onvermijdelijk kwamen een aantal problemen aan het licht. Die hadden o.m. te maken met het hybriede karakter van een vragenlijst waarin vragen over 'nieuwe technologieën' in het productaanbod (beperkt tot micro-elektronica, software, biotechnologie, nieuwe materialen en energie- en milieutechnologie : de DIRVtechnologieën) werden gecombineerd met vragen 'nieuwe' technologieën in de laatste twee jaar (met een meer exhaustieve benadering van het technologiepotentieel), waardoor niet alle vergelijkingen konden gemaakt
12
2. Vragenlijst
worden zoals gewenst. Ook waren er een aantal technische onvolkomenheden in het gebruik van sommige 'filters' in het vragenformulier waardoor een deel informatie niet verzameld werd zoals gewenst. Nietemin heeft deze enquête een grote hoeveelheid data over technologiediffusie opgebracht die in de komende jaren systematisch kan geëxploiteerd worden.
“Deze enquête heeft een grote hoeveelheid data over technologiediffusie opgebracht die in de komende jaren systematisch kan geëxploiteerd worden.”
In de toekomst zal de vragenlijst verder geoptimaliseerd worden op basis van de geplande analyses o.a. naar de karakteristieken van de innovatie en het technologiegebruik volgens verschillende technologiedomeinen, de performantiekenmerken van de bedrijven die op die domeinen actief zijn, de wijze van verspreiding van deze innovaties in onze economie, enz. ...
13
3.
Steekproeftrekking
De methodologie van de derde technologiediffusie-enquête werd uitgewerkt volgens twee hoofdbetrachtingen : Ten eerste sluit zij aan bij deze van de twee vorige edities om een historische vergelijking toe te laten. Ten tweede is er gepoogd een nauwere integratie van dit gegevensbestand met dat van andere technologie-enquêtes die in het VTO gevolgd worden (O&O- en innovatie-enquêtes) tot stand te brengen. Dit moet immers leiden tot een grotere analytische opbrengst van de verschillende enquêteinstrumenten op zich, en - vooral - naar een coherentere enquête-strategie om het Vlaams Innovatie Systeem in kaart te brengen.
. .
Hieronder worden de verschillende stappen toegelicht die werden gezet in het samenstellen van de steekproef. We besluiten met enige bedenkingen in functie van volgende edities
universum
“Een regionale enquête wordt normalerwijze afgenomen op het niveau van de locale bedrijfseenheden.”
De Technologie-diffusie-enquête is een regionale enquête die is gericht naar de populatie van Vlaamse bedrijven met 10 of meer werknemers in alle sectoren van de Vlaamse economie. Een regionale enquête wordt normalerwijze afgenomen op het niveau van de locale bedrijfseenheden. Dit maakt immers mogelijk de nationale ondernemingen met vestigingen in verschillende regio's geheel of gedeeltelijk toe te wijzen aan de regio van locatie. Er bestaat in België (nog) geen bedrijvenregister, maar het NIS heeft een databank - DBRIS - die hiervan de voorloper moet zijn. Als databron voor het enquêteren van voornoemde populatie werd daarom aanvankelijk dit bedrijvenbestand van het NIS beoogd (met RSZ-informatie over de locatie en werknemersklasse van alle vestigingen). Omwille van praktische en institutionele problemen konden we dit voornemen echter niet uitvoeren. Daarom werd gezocht naar een adressenbureau dat een betrouwbaar bestand van alle bedrijfszetels in Vlaanderen zou kunnen leveren. Er was één bedrijf dat verklaarde dit geregionaliseerd bestand te kunnen leveren. In laatste instantie bleek echter dat dit echter slechts zeer onvolledig was zodat de aanpak moest bijgesteld worden. De pragmatische oplossing die werd gekozen voor het samenstellen van het Vlaams bedrijvenuniversum maakte gebruik van twee verschillende databronnen : Een bestand van alle 'hoofdzetels' in Vlaanderen : d.i. alle ondernemingen die hun (hoofd)zetel hebben in Vlaanderen. Dit bestand werd geleverd door het adressenbureau en bevatte 16.208 ondernemingen. Een bestand van alle 'werkgevers' in Vlaanderen én in Brussel die vestigingen hebben, met de locatie van deze vestigingen. Dit bestand werd verkregen van de RSZ en bevat een ondernemingen waarvan het aantal 'inrichtingen' (vestigingen) vermeld wordt evenals hun sectorcode en grootteklasse, met als adres echter enkel de gemeente.
. .
14
Op basis van deze twee bronnen is het in principe mogelijk een universum te construeren van nagenoeg alle bedrijfsactiviteiten in Vlaanderen : hoofdzetels én (bijhorende) nevenvestigingen.
voorwaarden voor het steekproefkader
De structuur van het steekproefkader moest beantwoorden aan twee randvoorwaarden : consistentie met de structuur van de vorige edities van de enquête waardoor een vergelijkende analyse in de tijd mogelijk is; consistentie met andere lopende technologie-enquêtes, in casu de Europese innovatie-enquête (CIS II), zodat ook hiermee een vergelijkende en aanvullende analyse mogelijk zou zijn.
. .
“Consistentie met de structuur van de vorige edities van de enquête... consistentie met andere lopende technologie-enquêtes.”
het steekproefkader van de vorige edities van de diffusie-enquête Dit kader droeg drie bijzondere kenmerken : De regionale dimensie van de enquête werd verzekerd door een selectie uit het totale adressenbestand van het adressenbureau volgens taalcode. Hiermee werd verondersteld dat ook de Brusselse bedrijven met Vlaams activiteiten voldoende in de eigenlijke steekproef zouden aanwezig zijn. Er werd op die manier een universum samengesteld van de contactpersonen (functie: EDP-directeur, technisch directeur, R&D directeur, fabrieksdirecteur, marketingdirecteur) met een nederlandstalige taalcode. Van de aldus geïdentificeerde bedrijven werden wat betreft de multizetelbedrijven echter enkel de adressen van de hoofdzetels opgenomen in het steekproefkader voor wat betreft hun activiteit als lokale eenheden. Hierbij werd verondersteld dat die voldoende representatief zouden zijn voor het geheel van de onderneming. Voor het trekken van de steekproef werd binnen het aldus omschreven universum een matrix geconstrueerd met dimensies activiteitssector (Nace) en grootte (aantal werknemers). Deze matrix omvatte 24 sectoren en 2 grootteklassen (tussen 10 en 49 en vanaf 50 werknemers). Deze 48 cellen moesten -indien mogelijk- minstens dertig bedrijven bevatten om een analyse op celniveau met voldoende statistische representativiteit mogelijk te maken (assumptie van N-verdeling bij lukrake trekking van 30 eenheden).
.
.
.
het steekproefkader van de CIS II-enquête
Dit kader is opgesteld volgens een meer klassieke stratificatie. De bijzondere kenmerken zijn de volgende : Het universum bevat enkel ondernemingen waarvan de hoofdzetel gevestigd is in Vlaanderen (nationale statistische eenheden). Hierdoor worden activiteiten op vestigingsniveau in Vlaanderen die onder hoofdzetels vallen die in een andere regio zijn gevestigd aan deze laatste regio toegewezen. Dit schept vooral een probleem voor ondernemingen met vestigingen waarvan enkel de administratieve (hoofd)zetel in Brussel is gevestigd en het gros van de activiteiten in Vlaanderen gebeuren.
.
15
3. Steekproeftrekking
. De matrix omvat 36 Nace Bel-sectoren en 7 grootte-klassen. . De trekkingsprocedure volgt de Neyman-procedure, die een optimalisatie van de steekproefsamenstelling berekent in functie van het aantal werknemers, waardoor de resultaten beter de economische verhoudingen weerspiegelen. Hierdoor is er wel een oververtegenwoordiging van de grote ondernemingen.
bepaling van het steekproefkader 1997 “Er werd een combinatie gebruikt van beide voorgenoemde methodes.”
Bij de steekproeftrekking voor de diffusie-enquête 1997 werd een combinatie gebruikt van beide voorgenoemde methodes :
. Een gestratificeerde steekproef volgens een matrix die identiek is met deze . .
“Hierdoor werd een matrix met 1844 bedrijven bepaald.”
van de CIS II-enquête maar verder uitgebreid naar enkele sub-sectoren met het oog op een grotere spreiding over bedrijfsactiviteiten (42 x 7 : 'grote matrix'). Zie bijlage 1 Die steekproef is aangevuld met het nodige aantal bedrijven om een matrix te vullen met cellen van minstens dertig eenheden op een hoger niveau van aggregatie van Nace- en grootteklassen (24 x 2 : 'kleine matrix'). Zie bijlage 1 Een bijkomende randvoorwaarde voor de steekproeftrekking was het maximum aantal interviews dat gesteld werd op ca 1800.
Concreet werd een Neyman-verdeling gemaakt van een tentatief gekozen aantal bedrijven over de grote matrix (1297 bedrijven) die vervolgens werd aangevuld met het aantal bedrijven in de respectievelijke cellen dat nodig was om de 'kleine matrix' compleet te maken (547 bedrijven). Hierdoor werd een matrix met 1844 bedrijven bepaald. Gezien de twee hoogste klassen exhaustief worden getrokken (cfr Neyman) was het nodig om boven het streefcijfer van 1800 uit te komen wegens de onvermijdelijke nonrespons die op ca 20 % werd geschat (totaal aantal bedrijven in deze 2 klassen : 237; verwachte uitval : ca 47). In deze berekening werd rekening gehouden met de aanwezigheid van Vlaamse vestigingen van bedrijven met hoofdzetel in Brussel volgens het RSZbestand (417) . Hieruit werd een selectie gemaakt van alle ondernemingen met meer dan 500 werknemers (143). Deze laatsten werden toegevoegd aan het universum, maar in plaats van de hoofdzetel (in Brussel) werd de grootste Vlaamse vestiging gekozen.
steekproeftrekking
“Het universum bestaat uit de som van 16.208
Vlaamse
hoofdzetels
Brusselse hoofdzetels.”
16
en
143
De eigenlijke steekproeftrekking gebeurde - gezien het voorgaande - in verschillende stappen : De 16.208 Vlaamse 'hoofdzetels' die zijn opgenomen in het bestand van 'ondernemingen' van het adressenbureau vormen het uitgangspunt. De Vlaamse 'vestigingen' van grote Brusselse bedrijven worden erbij opgenomen, zodanig dat het universum bestaat uit de som van 16.208 Vlaamse hoofdzetels en 143 Brusselse hoofdzetels, de laatsten echter
. .
3. Steekproeftrekking
. .
vertegenwoordigd door hun grootste Vlaams filiaal. In de trekking volgens de Neyman-procedure resulteerde dit in 16 bedrijven met Brusselse hoofdzetel. Daarmee werd voldoende tegemoet gekomen aan de vraag naar consistentie uit oogpunt van de vergelijking met de vorige edities. Bovendien werd als bijkomende voorwaarde opgelegd dat de trekking zoveel mogelijk 'dubbels' zou vermijden met de CIS II enquête ten einde de respons voor beide te maximaliseren. Ten slotte werden interviews gepland in relevante vestigingen van grote gedifferentieerde ondernemingen (geselecteerd uit het IWT-bedrijfsbestand) om een vollediger beeld te krijgen vanuit het standpunt van het construeren van panelgegevens die corresponderen met nationale enquêtes over dezelfde ondernemingen. Dit initiatief was als experiment te beschouwen maar moet een uitgangspunt vormen voor een meer systematische enquêtestrategie.
responsgraad, representativiteit, weging
Gerekend op de 2.464 bruikbare adressen was er met 1732 gelukte interviews een antwoordpercentage van 70,3 %. Op de 1844 geplande enquêtes werden 1732 bruikbare interviews uitgevoerd. De belangrijkste reden hiervoor was dat in de geviseerde cellen het aanwezige aantal bedrijven niet meer volstond. Maar om deze 1732 interviews te kunnen afnemen werden echter wel 2464 adressen gebruikt : hiervan waren er 631 weigeringen en 63 die na drie contactpogingen niet tot een afspraak hadden geleid. Als regel werd een adres tot drie maal telefonisch gecontacteerd. 47 adressen bleken niet bruikbaar. In de meeste gevallen werd in geval van nonrespons op een lukrake wijze een bijkomende onderneming getrokken. 31 interviews bleken onbetrouwbaar. De responsgraad voor deze enquête ligt onder het resultaat van de vorige edities, die antwoordpercentages van meer dan 80 % haalden, maar toch nog veel hoger dan de meeste schriftelijke enquêtes. De gemiddelde representativiteit van de enquêteresultaten bedraagt 10,6 % (de verhouding van 1732 antwoorden op een populatie van 16.351 bedrijven. Dit is vergelijkbaar met de resultaten van de vorige enquêtes. Berekend op de populatie in de RSZ-statistieken verschilt deze representativiteit weinig : 10,05 %. De spreiding rond dit gemiddelde is echter vrij groot. Sommige cellen werden exhaustief ondervraagd (grote bedrijven of klassen met een gering aantal entiteiten) met een representativiteit tot 100 %, terwijl in cellen met een groot aantal (kleine) bedrijven de representativiteit vaak kleiner dan 5 % is. Dit heeft als gevolg dat de antwoorden dienen gewogen te worden om een representatief beeld te verkrijgen.
“De gemiddelde representativiteit van de enquêteresultaten bedraagt 10,6 %.”
De resultaten van de enquête werden per sector/grootteklasse aggregaat (cel van de populatiematrix) gewogen op basis van het relatief aantal bedrijven in deze cel t.o.v. het populatietotaal. Deze extrapolatie op basis van populatieaantallen houdt geen rekening met het verschillend economisch gewicht van de bedrijven : elk bedrijf heeft hetzelfde gewicht. Dit is dan ook relevant voor vraagstellingen die bedrijfskarakteristieken onderzoekt waarbij elke eenheid evenveel telt en niet de globale economische impact ervan.
17
3. Steekproeftrekking
Omdat er geen eenduidig bedrijvenregister bestaat werd enerzijds voortgegaan op het register van het adressenbureau dat voor de drie voorbije diffusie-enquêtes het adressenbestand verzorgde, maar ook op het register van de RSZ (cfr bijlage 1). De extrapolaties op basis van deze verschillende matrixen leiden tot lichte maar niet significante verschillen.
bedenkingen
Bij het voorbereiden, uitvoeren en verwerken van deze enquête werden we geconfronteerd met velerlei problemen. Door het ontbreken van een nationaal en bijgevolg ook Vlaams bedrijvenregister is de steekproeftrekking voor een regionale enquête geen evidente zaak. Ondanks de regionalisering van vele beleidsmateries bestaan er hiervoor geen adequate procedures zodat de beleidsstatistiek achterna hinkt op de beleidsrealiteit. Op het vlak van de overheidsstatistiek wordt nog steeds gewerkt op federale leest waarbij regionale bedrijfsstatistieken van de nationale worden afgeleid, enkel op basis van de gegevens van de hoofdzetels. De commerciële marktonderzoeksbureau's stemmen zich wat betreft hun statistische procedures en gegevens af op de noden van een blijkbaar niet zo veeleisende klanten en hebben ook geen systematisch regionaal bedrijvenbestand. Hierdoor kan geen optimale strategie gevolgd worden voor het samenstellen van representatieve steekproeven (door rechtstreekse trekking uit een bedrijvenbestand op vestigingsniveau). De zwakte van het Belgisch statistisch apparaat is gekend maar het is verwonderlijk dat dit urgente probleem, dat zich algemeen stelt voor elke ernstige regionale statistiek, nergens systematisch wordt aangepakt of zelfs maar op systematische wijze wordt onderzocht. De technologiestatistiek kan hierin geen definitieve oplossing forceren. Het blijft behelpen met 'benaderingen' tot dat op het geëigende niveau voor een fundamentele oplossing wordt gezorgd. Het probleem van representativiteit van de resultaten op regionaal niveau zal onderwijl op pragmatische - maar daarom niet minder correcte - wijze dienen te worden opgelost. Bij steekproefsamenstelling kan voor het gros van de ondernemingen zonder vestigingen de 'onderneming' als statistische eenheid gebruikt worden. Voor ondernemingen met vestigingen is het van belang te weten of er vestigingen buiten het gewest zijn en of de vestigingen al dan niet homogeen zijn. Ondernemingen met vestigingen binnen het gewest kunnen gewoon antwoorden als 'onderneming'. Ondernemingen met vestigingen buiten het gewest zouden enkel voor 'Afdeling Vlaanderen' moeten antwoorden. In het geval van homogene vestigingen zijn eenvoudige verdeelsleutels mogelijk (zoals aandeel in de toegevoegde waarde, personeelsbestand, omzet) om de onderneming regionaal op te delen zodat hier ook een enquête op ondernemingsniveau kan volstaan. In het geval van heterogene vestigingen is dit niet mogelijk en dienen allemaal gelocaliseerd te worden en als afzonderlijke eenheden in de enquêtes te worden opgenomen om de validiteit van de resultaten op ondernemingsniveau te verzekeren.
.
“De regionale bedrijfsstatistieken worden afgeleid van de nationale.”
.
18
3. Steekproeftrekking
. Maar blijft zich wel een probleem van stellen van correspondentie tussen
.
.
.
regionale en nationale enquêtes indien gewogen wordt op het aantal bedrijven. Dan is er een divergentie tussen enquêtes die geheel of gedeeltelijk op ondernemingsniveau worden uitgevoerd en pure regionale enquêtes over het geheel van de vestigingen omdat het aantal entiteiten en hun verdeling in het universum verschilt (tegenover de 17.240 'werkgevers' staan 20.499 'vestigingen' met minstens tien werknemers in Vlaanderen). Ook op het vlak van een moderne organisatie van surveys is er nog onvoldoende professionaliteit in Vlaanderen. Voor het afnemen van interviews met complexe vragenlijsten zoals deze voor de diffusie-enquête ontbreekt de nodige ervaring. Het CAPI-model is nog in experimentele fase, ook bij de enquêtebureau's. Naar de toekomst moet worden afgewogen of het opnemen van zoveel dimensies in één vragenlijst soms niet teveel ten koste kan gaan van de kwaliteit van de informatie. Ten slotte confronteert de voorbije enquête het VTO ook met de limieten van de verscheidenheid van enquête-instrumenten. De heterogeniteit van de gebruikte enquêtemethodologieën in de verschillende technologie-enquêtes bleek alleen integreerbaar binnen een ingewikkelde constructie van dubbele matrixen. Een verdere harmonisering dringt zich dus op. De technologiedifusie-enquête is echter een uniek instrument dat zijns gelijke niet kent in het buitenland. Deze eigenheid moet bewaard worden voor de analyse van het Vlaams Innovatie Systeem.
“De technologiedifusie-enquête is echter een uniek instrument dat zijns gelijke niet kent in het buitenland.”
19
Bijlage 1: Samenstelling van de steekproef
tabel 1 Universum (Vlaamse werkgevers + het aantal Brusselse werkgevers met vestiging in Vlaanderen), bevraagde bedrijven, dekkingscoëfficiënten (kleine matrix) UNIVERSUM KLEIN GROOT landbouw winning voeding textiel leder en confectie hout papier chemie rubber metaal machines kantoor/electrische machines optische auto overige bouw reparatie groothandel/kleinhandel horeca vervoer en comm banken dienstverlening totaal
192 370 527 347 236 142 341 81 105 457 258 158 46 62 343 2022 659 3868 555 1273 180 1112 13334
25 161 217 153 61 32 129 67 81 124 85 97 20 54 87 321 60 527 51 281 89 295 3017
BEVRAAGDE BEDRIJVEN KLEIN GROOT 36 39 25 27 28 31 29 29 32 33 32 31 31 29 31 55 35 109 34 36 31 72 835
17 40 51 40 30 18 37 31 28 36 36 26 9 29 34 77 27 131 18 72 22 88 897
DEKKINGSCOËFFICIËNT KLEIN GROOT 19% 11% 5% 8% 12% 22% 9% 36% 30% 7% 12% 20% 67% 47% 9% 3% 5% 3% 3% 6% 3% 17% 6%
68% 25% 24% 26% 49% 56% 29% 46% 35% 29% 42% 27% 45% 54% 39% 24% 45% 25% 25% 35% 26% 25% 30%
Kleine bedrijven: bedrijven met 10 tot 49 werknemers Grote bedrijven: bedrijven vanaf 10 werknemers
21
tabel 2 Universum (Vlaanderen + Brusselse werkgevers met Vlaamse vestiging volgens adressenbestand), (grote matrix)
10-19 NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB Totaal
22
01..05 10..14 15, 16 17 18 19 20 21 22 23241, 242, 243, 245, 246, 247 244 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34, 35 36 37 40, 41 451, 454, 455 452 453 50 51 521 522 523, 524, 525, 526, 527 55 60, 61, 62, 63 64 65, 66, 67 70, 71 721, 723, 724, 725, 726 722 73 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 742
134 20 285 151 110 12 72 36 146 34 2 56 115 50 244 122 14 58 11 24 25 174 15 3 378 581 281 447 1651 320 75 455 405 645 18 112 92 36 57 3 393 84 7946
20-49 58 8 242 196 108 6 70 36 123 37 8 49 114 49 213 136 7 53 15 22 37 142 12 11 197 420 165 212 956 201 17 193 150 584 26 68 98 23 32 1 237 56 5388
50-99 16 2 107 63 31 5 15 11 44 17 7 39 37 28 66 43 8 22 9 9 19 44 2 9 46 107 39 44 248 12 3 43 28 151 5 28 18 13 10 4 86 18 1556
PERSONEELSKLASSE 100-199 200-499 8 2 58 51 14 2 12 11 28 15 3 21 22 15 37 23 0 13 0 8 14 18 6 0 4 63 6 11 102 2 0 10 12 62 7 12 9 5 5 1 41 6 739
1 2 34 30 7 0 4 11 11 9 6 16 10 9 19 13 5 16 5 1 5 15 0 6 3 38 5 4 50 8 3 17 9 30 3 27 3 2 3 3 40 2 485
500-999
+1000
TOTAAL
0 1 14 6 1 0 0 3 9 5 1 3 2 1 2 3 0 8 1 2 8 1 0 7 1 5 3 1 12 3 0 2 2 13 0 12 0 0 3 0 8 1 144
0 1 4 3 0 1 1 0 1 2 2 2 1 4 0 3 0 5 5 0 8 1 0 2 0 1 0 0 5 4 0 3 0 9 1 10 2 0 0 0 12 0 93
217 36 744 500 271 26 174 108 362 119 29 186 301 156 581 343 34 175 46 66 116 395 35 38 629 1215 499 719 3024 550 98 723 606 1494 60 269 222 79 110 12 817 167 16351
tabel 3 Streefcijfers steekproef (grote matrix)
10-19 NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB Totaal
01..05 10..14 15, 16 17 18 19 20 21 22 23241, 242, 243, 245, 246, 247 244 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34, 35 36 37 40, 41 451, 454, 455 452 453 50 51 521 522 523, 524, 525, 526, 527 55 60, 61, 62, 63 64 65, 66, 67 70, 71 721, 723, 724, 725, 726 722 73 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 742
15 3 10 7 8 1 9 2 8 7 0 10 6 1 10 8 2 6 1 9 6 9 1 0 8 12 6 14 36 7 2 10 16 14 0 12 2 5 8 0 8 2 301
20-49
50-99
15 2 20 23 20 1 21 4 16 19 4 20 13 3 20 22 2 15 4 21 24 19 1 2 10 22 9 16 50 10 1 10 14 29 1 18 5 7 10 0 12 3 538
16 0 12 7 9 2 8 1 5 3 1 7 4 3 8 7 1 3 1 9 4 8 0 1 5 12 4 16 28 1 0 5 9 17 1 3 2 6 4 0 10 2 245
PERSONEELSKLASSE 100-199 200-499 8 0 13 12 8 1 13 3 6 5 1 7 5 3 10 8 0 3 0 8 6 6 3 0 1 14 1 8 23 0 0 2 8 14 2 3 2 4 4 0 9 1 225
1 1 18 16 8 0 8 6 6 6 4 11 5 5 10 9 3 9 3 1 4 11 0 3 2 20 3 5 27 4 2 9 11 16 2 14 2 4 5 2 21 1 298
500-999
+1000
0 1 14 6 1 0 0 3 9 5 1 3 2 1 2 3 0 8 1 2 8 1 0 7 1 5 3 1 12 3 0 2 2 13 0 12 0 0 3 0 8 1 144
0 1 4 3 0 1 1 0 1 2 2 2 1 4 0 3 0 5 5 0 8 1 0 2 0 1 0 0 5 4 0 3 0 9 1 10 2 0 0 0 12 0 93
TOTAAL 55 8 91 74 54 6 60 19 51 47 13 60 36 20 60 60 8 49 15 50 60 55 5 15 27 86 26 60 181 29 5 41 60 112 7 72 15 26 34 2 80 10 1844
23
tabel 4 Aantal respondenten
NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB Totaal
24
01..05 10..14 15, 16 17 18 19 20 21 22 23241, 242, 243, 245, 246, 247 244 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34, 35 36 37 40, 41 451, 454, 455 452 453 50 51 521 522 523, 524, 525, 526, 527 55 60, 61, 62, 63 64 65, 66, 67 70, 71 721, 723, 724, 725, 726 722 73 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 742
10-19
20-49
50-99
17 5 10 4 5 1 9 1 10 8 1 11 7 2 7 9 4 4 3 13 5 10 1 1 6 7 5 19 23 6 2 8 18 14 0 14 2 9 9 0 9 3 302
19 3 15 23 20 2 22 2 16 17 3 21 14 4 26 23 3 13 4 18 24 19 1 3 7 23 7 16 52 8 2 8 16 21 1 17 6 7 12 0 12 3 533
9 1 11 6 14 2 4 1 5 4 1 12 4 3 16 11 1 3 1 5 7 12 0 1 7 12 2 20 38 2 0 11 10 16 2 7 1 9 4 0 8 3 286
PERSONEELSKLASSE 100-199 200-499 7 1 15 14 8 1 11 1 7 4 1 7 5 4 10 12 0 2 0 4 7 7 2 0 1 23 4 3 28 1 0 2 3 17 3 5 1 5 4 1 10 4 245
1 0 18 15 5 0 2 8 9 6 3 8 3 5 9 10 2 10 2 0 4 12 0 2 0 18 4 3 27 3 2 10 5 19 2 8 1 2 2 3 19 1 263
500-999 0 1 4 4 0 0 1 2 4 7 0 1 1 1 1 1 0 3 0 0 7 0 0 5 1 3 1 1 3 1 0 0 0 9 0 1 0 1 2 0 3 0 69
+1000 0 0 3 1 0 0 0 0 0 4 1 0 1 2 0 2 0 2 0 0 4 1 0 0 0 1 0 0 2 1 0 0 0 4 0 1 1 0 0 0 3 0 34
TOTAAL 53 11 76 67 52 6 49 15 51 50 10 60 35 21 69 68 10 37 10 40 58 61 4 12 22 87 23 62 173 22 6 39 52 100 8 53 12 33 33 4 64 14 1732
tabel 5 Dekkingscoëfficienten per cel (berekend op basis van tabel 2 en 4)
NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB Totaal
01..05 10..14 15, 16 17 18 19 20 21 22 23241, 242, 243, 245, 246, 247 244 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34, 35 36 37 40, 41 451, 454, 455 452 453 50 51 521 522 523, 524, 525, 526, 527 55 60, 61, 62, 63 64 65, 66, 67 70, 71 721, 723, 724, 725, 726 722 73 741, 743, 744, 745, 746, 747, 748 742
10-19
20-49
50-99
13% 25% 4% 3% 5% 8% 13% 3% 7% 24% 50% 20% 6% 4% 3% 7% 29% 7% 27% 54% 20% 6% 7% 33% 2% 1% 2% 4% 1% 2% 3% 2% 4% 2% 0% 13% 2% 25% 16% 0% 2% 4% 4%
33% 38% 6% 12% 19% 33% 31% 6% 13% 46% 38% 43% 12% 8% 12% 17% 43% 25% 27% 82% 65% 13% 8% 27% 4% 5% 4% 8% 5% 4% 12% 4% 11% 4% 4% 25% 6% 30% 38% 0% 5% 5% 10%
56% 50% 10% 10% 45% 40% 27% 9% 11% 24% 14% 31% 11% 11% 24% 26% 13% 14% 11% 56% 37% 27% 0% 11% 15% 11% 5% 45% 15% 17% 0% 26% 36% 11% 40% 25% 6% 69% 40% 0% 9% 17% 18%
PERSONEELSKLASSE 100-199 200-499 88% 50% 26% 27% 57% 50% 92% 9% 25% 27% 33% 33% 23% 27% 27% 52% 15% 50% 50% 39% 33% 25% 37% 67% 27% 27% 50% 20% 25% 27% 43% 42% 11% 100% 80% 100% 24% 67% 33%
100% 0% 53% 50% 71% 50% 73% 82% 67% 50% 50% 30% 56% 47% 77% 40% 63% 40% 0% 80% 80% 33% 0% 47% 80% 75% 54% 38% 67% 59% 56% 63% 67% 30% 33% 100% 67% 100% 48% 50% 54%
500-999
100% 29% 67% 0%
+1000
0% 75% 33% 0% 0%
67% 44% 140% 0% 33% 50% 100% 50% 33% 38% 0% 0% 88% 0% 71% 100% 60% 33% 100% 25% 33% 0% 0% 69% 8%
0% 200% 50% 0% 100% 50% 67% 40% 0% 50% 100% 0% 100%
40% 25% 0% 44% 0% 10% 50%
67% 38% 0% 48%
25% 37%
TOTAAL 24% 31% 10% 13% 19% 23% 28% 14% 14% 42% 34% 32% 12% 13% 12% 20% 29% 21% 22% 61% 50% 15% 11% 32% 3% 7% 5% 9% 6% 4% 6% 5% 9% 7% 13% 20% 5% 42% 30% 33% 8% 8% 11%
25
tabel 6 Universum RSZ (grote matrix) NACE
PERSONEELSKLASSE 10-19
NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB 246, 247 NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB NACBELB 747, 748 NACBELB Totaal
26
20-49
50-99
01..05 10..14 15, 16 17 18 19 20 21 22 23241, 242, 243, 245,
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
367 10 375 166 113 17 106 27 153 39
43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
190 5 295 215 124 7 81 36 119 59
85 86 87 88 89 90 91 92 93 94
244 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34, 35 36 37 40, 41 451, 454, 455 452 453 50 51 521 522 523, 524, 525, 526, 527 55 60, 61, 62, 63 64 65, 66, 67 70, 71 721, 723, 724, 725, 726 722 73 741, 743, 744, 745, 746,
11 6 12 75 13 109 14 17 15 335 16 112 17 2 18 42 19 12 20 25 21 54 22 212 23 35 24 11 25 404 26 657 27 236 28 425 29 1409 30 408 31 86 32 342 33 873 34 820 35 16 36 159 37 92 38 63 39 22 40 15 41 465
53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83
7 89 118 23 331 119 2 34 6 31 57 164 18 6 212 419 139 204 787 193 13 149 365 613 11 71 42 49 29 10 254
742
42
84
59 5755
88 9000
39
100-199
200-499
112 83 41 4 20 15 32 32
127 128 129 130 131 132 133 134 135 136
7 1 56 44 11 2 8 12 18 31
169 170 171 172 173 174 175 176 177 178
95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125
3 43 30 14 85 48 1 12 5 8 20 57 4 3 23 108 25 27 143 11 5 17 48 150 4 16 7 14 4 6 79
137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167
2 27 14 5 30 25 1 7 2 4 18 23 5 3 6 41 11 8 67 2 1 6 11 40 2 11 4 4 3 2 48
179 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209
126
20 1418
168
8 631
210
2 35 20 6 1 4 12 7 30 4 14 13 5 18 11 7 2 2 8 13 3 1 11 2 2 13 1 5 7 9 4 8 3 3 3 21 4 314
500-999 211 212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222 223 224 225 226 227 228 229 230 231 232 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251
1 5 6 1 3 4 8 1 2 1 2 2 4 3 4 4
1 2 1
2 1 4 1 1 1 8
252
+1000 TOTAAL 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288 289 290 291 292 293
2 2
7 1
3
24 250 285 71 801 322 6 108 35 70 170 469 62 26 646 1236 413 667 2421 618 105 519 1306 1639 38 270 145 134 62 37 878
49
179 17240
5 3 3 4 9
2
6 1 1
294 73
605 17 880 536 295 32 219 105 333 206
Bijlage 2: Ondernemingen en vestigingen
Om een representatieve regionale enquête te organiseren dient de steekproef getrokken te worden uit een universum van locale eenheden of 'vestigingen'. De Belgische statistiek is echter gebaseerd op nationale eenheden of 'ondernemingen', d.w.z. gelocaliseerd via de hoofdzetels. In nationale bedrijfsstatistieken worden zodoende de activiteiten van vestigingen van Brusselse hoofdzetels toegewezen aan de regio Brussel. Alhoewel het universum enkel bestond uit 'ondernemingen' werd een poging ondernomen om dit uit te splitsen in 'vestigingen' voor een lokale bevraging waar relevant en haalbaar. Er kunnen verschillende deelproblemen onderscheiden worden.
het probleem Brussel
De initiële steekproef werd getrokken uit het universum Vlaamse ‘ondernemingen’. Vlaamse bedrijven met hoofdzetel uit Brussel zouden - in tegenstelling tot de vorige edities van de diffusie-enquête via deze werkwijze niet kunnen worden opgenomen. Daarom werd ervoor geopteerd om het universum aan te vullen met de ondernemingen in de industrie- en dienstensectoren (tot Nace Bel 74) die weliswaar in Brussel een hoofdzetel hebben maar vestigingen in Vlaanderen. In het totaal gaat het over 143 ondernemingen die zo werden toegevoegd aan het universum. Daarvan werd echter alleen de grootste vestiging ondervraagd. Het adres werd opgezocht in het telefoonboek of via de hoofdzetel opgevraagd.
het probleem van de nevenvestigingen
Het aantal nevenvestigingen in Vlaanderen met meer dan 10 werknemers bedraagt meer dan 20.000. Volgens een stricte toepassing van de regionale enquêtemethodologie - die zijn statistische eenheid op het niveau van de vestiging vastlegt - zouden deze 20.000 volledig moeten worden opgenomen in het universum.
informatiewaarde
Er kan echter worden onderscheid gemaakt tussen twee types van vestigingen: de 'homogene' vestigingen : locale eenheden die (nagenoeg) identiek zijn aan elkaar in activiteitstype de 'heterogene' vestigingen : zustervestigingen die verschillen van activiteitstype en vaak een verschillende Nace-code krijgen toegewezen in het RSZ-bestand (dit is echter geen regel).
. .
Er valt weinig informatie te halen uit het bevragen van verschillende bankfilialen of winkels uit eenzelfde keten. Om praktische redenen werd daarom besloten enkel rekening te houden met heterogene vestigingen en de homogene vestigingen te laten vertegenwoordigen door hun hoofdzetel - voor deze die in Vlaanderen zijn gevestigd - of door hun grootste vestiging in Vlaanderen - voor deze die Brussel zijn gevestigd.
29
correspondentieprobleem
Voor het behoud van de consistentie met de CIS II en andere nationale bedrijfsgegevens stelde zich het probleem dat er moest een correspondentie gevonden worden tussen (regionale) vestigingsgegevens van een onderneming en (nationale) ondernemingsgegevens. Dit zou kunnen opgelost worden indien alle (heterogene) vestigingen in Vlaanderen van een getrokken ondernemingen exhaustief worden bevraagd zodanig dat de som van de vestigingen gelijk kan gesteld worden aan de onderneming. Een alternatief is om de hoofdzetel van de onderneming te vragen de enquête te beantwoorden voor het geheel van de vestigingen in Vlaanderen. Op die manier wordt een beeld van 'Afdeling Vlaanderen' geconstrueerd. In beide gevallen mankeert echter wel het complement van de vestigingen buiten Vlaanderen. Voor de vergelijking van de resultaten van 'nationale' en 'regionale' enquêtes met een lukraak getrokken steekproef bedrijven - alleen binnen Vlaanderen - heeft men echter in principe geen volledige correspondentie nodig tussen de ondernemingen en hun samenstellende vestigingen. Enquêtes die of van de ene of van de andere statistische eenheid gebruik maken kunnen representatief zijn voor de onderliggende werkelijkheid - en onderling relateerbaar op een geaggregeerd en gewogen niveau. Dit op voorwaarde dat er geen grote vertekeningen optreden door vestigingen uit andere regio's of in andere regio's. Hiervoor moeten wel correcties gemaakt worden. In geval van een gestratificeerde steekproef waarbij cellen optreden die nagenoeg 100 % bevraagd worden (en dienen als 'panel') is er wel een exhaustieve bevraging van de vestigingen gewenst omdat hier een correspondentie nodig is tussen de som van de vestigingen en de nationale eenheden om enquête-resultaten te kunnen vergelijken. Hier zou een beperking van de ondervraging tot de hoofdzetel alleen immers een vertekend beeld kunnen geven.
uitbreiding van de steekproef
Er was dus geen volledig universum van vestigingen beschikbaar. Maar conceptueel zou het volstaan om de vestigingen van grote ondernemingen die voldoende gediversifieerd zijn toe te voegen aan het universum om een representatief en consistent gegevensbestand op te bouwen. Om praktische redenen werd deze uitbreiding in deze fase beperkt tot een kernbestand. Dit zijn de grote bedrijven met een belangrijke impact op het technologisch potentieel van Vlaanderen. Dus naast de hoofdzetel of grootste vestiging die reeds geselecteerd waren in een eerste benadering werden van een groep 'kernbedrijven' de belangrijkste andere vestigingen weerhouden voor een interview. Deze bedrijven zouden echter niet noodzakelijk worden gebruikt in de analyse van de diffusie-enquête als zodanig, maar kunnen gebruikt worden voor de geïntegreerde analyse met ander (nationale) technologieenquêtes waarin immers gegevens over de onderneming als geheel verzameld worden.
30
Een bijkomende moeilijkheid bleek echter om voor die grote gedifferentieerde ondernemingen de vestigingen of locale eenheden als unieke identificator te gebruiken van hun diversificatie. Uit het RSZ-bestand kan slechts op onvolkomen wijze opgemaakt worden of de onderscheiden vestigingen van elkaar verschillen omdat niet altijd een verschillende Nace-code wordt toegekend wanneer dit nodig is. Bovendien blijkt binnen de bedrijven het locale niveau onvoldoende samen te vallen met de (gediversifieerde) managementseenheid. Meer haalbaar in een aantal gevallen bleek om de verschillende business-units daarvoor te weerhouden die dan bevraagd werden voor het geheel van de activiteit binnen Vlaanderen (dus vaak over de verschillende vestigingen heen). Deze benadering werd bij wijze van experiment beperkt tot een zevendertig bijkomende interviews. Van de 37 geplande enquêtes in 'nevenvestigingen' konden er echter slechts 7 worden uitgevoerd. Dit resultaat was te beperkt voor conclusies behalve dan het feit dat grote bedrijven moelijk op een gedesaggregeerde wijze te bevragen blijken te zijn.
31
Bijlage 3 : Vragenlijst
Onderzoek naar de verspreiding van de technologische innovatie in het Vlaamse bedrijfsleven Enquêteursnummer : Enquêtenummer :
_________________________ _________________________
Gegevens uit het adressenbestand : (CONTROLEER BIJ HET TELEFONISCH CONTACT HET AANTAL WERKNEMERS) adressenbestand Bedrijf
Naam Straat + nummer Postcode Gemeente Telefoon Fax Sector (NACE) van de hoofdactiviteit . Aantal werknemers
eventuele correcties
. . . . . . .
≥ 10: VERVOLG <10: STOP EN BEDANKT
Respondent
. . . .
Omzet Naam Functie e-mail adres
Bij weigering, gelieve de redenen van weigering te omcirkelen: 1. Bedrijf bestaat niet meer 2. Persoon kan niet bereikt worden na drie herhaalde pogingen 3. Geen interesse van het bedrijf 4. Andere: omschrijf……………………………………………….
33
DEEL 1: ALGEMENE VRAGEN OVER DE VESTIGING EN DE ONDERNEMING Vraag 1
Op welke manier is uw vestiging in zijn huidige vorm ontstaan … EEN 1. 2. 3. 4.
Vraag 2
ANTWOORD MOGELIJK: Oprichting Fusie of overname Afsplitsing van een activiteit die reeds elders in een onderneming bestond Weet niet
In welk jaar was dat? Vul in : INDIEN RESPONDENT HET EXACTE JAAR NIET WEET: 1. Voor 1955 2. Periode 1955-1974 3. Periode 1975-1989 4. Periode 1990-1994 5. Na 1994 6. Weet niet
Vraag 3
Gestegen met 10% of meer Gestegen met minder dan 10% Gelijk gebleven Gedaald met minder dan 10% Gedaald met 10% of meer Niet van toepassing, omdat het bedrijf onder de huidige vorm recenter is ontstaan Weet niet
Gestegen met 10% of meer Gestegen met minder dan 10% Gelijk gebleven Gedaald met minder dan 10% Gedaald met 10% of meer Niet van toepassing, omdat het bedrijf onder de huidige vorm recenter is ontstaan Weet niet
➟ VR. 6a ➟ VR. 7 ➟ VR. 6a
Maakt uw bedrijf deel uit van een groep? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
34
➟ VR. 6
Tot welk type behoort uw bedrijf ? 1. Onderneming met één uitbatingszetel 2. Onderneming met meerdere uitbatingszetels 3. Weet niet
Vraag 6a
➟ VR. 5
Is er binnen uw vestiging een R&D afdeling? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 6
➟ VR. 4
Is de jaaromzet in de periode 1996/1997 … 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vraag 5
➟ VR. 3
Is de tewerkstelling sinds januari 1996 … 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vraag 4
➟ VR. 2
➟ VR. 7 ➟ VR. 11 ➟ VR. 11
Vraag 7
Hoe kan u uw vestiging het best typeren? 1. moederbedrijf 2. dochterbedrijf 3. weet niet
Vraag 8
Waar bevindt zich het hoofdkantoor/moederbedrijf? Is dat … 1. 2. 3. 4. 5.
Vraag 9
Vlaanderen Brussel Wallonië E.U., buiten België Buiten E.U.
Vlaanderen Brussel Wallonië E.U., buiten België Buiten E.U. Weet niet
➟ VR. 12 ➟ VR. 13 ➟ VR. 13
Op deze lijst staan een aantal sectoren opgesomd. Kunt u mij de code dicteren van de sector waarin uw vestiging tevens actief is ? (meerdere antwoorden mogelijk) Lijst zie bijlage vraag 12…………………………………………………………………………
Vraag 13
➟ VR. 11
Uw vestiging bevindt zich in de sector (zie voorpagina), zijn er nog andere activiteiten die u niet in deze sector kan thuisbrengen? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 12
➟ VR.1 0 ➟ VR. 11 ➟ VR. 11
Waar bevinden zich de R&D-afdelingen? Is dat …(meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Vraag 11
➟ VR. 9
Bezit de groep waartoe u behoort een R&D-afdeling buiten uw eigen vestiging? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 10
➟ VR. 9 ➟ VR. 8 ➟ VR. 9
➟ VR. 13
Maakt uw vestiging concrete producten of brengt uw vestiging concrete producten op de markt? Met concrete producten bedoelen we fysiek tastbare producten en niet diensten. Een softwarehuis brengt volgens deze definitie bijvoorbeeld producten op de markt ook al zitten zij in de dienstensector, softwareproducten die on-line worden verkocht beschouwen we als diensten. 1. Ja 2. Nee
➟ VR. 14a ➟ VR. 18
Vraag 14a Maakt uw vestiging deze producten zelf? 3. 4. 5. 6.
Ja, volledig Ja, gedeeltelijk Neen Weet niet
➟ VR. 15 ➟ VR. 14b ➟ VR. 14b ➟ VR. 14b
Vraag 14b Gebeurt de productie in opdracht van uw vestiging? 1. Ja 2. Neen 3. Weet niet
➟ Vr. 15 ➟ Vr.18 ➟ Vr.18
35
Vraag 15
Bezit uw vestiging voor één of meerdere van uw producten een goede positie op de markt of de positie van marktleider? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 16
Welk deel van de jaaromzet vertegenwoordigen de producten waarvoor u deze marktpositie bezit? Is dat…..? 1. 2. 3. 4. 5.
Vraag 17
<25 % Van 25 tot < 50 % Van 50 tot < 75% 75% of meer Weet niet
➟ Deel 2 ➟ Deel 2
Is uw vestiging een bedrijf uit de bouw, handel, diensten? Ook rechtstreeks te antwoorden via de nace code (nace gelijk aan of groter dan 45) 1. Ja 2. Nee
36
➟ VR. 18 ➟ VR. 19
Brengt uw vestiging diensten op de markt ? Bijvoorbeeld uw vestiging verkoopt consultancy, on-line diensten of u biedt naverkoop diensten aan. 1. Ja 2. Nee
Vraag 19
➟ VR. 17
Is uw vestiging een bedrijf uit de landbouw of de industrie? (nace kleiner dan 45) 1. Ja 2. Nee
Vraag 18
➟ VR. 16 ➟ VR. 17 ➟ VR. 17
➟ Deel 2
DEEL 2: NIEUWE TECHNOLOGIE IN HET PRODUCTEN- OF DIENSTENGAMMA Het definiëren van productvernieuwing kan op verschillende manieren: a) een vernieuwing/verandering in de tijd (wat is er veranderd in de laatste twee jaar?) (Module 2.1) b) welke technologie gebruikt de vestiging in de producten en/of diensten die ze vandaag op de markt brengt? (Module 2.2) c) wat is de belangrijkste technologie voor het gamma van producten dat vandaag op de markt wordt gebracht (kerntechnologie) (Module 2.3.) a) Module 2.1.: In de enquête bekijken we nieuwe of vernieuwde producten en/of diensten vanuit het standpunt van de vestiging. Dit betekent dat we ook producten en/of diensten die reeds eerder door anderen op de markt werden gebracht, meetellen. Het gaat er dus om dat de wezenlijke karakteristieken van een product/dienst duidelijk anders of geheel anders zijn dan twee jaar geleden. Het verwerken van de laatste mode in het ontwerp van kleding bv. is géén vernieuwing. Wordt daarentegen een sterk verbeterde vezel gebruikt, dan is er wel sprake van een technologisch vernieuwd product. Blijft de dienst of het product technisch gelijk maar is er sprake van een duidelijk verbeterd niveau van dienstverlening rond het product (bv.after sales) dan is ook sprake van een vernieuwing. Dit geldt ook voor het aanbieden van bestaande diensten via een andere methode (bv. via internet). Dit noemen we een verbetering van de methode van dienstverlening b) Module 2.2.: Gebruik van technologie in de producten. Per technologie bekijken we of de vestiging ze in huis heeft, waaruit ze precies bestaat , wat de markt is voor de producten waarin de vestiging de technologie gebruikt, wat de activiteit van de onderneming is met betrekking tot de technologie en aan wie (sector +land) de vestiging de producten en/of diensten doorverkoopt. Er wordt uitgegaan van een achttal technologieën: micro-elektronica, software, materiaaltechnologie, biotechnologie, milieutechnologie, energietechnologie, nieuwe mechanische eigenschappen, optische eigenschappen. c) Module 2.3.: Er wordt de respondent gevraagd één technologie te kiezen uit de eerder besproken toepassingen. Voor de gekozen technologie worden een aantal marktvragen gesteld.
37
2.1. Evolutie in de laatste twee jaar VOOR ALLE BEDRIJVEN DIE PRODUCTEN OP DE MARKT BRENGEN (indien ja op vraag 13 van deel 1 anders naar vraag 6 deel 2) Vraag 1
De producten die uw vestiging op de markt brengt zijn die in de laatste twee jaar (dus sinds november 1995) sterk verbeterd of zitten daar nieuwe producten tussen? (deze verbetering hoeft niet door de onderneming zelf zijn aangebracht) 1. Ja 2. Nee, wat mijn vestiging op de markt brengt is niet nieuw of niet sterk verbeterd in de laatste twee jaar 3. Weet niet
Vraag 2
Vraag 3
Bestaat die vernieuwing of verbetering onder meer uit …? (meerdere antwoorden mogelijk) ❏ Nieuwe of sterk verbeterde softwareproducten ❏ Nieuwe of sterk verbeterde micro-elektronische producten of componenten ❏ Producten met biotechnologische gemodificeerde eigenschappen ❏ Producten met nieuwe of sterk verbeterde materiaaleigenschappen (nieuwe legeringen, polymeren, keramieken, ❏ composieten, oppervlaktebehandeling, …) ❏ Producten met nieuwe of sterk verbeterde milieubeschermende eigenschappen ❏ Producten met nieuwe of sterk verbeterde energetische eigenschappen ❏ Producten met nieuwe of sterk verbeterde mechanische performantie ❏ Producten met nieuwe of sterk verbeterde optische eigenschappen ❏ Een andere technische vernieuwing of sterke verbetering OMSCHRIJF………………………………… ❏ Een andere niet technische vernieuwing of sterke verbetering OMSCHRIJF…………………………… ❏ Weet niet
➟ VR. 4.
Is de vernieuwing of verbetering ingegeven vanuit motieven die te maken hebben met milieu- of energietechnologie? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 5
➟ VR. 3
Kan u een raming maken van de verhouding nieuwe, sterk verbeterde en producten die reeds méér dan twee jaar min of meer ongewijzigd in het gamma zitten van uw vestiging? ________% Nieuwe producten ________% Sterk verbeterde producten ________% Producten die reeds méér dan twee jaar min of meer ongewijzigd in het gamma zitten 100 % Totaal ❏ Weet niet
Vraag 4
➟ VR. 2 ➟ VR. 6 ➟ VR. 6
➟ VR. 5 ➟ VR. 6 ➟ VR. 6
Waar kwam dit tot uiting? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Product zelf is milieuvriendelijker 2. Product zelf is energievriendelijker 3. Product wordt op een milieuvriendelijkere manier gemaakt 4. Product wordt op een energievriendelijkere manier gemaakt 5. Weet niet
➟ VR. 6
VOOR ALLE BEDRIJVEN MET DIENSTEN OF DIENSTVERLENING (ja op vraag 18 of ja op vraag 19 deel 1 , anders deel 2.2) Vraag 6
De diensten die uw vestiging op de markt brengt zijn die in de laatste twee jaar ( dus sinds november 1995) sterk verbeterd of zitten daar nieuwe diensten tussen of zijn de methoden van dienstverlening naar de klanten sterk verbeterd? 1. 2. 2. 3.
38
Ja Nee, de diensten die mijn vestiging aanbiedt zijn in de laatste twee jaar niet sterk verbeterd, er zijn geen nieuwe diensten of methoden van dienstverlening bijgekomen in het dienstenpakket van mijn vestiging Weet niet
➟ VR. 7 ➟ deel 2.2 ➟ deel 2.2
Vraag 7
Bestaat die vernieuwing of verbetering onder meer uit … ? (meerdere antwoorden mogelijk) ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Vraag 8
Nieuwe diensten in het dienstenpakket (bv. een bank biedt nu ook verzekeringen aan), omschrijf…………………………. Nieuw methode van dienstverlening aan de klant (bv. aanbieden van bestaande diensten via een ander kanaal bv. homebanking, shop 24, internet) Omschrijf………………… Andere benadering van de klant Omschrijf……..………….. Andere verandering Omschrijf……………………………….. ➟ VR. 8 Weet niet
Kan u een raming maken van de verhouding nieuwe, sterk verbeterde en diensten die reeds meer dan twee jaar min of meer ongewijzigd in het gamma van uw vestiging zitten? ________% Nieuwe diensten ________% sterk verbeterde diensten ________% Diensten die reeds méér dan twee jaar min of meer ongewijzigd in het gamma zitten 100 % Totaal ❏ Weet niet
Vraag 9
➟ VR. 9
Is de vernieuwing ingegeven vanuit motieven die te maken hebben met milieu- en/of energietechnologie?
➟ VR. 10 ➟ VR. deel 2.2. ➟ VR. deel 2.2.
1. Ja 2. Nee 3. Weet niet Vraag 10
Waar kwam dit tot uiting? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5.
Dienst zelf is milieuvriendelijker Dienst zelf is energievriendelijker Dienst komt op een milieuvriendelijkere manier tot stand Dienst komt op een energievriendelijkeremanier tot stand Weet niet
➟ deel 2.2
Voor alle bedrijven die producten op de markt brengen (ja op vraag 13 van deel 1)
2.2 Huidige stand van zaken 1. Software Vraag 1
Zijn er in uw huidige productengamma softwareproducten of producten die gedeeltelijk bestaan uit software? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar micro-elektronica ➟ ga naar micro-elektronica
Vraag 1.1 Over welk type software gaat het? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Op maat 2. Standaard
3. Aanpassing standaard software 4. Weet niet
Vraag 1.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
39
Vraag 1.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een ➝ betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
6. Weet niet Vraag 1.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de software (in de producten) omschrijven? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Ontwikkeling 2. Interne productie van software
➝
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de software? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet Over welke software gaat het? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Gespecialiseerde toepassingen/tools 2. Gegevensbankontwikkeling 3. Geschreven in algemene programmeertaal 4. Ontwikkeld met object georiënteerde of gedistribueerde methode 5. Embedded software, real time systemen, DSP 6. Bijzonder innovatieve ontwikkelingen, specifeer 7. Andere: omschrijf 8. Weet niet
3. 4. 4. 5. 4.
Aanpassing van elders aangekochte software Waar wordt de software gemaakt? (meerdere antwoorden) Assemblage van elders aangekochte software of 1. In Wallonië van producten die dergelijke software bevatten ➝ 2. In Brussel Doorverkoop van software of van producten 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… die software bevatten 4. Andere, binnen EU 5. Andere, buiten EU 6. Weet niet 6. Weet niet
Vraag 1.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de software of van de producten met software, tussenhandel buiten beschouwing gelaten? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 2. 3. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument (bv. programma voor spelletjes) Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven (bv. software voor automatisering, ook al moet dit laatste bedrijf nog een aantal aanpassingen uitvoeren) Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht (bv. software die nog in de hardware wordt ingebouwd en die door dat bedrijf verder wordt verkocht) Weet niet
Vraag 1.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de software of de producten met software? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
40
Vlaanderen. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………… Brussel. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………………… Wallonië. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)………………………….. Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………… Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)………………. Weigering Weet niet
2. Micro-elektronica Vraag 2
Zijn er in uw huidige productengamma micro-elektronische producten of producten die componenten van micro-elektronica bevatten, chips, plc's? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar biotechnologie ➟ ga naar biotechnologie
Vraag 2.1. Komt het productengamma van de producten met micro-elektronische componenten voor 100% overeen dat van de software? 1. Ja (vragen 2.2, 2.3, 2.5 en 2.6 overslaan) enkel 2.4 invullen 2. Nee 3. Weet niet Vraag 2.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 2.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt ➝ een betere dan gemiddelde positie 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
6. Weet niet Vraag 2.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de micro-elektronische producten omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. Ontwikkeling 2. Interne ontwikkeling van micro-elektronische 2. componenten
➝
3. 4. 4. 5. 4. 5. 4. 4. 6.
Waar wordt de componenten of de producten die deze componenten bevatten gemaakt? (meerder antwoorden) 1. In Wallonië 2. In Brussel ➝ 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… 4. Andere, binnen EU 5. Andere, buiten EU 6. Weet niet
Aanpassing van elders aangekochte microelektronische componenten Assemblage van elders aangekochte microelektronische componenten of van producten die componenten bevatten Doorverkoop van micro-elektronische componenten of van producten die deze componenten bevatten Weet niet
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de micro-elektronische componenten? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet Over welke software gaat het? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Afgewerkte modules die micro-elektronische componenten bevatten 2. Standaard IC’s 3. Programmeerbare IC’s 4. ASIC’s 5. Andere......... 6. Weet niet
41
Vraag 2.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de micro-elektronische componenten of van de producten die deze componenten bevatten? (meerder antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
Vraag 2.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de micro-elektronische componenten of van de producten die deze componenten bevatten? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
42
Vlaanderen. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………………… Brussel. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………………………… Wallonië. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………………..……… Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………… Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………….… Weigering Weet niet
3. Biotechnologie Vraag 3
Zijn er in uw huidige productengamma producten met biotechnologische gemodifieerde eigenschappen 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar nieuwe materialen ➟ ga naar nieuwe materialen
Vraag 3.1. Omschrijf het product.
………………
Vraag 3.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 3.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
➝
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
6. Weet niet Vraag 3.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de producten met biotechnologische gemodifieerde eigenschappen omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. Ontwikkeling Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) op het vlak ➝ van biotechnologie voor deze producten? (meerdere antwoorden mogelijk) 2. Interne productie van producten met 2. biotechnologisch gemodifieerde eigenschappen 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet 3. 4. 4. 4. 5. 4.
Aanpassing van elders aangekochte producten met biotechnologische eigenschappen Assemblage van elders aangekochte producten ➝ met biotechnologische eigenschappen Doorverkoop van elders aangekochte producten met biotechnologische eigenschappen
Waar wordt deze producten gemaakt? (meerdere antwoorden) 1. In Wallonië 2. In Brussel 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… 4. Andere, binnen EU 5. Andere, buiten EU 6. Weet niet
6. Weet niet Vraag 3.5. Wat is de volgende bestemming naar aard vande producten met biotechnologisch gemodifieerde eigenschappen? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
43
Vraag 3.6 Wat is de volgende geografische bestemming producten met biotechnologische gemodifieerde eigenschappen?(meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vlaanderen. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………… Brussel. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………………… Wallonië. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)………………………….. Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………… Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)………………. Weigering Weet niet
4. Producten met nieuwe of sterk verbeterde MATERIAALEIGENSCHAPPEN (enkel indien in deel 2.1. vraag 2 deze toepassing werd aangeduid) Vraag 4
Zijn er in uw huidige productengamma producten met nieuwe of sterk verbeterde materiaaleigenschappen?(controlevraag) 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar milieutechnologie ➟ ga naar milieutechnologie
Gaat het over…? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Polymeren 2. Keramieken 3. Composieten 4. Oppervlaktebehandeling 5. Andere: omschrijf Vraag 4.1. Kwam het productengamma (onder net dezelfde vorm) eerder in deze vragenlijst (deel 2.2) aan bod? 1. Ja (vragen 4.2, 4.3, 4.5 en 4.6 overslaan) enkel 4.4 invullen Bij welke toepassing……. 2. Nee 3. Weet niet Vraag 4.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 4.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
6. Weet niet
➝
44
Vraag 4.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de nieuwe of sterk verbeterde materiaaleigenschappen omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. 2. 2. 2.
Ontwikkeling Nieuwe of sterk verbeterde materiaaleigenschappen worden binnen de vestiging tot stand gebracht
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de interne productie? (meerdere antwoorden mogelijk) ➝ 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
3. 4. 4. 4. 4. 4. 5. 4. 6.
Producten met nieuwe of sterk verbeterde Waar wordt de componenten of de producten die deze materiaaleigenschappen worden elders aancomponenten bevatten gemaakt? (meerder antwoorden) gemaakt doch de vestiging past ze verder aan 1. In Wallonië Assemblage van elders aangekochte producten 2. In Brussel ➝ 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… met nieuwe of sterk verbeterde materiaaleigenschappen 4. Andere, binnen EU Doorverkoop van producten met nieuwe of 5. Andere, buiten EU sterk verbeterde materiaaleigenschappen 6. Weet niet Weet niet
Vraag 4.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de van de producten met nieuwe of sterk verbeterde materiaaleigenschappen? Is dat.......? (meerder antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
Vraag 4.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de producten met nieuwe of sterk verbeterde materiaaleigenschappen? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vlaanderen. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………… Brussel. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………………… Wallonië. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………..…………… Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………… Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………… Weigering Weet niet
45
5. Producten met nieuwe of sterk verbeterde MILIEUEIGENSCHAPPEN (enkel indien in deel 2.1. vraag 2 deze toepassing werd aangeduid) Vraag 5
Zijn er in uw huidige productengamma producten met nieuwe of sterk verbeterde milieueigenschappen?(controlevraag) 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar energietechnologie ➟ ga naar energietechnologie
Gaat het over…? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Zuivering (end of pipe) 2. Sanering 3. Preventie 4. Monitoring 5. Andere: omschrijf 6. Weet niet Vraag 5.1. Kwam het productengamma (onder net dezelfde vorm) eerder in deze vragenlijst (deel 2.2) aan bod? 1. Ja (vragen 4.2, 4.3, 4.5 en 4.6 overslaan) enkel 4.4 invullen Bij welke toepassing……. 2. Nee 3. Weet niet Vraag 5.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 5.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
6. Weet niet
46
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een ➝ betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 5.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de nieuwe of sterk verbeterde milieueigenschappen omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. 2. 2. 2.
Ontwikkeling Nieuwe of sterk verbeterde milieu eigenschappen worden binnen de vestiging tot stand gebracht
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de interne productie? (meerdere antwoorden mogelijk) ➝ 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
3. 4. 4. 4. 4. 4. 5. 4. 6.
Producten met nieuwe of sterk verbeterde Waar wordt de componenten of de producten die deze milieueigenschappen worden elders aancomponenten bevatten gemaakt? (meerder antwoorden) gemaakt doch de vestiging past ze verder aan 1. In Wallonië Assemblage van elders aangekochte producten 2. In Brussel ➝ 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… met nieuwe of sterk verbeterde milieueigenschappen 4. Andere, binnen EU Doorverkoop van producten met nieuwe of 5. Andere, buiten EU sterk verbeterde milieueigenschappen 6. Weet niet Weet niet
Vraag 5.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de van de producten met nieuwe of sterk verbeterde milieueigenschappen? Is dat.......? (meerder antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
Vraag 5.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de producten met nieuwe of sterk verbeterde milieueigenschappen? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vlaanderen. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………… Brussel. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………………… Wallonië. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………..…………… Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………… Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………… Weigering Weet niet
47
6. Producten met nieuwe of sterk verbeterde ENERGETISCHE EIGENSCHAPPEN (enkel indien in deel 2.1. vraag 2 deze toepassing werd aangeduid) Vraag 6
Zijn er in uw huidige productengamma producten met nieuwe of sterk verbeterde energetische eigenschappen?(controlevraag) 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar mechanische performantie ➟ ga naar mechanische performantie
Gaat het over…? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Electriciteitsproductie (bv. gemengde opwekking) 2. Energiebesparing 3. Energieopslag 7. Hernieuwbare energie, omschrijf 8. Andere: omschrijf 9. Weet niet Vraag 6.1. Kwam het productengamma (onder net dezelfde vorm) eerder in deze vragenlijst (deel 2.2) aan bod? 1. Ja (vragen 6.2, 6.3, 6.5 en 6.6 overslaan) enkel 6.4 invullen. Bij welke toepassing……. 2. Nee 3. Weet niet Vraag 6.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 6.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
6. Weet niet
48
➝
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 6.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de nieuwe of sterk verbeterde energetische eigenschappen omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. 2. 2. 2.
Ontwikkeling Nieuwe of sterk verbeterde energetische eigenschappen worden binnen de vestiging tot stand gebracht
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de interne productie? (meerdere antwoorden mogelijk) ➝ 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
3. 4. 4. 4. 4. 4. 5. 4. 6.
Producten met nieuwe of sterk verbeterde Waar wordt de componenten of de producten die deze energetische eigenschappen worden elders aancomponenten bevatten gemaakt? (meerder antwoorden) gemaakt doch de vestiging past ze verder aan 1. In Wallonië Assemblage van elders aangekochte producten 2. In Brussel ➝ 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… met nieuwe of sterk verbeterde energetische eigenschappen 4. Andere, binnen EU Doorverkoop van producten met nieuwe of 5. Andere, buiten EU sterk verbeterde energetische eigenschappen 6. Weet niet Weet niet
Vraag 6.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de van de producten met nieuwe of sterk verbeterde energetische eigenschappen? Is dat.......? (meerder antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
Vraag 6.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de producten met nieuwe of sterk verbeterde energetische eigenschappen? Is dat … (meerdere antwoorden) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vlaanderen. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………..………… Brussel. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)………………………………..… Wallonië. Specifieer de sectoren tenzij enkel consumen (max 5)…………………………………. Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………….. Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………… Weigering Weet niet
49
7. Producten met nieuwe of sterk verbeterde MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN (enkel indien in deel 2.1. vraag 2 deze toepassing werd aangeduid) Vraag 7
Zijn er in uw huidige productengamma producten met nieuwe of sterk verbeterde mechanische eigenschappen?(controlevraag) 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar optische eigenschappen ➟ ga naar optische eigenschappen
Gaat het over…? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Thermische en koelsystemen 2. Hydraulische en pneumatische systemen 3. Robotica en meet- en regelsystemen 4. Aandrijfsystemen 5. Verspaningsgereedschappen- en machines 6. Micromechanica 7. Andere: omschrijf 8. Weet niet Vraag 7.1. Kwam het productengamma (onder net dezelfde vorm) eerder in deze vragenlijst (deel 2.2) aan bod? 1. Ja (vragen 7.2, 7.3, 7.5 en 7.6 overslaan) enkel 7.4 invullen Bij welke toepassing……. 2. Nee 3. Weet niet Vraag 7.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 7.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
6. Weet niet
50
➝
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 7.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de nieuwe of sterk verbeterde mechanische eigenschappen omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. 2. 2. 2.
Ontwikkeling Nieuwe of sterk verbeterde mechanische eigenschappen worden binnen de vestiging tot stand gebracht
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de interne productie? (meerdere antwoorden mogelijk) ➝ 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
3. 4. 4. 4. 4. 4. 5. 4. 6.
Producten met nieuwe of sterk verbeterde Waar wordt de componenten of de producten die deze mechanische eigenschappen worden elders aancomponenten bevatten gemaakt? (meerder antwoorden) gemaakt doch de vestiging past ze verder aan 1. In Wallonië Assemblage van elders aangekochte producten 2. In Brussel ➝ met nieuwe of sterk verbeterde mechanische 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… eigenschappen 4. Andere, binnen EU Doorverkoop van producten met nieuwe of 5. Andere, buiten EU sterk verbeterde mechanische eigenschappen 6. Weet niet Weet niet
Vraag 7.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de van de producten met nieuwe of sterk verbeterde mechanische eigenschappen? Is dat.......? (meerder antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
Vraag 7.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de producten met nieuwe of sterk verbeterde mechanische eigenschappen? (meerdere antwoorden) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vlaanderen. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………………… Brussel. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)…………………………… Wallonië. Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)………………………….. Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)……………… Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument (max 5)………………. Weigering Weet niet
51
8. Producten met nieuwe of sterk verbeterde OPTISCHE EIGENSCHAPPEN (enkel indien in deel 2.1. vraag 2 deze toepassing werd aangeduid) Vraag 8
Zijn er in uw huidige productengamma producten met nieuwe of sterk verbeterde optisch eigenschappen?(controlevraag) 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar ander technische verandering ➟ ga naar ander technische verandering
Gaat het over…? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Fotografie 2. Laser 3. Andere sensoren 4. Optische vezels 5. Andere: omschrijf 6. Weet niet Vraag 8.1. Kwam het productengamma (onder net dezelfde vorm) eerder in deze vragenlijst (deel 2.2) aan bod? 1. Ja (vragen 8.2, 8.3, 8.5 en 8.6 overslaan) enkel 8.4 invullen Bij welke toepassing……. 2. Nee 3. Weet niet Vraag 8.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 8.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
6. Weet niet
52
➝
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 8.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de nieuwe of sterk verbeterde optische eigenschappen omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. 2. 2. 2.
Ontwikkeling Nieuwe of sterk verbeterde optische eigenschappen worden binnen de vestiging tot stand gebracht
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de interne productie? (meerdere antwoorden mogelijk) ➝ 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
3. 4. 4. 4. 4. 4. 5. 4. 6.
Producten met nieuwe of sterk verbeterde Waar wordt de componenten of de producten die deze optische eigenschappen worden elders aancomponenten bevatten gemaakt? (meerder antwoorden) gemaakt doch de vestiging past ze verder aan 1. In Wallonië Assemblage van elders aangekochte producten 2. In Brussel ➝ met nieuwe of sterk verbeterde optische 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… eigenschappen 4. Andere, binnen EU Doorverkoop van producten met nieuwe of 5. Andere, buiten EU sterk verbeterde optische eigenschappen 6. Weet niet Weet niet
Vraag 8.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de van de producten met nieuwe of sterk verbeterde optische eigenschappen? Is dat.......? (meerder antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
Vraag 8.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de producten met nieuwe of sterk verbeterde optische eigenschappen? (meerdere antwoorden) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vlaanderen Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)……………………… Brussel Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)…………………………… Wallonië Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)…………………………. Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)……………… Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)………………. Weigering Weet niet
53
9. Producten met ANDERE TECHNISCHE VERNIEUWING OF VERBETERDE (enkel indien in deel 2.1. vraag 2 deze toepassing werd aangeduid) Vraag 9
Zijn er in uw huidige productengamma producten met een andere technische vernieuwing of verbetering?(controlevraag) 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
➟ ga naar deel 2.3. ➟ ga naar deel 2.3.
Vraag 9.1. Kwam het productengamma (onder net dezelfde vorm) eerder in deze vragenlijst (deel 2.2) aan bod? 1. Ja (vragen 9.2, 9.3, 9.5 en 9.6 overslaan) enkel 9.4 invullen Bij welke toepassing……. 2. Nee 3. Weet niet Vraag 9.2. Welk deel van de jaaromzet van uw vestiging vertegenwoordigen deze producten ongeveer? 1. <25 % 2. Van 25 tot < 50 % 3. Van 50 tot < 75%
4. 75% of meer 5. 100% 6. Weet niet
Vraag 9.3 Hoe kan u uw positie op uw afzetmarkt voor deze producten omschrijven? 1. 2. 3. 4. 5.
We zijn marktleider We hebben een goede positie We hebben een gemiddelde positie We hebben een slechte positie De marktpositie verschilt naargelang het type product
Bezit u voor één of meerdere van deze producten op uw afzetmarkt een ➝ betere dan gemiddelde positie: 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
6. Weet niet Vraag 9.4 Hoe kan u de activiteit van uw onderneming i.v.m. de andere technische verandering omschrijven? (meerdere antwoorden) 1. Ontwikkeling 2. Andere technische verandering wordt binnen 2. de vestiging tot stand gebracht
3. 4. 4. 4. 4. 5. 4.
Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de ➝ interne productie? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D bedrijven betrokken die niet in Vlaanderen gevestigd zijn? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Producten met ander technische verandering Waar wordt de componenten of de producten die deze worden elders gemaakt doch de vestiging componenten bevatten gemaakt? (meerder antwoorden) past ze verder aan 1. In Wallonië Louter assemblage van elders aangekochte ➝ 2. In Brussel producten met andere technische verandering 3. In Vlaanderen, Specificeer de sector (en)………………………… Louter doorverkoop van producten met 4. Andere, binnen EU andere technische verandering 5. Andere, buiten EU 6. Weet niet 6. Weet niet
54
Vraag 9.5. Wat is de volgende bestemming naar aard van de van de producten met andere technische verandering? (meerder antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Een eindproduct voor de consument Een eindproduct voor gebruik in het productieproces van andere bedrijven Een product dat door andere bedrijven verder wordt bewerkt of verwerkt en daarna wordt doorverkocht Weet niet
Vraag 9.6 Wat is de volgende geografische bestemming van de producten met andere technische verandering? (meerdere antwoorden) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vlaanderen Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)…………..…… Brussel Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)…………………….. Wallonië Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)…………………… Andere, binnen EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)………. Andere, buiten EU Specifieer de sectoren tenzij enkel consument(max 5)……….. Weigering Weet niet
55
2.3. Belangrijkste productvernieuwing van de laatste twee jaar Vraag 1
Van de productvernieuwingen die in vraag 2 van deel 2.1. werden aangeduid welke is het belangrijkste voor de huidige economische positie van de vestiging? EEN ANTWOORD MOGELIJK 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Vraag 2
Software Micro-elektronica Biotechnologie Nieuwe materialen Milieutechnologie Energietechnologie Mechanica Optica Andere: omschrijf
Hoe belangrijk is deze technologie voor de huidige marktpositie? Helemaal niet belangrijk 1
Vraag 3
2
3
4
Zeer hoog 5
2
3
4
Sterk toegenomen 5
2
3
4
Sterk gegroeid 5
4
Sterk gegroeid 5
Hoe is het marktaandeel voor de producten in de laatste drie jaar geëvolueerd? Sterk gedaald 1
56
Zeer belangrijk 5
Hoe is de globale afzetmarkt (niet enkel voor uw vestiging) voor deze producten in de laatste drie jaar geëvolueerd? Sterk gedaald 1
Vraag 6
4
Hoe is de concurrentie op de markt voor deze producten in de laatste drie jaar geëvolueerd? Sterk afgenomen 1
Vraag 5
3
Hoe kan u de concurrentie op de markt voor de producten met deze technologie typeren? Zeer laag 1
Vraag 4
2
2
3
DEEL 3: TECHNOLOGISCHE INNOVATIE IN HET PRODUCTIEPROCES 3.1. Algemeen beeld van het productieproces Vraag 1a
Welke van de volgende activiteiten doet uw onderneming?(meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4.
Ontwerp Productie Handel Dienstverlening
Voor alle bedrijven met PRODUCTIE Vraag 1b
Hoe kan u uw productie het best typeren? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vraag 1c
Hoe kan u uw productieplanning het best typeren? 1. 2. 3. 4.
Vraag 1d
Grote serie-:massafabricage (seriegrootte van minstens een paar honderd)* Kleinere serieproductie Enkel stuk-productie (serie-grootte 1-10)* Continue procesindustrie, flow-productie Batch-gewijze procesindustrie Anders, korte omschrijving………………… Weet niet.
Uitsluitend op basis van inkomende orders, wat reeds is verkocht (order-based) Uitsluitend op basis van wat men denkt te verkopen, kritische voorraad (stock-based) Mengeling van order en stock-based Weet niet
Waar gebeurt het ontwerp van de producten? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5.
Intern in de vestiging In een andere vestiging van zelfde moederbedrijf In samenwerking met andere bedrijven (in opdracht van eigen vestiging of bedrijf) Door ander extern bedrijf (toelevering, vestiging voert opdracht uit van extern bedrijf) Weet niet
Voor alle bedrijven met handel of dienstverlening Vraag 1e: Hoe kan u uw dienstverlening naar de klant het best typeren? (meerdere antworden mogelijk) 1. Gericht naar een grote groep klanten 2. Gericht naar een specifieke groep klanten 3. Gericht naar individuele klanten *bedoeld wordt aantal producten per productiecyclus/-serie of –batch, dus niet het aantal producten op jaarbasis.
57
3.2. Informatisering van de administratie (alle ondernemingen) Vraag 2
Welke computerapparatuur gebruikt U? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Stand alone pc’s ➞ Vr. 4 2. Gekoppelde pc’s ➞ Vr. 3 3. Netwerkterminals ➞ Vr. 3
Vraag 3
Gewone koppelingen Ethernet (10MB) Fast Ethernet (100MB) Breedband Weet niet
Voor welke toepassingen heeft U software in huis? (meerdere antwoorden mogelijk) (NVT betekent dat deze activiteit niet binnen de vestiging gebeurt, WHN weet het niet)
Boekhouding Salarisadministratie Facturatie Vraag 5a
Servers ➞ Vr. 4 Mini’s/mainframes ➞ Vr. 4 Modems ➞ Vr. 4 Weet niet
Over welke type van netwerken loopt de gegevensuitwisseling? (enkel indien gekoppelde pc's of netwerkterminals) (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5.
Vraag 4
4. 5. 6. 7.
Ja 1 1 1
Nee 2 2 2
NVT 3 3 3
WHN 4 4 4
Klantenbeheer Orderverwerking Marketing
Ja 1 1 1
nee 2 2 2
NVT WHN 3 4 3 4 3 4
Vindt binnen uw vestiging elektronische datacommunicatie plaats tussen PC’s/computers (zoals E-mail, gebruik van centrale databases, koppeling bedrijfsgegevens)? 1. Ja
Maakt uw vestiging gebruik van een zogenaamd INTRANET in de ➝ vestiging? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet Heeft uw vestiging een ander netwerk-systeem dat wel voor hetzelfde doel wordt gebruikt maar niet de internet-technologie gebruikt? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
2. Nee 3. Weet niet Vraag 5b
Vindt er tussen uw vestiging en andere vestigingen van dezelfde onderneming elektronische datacommunicatie plaats tussen PC’s/computers (zoals e-mail, gebruik van centrale databases, koppeling bedrijfsgegevens)? 1. Ja
2. Nee 3. Weet niet
58
Wordt er hiervoor gebruik gemaakt van het zogenaamd INTRANET? ➝ 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet Heeft uw vestiging een ander netwerk-systeem dat wel voor hetzelfde doel wordt gebruikt maar niet de internet-technologie gebruikt? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
Vraag 6
Vindt er elektronische communicatie plaats vanuit uw vestiging met PC’s/computers van derden (niet tussen zelfde bedrijven van één moederbedrijf)? 1. Ja
➝ Welke? (meerdere antwoorden mogelijk) ❏ Telebankieren ❏ Gebruik externe databanken ❏ e-mail met derden ❏ EDI ❏ INTERNET Waarvoor wordt internet toegepast? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Aanbieder via website 2. Gebruiker ❏ elektronische etalage ❏ surfen ❏ bestellingen van klanten ❏ betaalde databanken ❏ on-line verkoop van digitaliseerbare ❏ e-mail producten ❏ bestellingen bij de leveranciers ❏ after sales service ❏ andere:omschrijf…….. ❏ andere: omschrijf.. ❏ geen ❏ geen
2. Nee 3. Weet niet Vraag 7
Wat zijn de plannen voor de toekomst op het vlak van elektronische communicatie met derden?
Telebankieren Gebruik externe databanken e-mail met derden EDI INTERNET als aanbieder Vraag 8
Wordt verder uitgebouwd
Status quo
Wordt afgebouwd
❏ ❏ ❏ ❏ ❏
❏ ❏ ❏ ❏ ❏
❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Concrete Intenties Niet relevant plannen voor interesse komende jaar voor toekomst ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Als U het niveau van informatisering van de administratie vergelijkt met de planning tegen eind 1998, hoe kan u de situatie van uw vestiging het best weergeven? 1. 2. 3. 4. 5.
De situatie zal ongeveer gelijk blijven Er worden hier en daar kleine veranderingen gepland Er worden een aantal fundamentele veranderingen gepland De situatie eind 1998 is moelijk te voorspellen Weet niet
59
3.3. Ontwerp, productie en procesautomatisering Vraag 9
Welke systemen voor ontwerp van producten worden er gebruikt? (meerdere antwoorden mogelijk, enkel voor bedrijven met ontwerp) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
CAD 2-dimensioneel CAD-3-dimensioneel CAE Nieuwe technieken om prototypes te ontwikkelen Geen Weet niet
➝
Indien gebruik van systemen voor ontwerp, worden de gegevens vanuit deze ontwerpsystemen elektronische doorgestuurd naar…. Computergestuurde productiesystemen of systemen voor procesbeheersing binnen de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing (niet indien geen productie/proces) Computergestuurde planningssystemen binnen de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde productiesystemen of systemen voor procesbeheersing buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing (niet indien geen productie/proces) Computergestuurde planningssystemen buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing
60
Vraag 10
Welke systemen voor productievoorbereiding en planning gebruikt uw vestiging? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Beheer productiegegevens Planning productie op korte termijn MPR (Manufacturing Resources Planning op lange termijn) CAPP (technische productie- en werkvoorbereiding) Andere systemen, omschrijf……………… Geen Weet niet
➝
Indien gebruik van systemen voor productie, voorbereiding en planning, worden de gegevens vanuit apparatuur voor productievoorbereiding en planning elektronisch doorgestuurd naar.... Computergestuurde ontwerpsystemen binnen de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde apparatuur voor productie of procesbeheersing binnen de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde ontwerpsystemen buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde apparatuur voor productie of procesbeheersing buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing
61
Vraag 11
Welke computergestuurde apparatuur gebruikt u voor de behandeling van uw producten? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
CNC (stand alone) DNC (vanuit centrale computer) Pick-place (max. 3 richtingen) Industriële robots Automatische transportsystemen Automatische opslagsystemen Andere computergestuurde apparatuur omschrijf…………………………………….... Geen Weet niet
➝
Indien computergestuurde apparatuur voor behandeling van producten, worden de gegevens vanuit apparatuur voor productiebehandeling elektronisch doorgestuurd naar..... Computergestuurde ontwerpsystemen in de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde planningssystemen in de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde ontwerpsystemen buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde planningssystemen buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing
62
Vraag 12
Welke computergestuurde systemen voor proces-beheersing worden er gebruikt? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
PLC’s tot 200 i/o’s PLC’s vanaf 200 i/o’s DCS Procescontrole met pc’s Scade (systemem voor fabrieksmanagement) Andere proces-controlesystemen omschrijf…………….. Geen Weet niet
➝
Indien computergestuurde apparatuur voor procesbeheersing, worden de gegevens vanuit apparatuur voor procesbeheersing elektronisch doorgestuurd naar.... Computergestuurde ontwerpsystemen in de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde planningssystemen in de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde ontwerpsystemen buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing Computergestuurde planningssystemen buiten de vestiging? 1. Ja, op grote schaal 2. Ja, op bescheiden schaal 3. Nee, wel verwacht voor 1998 4. Nee, wel intenties na 1998 5. Geen intenties, niet van toepassing
63
3.4. Oorsprong en bestemming van software die gebruikt wordt in de vestiging Vraag 13
Vul voor de verschillende toepassingen die in 3.2. en 3.3. werden aangeduid onderstaande tabel in.
Aard van toepassing Boekhouding Wordt gebruikt? (Ja/Nee) Indien ja: Oorspong van de software? (Eigen productie/Aankoop/Geen idee) Indien aankoop: In welk land gemaakt ? (België/Europa/Wereld/Geen idee) Type aankoop? (Standaard product/product op Maat) Gebeurden er aanpassingen in de vestiging? (Ja/Nee) Indien eigen productie: Wordt deze eigen procesvernieuwing aan derden doorverkocht (dit is geen normale activiteit voor uw onderneming, anders betreft het een productvernieuwing)? (Ja/Nee/Geen idee) Indien ja, Aan een vestiging uit welk land? (België/Europa/Wereld/Geen idee) Indien aan België duidt de sectoren aan waaraan wordt verkocht
Software Salarisadmin. J N
Software facturatie J N
Software klantenbeheer J N
Software Orderverw. J N
Software Marketing J N
Software
E A G
E A G
E A G
E A G
E A G
E A G
B E W G
B E W G
B E W G
B E W G
B E W G
B E W G
S M
S M
S M
S M
S M
S M
J N
J N
J N
J N
J N
J N
J N G
J N G
J N G
J N G
J NG
J N G
B E W G
B E W G
B E W G
B E W G
B E W G
B E W G
…………
…………
…………
…………
…………
…………
J N
3.5. Biotechnologie in het productieproces Vraag 14
Werkt uw vestiging volgens een biotechnologisch proces? 1. Ja
2. Nee 3. Weet niet
64
➝ Over welke vorm van biotechnologie gaat het? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. Optimalisering van de klassieke biotechnologische processen (bv. via 1. betere bioprocessing) 2. Procesinnovaties op basis van andere grondstoffen (bv. cichoreiwortel 1. i.p.v. suikerbiet voor de productie van suiker) 3. Genetisch gemanipuleerde organismen (via recombinant DNA1. techniek) 4. Andere geavanceerde technieken (BV. celfusie, hybridomatechniek, 1. weefselkweek) 5. Weet niet Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor de biotechnologische producten ? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D buitenlandse bedrijven betrokken? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
3.6. Vraag 15
Andere vormen van procesvernieuwing Zijn er in de vestiging andere vormen van procesvernieuwing die nog niet eerder aan bod kwamen in deze enquête, we denken hier vooral aan een aantal sectorspecifieke technologiëen? 1. Ja
➝ Omschrijf……………………………………………………… Waar gebeurt de R&D (het onderzoeks- en ontwikkelingswerk) voor deze vormen van procesvernieuwing? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. In de vestiging 2. In een andere vestiging van hetzelfde moederbedrijf 3. Buiten het bedrijf 4. Weet niet Zijn er bij deze R&D buitenlandse bedrijven betrokken? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet
2. Nee 3. Weet niet
3.7.
Energie- en milieutechnologie
Vraag 16
Zijn er bij uw proces-vernieuwingen van de laatste twee jaar vernieuwingen die ingegeven zijn door motieven van milieu- en/of energie-technologie? 1. Ja
➝ Waarover ging het: (meerdere antwoorden mogelijk) • Milieu: 1. monitoring, 2. preventie (bv. materalen minder belastend voor milieu), 3. zuivering (bv. uitgestoten lucht is minder vuil) • Energie 4. rationeel gebruik van energie 5. productie van energie 6. Weet niet
2. Nee
65
DEEL 4: LAATSTE BELANGRIJKE TECHNOLOGISCHE INNOVATIE 1. a) Wat is volgens U de laatste belangrijkste technologische innovatie sinds het ontstaan van de vestiging (die verantwoordelijk is voor de huidige economische positie van de vestiging)?
b) Omschrijf over welke innovatie het gaat en eventueel welke technologie hiervoor wordt gebruikt?
c) Kwam deze innovatie reeds eerder in de vragenlijst aan bod? 1. Ja 2. Nee d) In welk jaar werd deze innovatie doorgevoerd? Indien de respondent het juiste jaar niet weet, • Voor 1955 • Periode 1955-1974 • Periode 1975-1989 • Periode 1990-1994 • Na 1994 • Weet niet e) Gaat het om …. 1. Een product/diensten innovatie 2. Een procesinnovatie 3. Beiden ( einde enquête)
66
➟ ga naar vraag 2 ➟ ga naar vraag 3
2. Laatste belangrijkste vernieuwing is een PRODUCTVERNIEUWING a ) Wat is volgens U de laatste belangrijkste technologische PROCESinnovatie (die een grote impact heeft op de huidige economische positie van de vestiging)?
b) Omschrijf over welke innovatie het gaat en eventueel welke technologie hiervoor wordt gebruikt?
c) Kwam deze innovatie reeds eerder in de vragenlijst aan bod? 1. Ja 2. Neen d) In welk jaar werd deze innovatie doorgevoerd?……. Indien de respondent het juiste jaar niet weet, • Voor 1955 • Periode 1955-1974 • Periode 1975-1989 • Periode 1990-1994 • Na 1994 • Weet niet (einde enquête) 3. Laatste belangrijkste vernieuwing is een PROCESVERNIEUWING a ) Wat is volgens U de laatste belangrijkste technologische PRODUCTinnovatie (die een grote impact heeft op de huidige economische positie van de vestiging)?
b) Omschrijf over welke innovatie het gaat en eventueel welke technologie hiervoor wordt gebruikt?
c ) Kwam deze innovatie reeds eerder in de vragenlijst aan bod? 1. Ja 2. Neen d) In welk jaar werd deze innovatie doorgevoerd? Indien de respondent het juiste jaar niet weet, • Voor 1955 • Periode 1955-1974 • Periode 1975-1989 • Periode 1990-1994 • Na 1994 • Weet niet (einde enquête)
67
BIJLAGE VRAAG 12: LIJST VAN SECTOREN
68
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
❏ 34 ❏ 35 ❏ 36 ❏ 40 ❏ 451 ❏ 452 ❏ 453 ❏ 454 ❏ 455 ❏ 50 ❏ 51 ❏ 521 ❏ 522 ❏ 524 ❏ 55 ❏ 60 ❏ 65 ❏ 66 ❏ 67 ❏ 70 ❏ 71 ❏ 72 ❏ 73 ❏ 74 ❏ 75 ❏ 80 ❏ 85 ❏ 90 ❏ 99 ❏ 9999 ❏
01 10 15 17 18 19 20 21 23 24 244 25 26 27 28 29 30 31 32 33
LANDBOUW, VISSERIJ, JACHT EN BOSBOUW WINNING VAN DELFSTOFFEN VERVAARDIGING VAN VOEDINGS- EN GENOTMIDDELEN VERVAARDIGING VAN TEXTIEL VERVAARDIGING VAN KLEDING EN BONTNIJVERHEID LEERNIJVERHEID EN VERVAARDIGING VAN SCHOEISEL HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING VAN ARTIKELEN VAN HOUT PAPIER- EN KARTONNIJVERHEID; UITGEVERIJEN EN DRUKKERIJEN VERVAARDIGING VAN COKES, GERAFFINEERDE AARDOLIEPRODUKTEN EN SPLIJT- EN KWEEKSTOFFEN CHEMISCHE NIJVERHEID FARMACEUTISCHE NIJVERHEID RUBBER- EN KUNSTSTOFNIJVERHEID VERVAARDIGING VAN OVERIGE NIET-METAALHOUDENDE MINERALE PRODUKTEN METALLURGIE VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN METAAL VERVAARDIGING VAN MACHINES, APPARATEN EN WERKTUIGEN VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS VERVAARDIGING VAN ELEKTRISCHE MACHINES EN APPARATEN VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO- EN TELECOMMUNICATIEAPPARATUUR VERVAARDIGING VAN MEDISCHE APPARATUUR, VAN PRECISIE- EN OPTISCHE INSTRUMENTEN EN VAN UURWERKEN VERVAARDIGING EN ASSEMBLAGE VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS VERVAARDIGING VAN OVERIGE TRANSPORTMIDDELEN OVERIGE INDUSTRIE PRODUKTIE EN DISTRIBUTIE VAN ELEKTRICITEIT, GAS EN WARM WATER HET BOUWRIJP MAKEN VAN TERREINEN BURGERLIJKE EN UTILITEITSBOUW; WEG- WATERBOUW BOUWINSTALLATIE AFWERKING VAN GEBOUWEN VERHUUR VAN MACHINES VOOR DE BOUWNIJVERHEID MET BEDIENINGSPERSONEEL VERKOOP EN REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORRIJWIELEN; KLEINHANDEL IN MOTORBRANDSTOFFEN GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING, EXCLUSIEF DE HANDEL IN AUTO’S EN MOTORRIJWIELEN NIET-GESPECIALISEERDE KLEINHANDEL IN WINKELS KLEINHANDEL IN VOEDINGS- EN GENOTMIDDELEN IN GESPECIALISEERDE WINKELS OVERIGE GESPECIALISEERDE KLEINHANDEL HOTELS EN RESTAURANTS VERVOER, OPSLAG EN COMMUNICATIE FINANCIELE INSTELLINGEN VERZEKERINGSWEZEN HULPBEDRIJVEN I.V.M. FINANCIELE VERZEKERINGEN VERHUUR EN HANDEL IN ONROERENDE GOEDEREN VERHUUR ZONDER BEDIENINGSPERSONEEL INFORMATICA EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING OPENBAAR BESTUUR, ALGEMENE COLLECTIEVE DIENSTEN EN VERPLICHTE SOCIALE VERZEKERING ONDERWIJS GEZONDHEIDSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING GEMEENSCHAPSVOORZIENINGEN, SOCIAAL-CULTURELE EN PERSOONLIJKE DIENSTEN EXTRATERRITORIALE ORGANISATIES EN LICHAMEN ANDERE (omschrijf) Weet niet
Recente STV-publicaties
I. BROCHURES * De vlag en de lading. Organisatie en arbeid bij kwaliteitszorg P. De Hondt (01.09.1997) 1997/5147/110
150,-fr
* Thuis besteld. Verwachtingen rond televerkoop in vraag gesteld R. Bourdeaud'hui (01.05.1997) 1997/5147/108
150,-fr
* Gejaagd door het werk. Arbeid en stress in veranderende bedrijven F. Janssens (01.05.1997) 1997/5147/104
150,-fr
* Op vaste grond of op los zand ? Integrale kwaliteitszorg in de bouwsector P. Roelandt (01.06.1997) 1997/5147/109
150,-fr
II. INFORMATIEDOSSIERS * Kwaliteitszorg en arbeid in de Vlaamse textiel. Gert Verdonck (01.05.1998) 1998/5147/114
250,-fr
* Dienstroosters in de gezondheidszorg: ongezond? Stephan Vanderhaeghe (01.02.1998) 1998/5147/113
250,-fr
* De elektronische informatiefabriek. (Net)werken tussen data en kennis Lieve Goorden (01.09.1997) 1997/5147/111
250,-fr
* Teamwerk op maat in de Belgische auto-industrie L. Baisier (01.11.1997) 1997/5147/112
400,-fr
* Niemand eet bits en bytes. Voeding kopen met behulp van telematica: hoe ver staan we en wat zijn de gevolgen voor de arbeid? R. Bourdeaud'hui (01.04.1997) 1997/5147/106
250,-fr
* Telematica in de elektrowinkel R. Bourdeaud'hui (01.04.1997) 1997/5147/107
250,-fr
III. ONDERZOEKSRAPPORTEN * Moeilijkheden om te innoveren in een veranderende sector: de invoering van HACCP in vleesondernemingen E. Eysackers (01.01.1997) 1997/5147/103
250,-fr
* In de ban van de prijzen. Concurrentie, organisatie en arbeid in de bouwsector P. Roelandt (01.03.1997) 1997/5147/105 250,-fr
IV. TIJDSCHRIFT * STV-berichten (verschijnt vier maal per jaar) 1995/5147/75.1
gratis
V. FOLDERS
l
* Het teamspel: een simulatie rond teamwerk in ondernemingen (01.12.1997) 1997/5147/113
gratis
* Integrale kwaliteitszorg in de bouw: kwaliteit als antwoord op de concurrentiestrijd? (01.06.1997) 1997/5147/109.1
gratis
Voor meer informatie over het onderwerp van deze publicaties of voor bestellingen kan u terecht bij het : STV-Documentatiecentrum Jozef II-straat 12-16 1000 BRUSSEL Tel. 02/217.07.45 Fax 02/217.70.08 e-mail:
[email protected] website: http://www.serv.be
Reeds verschenen bij het VTO en gratis verkrijgbaar
1/ Het Vlaams Innovatiesysteem: een nieuw statistisch beleidskader 1annex/ Theoretische en empirische bouwstenen van het ‘Vlaams Innovatie Systeem’ 2/ Innovatiestrategieën bij Vlaamse industriële ondernemingen 3/ Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief deel 1: Octrooien als indicator van het technologiesysteem 4/ De impact van technologische innovaties op jobcreatie en jobdestructie in Vlaanderen 5/ Strategische verschillen tussen innovatieve KMO’s: Een kijkje in de zwarte doos 6/ Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief deel 2: Analyse van het technologielandschap in Vlaanderen 7/ Diffusie van belichaamde technologie in Vlaanderen: een empirisch onderzoek op basis van input/output-gegevens 7 annex/ Methodologische achtergronden bij het empirisch onderzoek naar de Vlaamse technologiediffusie 8/ Schept het innovatiebeleid werkgelegenheid? 9/ Samenwerking in O&O tussen actoren van het “VINS” 10/ Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief deel 3: De internationale technologiepositie van Vlaanderen aan de hand van octrooiposities deel 4: Sporadische en frequent octrooierende ondernemingen: profielen 11/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Product- en diensteninnovatie : evolutie 1992-1994-1997 12/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Hoogtechnologische producten : evolutie 1992-1994-1997 13/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Procesautomatisering : evolutie 1992-1994-1997 14/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Methodologie en vragenlijst
Deze publicaties zijn gratis verkrijgbaar bij het IWT, Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/223.00.33 Fax: 02/223.11.81 E-mail:
[email protected]
Biografie
Ria Bourdeaud'hui Ria Bourdeaud'hui werkt sinds 1986 op de Stichting Technologie Vlaanderen (STV) binnen de Sociaal-economische Raad van Vlaanderen (SERV). In 1984 behaalde ze een diploma in de Economische Wetenschappen aan de KUL. Ze was tussenin twee jaar werkzaam op de UFSIA op een Fast onderzoeksproject (DWTC) rond doorstroming onderwijs en arbeid voor het technisch onderwijs. Op de Stichting Technologie Vlaanderen was zij actief in verschillende algemenere onderzoeksprojecten: technologie en werkgelegenheid, technologie en kwalificatie, statistisch datatekort rond innovatie en diffusie. Zij voerde een aantal specifieke projecten in de distributiesector uit: televerkoop, rol van de inkoop. De eerste regionale technologie-enquête - deze van 1992 werd op vraag van de sociale partners door haar geconcretiseerd. Zij stond aan de wieg van de technologiediffusie-enquête en heeft de eerste uitvoering ervan begeleid.
Jan Larosse Jan Larosse (1952) behaalde een MA in de Economie en een Baccalaureaat in de filosofie aan de KU Leuven waar hij o.m. onderwijsassistent was voor Economische Geschiedenis en administratief coördinator van het Leuvens Instituut voor Centraal- en Oost-Europese Studies. Hij is wetenschappelijk adviseur bij het IWT sinds 1992 en coördinator van het VTO.
Wat is het
Het Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch Onderzoek in de Industrie (IWT) is een autonome overheidsinstelling, opgericht in 1991 door de Vlaamse regering, voor de ondersteuning van de industriële O&O in Vlaanderen. Hiervoor beschikt het IWT over verschillende financieringsinstrumenten waarmee jaarlijks een 4 mld BF financiële steun wordt verleend. Daarnaast is er ook dienstverlening aan de Vlaamse bedrijven op het gebied van technologietransfert, partner search, voorbereiding van projecten in Europese programma’s, enz.... Mede door deze activiteiten bouwt het IWT zich uit tot een kenniscentrum inzake O&O en innovatie in Vlaanderen.
Wat is het Het Vlaams Technologie Observatorium (VTO) is het statistisch oog op de kenniseconomie in Vlaanderen. Het werd opgericht in 1996 door de Vlaamse regering bij het IWT voor het ontwikkelen van een systeem van indicatoren voor het technologie- en innovatiebeleid. Hiervoor coördineert het VTO een onderzoeksprogramma dat via enquêtes en studieopdrachten de verschillende vormen van kenniscreatie en kennisverspreiding in kaart wil brengen die de motor zijn van het Vlaams Innovatie Systeem.
De STICHTING TECHNOLOGIE VLAANDEREN werd door de Vlaamse sociale partners in 1984 opgericht om de sociale aspecten van technologische innovatie op te volgen. De klemtoon ligt daarbij op de veranderingen die zich binnen fabrieken, kantoren en instellingen voordoen. STV wil de logica achter deze ontwikkelingen duiden, ook vanuit de regionale en internationale context. Daarbij wordt zowel ingezoomd op de kwaliteit van de arbeid als (de kwantiteit van) de tewerkstelling en dit vanuit de vraag op welke wijze technologie, menselijke arbeid en organisatie een nieuw evenwicht kunnen vinden.
Wat is
STV is ingebouwd binnen de structuur van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en beschikt over een eigen ploeg van wetenschappelijke medewerk(st)ers.
STV wil met haar onderzoeksprojecten zo dicht mogelijk aansluiten bij de concrete realiteit en heeft een eigen aanpak ontwikkeld om de onderzoeksresultaten zo bruikbaar mogelijk te maken.
Stichting Technologie Vlaanderen