Inleiding In deze bijlage is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen de ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. Bestaande situatie Het plangebied bestaat uit de haven, het bedrijventerrein en de sportvelden van Huizen, gelegen in het noordelijke deel van de kern. Beoogde ontwikkelingen In dit bestemmingsplan worden de volgende ontwikkelingen mogelijk gemaakt: kop van Oude Haven: woningbouw; ten zuiden van de woningbouw aan de Oude Haven, eerste fase: waterwoningen; Lucentterrein: ontwikkeling van een gemengd gebied; sportvelden (oostzijde Wolfskamer), realisatie van een school. Voor de genoemde ontwikkelingen worden gebouwen gesloopt, bomen en struiken gekapt en sloten mogelijk gedempt. Tevens zullen vooraf aan de woningbouw grondwerkzaamheden plaatsvinden. Het overige gedeelte van het bestemmingsplan zal consoliderend zijn en daarmee zullen alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de EHS. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. Normstelling Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
-
-
nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). De Nb-wet onderscheidt drie soorten gebieden: a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. Vogel- en Habitatrichtlijngebieden Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de aangewezen gebieden (verslechtering- of verstoringstoets). Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een 'passende beoordeling' worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een 'herhaling' of 'voortzetting' van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Indien uit de 'passende beoordeling' blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet kunnen worden ontzien, zal aan het bestemmingsplan vanwege de Natuurbeschermingswet 1998 goedkeuring worden onthouden. Dit tenzij uit de beoordeling blijkt dat er geen alternatieven zijn en er voor het project dwingende redenen bestaan van groot openbaar belang, daaronder begrepen redenen van sociale of economische aard1). Beschermde natuurmonumenten Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in deze gebieden. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt nagegaan of de Nb-wet de uitvoering van het plan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning zal worden verkregen.
1) Voor gebieden waarin een 'prioritair type' natuurlijke habitat of een 'prioritaire soort' voorkomt, kan goedkeuring worden verleend, indien er geen alternatieven zijn en er voor het plan redenen zijn die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu gunstige effecten. Behalve om deze redenen kan goedkeuring bij het ontbreken van alternatieven ook worden verleend, indien er dwingende redenen zijn van groot openbaar belang en daarover advies is ingewonnen bij de Europese Commissie.
Onderzoek Gebiedbescherming Het deelplangebied rioolwaterzuiveringsinstallatie is tegen een natuurgebied met een beschermde status (Natura 2000-gebied) aangelegen, namelijk 'Eemmeer en Gooimeer', zie figuur B3.1. Het overige plangebied maakt geen deel uit van het Natura 2000-gebied, maar is wel nabij het beschermde natuurgebied gelegen. 143-481
144-481
145-481
146-481
143-480
144-480
145-480
146-480
143-479
144-479
145-479
146-479
143-478
144-478
145-478
146-478
©© Topografische Topografische Dienst, Dienst, Emmen Emmen
Figuur B3.1 Ligging plangebied ten opzichtte van het Natura 2000-gebied 'Eemmeer en Gooimeer' Het Eemmeer en Gooimeer (Natura 2000-gebied) Het Eemmeer en Gooimeer ontstonden als verzoete overblijfselen van de voormalige Zuiderzee toen Zuidelijk Flevoland werd drooggelegd (1968). Het Eemmeer ontvangt vooral water uit de Gelderse Vallei, via de Eem, een kleiner deel wordt aangevoerd vanuit de Veluwerandmeren. Het water in het Gooimeer is een mengsel van water uit het Eemmeer en uit het IJmeer, waarmee het Gooimeer in open verbinding staat. Het Eemmeer heeft een gemiddelde diepte van 1,9 m -NAP, het Gooimeer is met 3,6 m -NAP, mede door de aanwezigheid van diepe zandwinputten, gemiddeld relatief diep, maar het aangewezen deel heeft een maximumdiepte van 1,2 m -NAP en is grotendeels minder dan 1 m diep. Door de aanleg van het zandtalud ten behoeve van de Stichtse Brug is daarlangs in het Eemmeer in de jaren tachtig een brede rietstrook ontstaan. In het Eemmeer is tijdens de aanleg van de polderdijk van Zuidelijk Flevoland het eiland de Dode Hond opgespoten. In 1992 is verder ten oosten van de Stichtse Brug een kleine zandplaat aangelegd. De oevers bestaan voornamelijk uit moerasvegetaties met slikranden. Op het eiland De Dode Hond worden daarnaast ook wilgenbossen en struwelen aangetroffen. In vergelijking met de overige randmeren komen er in het Eemmeer weinig waterplanten voor. Alleen in de baai ten zuiden van de Dode Hond worden structureel waterplanten aangetroffen. Het Eemmeer is sterk geëutrofieerd. De nutriëntbelasting is sinds de jaren tachtig teruggedrongen. In beide meren is sprake van verbetering van de waterkwaliteit en toename van mosselen en waterplanten. Het Gooimeer Zuidoever omvat ondiep water met waterplanten, een brede strook verland oevergebied, dat geleidelijk overgaat in een brede zandstrook met een hoge wal, waarachter zich laag gelegen graslanden bevinden. Er heerst een zilt en brak milieu. Verder worden ondiepe wateren, oevers, rietlanden en enige vochtige graslanden aangetroffen. De kustlijn is destijds ontstaan door afslag van de stuwwal van het Gooi als gevolg van getijdenbeweging. Door sedimentatie een min of meer
terrasvormige afzetting even onder de wateroppervlakte gevormd en een zandige en lemige klif ontstaan. Broedvogelsoorten A193 - visdief. Niet-broedvogelsoorten A005 - fuut; A017 - aalscholver; A037 - kleine zwaan; A043 - grauwe gans; A050 - smient; A051 - krakeend; A056 - slobeend; A059 - tafeleend; A061 - kuifeend; A068 - nonnetje; A125 - meerkoet. Ecologische Hoofdstructuur Het deelplangebied rioolwaterzuiveringsinstallatie is tegen de EHS aangelegen, zie figuur B3.2. Het overige plangebied maakt geen deel uit van de PEHS, maar is wel nabij de EHS gelegen.
Figuur B3.2
Ligging plangebied ten opzichte van de EHS (donkergroene en blauwe gebieden)
Soortenbescherming Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig. Tevens is een kort veldonderzoek (Natuurbeleven, 2007) uitgevoerd naar de verschillende soortengroepen die (mogelijk) voorkomen in en nabij het plangebied.
Ontwikkelingslocaties Nautisch Kwartier Huizen: vestiging horeca en watergerelateerde bedrijven Deze deelplanlocatie bestaat op dit moment uit grasland (intensief beheerd), bomen, verharding en gebouwen. Het Natuurloket geeft aan dat beschermde vaatplanten, zoogdieren, broedvogels, reptielen en amfibieën zijn aangetroffen binnen het kilometerhok waar het deelplangebied deel van uitmaakt. Mogelijk gaat het om soorten als de rietorchis, vleermuizen, ringslang en rugstreeppad. Naar verwachting kunnen zwaar beschermde soorten als vleermuizen gebruikmaken van de gebouwen, opgaande begroeiing en bomenrijen als vaste rust- of verblijfplaats, paarplaats, vliegroute of foerageergebied op de deelplanlocatie. De gebouwen en bomen kunnen onder andere broedplaatsen bieden aan broedvogels als: zwaluwen (huiszwaluw en gierzwaluw), huismus, kraaiachtigen (ekster en zwarte kraai) en spreeuw. De verspreidingsgegevens van RAVON (2008) laten ook zien dat de zwaar beschermde de rugstreeppad is waargenomen binnen het uurhok waar de deelplanlocatie deel van uitmaakt. Het gebied voldoet op dit moment niet aan de eisen (zandig terrein en watergangen) die rugstreeppadden stellen en is ongeschikt. Wel is het mogelijk dat bij grondwerkzaamheden voor de realisatie van het Nautisch Kwartier Huizen rugstreeppadden uit de nabije omgeving aangetrokken worden en het deelplangebied als winterverblijfplaats zullen gebruiken. De zwaar beschermde soort ringslang is in het Gooimeer aangetroffen, maar deze soort maakt gezien de voorkomende biotopen (geen water, takkenbossen, braamstruiken of zandige hellingen) op de deelplanlocatie geen gebruik van het deelplangebied. Ook voor rietorchis (vochtige bodem) is hier geen geschikt biotoop aanwezig. Overige zwaar beschermde soorten worden niet verwacht op de deelplanlocatie. Algemene licht beschermde planten, zoogdieren, amfibieën en overige soorten zijn zeker te verwachten op deze deelplanlocatie. Kop van Oude Haven: woningbouw Dit deelplangebied bestaat uit een zandig terrein met opgaand groen en enkele gebouwen. Het Natuurloket geeft aan dat beschermde zoogdieren, reptielen en libellen zijn aangetroffen binnen de kilometerhokken waar het deelplangebied deel van uitmaakt. Naar verwachting gaat het ook hier weer om soorten als vleermuizen en ringslang. Mogelijk maken vleermuizen gebruik van de aanwezige gebouwen en het opgaand groen op de deelplanlocatie. De ringslang is hier, gezien de voorkomende biotopen, niet te verwachten. Wel is de zwaar beschermde rugstreeppad hier te verwachten, omdat het hier een zandig terrein betreft dat geschikt kan zijn als winterverblijfplaats voor rugstreeppadden. Gezien het ontbreken van water en daarmee oevers is een zwaar beschermde libel niet hier te verwachten. Overige zwaar beschermde soorten worden niet verwacht op de deelplanlocatie. Algemene licht beschermde zoogdieren, amfibieën en overige soorten zijn zeker te verwachten op deze deelplanlocatie. Lucentterrein: ontwikkeling van een gemengd gebied Deze deelplanlocatie is bijna helemaal verhard met gebouwen en enkele bomenrijen. Bij de deelplanlocatie hoort ook nog een klein lang verruigd terrein. Volgens het Natuurloket zijn er beschermde zoogdieren en libellen waargenomen binnen het kilometerhok waar het deelplangebied deel van uitmaakt. Naar verwachting biedt het deelplangebied leefgebied aan zwaar beschermde soorten als vleermuizen. De gebouwen kunnen ook vaste verblijfplaatsen bieden aan broedvogels als: zwaluwen (huiszwaluw en gierzwaluw) en huismus. Bij grondwerkzaamheden kunnen rugstreeppadden uit de omgeving (RAVON, 2008) aangetrokken worden en het deelplangebied als winterverblijfplaats gaan gebruiken. Overige zwaar beschermde soorten worden niet verwacht op de deelplanlocatie. Algemene licht beschermde zoogdieren, amfibieën en overige soorten zijn zeker te verwachten op deze deelplanlocatie. Waterwoningen ten zuiden van de Oude Haven Deze locatie bestaat uit open water met grotendeels beschoeide oevers. Alleen langs de noordrand zijn rietoevers aanwezig. In het water zijn mogelijk beschermde vissoorten aanwezig, waaronder de kleine modderkruiper. In het riet broeden naar verwachte algemene vogelsoorten als meerkoet,
waterhoen en wilde eend. Overige zwaar beschermde soorten worden niet verwacht op deze deelplanlocatie. Tabel B3.1 Beschermde soorten op de ontwikkelingslocaties en het beschermingsregime
deelplanlocatie Nautisch Kwartier
vrijstellingsregeling Ffw categorie 1
ontheffingsregeling Ffw categorie 2
categorie 3
egel, mol, veldmuis en huisspitsmuis
alle soorten inheemse vogels
alle vleermuizen rugstreeppad (bij grondwerkzaamheden)
bruine kikker, groene kikker en gewone pad
Oude Haven, 2e fase
egel, mol, veldmuis en huisspitsmuis
alle soorten inheemse vogels
bruine kikker en gewone pad Lucentterrein
egel, mol, veldmuis en huisspitsmuis
rugstreeppad alle soorten inheemse vogels
bruine kikker en gewone pad waterwoningen
alle vleermuizen
alle vleermuizen
rugstreeppad (bij grondwerkzaamheden alle soorten inheemse vogels
Overig gebied (consoliderend) Vaatplanten Naar aanleiding van het korte veldbezoek (Natuurbeleven, 2007) aan de kust van het Gooimeer is de zwaar beschermde rietorchis aangetroffen op een talud. Volgens verspreidingsgegevens (www.waarneming.nl) is ook de brede wespenorchis waargenomen binnen het kustgebied. Volgens het Natuurloket zijn vaatplanten slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken, waarvan het overige gebied deel uitmaakt. Gezien de afwisselende biotopen is de verwachting dat beschermde soorten als rietorchis, zwanenbloem, dotterbloem en grote kaardenbol voorkomen op de planlocatie. De rietorchis heeft een voorkeur voor moerassige, vochtige terreinen. De zwanenbloem groeit in het water en de dotterbloem heeft voorkeur voor oevers. De grote kaardenbol is te verwachten op de verruigde delen van het plangebied. Vogels Belangrijk voor met name vogels, aan de kust van het Gooimeer (Natuurbeleven, 2007), zijn de rietkragen. In het water groeiend riet wordt gebruikt door de echte specialisten als de kleine karekiet. Met name de gebieden met riet en struikgewas nabij de pieren hebben een hoge broedvogeldichtheid. Een Rode Lijstsoort als de nachtegaal is hier aanwezig. Er heeft geen broedvogelinventarisatie plaatsgevonden volgens de SOVON-methode. Wel zijn de waargenomen vogels genoteerd. Het gaat om de volgende soorten: blauwborst, dodaars, ekster, fitis, fuut, grasmus, heggenmus, houtduif, kleine karekiet, knobbelzwaan, koolmees, krakeend, merel, pimpelmees, putter, roodborst, staartmees, tjiftjaf, tuinfluiter, vink, waterhoen, winterkoning, witte kwikstaart, zanglijster, zwarte kraai en zwartkop. Het Natuurloket geeft aan dat vogels slecht onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken, waarvan het overige gebied deel uitmaakt. In de bomen en struiken die deel uitmaken van het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als merel, pimpelmees, koolmees, roodborst, staartmees, tjiftjaf en, tuinfluiter hun leefgebied hebben. Mogelijk maken soorten als huismus, gierzwaluw en zwarte roodstaart gebruik van dakpannen of andere holtes aanwezig in de bebouwing en komen hier tot broeden. De watergangen bieden naar verwachting leefgebied aan knobbelzwaan, wilde eend, en waterhoen.
Zoogdieren Naar aanleiding van het korte veldbezoek (Natuurbeleven, 2007), aan de kust van het Gooimeer, zijn de onderstaande vleermuizen aangetroffen. Het gebouw van de surfclub, aan de kust van het Gooimeer, diende in de nazomer als schuilplaats voor gewone dwergvleermuis. Tevens werden langs de randen met bomen, aan de kust, foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen (Natuurbeleven, 2007). Ook de laatvlieger en watervleermuis werden jagend aangetroffen. Van de laatvlieger zijn de vaste verblijven vermoedelijk ergens anders dan binnen het plangebied. De watervleermuis heeft naar verwachting vaste verblijfplaatsen in de oude bomen die deel uitmaken van het plangebied. Naar aanleiding van de verspreidingsgegevens en een inschatting aan de hand van de voorkomende biotopen in het overige plangebied kunnen vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis en laatvlieger) mogelijk aanwezig zijn in de gebouwen in het plangebied. Genoemde soorten hebben verblijfplaatsen onder dakpannen, dakranden, dakopeningen en in spouwmuren. Ook kunnen bepaalde soorten vleermuizen (watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) gebruikmaken van de (oudere) bomen als vaste verblijfplaats, vliegroute en jachtgebied. Het plangebied biedt, gezien de verschillende voorkomende biotopen (gebouwen, verharding, tuinen, opgaande begroeiing, grasland, ruigten, watergangen en zandvlakten), ook geschikt leefruimte aan algemene kleine soorten zoogdieren als mol, egel, huisspitsmuis, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, konijn en wezel. Amfibieën Aan de kust van het Gooimeer waren de aangetroffen amfibieën weinig gevarieerd, alleen groene kikkers werden hier aangetroffen (Natuurbeleven, 2007). De verwachting is, gezien de afwisselende biotopen binnen het overige gebied, dat algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad hier voorkomen. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). In de nabije omgeving is de zwaar beschermde soort rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is niet onwaarschijnlijk dat deze soort voorkomt in de watergangen (voortplantingsplaats) die deel uitmaken van het plangebied. Bij graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad ook aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als leefgebied gaan gebruiken. Reptielen Bij een kort veldbezoek aan de kust van het Gooimeer is de zwaar beschermde ringslang aangetroffen. Eenmaal werd een zwemmende ringslang waargenomen, aan de oostzijde van de pier bij de eilandjes. Er is gericht naar ringslangen gekeken, maar de mogelijkheden waren zeer beperkt. Ringslangen zijn het best waar te nemen door materiaal neer te leggen waaronder zij zich gaan verschuilen. De mogelijkheden voor een dergelijke aanpak zijn, gezien het intensief recreatieve gebruik van grote delen van de kust, beperkt. De meeste mogelijkheden bieden de toegankelijke delen van het gebied (Natuurbeleven, 2007). Overige reptielen worden gezien de verspreidingsgegevens en de voorkomende biotopen niet verwacht op de planlocatie, dit geldt voor het hele plangebied. Vissen Het Natuurloket laat zien dat een zwaar beschermde soort (tevens Rode Lijstsoort) is waargenomen binnen het kilometerhok waar het plangebied deel van uitmaakt. Gezien de verspreidingsgegevens (RAVON, 2007) gaat het hier om de bittervoorn. Gezien de voorkomende biotopen (sloten met helder water en waterplanten) binnen het plangebied, is de kans dat deze soort voorkomt niet geheel uit te sluiten. Daarnaast is naar verwachting de beschermde kleine
modderkruiper op meerdere plaatsen aanwezig. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan. Insecten Tijdens het veldbezoek (Natuurbeleven, 2007) is er een lijst bijgehouden van de waargenomen dagvlinders en libellen aan de kust van het Gooimeer. De betreffende soorten waren allen algemene, niet-beschermde soorten. Omdat de weersomstandigheden niet optimaal waren, zijn onder betere omstandigheden wellicht meer soorten te verwachten, doch gezien de biotopen zijn er geen beschermde vlinders en libellen te verwachten. De verwachting is dat dit ook voor het overige gebied geldt. Overige organismen Overige beschermde soorten zijn hier gezien de verspreidingsgegevens en de voorkomende biotopen niet te verwachten. In tabel B3.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het projectgebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel B3.2 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime vrijstellingsregeling Ffw categorie 1 brede wespenorchis, zwanenbloem, dotterbloem en grote kaardenbol mol, egel, huisspitsmuis, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, konijn en wezel
ontheffingsregeling Ffw categorie 2
categorie 3
rietorchis
alle vleermuizen
alle soorten inheemse vogels
rugstreeppad bittervoorn
kleine modderkruiper ringslang
bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad
Toetsing en conclusie Gebiedbescherming Voor de ontwikkelingslocaties geldt dat hier geen negatieve effecten verwacht worden op het nabijgelegen Natura 2000-gebied als gevolg van de planontwikkelingen. Daarvoor is de afstand relatief groot of de ontwikkeling te klein en/of zijn er verschillende buffers (wegen en gebouwen) tussen de locaties en het Natura 2000-gebied in gelegen. Voor wat betreft het consoliderende deel hier zullen alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en daarmee zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan kent vier ontwikkelingslocaties en is verder consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien (in de toekomst) nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden
voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten zoals zwaluwen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. Vooraf aan de planwerkzaamheden wordt daarom geadviseerd een broedvogelonderzoek (voorjaar) te laten uitvoeren. Indien de rietorchis aangetast wordt door planontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen, bittervoorn, ringslang of rugstreeppad (categorie 3) aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, de zomer en de herfst moet worden vastgesteld) en aangetast worden door planontwikkelingen, dienen maatregelen te worden getroffen om verstoring te voorkomen. De rugstreeppad (categorie 3) is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Om vestiging van deze soort vervolgens te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden, voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. Naar verwachting zal een eventuele ontheffing van de Ffw dan ook worden verkregen. Zorgplicht In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan ingrepen als kappen, gefaseerd te kappen, waar ingrepen zullen plaatsvinden. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Ffw. Conclusie Voor alle ontwikkelingen geldt dat aanvullend veldonderzoek moet worden verricht naar beschermde soorten om vast te stellen of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet benodigd is en/of er mitigerende maatregelen getroffen moeten worden om overtreding van deze wet te voorkomen. Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: de nesten van kraaiachtigen en zwaluwen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Nader onderzoek naar broedvogels is noodzakelijk. Aantasting van eventueel aanwezige zwaar beschermde soorten (vleermuizen, rugstreeppad en bittervoorn) dient door maatregelen te worden voorkomen. Voorafgaand veldonderzoek naar deze soorten is noodzakelijk.