Inleiding Mijn vriendinnen hadden me dan wel uitgenodigd, maar alleen om niet lullig over te komen. Ik was benieuwd hoe lang het nog duurde voordat ze me helemaal dumpten. Niet dat ik het heel erg vond. Niet dat ik hen nodig had. Ik was zo veranderd en dat merkten mijn vriendinnen aan alles. Ik was stiller, zei vrij weinig en lachte maar zelden. Ik kon het maar niet uit mijn hoofd krijgen. Merotiaj, Knight, Ry, de aanval… Ik kon nooit meer terug, ik zou Ry en de vrienden die ik daar had nooit meer zien. De prijs die ik betaalde voor mijn falen. ‘Naomi, heb jij al wel eens gezoend?’ Ik kon het Engels inmiddels vloeiend spreken, dus ik hoefde niet meer na te denken over wat de vraag betekende die me gesteld werd. Het duurde dan ook maar een fractie van een seconde voor ik mijn maag voelde samentrekken. Niet omdat ik ziek was, maar omdat het een vreselijk pijnlijke herinnering was. Ik haalde diep adem en knikte amper zichtbaar. Ineens waren de drie meiden naast me heel erg geïnteresseerd en ze keken me aan alsof ze geen woord wilden missen van wat ik ging zeggen. ‘Met wie dan?’, vroeg Sarah nieuwsgierig. ‘Jullie kennen hem niet’, wist ik er met moeite uit te krijgen. ‘Weet je dat zeker?’, wilde Pam weten. ‘Ja.’ Wat wilde ik het hen graag vertellen. Ik wilde alles eruit gooien, dan zouden ze me misschien beter begrijpen en zouden ze begrip tonen voor mijn gedrag. Wat een idee.
Ik geloofde het zelf niet eens. Hoe kon ik dan verwachten dat zij het wel geloofden?
Hoofdstuk 1 De spiegel op haar kamer bezorgt Naomi de rillingen Ik staarde naar de spiegel alsof het een nieuwe diersoort was, die ik nodig moest onderzoeken. Nieuwsgierig hield ik mijn hoofd wat scheef. Er was iets met die spiegel, iets geheimzinnigs. Er ging een bepaalde kracht vanuit. Alsof mijn spiegelbeeld elk moment kon veranderen in iets totaal anders. Ik had griezelige verhalen gehoord van mijn broer Stijn, die vertelde over spiegels in een hotel waar de bloederige gezichten van vermoorde mensen verschenen en om hulp riepen. Ik schudde mijn hoofd. ‘Doe niet zo gek, dat kan helemaal niet’, zei ik streng tegen mezelf. Ik praatte altijd in mezelf. Zo was ik. Maar niet alleen babbelde ik tegen mijn spiegelbeeld, maar ook tegen dieren, bloemen en soms zelfs koekjes. Maar wees gerust, dat deed ik alleen als ik me écht verveelde. De spiegel glom en dat verbaasde me. Wie kon hem schoongemaakt hebben toen wij hier nog niet waren? Want ik nam niet aan dat iemand zó pietluttig was in zo’n groot kasteel, dat ze zelfs de spiegel in het torenkamertje schoonmaakte. Natuurlijk hielden de oorspronkelijke bewoners het kasteel nog schoon, toen wij druk bezig waren met inpakken voor de verhuizing. Dat laatste duurde even, want “zomaar” naar Engeland verhuizen, daar was natuurlijk geen sprake van. Dit kasteel stond al heel lang te koop en zodra mijn ouders het tegenkwamen, roken ze hun kans. Ze wilden al jaren een restaurant beginnen, maar ze hadden er nooit een goede locatie voor gevonden. Ze waren van plan het kasteel een grondige
beurt te geven, wat achteraf niet nodig was, want het was in perfecte staat. Het ene gedeelte zou tot restaurant omgebouwd worden, het andere deel zou het woongedeelte zijn. En zo kwam het dus dat ik in een torenkamertje, hoog boven de grond, een mysterieuze spiegel tegenkwam. Hij hoorde bij het meubilair dat we bij het kasteel kregen, net als mijn supergave hemelbed. Ik keek via de spiegel naar mijn bed. Het hemelbed was rustgevend fris groen in verschillende tinten. Het momenteel dikke dekbed was ook groen, evenals de tientallen kussens die erop lagen. Om het bed heen hingen, aan een hardhouten frame, lange zijden stukken stof, als een soort gordijn. Ik draaide me om en liep ernaar toe. Ik duwde voorzichtig de zijde opzij, die ook groen was, zoals te verwachten. Ik liet me op m’n zachte, dikke, veerkrachtige bed vallen. Ik sloot mijn ogen met een gelukzalige glimlach en fantaseerde over een prinses die, misschien wel 800 jaar geleden, hier ook had gelegen, op dezelfde manier als ik, op hetzelfde bed. Zou ze een groene jurk aangehad hebben? Ik hoorde mijn moeder binnenkomen en schoot overeind. Ze had dozen bij zich met mijn naam erop en wat erin zat. Ik hielp haar tillen en knikte als bedankje. Mijn moeder knikte op een hoffelijke manier terug en ik grijnsde, tilde mijn “jurk” op en maakte een kniebuiging. ‘Jij wordt hier nog eens een echte prinses, Naomi’, zei mijn moeder, met een blik op mijn nieuwe kamer. ‘Je voelt je hier vast thuis!’ ‘Zeker’, beaamde ik. ‘Ik ben helemaal weg van mijn bed! Groen is mijn nieuwe lievelingskleur!’ ‘Het maakt zo’n sombere torenkamer heel vrolijk en fris’,
knikte m’n moeder. ‘Groen staat symbool voor natuur en geluk!’ ‘Het klavertje vier’, zei ik. ‘Precies. Groen geeft je een fris en vredig gevoel. En het past bij zowat alle kleuren!’ ‘Ik hou het gewoon op groen, als ik aan het combineren sla, komt er niks van terecht. Trouwens, welke kleur is jullie kamer? En die van Stijn?’ ‘Onze kamer is oranje en die van Stijn is, dacht ik, blauw. Alle slaapkamers hebben verschillende kleuren. Dat vind ik wel een handig systeem’, zei ze. ‘Hoeveel slaapkamers hebben we ook alweer?’, vroeg ik met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Zeven’, antwoordde mijn moeder trots. ‘Wat gaan we met de andere vier doen?’ ‘Die gaan we verhuren, weet je nog? Ze zitten toevallig aan de kant die we tot restaurant gaan bombarderen, dus dat komt mooi uit. De kamers zijn roze, geel, zwart en rood. Vol is vol! Oh, ik weet zeker dat het hier over een tijdje bomvol zit!’, zei ze dromerig. Ik liet mijn blik nog eens over mijn kamer glijden, waarna hij even op de spiegel bleef rusten. ‘Wat kun je over die spiegel vertellen?’, vroeg ik. Mijn moeder keek op uit haar gedachten en staarde even gebiologeerd naar het bijna twee meter hoge ding, met golvende lijst en nog steeds glinsterende stenen erin. ‘Daar heeft mevrouw Carter weinig over gezegd. Alleen dat hij in het kasteel moest blijven, omdat hij al zo lang in de familie zat. En ze had liever niet dat ik hem verkocht, maar dat was ik niet van plan. Het is een mooi ding. Ik zou er maar zuinig op zijn.’
Ze liep de kamer uit. Ik kon mijn teleurstelling nauwelijks verbergen. Ik wilde het geheim van die spiegel weten. Ik besloot het aan mevrouw Carter te vragen, als ik haar weer zou zien. Dat zou niet lang duren, dat wist ik al. Net zoals de meivakantie, trouwens. Na de vakantie zou ik hier naar school gaan en alle lessen in het Engels moeten volgen, daar zag ik als een berg tegenop. Mijn Engels was best goed, maar om het in de praktijk te brengen… Dat was heel andere koek. En aangezien die Engelsen nogal eens met een accent konden praten, afhankelijk van waar je was, werd het me vast nog moeilijker gemaakt. Mijn ouders en mijn broer maakten van elke gelegenheid gebruik om Engels te praten. Ze wilden dat we het allemaal vloeiend konden spreken, want dat was wel nodig als we in het restaurant gingen helpen. Alle obers, koks en schoonmakers zouden Engelsen zijn. Stijn was trouwens mee verhuisd, omdat hij nog totaal niet de behoefte had om op zichzelf te gaan wonen. Met andere woorden dus: een moederskindje. Hij zou hier ook gewoon gaan werken. Hij was een goeie agent en zou zijn baan voortzetten in Engeland. Hij was al op het bureau hier vlakbij geweest en zijn overplaatsing was goed geregeld, vertelde hij. Tja, zijn Engels was vlekkeloos, maar dat mocht ook wel als je begin twintig was. Soms was ik jaloers op de manier waarop hij moeiteloos een gesprek kon volgen tussen Engelse mensen, wat al vaak genoeg gebeurd was. En als ze dan wat aan mij vroegen, stond ik weer met mijn mond vol tanden. Want die Engelsen ratelden aan één stuk door, dus ik verstond er geen bal van. Ja, een paar woorden, maar dat kon een kind uit groep zeven nog wel. En als tweedeklasser stond je dan behoor-
lijk in je hemd. En mijn beste vriendin Britt moest ik ook al missen. We hadden elkaar beloofd zo vaak mogelijk te Skypen, Whatsappen, Tweeten, mailen, sms’en, bellen en noem maar op. Kon ze maar vliegen, dan sloeg ze meteen haar vleugels uit en kwam ze in no time naar hier. Maar ze was geen vogel. Ze was mijn vriendin en ik wist dat het nog een jaar kon duren voor ik haar weer zou zien. In mijn broekzak vond ik een foto, die ik een paar uur geleden uit mijn agenda had gehaald, om hem vervolgens gehaast weer in mijn zak te stoppen toen ik geroepen werd. Ik drukte de foto, waarop we samen gierend van de lach een waterballonnengevecht hielden, strak tegen me aan. Ik miste haar vreselijk, alweer. Even staarde ik ernaar en leek het alsof het filmpje zich opnieuw in mijn hoofd afspeelde. Het waterballonnengevecht was nog niet eens zo lang geleden, dus alles stond nog vers in mijn geheugen. En het belangrijkste ook: namelijk wat we na afloop tegen elkaar gezegd hadden. ‘Noom?’ ‘Ja?’ ‘Wij blijven altijd bij elkaar, hé? Wij blijven voor altijd vriendinnen!’ ‘Echt wel’, had ik heftig geknikt. ‘Pinky promise?’, had Britt gevraagd. Ik lachte en stak mijn pink uit. ‘Pinky promise.’ En amper een paar weken later moest ik haar vertellen dat we gingen verhuizen. Haar gezicht zag ik nog voor me. Een mengeling van ongeloof, verdriet, verwardheid en onzekerheid. Bij ons allebei hadden de tranen over
onze gezichten gestroomd. Weer borrelden tranen op en met moeite slikte ik de brok in mijn keel weg. ‘Niet aan denken nu!’, zei ik. Ik duwde de foto onder de lijst van de spiegel en begon met uitpakken.
Hoofdstuk 2 Naomi doet een vreemde ontdekking Een half jaar later was het restaurant al heel wat opgeschoten. Alles was vlot verlopen en mijn ouders waren verrast maar tevreden over de vooruitgang van hun grote plannen. Meubels stonden netjes opgesteld, alles was geschilderd en aangekleed, personeel was in dienst genomen en het eten stond ook al klaar. Over een paar dagen zou het open gaan en Stijn en ik deden ons best om zo goed mogelijk te helpen. Vooral mijn vader was helemaal gestresst en vroeg om de haverklap: ‘Hebben we dit al gedaan?’ ‘Ja, vijf minuten terug nog.’ ‘Is dat al klaar?’ ‘Dat heb je zelf gecheckt. Al zes keer!’ ‘Naomi, zijn de slaapkamers schoon?’ ‘Pahap! Je bent er net wezen kijken!’ Dat werd op den duur zó irritant, dat mijn moeder hem Linéa recta naar bed stuurde met een kop kamillethee. Mokkend was hij naar de oranje kamer gesjokt en toen mijn moeder een uurtje later ging kijken, lag hij te slapen. Eindelijk rust voor ons allemaal. De kamille had er trouwens wel onder geleden. Meer dan eens had ik bezorgd gekeken naar het potje kamille, dat steeds leger leek te worden. Mijn vader dronk veel kamillethee tegen de stress. Ik zaaide om de haverklap nieuwe zaadjes, maar ze konden het maar amper bijhouden. De andere kruiden deden het ook prima en mijn moeder had zelfs gevraagd of ik het op grotere schaal wilde doen, voor bij het eten. Basilicum voor de smaak, kamille na-
tuurlijk voor de thee, tuinkers voor op brood, lavendel om op te hangen voor een lekker geurtje, dille voor dit, dragon voor dat, rozemarijn zus, munt zo… Ik had behoorlijk wat in mijn kamer staan en de kruiden groeiden goed. Ze konden prima binnen gekweekt worden en ik had er dan ook mijn handen vol aan. De één mocht wel in volle zon, de ander weer niet, die had wat minder water nodig, dat moest weer overgepoot worden in een grotere pot en ga zo maar door. Soms merkte Stijn op dat mijn kamer net een kas leek, met al dat groen. Of hij daarmee mijn beddengoed bedoelde of mijn planten of allebei… Mijn moeder stelde voor om al mijn kruiden te verplaatsen naar een aparte kamer, omdat mijn eigen torenkamertje te vol kwam te staan met al die kruiden. En ik moest toegeven dat ik nog amper plaats had voor de bieslook , die ik net gekocht had. Dus koos ik het kleinste kamertje dat er was en stelde daar al mijn kruiden op. Tevreden keek ik naar het resultaat: alle kruiden hadden meer ruimte en er kon nog zat bij. Op mijn eigen kamer was weer plek. Ik had inmiddels mijn Engels behoorlijk bijgeschaafd. Ik kon de meeste gesprekken gewoon volgen. Ze waren hier in ieder geval heel aardig voor me en de leraren deden hun best om me te helpen met alles te begrijpen. Het was een hele overstap naar het Engels -denk aan wiskunde in het Engels, gym in het Engels, biologie in het Engels, aardrijkskunde in het Engels…-, dus als ik uit school kwam, stond mijn hoofd nog wel eens op springen. Verder waren mijn cijfers goed. Het liefst was ik bij beeldende vorming. Daar had ik geen boeken voor en kon ik mijn creativiteit de vrije loop laten gaan. Op de stenen muur in mijn kamer hingen wat tekeningen die ik daar had ge-
maakt. In ieder geval nam dat niet zoveel ruimte in als mijn kruiden.