4-
veri |ssel www.oveiijssel.nl
Provinciale staten van Overijssel
Postadres Provincie Overijssel Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 425 25 25 Telefax 038 425 75 02
Uw kenmerk
Uw brief
Ons kenmerk EMT/2006/1301
Bijlagen
Doorkiesnummer 425 24 30
Inlichtingen bij Dhr. P.W.M. Moorman
Datum 11 042006
Onderwerp
Benutting restwarmte in Overijssel: "met stoom en kokend water".
Hierbij stellen wij u op de hoogte van de afhandeling van de motie M9 over het benutten van restwarmte in Overijssel ingediend door CDA en PvdA, in de vergadering van provinciale staten op 9 november 2005. In de motie is overwogen dat de rol van energiebedrijven3 waaronder Essent^ de laatste jaren aan het veranderen is. Door liberalisatie en marktwerking is er minder aandacht voor niet direct rendabele ontwikkelingen voor duurzame energie. Met een impuls van de provincie kunnen projecten worden aangepakt om restwarmte te bevorderen. De statenfiracties zijn verder van mening dat er een noodzaak bestaat CO2-reductie te stimuleren. In de motie heeft u ons gevraagd om: • te verkennen welke mogelijkheden er zijn om in Overijssel restwarmte te benutten; • onderzoek te doen naar matching mogelijkheden tussen aanbod en behoefte aan restwarmte; • voorstellen te ontwikkelen (bijvoorbeeld financieringsmodellen of deelname aan soort nutsbedrijf) teneinde afstemming tussen restwarmte en vraag te bevorderen. Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de restwarmtebenutting. Voor het volledige onderzoek verwijzen wij u naar twee rapporten met het SIS-kenmerk PS/2006/2813 die u digitaal kunt inzien. Het eerste rapport betreft het technische onderzoek naar restwarmtebenutting. Het tweede rapport behelst een aanzet voor een plan van aanpak. Indien u het prijs stelt kunt u de rapporten ook opvragen bij de beleidsmedewerker de heer P.W.M. Moorman. Hieronder treft u een samenvatting aan van de rapporten miet onze voorgenomen vervolgstappen. Uit de technische verkenning blijken er mogelijkheden te zi n voor restwarmtebenutting. CO2-reductie Warmtelevering Energie in Mogelijkheden (woning equivalent) Peta Joule (PJ) (kiloton) 218 65.000 3,9 Twente 129 Koekoekspolder 2,3 38.333 95 Nieuwbouwwoningen 1,7 28.333 Bij correspondentie graag ons kenmerk vermelden.
RABO ZwoUe 3973.41.121
Tijdens de renovatie van het provinciehuis is een deel van de organisatie gehuisvest op kantoorlocatie Rechterland 1 te Zwolle. Zie voor meer informatie www.overijssel.nl.
Bezoekadres Luttenbergstraat 2 Zwolle Rechterland 1 Zwolle
Benutting van restwarmte inTwente biedt de beste mogelijkheden, omdat daar twee grote bronnen van restwarmte aanwezig zijn. Het is de uitdaging om de warmte die nu al beschikbaar is, zo snel en zoveel mogelijk te benutten. Voor de andere twee mogelijkheden kan het aanbod van warmte meer geleidelijk worden ontwikkeld, omdat daarbij geen sprake is van bestaande restwarmte. Benutting van warmte in de Koekoekspolder uit bio-energie wordt al via andere kanalen opgepakt (onder andere Actieplan bio-energie). Daarbij zijn er vooral mogelijkheden in de glastuinbouw. De ontwikkelingsmaatschappij Koekoekspolder onderzoekt deze mogelijkheden. De kansen voor warmtebenutting in nieuwbouwwijken worden bij de (ruimtelijke) planning afzonderlijk met de gemeenten besproken. Een warmteplan voorTwente is grootschalig, maar ook complex. Het ambitieuze einddoel kan een grootschalige warmtevoorziening zijn tussen AKZO, Hengelo en Enschede met als warmtebronnen de afvalverbrandingsinstallatie vanTwence, restwarmte van AKZO/Salinco en de bestaande warmtekrachtcentrale van Essent te Enschede. In dit eindbeeld levertTwence stoom aan AKZO en laagwaardige warmte aan Hengelo en Enschede. De restwarmte van het stoomgebruik levert AKZO op haar beurt aan Hengelo. Uiteindelijk kan een energiebesparing van 3,9 PJ, oftewel het gemiddelde gasverbruik van 65.000 woningen worden bereikt. Dit is vergelijkbaar met 113 windturbines, zoals die bij Staphorst. Deze bijdrage levert 1/3 van de totale provinciale doelstelling van 660 kiloton in 2010, voor duurzame energie en energiebesparing. Gemeente Hengelo en Enschede zullen de belangrijkste partners in het warmteproject zijn. De gemeente Hengelo heeft al besloten om een restwarmtenet in Hart van Zuid (HvZ) aan te leggen. Hiervoor hebben wij op 13 december 2005 een bijdrage toegezegd van € 156.000,—. Bovendien hebben wij besloten te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om in de toekomst te participeren in dit - op zich rendabele- project. Het Project HvZ is een eerste aanzet, omdat hierin pas 10% van het aanwezige potentieel wordt benut. Oplossingsrichtingcn. a. Uit eerdere projecten is gebleken dat er iemand moet zijn, die het onderwerp op de agenda plaatst en bewaakt en die boven de partijen staat. Wij zijn van mening dat de provincie het bij uitstek geschikte orgaan is om deze (boven-) regionale rol op te pakken. b. Het probleem van warmteprojecten is niet de rentabiliteit. Bij de huidige energieprijzen is het mogelijk een goed ontworpen project binnen marktcondities te realiseren. De reden dat de markt het desondanks niet oppakt zijn de risico's die gepaard gaan met hoge investeringen en de lange terugverdientijden. Welke mogelijkheden zijn er om dit te ondervangen. • Subsidieverlening: De provincie kan een bijdrage leveren in de investeringen van het hoofdtransportnet, waardoor het project rendabel wordt en marktpartijen het verder oppakken. Warmtenetten vragen echter hoge investeringen vooraf en de risico's zijn relatief hoog. De investeringssubsidie zal dus ook relatief hoog moeten zijn om effect te hebben. Vooraf is niet duidelijk of de risico's op zullen treden. Dit zou ondervangen kunnen worden met leningen/garanties, echter op grond van de wet FIDO is het de provincie niet toegestaan leningen te verstrekken. Subsidieverlening/leningen lijkt dus geen begaanbare weg. ® Vanwege de nadelen van subsidies/leningen, ligt het voor de hand dat de overheid (mede-) investeert in een warmteproject. Het voordeel van investeren is dat de overheid niet alleen de lasten maar ook de lusten van een project heeft. Het nadeel is dat de overheid meer rechtstreeks wordt betrokken in een warmteproject dan bij leningen. Hiervoor is de volgende oplossing mogelijk: Het splitsen van een warmteproject in twee delen. Een deel dat wel door de markt wordt opgepakt en een deel niet. Het ligt voor de hand om het hoofdtransportnet, te scheiden van de warmtedistributie in de wijk. Het hoofdtransportnet kan worden ondergebracht in een overheidsbedrijf, dat genoegen kan nemen met een lagere marge tussen warmte-inkoop en warmtelevering. Dit onderdeel kan worden uitgelegd op een lange looptijd van ongeveer 25 jaar. Uiteraard is het wel de bedoeling dat het overheidsbedrijf voldoende inkomsten heeft om haar investeringen terug te verdienen. Het is vergelijkbaar met de elektriciteitsvoorziening op landelijk niveau, waarbij een overheidsbedrijf (TenneT) de hoofdtransportleiding in handen heeft.
Het investeren in warmtetransport is investeren in infrastructuur net als bij investeringen in wegen en bedrijventerreinen. Het overheidsbedrijf dat het hoofdtransportnet voor haar rekening neemt kan een openbaar lichaam zijn op grond van de WGR. Deze vorm is analoog aan het concept dat wordt toegepast bij het Regionaal BedrijventerreinTwente. De warmtedistributie op wijkniveau kan verder onder marktcondities worden opgepakt via openbare aanbesteding, waaraan energiedistributiebedrijven kunnen deelnemen. Net als bij de aanleg van wegen en bedrijventerreinen zijn middelen nodig voor uitgebreide technische, financiele en juridische haalbaarheidsstudies, het inhuren van een projecttrekker en het opstellen van een businessplan voor het overheidsbedrijf. De financiering zal samen met gemeenten, rijksoverheid, EU en bedrijfsleven moeten worden opgepakt. Op basis van een eerste inschatting zijn de volgende middelen noodzakelijk: Jaar
Totale kosten
Provinciale bijdrage € 400.000,-2006 € 200.000,2007 € 500.000,€ 250.000,€ 300.000,€ 150.000,2008 Dat betekent voor de provincie een totale investering van € 600.000. Voor de begeleiding vanuit de provincie zal 0,6 fte moeten worden ingehuurd. Dit is meegenomen in bovenstaande tabel. De financiele consequenties worden door uw staten afgewogen in het kader van de perspectiefhota. Gedurende het gehele proces zal er intensief moeten worden samengewerkt tussen de verschillende partijen. Uit ambtelijke contacten is inmiddels gebleken dat de gemeenten enTwence en AKZO een positieve grondhouding hebben. Dit geldt ook voor de energiedistributiebedrijven Essent en Cogas. Het is van belang dat gemeenten en bedrijven op een hoog niveau kunnen worden aangesproken. De gedeputeerde voor onder andere energie, de heer P. Jansen, is de bestuurlijke trekker voor dit project. Ambtelijk zal er een projecttrekker van binnen of buiten de provinciale organisatie worden aangetrokken, die bekend is met de regioTwente, affiniteit heeft met de betrokken bedrijven en enthousiasme en overtuigingskracht heeft. Tijd is een bepalende factor. De subtitel "met stoom en kokend water" is niet voor niets gekozen. Vanwege de planning van Hart van Zuid staat er druk op de ketel. In de loop van 2007 moet duidelijkheid over het restwarmtenet verkregen worden. Op de eerste plaats verkennen wij bij de gemeenten Hengelo en Enschede en bij Twence en AKZO het bestuurlijke draagvlak voor de aanleg van een restwarmtenet inTwente. Indien er voldoende draagvlak is en uw staten met de perspectiefhota, middelen beschikbaar stellen voor de uitvoering, bepalen we in overleg met de beide gemeenten de meest geschikte organisatie- en financieringsvorm. Gedeputeerde Staten van Overijssel,
voorzitter,
secretaris,
ONDERZOEK RESTWARMTEBENUTTING IN DE PROVINCIE OVERIJSSEL
Provincie Overijssel Zwolle
Uw ref. Onze ref. Datum Auteur Voor acc.
: : 1795rap01, rev. 06 : 14 maart 2006 : R. Conradie Process Engineer HoSt :
Alle rechten voorbehouden. Dit rapport is eigendom van HoSt en Bilum. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van HoSt is overdracht aan derden alsmede vermenigvuldiging en/of openbaarmaking van dit rapport of (een) gedeelte(n) daarvan niet toegestaan.
Samenvatting
De Provincie Overijssel overweegt de benutting van restwarmte stimuleren. Een eerste stap is het onderzoeken van de mogelijkheden voor benutting van restwarmte in Overijssel. Host bv en Bilum bv hebben in opdracht van de provincie Overijssel een verkenning uitgevoerd van de kansen voor restwarmte. In dit onderzoek zijn de potentiële beschikbare restwarmte en de mogelijke warmteafzet geïnventariseerd. De belangrijkste bronnen van restwarmte in de provincie Overijssel zijn de afvalverbrandingsinstallatie van Twence, de vestiging van Akzo/Salinco, de biomassa installatie in Goor en een aantal grotere industriële bedrijven. Duidelijk is dat Twence en Akzo Salinco verreweg de grootste bronnen zijn. De overige industriële bedrijven zijn verspreid en beschikken ieder voor zich over aanzienlijk minder restwarmte. Installatie Twence Akzo Salinco Hout WKC Goor Industriële bedrijven Totaal
Restwarmte [TJ/jaar] 6.000 2.000 86 180 8.266
Restwarmte [woning-equivalent1] 109.000 40.000 1.500 3.250 153.750
Kansen voor de afzet van restwarmte in de provincie Overijssel liggen bij bestaande warmtedistributie-netten, renovatie- en nieuwbouwprojecten, bij grote afnemers en in de glastuinbouw. De totale afzetmogelijkheden en de warmtevraag worden ondergaand weergegeven. Mogelijkheden voor extra warmteafzet Bestaande warmtedistributienetten Renovatie en nieuwbouwprojecten Akzo Glastuinbouw Nieuwbouw Totaal
Potentiële warmteafzet [TJ/jaar] 650 510 2.000 2.300 2.128 7.588
Restwarmte [woning-equivalent] 12.000 9.000 36.000 42.000 39.000 138.000
Akzo is zowel een grote bron van restwarmte als een van de grootste afnemers van restwarmte. Akzo kan warmte afnemen in de vorm van stoom (200°C) voor het droogproces. De restwarmte afkomstig uit het proces kan in de vorm van warm water van 70°C worden ingezet voor de verwarming van woningen. De grootste mogelijkheid voor restwarmte ligt bij de glastuinbouw in Koekoekspolder. De uitbreiding van het warmtenet in Enschede en van verschillende renovatie- en nieuwbouwprojecten is mogelijk op basis van de beschikbare restwarmte in de directe omgeving, onder andere bij Twence. In Overijssel zijn in verschillende gemeenten bijna 40.000 nieuwbouw woningen in grote projecten (> 200 woningen) voorzien. Niet alle locaties zullen in aanmerking komen voor restwarmtebenutting, 1
De warmtevraag is weergegeven in TJ en in woningequivalenten. De hoeveelheid warmte die een nieuwbouw woning verbruikt voor verwarming en warm tapwater is 55 GJ oftewel 1750 m3 aardgas. 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006
maar samen vormen deze nieuwbouwprojecten een kans voor restwarmte die gelijk is aan bijvoorbeeld de Koekoekspolder en Akzo.
Kansen voor restwarmtebenutting in Overijssel Naast de verkenning van het technisch potentieel voor restwarmtebenutting zijn via interviews met een aantal grote spelers op het gebied van restwarmteaanbod en –afzet de knelpunten geïnventariseerd. Met name voor restwarmteproducenten die ook elektriciteit leveren, zoals afvalverbranding van Twence en de biomassa centrale te Goor, wordt de elektriciteitsproductie als grootste belemmering gezien. Het gevolg van verminderde elektriciteitsproductie zijn verminderde inkomsten. Dit zou via extra stimulering door de overheid, bijvoorbeeld via de MEP, kunnen worden gecompenseerd. Naar aanleiding van de potentiële restwarmteaanbod en –afzet zijn vijf meest kansrijke mogelijkheden tot restwarmtebenutting geïdentificeerd. De top 5 voor restwarmtebenutting in Overijssel ziet er als volgt uit: 1. 2.
Warmtekoppeling tussen Akzo en Twence (besparing 2.000 TJ per jaar); Warmtelevering aan Hart van Zuid door Akzo of Twence (besparing 161 TJ per jaar, bij uitbreiding naar het centrum en bedrijventerrein Twentekanaal besparing 289 TJ per jaar); 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 3 van 42
3. 4.
5.
Warmtelevering door Twence aan Enschede (besparing 1.500 TJ per jaar); Warmte uit bio-energie Bio-energie installaties kunnen in principe warmte leveren aan allerlei soorten ruimteverwarming. De meest voor de hand liggende kans in Overijssel wordt geboden door de glastuinbouw. Het nieuwe glastuinbouwgebied Koekoekspolder biedt goede kansen voor benutting van restwarmte uit biomassa-installaties of warmte/kracht. Op dit moment is het vrijwel onmogelijk om een exact potentieel te bepalen. Voor wat betreft bio-energie kan het zowel gaan om het verwerken van biomassa die vrijkomt in de tuinbouw als om projecten op basis van biomassa van buiten, bijvoorbeeld mestvergisting of het verbranden van knip- en snoeihout. De kansen voor bio-energie en warmte/kracht zullen afhankelijk zijn van de manier waarop de opzet van het tuinbouwgebied wordt georganiseerd en in hoeverre de tuinders bereid zijn tot samenwerking. Warmtedistributie in nieuwbouw. De mogelijkheden in de nieuwbouw liggen met name in de grote gemeenten. In Hengelo en Enschede kunnen deze kansen worden gekoppeld aan de restwarmte die beschikbaar komt bij Twence en Akzo. In Zwolle en Deventer liggen er wellicht kansen in de uitbreiding van bestaande warmtenetten. De overige nieuwbouwlocaties bieden wellicht mogelijkheden voor bio-energie of warmte/kracht.
Veel van de informatie die in deze verkenning naar voren is gekomen, is in principe al langer bekend. Er zijn in het verleden in Overijssel diverse studies gedaan naar de mogelijkheden voor restwarmtebenutting. Dat geldt met name voor Twente. Nieuw is dat de energieprijzen in de afgelopen jaren fors zijn gestegen. Dat betekent dat voor de afnemers van warmte het een stuk aantrekkelijker is geworden om gebruik te maken van restwarmte, waarvan de prijs minder afhankelijk is van de wereld energieprijzen. Akzo is een duidelijk voorbeeld van een afnemer die dankzij de hoge gasprijs gedwongen is op zoek te gaan naar betaalbare energie, zoals restwarmte. Hoogstwaarschijnlijk zal ditzelfde argument ook belangrijk zijn voor de tuinders in Koekoekspolder en voor beslissers rondom nieuwbouwprojecten. Dankzij de hoge energieprijzen zijn de kansen voor restwarmtebenutting nu beter dan ze in de afgelopen jaren zijn geweest. Dat is mede aanleiding geweest voor de provincie Overijssel om in een vervolg op deze studie na te denken over een plan van aanpak voor de benutting van restwarmte in Overijssel.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 4 van 42
Inhoudsopgave 1.
2.
3.
4.
5.
Pagina
Inleiding..........................................................................................................................6 1.1 Algemeen ...........................................................................................................6 1.2 Doelstelling onderzoek......................................................................................6 Beschikbare bronnen en afzetmogelijkheden van restwarmte ....................................7 2.1 Inleiding .............................................................................................................7 2.2 Restwarmtebronnen ..........................................................................................7 2.2.1 Warmte/kracht- en afvalverbrandinginstallaties..................................7 2.2.2 Industriële bedrijven ...........................................................................11 2.3 Restwarmte afzetmogelijkheden ....................................................................12 2.3.1 Bestaande warmtedistributienetten....................................................14 2.3.2 Renovatie en nieuwbouwprojecten ...................................................15 2.3.3 Grote afnemers....................................................................................20 2.4 Conclusie .........................................................................................................22 Grote spelers en de knelpunten in provincie Overijssel.............................................24 3.1 Inleiding ...........................................................................................................24 3.2 Essent ...............................................................................................................24 3.3 Cogas Energie/BioEnergie Twente BV ..........................................................25 3.4 Twence .............................................................................................................27 3.5 Akzo Nobel/Salinco ........................................................................................29 3.6 Gemeente Hengelo ..........................................................................................30 3.7 Gemeente Enschede........................................................................................30 3.8 Conclusie .........................................................................................................31 Top 5 mogelijkheden tot restwarmtebenutting ..........................................................32 4.1 Inleiding ...........................................................................................................32 4.2 Warmtekoppeling tussen Twence en Akzo Nobel Hengelo .........................32 4.3 Warmtedistributie naar Hart van Zuid............................................................33 4.4 Warmtedistributie naar Enschede...................................................................34 4.5 Biomassa..........................................................................................................35 4.6 Nieuwbouw......................................................................................................37 Conclusies en aanbevelingen ......................................................................................39
Afkortingen en definities Literatuurverwijzing
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 5 van 42
1. Inleiding 1.1
Algemeen
In opdracht van de Provincie Overijssel is door HoSt en Bilum onderzocht welke mogelijkheden er in Overijssel zijn om restwarmte te benutten. Eventueel wordt in een vervolgfase van dit onderzoek een opzet gemaakt voor een plan van aanpak om deze kansen te verzilveren. Het onderzoek is, conform het programma van eisen, verdeeld in twee fasen, een verkenning en de ontwikkeling van een plan van aanpak. In deze rapportage wordt de verkenning beschreven. De verkenning is uitgevoerd door HoSt in samenwerking met Bilum. In hoofdstuk 2 worden de beschikbare bronnen en afzetmogelijkheden van restwarmte in de provincie Overijssel beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de visie van de grote spelers in de provincie Overijssel op het vlak van restwarmtebenutting en de knelpunten die zij ondervinden besproken. In hoofdstuk 4 worden de meest kansrijke mogelijkheden voor restwarmte in de provincie Overijssel beschreven. 1.2
Doelstelling onderzoek
De verkenning geeft een beeld van de belangrijkste kansen voor restwarmtebenutting in de provincie Overijssel. De mogelijkheden voor de benutting van restwarmte van industrie, elektriciteitscentrales, afvalverbranding, warmte/kracht en biomassa zijn in kaart gebracht. Deze warmte kan worden afgezet in woningen, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw binnen Overijssel. Vanwege de beperkte doorlooptijd van de verkenning is het voornaamste doel het in kaart brengen van de belangrijkste kansen in Overijssel.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 6 van 42
2. Beschikbare bronnen en afzetmogelijkheden van restwarmte 2.1
Inleiding
Om de kansen voor restwarmtebenutting in de provincie Overijssel te schetsen is een inventarisatie van de beschikbare bronnen en afzetmogelijkheden van restwarmte in de provincie Overijssel gemaakt. In paragraaf 2.2 worden allereerst de restwarmtebronnen besproken. De restwarmteafnemers zullen besproken worden in paragraaf 2.3. 2.2
Restwarmtebronnen
In de provincie Overijssel zijn verschillende restwarmtebronnen. De partijen met restwarmte worden onderscheiden in restwarmte van elektriciteitsproductie en afvalverbranding en industriële bedrijven. 2.2.1 Warmte/kracht- en afvalverbrandinginstallaties De elektriciteitsproductie en afvalverbrandingsinstallaties in de provincie Overijssel zijn: − − − − − −
afvalverbrandingsinstallatie Twence; stortterrein Boeldershoek; energiecentrale Enschede (Marssteden); warmte/kracht installatie Salinco (Akzo Nobel Hengelo); energiecentrale Harculo; biocentrale Bruins & Kwast/Cogas.
In tabel 2.2.1 wordt de beschikbare restwarmte weergegeven. tabel 2.2.1 aanbod restwarmte in de provincie Overijssel Installatie Twence
Boeldershoek Salinco Hout WKC Goor Industriële bedrijven
Restwarmte [TJ/jaar] 1.440 864 1.296 720 1.642 43 33 2.016 86 180
Opmerkingen Stoomturbine Rookgascondensor Stoomturbine nieuwe lijn 3 Rookgascondensor nieuwe lijn 3 Nieuwe houtcentrale Capaciteit rookgassen stortgasmotoren Capaciteit koeling stortgasmotoren Mengcondensor zoutproductie Nog niet benutte restwarmte Afkomstig van rookgascondensor
De beschikbare restwarmte van de elektriciteitsproductie en afvalverbrandinginstallaties in de provincie Overijssel wordt hier onder besproken.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 7 van 42
Afvalverbrandinginstallatie Twence AVI Twente is gevestigd op het bedrijventerrein Boeldershoek ten zuiden van Hengelo. Twence beschikt over een afvalverbrandingsinstallatie met twee verbrandingslijnen en een gemiddelde verbrandingscapaciteit van 290 kton/jaar. In figuur 2.2.1 wordt een afbeelding van de installatie weergegeven. Twence overweegt om de verbrandingsinstallatie uit te breiden met een derde verbrandingslijn. Deze uitbreiding zal gepaard gaan met een voorziening voor de levering van warmte indien zal blijken dat er afzetmogelijkheden voor zijn. Daarnaast wordt nu gebouwd aan een nieuwe installatie voor de verwerking van afvalhout.
figuur 2.2.1 Afvalverbrandinginstallatie Twence Twence beschikt over circa 1.440 TJ per jaar (50 MWth) aan eenvoudig te winnen warmte uit de stoomturbine en circa 864 TJ per jaar (30 MWth) via de rookgassen. Deze laatste bron vraagt extra investeringen omdat nog geen rookgascondensor aanwezig is. Door de derde lijn zal de hoeveelheid warmte toenemen met circa 1.296 TJ per jaar (45 MWth) aan eenvoudig te winnen warmte uit de stoomturbine en circa 720 TJ per jaar (25 MWth) via de rookgassen (middels een nog te plaatsen rookgascondensor). Dit wordt tevens weergegeven in tabel 2.2.2. tabel 2.2.2 overzicht restwarmte Afvalverbrandingsinstallatie Twence
Stoomturbine Rookgassen Stoomturbine Rookgassen Totaal
Thermisch vermogen Restwarmte [MWth] [TJ/jaar] 50 1.440 30 864 45 1.296 25 720 150 4.320
Opmerking
Middels nog te plaatsen rookgascondensor Afkomstig van de nog te bouwen 3e lijn Middels nog te plaatsen rookgascondensor in 3e lijn
De nieuw te bouwen houtcentrale heeft circa 1.641 TJ per jaar (57 MWth) aan restwarmte beschikbaar, 1.238 TJ per jaar (43 MWth) komt beschikbaar op een temperatuurniveau van 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 8 van 42
40°C en 403 TJ per jaar (14 MWth) zou teruggewonnen kunnen worden via een rookgascondensor. Dit wordt weergegeven in . Levering van meer restwarmte uit deze centrale, bijvoorbeeld in de vorm van warmte met een hogere temperatuur gaat ten koste van de elektriciteitsproductie. Omdat de waarde van deze duurzame elektriciteit, als gevolg van de MEP, hoog is, betekent de levering van warmte boven de 40°C een verlies aan inkomsten uit elektriciteit. Dat maakt deze warmte relatief duur. tabel 2.2.3 overzicht restwarmte nieuw te bouwen houtcentale Twence
Stoomturbine Rookgassen Totaal
Thermisch vermogen Restwarmte Opmerking [MWth] [TJ/jaar] 43 1.238 Temperatuurniveau 40°C 14 403 Middels een te plaatsen rookgascondensor 57 1.641
Boeldershoek Boeldershoek is een locatie waar een viertal stortgasmotoren staan geplaatst, waar het stortgas van de stort wordt verstookt op de motoren. In de studie “ORC-installatie Boeldershoek” [6] is het beschikbare restwarmtevermogen van de gasmotoren bepaald. In tabel 2.2.4 wordt de beschikbare restwarmte van de stortgasmotoren op de Boeldershoek weergegeven. tabel 2.2.4 overzicht restwarmte stortgasmotoren Boeldershoek
Motor- en oliekoeling Intercooling Rookgassen Totaal
Thermisch vermogen Restwarmte [kWth] [TJ/jaar] 856 304 1.512 2.672
Temperatuurtraject [°C] 25 90-85 9 76-70 44 520-100 77
Doordat minder vergistbaar materiaal wordt gestort, neemt de gasproductie wel af. AKZO/Salinco Bij Akzo Nobel zijn een drietal energie-installaties aanwezig: een STEG installatie met bijgestookte afgassenketel en twee conventionele direct gestookte ketels (200 ton/hr en 70 ton/hr stoom). Alle drie de ketels leveren, indien in bedrijf, stoom wat na expansie in een van de aanwezige stoomturbines, geleverd wordt aan het zoutproductie proces (stoomdruk 3,5 bara). De installatie waar het gewonnen zout wordt verwerkt, is gelegen nabij Twence op hetzelfde bedrijventerrein ten zuiden van Hengelo. Uit een inventarisatie [9] en een interview met Salinco naar de restwarmte bij Akzo komt de volgende restwarmtestroom beschikbaar: -
Bij het zoutproductieproces komt tijdens het indampen van zout waterdamp (stoom) vrij bij circa 0,08 bara en 40 oC. Op dit moment wordt de vrijkomende damp (condensatiewarmte circa 40 MWth) in een mengcondensor gecondenseerd middels inspuiting van water uit het kanaal. Tevens is bij Akzo Nobel nog een tweede mengcondensor van circa 40 MWth in gebruik, welke opereert bij een lagere temperatuur. Indien gewenst kan deze met dezelfde condities worden bedreven, zodat een totaal van circa 2.016 TJ per jaar (70 MWth) restwarmte beschikbaar komt. De restwarmte uit de mengcondensors zou kunnen worden benut. Door het verhogen van het temperatuurniveau van 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 9 van 42
de vrijkomende warmte met behulp van een warmtepomp of damp-recompressiemachine kan de warmte ingezet worden. WKC Enschede De warmte/kracht-centrale te Enschede voedt het huidige warmtenet in Enschede. De huidige capaciteit is echter niet meer toereikend voor de bestaande, reeds aangesloten warmtevraag. Uitbreiding van de capaciteit van de WKC is op korte termijn niet voorzien. Dit betekent dat in de huidige studie deze installatie geen structurele bijdrage kan leveren aan de restwarmtebenutting. Tevens wordt de centrale nu als piekcentrale benut, waardoor de centrale maar een beperkte tijd per jaar draait. Centrale Harculo De Centrale Harculo wekt middels een aardgasgestookte combi-eenheid HC60 350 MW elektriciteit op. De HC60 is in 1982 in gebruik genomen. Eind 2000 werd de eenheid vanwege een vermogensoverschot tijdelijk geconserveerd. Een jaar later is de HC60 opnieuw in bedrijf genomen om aan de elektriciteitsvraag te kunnen voldoen. De voorgeschakelde gasturbine (85 MW) van de HC 60 is voorzien van stoominjectie. Dit gaat de vorming van stikstofoxiden in de gasturbine tegen. Harculo is een belangrijke, blijvende locatie voor Electrabel. Electrabel onderzoekt derhalve de mogelijkheden waarop deze locatie nu en in de toekomst het best kan worden ingevuld. Onder het motto Harculo Duurzaam, Duurzamer Harculo wordt gekeken naar de levensduur van de HC60, de realisatie van windmolens, de bijstook van bio-olie, etc. Gedurende de verkenning is bekend geworden dat Electrabel de wijzing van de milieuvergunning voor de inzet van bio-olie heeft ingetrokken. Dat betekent ook dat de kansen voor de Harculo-centrale als bron van restwarmte na 2012 op dit moment onduidelijk zijn. Tevens wordt de centrale nu als piekcentrale benut, waardoor de centrale maar een beperkte tijd per jaar draait en niet geschikt is voor de benutting van restwarmte. Biocentrale Bruins & Kwast/Cogas Cogas bouwt samen met Bruins & Kwast op de locatie van Bruins & Kwast te Goor een biocentrale [11] (zie figuur 2.2.2).
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 10 van 42
figuur 2.2.2 impressie van de biocentrale te Goor In de centrale wordt resthout verstookt in een 9 MWth stoomketel. Jaarlijks wordt 17.000 ton afvalhout in Goor verstookt. De opgewekte stoom wordt benut in een stoomturbine waarbij circa 14 miljoen kWh (1,75 MWe) wordt opgewekt. Daarnaast wordt circa warmte 173 TJ per jaar (6 MWth) geproduceerd. Circa 50% van de warmte, oftewel 86 TJ per jaar (3 MWth), wordt ingezet voor het drogen van hout. De overige 86 TJ per jaar (3 MWth) wordt in eerste instantie afgeblazen naar de omgeving. Cogas is naarstig op zoek naar de afzet van deze restwarmte. Mogelijkheden hiertoe zijn de glastuinbouw of het nieuw te ontwikkelen industrieterrein in de nabije omgeving van Bruins & Kwast (zie paragraaf 2.3.2) 2.2.2 Industriële bedrijven In de provincie zijn globaal een dertigtal grote industriële bedrijven actief. Het betreft hier de bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is en die vallen onder MAJ2. Wellicht dat er in Overijssel een of twee bedrijven zijn die niet onder de MJA2 vallen en toch een redelijke hoeveelheid restwarmte tot hun beschikking hebben. De restwarmte-potentie van het dertigtal industriële bedrijven is geschat op 180.000 GJ per jaar. De restwarmtepotentie is ingeschat op basis van het energieverbruik van deze bedrijven. Hierbij is uitgegaan van de toepassing van een rookgascondensor. De beschikbare restwarmte bedraagt dan circa 10% van het gasverbruik. De meeste bedrijven hebben geen rookgascondensor (of economiser). De restwarmte komt op een temperatuurniveau beschikbaar van circa 40-50°C. Voor benutting voor gebouwverwarming zal de restwarmte op dit temperatuurniveau ingezet kunnen worden. Voor het inzetten van de warmte voor tapwater zal het temperatuurniveau met een warmtepomp worden verhoogd tot 75°C. In tabel 2.2.5 zijn de industriële bedrijven en de restwarmte potentie weergegeven. In totaal is 180 TJ per jaar (50.000 MWth), beschikbaar. tabel 2.2.5 aanbod restwarmte industriële bedrijven Bedrijf
Locatie
Sector
BPI Indupac Future Pipe
Hardenberg Hardenberg
Rubber en kunststof Rubber en kunststof
Warmte [GJ/jaar] 1.300 4.300 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 11 van 42
Profextru Schoeller Wavin SP Metal (Wavin) Ten Cate Nicolon Vredestein Wavin Diensten Wavin Nederland Wavin KLS Asfalt Bovenveld Asfalt Twente Koudasfalt AC Stedendriehoek Ten Cate Protect Ten Cate Technical Van Heek Anker Kalksteen Friesland Food Lyempf Sensus Zwolle Hyproca Nefit Industrial Scania Elementis Specialies Akzo Nobel Deventer Totaal
2.3
Hardenberg Hardenberg Hardenberg Enschede Hardenberg Hardenberg Hardenberg Stegeren Enschede Staphorst Deventer Nijverdal Nijverdal Losser Bergentheim Balkbrug Kampen Zwolle Ommen Deventer Zwolle Delden Deventer
Rubber en kunststof Rubber en kunststof Rubber en kunststof Rubber en kunststof Rubber en kunststof Rubber en kunststof Rubber en kunststof Rubber en kunststof Asfalt Asfalt Asfalt Asfalt Textiel Textiel Textiel Kalkzandsteen Zuivel Zuivel Zuivel Zuivel Ijzergieterijen Overig Chemie Chemie
900 700 1.100 1.200 31.200 400 400 3.200 1.900 1.900 5.600 4.900 6.500 5.200 4.600 10.800 16.500 16.800 11.500 5.500 5.400 4.100 13.500 20.800 180.200
Restwarmte afzetmogelijkheden
Om een beeld te geven van de afzetmogelijkheden, zijn de mogelijkheden voor levering van warmte geïnventariseerd. Omdat de industrie in de provincie Overijssel over het algemeen te kampen heeft met een restwarmteoverschot moeten de mogelijkheden tot de afzet van restwarmte voornamelijk worden gezocht in benutting voor gebouw-verwarming en tapwater. Voor benutting voor gebouwverwarming en tapwater is het van belang dat de warmte op een minimale temperatuurniveau van 70°C aan woningen of kantoren wordt geleverd. Vanwege bacteriën, als legionella, moet het tapwater een minimale temperatuur van 65°C hebben. Dit betekent dat het warmtedistributienet voor een temperatuurniveau van 75°C wordt ontworpen. Tapwater wordt een steeds interessanter gedeelte van de warmtevraag van woningen. De warmte nodig voor tapwater kan het gehele jaar worden geleverd en daarnaast neemt het aandeel warmte voor tapwater toe, doordat woningen steeds beter geïsoleerd worden. Op basis van deze overwegingen kan geconcludeerd worden dat de afzetmogelijkheden onderverdeeld kunnen worden in: − − −
bestaande warmtedistributienetten; renovatie- en nieuwbouwprojecten; grote afnemers, zoals flatgebouwen, ziekenhuizen, zwembaden, woonwijken e.d.
In tabel 2.3.1 wordt een overzicht gegeven van de potentiële afzetmogelijkheden. 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 12 van 42
tabel 2.3.1 overzicht va de potentiele afzetmogelijkheden restwarmte Totale warmtevraag [GJ/jaar] Bestaande warmtedistributienetten Raambuurt Wezenlanden Kantorenpark Hanzeland Warmtenet Enschede Renovatie en nieuwbouwprojecten Eschmarke en Euregio bedrijventerrein Vossenbelt en industrieterrein Twentekanaal Centrum Hengelo Hart van Zuid Industriepark Goor Grote afnemers Ziekenhuizen, zwembaden, flatgebouwen
Potentiële warmteafzet [GJ/jaar]
70.000 40.000 860.000
648.000 82.200 160.000 104.700 161.400
Voor de bestaande warmtedistributienetten kan geen potentiële warmteafzet in kaart worden gebracht. Dit is afhankelijk van de ontwikkeling of renovatie van naastgelegen wijken. Dergelijke projecten zijn op dit moment echter nog niet in ontwikkeling. De verschillende afzetmogelijkheden worden ondergaand nader behandeld.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 13 van 42
2.3.1 Bestaande warmtedistributienetten Voor nieuwe mogelijkheden voor de afzet van restwarmte kan worden gekeken naar uitbreiding van de bestaande warmtedistributienetten in de provincie Overijssel. Indien nieuwbouw- en renovatieprojecten in de omgeving van de bestaande warmtedistributie-netten zullen plaatsvinden, zal gekeken moeten worden of deze projecten op het bestaande netwerk aangesloten kunnen worden. Er zijn in de provincie Overijssel vier locaties bekend met een bestaand warmtedistributienet, te weten in Deventer (Raambuurt en Wezenlanden), Zwolle (kantorenpark Hanzeland) en Enschede. Deventer In de Raambuurt in Deventer is aan het begin van 2000 een warmtedistributienet aangelegd. De huidige warmtevraag van de Raambuurt in Deventer is overgenomen uit de studie “Project stadsverwarming Raambuurt Deventer” [7] en bedraagt circa 70.000 GJ per jaar. Het temperatuurniveau van het warmtedistributienet is op 70-50°C uitgelegd. Het distributienet zal niet uitgebreid kunnen worden door verdere uitnutting van het bestaande net. Uitbreiding van het net zal gepaard gaan met investeringen in extra leidingen. Ook in de wijk Wezenlanden te Deventer heeft Essent een warmtedistributienet. In Deventer zullen de komende jaren bijna 7 000 nieuwbouwwoningen in verschillende wijken worden gerealiseerd. Een aantal van de nieuwbouwlocaties liggen op redelijke afstand van de bestaande warmtenetten. Om deze locaties van warmte te voorzien zal wel nieuwe warmtecapaciteit noodzakelijk zijn. Kantorenpark Hanzeland Door Essent is een initiatief genomen om de afvalwarmte van Wärtsilä nuttig in te zetten voor verwarming van deze nieuwbouwkantoren. Daarvoor is geïnvesteerd in een warmtecentrale met terreinleidingen voor het transport van warmte en afnamestations in de aangesloten kantoorgebouwen. In het warmtestation zijn hulpketels geplaatst om de warmtevoorziening te garanderen en een wkk-unit, die de elektriciteit voor de grote waterpompen levert en de daarbij vrijkomende warmte toevoegt aan de warmtebuffer. Deze kantoren hebben geen eigen verwarmingsketels meer en geen grote aardgas-aansluiting [5]. De vestiging van Wärtsilä is in de tussentijd gesloten. In een onderzoek naar “Benutting restwarmte van Wärtsilä door de distributie naar omliggende gebruikers” [4] is de huidige warmtevraag van het kantorenpark Hanzeland in kaart gebracht en bedraagt circa 40.000 GJ per jaar. Het temperatuurniveau van het warmtedistributienet is op 70-50°C uitgelegd. Het distributienet zal niet uitgebreid kunnen worden door verdere uitnutting van het bestaande net. Uitbreiding van het net zal gepaard gaan met investeringen in extra leidingen.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 14 van 42
figuur 2.3.1 warmtestation op kantorenpark Hanzeland In de directe omgeving van het kantorenpark Hanzeland is nieuwbouw van woningen gepland. Levering van warmte aan deze woningen biedt wellicht een kans om opnieuw na te denken over de productie van schone en duurzame warmte in Zwolle. Met de woningen wordt de schaal van het project groter en kan dit project wellicht een nieuwe start maken. Enschede Essent heeft in Enschede een groot warmtenet, waarbij warmte wordt geleverd door de energiecentrale Enschede. Het huidige net (70-110°C) is bijna aan zijn maximale capaciteit. In de winter wordt alle warmte van de centrale benut, in de zomer (en voor- en najaar) staat de elektriciteitscentrale veel uit. De centrale wordt dan als piekcentrale gebruikt en maakt weinig uren. De warmte wordt opgewekt met gas. Het huidige warmtenet in Enschede heeft een basiswarmtevraag van 30 MWth, oftewel circa 860.000 GJ per jaar. Het huidige warmtenet is uitgelegd op een temperatuurniveau van 110-70°C. Door het verder uitnutten van het huidige net, kan de warmtevraag in potentie worden uitgebreid met circa 648.000 GJ per jaar. Essent zoekt naar nieuwe mogelijkheden voor de afzet van warmte. In Enschede zal in de komende jaren een forse inspanning op het gebied van de woningbouw worden geleverd. Er zullen in diverse wijken ruim 4000 woningen extra worden gebouwd. Omdat in Enschede al een warmtenet aanwezig is, ligt het voor de hand om te onderzoeken in hoeverre deze nieuwbouwlocaties kunnen worden gekoppeld aan het bestaande warmtenet. De extra capaciteit die hiervoor nodig is, kan worden bijgebouwd, kan worden gezocht in een betere benutting van het bestaande net of kan worden gevonden door de koppeling met Twence, op slechts enkele kilometers afstand van de huidige warmtecentrale. 2.3.2 Renovatie en nieuwbouwprojecten Vanwege de aanwezigheid van Akzo Nobel en AVI Twente is in de regio Twente uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van restwarmtebenutting. Ondergaand worden de resultaten gegeven uit studies naar warmtelevering voor de regio Twente en voor Enschede en Hengelo afzonderlijk. Regio Twente 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 15 van 42
Voor de regio is de warmtevraag voor de periode 2006 tot 2010 in de regio Twente geïnventariseerd door KEMA [1]. De resultaten worden weergegeven in tabel 2.3.2. De maximale aan te sluiten warmtevraag in de regio Twente wordt geschat op 3,5 PJ per jaar. Deze hoeveelheid betreft nieuwe en te revitaliseren bedrijventerreinen, nieuw-bouwwoningen en enkele bijzondere grootverbruikers in de regio. De weergegeven warmtevraag voor Hengelo is inclusief Hart van Zuid. In het nieuwbouwproject Hart van Zuid in Hengelo wordt een warmtenet aangelegd. De restwarme die vrijkomt bij chemiebedrijf Akzo Nobel en afvalverwerker Twence zullen gebruikt worden om nieuwe woningen in Hart van Zuid te verwarmen. Tevens zal het nieuwe ROC van Twente op het warmtenet aangesloten worden. Dit is in de regio Twente het meest concrete nieuwbouwproject waar restwarmte benut kan worden. tabel 2.3.2 warmtevraag van potentiële afzet restwarmte in de regio Twente Warmtevraag [GJ/jaar] Almelo Woningbouw Bedrijventerreinen Grootverbruikers
58.000 394.000 680.000
Woningbouw Bedrijventerreinen Grootverbruikers
46.000 344.000 41.000
Woningbouw Bedrijventerreinen Grootverbruikers
91.000 641.000 109.000
Woningbouw Bedrijventerreinen Grootverbruikers
129.000 998.000 27.000
Woningbouw Bedrijventerreinen Grootverbruikers
324.000 2.377.000 857.000
Borne
Hengelo
Enschede
Totaal
Uit het KEMA onderzoek is gebleken dat een dergelijk ambitieus warmtenet economisch niet haalbaar is. Er zal niet verder worden verwezen naar deze mogelijk tot restwarmtebenutting. Enschede: De Eschmarke en Euregio bedrijventerrein In de studie “Haalbaarheidsstudie energievoorziening De Eschmarke middels hout als brandstof” is de haalbaarheid van warmtelevering van warmte van de een nieuw te bouwen houtgestookte warmte/kracht-installatie onderzocht in Enschede. Het onderzoek richtte zich op warmtelevering aan: − − −
woningen in De Eschmarke; nieuwe bedrijven op het Euregio bedrijvenpark bestaande bedrijven op het Euregio bedrijvenpark. 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 16 van 42
De potentiële warmtebehoefte wordt weergegeven in tabel 2.3.3. tabel 2.3.3 potentiële warmteafzet De Eschmarke en Euregio bedrijventerrein
Woningen Bedrijven bedrijventerrein Euregio
Totale warmtevraag Piekvraag [GJ/jaar] [MWth] 25.200 10 57.000 9
Hengelo: Vossenbelt en bedrijventerrein Twentekanaal In de rapportage “Haalbaarheid restwarmtebenutting AVI Twente” [2] is een studie uitgevoerd waarin de haalbaarheid van warmtedistributie van restwarmte van de AVI-Twente is onderzocht voor drie gebieden rond Hengelo. De drie gebieden zijn: − −
−
de VINEX-locatie boven de A1 “De Vossenbelt”, distributie van laagwaardige warmte en decentrale opwaardering nabij de nieuwbouw; het bestaande industrieterrein rond AVI-Twente “bedrijventerrein Twentekanaal”, distributie van hoogwaardige warmte en distributie van laagwaardige warmte met decentrale opwaardering; het nieuw te ontwikkelen industrieterrein naast en op het bestaande bedrijventerrein “Twentekanaal” rond AVI-Twente, distributie van laagwaardige warmte samen met decentrale opwaardering.
De resultaten van dit onderzoek naar de potentiële warmteafzet van de drie gebieden in Hengelo wordt weergegeven in tabel 2.3.4. tabel 2.3.4 potentiële warmteafzet drie locaties rond Hengelo
Vinex-locatie Vossenbelt Bedrijventerrein Twentekanaal Nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein Twentekanaal Gebied 1 Gebied 2
Totale warmtevraag Piekvraag [GJ/jaar] [MWth] 52.800 9,88 63.740 10,7 17.955 25.485
5,12 7,26
Hengelo: Hart van Zuid Voor het transformeren van een voormalig industriegebied tot een grotendeels nieuwe wijk is gekeken naar restwarmtebenutting van Akzo en AVI-Twente voor warmte-distributie in de nieuwe wijk (Hart van Zuid). Daarnaast is in de studie onderzoek gedaan naar de eventuele uitbreiding van de warmtelevering voor additionele wijken. De resultaten van de inventarisatie naar de warmtevraag uit de studie “Duurzame energievoorziening Hart van Zuid” [9] worden weergegeven in tabel 2.3.5. tabel 2.3.5 potentiële warmteafzet Hart van Zuid
Bestaande bouw Hart van Zuid Nieuwbouw Hart van Zuid
Totale warmtevraag Piekvraag [GJ/jaar] [MWth] 81.900 16 79.500 14 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 17 van 42
Het college van B&W van Hengelo heeft in december 2005 besloten om de aanleg gefaseerd ter hand te nemen en dus niet door een marktpartij het totale netwerk te laten aanleggen en exploiteren. De provincie Overijssel ondersteunt dit project onder andere via subsidie. Het voorstel houdt in dat de gemeente zelf als opdrachtgever optreedt en het project in delen aanbesteedt. Door de realisatie van het warmtenet in delen op te knippen en zowel college als raad nauw te betrekken bij het ontwerp en aanleg, beheer en exploitatie, wordt het mogelijk per stap te beslissen de opdracht uit te besteden of zelf op eigen initiatief te gaan ontwikkelen. Hengelo: Centrum In het rapport “Warmte/kracht-koppeling in het centrum van Hengelo” [3] is de mogelijkheid om een stadsverwarmingnet in het centrum van Hengelo te koppelen aan een nieuw te bouwen warmte/kracht-centrale onderzocht. Het stadsverwarmingnet zou aangesloten worden op bestaande woningen en kantoren. De kantoren en woningen bezitten momenteel een eigen ketelhuis of cv-systeem. Voor deze studie is de warmtevraag voor twee alternatieven geïnventariseerd: − −
huidige gasverbruikers met een gasverbruik groter dan 50.000 m3 per jaar; huidige gasverbruikers met een gasverbruik groter dan 50.000 m3 per jaar, aangevuld met de huidige gasverbruikers in het centrum met een gasverbruik tussen 5.000 m3 en 50.000 m3 per jaar.
De potentiële warmteafzet van de beide alternatieven wordt weergegeven in tabel 2.3.6. tabel 2.3.6 potentiële warmteafzet centrum Hengelo
Alternatief 1 Alternatief 2
Totale warmtevraag Piekvraag [GJ/jaar] [MWth] 348.300 52,6 377.000 62,2
Er is destijds gekeken naar warmtedistributie in het centrum, omdat het centrum van Hengelo werd gerenoveerd/gerevitaliseerd. Dit betekende dat wegen en dergelijke opgebroken waren om onder andere nieuwe riolering te plaatsen. Door van deze gelegenheid gebruik te maken om een warmtenet te plaatsen, konden de kosten voor onder andere graafwerkzaamheden vermeden worden. Deze randvoorwaarden zijn echter niet meer van toepassing in de huidige situatie. Mocht echter toch besloten worden om een leiding naar het centrum van Hengelo te leggen voor het Hart van Zuid project, blijft het toch interessant om de huidige gasverbruikers met een het gasverbruik groter dan 50.000 m3 per jaar aan te sluiten. Dit wordt middels ondergaand rekenindicatie aangegeven. De terugverdientijd die destijds voor warmtedistributie in het centrum is bepaald, bedroeg 5,2 jaar voor alternatief 1 en 4,5 jaar voor alternatief 2 in 1996. De energie-prijzen zijn in de periode van 1996 tot 2006 sneller gestegen dan de inflatie. De inflatie is ongeveer gestegen met 3% per jaar, de energieprijzen zijn verdubbeld in die periode. Uitgaande van een inflatie van 3% per jaar een verdubbeling van de energieprijzen, wordt een terugverdientijd van 3,5 jaar voor alternatief 1 en 3,1 jaar voor alternatief 2 in 1996. Hierin zijn de kosten voor het 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 18 van 42
aanleggen van het net nog niet in mee genomen. Als de investeringskosten echter 1,5 maal duurder zijn door deze werkzaamheden, is de terugverdientijd nog immer circa 5 jaar. Industrieterrein Goor en tuinbouwkas In de directe omgeving van de bio-energiecentrale van Cogas en Bruins & Kwast zijn de mogelijkheden tot restwarmtebenutting overduidelijk. Het betreft een nieuw industrieterrein direct naast het terrein van Bruins & Kwast en een tuinbouwkas achter het bedrijventerrein. Alhoewel het industrieterrein inmiddels bouwrijp is gemaakt, is nog niet bekend welke bedrijven er komen. Zolang dat niet duidelijk is, kan Cogas de aanzienlijke investering in een warmtenet op het bedrijventerrein en naar de kas niet verantwoorden. Cogas volgt de ontwikkelingen nauwgezet en indien er zich een bedrijf met voldoende warmtevraag vestigt, zal Cogas daar op inspringen. Wellicht kan de gemeente of de provincie er aan bijdragen dat bedrijven met een voldoende grote vraag naar laagwaardige warmte (bijvoorbeeld t.b.v. droogprocessen) zich vestigen naast de bio-energiecentrale. De potentiële warmteafzet kan nog niet in kaart worden gebracht. Koekoekspolder De Koekoekspolder is een afzonderlijke polder met een totale omvang van 600 hectare waarvan zich naar verwachting circa 220 hectare tot glastuinbouwgebied zal ontwikkelen. Van de 220 hectare in de Koekoekspolder die voorzien is als glastuinbouwlocatie is al circa 90 hectare (bruto) ingevuld met glastuinbouwbedrijven. De overige 130 hectare wordt 110 hectare ontwikkeld door de ontwikkelingsmaat-schappij. De overige gebieden vallen onder de vrije sector. In “Koekoekspolder Blauwdruk energieplan” [12] wordt het referentie energieverbruik weergegeven. Op basis van het verwachte aardgasverbruik is de benodigde warmtevraag bepaald. De verwachte benodigde warmtevraag is bepaald op 2.374 TJ per jaar. Hierbij is ervan uitgegaan dat de tuinders in de huidige situatie eveneens gebruik maken van warmte. De warmtevraag wordt weergegeven tabel 2.3.7 tabel 2.3.7 potentiële warmteafzet Koekoekspolder
Huidige verbruikers Ontwikkeling fase 1, 2, 3 en 4 Totaal
Aardgasverbruik Totale warmtevraag [m3/jaar] [GJ/jaar] 29.000.000 917.900 46.000.000 1.445.900 2.373.800
Overige nieuwbouwprojecten Op basis van globale gegevens, aangeleverd door de Provincie Overijssel, zijn de grootste nieuwbouw projecten per gemeente in de provincie Overijssel in kaart gebracht. Met name in Enschede, Deventer en Zwolle, steden waar al een warmtenet aanwezig is, liggen mogelijk kansen om een deel van deze nieuwbouw aan te sluiten op een bestaand warmtenet. Ook in Hengelo kunnen andere nieuwbouwprojecten dan Hart van Zuid worden aangesloten. In de overige gemeenten, zoals bijvoorbeeld Hardenberg, Kampen, Borne en Almelo is benutting 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 19 van 42
van warmte uit bio-energie, warmte/kracht of warmtepompen wellicht een optie. In tabel 2.3.8 wordt een overzicht van de projecten per gemeente weergegeven. tabel 2.3.8 overzicht nieuwbouwprojecten per gemeente Nieuwbouw per gemeente >3.500
Gemeentes Deventer Enschede
2.000 - 3.500 Hengelo Borne Almelo Hardenberg Zwolle Kampen 1.000 – 2.000 Steenwijkerland Raalte Oldenzaal Hof van Twente Wierden <1.000 Staphorst Genemuiden Dalfsen Ommen Rijssen/Holten Olst/Wijhe
2.3.3 Grote afnemers Uit de inventarisatie is gebleken dat stoomlevering door Twence aan Akzo een grote potentiële mogelijkheid tot benutting van restwarmte is. Twence kan Akzo de jaarlijks benodigde hoeveelheid stoom leveren, wat leidt tot een energiebesparing van 2 miljoen GJ per jaar. Tevens kan restwarmteafzet middels warmtedistributie aan grote gasverbruikers economisch interessant zijn. In 1996 is een studie uitgevoerd, waarin werd geconcludeerd dat voor aansluitingen vanaf circa 50.000 m3 per jaar de investeringen economisch rendabel zijn. Aangezien de energieprijzen sterker zijn gestegen dan de inflatie, is het zeer waarschijnlijk dat deze conclusie nog steeds geldig is.. Onder grote gasverbruikers worden flatgebouwen, grote kantoren, ziekenhuizen en dergelijke verstaan. Dergelijke grote gasverbruikers zijn interessant omdat de warmtevoorziening reeds wordt voorzien door een centraal warmtesysteem. De restwarmte hoeft “slechts” naar de locatie worden getransporteerd.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 20 van 42
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de warmteafzet aan grootverbruikers. Het wordt aanbevolen om een vervolgonderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden tot warmteafzet aan flatgebouwen, grote kantoren, ziekenhuizen, verzorging- en bejaardentehuizen. Aangezien een koppeling met restwarmte noodzakelijk is, is een overeenkomst met potentiële restwarmtebronnen noodzakelijk. In tabel 2.3.9 worden de ziekenhuizen weergegeven die, op basis van de resultaten uit paragraaf 2.2, in de omgeving van een potentiële restwarmtebron liggen. tabel 2.3.9 ziekenhuizen in plaatsen met potentiële restwarmtebron Plaats Enschede Losser Hengelo Deventer Deventer Hardenberg Zwolle Zwolle
Ziekenhuis Medisch spectrum Twente Medisch spectrum Twente Streekziekenhuis Midden-Twente Deventer Ziekenhuis Geertruidenberglocatie Deventer Ziekenhuis Jozeflocatie Ropcke – Zweers ziekenhuis Isala klinieken locatie Sophia Isala klinieken locatie Weezenlanden
Het warmteverbruik van een gemiddeld groot overdekt zwembad bedraagt volgens de literatuur [10] circa 5.000GJ per jaar. In tabel 2.3.10 worden de zwembaden weergegeven, die, op basis van de resultaten uit paragraaf 2.2, in de omgeving van een potentiële restwarmtebron liggen. Hiervoor komen 16 zwembaden in aanmerking. Ervan uitgaande dat deze zwembaden gemiddeld groot zijn, bedraagt de totale potentiële restwarmteafzet circa 80.000 GJ per jaar. In Raalte wordt mogelijk het zwembad verwarmd middels een houtgestookte installatie tabel 2.3.10 zwembaden in plaatsen met potentiële restwarmtebron Plaats Delden Deventer Enschede Enschede Enschede Enschede Enschede Hengelo Hengelo Losser Nijverdal Ommen Ommen Staphorst Zwolle Zwolle
Zwembad De Mors Borgelerbad Aquadrome De Brug Schonewille Het Slagman Zwemschool Zwem-Inn Zwemschool Riva Twentebad Brilmansdennen Het Ravijn Carrousel Multifunctioneel Centrum Olde Vechte De Broene Eugte Openluchtbad Zwolse Zwembaden
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 21 van 42
In principe kan overal op locaties waar restwarmte beschikbaar is, restwarmte worden afgezet voor gebouwverwarming van woningen en kantoren. Aan de volgende grote gemeenten wordt gedacht vanwege de aanwezigheid van industrie met potentiële restwarmte (zie tabel 2.2.5): − − − − −
2.4
Hardenberg Zwolle Hardenberg Enschede Hengelo Conclusie
Middels een inventarisatie zijn de restwarmtebronnen en afzetmogelijkheden in de provincie Overijssel geïdentificeerd. De restwarmte in de provincie Overijssel is afkomstig van warmte/kracht- en afvalinstallaties en van industriële bedrijven. In tabel 2.4.1 wordt de beschikbare restwarmte weergegeven. tabel 2.4.1 aanbod restwarmte in de provincie Overijssel Installatie Twence
Boeldershoek Salinco Hout WKC Goor Industriële bedrijven
Restwarmte [TJ/jaar] 1.440 864 1.296 720 1.642 43 33 2.016 86 180
Opmerkingen Stoomturbine Rookgascondensor Stoomturbine nieuwe lijn 3 Rookgascondensor nieuwe lijn 3 Nieuwe houtcentrale Capaciteit rookgassen stortgasmotoren Capaciteit koeling stortgasmotoren Mengcondensor zoutproductie Nog niet benutte restwarmte Afkomstig van rookgascondensor
De restwarmteafnemers in de provincie Overijssel zijn bestaande warmtedistributie-netten, renovatie- en nieuwbouwprojecten en grote afnemers. In tabel 2.4.2 worden afzetmogelijkheden en de warmtevraag, van de locaties waarvan dit bekend is, weergegeven. Voor de bestaande warmtedistributienetten kan geen potentiële warmteafzet in kaart worden gebracht. Dit is afhankelijk van de ontwikkeling of renovatie van een naastgelegen wijken. Dergelijke projecten zijn op dit moment echter nog niet in ontwikkeling. tabel 2.4.2 overzicht va de potentiele afzetmogelijkheden restwarmte Totale huidige warmteafzet [GJ/jaar] Bestaande warmtedistributienetten Raambuurt Wezenlanden Kantorenpark Hanzeland Warmtenet Enschede Renovatie en nieuwbouwprojecten Eschmarke en Euregio bedrijventerrein
Potentiële toekomstige warmteafzet [GJ/jaar]
70.000 40.000 860.000
648.000 82.200 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 22 van 42
Vossenbelt en industrieterrein Twentekanaal Centrum Hengelo Hart van Zuid Industriepark Goor Koekoekspolder Grote afnemers Akzo Zwembaden Ziekenhuizen, flatgebouwen e.d.
160.000 104.700 161.400 2.373.800 2.000.000 80.000
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 23 van 42
3. Grote spelers en de knelpunten in provincie Overijssel 3.1
Inleiding
In interviews met grote spelers in de provincie Overijssel zijn de mogelijkheden, de randvoorwaarden en eventuele knelpunten voor restwarmtebenutting naar de mening van de leveranciers en afnemers van restwarmte besproken. Daarbij is expliciet gevraagd op welke wijze de provincie Overijssel kan bijdragen om de kansen voor restwarmtebenutting te stimuleren en welke concrete acties men van de provincie verwacht. De volgende partijen zijn geïnterviewd: − Essent − Cogas Energie/BioEnergie Twente BV − Twence − Akzo/Salinco − Gemeente Hengelo − Gemeente Enschede De resultaten van de interviews worden in dit hoofdstuk beschreven. 3.2
Essent
Op 24 januari 2006 is een gesprek geweest met dhr. De Jong van Essent. Het warmtebedrijf van Essent is verantwoordelijk voor warmtedistributie via warmtenetten, Essent beheert onder andere het warmtenet in Enschede maar ook kleinere netten in Zwolle (kantorenpark Hanzeland en in Stadshagen), Deventer (Raambuurt, centrum, Pothoofd, Wezenlanden) en Ommen. Essent is op zoek naar nieuwe mogelijkheden voor de afzet van warmte: −
− −
In Enschede kan, op basis van de huidige technologie en beschikbare netten, het net maar beperkt uitgebreid worden. Tevens moet deze extra te leveren warmte in de huidige situatie met aardgas worden opgewekt. In de winter wordt alle warmte van de centrale benut, in de zomer (en voor- en najaar) staat de elektriciteitscentrale veel uit. De centrale wordt dan als piekcentrale gebruikt en maakt weinig uren. De warmte wordt opgewekt met gas. Essent praat met Twence over het leveren van warmte aan het stadsverwarmingsnet De wijk Roombeek krijgt een nieuw warmtenet met een bioenergiecentrale.
In Enschede heeft Essent aangegeven de volgende uitdagingen te zien: − −
Het huidige net (70-110°C) in Enschede is bijna aan zijn maximale capaciteit. Het hoofdnet kan op twee manieren een grotere capaciteit krijgen: Extra leidingen. Dit vergt echter een zeer grote investering. Het bestaande net verder uitnutten door water kouder retour te laten komen. Dit kan worden gerealiseerd door bij 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 24 van 42
−
nieuwe aansluitingen in nieuwbouw en renovatie lage temperatuurverwarming toe te passen en middels de toepassing van warmtepompen Op basis van berekening van HoSt is betere uitnutting vanuit energie efficiency oogpunt interessant in combinatie met Twence. Als Twence warmte levert op 110°C, gaat dit ten koste van de elektriciteitsproductie van de AVI (1.000 kWhth levering gaat ten koste van 150 kWhe). Een lagere temperatuur resulteert in minder verlies van het elektriciteitsproductie.
Essent geeft aan ook op andere plaatsen geïnteresseerd te zijn in warmtelevering. Het probleem van restwarmtebenutting in de industrie is, dat de industrie geen langdurige contracten kan/wil maken. Essent heeft hiermee reeds slechte ervaringen door de opheffing van de Wärtsilä vestiging in Zwolle. Essent heeft de voorkeur uitgesproken voor (biomassa)centrales, vergistinginstallatie, AVI’s en dergelijke vanwege de zekerheid van toekomstige warmtelevering, maar wil restwarmte van de industrie zeker niet uitsluiten. Ter stimulering van restwarmtebenutting en de financiering van de onrendabele top worden door Essent de volgende mogelijkheden aangegeven: − −
− − −
strenge EPL/EPC steun van lokale overheid voor warmtedistributie in gebieden waar restwarmte en/of groene warmte beschikbaar zijn, mits garanties t.a.v. leveringszekerheid en prijs van warmte gelijkwaardig aan aardgas: in dergelijke gebieden krijgt dan warmtenet voorkeur boven aardgas risicofonds voor investeringen in restwarmte van industrie bijdragen van woningbouwcorporaties CO2-credits.
Aanbevolen wordt dat Essent van de gebruikers die nog aangesloten kunnen worden, gaat inventariseren. Hierbij wordt gedacht aan nieuwbouwprojecten, (grote) renovatieprojecten (cv vervangen) en grote verbruikers in Overijssel (flats, ziekenhuizen, kantoren). Essent heeft tot nu toe nog maar beperkt gekeken naar renovatieprojecten maar is hier mogelijk wel in geïnteresseerd. De partijen die in dit traject hierbij van belang zijn, zijn de Gemeente Enschede, woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars, Twence en Essent. Twence en Essent Warmte zouden, met de gemeente Enschede, gemeenschappelijk een plan kunnen maken voor de extra afzet van warmte in Enschede. Op dit moment overleggen Essent en Twence over warmtelevering uit Twence. Er is echter nog geen overeenstemming over de prijs van de te leveren en ontvangen warmte en de investeringen. De provincie kan hierbij mogelijk een rol spelen. 3.3
Cogas Energie/BioEnergie Twente BV
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 25 van 42
Op 24 januari 2006 is een gesprek geweest met dhr. Van Hutten, manager Duurzame Energie, Milieu en Innovatie van Cogas en tevens betrokken bij de B-hout biomassacentrale van BioEnergie Twente (BET) in Goor. Cogas/BET ziet een aantal problemen in de afzet van restwarmte. Allereerst is de MEPvergoeding volledig gericht op de opwekking van elektriciteit en wordt de productie van warmte eerder bestraft dan beloond binnen de MEP. Installaties voor elektriciteitsopwekking zijn in de huidige situatie puur op elektriciteitsopwekking gericht, omdat dit door de MEPvergoeding het meest interessant is. Door het equivalent waarderen van warmte, door bijvoorbeeld een soort MEP-vergoeding voor warmte, kan benutting van warmte worden gestimuleerd. Daarnaast is de continuïteit van warmte een probleem. De laagwaardige warmte die beschikbaar komt, kan worden afgezet bij tuinders, droogprocessen en ruimteverwarming. De warmtevraag bij met name tuinders en gebouwverwarming is helaas seizoensgebonden en discontinue. Ook proceswarmte is mogelijk door bij stoomexpansie een deel van de energie af te tappen voor industrieel gebruik, zoals bijvoorbeeld bij de papier- en voedingsindustrie. Dit gaat echter wel ten koste van de elektriciteitsproductie. Voor biocentrales is het essentieel om een locatie te zoeken waar een deel van de warmte al afgezet kan worden. Het is tegenwoordig maatschappelijk onverantwoord om thermische energie “weg te gooien” dus om geen gebruik van de beschikbare restwarmte te maken. Tevens is warmte afzet noodzakelijk om de EIA veilig te stellen. Voor de EIA is het noodzakelijk om een rendement van de installatie te behalen van 44%. Door de afzet van warmte kan het rendement bereikt worden. Het is een stimulans voor dergelijke projecten als in Goor wordt ontwikkeld, als de gemeente zou aanbieden om het lage temperatuur warmtenet aan te leggen. Dit zou een goeie stimulans zijn om industrie te trekken middels dergelijke faciliteiten. Er moet dus afstemming met gemeentes zijn qua ontwikkeling. In Goor is Cogas/BET zeer geïnteresseerd in warmte afzet. Cogas heeft voor de aanleg van een warmtenet reeds geld gereserveerd en zal een commerciële afweging maken in de loop van 2006. Cogas/BET ziet de volgende mogelijkheden voor stimulering van restwarmtebenutting: − een MEP-vergoeding voor warmte; − bij de EIA toekenning de eis eraf dat warmte voor tweederde opgenomen mag worden. − subsidies puur voor het aanleggen van warmtenetten. Een eis is wel dat het kosten voor de warmte significant lager zijn dan de kosten van aardgas. − aanleg van warmtenetten door gemeentes. BET geeft aan ook op andere plaatsen geïnteresseerd te zijn in warmtelevering om een biocentrale te bouwen. Voor de toekomst wordt gedacht aan een 5 MW installatie in het oosten van Nederland. De centrale wordt het liefst geplaatst in de buurt van nieuwbouw en/of industriële benutting omdat de afzet van de restwarmte essentieel is. 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 26 van 42
3.4
Twence
Op 24 januari 2006 is een gesprek geweest met dhr. Tamboer, senior marketing en ontwikkeling van Twence. Twence heeft twee afvalverbrandingslijnen met een stookcapaciteit van 100 MWth en een elektriciteitsproductie van 24 MWe. De nieuwe afvalverbrandingslijn zal een vuurhaard capaciteit van 92 MWth krijgen en een productie van 25 MWe. Twence gaat tevens een nieuwe houtgestookte biomassacentrale bouwen. De nieuwe houtgestookte centrale heeft een vermogen van 70 MWth en een bruto elektrisch vermogen van 20 MWe.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 27 van 42
De beschikbare restwarmte (dit betreft feitelijk geen restwarmte omdat er ander elektriciteit mee geproduceerd zou worden): In de vorm van stoom: Huidige AVI: 50 MWth (3 bar stoom, max. 120°C) Nieuwe AVI: 45 MWth (3 bar stoom, max. 120°C) Totaal 95 MWth Op dit moment wordt uitsluitend elektriciteit geproduceerd. Twence zou in plaats van uitsluitend elektriciteit produceren ook warmte kunnen leveren. Het leveren van warmte heeft als voordeel dat het rendement van de installatie toeneemt. Voor het leveren van warmte kan gebruik gemaakt worden van een stoomaftap op de turbine; afhankelijk van de kwaliteit van de stoom (druk en temperatuur) is er sprake van elektriciteitsderving. Ter illustratie: bij gebruik van een stoomaftap van 3,5 bar, bedraagt de elektriciteitsderving circa 1 MWe bij 5 MWth. Laagwaardige warmte, (indien geïnvesteerd word in rookgascondensatie en lage druk stoomcondensor (stoom uit lage drukturbine)): Huidige AVI: 30 MWth (40-60°C) Nieuwe AVI: 25 MWth (40-60°C) Totaal 55 MWth In een reactie op het bezoekverslag geeft Twence aan dat ter plaatse van de luchtcondensors wel gesproken kan worden van restwarmte. Dit betreft stoom met een druk van bijna 0 bar met een temperatuur van 43 °C. In geval van de huidige twee verbrandingslijnen bedraagt het vermogen circa 50 MWth. De nieuwe houtcentrale kan 3 bar stoom leveren, maar door de MEP-vergoeding op groene stroom is deze warmte zeer duur (circa € 0,2 per m3 aardgasequivalenten). De beschikbare restwarmte: op een temperatuurniveau van 40°C 43 MWth indien plaatsing van een rookgascondensor 14 MWth (40-60°C) Totaal 57 MWth De biomassa-elektriciteitscentrale is primair bedoeld voor de productie van elektriciteit. Wel overweegt Twence om de turbine van deze centrale te voorzien van een stoomaftap (circa 3,5 bar), waarmee de installatie in principe geschikt is om warmte te leveren. Bij levering van warmte uit deze installatie treedt naast elektriciteitsderving eveneens derving van MEPsubsidie op. De kostprijs van deze warmte ligt dan ook hoger dan de warmte van een AVI. Bovendien is het rendement van de biomassacentrale (30%) relatief hoger dan dat van een AVI. Levering van warmte uit de AVI heeft dan ook de voorkeur omdat dan een grotere rendementsverbetering gerealiseerd kan worden. De grootse belemmering voor warmteleveringen zijn de verminderde elektriciteitsproductie en als gevolg daarvan verminderde inkomsten van de MEP-vergoeding.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 28 van 42
Twence geeft aan dat het winnen van warmte uit rookgassen voor levering aan derden / stadsverwarmingsprojecten binnen Twence vooralsnog niet aan de orde is. 3.5
Akzo Nobel/Salinco
Op 24 januari 2006 is een gesprek geweest met dhr. Amelink, bedrijfsdirecteur van Salinco. Akzo gebruikt in het productieproces circa 240 ton stoom (3 bar) per uur (overeenkom-stig met 150 MWth of 140 miljoen m3 aardgasequivalenten indien de stoom in een gasgestookte ketel zou worden opgewekt). De stoom wordt in de huidige situatie opgewekt met twee warmte/kracht-installaties. Een warmtekracht-installatie bestaat uit een aardgasgestookte gasturbine met stoom warmte/kracht-installatie, de andere warmte/kracht-installatie bestaat uit een aardgas gestookte hoge druk stoomketel met stoomturbine. De laatste ketel is verouderd. Akzo onderzoekt momenteel of vervanging economisch rendabel is. Als mogelijke alternatieve stoomlevering wordt ook overwogen of stoom gekocht kan worden van Twence. Het betreft circa 100 ton stoom. Daarnaast heeft Akzo momenteel een groot probleem met de hoge gasprijs. Het indampen van zout vergt veel warmte in de vorm van lage druk stoom. De gasprijs is de afgelopen jaren met meer dan 100% gestegen. Omdat de elektriciteitsprijs veel minder gestegen is, is de warmteprijs voor de fabriek nog sterker gestegen. Akzo moet concurreren met zoutmijnen die een lager energieverbruik kennen omdat in de mijnen zout wordt afgegraven. Vanwege de hoge energieprijzen hebben deze mijnen op dit moment een betere concurrentiepositie. De energie die middels stoom aan het proces toegevoerd wordt, komt uiteindelijk vrij als afvalwarmte op 40°C (damp). Deze warmte wordt vervolgens weggekoeld middels kanaalwater. In totaal wordt circa 70 MWth aan energie weggekoeld via koeltorens en het Twentekanaal. −
De grootste energiebesparing in Overijssel kan bereikt worden als Twence de circa 100 ton stoom per uur aan Akzo gaat leveren. Dit levert een besparing van circa 1,8 PJ. De prijs die Akzo nu betaalt ligt is vergelijkbaar met de kostprijs van warmtelevering door Twence echter met een ander risicoprofiel. De kosten van Twence bestaan vooral uit de verliezen in de elektriciteitsproductie.
De gemeente Hengelo wil investeren in een leiding vanaf het industrieterrein naar centrum Hengelo. Er zou gekozen kunnen worden voor een stoomleiding naar Akzo en vanuit warmtelevering aan de gemeente Hengelo. (HoSt: Akzo was bang dat de gemeente Hengelo een distributienet op een temperatuurniveau van 70-90°C zou aanleggen. De gemeente Hengelo geeft echter aan dat het wel een 40-70°C systeem betreft. De afvalwarmte van Akzo en goedkope warmte van Twence kan niet worden benut als een warmtenet op een temperatuurniveau van 70-90°C wordt aangelegd) 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 29 van 42
Akzo wil de afvalwarmte (damp uit de indamper) “om niet” ter beschikking stellen. De uitkoppeling (warmtewisselaar, dampcompressor e.d.) moeten dan wel door het warmtedistributiebedrijf betaald worden. Hiervoor is het noodzakelijk dat een 40-70°C warmtenet wordt aangelegd. 3.6
Gemeente Hengelo
Op 25 januari 2006 is een gesprek geweest met dhr. Meijvis, hoofd Regulering Leefomgeving van de gemeente. De gemeente Hengelo gaat zelf de hoofdleiding en subleidingen van het warmtenet financieren. De investeringen in het warmtenet bedragen circa € 16.000.000,-. Het distributiesysteem wordt, volgens dhr. Meijvis van de gemeente Hengelo een 70-40°C warmtenet. Met de energiebedrijven is de mogelijkheid ook besproken, maar de gesprekken met de energiebedrijven verliepen moeizaam. Het project was niet rendabel te krijgen op basis van de criteria die de nutsbedrijven stelden. De nutsbedrijven hanteren een terugverdientijd van 5 tot 7 jaar en een Return On Investment (ROI) van 12%. Samenwerking met Twence zou wel mogelijk zijn echter de gemeente is gehouden aan een openbare aanbesteding. De gemeente heeft daarom besloten zelf te investeren. Het leggen van de leiding wordt openbaar aanbesteed. De gemeente is nog aan het bestuderen welke capaciteit de leiding moet krijgen op basis van de toekomstige uitbreiding van het net, de warmtepiek, de inzet warmtebuffers en de plaats van eventuele hulpketels. Het wordt de gemeente Hengelo aanbevolen om tevens te inventariseren welke huidige gasverbruikers met een gasverbruik groter dan 50.000 m3 per jaar in het centrum van Hengelo ook op het warmtedistributienet aangesloten kunnen worden. 3.7
Gemeente Enschede
Op 3 maart 2006 is een gesprek geweest met dhr. Dijk, beleidsmedewerker van de gemeente. Enschede gaat met Essent overleggen om biogas naar de wijk Roombeek te leiden (Roombeek heeft een eigen stadsverwarmingsnet voor 1.600 woningen). Enschede heeft het plan om het biogas naar een ketelhuis leiden waarin een gasmotor staat opgesteld. Middels de gasmotor wordt elektriciteit en warmte opgewekt. De warmte wordt ingezet voor verwarming en tapwater van woningen. Gemeente Enschede heeft geen beleid ten aanzien van het uitbreiden van stadsverwarming. De gemeente Enschede geeft aan dat er een vraag vanuit de Provincie Overijssel moet komen om een beleid ten aanzien van de uitbreiding van stadsverwarming te maken. 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 30 van 42
3.8
Conclusie
Met name de restwarmte van Twence biedt zeer goede perspectieven met de volgende speerpunten: − −
−
stoom leveren aan Akzo (energiebesparing circa 2 PJ per jaar) warmtenet Hart van Zuid (via stoom van Akzo) en uitgelegd op uitbreiding met gasverbruikers met een gasverbruik groter dan 50.000 m3 per jaar (energie-besparing circa 1 PJ per jaar). uitbreiding van het warmtenet in Enschede (energiebesparing 1,5 PJ per jaar).
Voor de warmtelevering wordt met name gekeken naar lage temperatuurverwarming (40-70°C net). De elektriciteitsleveranciers geven aan dat de grootse belemmeringen voor warmtelevering, de verminderde elektriciteitsproductie zijn met als gevolg daarvan verminderde inkomsten van de MEP-vergoeding. (Potentiële) afnemers van restwarmte zien een aantal problemen in de afzet van restwarmte. Ten eerste is de MEP-vergoeding volledig gericht op de opwekking van elektriciteit waardoor de productie van warmte eerder bestraft dan beloond wordt binnen de MEP-regeling. Door het equivalent waarderen van warmte kan benutting van warmte worden gestimuleerd. Ten tweede is de continuïteit van warmte een probleem. De laagwaardige warmte die beschikbaar komt, kan worden afgezet bij tuinders, droogprocessen en ruimteverwarming. De warmtevraag bij met name tuinders en gebouwverwarming is seizoensgebonden. Ten derde zijn dergelijke projecten niet rendabel te krijgen vanwege de criteria die nutsbedrijven stellen. De (potentiële) afnemers van restwarmte geven aan de volgende stimuleringsmogelijkheden voor restwarmtebenutting gezien: − − − − − − − −
een MEP-vergoeding voor warmte; bij de EIA toekenning de eis eraf dat warmte voor tweederde opgenomen mag worden; subsidies puur voor het aanleggen van warmtenetten; aanleg van warmtenetten door gemeentes. strengere EPN/EPC eisen; zelf investeren in leidingen; bijdragen van woningbouwcorporaties; CO2-credits
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 31 van 42
4. Top 5 mogelijkheden tot restwarmtebenutting 4.1
Inleiding
Op basis van de inventarisatie van de beschikbare bronnen en afzetmogelijkheden van restwarmte en de interviews zijn een aantal kansrijke projecten geïdentificeerd. In dit hoofdstuk worden de kansrijke projecten gepresenteerd. 4.2
Warmtekoppeling tussen Twence en Akzo Nobel Hengelo
In het overleg met Akzo Nobel Hengelo heeft Akzo aangegeven geïnteresseerd te zijn in de afname van stoom van Twence. De stoomlevering leidt tot een jaarlijkse energie-besparing van 2 PJ per jaar. Op basis van globale berekening is de eenvoudige terugverdientijd van het project bepaald op 3 jaar. De besparingen en investeringen zijn bepaald op basis van een globale berekening. De resultaten worden ondergaand beschreven. In de productie van Akzo wordt stoom van circa 4 bar gebruikt. In de huidige situatie bedraagt het aardgasverbruik voor de stoomopwekking circa 64 MWth. Middels de stoom wordt circa 22,4 MW elektriciteit opgewekt en komt circa 38,4 MWth aan warmte beschikbaar aan 4 bar stoom. Uitgaande van een aardgasprijs van €ct 20 per m3 en een elektriciteitstarief van €ct 6 per kWh betekent dit dat de kosten voor stoomopwekking circa € 17 per MWth bedragen. Als de stoom van Twence wordt afgenomen, betekent dit dat voor Twence de elektriciteitsproductie zal verminderen, wat leidt tot een verlies aan inkomsten. Het opwekkingsrendement voor elektriciteit van Twence bedraagt circa 17%. Op basis van een elektriciteitstarief van €ct 7 per kWh bedragen de gederfde inkomsten stoomlevering aan Akzo circa € 11,9 per MWth. De stoom zal voor Twence minstens de gederfde elektriciteitsinkomsten moeten opbrengen en daarnaast moet rente en afschrijving in rekening worden gebracht. Op basis van een globale berekening zal Twence een minimale stoomprijs van € 13,2 per MWth aan Akzo in rekening moeten brengen. De minimale stoomprijs is opgebouwd uit de gederfde inkomsten van € 11,9 per MWth en de kosten voor rekening en afschrijving van € 1,3 per MWth. De kosten voor rente en afschrijving zijn bepaald op basis van 64 MWth en 8.000 draaiuren per jaar, oftewel een warmtevraag van circa 512.000 MWth per jaar (2 PJ per jaar). Uitgaande van een afschrijving van 10 jaar en een rentepercentage van 3%, zijn de kosten voor afschrijving en rente bepaald op € 650.000,- per jaar bepaald, oftewel € 1,3 per MWth. De stoom kan aan Akzo geleverd worden door de aanleg van een stoomleiding tussen Akzo en Twence. De leiding zal over een lengte van circa 2 km aangelegd moeten worden. De investeringskosten voor de stoomleiding worden geschat op circa € 5.000.000,-.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 32 van 42
De stoomlevering aan Akzo leidt tot een jaarlijkse besparing van € 1.951.000 per jaar. De besparing is opgebouwd uit de warmtelevering en het verschil tussen de kosten voor stoomopwekking bij Akzo en de minimale stoomprijs die Twence moet hanteren. De eenvoudige terugverdientijd bedraagt circa 3 jaar. Een knelpunt die door Akzo is aangegeven, is dat de fabriek gesloten zal worden als de energieprijzen nog sterker stijgen. De zoutproductie wordt dan te onrendabel ten opzichte van andere wijzen van zoutwinning. 4.3
Warmtedistributie naar Hart van Zuid
Het college van B&W van Hengelo heeft in december 2005 besloten om de aanleg van een warmtenet naar het Hart van Zuid gefaseerd ter hand te nemen en dus niet door een marktpartij het totale netwerk te laten aanleggen en exploiteren. De gemeente treedt zelf als opdrachtgever treedt en het project wordt in delen aanbesteed. De warmtevraag van Hart van Zuid voor de bestaande bouw bedraagt circa 81.900 GJ per jaar en voor eventuele nieuwbouw circa 79.500 GJ per jaar [9]. Dit betekent een besparing van circa 161.000 GJ (0,2 PJ) per jaar. De minimale prijs die voor de warmte moet worden betaald, zal in overleg met de leverancier moeten worden gemaakt. Als de leiding naar Hart van Zuid wordt gelegd, kan de volgende stap warmtelevering aan de huidige gasverbruikers met een gasverbruik groter dan 50.000 m3 zijn. Dit leidt tot een vergroting van de warmteafzet met 97.000 GJ (0,1 PJ) per jaar. Het warmtedistributienet kan vervolgens worden uitgebreid met warmtelevering aan het bedrijventerrein Twentekanaal, waardoor de warmteafzet nogmaals met circa 30.800 GJ per jaar uitgebreid wordt. Er wordt derhalve aanbevolen om de warmtelevering gefaseerd te bekijken: − − −
fase 1 Hart van Zuid fase 2 verbruikers > 50.000 m3/jaar fase 3 bedrijventerrein Twentekanaal
Het warmtenet wat door de gemeente Hengelo wordt toegepast is een warmtenet op een temperatuurniveau van 40-70°C. Dit is energetisch interessant omdat: − −
een groot deel van de restwarmte van Akzo dan kan worden ingezet; de verliezen in de elektriciteitproductie voor Twence lager zullen bij warmtelevering op een lager temperatuurniveau.
Akzo heeft aangegeven de restwarmte uit de condensor gratis ter beschikking te willen stellen. Er hoeft dan uitsluitend geïnvesteerd te worden in de uitkoppeling en het warmtedistributienet. De kosten voor warmtelevering zijn dan onder andere afhankelijk van de kosten van de warmtedistributie en het opwaarderen van de laagwaardige restwarmte. Indien Twence de warmte zal leveren, zal een prijs voor de afgenomen warmte betaald moeten worden, die minimaal de inkomstenderving door lagere elektriciteitsopbrengsten zal 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 33 van 42
vergoeden. De prijs van de warmte geleverd door Twence, zal in overleg bepaald moeten worden. Berekend is dat, uitgaande van een hoeveelheid warmtelevering van 161.000 GJ per jaar voor de bestaande en nieuwbouw, circa 5,1 miljoen aardgasequivalenten worden bespaard. Door uitbreiding van het warmtenet zal nogmaals 127.800 GJ per jaar oftewel circa 895.000 m3 aardgasequivalenten per jaar. Op basis van een warmtetarief van € 7 per GJ leidt dit tot een besparing van circa € 2.024.000,- per jaar. Uitgaande van warmtelevering door Twence, zullen ten minste de gederfde elektriciteitsinkomsten opgebracht moeten worden. Berekend is dat Twence een minimale stoomprijs van € 11,9 per MWth in rekening zal moeten brengen. Daarnaast zullen door de gemeente Hengelo de bedrijfskosten, onderhoudskosten en rente en afschrijving in rekening gebracht moeten worden. 4.4
Warmtedistributie naar Enschede
Het huidige warmtenet in Enschede is, op basis van de huidige situatie, nagenoeg aan z’n maximale capaciteit. In de huidige situatie moet zelfs extra te leveren warmte met aardgas worden opgewekt. De centrale in Enschede wordt ingezet als piekcentrale. Warmtelevering aan het bestaande warmtenet vanaf Twence is derhalve een interessante optie. De centrale te Enschede buiten beschouwing gelaten, kan jaarlijks circa 1,5 miljoen GJ (1,5 PJ) per jaar restwarmte worden benut. Uit de interviews is gebleken dat het huidige net (70-110°C) in Enschede op twee manieren een grotere capaciteit kan krijgen. Enerzijds door investeringen in extra leidingen. Dit vergt echter zeer grote investeringen. Anderzijds door het verder uitnutten van het bestaande net door water kouder retour te laten komen. Dit kan worden gerealiseerd door bij nieuwe aansluitingen in nieuwbouw en renovatie lage temperatuur verwarming toe te passen en middels de toepassing van warmtepompen. Deze laatste optie is met name interessant in combinatie met warmtelevering vanaf Twence. Als Twence warmte levert, gaat dit ten koste van de elektriciteitsproductie. Een lagere temperatuur resulteert in een lager verlies van de elektriciteitsproductie. In overleg met Twence zal de prijs van warmte bepaald moeten worden. Deze prijs zal onder andere afhankelijk zijn van de hoeveelheid en het temperatuurniveau. Door de uitbreiding van het net met een 40-70°C warmtenet, kan de capaciteit van het huidige net worden uitgebreid met circa 75%. In tabel 4.4.1 wordt de huidige vraag en de vraag na uitbreiding met het lage temperatuurnet weergegeven. De warmte/kracht-installatie in Enschede ligt zomers voornamelijk stil. Om in de warmtevraag te voorzien wordt gas verstookt. In de basislast en zelfs in de winter wordt nog in de warmtevraag voorzien middels gas. Dit wordt tevens weergegeven in de tabel.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 34 van 42
tabel 4.4.1 overzicht huidige warmtevraag en warmtevraag na uitbreiding Huidige vraag MWth Zomer Basis (stookperiode) Winter
8 30 80
Uitbreiding met lage T net MWth
Deel gasgestookt in huidige situatie MWth 6 8 22 15 60 20
Uitbreiding van de capaciteit leidt er tevens toe dat nieuwe gebruikers geïnventariseerd kunnen worden. Belangrijke locaties hierbij zijn: − −
renovatieprojecten van bestaande bouw (als de cv vervangen wordt); grote afnemers (>50.000 m3 per jaar) bijvoorbeeld het ziekenhuis, kantoren en flatgebouwen.
Aanbevolen wordt dat Twence en Essent Warmte, met de gemeente Enschede, gemeenschappelijk een plan maken voor extra afzet van warmte in Enschede. Op dit moment overleggen Essent en Twence over warmtelevering uit Twence. Er is echter nog geen overeenstemming over de prijs van de te leveren en ontvangen warmte en de investeringen. 4.5
Biomassa
Biomassa wordt algemeen als kansrijke optie genoemd. Voor nieuwe biomassa projecten (groot en klein) geldt dat het essentieel is om een locatie te zoeken waar (een deel van) de warmte afgezet kan worden. Enerzijds omdat het energetisch onverant-woord is om de restwarmte niet te benutten, anderzijds om in aanmerking te komen voor de EIA. In de provincie Overijssel worden reeds een aantal biomassaprojecten ontwikkeld. Op basis van gegevens van EBOV [13] zijn 16 projecten gerealiseerd. Het betreft voornamelijk kleinschalige vergistingprojecten en stortwinningprojecten. De kleinschalige vergistingprojecten zijn voornamelijk gerealiseerd bij agrarische of industriële bedrijven die de beschikbare warmte zelf benutten of buiten woonkernen liggen. Restwarmtebenutting is in dergelijke situaties niet interessant. Ook de ontwikkelde stortwinningprojecten zijn op een dermate kleine schaal dat restwarmtebenutting niet echt relevant is. Bij de nog te ontwikkelen beschreven biomassaprojecten ligt de nadruk eveneens op vergistingsinstallaties op boerderijschaal. Dergelijke biomassa projecten zijn niet interessant voor stimulering van restwarmtebenutting in de provincie Overijssel.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 35 van 42
De grootste mogelijkheden voor benutting van warmte liggen bij de volgende bioenergieprojecten: − −
Vergisting, met name co-vergisting houtgestookte warmte/krachtinstallaties
Deze installaties worden hier kort besproken om een indicatie te geven van de kansen voor restwarmtebenutting. In principe zijn andere technieken voor bio-energie beschikbaar. Verwacht wordt dat deze of zeer vergelijkbare opties de beste kansen bieden voor benutting van warmte in de nabije toekomst. Vergisting Middels een vergistinginstallatie, waarin op jaarbasis 25.000 ton maïs wordt verwerkt, wordt op jaarbasis circa 4,6 miljoen m3 biogas (overeenkomstig met circa 2,6 miljoen m3 aardgasequivalenten) opgewekt. Het biogas kan middels een gasnet worden getransporteerd naar een locatie waar warmte benodigd is. Het biogas kan vervolgens op gasmotoren worden verstookt, waarbij elektriciteit en warmte wordt geproduceerd. De elektriciteit wordt aan het elektriciteitsnet geleverd en de warmte kan aan de warmtevragers worden geleverd. Omdat de gasmotoren op de locatie waar warmte benodigd is, kunnen worden geplaatst, hoeft niet in een uitgebreid warmtenet te worden geïnvesteerd. Lange afstand transport van gas is aanzienlijk goedkoper dan transport van warmte. De investeringen in een 25.000 ton maïsvergister bedragen circa € 3.000.000,-. Middels de gasmotoren wordt circa 9.300.000 kWh elektriciteit per jaar aan het net geleverd en circa 10.000.000 kW warmte (circa 1,5 miljoen aardgasequivalenten) per jaar opwekt. De vergistinginstallatie heeft op jaarbasis een opbrengst van circa € 1.600.000 en de jaarlijkse kosten bedragen circa € 1.100.000,-. De investeringen in een gasleiding en de gasbehandeling worden geraamd op circa € 300.000,- De terugverdientijd van een dergelijk project wordt geraamd op circa 6 - 7 jaar. Dit is exclusief de investeringen in het warmtedistributie naar de woningen of kantoren. De warmtedistributie moet terugverdient worden op het verschil in tarief tussen groot- en kleinverbruikers en de vermeden investeringen. Houtgestookte warmte/kracht-installaties In een houtgestookte warmte/kracht-installatie wordt op jaarbasis circa 11.200 ton hout (20% ds.) verstookte, waarbij circa 8.300 MWh elektrisch en 31.300 MWh warmte wordt geproduceerd. Een dergelijke installatie heeft geen geurproblemen en kan in principe op een afstand van enkele honderden meters van woningen worden geplaatst. Dat maakt dit een goede optie voor de levering van warmte aan nieuwbouwprojecten. Algemeen voor biomassaprojecten geldt dat het essentieel is dat de warmte, die beschikbaar komt, afgezet kan worden. Het is derhalve essentieel voor biomassa-centrales om een locatie te zoeken waar een deel van de warmte afgezet kan worden. Dit betekent dat biomassa installaties in de meest optimale situatie in de nabijheid van warmtedistributienetten, bestaande gasnetten of nieuwbouw en renovatieprojecten gebouwd moeten worden. 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 36 van 42
4.6
Nieuwbouw
De grootste component in het huishoudelijk energieverbruik is het energieverbruik voor verwarming. Voor nieuw te bouwen woningen is een norm vastgelegd, de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC), die niet boven een bepaald norm, de Energie Prestatie Normering (EPN), mag uitkomen. Een nieuwe woning waarvoor een bouwvergunning wordt aangevraagd, moet sinds 1 januari van dit jaar voldoen aan een Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van 0,8. Omdat een groot deel van het energieverbruik van woningen aan warmte gerelateerd is, kan de energieprestatie voor woningen worden verbeterd door warmtelevering. Omdat de EPC voor met name nieuwe woningen geldt is warmtelevering in de nieuwbouw derhalve een zeer interessante optie die in de top 5 van meest kansrijke mogelijkheden behoort. Bij warmtelevering aan nieuwbouw kan gedacht worden aan aansluiting op een bestaand warmtenet of de aanleg van nieuwe warmtenetten waarbij een nieuwe biomassa- of afvalverbrandinginstallatie wordt geïnstalleerd. De potentie van warmtelevering aan nieuwbouwprojecten is afhankelijk van de hoeveelheid woningen, kantoren en bedrijventerreinen die nieuw worden gebouwd. Aanbevolen wordt om de nieuwbouwprojecten te inventariseren. Op basis van globale gegevens zijn de grootste nieuwbouw projecten per gemeente in de provincie Overijssel in kaart gebracht. Dit wordt weergegeven in figuur 4.6.1. Met name in Enschede, Deventer en Zwolle, steden waar al een warmtenet aanwezig is, liggen kansen om een deel van deze nieuwbouw aan te sluiten op een bestaand warmtenet. Ook in Hengelo kunnen andere nieuwbouwprojecten dan Hart van Zuid worden aangesloten. In de overige gemeenten, zoals bijvoorbeeld Hardenberg, Kampen, Borne en Almelo is benutting van warmte uit bio-energie, warmte/kracht of warmtepompen wellicht een optie. Het wordt aanbevolen dat gemeentes, de provincie en projectontwikkelaars overleg hebben over warmtebenutting in nieuwbouwprojecten die geïnitieerd worden.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 37 van 42
figuur 4.6.1 overzicht van nieuwbouwprojecten per gemeente in de provincie Overijssel
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 38 van 42
5. Conclusies en aanbevelingen De Provincie Overijssel wil de benutting van restwarmte stimuleren. Er is derhalve onderzocht welke mogelijkheden er in Overijssel zijn om restwarmte te benutten en eventueel via een plan van aanpak stimuleren dat deze kansen worden verzilverd. In deze rapportage wordt de verkenning beschreven. De restwarmtepotentie in de provincie Overijssel is afkomstig van warmte/kracht- en afvalinstallaties en van industriële bedrijven. In onderstaande tabel wordt de beschikbare restwarmte weergegeven. Installatie Twence Akzo Salinco Hout WKC Goor Industriële bedrijven Totaal
Restwarmte [TJ/jaar] 6.000 2.000 86 180 8.266
Restwarmte [woning-equivalent2] 109.000 40.000 1.500 3.250 153.750
De restwarmteafnemers in de provincie Overijssel zijn bestaande warmtedistributie-netten, renovatie- en nieuwbouwprojecten en grote afnemers. De afzetmogelijkheden en de warmtevraag worden ondergaand weergegeven. Mogelijkheden voor extra warmteafzet Bestaande warmtedistributienetten Renovatie en nieuwbouwprojecten Akzo Glastuinbouw Nieuwbouw Totaal
Potentiële warmteafzet [TJ/jaar] 650 510 2.000 2.300 2.128 7.588
Restwarmte [woning-equivalent] 12.000 9.000 36.000 42.000 39.000 138.000
De restwarmte van Twence biedt zeer goede perspectieven voor warmtelevering middels een lage temperatuurnet (40-70°C) door: − stoom levering aan Akzo (energiebesparing circa 2 PJ per jaar) − warmtenet Hart van Zuid (via stoom van Akzo) en uitgelegd op uitbreiding met gasverbruikers met een gasverbruik groter dan 50.000 m3 per jaar en bedrijventerrein Twentekanaal (energie-besparing circa 1 PJ per jaar). − uitbreiding van het warmtenet in Enschede (energiebesparing 1,5 PJ per jaar). De grootse belemmering voor warmtelevering wordt, door elektriciteitsleveranciers, de verminderde elektriciteitsproductie gezien, met als gevolg daarvan verminderde inkomsten van de MEP-vergoeding.
2
De warmtevraag is weergegeven in TJ en in woningequivalenten. De hoeveelheid warmte die een nieuwbouw woning verbruikt voor verwarming en warm tapwater is 55 GJ oftewel 1750 m3 aardgas. 1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 39 van 42
Door warmteafnemers worden de volgende problemen gezien in de afzet van restwarmte: −
− −
De MEP-vergoeding is volledig gericht op de opwekking van elektriciteit, waardoor de productie van warmte eerder bestraft dan beloond wordt binnen de MEP-regeling. Het equivalent waarderen van warmte kan benutting van warmte gestimuleerd. De continuïteit van warmte een probleem. De warmtevraag bij met name tuinders en gebouwverwarming is seizoensgebonden. Warmtelevering is niet rendabel te krijgen vanwege de criteria die nutsbedrijven stellen.
De volgende stimuleringsmogelijkheden voor restwarmtebenutting worden gezien: − − − − − − − −
een MEP-vergoeding voor warmte; bij de EIA toekenning de eis laten vervallen dat warmte slechts voor tweederde meetelt bij het energierendement; subsidies puur voor het aanleggen van warmtenetten; aanleg van warmtenetten door gemeentes. strengere EPN/EPC eisen; zelf investeren in leidingen; bijdragen van woningbouwcorporaties; CO2-credits
Op basis van de inventarisatie en de interviews zijn de vijf meest kansrijke mogelijkheden tot stand gekomen: − − − − −
warmtekoppeling tussen Akzo en Twence (besparing 2 miljoen GJ per jaar); warmtelevering aan Hart van Zuid door Akzo of Twence (besparing 161.000 GJ per jaar, bij uitbreiding naar het centrum besparing 258.000 GJ per jaar); warmtelevering door Twence aan Enschede (besparing 1,5 miljoen GJ per jaar); warmtelevering door biomassa-installaties; warmtedistributie in nieuwbouw.
Voor deze projecten zal in het vervolg van de studie een plan van aanpak worden opgezet.
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 40 van 42
Afkortingen en definities J MJ GJ TJ PJ W kW MW e th
Joule 1.000 J 1.000 MJ 1.000 GJ 1.000 TJ Watt 1.000 W 1.000 kW elektrisch thermisch
Aardgasequivalent De hoeveelheid aardgas (in m3) die bij verbranding evenveel warmte oplevert als een gegeven hoeveelheid andere brandstof. De vergelijking wordt gemaakt op onderwaarde (dus exclusief de condensatiewarmte van waterdamp die bij verbranding ontstaat). MJA 2
Meer Jaren Afspraak energie-efficiency 2
MEP
Milieukwaliteit ElektriciteitsProductie Een subsidiebedrag voor de productie van duurzame elektriciteit.
EPN
EnergiePrestatieNormering De maximale EP-waarden voor nieuwbouw zoals vastgelegd in het Bouwbesluit. Dit is de normering volgens welke de EPC wordt berekend.
EPC
Energie Prestatie Coefficient Wordt bepaald conform NEN 5128 (woningen) of NEN 2916 (utiliteitsgebouwen). Dit getal geeft een index voor de energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. In het Bouwbesluit is de EPC beschreven in artikel 71a (woningen) en artikel 228a (niet voor woningen bestemde gebouwen).
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 41 van 42
Literatuurverwijzing [1]
Haalbaarheid warmtenet regio Twente, R. Hoogsteen e.a., Kema, rapport nr. 50261286-KPS/SEN 02-3061
[2]
Haalbaarheidsstudie restwarmtebenutting AVI Twente, H. Matthijsse, HoSt, rapport nr. 517rap02
[3]
Warmte/kracht-koppeling in het centrum van Hengelo, H. Matthijsse, HoSt, rapport nr. 384rap04
[4]
Benutting restwarmte van Wärtsilä door de distributie naar omliggende gebruikers, H. Matthijsse, M. Zwiep, HoSt, rapport nr. 619rap03
[5]
http://www.energieprojecten.nl/print_Hanzeland.html
[6]
ORC-installatie Boeldershoek, M. Klaver, HoSt, rapport nr. 784rap04
[7]
Project stadsverwarming Raambuurt Deventer, M. Klaver, HoSt, rapport nr. 790rap02 rev02
[8]
Haalbaarheidsstudie energievoorziening De Eschmarke middels hout als brandstof, S. Strating, HoSt, rapport nr. 995rap02 rev02
[9]
Duurzame energievoorziening Hart van Zuid, H. de Kant, HoSt, rapport nr. 982rap02 rev03
[10]
Zwembad zie pdf-file
[11]
http://www.bioenergietwente.nl/
[12]
Koekoekspolder Blauwdruk Energieplan, Grontmij Nederland B.V., De Bilt, 15 juli 2005, ref nr. I&M-99047086-RvO/mk,rev.5
[13]
www.ebov.nl
1795rap01 revisie: 06 datum: 14 maart 2006 Pagina 42 van 42
Restwarmte in Overijssel Een aanzet voor een plan van aanpak
Bilum BV Houten, maart 2006 Bart Verhagen Kleihoeve 2 3992 NS Houten 06 53 15 70 79
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Bilum bv
2 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Samenvatting Benutting van restwarmte, warmte die niet kan worden gebruikt op de plaats waar deze vrijkomt, heeft duidelijke milieuvoordelen. Woningen, gebouwen en kassen die met restwarmte worden verwarmd, gebruiken geen fossiele energie voor verwarming. Dit betekent dat de uitstoot van CO2 en andere schadelijke stoffen (waaronder NOx en fijn stof) daalt. Deze afnemers kunnen ook minder afhankelijk worden van de stijgende energieprijzen. En uiteraard betekent benutting van restwarmte ook dat er minder warmte en warm koelwater worden uitgestoten naar de omgeving. Begin 2006 hebben Host en Bilum gezamenlijk een verkenning gedaan naar de mogelijkheden voor benutting van restwarmte in Overijssel1. Uit deze studie komt naar voren dat er in de provincie Overijssel drie grote kansen voor restwarmte aanwezig zijn. 1. Warmteproject Twente De restwarmte van Twence en Akzo kan worden benut in nieuwbouwwijken in Hengelo en Enschede. Dit project voorziet een koppeling met het bestaande warmtenet in Enschede en het maakt gebruik van der bestaande initiatieven in de gemeente Hengelo. 2. Warmteproject Koekoekspolder De uitbreiding van de glastuinbouw in Koekoekspolder biedt grote kansen voor nieuwe warmteprojecten. 3. Warmteproject nieuwbouw woningen De grote nieuwbouwprojecten verspreid over de provincie Overijssel vormen een kans voor de uitbouw van bestaande warmtenetten en de aanleg van nieuwe netten op wijkniveau. Overzicht kansen voor (rest)warmte in Overijssel Deelproject Twente Koekoekspolder Nieuwbouw woningen
Energie PJ 3,9 2,3 1,7
Warmtelevering [woning equivalent2] 65.000 38.333 28.333
CO2-reductie [kiloton] 218 129 95
Dit zijn drie bijzonder ambitieuze deelprojecten. Het warmteproject Twente en de Koekoekspolder zijn bijzonder groot en hebben een impact op nationale schaal. Het derde project, warmtelevering aan nieuwbouw, bestaat uit meerdere kleine projecten. Deze projecten zijn verschillend en dus worden deze projecten in deze aanzet voor een plan van aanpak op geheel verschillende manieren uitgewerkt. In het grootste project, Warmteproject Twente, wordt de aanpak vooral bepaald door het benodigde transport van warmte over enkele kilometers tussen Enschede en Hengelo. Verwacht kan worden dat de knelpunten bij dit project vooral liggen op het gebied van de
1
HoSt & Bilum; “Onderzoek restwarmtebenutting in de provincie Overijssel”; in opdracht van de provincie Overijssel, Hengelo, 28 februari 2006 2
Een woningequivalent is de hoeveelheid energie die een nieuwbouwwoning jaarlijks gebruikt voor verwarming en warm tapwater.
Bilum bv
3 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
risico’s en in de noodzakelijke samenwerking tussen verschillende partijen. Voor dit project wordt voorgesteld om de risico’s die samenhangen met de hoge investeringen en de lange looptijden van het project af te dekken doordat de overheid een deel van de investering voor rekening neemt. Met name de investering in het hoofdtransport van warmte is een activiteit die onder marktcondities moeizaam gerealiseerd zal worden. Daarom wordt voorgesteld om een warmtebedrijf op te richten dat het transport voor haar rekening neemt. Voordeel van dit warmtebedrijf is dat de overheid niet alleen de lasten maar mogelijk ook de lusten plukt van het project. Via het warmtebedrijf neemt de overheid een centrale plaats in het project en kan de overheid bijdragen aan haar doelen, een milieuvriendelijke en betaalbare energievoorziening. De levering van warmte in de wijken is geen taak van de overheid of het warmtebedrijf. Dit kan wel door energiebedrijven onder marktcondities worden gerealiseerd. In het Warmteproject Twente moeten op korte termijn besluiten worden genomen over de warmteafzet in Hengelo en bij Akzo. Mede vanwege deze tijdsdruk is het van belang dit project voortvarend aan te pakken. De provincie Overijssel zou daarbij het voortouw moeten nemen. Een trekker, met regionale en bestuurlijke ervaring, die namens de provincie de samenwerking tussen de verschillende partijen vlot gaat trekken is noodzakelijk. In Koekoekspolder zal het succes vooral afhangen van het tempo waarin het glastuinbouwgebied wordt gerealiseerd en van de samenwerking tussen tuinders onderling en met derden. Het lijkt mogelijk om hier onder marktvoorwaarden warmteprojecten te realiseren. In dit project speelt de provincie een bescheiden rol met de nadruk op het bevorderen van samenwerking en stimuleren van projecten. In nieuwbouwwijken hebben de gemeenten het voortouw bij de inrichting van de wijk. Omdat er in Overijssel een flink aantal nieuwbouwprojecten op stapel staan ligt het voor de hand om de krachten te bundelen. De provincie speelt hierbij in de beginfase een belangrijke rol om warmte op de agenda te zetten. Hierbij wordt gedacht aan een studie waarbij de mogelijkheden op alle Overijsselse nieuwbouwlocaties met een omvang van enkele honderden woningen worden onderzocht. Via deze studie kunnen gemeenten worden gestimuleerd om in het vervolgtraject zelf aan de slag gaan met warmteprojecten en andere vormen van duurzame energie en energiebesparing in woningen. In deze vervolgfase speelt de provincie op de achtergrond een ondersteunende rol. Omdat het gaat om een groot aantal nieuwbouwlocaties heeft het voordelen voor de betrokken gemeenten om kennis te bundelen en ervaringen uit te wisselen.
Bilum bv
4 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Inhoudsopgave Samenvatting..................................................................................................................3 1
Inleiding .............................................................................................................7
2
Wat is restwarmte?............................................................................................9
2.1
Trias Energetica...................................................................................................9
2.2
Economie ..........................................................................................................11
2.3
Voordelen restwarmtebenutting .........................................................................12
3
Aandachtspunten bij restwarmtebenutting ....................................................13
3.1
Hoge investeringen en risico’s ...........................................................................13
3.2
Samenwerking tussen actoren ............................................................................14
3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3
Oplossingsrichtingen .........................................................................................16 Subsidies en leningen ........................................................................................16 Investeren in warmtetransport door de overheid. ................................................17 Voorbeelden in Nederland .................................................................................18
4
Overheidsbeleid ...............................................................................................19
4.1
Nederland..........................................................................................................19
4.2
Europees beleid .................................................................................................20
4.3
Rol van de provincie..........................................................................................21
5
Kansen in Overijssel ........................................................................................23
6
Plan van aanpak ..............................................................................................27
6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.1.5
Warmteplan Twente ..........................................................................................27 Betrokken partijen .............................................................................................27 Warmtebedrijf ...................................................................................................29 Planning ............................................................................................................30 Werkwijze.........................................................................................................31 Budget...............................................................................................................32
6.2
Warmteplan Koekoekspolder .............................................................................34
6.3 6.3.1 6.3.2
Warmteplan Nieuwbouw ...................................................................................35 Opzet plan van aanpak.......................................................................................35 Inzet provincie...................................................................................................36
Bijlage A
Bilum bv
Wat is restwarmte? ...................................................................................39
5 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Bilum bv
6 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
1
Inleiding Restwarmte is een vreemd begrip. Door de ene partij wordt het gezien als onbruikbaar en vaak zelfs vergeten, voor de ander is het nuttige energie. Via schoorstenen, koeltorens en koelwater verdwijnt veel warmte bijna onopgemerkt in de omgeving. Bijvoorbeeld bij de productie van elektriciteit gaat alle aandacht uit naar het eindproduct en vergeten wordt dat bijna 60% van de energie als warmte verloren gaat. Enkele dagen per jaar, bij een hittegolf, is er aandacht voor de temperatuur van het rivierwater en problematiek van koelwater. De rest van het jaar is de ‘code rood’ vergeten. Vanuit een efficiënt gebruik van fossiele energie en het reduceren van CO2-emissies is dit lastig te begrijpen. Het voorkomen en het nuttig gebruiken van restwarmte verdient meer aandacht. Er bestaat geen goede definitie van het begrip restwarmte. In dit onderzoek wordt restwarmte gedefinieerd als warmte uit bestaande warmtebronnen die ter plekke niet nuttig kan worden gebruikt. Er is een belangrijk verschil tussen bestaande bronnen van restwarmte en nieuwe warmtebronnen. Bij bestaande bronnen, bijvoorbeeld industriële bedrijven, is restwarmte redelijkerwijs niet te voorkomen. Bij nieuwe warmtebronnen kan het gebruik van restwarmte in theorie worden geoptimaliseerd. In een ideale wereld voor energie zou er geen elektriciteitscentrales worden gebouwd zonder dat de warmte nuttig worden gebruikt en zou de locatie en de capaciteit van industriële bedrijven worden afgestemd op de mogelijkheden om restwarmte nuttig te gebruiken. In deze studie wordt de nadruk gelegd op restwarmtebenutting van bestaande bronnen van restwarmte en wordt de mogelijkheid van nieuwe warmtebronnen beperkt tot bioenergieinstallaties, warmte/kracht en warmtepompen. In opdracht van de provincie Overijssel hebben Host en Bilum bv een verkenning uitgevoerd naar de kansen voor restwarmte in Overijssel. Conclusie van deze verkenning is dat er in Overijssel verschillende grote kansen voor restwarmtebenutting zijn. Op basis van die verkenning heeft de provincie Overijssel Bilum gevraagd een opzet te maken voor een plan van aanpak voor de benutting van restwarmte in Overijssel. Deze rapportage geeft een aanzet voor een plan van aanpak. Het is slechts een eerste schets van de contouren voor een plan van aanpak. Uiteindelijk zal de provincie Overijssel samen met andere partijen een aanpak moeten kiezen. Deze rapportage is dus geen definitief plan. Het is meer een discussienotitie om samen partners tot een traject voor de benutting van restwarmte te komen. Voordat gesproken kan worden over een aanpak, is het van belang om een aantal begrippen rondom restwarmte en warmtedistributie duidelijk te formuleren. Dat gebeurt in hoofdstuk 2 en in bijlage A.. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op enkele algemene aandachtspunten rondom restwarmtebenutting en mogelijke oplossingsrichtingen. Hoofdstuk 4 geeft een kort overzicht van het overheidsbeleid op het gebied van warmte. De resultaten van de eerder uitgevoerde verkenning zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Het laatste hoofdstuk geeft een aanzet voor een plan van aanpak voor de realisatie van restwarmteprojecten in Overijssel.
Bilum bv
7 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Bilum bv
8 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
2
Wat is restwarmte? Restwarmte is warmte uit bestaande warmtebronnen die ter plekke niet nuttig kan worden gebruikt. Grote bronnen van restwarmte zijn de industrie, de elektriciteitcentrales en ovens voor afvalverbranding. De temperatuur van de warmte is te laag om ter plekke te gebruiken. Het benutten van deze warmte, bijvoorbeeld voor verwarming van woningen of kassen, betekent dat er in deze woningen geen aardgas hoeft te worden gestookt. Benutting van restwarmte is dus een uitstekende manier om energie te besparen. Omdat restwarmte niet vrijkomt op de plaats waar het kan worden gebruikt, is het nodig deze warmte over een zeker afstand te transporteren en om de warmte te distribueren onder de afnemers. Dit gebeurt met een systeem van geïsoleerde leidingen. In Bijlage A bij dit plan van aanpak wordt dieper ingegaan op dit systeem en worden enkele kernbegrippen uitgelegd.
Figuur 1
Het warmtedistributiesysteem
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op enkele achtergronden van restwarmtebenutting. In Bijlage A worden de componenten van een warmtedistributiesysteem beschreven en wordt dieper ingegaan op enkele voor warmtedistributie belangrijke begrippen. 2.1
Trias Energetica In het kader van het duurzame energiebeleid is het onderscheid tussen warmte van fossiele oorsprong en duurzame warmte van belang. Alhoewel duurzame warmte op dit moment nauwelijks aandacht krijgt in het Nederlandse energiebeleid, wordt door veel beslissers op lokaal en projectniveau wel belang gehecht aan duurzame warmte. Duurzame warmte, bijvoorbeeld uit warmtepompen of bio-energie, heeft de voorkeur boven warmte uit afvalverbranding, die voor de helft van bio-organische oorsprong is en dus voor 50% als duurzame warmte kan worden beschouwd. Deze warmte heeft op zijn
Bilum bv
9 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
beurt weer de voorkeur boven warmte van fossiele oorsprong, ook als deze bijvoorbeeld via warmte/kracht efficiënt is opgewekt. In het duurzame energiebeleid wordt vaak gebruik gemaakt van de ‘Trias Energetica’. In deze strategie worden de volgende drie stappen onderscheiden: Stap 1. Beperk het energieverbruik door verspilling te voorkomen Stap 2. Gebruik duurzame energiebronnen Stap 3. Gebruik eindige energiebronnen efficiënt De volgorde van deze stappen is essentieel. Neem eerst zoveel mogelijk maatregelen uit stap 1. Als verdere stappen niet meer op een verantwoorde manier genomen kunnen worden, ga dan naar stap 2. Als stap 2 redelijkerwijs is uitgeput, ga dan over naar stap 3. Benutting van warmte is lastig te vangen in deze strategie. Restwarmte van industriële processen, afvalverbranding en elektriciteitsproductie kan worden gezien als onvermijdbaar warmteverlies. In dat geval valt er wat te zeggen om het benutten van restwarmte te zien als onderdeel van stap 1, beperk het energieverbruik door verspilling te voorkomen. Dat zou betekenen dat benutting van restwarmte een hoge prioriteit heeft in het kader van de Trias Energetica en dat benutting van restwarmte voorrang krijgt boven de productie van duurzame warmte. Op de langere termijn is dit warmteverlies wel degelijk te voorkomen. Door aanpassen van industriële processen, door minder afval te produceren en via elektriciteitsbesparing kan dit warmteverlies worden beperkt. Bovendien zijn deze bronnen van restwarmte uiteindelijk allemaal afkomstig van fossiele en dus eindige energie. In deze benadering valt benutting van restwarmte onder stap 3 van de Trias Energetica, gebruik eindige energiebronnen efficiënt. En dus komt restwarmte pas aan bod na energiebesparing en gebruik van duurzame energie. Op enkele plaatsen in Nederland wordt door gemeenten en provincies gekozen voor een aanpak waarbij duidelijk prioriteit wordt gegeven aan energiebesparende maatregelen in woningen en gebouwen boven maatregelen buiten de woning, zoals restwarmtebenutting. Men gaat er van uit dat de casco-gebonden maatregelen garant staan voor een laag energiegebruik gedurende de gehele levensduur van de woning of het gebouw. Tenslotte kunnen er in de vijftig jaar dat een woning bestaat er veranderingen optreden in de bron van restwarmte en kan het milieueffect onder druk komen te staan. Deze aanpak is een verbijzondering van de Trias Energetica. De Trias Energetica is een belangrijk uitgangspunt voor het duurzame energiebeleid, maar ten aanzien van restwarmte zijn verschillende afwegingen mogelijk. In dit plan van aanpak is er voor gekozen om benutting van restwarmte te zien als een manier om verspilling van energie tegen te gaan. Het is dus een optie die onder stap 1 moet worden afgewogen tegen andere besparingsopties voor warmte. Op locaties waar restwarmte beschikbaar is, verdient benutting van restwarmte de voorkeur boven duurzame warmte of efficiënt opgewekte warmte op basis van fossiele energie. De argumenten voor deze benadering zijn praktisch van aard. Een biomassacentrale die naast een grote bron van afvalwarmte staat en duurzame warmte levert aan bijvoorbeeld een nieuwbouwwijk heeft als gevolg dat er geen of minder restwarmte kan worden benut. Dan is het beter om de restwarmte van de bestaande bron te gebruiken en de biomassa centrale elders te plaatsen en duurzame warmte te laten leveren. In de nabije toekomst is benutting van restwarmte uit bestaande bronnen een goede manier om de verspilling van de warmte aan de bron tegen te gaan. Als er in de toekomst andere technologie beschikbaar komt en de warmtebron wegvalt, kan er altijd nog worden gekozen voor een nieuwe, duurzame bron van warmte. Als er niet wordt gekozen voor restwarmtebenutting Bilum bv
10 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
en de aanleg van een warmtenet, dan is ook in de toekomst de optie van duurzame warmte lastig te realiseren. 2.2
Economie Een warmtenet vraagt een hoge investering. Deze investering wordt terugverdiend door de besparing op aardgas voor verwarming. De overige kosten (bijvoorbeeld onderhoud) zijn relatief klein. In principe is de economie van een warmteproject dus vrij eenvoudig. In de praktijk zijn warmteprojecten zeer groot en hebben deze projecten een bijzonder lange looptijd. Het duurt vele jaren voordat een project gereed is en alle woningen en andere afnemers zijn aangesloten. Gedurende deze aanloopfase worden de investeringen gedaan en komen de inkomsten uit warmteafzet traag op gang. De risico’s van een tegenvallende vraagontwikkeling (bijvoorbeeld als gevolg van vertragingen in de bouw) zijn groot. En als het project in bedrijf is, dan zal er voor een lange periode – de levensduur van de woningen – warmte geleverd moeten worden. Plotselinge veranderingen, bijvoorbeeld het wegvallen van het warmteaanbod, kunnen in de levensduur van een warmteproject zeer grote gevolgen hebben. De hoge investering en de lange looptijd betekent dat economische afwegingen rondom warmteprojecten toch bijzonder ingewikkeld kunnen zijn. De opbrengst aan warmte is het afzetvolume maal de prijs. In de afgelopen jaren zijn de gasprijzen in Nederland sterk gestegen. Volgens CBS-gegevens is de gasprijs voor een kleinverbruiker (jaarverbruik 2000 m3) tussen 1999 en 2005 verdubbeld. Deze stijging wordt voor een deel veroorzaakt door stijgingen in belastingen, het vastrecht en dergelijke, maar vooral in de laatste jaren door de stijging van de wereldenergieprijzen. Omdat de gasprijs voor kleinverbruikers vertraagd reageert op de ontwikkeling van de olieprijs staat vast dat de prijs in 2006 verder zal stijgen. Op dit moment lijkt het niet waarschijnlijk dat de energieprijzen weer zullen dalen. Het meest waarschijnlijke scenario is dat de energieprijs in de nabije toekomst minstens op het huidige niveau ligt. 600
gasprijs (€/1000 m3)
500
400
300
200
100
0 I
II III IV 1999
Figuur 2
Bilum bv
I
II III IV 2000
I
II III IV 2001
I
II III IV 2002
I
II III IV 2003
I
II III IV 2004
I
II III IV 2005
Ontwikkeling gasprijs voor kleinverbruikers bron CBS
11 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Een verdubbeling van de gasprijs betekent voor een warmteproject een verdubbeling van de inkomsten. Dat betekent dat de bestaande warmteprojecten nu meer inkomsten hebben. Het betekent ook dat projecten die een paar jaar geleden niet haalbaar leken, nu wel haalbaar kunnen zijn. Het is ook strategisch van belang. Dankzij de benutting van restwarmte wordt de Nederlandse economie minder afhankelijk van de wereldenergieprijzen. Benutting van restwarmte wordt dus aantrekkelijker. In grote lijnen is de economie van een warmteproject dus helder. In de praktijk zijn er tarieven en regels die het beeld wat ingewikkelder maken. Deze worden in bijlage A toegelicht. 2.3
Voordelen restwarmtebenutting Het duidelijkste voordeel van benutting van restwarmte is dat het gebruik van fossiele energie in woningen, kassen en gebouwen daalt. Er is geen of nauwelijks extra fossiele energie nodig voor de verwarming van de woning. Dat betekent dat er minder CO2 en andere schadelijke stoffen worden uitgestoten. Minder uitstoot van schadelijke stoffen betekent ook dat de luchtkwaliteit ter plekke verbeterd. Op plaatsen in Nederland waar de luchtkwaliteit, met name NOx en fijn stof, een aandachtspunt is, kan het realiseren van woonwijken en bedrijventerreinen zonder ketels een pluspunt zijn. Een direct voordeel van benutting van restwarmte is uiteraard dat er minder warmte en koelwater wordt geloosd op het oppervlakte water. Minder gebruik van fossiele brandstof betekent ook dat de energievoorziening minder afhankelijk wordt van de wereld energie prijzen. Dit is in elk geval een positief effect voor de gehele Nederlandse energievoorziening. Afhankelijk van de prijsstelling van de warmte geldt dit ook voor de eindgebruikers die warmte afnemen. Ook voor de voorzieningszekerheid van energie op nationale schaal heeft benutting van restwarmte een positief effect.
Bilum bv
12 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
3
Aandachtspunten bij restwarmtebenutting De beschrijving van het systeem van restwarmtebenutting geeft al enig inzicht in de risico’s en knelpunten voor de levering van restwarmte. Restwarmtebenutting is grootschalig en kapitaalintensief. Uit de schaalgrootte volgt ook dat er veel partijen bij zijn betrokken. De samenwerking tussen deze verschillende partijen met zeer verschillende aandachtspunten is in de praktijk vaak lastig. Uiteraard spelen ook technische aspecten een belangrijke rol bij de uiteindelijke inrichting van een systeem voor de benutting van restwarmte. De optimale schaalgrootte, de manier waarop de warmte wordt ontrokken aan de restwarmtebron en de keuze van het temperatuurniveau zijn belangrijke technische onderwerpen. Een goede invulling van de techniek is een manier om de kansen voor restwarmte positief te beïnvloeden. Maar deze technische keuzes zijn geen knelpunt in het proces. Als er wordt gekozen voor restwarmte, kunnen deze technische punten in goed onderling overleg worden uitgewerkt. Het afdekken van de risico’s en het tot stand brengen van samenwerking tussen de betrokken partijen zijn wel kritische succesfactoren voor de benutting van restwarmte.
3.1
Hoge investeringen en risico’s Warmteprojecten vragen hoge investeringen. Gedacht moet worden aan kosten voor warmtetransport en distributie in de orde van 10 tot 25 000 euro per woning. De exacte kosten zijn zeer afhankelijk van de afstand tot de warmtebron, de kenmerken van de wijken waarin het distributienet wordt aangelegd en de eventuele kunstwerken, zoals het kruisen van waterwegen, die noodzakelijk zijn. Een groot deel van de hoofdinfrastructuur moet aan het begin van het project worden aangelegd. Ook het ontkoppelen van de warmtevraag vraagt aanzienlijke investering voordat er warmte kan worden geleverd. Als deze investeringen zijn gedaan duurt het voor grootschalige projecten enkele jaren voordat de beoogde warmtevraag volledig is aangesloten. Dat betekent dat de inkomsten langzaam op gang komen. Bovendien kent een warmtenet een levensduur die gelijk kan worden gesteld aan de levensduur van de woningen. Dat betekent dat de investeringen in een warmtenet en alle gevolgen van deze investeringen voor een periode van 25 tot 50 jaar voor rekening van het warmtebedrijf komen. De belangrijkste risico’s voor een warmteproject zijn:
Bilum bv
−
Warmteaanbod Een warmteproject sluit met afnemers langlopende contracten voor de levering van warmte. Deze warmte wordt geleverd door een derde, onafhankelijk bedrijf. Zeker bij de levering van industriële restwarmte is het onmogelijk om met de aanbieder een contract te sluiten met een vergelijkbare looptijd. Bij het wegvallen van het warmteaanbod moet het warmteproject voorzien in alternatieve, duurdere vormen van warmteaanbod. Het project Hanzeland in Zwolle is een voorbeeld van een project waarbij het warmteaanbod is weggevallen.
−
Bouwrisico’s De grootste investeringen worden voor de uitkoppeling van warmte bij bedrijven en in het leidingnet. Het besluit om te gaan bouwen, is genomen op basis van een bepaald prijspeil. De werkelijke bouwkosten kunnen daarvan afwijken door schommelingen in de rente, kosten bouwmaterialen (staal), vertragingen tijdens de bouw, e.d. Voor een deel kan dit risico kan beter ingeschat worden na de detail-
13 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
engineeringsfase. De rentekosten zijn voor deze kapitaalintensieve projecten relatief groot en dus is de ontwikkeling van de rente een belangrijk risico.
3.2
−
Aanlooprisico Tijdens de bouw en het aansluiten van de afnemers loopt een warmteproject ook risico’s die het warmteproject niet zelf kan beheersen. De ontwikkeling van de wijken die van warmte worden voorzien kan vertraging oplopen. Dat betekent dat het langer duurt voordat er inkomsten uit warmteverkoop binnen komen en dat het dus langer duurt voordat leningen kunnen worden afgelost. De plannen voor de ontwikkeling van een wijk of een bedrijventerrein kunnen gedurende de bouw van het warmteproject aanzienlijk wijzigen en een deel van de te verwachten energievraag kan komen te vervallen.
−
Prijsrisico’s Op dit moment lijkt het onwaarschijnlijk dat de energieprijzen zullen dalen. Dus aan de vraagzijde lijkt het prijsrisico gering. Maar dit risico kan natuurlijk niet geheel worden uitgesloten. Aan de aanbodzijde bestaat een apart prijsrisico. Indien bijvoorbeeld de elektriciteitsprijzen in Nederland in de toekomst aanzienlijk sterker stijgen dan de gasprijzen voor woningen, kunnen de marges voor warmtelevering kleiner worden.
Samenwerking tussen actoren Bij een warmteproject zijn verschillende partijen betrokken. Deze partijen zijn zeer verschillend en hebben verschillende belangen. Maar zonder samenwerking tussen deze partijen, kan een warmteproject niet worden gerealiseerd. De volgende partijen kunnen bij restwarmte betrokken zijn:
Bilum bv
−
Afnemers De warmtegebruikers in woningen, toekomstige huurders en toekomstige eigenaar/bewoners, zijn in het planproces nog niet bekend. Daarom zijn in het planproces gemeenten, woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars de partijen die namens de bewoners spreken. Grotere afnemers zijn wel bekend en deze kunnen worden betrokken in het planproces.
−
Woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars Voor woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars is de verhuurbaarheid en de verkoopbaarheid van de woning een belangrijk argument bij de beoordeling van warmteprojecten. De prijs van de woning mag niet te hoog worden en dus zijn deze partijen kritisch op de aansluitkosten (Aansluitbijdrage en EPN-bijdrage,zie bijlage A) aan het warmtenet. Ook de jaarlijkse energiekosten voor de eindgebruiker zijn van belang voor de marktwaarde van de woning. Deze partijen hebben, zeker bij kleinere projecten, ook de neiging om het niet te ingewikkeld te willen maken. Lang nadenken over energie gaat ten koste van andere aspecten. Er zijn ook projectontwikkelaars die voor kleinere projecten (minder dan honderd woningen) ook bereid zijn zelf de warmtelevering te verzorgen. Beide partijen zien de milieuvoordelen van warmtebenutting als een belangrijk positief punt.
−
Glastuinbouw Tuinders zijn grote energiegebruikers en de prijs van energie is een zeer belangrijke factor. Tuinders reageren primair op de prijs. Maar tuinders hebben ook milieuafspraken gemaakt met de overheid, onder andere afspraken over het aandeel duurzame energie en afspraken over het terugdringen van het gebruik van fossiele energie. Dus zullen ook de milieuargumenten van benutting van restwarmte tellen 14 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
voor de glastuinbouw. Binnen de glastuinbouw is warmte de belangrijkste energiebehoefte. Maar afhankelijk van de teelt zijn elektriciteit voor belichting en CO2 voor bemesting ook belangrijk. Bij de levering van warmte aan de glastuinbouw moet rekening worden gehouden met deze energiebehoeftes. Voor sommige tuinders is restwarmte niet de aantrekkelijkste optie. Eigen warmte/kracht installaties of bio-energie installaties zullen voordelen hebben. −
Energiebedrijven De rol van de energiebedrijven is het distribueren van de warmte. Dat betekent dat het energiebedrijf verantwoordelijk is voor het beheer van het warmtenet, de levering aan de eindgebruikers en aan de afrekening van de warmte. De traditionele energiebedrijven hebben vrijwel allemaal ervaring met warmtelevering. Voor de nieuwe toetreders op de energiemarkt geldt dit minder. Energiebedrijven
−
Warmteleveranciers Er zijn grote verschillen tussen de leveranciers van restwarmte. In de industrie wordt restwarmte gezien als een bijproduct. Bij afvalverbranding en bij elektriciteitscentrales is de bereidheid om het proces aan te passen aan de productie van restwarmte waarschijnlijk groter. De technische mogelijkheden zijn daar ook groter. Voor afvalverbranding en elektriciteitsproductie geldt dat de levering van restwarmte een argument kan zijn om een locatie op voor de lanbgere termijn te behouden voor de productie van elektriciteit of de verwerking van afval. Voor de industrie is het juist een probleem om de levering van warmte op langere termijn te garanderen. Leveranciers van restwarmte willen wel warmte leveren, maart zien voor zichzelf geen rol weggelegd in het transport en de distributie van warmte.
−
Gemeenten en provincie De lokale overheid heeft verschillende belangen in een warmteproject. Uiteraard is het milieuargument belangrijk. Maar gemeenten en provincies zullen ook opkomen voor de belangen van de (toekomstige) bewoners. Een essentiële rol spelen gemeenten en provincies als regisseur van de openbare ruimte. En lokale overheden hebben een belangrijke stem in de keuze voor een energie-infrastructuur op een locatie. Gemeenten en provincies zijn dus belangrijk, maar ze hebben in principe geen direct financieel belang bij warmtelevering. Omdat de overheid vanuit het algemeen belang spreekt, is de (lokale) overheid ook de partij die de bemiddelende rol tussen al deze partijen kan spelen.
Deze partijen hebben op sommige standpunten duidelijke tegenstellingen. Het duidelijkst is dat op het gebied van de prijs. De ene partij wil zo een laag mogelijke prijs, de andere partij uiteraard een zo hoog mogelijke prijs. De tussenliggende partij, het energiebedrijf, heeft het probleem dat die de investeringen doet en dus alle risico’s loopt. Onderhandelingen over de prijs en de tarieven voor de levering van warmte zijn dus complex. Er zijn ook duidelijke cultuurverschillen tussen de partijen. Een industrieel bedrijf neemt beslissingen op een andere manier dat een woningbouwcorporatie of een gemeente. De rentabiliteitscriteria, de termijnen waarop men denkt en de interne procedures zijn totaal anders. Als deze partijen samen om tafel gaan, is het afbreukrisico dus groot. Samenwerking op het gebied van restwarmte vraagt van alle partijen dat men buiten de normale kaders moet denken. Als iedereen vasthoudt aan de klassieke rol, komt er geen warmteproject tot stand. Bedrijven moeten over het hek kijken. Projectontwikkelaars en Bilum bv
15 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
corporaties moeten nadenken over systemen buiten de woning en gemeenten moeten meer gaan regelen dan ze misschien gewend zijn te doen. Alhoewel iedereen buiten de normale kaders moet denken, zijn er ook kaders die partijen niet kunnen en willen loslaten. Bedrijven, industrie, projectontwikkelaars en energiebedrijven, kunnen ten opzichte van hun aandeelhouders niet verantwoorden dat ze voor één project hele andere termijnen en met hele andere rentabiliteitscriteria hanteren. In Nederland is marktwerking voor energie een belangrijk uitgangspunt van het energiebeleid. Het in stand houden van die marktwerking, ook voor de levering van warmte, is dus een belangrijke randvoorwaarde voor de samenwerking. 3.3
Oplossingsrichtingen Warmteprojecten zijn uniek. Het gaat over het algemeen om grote projecten en elk project heeft zijn eigen lokale kenmerken en problemen. In Overijssel zijn drie totaal verschillende projecten geïdentificeerd. Deze projecten verschillen in schaal, tijdspad en in de betrokken partijen. Het warmteproject in Twente heeft twee bijzonder grote warmtebronnen en het is de uitdaging om deze warmte die nu al beschikbaar is, zo snel mogelijk en zo veel mogelijk te benutten. In de beide andere projecten kan het aanbod van warmte meer geleidelijk worden ontwikkeld, maar deze projecten verschillen in de partijen, glastuinbouw en woningbouw, die bij het project zijn betrokken. Er is dus niet één oplossingsrichting voor warmteprojecten. Altijd zijn er specifieke factoren waarmee rekening moet worden gehouden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende mogelijke oplossingrichtingen en de keuzes die in de deelprojecten moeten worden gemaakt. In hoofdstuk 5 worden deze keuzes nader uitgewerkt in drie verschillende manier trajecten.
3.3.1
Subsidies en leningen Het probleem van warmteprojecten is niet de rentabiliteit van het project. Bij de huidige energieprijzen is het mogelijk een goed ontworpen project (dus geen warmtetransport over eindeloze afstanden) binnen marktcondities te realiseren. De reden dat de markt het desondanks niet op pakt zijn de risico’s die gepaard gaan met de hoge investeringen. Subsidies zijn een goed instrument om bedrijven, in het algemeen belang, te stimuleren om risico’s te nemen die niet passen in de normale bedrijfsrisico’s. Voorbeelden zijn subsidies om innovaties op gang te brengen of subsidies voor haalbaarheidsonderzoeken op het gebied van energie. In principe zouden de risico’s van een warmteproject die verder gaan dan de normale marktrisico’s ook via een subsidie kunnen worden afgedekt. Warmtenetten vragen hoge investeringen vooraf en voor warmtenetten zijn de risico’s relatief hoog. Dat betekent dat investeringssubsidies ook relatief hoog moeten zijn om effect te hebben. De subsidie wordt vooraf gegeven op een moment dat het eigenlijk onduidelijk is of deze risico’s op zullen treden. Omdat deze projecten een lange looptijd kennen, zal het ook lang duren voordat er duidelijkheid is over nut en noodzaak van de subsidies. Dit kan worden opgelost met leningen en garantstellingen vanuit de overheid aan warmteprojecten. In Nederland zijn de ervaringen met subsidies aan stadsverwarmingsystemen niet onverdeeld positief. In de jaren zeventig heeft de overheid via subsidies en leningen stadsverwarming gestimuleerd. Zelfs nu nog zijn er projecten die niet de leningen aan de overheid hebben afbetaald. Ook nu nog is het inzicht in de financiële situatie van deze projecten onvoldoende is het niet duidelijk waarom het ene project wel en het andere project niet rendabel lijkt. De oorzaken zijn dat de projecten in de loop der jaren zijn uitgebreid en doordat de voorwaarden, bijvoorbeeld de inkoopprijs
Bilum bv
16 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
van warmte, per project verschillen. Het verstrekken van leningen of garantstellingen vraagt dat de overheid jarenlang betrokken blijft bij een project. Eigenlijk is het dan nodig dat de overheid meekijkt in de keuken van het energiebedrijf en betrokken blijft bij besluiten die het warmteproject betreffen. Dat past slecht bij de overige activiteiten van dit bedrijf, die wel binnen een marktregime vallen. Bij subsidies draait de overheid vooraf op voor de risico’s, zonder dat duidelijk is of deze risico’s zullen optreden. Bij leningen of garanties blijft de overheid jarenlang direct betrokken bij een project. 3.3.2
Investeren in warmtetransport door de overheid. Vanwege de nadelen van subsidies en leningen, ligt het voor de hand dat de overheid, rijk, provincies en/of gemeenten, (mede-) investeert in een warmteproject. Het voordeel van investeren is dat de overheid niet alleen de lasten, maar ook de lusten van een project ziet. Het nadeel van investeren is dat de overheid nog rechtstreekser wordt betrokken in een warmteproject dan bij leningen. Hiervoor zijn verschillende oplossingen mogelijk. Ten eerste kan de overheid indirect, bijvoorbeeld via een participatiemaatschappij, in een warmteproject investeren. Maar ook hierbij wordt geld van de aandeelhouders van de energiebedrijven (nu vooral lokale overheden) vermengd met projectinvesteringen. In de praktijk blijkt het lastig te zijn om deze geldstromen gescheiden te beheren. Tenslotte is het leveren van warmte, gas en elektriciteit de kernactiviteit van een energiebedrijf. Een strikte splitsing tussen het warmteproject en de overige bedrijfsactiviteiten is kunstmatig en leidt uiteindelijk tot verlies van synergievoordelen. Een tweede oplossing is het splitsen van een warmteproject in twee delen. Een deel dat wel door de markt kan worden opgepakt en een deel dat niet door de markt zal worden opgepakt. Bij warmteprojecten ligt het erg voor de hand om het meest risicovolle deel, het transport van warmte over lange afstand te scheiden van de distributie van warmte in de wijk. De distributie van warmte in de wijk wordt nu al onder marktcondities opgepakt. Via openbare aanbesteding van warmtelevering per wijk, in een BAEI-procedure3, kan concurrentie op energiegebied worden vormgegeven. Het warmtetransport kan worden ondergebracht in een ‘warmtebedrijf’. Dit warmtetransportbedrijf doet de investeringen in de warmtetransportleidingen. Via een marge tussen de inkoop van warmte en de verkoop van warmte aan de bedrijven die de warmte in de wijk distribueren wordt deze investering terugverdiend. Met name het aanlooprisico, de ontwikkeling van de warmtevraag, kan de overheid, als regisseur van de openbare ruimte, mede bepalen. Een actieve rol bij het realiseren van warmteafzet in nieuwe en bestaande woonwijken, bedrijventerreinen en bij de glastuinbouw, betekent dat de investeringen in het warmtetransport, minder risicovol zijn. Vertraging in de bouwplanning betekent direct dat het langer duurt voordat het warmtebedrijf uit de kosten is. Het investeren in warmtetransport is investeren in infrastructuur. Wat dat betreft is het zeer vergelijkbaar met investeren in wegen, bedrijventerreinen en andere infrastructuur. Alhoewel het in Nederland nog weinig wordt gedaan, past investeren in warmte infrastructuur wel bij de overige overheidstaken. Een warmtebedrijf neemt een centrale positie in een warmteproject in. Het warmtebedrijf staat tussen de warmtebron en de energieleveracier die de warmte naar de afnemers
3
Bilum bv
BAEI = Besluit Aanleg Energie Infrastructuur
17 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
brengt. Dat geeft de overheid ook een belangrijke positie als het gaat om de randvoorwaarden voor het project, zoals de prijs voor de eindgebruiker. De overheid hoeft niet het gehele investeringsbedrag op tafel te leggen. Het warmtetransport bedrijf kan hoogstwaarschijnlijk een groot deel van het benodigde bedrag lenen bij banken. De overheid brengt als aandeelhouder een deel van het startkapitaal in en zal garant moeten staan om bepaalde risico’s af te dekken. De financiering is het zoeken van een balans. Met name grote, risicovolle warmteprojecten zullen worden gerealiseerd via een warmtebedrijf. Als het project te groot wordt of als het te lang duurt voordat de warmteafzet wordt gerealiseerd zal vraagt het project een hoger startkapitaal of zal het project niet financierbaar blijken te zijn. Als het project winst maakt en de leningen kunnen worden afbetaald kan de overheid verschillende dingen doen. Men kan er voor kiezen om het beginkapitaal uit de onderneming te halen en afscheid te nemen als aandeelhouder. Maar men kan ook het beginkapitaal steken in uitbreidingen van de warmte infrastructuur. Het is dus mogelijk een warmtebedrijf stapsgewijs uit te breiden. Het is duidelijk dat een strikte scheiding tussen het transport en de distributie van warmte noodzakelijk is. Het is daarom niet gewenst dat energieleveranciers mede aandeelhouders worden in het warmtebedrijf. Indien de energiebedrijven worden gesplitst in een netwerken in een leveranciersbedrijf, kan worden overwogen om het netwerkbedrijf wel mede aandeelhouder te maken van het warmtebedrijf. Op dit moment, nu de splitsing niet volledig is, is dit minder gewenst. 3.3.3
Voorbeelden in Nederland Opvallend is dat na een jarenlange stilstand de interesse in Nederland voor warmteprojecten nu lijkt toe te nemen. Op dit moment wordt er serieus nagedacht over verschillende projecten en projecten nemen nu de eerste stappen op weg naar realisatie. Het meeste opvallend voorbeeld is uiteraard het ROM Rijnmond project, waar de provincie Zuid-Holland een belangrijke rol speelt. Dat is nu gestart met het eerste deelproject, warmtelevering van Shell en AVR aan Hoogvliet. In dit project is gekozen voor een aanpak via een warmtebedrijf. In de omgeving van Rotterdam wordt aan meer deelprojecten gewerkt. De levering van warmte vanuit Rijnmond aan glastuinbouw lijkt zeer kansrijk. En het warmteproject legt de lat hoog. Het schetst een ambitieus beeld van een warmte infrastructuur die zich uitstrekt over zuidelijk Zuid-Holland, van Dordrecht tot Den Haag. In Delft wordt, geïnspireerd door het voorbeeld van ROM Rijnmond nu gewerkt aan de voorbereiding van een warmtebedrijf dat de levering van industriële restwarmte aan woningen zal verzorgen. In Amsterdam werken Nuon en het Afval Energie Bedrijf Amsterdam samen aan een warmteproject in Amsterdam West.
Bilum bv
18 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
4
Overheidsbeleid Voor het realiseren van de kansen voor restwarmtebenutting in Overijssel is het van belang om ook de relatie met het bestaande en te verwachten overheidsbeleid in kaart te brengen. Op Nederlands en Europees niveau bestaat er beleid ten aanzien van restwarmtebenutting. Dit beleid bepaalt mede de context waarbinnen een plan van aanpak zal worden uitgevoerd.
4.1
Nederland De Nederlandse overheid voert een terughoudend beleid ten aanzien van restwarmte en warmteprojecten. Vergeleken met andere landen, bijvoorbeeld Denemarken, Zweden, Duitsland en Oostenrijk is het Nederlandse beleid terughoudend te noemen. Een mogelijke oorzaak voor deze houding is wellicht dat in Nederland in de jaren zestig, na de vondst van aardgas te Slochteren, de inzet van aardgas voor ruimteverwarming is gestimuleerd. In de jaren zeventig is na de oliecrisis een stimuleringsprogramma stadsverwarming opgezet. Maar toen in de jaren tachtig bleek dat deze projecten, mede dankzij de inmiddels weer gedaalde energieprijzen, financiële problemen kenden is het stimuleren van stadsverwarming gestaakt. Eind jaren tachtig is de Nederlandse overheid een stimuleringsbeleid voor warmte/kracht gestart. Daarbij zijn ook kleinschalige warmtedistributieprojecten op basis van warmte/kracht gerealiseerd. Begin jaren negentig bestond er bij de Nederlandse energiebedrijven belangstelling voor grote en kleine warmteprojecten. Maar bij de liberalisering van de energiesector zijn deze plannen ondergesneeuwd. Deze langlopende kapitaalintensieve projecten pasten wel bij de nutsbedrijven van voor de liberalisering. Voor de marktgeoriënteerde energiebedrijven van nu zijn deze projecten uiterst lastig te realiseren. Eind jaren negentig, bij de overgang naar een vrije markt voor elektriciteit, trokken de stadsverwarmingsprojecten van de jaren zeventig opnieuw de aandacht, maar nu als financiële bakstenen die moesten worden weggewerkt voordat de energiebedrijven de concurrentie op de energiemarkt succesvol het hoofd konden bieden. In het kort samengevat lijkt de geschiedenis van 30 jaar warmtebeleid in Nederland weinig positief. Toch zijn er nog steeds voor warmte positieve factoren in het Nederlandse energiebeleid te vinden. Ook al is warmte geen speerpunt in het energiebeleid, toch zijn er enkele beleidsinstrumenten die warmte direct en indirect stimuleren. Hierbij kan worden gedacht aan de fiscale instrumenten, zoals de EIA, Groen Beleggen en de vrijstelling van warmte voor de Regulerende Energie Belasting. Deze instrumenten zijn in hoofdstuk 2 kort uitgelegd. Ook de EPN, die eveneens in hoofdstuk 2 aan bod is gekomen, is voor warmteprojecten een zeer belangrijk beleidsinstrument. Eveneens positief is dat binnen het beleidstraject Energietransitie, dat EZ in de afgelopen jaren is opgestart, warmte een plaats heeft gekregen. De witcertificaten voor energiebesparing bij kleinverbruikers kunnen wellicht zo worden vormgegeven dat zij ook voor restwarmtebenutting in woningen een stimulans vormen. Verder heeft EZ op verschillende manieren warmteprojecten in de markt, bijvoorbeeld het project ROM Rijnmond, ondersteund. Een belangrijke barrière voor warmteprojecten, met name duurzame warmte, is de opzet van de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP). Zoals de naam al aangeeft is deze subsidieregeling met name gericht op elektriciteit. Voor duurzame energieopties zoals afvalverbranding en sommige typen bio-energie gaat de productie van nuttig bruikbare warmte gepaard met een verlies aan elektriciteitsproductie. Omdat de alleen duurzame elektriciteit wordt gesubsidieerd, betekent de productie van warmte een verlies
Bilum bv
19 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
een subsidie-inkomsten voor een project. Om dit te compenseren moet de warmte duurder worden. Daarmee is de MEP een barrière voor de productie van duurzame warmte. Op dit moment wordt door enkele leden van de Tweede Kamer gewerkt aan een warmtewet. Het oorspronkelijke doel van deze warmtewet was het bieden van eenzelfde vorm van bescherming aan warmteafnemers die ook via de wet wordt geboden aan elektriciteitsverbruikers en gasafnemers. De discussies rondom de NMDA-tarieven bij verschillende warmteprojecten in Nederland zijn mede aanleiding geweest om te komen met deze initiatiefwet. In verschillende reacties op de eerste conceptteksten van het wetsvoorstel is gevraagd om meer aandacht voor het belang van warmteprojecten voor het milieu en dus voor het stimuleren van marktpartijen om warmteprojecten op te pakken. Op dit moment is het onduidelijk hoe dit wetsvoorstel er in een volgend concept uit zal zien. Een warmtewet kan duidelijkheid scheppen over de tarieven en kan afnemers meer garanties bieden. Dat op zich is een stimulans voor warmteprojecten. Als de garanties voor de afnemers de overhand krijgen en bijvoorbeeld via een kost-plus tarief de relatie met de marktprijzen wordt losgelaten, dan zullen de huidige energiebedrijven zich gaan beraden op hun positie op de warmtemarkt. Een kost-plus tarief is gebaseerd op de kosten van het warmtesysteem vermeerderd met een redelijke winstmarge. Een dergelijk tarief past bij een nutsbedrijf maar niet bij een bedrijf dat op de markt opereert en risico’s loopt. Een kost-plus model voor de warmtetarieven zal afwegingen binnen warmteprojecten lastig maken. De scheiding tussen projecten (per locatie of per energiebedrijf de kosten middelen) en de beoordeling welke kosten wel en welke kosten niet moeten worden meegenomen is lastig. Afnemers in een wijk dicht bij een warmtebron kunnen bijvoorbeeld aanvoeren dat bij de beoordeling van hun kost-plus tarieven de kosten van de leiding om een verder weg gelegen wijk te voorzien niet moeten worden meegenomen. Het probleem van de huidige concept warmtewet is dat deze onduidelijkheid schept. 4.2
Europees beleid Vanuit de Europese Commissie zijn in de afgelopen jaren enkele interessante impulsen voor restwarmte en warmte uit duurzame bronnen gekomen. In de green paper over energie-efficiency, Doing more with less’ pleit de Commissie voor belastingmaatregelen om warmtedistributie te stimuleren. Benutting van restwarmte en warmte/kracht worden in dit document als belangrijke maatregelen gezien om de efficiency van de elektriciteitssector te verbeteren. In de nieuwe lidstaten van de Europese unie is het uitbreiden en moderniseren van bestaande stadsverwarmingsystemen een belangrijke maatregel voor energie efficiency. In het vervolgtraject van de green paper over energie efficiency worden maatregelen, zoals de gebouwenrichtlijn en witcertificaten uitgewerkt die voor warmteprojecten relevant kunnen zijn. In het Europese Actie Plan Actie voor biomassa wordt veel aandacht geschonken aan duurzame warmte uit biomassa. In 2006 zal de commissie komen met voorstellen voor wetgeving op het gebied van duurzame warmte, zoals die ook al bestaat voor elektriciteit. De commissie erkent dat warmt een aparte aanpak vraagt, omdat anders dan bij elektriciteit het probleem niet bij de rentabiliteit van duurzame warmte ligt. “… the key problems lie in market confidence and attitudes rather than costs…” In de bestaande stadsverwarmingsystemen ziet de Commissie kansen om meer afzet van duurzame warmte uit biomassa te realiseren. Naast deze twee documenten speelt energiebesparing en duurzame ontwikkeling een rol in andere Europese beleidsdocumenten. Bijvoorbeeld op het gebied van de
Bilum bv
20 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
voorzieningszekerheid. In het algemeen legt de Europese Unie meer de nadruk op duurzame ontwikkeling. Zo zullen projecten binnen de Europese structuurfondsen in de toekomst worden getoetst op duurzame ontwikkeling. Europese beleidsdocumenten leiden over het algemeen niet rechtstreeks tot veranderingen in de randvoorwaarden voor projecten in Nederland. De beleidsvoorstellen moeten op nationaal niveau worden geïmplementeerd en dus zal het enige jaren duren voordat de concrete effecten merkbaar worden. Juist voor warmte en warmtedistributie zijn er op Europees niveau interessante aanzetten voor nieuw beleid gegeven. 4.3
Rol van de provincie Veel van de algemene randvoorwaarden voor warmteprojecten worden op nationaal niveau bepaald. Maar provincies kunnen op verschillende manieren een belangrijke rol spelen voor warmteprojecten. Ten eerste voert de provincie via het Streekplan de regie over ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie kan er aan bijdragen dat warmtevragende functies, bijvoorbeeld nieuwbouw en glastuinbouw waar mogelijk wordt gecombineerd met warmteaanbod. Provincies hebben een belangrijke invloed op de infrastructuur. Dat kan zich uitstrekken tot de infrastructuur voor warmte. En provincies voeren een actief milieu en energiebeleid, waar warmte een belangrijk onderdeel van kan uitmaken. Zeker bij regionale warmteprojecten waar meerdere gemeenten bij betrokken zijn kan een provincie een belangrijke bemiddelende rol spelen. Daarbij speelt ook een rol dat veel provincies een rechtstreeksere relatie hebben met de energie-, afval en andere grote bedrijven dan gemeenten. Deze relatie, variërend van aandeelhouder tot vergunningverlener, maakt het voor provincies gemakkelijk om deze bedrijven aan te spreken en te stimuleren tot samenwerking in een warmteproject. In de afgelopen jaren zijn provincies meer en meer actief betrokken geraakt bij duurzame energie en energiebesparing. Dit gebeurt niet alleen via subsidies aan projecten maar ook ondersteunen provincies projecten met raad en daad via provinciale energiebureau, via energieteams of via consulenten. Ook op het gebied van warmte is een dergelijke actieve rol mogelijk. Bijvoorbeeld door de trekker te leveren voor een groot project of via het beschikbaar stellen van kennis aan gemeenten en projecten die met warmte aan de slag willen. De centrale rol van de provincie is daarbij ook belangrijk omdat op deze manier ervaringen tussen projecten kunnen worden uitgewisseld.
Bilum bv
21 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Bilum bv
22 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
5
Kansen in Overijssel Ter voorbereiding van deze opzet voor een plan van aanpak benutting restwarmte in Overijssel is een verkenning uitgevoerd door HoSt en Bilum 4. Een van de resultaten van dit onderzoek is een top 5 van kansen voor de benutting van restwarmte en warmtelevering door nieuwe warmtebronnen.
Figuur 3
De belangrijkste kansen voor restwarmte in Overijssel
1. Warmtekoppeling tussen Akzo en Twence (besparing 2 miljoen GJ per jaar); Akzo gebruikt stoom (3,5 bara, 200 oC) om zout te drogen. Bij de huidige energieprijzen is het aantrekkelijk om deze stoom te leveren door de afvalverbrandingsinstallatie van Twence. Daarvoor is noodzakelijk dat er een stoomleiding van 2 kilometer lengte wordt aangelegd tussen Twence en Akzo. 2. Warmtelevering aan Hart van Zuid door Akzo of Twence (besparing 0,2 PJ per jaar, bij uitbreiding naar het centrum en bedrijventerrein Twentekanaal besparing 0,3 PJ per jaar); Het project warmtelevering aan Hart van Zuid wordt op dit moment met
4
HoSt & Bilum; “Onderzoek restwarmtebenutting in de provincie Overijssel”; in opdracht van de provincie Overijssel, Hengelo, 28 februari 2006
Bilum bv
23 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
ondersteuning vanuit de provincie Overijssel voorbereid door de gemeente Hengelo. Naast dit project liggen er in Hengelo meer kansen. 3. Warmtelevering door Twence aan Enschede (besparing 1,5 miljoen GJ per jaar); De afvalverbrandingsinstallatie van Twence is de grootste bron van restwarmte in Overijssel. Zelfs indien de eerste twee kansen voor restwarmtebenutting worden gerealiseerd, is er voldoende warmteaanbod om ook aan Enschede warmte te leveren, zodat het bestaande warmtenet in Enschede een nieuwe impuls kan krijgen en nieuwe bouwlocaties op dit net kunnen worden aangesloten. 4. Warmte uit bio-energie Bio-energie installaties kunnen in principe warmte leveren aan allerlei soorten ruimteverwarming. De meest voor de hand liggende kans in Overijssel wordt geboden door de glastuinbouw. Het nieuwe glastuinbouwgebied Koekoekspolder biedt goede kansen voor benutting van restwarmte uit biomassa-installaties of warmte/kracht. Op dit moment is het vrijwel onmogelijk om een exact potentieel te bepalen. Voor wat betreft bio-energie kan het zowel gaan om het verwerken van biomassa die vrijkomt in de tuinbouw als om projecten op basis van biomassa van buiten, bijvoorbeeld mestvergisting of het verbranden van knip- en snoeihout. De kansen voor bio-energie en warmte/kracht zullen afhankelijk zijn van de manier waarop de opzet van het tuinbouwgebied wordt georganiseerd en in hoeverre de tuinders bereid zijn tot samenwerking. 5. Warmtedistributie in nieuwbouw. In veel Overijsselse gemeenten zijn nieuwbouwprojecten in voorbereiding. In totaal gat het in Overijssel om circa De mogelijkheden in de nieuwbouw liggen met name in de grote gemeenten. In Hengelo en Enschede kunnen deze kansen worden gekoppeld aan de restwarmte die beschikbaar komt bij Twence en Akzo. In Zwolle en Deventer liggen er wellicht kansen in de uitbreiding van bestaande warmtenetten. De overige nieuwbouwlocaties bieden wellicht mogelijkheden voor bio-energie of warmte/kracht. In de verkenning naar de kansen voor restwarmtebenutting is de insteek geweest om de bronnen van restwarmte en de grote warmtevragers in Overijssel in kaart te brengen. In het plan van aanpak wordt deze technische insteek verlaten en wordt gekozen voor een regionale aanpak, gericht op regionale actoren. Voorgesteld wordt om drie deelprojecten te onderscheiden in het plan van aanpak: 1. Warmteproject Twente Het warmteproject Twente is de combinatie van de eerste drie kansen voor restwarmtebenutting. Het einddoel van dit project is een warmte infrastructuur tussen Enschede en Hengelo met Twence, Akzo en de bestaande warmte/kracht centrale in Enschede als de voornaamste warmtebronnen. In dit eindbeeld levert Twence stoom aan Akzo en laagwaardige warmte aan Hengelo en Enschede. De restwarmte van het stoomgebruik levert Akzo op haar beurt als laagwaardige warmte aan Hengelo. De positie van Akzo in dit project is dus uniek. De omvang van de warmtelevering binnen het warmteproject Twente wordt op basis van de verkenning geraamd op 3,9 PJ. Dit potentieel is niet het maximale resultaat van dit project. Uitbreiding van warmtelevering in Hengelo en Enschede is zeker mogelijk. 2. Warmteproject Koekoekspolder Koekoekspolder heeft de potentie om een van de grootste warmtevragers, Bilum bv
24 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
vergelijkbaar met Akzo, te worden. Omdat het grootste deel van dit gebied aan het begin van de ontwikkeling staat, zijn de kansen om deze warmtevraag duurzaam en efficiënt in te vullen nog volop aanwezig. De totale warmtevraag van de Koekoekspolder wordt geraamd op 2,3 PJ. 3. Warmteproject nieuwbouw woningen Er zijn in Overijssel enkele grote nieuwbouwprojecten voorzien in de komende jaren. Verwacht kan worden dat stijgende energieprijzen een belangrijke stimulans zullen vormen voor warmteprojecten. In deze gevallen zal het voornamelijk gaan om nieuwe warmtebronnen, warmte/kracht, bio-energie of warmtepompen. In totaal is de warmtevraag van deze nieuwbouw woningen, exclusief de nieuwbouw in Hengelo en Twente, 1,7 PJ. Dit zijn drie bijzonder ambitieuze deelprojecten. Het warmteproject Twente en de Koekoekspolder zijn bijzonder groot en zullen een impact op nationale schaal hebben. Uiteraard is het de vraag of dit ambitie niveau uiteindelijk haalbaar zal blijken te zijn. In het volgende hoofdstuk wordt voor deze drie deelprojecten een aanpak voorgesteld.
Bilum bv
25 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Bilum bv
26 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
6
Plan van aanpak De drie kansen voor restwarmte en nieuwe warmtebronnen in Overijssel zijn zeer verschillende. Deze drie plannen vragen dus elk een andere aanpak. In dit hoofdstuk worden voor de drie deelprojecten drie warmteplannen uitgewerkt.
6.1
Warmteplan Twente Het warmteplan Twente is complex en grootschalig. Het ambitieuze einddoel van het plan kan een grootschalige warmtevoorziening zijn tussen Akzo, Hengelo en Enschede met als warmtebronnen de afvalverbrandingsinstallatie van Twence, restwarmte van Akzo en de bestaande warmtecentrale te Enschede. In deze eindsituatie kan een energiebesparing van 3,9 PJ oftewel het warmteverbruik van 65 000 woningen worden bereikt. Dit einddoel is niet in één stap te bereiken. Het ligt voor de hand om dit project in tenminste drie deelprojecten te verdelen. −
Het eerste deelproject is daarbij de levering van warmte in de vorm van stoom van Akzo en Twence.
−
Het tweede deelproject is een besluit over levering van restwarmte van Akzo en wellicht warmte van Twence aan Hengelo. Het project Hart van Zuid is daarbij de eerste en grootste warmteafnemer, maar er zijn in Hengelo meerdere nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen die kunnen worden aangesloten op een warmtenet.
−
In een derde deelproject kan een besluit worden genomen over de uitbreiding van het warmtenet naar Enschede en de koppeling met het bestaande warmtenet daar.
Het eerste deelproject, de levering van warmte van Twence aan Akzo, is direct de grootste individuele restwarmtelevering. Het doortrekken van de warmteleiding naar Hengelo is dan relatief gemakkelijk. Bovendien heeft de gemeente Hengelo al het besluit om een warmtenet aan te leggen in Hart van Zuid. Op dit moment zijn de plannen voor Enschede het minst duidelijk. Het succes van een warmteproject bij Akzo en Hengelo kan voor Enschede een reden zijn om aansluiting van het bestaande warmtenet op Twence te overwegen. De splitsing in drie deelprojecten wordt ook ingegeven door praktische overwegingen. Op dit moment werkt de gemeente Hengelo aan de plannen voor warmtelevering aan Hart van Zuid. Daarvoor wordt in het voorjaar van 2006 een warmteleiding van Twence naar Hengelo ontworpen. Indien Akzo en Twence tot overeenstemming komen over de levering van stoom, kan het eerste deel van deze leiding als stoomleiding worden ontworpen. Indien de warmteleiding als warm water leiding voor ruimteverwarming in Hengelo wordt aangelegd, betekent dat niet dat levering van stoom tussen Twence en Akzo definitief van de baan is. Maar indien een stoomleiding wordt aangelegd, wordt het investeringskapitaal efficiënter benut en kan een warmtenet wellicht verder worden uitgebreid. Het eerste deelproject bepaald dus in hoge mate deelproject twee. 6.1.1
Betrokken partijen In het warmteproject Twente wordt de afvalverbrandingsinstallatie Twence de belangrijkste leverancier van warmte. Twence zal twee soorten warmte leveren. Hoogwaardige warmte in de vorm van stoom aan Akzo en laagwaardige warmte ten behoeve van ruimteverwarming binnen het project. Deze twee vormen van warmte zullen apart geprijsd zijn. De prijs van stoom is hoger omdat externe levering van stoom voor Twence direct betekent dat de elektriciteitsproductie daalt omdat er minder stoom kan
Bilum bv
27 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
worden aangeboden aan de stoomturbines. Indien bij de uitbreiding van de verbrandingslijnen rekening kan worden gehouden met deze warmtelevering betekent dit dat Twence bij levering van warmte niet leidt tot onderbenutting van gedane investeringen. De timing is dus voor Twence en de prijs van warmtelevering door Twence van groot belang. Akzo speelt een sleutelrol in het project. Aan de ene kant is Akzo verreweg de grootste individuele afnemer van warmte binnen het project. Aan de andere kant heeft Akzo ook een grote hoeveelheid restwarmte beschikbaar. Energetisch is de positie van Akzo in het project bijzonder interessant. De warmte die Akzo zal afnemen van Twence wordt gebruikt in het droogproces van zout bij Akzo en daarna wordt de restwarmte van dit droogproces gebruikt voor ruimteverwarming in Hengelo. De warmte wordt als het ware dubbel gebruikt. De restwarmte van Akzo is nu beschikbaar op een temperatuur van 40 oC. Dat is te laag voor directe benutting voor ruimteverwarming. Om deze warmte te benutten zijn er twee opties. Eén optie is het toch laten vrijkomen van de restwarmte op een hogere temperatuur, door aanpassingen in het droogproces. De tweede optie is het plaatsen van een warmtepomp die het temperatuurniveau van de warmte verhoogd tot circa 75 oC. De eerste optie is flexibel. Naarmate er meer warmte wordt afgezet kan er bij akzo meer warmte vrijkomen op 75 oC. In de tweede optie is de warmteprijs van Akzo lager maar moet er wel worden geïnvesteerd in een warmtepomp. Belangrijkste argument voor Akzo om deel te nemen in een warmteproject is een lage energieprijs. In vergelijking met andere aanbieders van zout wereldwijd heeft Akzo in Hengelo het nadeel dat er veel energie in het proces moet worden gestopt om het zout te drogen. Bij stijgende energieprijzen gaat de concurrentiepositie van Akzo achteruit. Akzo zal een dus een lage en stabiele energieprijs zeer belangrijk vinden. De gemeente Hengelo en Enschede zijn belangrijke partners in het warmteproject Twente. De gemeenten beslissen over de energievoorziening in de wijken van hun stad. In beide gemeenten zijn grote plannen voor nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen. Plannen die kunnen profiteren van een warmtenet. Ook de milieuvoordelen van het project en de voordelen van het project voor Akzo, zullen zwaar wegen bij deze gemeenten. Hengelo heeft al besloten om een warmtenet in Hart van Zuid aan te leggen. Het warmteproject Twente kan voor Hengelo betekenen dat het gemakkelijker wordt om meer wijken op een warmtenet aan te sluiten. De planning van het project, zodat Hart van Zuid geen vertraging oploopt, is voor Hengelo van groot belang. In Enschede ligt al een warmtenet. Op dit moment is er in Enschede geen duidelijk beleid om dit warmtenet van Essent verder te benutten. Op enige afstand van het warmteproject Twente staan de projectontwikkelaars en de woningbouwcorporaties en de uiteindelijke afnemers van warmte. Voor projectontwikkelaars is het vooral van belang dat zij in een vroeg stadium duidelijkheid hebben over warmtelevering aan de woning. Dat betekent dat de onderhandelingen over de EPN-bijdrage (zie bijlage A) gemakkelijker kunnen verlopen. Uiteindelijk telt voor de projectontwikkelaars vooral de marktprijs voor de woning. Een goed en duidelijk warmtetarief en comfortopties, zoals vloerverwarming en koeling, kunnen daarbij belangrijk zijn. Woningbouwcorporaties zullen bij een warmteproject vooral letten op de aantrekkelijkheid van de woningen voor de huurder. Ook daar zijn comfort en warmteprijs van belang. Woningbouwcorporaties zullen meer dan projectontwikkelaars gevoelig zijn voor de belangen van de huurder. Goede afspraken over duidelijke warmtetarieven, ook op de lange termijn, zijn dus belangrijk. Bilum bv
28 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
De gemeenten en de provincie kunnen op het punt van de tariefstelling voor warmte een belangrijke rol spelen. In andere nieuwbouw projecten zijn kortingen afgesproken op het NMDA-tarief. Voor warmteleveranciers kan het aantrekkelijk zijn om de korting op de warmteprijs te koppelen aan de gasprijs. Bij lage gasprijzen ontvangt de warmteleverancier voldoende om een rendabele exploitatie mogelijk te maken. Bij hogere energieprijzen lopen de kortingen op zodat het voordeel van warmtedistributie wordt gedeeld tussen de aanbieders en de afnemers van warmte. Een dergelijke tariefstelling kan fors bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een warmtenet voor de afnemers. De energiebedrijven zullen uiteindelijke energieleveranciers in de wijken worden en de warmte leveren aan de afnemers. Alhoewel energiebedrijven belangrijk zijn en in de eindsituatie naar de klant toe de meest zichtbare partij zullen vormen, is het niet noodzakelijk om het warmteproject Twente te afhankelijk te maken van de energiebedrijven. De exclusieve koppeling met één energiebedrijf is zelfs ongewenst. Wel is het van groot belang om gedurende de ontwikkeling van het warmteproject voortdurend contact te onderhouden met de energiebedrijven, zodat getoetst kan worden in hoeverre afspraken en besluiten, bijvoorbeeld over de tariefstelling voor warmte, op draagvlak in de energiesector kunnen rekenen. Essent speelt een belangrijke rol in het project omdat Essent op dit moment al het bestaande warmtenet in Enschede beheert. Het koppelen van dit warmtenet aan restwarmte vanuit Twence kan alleen met toestemming van Essent. Veel zal daarbij afhangen van de toekomstvisie van Essent op de bestaande warmtecentrale te Enschede. 6.1.2
Warmtebedrijf Bottleneck in een warmteproject zijn de hoge investeringen, met name de investeringen in de hoofdtransportleiding. Voorgesteld wordt om het project te splitsen in twee delen. Een deel bestaat uit het hoofdtransportnet en een tweede deel bestaat uit de verschillende distributienetten in de wijken. Het hoofdtransportnet komt in handen van de overheden. De distributienetten in de wijken kan op basis van aanbestedingsprocedures worden gegund aan energieleveranciers. Voorgesteld wordt om het hoofdtransport te laten verzorgen door een warmtebedrijf. Aandeelhouders van dit warmtebedrijf zijn de overheden, gemeenten en provincie. Wellicht dat woningbouwcorporaties in de loop van het proces in kunnen stappen in dit warmtebedrijf. Het aandeelhouderschap van gemeenten en provincies kan direct zijn of wellicht dat (een deel van) de aandelen in handen komt van een ontwikkelingsmaatschappij of participatiemaatschappij. De taak van het warmtebedrijf is het verzorgen van het transport van warmte tussen een overdrachtspunt bij de warmteleverancier naar de onderstations voor warmtelevering in de wijken, de onderstations. Het warmtebedrijf sluit contracten af met de aanbieders van warmte. Op basis van een aanbestedingsprocedure, bijvoorbeeld een BAEI-procedure, worden de contracten per wijk gegund aan warmteleveranciers. Per wijk wordt de levering gegund aan de leverancier die het beste contract kan sluiten met het warmtebedrijf. Omdat het warmtebedrijf geen commercieel bedrijf is kan het genoegen nemen met een lagere marge tussen warmte-inkoop en warmtelevering. Het project kan financieel worden uitgelegd op een lange looptijd van 25 jaar. Uiteraard is het wel de bedoeling dat het warmtebedrijf voldoende inkomsten heeft om de leningen aan de banken af te lossen. Het aandeel vreemd kapitaal wordt vooral bepaald door de zekerheden die de bank vraagt. Verwacht wordt dat de aandeelhouders ongeveer 30% van het kapitaal in de vorm van aandelen zullen moeten verschaffen.
Bilum bv
29 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Het vereiste rendement op vermogen wordt mede bepaald door de risico’s die het project loopt. Een van de grote risico’s in dit project is het wegvallen van Akzo als warmteafnemer én als afnemer van warmte. In dat perspectief is het leveren van hoogwaardige warmte aan Akzo en het tegelijkertijd benutten van laagwaardige restwarmte bij Akzo een belangrijke garantie voor het project. Het verlies van Akzo zal voor het warmteproject een belangrijke aderlating betekenen in de omzet. Maar dit omzetverlies wordt deels gecompenseerd doordat Twence geen hoogwaardige warmte in de vorm van stoom meer hoeft te leveren en dus meer inkomsten uit elektriciteit kan opwekken. De warmteprijs kan dus dalen. Het stoomnet tussen Akzo en Twence kan zo worden ontworpen dat het geen probleem is om over te schakelen van stoomlevering naar de levering van warm water. Het aanlooprisico is een risico dat de aandeelhouders van het warmtebedrijf zelf kunnen beïnvloeden. Het is dus niet onredelijk dat de aandeelhouders deze risico’s dragen. De overige belangrijke risico’s, het bouwrisico en het prijsrisico, kunnen niet worden beïnvloed door de aandeelhouders. Deze risico’s zullen mee worden gewogen bij de uiteindelijke investeringsbeslissing in een warmtebedrijf. Voor de bank is het van belang dat de aandeelhouders, via het eigen kapitaal of op andere manieren garant staan voor deze risico’s. 6.1.3
Planning Op dit moment werkt de gemeente Hengelo al aan het ontwerp voor een hoofdtransportleiding tussen Twence en Hengelo. In het voorjaar van 2006 verwacht de gemeente Hengelo onomkeerbare besluiten over de aanleg van deze warmteleiding te nemen. De onderlinge warmtelevering tussen Twence en Akzo en de levering van restwarmte van Akzo aan Hengelo zijn van belang voor deze leiding. Indien deze warmteleveringen worden gerealiseerd heeft dit waarschijnlijk gevolgen voor zowel het tracé van de leiding als voor het ontwerp van de leiding. De leiding zal tussen Twence en Akzo moeten worden aangelegd als een stoomleiding met een forse capaciteit. Tussen Akzo en Hengelo moet een warmwater leiding met een kleinere capaciteit worden aangelegd. Het temperatuurniveau van dit tweede deel staat nog niet vast. De eerste stap, die snel moet worden genomen, is overleg tussen Hengelo, Twence en Akzo. Het is raadzaam het overleg met de gemeente Hengelo op korte termijn te voeren. In eerste instantie kan eenmaal bilateraal worden gesproken tussen de provincie Overijssel en deze drie partijen. Daarna zal het overleg in belangrijke mate gezamenlijk moeten plaatsvinden omdat de partijen onderling afhankelijk zijn van elkaars beslissingen in deze. In de eerste bilaterale ronde moeten de volgende punten aan de orde komen. −
Met Hengelo Duidelijkheid over de planning
−
Met Akzo Duidelijkheid over de intenties voor afname van stoom en levering van restwarmte Verkenning van de prijsstelling voor afname van stoom en levering van restwarmte
−
Met Twence Duidelijkheid over de planning van de uitbreidingen en de nieuwe projecten Verkenning van de prijsstelling voor levering van stoom en warmte.
Indien deze gesprekken positief verlopen kan zo snel mogelijk daarna gezamenlijk overlegd worden en kunnen de verschillende onderlinge afspraken worden voorbereid.
Bilum bv
30 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
In het vervolg worden deze afspraken vastgelegd in intentieverklaringen. Op basis van de intentieverklaringen kunnen de technische details worden uitgediept en uiteindelijk worden vastgelegd in contracten en de opzet van het warmtebedrijf. Een harde deadline voor de planning is dat per 1 januari 2008 de warmtelevering aan Hart van Zuid moet kunnen starten. 6.1.4
Werkwijze Gedurende het gehele proces zal er intensief moeten worden samengewerkt tussen de verschillende partijen. Besluiten over het warmteproject zullen door de betrokken gemeenten en de betrokken bedrijven op hoog niveau moeten worden gedragen. Het is dus van belang dat de gemeenten en bedrijven op een hoog niveau kunnen worden aangesproken en enthousiast blijven voor dit project. Omdat het project complex is, hoge investeringen vereist en een lange aanlooptijd zal hebben is dat geen geringe taak. Voorgesteld wordt om één trekker voor dit project aan te wijzen. Bij voorkeur is dit een persoon die bekend is in en met de regio Twente, die over bestuurlijke ervaring beschikt en die affiniteit heeft met de betrokken bedrijven. Deze trekker dient op enige afstand van de provincie, de gemeenten en de betrokken partijen onafhankelijk te kunnen opereren. Een beperkte eigen staf en een klein zelfstandig kantoor in de regio kunnen hiervoor hulpmiddelen zijn. De trekker wordt aangestuurd door een stuurgroep van de betrokken partijen. Het gezamenlijke draagvlak voor de rol van trekker in de stuurgroep is van groot belang. Daarom is ook van belang dat de stuurgroep over voldoende niveau beschikt. Gedacht wordt aan een gedeputeerde van de provincie Overijssel, wethouders van de betrokken gemeenten en directieleden van de betrokken bedrijven. Deze stuurgroep kan eventueel worden uitgebreid met andere partijen. De keuze voorde trekker dient door de betrokken partijen gezamenlijk te worden genomen. De provincie Overijssel kan wel komen met een voordracht voor een partij. Gelet op de spoed in het eerste deel; van de planning wordt voorgesteld om niet te wachten op de keuze voor een trekker, maar de eerste stap, overleg Hengelo, Akzo en Twence, door de provincie te laten uitvoeren. Aangestuurd door de stuurgroep zal de projecttrekker moeten werken aan het draagvlak bij andere partijen zoals energiebedrijven, woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars. Ook kan de projecttrekker een ondersteunende rol spelen bij de communicatie naar verschillende beslissers, zoals bijvoorbeeld de provinciale staten of de gemeenteraden. De trekker kan kantoor houden bij een bestaande regionale organisatie, zoals in het kantoor te Enschede van de netwerkstad Twente en de regio Twente. De trekker van het warmteproject kan dan gebruik maken van de faciliteiten en het netwerk van deze organisaties. Omdat in deze organisaties ook andere gemeenten dan Hengelo en Enschede zijn betrokken, is het formeel onderbrengen van de trekker van het warmteproject bij deze organisaties in dit stadium wellicht minder gelukkig. Het maakt de besluitvorming binnen het warmteproject Twente nodeloos ingewikkeld. Indien het warmteproject succesvol is, zullen ook andere gemeenten belangstelling tonen. Op dat moment kan gekozen worden voor een andere bestuurlijke inbedding. Na de eerste stap, de verkenning van de mogelijkheden tussen Twence, Akzo en Hengelo, zullen er snel vervolgstappen worden gezet. De trekker van het project moet formeel verantwoordelijk zijn voor budget, inhoud en de procedure van deze vervolgstappen. De trekker legt verantwoording af aan een stuurgroep van betrokken partijen. Inhoudelijk en budgettair zijn de belangrijkste onderdelen van deze aanpak:
Bilum bv
31 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Technische detailengineering De beste manier restwarmte beschikbaar te krijgen bij Twence en Akzo is technisch complex. Op basis van de techniek worden de kosten bepaald. Voor het overleg tussen de partijen en de onderhandelingen over de prijsstelling van warmte is het van belang dat deze kosten objectief worden vastgesteld. Onafhankelijke haalbaarheidsstudies zijn een startpunt voor deze onderhandelingen Ontwerp van de leiding De gemeente Hengelo heeft al voorwerk gedaan voor dit ontwerp. Op basis van dat werk en de keuzes die worden gemaakt zal een definitief ontwerp voor de leiding worden gemaakt. Ook hier geldt dat de kostenramingen van deze studie van groot belang zijn voor de prijs van de warmte en dat het dus van belang is de studie in overleg met alle partijen uit te voeren. Vastleggen afspraken en vorming warmtebedrijf Op basis van de afspraken tussen de verschillende partijen zullen contracten worden gesloten tussen het warmtebedrijf Twente en de aanbieders en afnemers van warmte. Voor dit warmtebedrijf is het noodzakelijk een gedetailleerd businessplan op te stellen. De juridische constructie en de financiële onderbouwing van het businessplan zullen zeer gedegen moeten zijn omdat dit de basis vormt voor de gesprekken met de bank. Het vormt de onderbouwing van een langlopende investering van vele tientallen miljoenen. In de opzet van dit plan is verondersteld dat de deelprojecten 1 (warmtelevering Akzo) en 2 (warmtelevering Hengelo) in grote mate parallel kunnen verlopen. Omdat in een ideale situatie gebruik wordt gemaakt van een gekoppelde hoofdinfrastructuur is dit ook gewenst. Gedurende de uitvoering van deze fasen zal moeten worden onderzocht in hoeverre deelproject 3, warmtelevering aan Enschede, haalbaar is. Indien dat het geval is zullen dezelfde stappen moeten worden doorlopen voor dit deelproject. Daarbij kan uiteraard wel gebruik worden gemaakt van de informatie die ten behoeve de eerste twee deelprojecten is doorlopen. 6.1.5
Budget In deze planning zijn de activiteiten zo gepland dat met voorrang de deelprojecten 1 en 2 worden ontwikkeld. De planning is gericht op het halen van deadline van 1 januari 2008 voor levering van warmte aan Hart van Zuid. De eerste stappen worden gezet door de provincie Overijssel. Totdat een projecttrekker is aangewezen, zal de provincie Overijssel een aanzienlijke inspanning in tijd moeten besteden aan het overleg tussen de betrokken partijen. Dit document is een concept plan van aanpak. Voorgesteld wordt in overleg met partijen een finaal plan op te stellen. Indien de projecttrekker snel wordt aangesteld, kan dit een eerste taak voor de projecttrekker zijn. Deelproject 3 is nog niet opgenomen in de planning. Het budget voor het eerste jaar is relatief hoog. Vanwege de planning van Hart van Zuid zullen de belangrijkste technische studies aan het eind van het tweede of aan de start van het derde kwartaal moeten beginnen. Verwacht wordt dat deze studies een budget van enkele tonnen vragen. Wellicht dat dit budget voor deel kan worden ingevuld vanuit het budget van de gemeente Hengelo voor de warmteleiding tussen Twence en Akzo. De betrokken bedrijven kan worden gevraagd om een inbreng in de ontkoppelingsstudies. In het eerste jaar zal de projecttrekker moeten worden aangesteld. Budgettair moet hierbij rekening worden gehouden met de kosten van de trekker, de kosten van personele ondersteuning (inhoudelijk en secretariaat) en huisvesting (inclusief telefoon, ICT e.d.)
Bilum bv
32 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Wellicht dat deze kosten na de oprichting van het warmtebedrijf deels voor rekening van het warmtebedrijf komen. Planning Regionaal warmteplan Twente Regionaal Warmteplan Twente
2006
2007
2008
Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Algemeen Opstellen plan van aanpak Deelproject 1 en 2 Eerste gesprekken Hengelo, Akzo & Twence Intentieverklaringen Technische detailengineering Studie warmteafzet Hengelo Procedure Aanstellen projecttrekker Opstellen businessplan warmtebedrijf Besluitvorming aandeelhouders Formele oprichting warmtebedrijf Ontwikkeling warmtevraag Aanleggen leiding Twence-Akzo-Hengelo BAEI-procedures op wijkniveau Start warmtelevering
Omdat in de loop van 2007 moet worden gestart met de investeringen in de hoofdleidingvoor warmte, zal het warmtebedrijf begin 2007 moeten starten. Dat betekent dat na de zomer van 2006 een businessplan zal worden opgesteld. Een dergelijk businessplan vraagt een aanzienlijk budget. Begin 2007 zullen de beoogde aandeelhouders op basis van het businessplan een besluit moeten nemen over het benodigde aandeelhouderskapitaal. In de loop van 2007 moet het warmtebedrijf in staat zijn om te starten met de aanleg van het warmtenet. Enige speling in deze planning kan worden verkregen door bijvoorbeeld besluiten over het warmtenet te laten nemen door de gemeente Hengelo en de provincie Overijssel. Dan kan in de loop van 2007 het warmtenet worden overgedragen aan het warmtebedrijf. Het verdient de voorkeur om het warmtebedrijf vanaf de start van de warmtelevering (1/1/2008) operationeel te laten zijn.
Bilum bv
33 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
6.2
Warmteplan Koekoekspolder De Koekoekspolder is een locatie waar nu al glastuinbouw aanwezig is. In de komende jaren zal het areaal glas in de Koekoekspolder aanzienlijk uitgebreid worden. Het glasoppervlak zal stijgen van 90 hectare tot 220 hectare. De energievraag van de Koekoekspolder zal sterk groeien. In de eindsituatie is de warmtevraag 2 300 TJ, hetgeen gelijk is aan circa 40 000 woningen. De warmtevraag van de glastuinbouw in Koekoekspolder is vergelijkbaar met het energieverbruik van Akzo te Hengelo. In mei 2005 is door Grontmij een blauwdruk voor energievoorziening van Koekoekspolder opgesteld. Deze blauwdruk geeft aan welke opties kansrijk zijn en geeft globaal aan wat er moet gebeuren om deze opties te realiseren. Het is in dit stadium vooral van belang dat er in overleg tussen de tuinders en de ontwikkelingsmaatschappij duidelijke keuzen worden gemaakt. Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat tuinders niet geïnteresseerd zijn. Met de stijgende energieprijzen wordt energie een steeds belangrijke concurrentiefactor voor de glastuinbouw. Dat geldt internationaal, maar het geldt ook zeker binnen Nederland. Verschillende tuinbouwgebieden proberen nu tuinders vanuit Zuid-Holland naar hun locatie te trekken en goedkope energie is daarbij een belangrijke factor. Het tuinbouwgebied te Bergerden nabij Arnhem is een voorbeeld waarbij clustering van tuinders en investeringen in collectieve duurzame energie, zoals een vergistingsinstallatie, succesvol is. In Koekoekspolder zijn de kansen voor warmteprojecten kleinschaliger van karakter. Dat betekent ook dat de risico’s kleiner zijn en dat de oprichting van een warmtebedrijf niet noodzakelijk lijkt. Binnen een tuinbouwgebied is het mogelijk om op kleine schaal, via clustering van een klein aantal tuinders, tot goede energieoplossingen te komen. Essentieel in de Koekoekspolder is de samenwerking tussen de tuinders en overige marktpartijen bij de realisatie van nieuwe energie- en warmteprojecten. Hoogstwaarschijnlijk is de kern van het probleem in Koekoekspolder een kip-ei situatie. Tuinders aarzelen om zich vast te leggen en zo lang tuinders zich niet committeren is het lastig besluiten te nemen over energieclusters en collectieve energievoorzieningen. Het vraagt tijd om deze kip-ei situatie te doorbreken. De provincie is betrokken bij de Ontwikkelingsmaatschappij Koekoekspolder als belanghebbende. Ook het biomassabeleid van de provincie biedt aanknopingspunten voor een actieve rol van de provincie bij de energievoorziening in Koekoekspolder. De provincie kan de bij Koekkoekspolder betrokken partijen stimuleren om de kansen voor warmte te benutten. Dat kan door te stimuleren dat de opties worden uitgewerkt in gedetailleerde haalbaarheidsstudies en het kan via het overleg over de verdere ontwikkeling van dit gebied.
Bilum bv
34 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
6.3
Warmteplan Nieuwbouw In veel Overijsselse gemeenten zullen de komende jaren nieuwe woningen worden gebouwd. Op basis van informatie van de provincie Overijssel wordt geschat dat er in Overijssel in grote projecten, meer dan 200 woningen per locatie, ruim 30 000 woningen zullen worden gebouwd. De nieuwbouw in Hengelo en Enschede vallen onder het warmteplan Twente en blijven hier buiten beschouwing. Op basis van een aardgasverbruik van circa 1 750 m3 per jaar vragen deze woningen circa 1,7 PJ. Daarmee vormen deze nieuwbouwlocaties tezamen een grote kans voor restwarmtebenutting.
Figuur 4
Grote nieuwbouwlocaties in Overijssel (excl. Hengelo en Enschede)
Het lijkt lastig om deze locaties aan te sluiten op bestaande bronnen van restwarmte. Het ligt het meest voor de hand om voor de warmtelevering aan deze nieuwbouwlocaties nieuwe warmtebronnen zoals warmte/kracht, bio-energie of warmtepompen in te zetten. Over het algemeen zal het gaan om kleinschalige projecten in de orde grootte van 200 tot 2000 woningen per locatie. 6.3.1
Opzet plan van aanpak In de opzet van een plan van aanpak zou de provincie Overijssel moeten streven naar het onderzoeken van de haalbaarheid van warmtelevering op al deze locaties. Omdat het om ruim 60 locaties gaat is dat een grote klus. Voorgesteld wordt om dit onderzoek in twee stappen te doen.
Bilum bv
35 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
In de eerste stap moet van al deze locaties in overleg met de betrokken gemeenten meer informatie worden verzameld. Een deel van de locaties zal afvallen omdat de planning inmiddels te ver is gevorderd. De resterende locaties zullen een mix vormen van concrete plannen en projecten waarvan hooguit de contouren in een gemeentelijke toekomstvisie zijn geschetst. Juist als de locaties nog vaag zijn, betekent dit dat de kansen om warmtelevering nog volledig open liggen. Na deze inventarisatie kan op basis van de globale informatie over de locaties een algemene berekening van de milieueffecten en de rentabiliteit van warmtelevering met verschillende warmteopties worden gemaakt. Het is in dit stadium van belang om verschillende opties, ook de optie van géén warmtelevering, met elkaar te vergelijken. Deze berekeningen zullen worden besproken met de betrokken gemeenten. In veel gevallen zal blijken dat specifieke kenmerken van een wijk onvoldoende zijn meegenomen in de berekening. Dat kunnen factoren zijn die een warmtenet negatief beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld een ruime opzet van een wijk met veel waterpartijen. Of het kunnen positieve factoren zijn zoals de aanwezigheid van nabij gelegen grote warmteafnemers zoals een ziekenhuis of een zwembad. In deze eerste stap is het minder belangrijk dat deze specifieke situaties exact worden doorgereken. Het is vooral van belang dat er in de eerste berekening een redelijk beeld van de kansen van de verschillende warmteopties wordt geschetst om met enig vertrouwen een volgende stap te kunnen zetten. In de tweede stap wordt samen met de betrokken gemeente een gedetailleerdere haalbaarheidsberekening uitgevoerd. Deze haalbaarheidsstudie heeft het karakter van een energievisie, zoals die wel vaker wordt opgesteld voor nieuwbouwlocaties en nieuwe bedrijventerreinen. Deze energievisie hoeft niet te worden beperkt tot alleen collectieve warmtelevering. Ook andere opties kunnen, zeker als de betrokken gemeente of een andere relevante partij daar de voorkeur aan geeft, worden meegenomen in deze energievisie. Deze energievisie hoeft alleen te worden opgesteld voor de locaties waar naar oordeel van de provincie Overijssel en de betrokken gemeente de kansen voor een alternatieve energievoorziening voldoende groot zijn. Bouwlocaties waarvan onvoldoende informatie beschikbaar is, kunnen worden uitgesteld tot latere datum. Afhankelijk van de uitkomsten van de energievisie kan het vervolgtraject worden ingezet. Het zullen met name de gemeenten zijn die dat 6.3.2
Inzet provincie Kenmerken voor het plan van aanpak nieuwbouw is dat de rol van de provincie Overijssel in het begin groot is en naarmate het project dichter bij de uitvoering komt, kan afnemen. De eerste stap wordt door de provincie gezet. De provincie neemt het voortouw bij de opzet van de algemene haalbaarheidsstudie en betrekt de gemeenten geleidelijk bij de uitvoering. Op basis van de algemene studie zullen de gemeenten moeten worden overtuigd. De kosten van de eerste stap zullen voor rekening van de provincie komen. Het is van belang dat de provincie al in deze eerste stap voldoende uren ter beschikking stelt om de gemeenten te overtuigen van het belang van deze studie. Zeker aan het eind van het traject is het van belang dat de gemeenten meedenken over de uitkomsten en het vervolgtraject van deze studie. Dit overleg met de gemeenten, individueel en collectief, zal lastig uitbesteed kunnen worden. In de tweede stap, de getailleerde haalbaarheidsberekening, zullen de gemeenten het grootste deel van de kosten dragen. De provincie kan via een subsidie een deel van de kosten op zich nemen. En de provincie kan, via het beschikbaar stellen van deskundige
Bilum bv
36 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
begeleiding en ondersteuning, de gemeenten assisteren bij begeleiding van de studie en de opzet van het vervolgtraject. Zeker indien er een groot aantal van dergelijke studies in enkele jaren zullen worden uitgevoerd, is het van belang om via een deskundige de kennis te bundelen. Het gaat hierbij niet om de technische kennis. Deze kan worden ingehuurd bij verschillende adviesbureaus. Het gaat hierbij vooral om procedurele kennis. Deze kan worden geleverd door de provincie of door externe partijen, bijvoorbeeld in de vorm van consulenten. Ook in het vervolgtraject geldt dat de provincie via het leveren van procedurele kennis ondersteuning kan bieden. Zeker indien meerdere gemeenten besluiten om op basis van de energievisie warmtenetten aan te laten leggen, kan ondersteuning bij BAEI-procedures en bij onderhandelingen met projectontwikkelaars en energiebedrijven, grote toegevoegde waarde bieden.
Bilum bv
37 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Bilum bv
38 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Bijlage A Wat is restwarmte? Bij veel processen en bedrijven komt warmte vrij die ter plekke niet nuttig kan worden gebruikt, bijvoorbeeld omdat de temperatuur van deze warmte te laag is. Deze warmte kan restwarmte worden genoemd. Voorbeelden van bronnen van restwarmte zijn industriële processen, elektriciteitsproductie en afvalverbranding. Het benutten van deze warmte, bijvoorbeeld voor verwarming van woningen of kassen, betekent dat er in deze woningen geen aardgas hoeft te worden gestookt. Benutting van restwarmte is dus een uitstekende manier om energie te besparen. Omdat restwarmte niet vrijkomt op de plaats waar het kan worden gebruikt, is het nodig deze warmte over een zeker afstand te transporteren en om de warmte te distribueren onder de vaak vele afnemers. In dit hoofdstuk worden in het kort enkele basisbegrippen op het gebied van restwarmte en warmtedistributie uitgelegd. Daarbij wordt ingegaan op de milieuaspecten, de techniek van warmtedistributie en wordt aandacht besteed aan enkele begrippen die de rentabiliteit van warmteprojecten bepalen. Dit hoofdstuk kan worden gezien als een algemene inleiding in restwarmtebenutting. A.1.
Milieu- en energie Het benutten van restwarmte die anders zou worden geloosd op de lucht of het water is goed voor het milieu. Het meest directe merkbare effect is een lagere belasting van met name het oppervlakte water. Het belangrijkste milieuaspect is dat er minder fossiele energie moet worden ingezet voor de verwarming van woningen, kassen en gebouwen. Minder gebruik van fossiele energie leidt rechtstreeks tot minder belasting van het milieu via de rookgassen. Benutting van restwarmte draagt direct bij aan een betere luchtkwaliteit. In de paragraaf energiebesparing wordt dieper ingegaan op de energiebesparing die via de benutting van restwarmte kan worden bereikt. In het hoofdstuk Trias energetica wordt kort ingegaan op de afweging tussen restwarmte, duurzame warmte en energiebesparing.
A.1.1.
Energiebesparing Restwarmte wordt geproduceerd als bijproduct van een ander proces. Er wordt geen extra energie ingezet om restwarmte te produceren. De belangrijkste energiebesparing wordt bereikt doordat er elders, bijvoorbeeld in een woning, geen energie voor verwarming wordt ingezet. Bij sommige vormen van warmteproductie is het effect van warmtelevering dat de elektriciteitsproductie iets kleiner wordt. Dat geldt vooral bij technieken die stoom gebruiken om elektriciteit te produceren. Voorbeelden hiervan zijn afvalverbranding, houtgestookte bio-energie centrales en elektriciteitscentrales. Een klein verlies van elektrisch rendement wordt energetisch meer dan goed gemaakt door de extra opbrengst van thermische energie, warmte. Het exacte rendementsverlies is afhankelijk van de capaciteit van de installatie, de omvang van de warmtelevering en het temperatuurniveau van de warmtelevering. In onderstaand schema is het een en ander uitgewerkt. In het schema zijn twee situaties weergegeven. Indien geen warmte wordt geleverd, is het elektrisch rendement van een afvalverbrandingsinstallatie 26%. Met 100 energie eenheden afval worden 26 eenheden elektriciteit geproduceerd. Indien deze eenheden elektriciteit met een moderne STEG installatie moeten worden geproduceerd, is daarvoor 47 eenheden fossiele energie nodig. Indien er wel warmte wordt geleverd, daalt het
Bilum bv
39 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
elektrisch rendement met enkele procenten. In plaats van 47 eenheden fossiele energie wordt er via de elektriciteitsproductie slechts 42 eenheden warmte geproduceerd. Een verlies van 5 eenheden. Tegenover dit verlies staat een extra energiebesparing als gevolg van warmtelevering van 33 eenheden fossiele energie. In dit rekenvoorbeeld betekent de levering van 30 eenheden warmte dus dat er elders 5 eenheden fossiele energie extra moeten worden ingezet voor de productie van elektriciteit. Dit kan worden gezien als een verlies van 5/30 oftewel circa 17%. In de praktijk kan dit extra energieverbruik zowel hoger als lager liggen. Het hangt zeer af van de installatie en de omvang van de warmtelevering.
Figuur 5
Rekenvoorbeeld rendementsverlies bij warmtelevering
In dit rekenvoorbeeld betekent de levering van warmte dat het overall rendement van de installatie stijgt met 30%. De levering van 30 eenheden warmte betekent wel dat elders 5 eenheden fossiele energie extra moeten worden ingezet voor de productie van elektriciteit. Dit kan worden gezien als een verlies van 5/30 oftewel circa 17%. In de praktijk kan dit extra energieverbruik zowel hoger als lager liggen. Het hangt zeer af van de installatie en de omvang van de warmtelevering. Net als voor elke andere vorm van energie leidt transport en distributie van warmte tot verliezen. In een goed ontworpen en goed benut warmtenet liggen de warmteverliezen, inclusief pompenergie, rond de 10 tot maximaal 15%. Daarmee liggen de verliezen van een warmtenet in dezelfde orde van grootte als de verliezen van een gasketel. Indien wordt gekeken naar de gehele keten van warmtelevering dan moeten de energieverliezen vanwege lagere elektrische rendement en de warmteverliezen worden gecombineerd. Bilum bv
40 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
Figuur 6
Rekenvoorbeeld energieverliezen in warmteketen
De warmteverliezen in de warmteketen bestaan uit het warmteverlies en in sommige gevallen uit het rendementsverlies voor elektriciteit. Typisch betekent dit dat om 1 GJ warmte te leveren 1,3 GJ energie nodig is. In de alternatieve situatie wordt 1,1 GJ fossiele energie gebruikt voor de productie van warmte in een ketel. Bij de levering van pure restwarmte, dus zonder rendementsverlies, betekent de levering van 1,1 GJ warmte dat 1,1 GJ fossiele energie wordt vermeden. Uit deze rekenvoorbeelden blijkt dat restwarmtelevering altijd leidt tot energiebesparing. Bij realistische rendementen is er geen voorbeeld mogelijk dat leidt tot extra energiegebruik. Er zijn kleine verschillen in energiebesparing tussen de verschillende opties. Theoretisch zijn deze verschillen interessant. In de praktijk, op een concrete locatie met één restwarmtebron, zijn deze verschillen niet of nauwelijks interessant. Er is dus geen aanleiding om vooraf onderscheid te maken tussen de verschillende bronnen van restwarmte. A.2.
Bronnen De bekendste bronnen van restwarmte zijn industriële processen, elektriciteitscentrales, afvalverbrandingsinstallaties. Deze bronnen hebben gemeenschappelijk dat ze niet ontworpen zijn als bron van restwarmte, maar dat de restwarmte vrijkomt als onbedoeld bijproduct van het proces. Het vrijkomen van restwarmte kan ook niet worden voorkomen. Energieverlies in de vorm van warmte is een onvermijdelijk. Bijvoorbeeld bij de verbranding van afval wordt de warmte in de verbrandingsgassen gebruikt om stoom te maken. Met deze stoom wordt een stoomturbine aangedreven en elektriciteit geproduceerd. Het is onmogelijk om de verbrandingsgassen en de stoom af te koelen tot de omgevingstemperatuur en dus blijft er restwarmte over. Deze restwarmte, met een temperatuur tussen de 50 en de 120 oC kan elders wel nuttig worden gebruikt. In de industrie wordt op allerlei manier gas gebruikt voor bijvoorbeeld proceswarmte,
Bilum bv
41 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
drogen,koken en om stoom op te wekken. In veel gevallen kan de laagwaardige warmte in de rookgassen niet ter plekke worden gebruikt. Het resultaat is dat ongeveer 10% van de energie van het aardgas verloren gaat via de rookgassen. Door het plaatsen van een rookgascondensor wordt deze warmte teruggewonnen op een niveau tussen de 40 en de 70 oC en kan deze elders nuttig worden gebruikt. Naast de bovengenoemde bronnen van restwarmte is het ook mogelijk warmte uit een nieuw te bouwen warmtebron te gebruiken, bijvoorbeeld een warmte/kracht installatie, of een bio-energie centrale of een warmtepomp. Met warmte/kracht kan aanzienlijk efficiënter dan met een CV-ketel fossiele energie worden omgezet in warmte. Bio-energie en warmtepompen zijn bronnen van duurzame warmte. Er is een belangrijk verschil tussen de bronnen van restwarmte en nieuw te bouwen warmtebronnen. Nieuw te bouwen warmtebronnen worden gedimensioneerd op de warmtevraag en worden zo dicht mogelijk bij de warmtevraag geplaatst. Deze warmtebronnen vragen dus minder lange afstandstransport van warmte. Nieuw te bouwen warmtebronnen zijn dus kleinschaliger dan de bronnen van restwarmte. A.3.
Warmtedistributiesysteem Transport en distributie van warmte is in principe het transport van warm water via goed geïsoleerde leidingen. Het is dus niet ingewikkeld. Voor een goed begrip van de problematiek van restwarmtebenutting is het van belang om de opzet van een warmtedistributiesysteem globaal te kennen
Figuur 7
Bilum bv
Opzet van een warmtedistributiesysteem
42 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
A.3.1.
Warmtetransport Restwarmte is warmte die niet kan worden gebruikt op de plaats waar deze vrijkomt. Dat betekent dat de warmte moet worden getransporteerd. Omdat afvalverbrandingsovens en industriële bedrijven niet in woonwijken staan, is er transport over enkele kilometers noodzakelijk. Dit transport gebeurt via twee goedgeïsoleerde stalen pijpen. Eén leiding is de toevoer van warmt water, de andere pijp is de retour van het afkoelde water. Het koude retourwater wordt bij de bron weer op de gewenste temperatuur gebracht. Technisch is het transport van warmte geen probleem. Bij een goede benutting zijn de warmteverliezen minimaal. Economisch is het vaak lastiger. Warmtetransport over grote afstanden is duur en alleen op grote schaal aantrekkelijk. Hoe aantrekkelijk hangt af van de schaalgrootte en de afstand. En vaak zijn er bijzondere omstandigheden, zoals het kruisen van de warmteleiding met een weg, een rivier of een spoorverbinding die de kosten van het warmtetransport hoger maken. Over het algemeen wordt het warmtetransport gedefinieerd als de leiding tussen de warmtebron en de wijken waar de warmte wordt geleverd. Aan het eind van de transportleiding wordt de warmte in een zogenaamd onderstation overgedragen op het warmtedistributienet in de wijk. Vaak gebeurt dat via een warmtewisselaar. De warmte in de transportleiding wordt dan overgedragen op een tweede kringloop van water in de wijk. Maar het kan ook direct zonder scheiding tussen een primair en een secundair systeem. In het onderstation staan vaak ook hulpketels opgesteld die als back-up dienen en op momenten met een piekvraag naar de warmte bijspringen.
A.3.2.
Warmtedistributie Het onderstation vormt de scheiding tussen de transportleiding en het fijnmazige distributienet in de wijk. Technisch is er weinig verschil tussen het transportnet en het distributienet. Het belangrijkste verschil is dat het distributienet bestaat uit leidingen met een kleinere diameter en dat deze leidingen door de straten langs de huizen lopen. In het distributienet zijn de warmteverliezen groter dan in het transportnet. Dat komt vooral omdat de leidingen dunner zijn (meer oppervlak per liter inhoud). Ook in het distributienet bestaat de leiding uit een toevoer en een retourleiding. De meest toegepaste techniek is een stalen binnenbuis met PUR-isolatie en een waterdichte plastic mantel aan de buitenzijde. De leidingen worden gelegd en aan elkaar gelast. Daarna wordt de verbinding geïsoleerd met een mof die om de lasverbinding wordt gesealed. Het distributienet is relatief duur omdat een groot deel van de kosten gaat zitten in het leggen van de leidingen en de bochten en de aftakkingen naar de huizen. Dit vraagt meer menskracht. Prefab onderdelen, het leggen van de leidingen tijdens de bouw (bijvoorbeeld in de kruipruimte van rijtjeswoningen) zijn manieren om de kosten beheersbaar te houden. Het aanleggen van een warmtenet in een bestaande wijk is dan ook aanzienlijk lastiger dan aanleg in een nieuwbouwwijk.
Bilum bv
43 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
A.3.3.
Huisinstallatie Een aftakking van het distributienet gaat de woning in en daar wordt de warmte overgedragen op het CV-systeem en de warm tapwater voorziening van de woning. Er bestaan compacte systemen die geplaatst kunnen worden in een standaard meterkast. Uiteraard heeft elke woning een individuele warmtemeter. Moderne warmtemeters meten de waterstroom en de temperatuur van het ingaande én het uitgaande water. Zo wordt het warmteverbruik nauwkeurig gemeten en betrouwbaar afgerekend. Het distributienet in de wijk en de huisinstallatie zijn gescheiden, zodat bij de lekkage van een radiator niet het hele systeem leegloopt in één huis. Ook om legionella te voorkomen wordt de warmte via een warmtewisselaar overgedragen aan ‘vers’ water voor warm tapwater. En de temperatuur van het tapwater moet hoog genoeg zijn om bacteriën te doden. De huisinstallatie voor warmtedistributie lijkt op een normaal CV systeem. Toch is het in de praktijk lastig om bestaande woningen aan te passen voor warmtedistributie. CVketels staan bij bestaande woningen vaak op zolder, boilers of geisers hangen in de keuken. Om een bestaande woning aan te sluiten op warmtedistributie moeten er binnen het huis leidingen worden verlegd en dat is in de praktijk alleen mogelijk bij grootscheepse renovatie van een groot aantal woningen tegelijk. Woningen die op een warmtenet zijn aangesloten hebben geen gasaansluiting. Dat betekent ook dat er op elektriciteit gekookt moet worden.
A.3.4.
Overige afnemers Woningen zijn kleine afnemers. Per aansluiting wordt er weinig warmte gebruikt. Uiteraard kan warmte ook worden geleverd aan grotere afnemers, zoals flatgebouwen, scholen, sporthallen, kantoren, zwembaden, ziekenhuizen en tuinders. In principe is het verschil tussen een huisinstallatie en een warmte installatie bij een grote afnemer klein. Voor elk type afnemer is wel een andere installatie noodzakelijk. Tuinders en kantoren gebruiken alleen warmte en geen warm tapwater. Kantoren en ziekenhuizen kunnen ook in de zomer warmte gebruiken voor koeling. Bestaande flatgebouwen kunnen doorgaans eenvoudig worden aangesloten op warmtedistributie door de bestaande ketel te vervangen door een warmte aansluiting. In het algemeen is het aantrekkelijk om naast woningen ook andere afnemers in de directe omgeving aan te sluiten. Vanwege de schaalgrootte is de technische installatie relatief goedkoop. En bovendien hebben deze grote afnemers op andere momenten van de dag en in het jaar hun piekvraag naar warmte. Een grotere verscheidenheid aan warmteafnemers maakt dat het warmtenet efficiënter wordt benut.
A.3.5.
Temperaturen De temperatuur van het systeem wordt bepaald door met name het tapwater. De temperatuur van het water dan binnenkomt moet minimaal 70 oC zijn. In het verleden werd de huisinstallatie voor stadsverwarming op dezelfde manier ontworpen als voor een traditioneel CV-systeem. Dat wil zeggen dat de warmte binnenkwam op een temperatuur van 90 oC en dat de woning werd verwarmd met een relatief klein radiator oppervlak. In moderne distributiesystemen wordt gewerkt met een watertemperatuur van 70 oC of lager voor verwarming. Met lage temperatuur verwarming, bijvoorbeeld grotere radiatoren en vloerverwarming, wordt de warmte beter benut. Dat betekent ook dat de temperatuur van het uitgaande water lager is, bijvoorbeeld slechts 40 oC. Voor het comfort van de woningen is lage temperatuur verwarming een pluspunt.
Bilum bv
44 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
De binnenkomende temperatuur in het distributienet moet minstens 70 oC zijn. De temperatuur van de restwarmtebron kan hoger of lager zijn. Hoger is geen probleem. Als de temperatuur lager is kan het noodzakelijk zijn om het warme water met een warmte op te krikken tot het gewenste temperatuurniveau. Voor de meeste restwarmtebronnen geldt dat er meer warmte kan worden benut als het retourwater lager van temperatuur is. Als de temperatuur hoger is dan 40 oC kan er minder restwarmte worden benut. De huisinstallatie beïnvloedt dus direct het rendement van het gehele systeem. Een warmtesysteem wordt zo ontworpen dat aan de piekvraag kan worden voldaan en dat gemiddeld over het jaar een optimale situatie wordt bereikt. Uiteraard zijn er grote verschillen tussen zomer en winter. Voor het jaargemiddelde rendement is de winter, als de meeste warmte wordt gebruikt, doorslaggevend. In de zomer als er vooral warmte voor tapwater wordt geleverd zullen de temperaturen in het systeem relatief hoog liggen omdat het temperatuurniveau vooral voor het tapwater wordt gebruikt. A.4.
Economie Een warmtenet vraagt een hoge investering. Deze investering wordt terugverdiend door de besparing op aardgas voor verwarming. De overige kosten (bijvoorbeeld onderhoud) zijn relatief klein. In principe is de economie van een warmteproject dus vrij eenvoudig. In de praktijk zijn warmteprojecten zeer groot en hebben deze projecten een bijzonder lange looptijd. Het duurt vele jaren voordat een project gereed is en alle woningen en andere afnemers zijn aangesloten. Gedurende deze aanloopfase worden de investeringen gedaan en komen de inkomsten uit warmteafzet traag op gang. De risico’s van een tegenvallende vraagontwikkeling (bijvoorbeeld als gevolg van vertragingen in de bouw) zijn groot. En als het project in bedrijf is, dan zal er voor een lange periode – de levensduur van de woningen – warmte geleverd moeten worden. Plotselinge veranderingen, bijvoorbeeld het wegvallen van het warmteaanbod, kunnen in de levensduur van een warmteproject zeer grote gevolgen hebben. De hoge investering en de lange looptijd betekent dat economische afwegingen rondom warmteprojecten toch bijzonder ingewikkeld kunnen zijn. De opbrengst aan warmte is het afzetvolume maal de prijs. In de afgelopen jaren zijn de gasprijzen in Nederland sterk gestegen. Volgens CBS-gegevens is de gasprijs voor een kleinverbruiker (jaarverbruik 2000 m3) tussen 1999 en 2005 verdubbeld. Deze stijging wordt voor een deel veroorzaakt door stijgingen in belastingen, het vastrecht en dergelijke, maar vooral in de laatste jaren door de stijging van de wereldenergieprijzen. Omdat de gasprijs voor kleinverbruikers vertraagd reageert op de ontwikkeling van de olieprijs staat vast dat de prijs in 2006 verder zal stijgen. Op dit moment lijkt het niet waarschijnlijk dat de energieprijzen weer zullen dalen. Het meest waarschijnlijke scenario is dat de energieprijs in de nabije toekomst minstens op het huidige niveau ligt.
Bilum bv
45 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
600
gasprijs (€/1000 m3)
500
400
300
200
100
0 I
II III IV 1999
Figuur 8
I
II III IV 2000
I
II III IV 2001
I
II III IV 2002
I
II III IV 2003
I
II III IV 2004
I
II III IV 2005
Ontwikkeling gasprijs voor kleinverbruikers bron CBS
Een verdubbeling van de gasprijs betekent voor een warmteproject een verdubbeling van de inkomsten. Dat betekent dat de bestaande warmteprojecten nu meer inkomsten hebben. Het betekent ook dat projecten die een paar jaar geleden niet haalbaar leken, nu wel haalbaar kunnen zijn. Het is ook strategisch van belang. Dankzij de benutting van restwarmte wordt de Nederlandse economie minder afhankelijk van de wereldenergieprijzen. Benutting van restwarmte wordt dus aantrekkelijker. In grote lijnen is de economie van een warmteproject dus helder. In de praktijk zijn er tarieven en regels die het beeld wat ingewikkelder maken. Hieronder wordt een korte uitleg van enkele begrippen gegeven. A.4.1.
Niet-Meer-Dan-Anders Sinds 1993 bestaat er in Nederland een standaard tariefstelling voor warmtelevering. Uitgangspunt van dit tarief is het “niet-meer-dan-anders” beginsel. Dat wil zeggen dat er een zodanig tarief voor de geleverde warmte wordt gevraagd dat de afnemer niet meer betaald dan bij het gebruik van aardgas. In deze standaardtariefstelling worden de volgende componenten onderscheiden:
Bilum bv
−
de aansluitbijdrage De berekening van de aansluitbijdrage voor warmtelevering is gebaseerd op het principe van “vermeden kosten” van de gasaansluiting en de verwarmings/warmwaterinstallatie. Dit houdt in dat de aansluitbijdrage voor warmte gelijk is aan het verschil tussen de investering van een cv- en warmteinstallatie (inclusief warmtapwater), vermeerderd met de aansluitbijdrage voor aardgas.
−
het vastrecht De hoogte van het vastrecht wordt eveneens berekend op basis van het principe van vermeden kosten. Het vastrecht voor warmte is de optelsom van het vastrecht voor aardgas en de uitgespaarde kosten voor onderhoud van een cv-ketel.
−
warmteprijs De warmteprijs wordt berekend door uit te gaan van de marktwaarde van warmte op 46 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
landelijk niveau. In de praktijk komt het erop neer dat het gemiddeld energieverbruik van een representatieve groep warmteverbruikers wordt vergeleken met het energieverbruik van een identieke groep huishoudens met individuele gasgestookte centrale verwarming. Op basis van deze steekproef wordt een warmteprijs berekend. Het NMDA-tarief is vooral bedoeld voor levering aan woningen. De tarieven voor grote afnemers worden doorgaans gebaseerd op vergelijkbare uitgangspunten, maar er is meer ruimte voor overleg en onderhandeling tussen warmteleverancier en afnemer. Het NMDA tarief is niet onomstreden. Bij verschillende warmteprojecten hebben de afnemers zich georganiseerd en protest aangetekend tegen de tarieven. Met name ten aanzien van de warmteprijs is veel verzet tegen de uitkomst van de ingewikkelde berekeningen die zijn gebaseerd op de vergelijking van warmteafnemers met gasgebruikers. A.4.2.
Inkoopprijs warmte Restwarmte is geen gratis warmte. Ook voor restwarmte geldt dat er kosten moeten worden gemaakt om deze warmte beschikbaar te krijgen. Er moeten investeringen worden gedaan, bijvoorbeeld in rookgascondensors of extra warmtewisselaars, om de warmte terug te winnen. En er zullen kosten worden gemaakt, bijvoorbeeld een verlies aan elektrisch rendement en de energie die nodig is om het warme water rond te pompen. Er is dus géén standaard prijs voor restwarmte. De prijs hangt af van de bron. In de praktijk is het vaak erg lastig om een objectieve prijs te bepalen. Bij industriële restwarmte kan het bijzonder ingewikkeld zijn om de kostprijs van de restwarmte te bepalen. De warmte is vaak afkomstig van verschillende restwarmtebronnen binnen het bedrijf en voor buitenstaanders is het vrijwel onmogelijk te beoordelen of de opgegeven kosten voor het beschikbaar maken, het zogenaamde ‘ontkoppelen’ van de warmte, realistisch zijn. Bij elektriciteitscentrales en afvalverbrandingsinstallaties is de warmteprijs ook afhankelijk van de gederfde inkomsten uit elektriciteitsproductie en dus van de elektriciteitsmarkt. Bij alle leveranciers van warmte zal de wens bestaan om de gasprijs te verdisconteren in de prijs, zodat de levering van restwarmte ook voor de leverancier bijdraagt aan minder afhankelijkheid van de wereld energieprijzen. De prijsstelling voor restwarmte kan dus bijzonder complex zijn.
A.4.3.
Energie Prestatie Normering Nieuwbouw woningen moeten in Nederland voldoen aan een Energie Prestatie Norm. Via een vrij te kiezen pakket van maatregelen moet worden voldaan aan een minimale energie efficiency van het ontwerp van de woning. Levering van warmte is een van de opties om aan deze norm te voldoen. In tegenstelling tot andere maatregelen, zoals extra isolatie, zonnepanelen en HR-plus glas, vraagt warmtelevering geen extra investeringen in de woning. Bij levering van warmte wordt er in de woning minder geïnvesteerd en buiten de woning extra. Het is redelijk dat deze vermeden investeringen ten goede komen aan het warmteproject. In nieuwbouwprojecten wordt er dus tussen marktpartijen onderhandeld over deze EPNbijdrage. De bijdrage is voor elk project anders omdat de woningen, en dus ook de maatregelen, voor elk project anders zijn. Net als de aansluitbijdrage in het NMDA-tarief is deze EPN-bijdrage belangrijk voor de rentabiliteit en de risico’s van een warmteproject. Een belangrijk deel van de investering
Bilum bv
47 / 48
Plan van Aanpak Restwarmte in Overijssel
in warmtedistributie kan op deze manier bij aansluiting van de woning worden gefinancierd. A.4.4.
Subsidies De overheid probeert het gebruik van duurzame energie op verschillende manieren te stimuleren. Er zijn twee fiscale regelingen die een impuls kunnen geven aan de toepassing van warmtelevering. Daarnaast vormt de Regulerende Energie Belasting een stimulans voor de warmteleverancier. Energie Investeringsaftrek (EIA) De warmtekrachtinstallatie, warmtebuffer en duurzame energie-investeringen staan op de EIA-lijst. De investeerder die vennootschapsbelasting moet afdragen krijgt hierbij de mogelijkheid om minimaal 44% van de investeringskosten extra af te trekken van de fiscale winst. Hierover betaalt hij dan geen vennootschapsbelasting. De EIA levert zo een voordeel op dat kan oplopen tot een bedrag vergelijkbaar met een subsidie van 14%. Groen beleggen Warmteleveringsprojecten, waarbij warmte benut wordt die vrijkomt bij de productie van elektriciteit, staan op de lijst voor Groen Beleggen. Ook de transportleidingen van opwekkingspunt naar het distributiepunt, de warmtebuffers en de centrale bijstookvoorzieningen vallen onder de regeling. Regulerende Energie Belasting (REB) De Regulerende Energie Belasting (REB), ook wel ecotax genoemd, is een belasting op onder andere gas en elektriciteit. Warmtelevering is vrijgesteld van de REB. In het kader van het 'niet meer dan anders' principe wordt in het warmtetarief wel een overeenkomstig deel opgenomen. Dit deel hoeft de warmteleverancier niet af te dragen, zodat deze hogere inkomsten heeft.
A.4.5.
Overige aspecten Warmtepompen zijn enigszins onderbelicht in deze rapportage. Dat komt mede door de nadruk in de vraagstelling op restwarmte. Deze nadruk is terecht want in Overijssel liggen enkele belangrijke kansen voor restwarmte. Zonneboilers, een andere bron van duurzame warmte, zijn buiten beschouwing gebleven in deze studie. Zonneboilers produceren alleen warmte voor warm tapwater. Op dat gebied concurreren restwarmtebenutting en zonneboilers Bij warmtepompen kan een onderscheid worden gemaakt tussen collectieve warmtepompen en individuele warmtepompen. Collectieve warmtepompen passen goed in een warmtedistributiesysteem zoals beschreven in hoofdstuk 2. Wel is het belang van lage temperatuurverwarming voor warmtepompen groter dan voor de meeste bronnen van restwarmte. Omdat warmtepompen energie, meestal elektriciteit, gebruiken om zeer efficiënt warmte te produceren is de opbouw van de prijs van warmte uit warmtepompen anders dan bij restwarmte.
Bilum bv
48 / 48