BEELDELEMENTEN
Lesbrief over: • • • • •
Licht Kleur Vorm Ruimte Compositie
Inleiding tot de opdrachten Beeldelementen
Het uiterlijk van een kunstwerk/bouwwerk of interieur wordt bepaald door verschillende aspecten. Of je nou een tekening, foto, website, schilderij, beeldhouwwerk, bouwwerk of een interieur ziet, je kunt er steeds bepaalde eigenschappen in ontdekken en aan een nader onderzoekje onderwerpen. Dit zijn de zogenaamde beeldelementen. Een beeldelement op zichzelf betekent niets. Ze worden altijd in combinatie gebruikt. De belangrijkste zijn licht (anders zie je niks), kleur (zonder kleur zie je niets), vorm (zonder vorm bestaat er niets ), ruimte (biedt een extra dimensie en illusie) en ordening, ofwel compositie Beeldelementen zijn als bouwstenen, kun je ze herkennen dan kom je meer te weten over de opbouw en structuur van een creatie.
LICHT In het donker ofwel zonder licht zien we niets.
Het beeldelement licht is daarom heel belangrijk. Wordt een object wel verlicht dan vallen er lichtstralen op, die vervolgens worden weerkaatst en in onze ogen terecht komen. In het oog worden de lichtstralen omgezet in prikkels die naar onze hersenen gestuurd worden. Zo nemen we het object waar. Lichtbronnen Licht ontstaat vanzelfsprekend door een lichtbron. Deze kan verschillende eigenschappen hebben. Zo geeft bijvoorbeeld een spotlamp lichtbundels die alle kanten op gaan en zorgt de zon voor evenwijdige stralen. De eigenschappen van de lichtbron zijn van belang bij hoe wij het verlichte object waarnemen. In een interieur vervult TLverlichting de rol van de zon, (basisverlichting Een spotlight zorgt voor de uitlichting (accentverlichting) In relatie tot de beschouwer kunnen lichtbundels verschillende richtingen hebben:
Gevolgen van het licht Schaduw Waar geen of weinig licht kan komen is het logischerwijs donker respectievelijk donkerder. Dit noemt men schaduw.
Effecten op verschillende oppervlakte-eigenschappen Het oppervlak van een object waar licht op valt is van groot belang bij de weerkaatsing van de lichtbundels die erop vallen, en dus ook hoe wij het object aanschouwen. Bij hele speciale oppervlakten treedt spiegeling of reflectie op. Het verschil is dat spiegeling een correct weerspiegeld beeld (zoals een spiegel) geeft en reflectie een enigszins vervormd weerspiegeld beeld oplevert (bewegend water bijvoorbeeld).
KLEUR Kleur en licht Licht en kleur hebben meer met elkaar te maken dan je zou denken. Een object heeft niet zozeer een bepaalde kleur, maar bezit de eigenschap (door het pigment, de kleurstof op het oppervlak) licht van die kleur te weerkaatsen, en de rest te absorberen. Zonder licht is het object noch de kleur ervan te zien. Voornamelijk hebben we te maken met wit licht (licht van bijvoorbeeld de zon of van witte lampen). Dit wit licht bestaat uit de zogenaamde kleuren van het spectrum: rood, oranje, geel, groen, blauw en paars. Heeft een voorwerp dus een blauwe kleur, dan houdt dat in dat het object uit wit licht alleen het blauw weerkaatst en de rest van de kleuren absorbeert.
Soorten kleuren De kleuren waaruit alle andere kunnen worden verkregen heten de primaire kleuren. Dit zijn rood, geel en blauw. Worden de primaire kleuren twee aan twee gemengd, dan ontstaan de secundaire kleuren (oranje, paars, en groen). Oranje wordt verkregen door rood en geel te mengen, paars ontstaat uit blauw en rood en groen is een mengsel van blauw en geel. Als je de secundaire met de primaire kleuren mengt, ontstaan de tertiaire kleuren. zo kan men oneindig doorgaan en iedere kleur verkrijgen.De verzadiging van een kleur houdt de hoeveelheid stralingskracht of helderheid in. De primaire kleuren zijn het meest verzadigd. We maken nog onderscheid tussen warme en koude kleuren. Koude kleuren als blauw of paars doen gevoelsmatig koud, kil en rustig aan. Warme kleuren als rood en geel geven een warm en dynamische gevoel. Ruimtelijk komt rood naar voren en wijkt blauw. Kleurcontrasten en effecten Wanneer kleuren naast elkaar worden geplaatst worden er grote verschillen duidelijk. Deze verschillen of contrasten hebben vaak een bepaald effect. Kleur-tegen-kleur contrast Dit is simpelweg het verschil van kleur. Je ziet dit contrast als je de pure kleurvlakken tegen elkaar aanzet, zonder omtreklijnen dus. Kleur-tegenkleur contrast is het grootst tussen de primaire kleuren.
Licht-donker contrast Dit is het verschil tussen lichte en donkere kleuren. Zo komt geel lichter over dan bijvoorbeeld blauw. Men kan kleuren donkerder of lichter maken door het bijmengen van zwart of wit. Meng je trouwens zwart bij, dan veranderen de kleuren ook; geel met zwart wordt camouflage-groen, rood met zwart bruin, en blauw met zwart paars. Hiermee verandert ook de verzadiging. Het verschil in verzadiging tussen kleuren heet het kwaliteitscontrast. Het licht-donker en kwaliteitscontrast worden vaak ingezet om diepte te suggereren. Koud-warm contrast Het verschil tussen koude en warme kleuren noemen we het koud-warm contrast. Vaak wordt dit contrast gebruikt om illusie van ruimte in een 2dimensionaal werk te krijgen. Hiernaast kun je dat zelf ontdekken. Kleurensystemen: de kleurencirkel Om het complexe geheel van kleurencategorieën en kleurcontrasten weer te geven is door onder andere Johannes Itten de kleurencirkel ontwikkeld. Enkele informatie die in de kleurencirkel is verwerkt:
1.Tussen de drie primaire kleuren
zitten de drie secundaire kleuren, tussen de primaire en secundaire kleuren zitten de 6 tertiaire kleuren. Dus bijvoorbeeld van blauw naar geel: blauw, blauw-groen, groen, groen-geel en geel. De ene kleur volgt de andere heel logisch op. 2.De warme en de koude kleuren zijn
gescheiden. 3.Tegenover elkaar staan de kleuren die samen een complementair
contrast vormen.
VORM
Vormen komen overal voor in een kunstwerk. Ze ontstaan door het gebruik van verschillende kleurvlakken, lijnen, bewerkingen of materialen. Vormsoort Een vorm kan zeer lijken op een echt object (realistisch) of mooier zijn dan in de werkelijkheid (geïdealiseerd), vervormd (gedeformeerd) of enigszins vereenvoudigd zijn (gestileerd). Als een vorm niet snel of helemaal niet herkenbaar is noemen we het abstract. Vormcontrasten Wanneer vormen naast elkaar geplaatst worden, worden verschillen duidelijk, zogenaamde vormcontrasten.
1.Rond – hoekig. 2. Geometrisch – organisch 3. Symmetrisch – asymmetrisch 4. Plat – ruimtelijk 5 Grillig – strak 6 Duidelijk – vaag
RUIMTE Driedimensionale kunst In driedimensionale kunst kun je ruimte het meest duidelijk ervaren. Je kunt meestal helemaal of gedeeltelijk om het kunstwerk heen lopen en het zo van alle kanten bekijken. Als je naar het kunstwerk kijkt zie je meestal niet alleen het kunstwerk maar ook de omgeving. De omgeving en ruimtelijkheid van een driedimensionaal kunstwerk Sommige kunstwerken zijn gemaakt terwijl de kunstenaar met de omgeving rekening hield. Zulke beelden sluiten vaak goed op aan (of contrasteren juist) met de omgeving vanwege een open karakter ten opzichte van die omgeving. Andere 3-dimensionale kunstwerken kunnen zeer op zichzelf staan en lijken meer geïsoleerd van hun omgeving. Ze hebben dan vaak een gesloten karakter. Oppervlak en plasticiteit De kwaliteit van het oppervlak van een object van een beeld of schilderij bepaalt hoe wij zo’n kunstwerk waarnemen. Kunstenaars maken daar gebruik van. Zo kunnen ze ervoor kiezen de sporen van hun gereedschap zichtbaar te laten of geheel weg te werken, of vormen te accentueren door middel van groeven, of hun werk te verven of lakken. Zo kunnen ze de plasticiteit en het karakter van het werk naar wens beïnvloeden. De structuur van het oppervlak is iedere eigenschap die laat zien hoe het onbewerkte, ruwe materiaal is opgebouwd (nerven en knoesten in hout of aders in marmer). De factuur is de wijze waarop het oppervlak van ruw materiaal is bewerkt (glad geschuurd, of met dikke verf grof beschilderd). De textuur is de zichtbare en/of voelbare aard van het oppervlak: de structuur en de factuur samen. Deze begrippen kunnen zowel voor een 3- als een 2-dimensionaal kunstwerk van toepassing zijn. Tweedimensionale kunst Een tweedimensionaal werk als een schilderij of tekening heeft maar 2 dimensies of maten: lengte en breedte, en is dus plat. Kunstenaars proberen echter met allerlei trucs die platheid te doorbreken. Het volgende interactieve scherm laat enkele van deze trucjes zien:
(lijn)perspectief Een andere, vrij wiskundige manier om de illusie van ruimte te wekken op een tweedimensionaal vlak, is het lijnperspectief. Het lijnperspectief wordt voor het eerst volgens het boekje gebruikt in de renaissance (begin 15e eeuw in Italië) , en is eigenlijk niets meer dan een verzameling regeltjes. Lijnperspectief berust op het verschijnsel dat alles wat verder van je weg ligt kleiner lijkt te worden en dat evenwijdige lijnen die van de beschouwer weglopen steeds dichter bij elkaar lijken te komen (kijk bijvoorbeeld eens naar spoorrails), en uiteindelijk aan de horizon lijken samen te vallen op één punt. Dit noemt men dan het vluchtpunt. De hoogte van de horizon komt overeen met die van het oog van de beschouwer. Als beschouwer kun je hoog (op een toren) of laag staan of liggen ( op je buik aan het strand). Die hele hoge of hele lage standpunten noemen we vogelvlucht- en kikvorsperspectief. Je leert er in het volgende interactieve scherm meer over.
COMPOSITIE Ordening is niets anders dan de samenhang, rangschikking of relatie tussen de elementen van een kunstwerk. Met elementen bedoelen we delen van een kunstwerk die zich door middel van o.a. kleur, vorm of omlijning van elkaar onderscheiden. Ordening betekent dus niet automatisch dat er rust en orde is. Ordening heeft betrekking op zowel 2-dimensionaal als ruimtelijk werk, hoewel het op het platte vlak veel sterker en eenduidiger is (de relatie tussen elementen van een ruimtelijk werk verandert immers steeds wanneer je er omheenloopt). De ordening van elementen in twee dimensies, dus op een plat vlak, noemt men compositie. Bij het onderzoeken van compositie spelen beeldlijnen een belangrijke rol. Dit zijn lijnen die écht zichtbaar zijn, of die je je met wat fantasie kunt voorstellen en waarmee de beeldelementen geordend zijn. Horizontale en verticale beeldlijnen zorgen zo voor een statische (rustgevende) compositie, schuine en kromme lijnen kunnen een dynamisch en bewegelijk effect opleveren.
Verschillende composities: Symmetrische compositie Een symmetrische compositie wordt gekenmerkt doordat het werk verdeelbaar is in 2 helften die min of meer elkaars spiegelbeeld zijn. De lijn die de 2 helften verdeelt, heet de symmetrieas. De aandacht van een symmetrische compositie komt te liggen op de symmetrieas. Is er geen symmetrie aanwezig noemen we de compositie asymmetrisch. Centrale compositie Als er een centraal punt is (vaak in het midden gelegen van het werk) waar alle andere elementen naartoe gericht lijken te zijn, spreken we van een centrale compositie. Geometrische compositie Composities waar de kunstenaar met een meetlat is bezig geweest noemen geometrisch. Het geheel is dan nauwkeurig volgens bepaalde meetkundige regels opgebouwd, en doet vaak vrij rustig en stabiel (echte orde) aan. Een voorbeeld van geometrische compositie is de hantering van de zogenaamde Gulden Snede. De afmetingen van elementen hebben dan een bepaalde verhouding (13:8) tot elkaar en op het oog ervaren we zo’n compositie van nature als fraai en evenwichtig.
Driehoekscompositie Wanneer de elementen gerangschikt zijn volgens een al dan niet zichtbare driehoekvorm spreken we van een driehoekscompositie. Overall Compositie Overall compositie houdt in dat de beeldelementen zonder enige rangorde op het vlak geplaatst zijn. De elementen zijn allemaal gelijkwaardig , doen patroonachtig aan en lijken buiten het schilderij tot in het oneindige door te kunnen gaan.