INHOUDSOPGAVE INLEIDING 4 Herkenbaarheid 4 Over het lesmateriaal
5
HANDLEIDING LES 1 - 5 Les 1
Naar een nieuwe school
7
Les 2
Wat zijn ze groot!
14
Les 3
Edwin en Pamela gaan verhuizen
21
Les 4
Sharon wil een hond
26
Les 5
Een leuke middag
31
3
INLEIDING Wat is ‘Nederlands onder de zon?’ ‘Nederlands onder de zon’ bestaat uit twee modules Begrijpend Nederlands en woordenschat, bedoeld voor het basisonderwijs op Sint Eustatius en Saba. De eerste module is bestemd voor groepen 5 en 6. De tweede module is bestemd voor de groepen 7 en 8. Voor u ligt de docentenhandleiding voor de lessen 1 tot en met 5 van module 1.
Uitgangspunten van ‘Nederlands onder de zon’ De modules benaderen het Nederlands als vreemde taal. De instructietaal op de scholen op Saba is het Engels, op Sint Eustatius is dit het geval vanaf schooljaar 2015 – 2016. Het Nederlands geldt als sterke vreemde taal. Het doel van de modules ‘Nederlands onder de zon’ is dat de leerlingen hun Nederlandse taalvaardigheden ontwikkelen. ‘Nederlands onder de zon’ is echter geen complete methode Nederlands als vreemde taal. De modules ‘Nederlands onder de zon’ leggen de nadruk op begrijpend lezen en woordenschatuitbreiding. De communicatieve vaardigheden luisteren, lezen, spreken, gesprekken voeren en schrijven komen ruim aan bod. Deze worden beschreven vanuit het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader (ERK), het objectieve kader voor vreemdetaalverwerving.
HERKENBAARHEID Herkenbare afbeeldingen ‘Nederlands onder de zon’ is speciaal gemaakt voor de kinderen van Sint Eustatius en Saba. Hun woonen leefomgeving staan centraal in het lees- en oefenmateriaal. Dat is direct zichtbaar aan de illustraties en de manier waarop ‘Nederlands onder de zon’ is vormgegeven. De kinderen herkennen de vorm van de huizen, de zee, de flora en fauna, de vulkanen en andere elementen die de dagelijkse leefomgeving van de bovenwindse eilanden vormen. Daar hoort ook de culturele diversiteit bij. De bevolking van Sint Eustatius en Saba is divers en kleurrijk, en dat laten we in ‘Nederlands onder de zon’ op een vrolijke manier zien. De illustraties zijn speciaal voor ‘Nederlands onder de zon’ gemaakt. Daarnaast worden foto’s van de eilanden gebruikt en beeldmateriaal uit een database voor afbeeldingen.
Verhalen van de eilanden De verhaaltjes dienen een tweeledig doel. Als eerste dienen de verhalen natuurlijk een onderwijskundig doel. Er worden thema’s en nieuwe woorden geïntroduceerd die in het oefenboekje worden verdiept en uitgewerkt, zoals hierboven beschreven. De thema’s worden altijd in de context van Sint Eustatius en Saba behandeld, zowel inhoudelijk als visueel. Een eenvoudig voorbeeld is dat niet alleen de bekende diersoorten worden geleerd, 4
maar ook de voor Sint Eustatius en Saba zo kenmerkende racer-slang, de iguana en heremietkrab. Daarnaast proberen we de leerlingen te laten ervaren dat lezen of voorgelezen worden ontzettend leuk kan zijn. Niet alle kinderen groeien op in een leesrijke omgeving of ervaren dat lezen een aangename bezigheid kan zijn. In de verhaaltjes van ‘Nederlands onder de zon’ komt de dagelijkse woon- en leefomgeving terug. Dit helpt de kinderen geboeid te raken en te blijven. Hoewel de leefomgeving herkenbaar is, zijn de verhaaltjes fictief. Soms wordt verwezen naar bestaande locaties of instellingen of gebeurtenissen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Personen zijn fictief, tenzij dat nadrukkelijk wordt vermeld. In de verhalen komen scholen voor, maar we laten in het midden welke school het betreft. Een zorgvuldige lezer kan uit de context opmaken welke school het is of de eigen school herkennen. De leerkrachten en medewerkers van instellingen die in de verhalen voorkomen, zijn niet-bestaande karakters. Een voorbeeld: tante Suzie is de fictieve hoofdpersoon in les 5 en ranger bij het bestaande Stenapa. Misschien is er wel een leerling die weet wie de echte ranger is. Dat kan leuke gesprekken opleveren die de kinderen helpen de tekst te interpreteren, het onderwerp uit te diepen en op zichzelf te betrekken. Wellicht is de echte ranger wel bereid om de school te bezoeken, te vertellen over zijn of haar werk en het verhaal voor te lezen. Met andere woorden: de verhalen kunnen als kapstok dienen voor aanvullende, leuke en leerzame activiteiten.
Meervoudige intelligentie Elk kind is anders en leert anders. De Amerikaanse psycholoog Howard Gardner heeft deze theorie van ‘meervoudige intelligentie’ beschreven en in het diagram inzichtelijk gemaakt. ‘Nederlands onder de zon’ houdt er rekening mee dat intelligenties van kinderen anders zijn en verschillende accenten hebben. Concreet betekent dit dat er in ‘Nederlands onder de zon’ veel variatie is in oefenvormen. Voorbeelden zijn liedjes en versjes voor het muzikaalritmisch intelligente kind, teken- en knipopdrachten voor het visueel-ruimtelijk intelligente kind, ordening en schematische weergave van groepen woorden voor het logisch-mathematisch intelligente kind, fantasieverhalen en introspectieve opdrachten sluiten aan bij het kind
met intrapersoonlijke intelligentie, oefeningen in groepjes en gesprekken voeren sluiten aan bij het kind met interpersoonlijke intelligentie, terwijl er voor het kind met naturalistische intelligentie aandacht is voor dieren en de natuur. Het verbaal-linguïstische kind komt tijdens het lezen van de verhalen aan zijn trekken. ‘Nederlands onder de zon’ probeert elk kind te bedienen.
Dyslectici en lettertypes Het is u misschien opgevallen dat ‘Nederlands onder de zon’ een bijzonder lettertype gebruikt. Er zijn speciale lettertypes voor mensen met dyslexie ontwikkeld. ‘Nederlands onder de zon’ gebruikt het lettertype ‘Open Dyslexic’ en is ontwikkeld om mensen met dyslexie tegemoet te komen.
Meervoudige Intelligentie (Gardner, 1983) Verbaal-linguïstische intelligentie
Taal: poëzie, spelling, lezen, verhalen
Logisch-mathematische intelligentie
Logisch denken, cijfers, experimenteren Visueel-ruimtelijke intelligentie
Intrapersoonlijke intelligentie Eigen gevoelens, dromen, alleen zijn, fantasieën
Zorgen voor mensen, vrienden, leiding geven Dieren, planten, verzamelen, ordenen, natuurverschijnselen
Interpersoonlijke intelligentie
Naturalistische intelligentie
Tekenen, schilderen, architectuur, vormgeven
Muziek luisteren, maken, componeren, herkennen
Lichamelijke inspanning, knutselen, toneel, dans
Muzikaal-ritmische intelligentie
Lichamelijk-kinesthetische intelligentie
Bron: Landelijk Informatiepunt (Hoog)begaafdheid PO
OVER HET LESMATERIAAL Elke les wordt in losse boekjes aangeboden. Eén van de redenen dat we hiervoor hebben gekozen, is dat het lesmateriaal daardoor sneller beschikbaar is. Terwijl u de eerste lessen van ‘Nederlands onder de zon’ in de klas gebruikt, wordt volop gewerkt aan de volgende lessen. Module 1 voor groep 5 en 6 omvat dertig lessen en module 2 voor groep 7 en 8 bestaat ook uit dertig lessen. De ervaringen die worden opgedaan tijdens het gebruik van module 1, worden tijdens de ontwikkeling van de tweede module meegenomen.
Leesboekje ‘Lees jij mee?’ De basis voor elke les is het leesboekje ‘Lees jij mee?’. In het leesboekje staat een verhaal dat zich op de eilanden afspeelt of op een andere manier herkenbaar is voor de leerlingen, omdat het is geschreven vanuit de belevingswereld van een kind van acht of negen jaar oud. In het verhaal komen twee thema’s aan bod. Elk verhaal is opgedeeld in vier of vijf hoofdstukken. In het oefenboekje wordt naar deze hoofdstukken verwezen. Na elk hoofdstuk kunt u de vragen behandelen die
in deel 1 van het oefenboekje staan. Als deze vragen zijn behandeld begrijpt de leerling het hoofdstuk, waarna het volgende hoofdstuk gelezen, voorgelezen en/of beluisterd kan worden.
Oefenboekje ‘Oefen jij mee?’ Het verhaal en de twee thema’s komen terug in het oefenboekje ‘Oefen jij mee?’. In dit oefenboekje maken de leerlingen hun oefeningen en ze mogen er in schrijven. ‘Oefen jij mee?’ is als volgt ingedeeld: 5
1. Het verhaal: met oefeningen die direct op de tekst in het leesboekje slaan. 2. Dit ben ik: met deze oefeningen leren de kinderen om over zichzelf te praten en schrijven, aan de hand van de thema’s van de les. 3. Hoofdthema: deze oefeningen gaan over het thema van de tekst en vergroten de basiswoordenschat van de leerlingen. 4. Subthema: Dit gedeelte is bedoeld als uitbreiding van de woordenschat. Deze oefeningen hoeven niet verplicht gemaakt te worden. Sommige van de activiteiten zijn eerder bedoeld voor groep 6, of voor leerlingen die al een wat hoger niveau hebben. 5. Leven en wonen op de eilanden: in dit deel vindt u oefeningen over het thema in de context van boven- winds Caribisch Nederland. Bij de oefeningen zijn de vaardigheden luisteren, lezen, spreken, gesprekken voeren en schrijven weergegeven met pictogrammen, zodat u in een oogopslag kunt zien wat het doel van een oefening is.
Evaluatie De les wordt afgerond met de evaluatie, gebaseerd op het Europees Referentie Kader. De vaardigheden van de leerlingen worden verwoord volgens ‘can-dostatements’. Ofwel: er wordt geëvalueerd op wat de leerlingen kunnen, niet op wat ze niet kunnen. Elke evaluatie wordt afgesloten met de ‘I can-statements’. De leerlingen mogen die zelf invullen, zodat ze zich bewuster worden van hun leerproces. De statements staan zowel in het Nederlands als Engels vermeld. Als de leerlingen het invullen nog te moeilijk vinden kunt u ze daar natuurlijk mee helpen. Er zijn drie categorieën: groen (goed), geel (oké) en oranje (kan beter).
Aanvullend lesmateriaal De docentenhandleiding verwijst naar aanvullend lesmateriaal, dat met elke les wordt meegeleverd. Bij elke les worden flashcards gebruikt. De flashcards verbeelden de kernwoorden die de kinderen leren. Deze woorden komen vaker terug in de les. De leerkracht kan de flashcards vaak gebruiken. Het is zeker aan te raden dat u de flashcards die bij een bepaalde les horen, ook weer in de volgende lessen gebruikt. Herhaling is het sleutelwoord bij de uitbreiding van de woordenschat. Daarnaast is er meestal als aanvullend lesmateriaal ook een A4 waarvan de invulling per les varieert: soms een knipselvel, dan weer bijvoorbeeld een spelletje of een landkaart.
Docentenhandleiding Voor de docenten is er de docentenhandleiding, waarin de oefeningen worden toegelicht. Hier zijn ook extra oefeningen in opgenomen.
6
CD met geluidsmateriaal Bij elke les hoort een cd met geluidsmateriaal. Op de cd staat het ingesproken verhaal volgens de hoofdstukindeling in het leesboekje. Op de cd staan ook luisteroefeningen. In de docentenhandleiding staat welk geluidsfragment op welke oefening betrekking heeft.
Digitale praatplaat Bij elke les hoort een digitale praatplaat. Deze kan op het digibord in de klas worden getoond. Aan de hand van de praatplaat kan de leerkracht met de leerlingen in gesprek over de onderwerpen en personen die in de les ter sprake komen. De praatplaat leent zich uitstekend voor klassikale interactie.
Website ‘Nederlands onder de zon’ wordt ondersteund door de website voor docenten. Hierop staan filmpjes, geluidsfragmenten en andere bestanden die de oefeningen ondersteunen. Soms is een oefening gebaseerd op de bestanden op de website. Dit staat dan in de docentenhandleiding aangegeven. www.nederlandsonderdezon.nl
Opbergen lesmateriaal De leesboekjes gaan meerdere jaren mee. De leesboekjes kunt u in de klas opbergen in de meegeleverde opbergdozen. Bewaar de boekjes van een les bij elkaar, zodat u (of uw collega-docent) het volgend jaar dezelfde leesboekjes uit de doos kunt halen. Elke leerling krijgt een map waarin de oefenboekjes worden opgeborgen. Als de leerling in een oefenboekje werkt, haalt hij of zij deze uit de map.
Gebruiktips docentenhandleiding In de docentenhandleiding vindt u: 1. de antwoorden op de meeste oefeningen 2. toelichting op de oefeningen 3. extra oefeningen 4. uitgeschreven scripts van de luisteroefeningen 5. uitgeschreven tekst van liedjes e.d. Let op de nummering: De oefeningen in het oefenboekje bestaan uit vijf delen. Oefeningen zijn als volgt genummerd: 1.1, 1.2, 1.3; 2.1, 2,2 tot en met 5.4 et cetera. In de docentenhandleiding staan extra oefeningen. Deze zijn met drie cijfers genummerd. Een extra oefening bij oefening 2.2 is dan 2.2.1. De docentenhandleiding begint bij 1.0 met een introductie tot de les.
LES 1 NAAR EEN NIEUWE SCHOOL Doelstellingen: De leerlingen kunnen geleerde woorden in een zin herkennen. De leerlingen kunnen een korte tekst met plaatjes begrijpen. De leerlingen kunnen voorwerpen van thuis en het klaslokaal beschrijven. De leerlingen kunnen dagelijkse activiteiten opzeggen. De leerlingen verbreden en verdiepen hun woordkennis rond de thema´s thuis en school.
Aanvullende lesmaterialen les 1 Soort materiaal
oefening nr.
Flashcards 5x
1.3.1, 3
Evaluatie
ter afsluiting
Praatplaat
gehele les
LES1 Naar een nieuwe school Audio op cd
Tracknummer
Tekst
Leesboekje
1
1. Julio moet wakker worden
Leesboekje
2
2. De directeur
Leesboekje
3
3. Naar het klaslokaal
Leesboekje
4
4. De les begint
Leesboekje
5
Wat een leuke klas!
Oefenboekje
6
Oefening 1.2. Wat zegt de juf?
Oefenboekje
7
Oefening 3.4. Waar zijn de kinderen? Dialoog 1
Oefenboekje
8
Oefening 3.4. Waar zijn de kinderen? Dialoog 2
Oefenboekje
9
Oefening 3.4. Waar zijn de kinderen? Dialoog 3
Oefenboekje
10
Oefening 3.4. Waar zijn de kinderen? Dialoog 4
Oefenboekje
11
Oefening 4.3 Dit is mijn schooldag - Natasha
Oefenboekje
12
Oefening 4.3 Dit is mijn schooldag - Paul
Uitbreiding woordenschat De flashcards beelden de volgende woorden uit: 1. Luisteren 2. Zitten 3. Wees stil / stil zijn / stil 4. Schrijven 5. Slapen 6. Eten 7. Knippen 8. Lezen 9. De juffrouw 10. De verpleegster
7
1. HET VERHAAL Dit is de eerste les die u gaat doen met ‘Nederlands onder de zon’. Vertel er iets over. Leg u uit dat er leesboekjes zijn waar ze niet in mogen schrijven. In de oefenboekjes mogen kinderen wel schrijven. Vertel dat er meer lessen komen en dat ‘Nederlands onder de zon’ speciaal voor de kinderen op Sint Eustatius en Saba is gemaakt.
1.0 Bespreek het onderwerp Voordat u met de leerlingen gaat lezen bespreekt u de titel en de illustraties van het verhaal. Blader door het leesboekje. Vraag de leerlingen wat ze zien. Waar ze denken dat het verhaal over gaat. Dit mag in het Engels gebeuren. Vraag naar de eerste schooldag van uw leerlingen. Kunnen ze zich de dag nog herinneren dat ze voor het eerst op uw school kwamen? Hoe hebben ze die dag beleefd? Zijn er kinderen die eerst op een andere school hebben gezeten? Door hierover in gesprek te gaan introduceert u het thema van de les. Vraag aan de kinderen wat ze hebben begrepen. U kunt ervoor kiezen om het verhaal eerst per hoofdstuk voor te lezen, te beluisteren en/of te laten lezen en oefening 1.3 per hoofdstuk door te werken.
1.1 Wat is de volgorde? Dit soort oefeningen is misschien nieuw voor de leerlingen. U zult deze in ‘Nederlands onder de zon’ vaak terugzien. Antwoord: 4 2 3 1 5
1.2 Wat zegt de juf? Antwoord: wees stil knip herhaal luister ga zitten schrijf lees vraag
1.3 Waar of niet waar? Hoofdstuk 1: Julio moet wakker worden Julio en zijn moeder wonen op Sint Eustatius. De moeder van Julio is ziek. Julio vindt de eerste dag best eng.
waar niet waar waar
Hoofdstuk 2: De directeur Julio krijgt een kus van zijn moeder bij het schoolplein. Juf Mavis is de nieuwe juf van Julio. De directeur steekt haar tong uit.
waar waar niet waar
Hoofdstuk 3: Naar het klaslokaal In de bibliotheek staan veel boeken. Julio moet alle boeken lezen. In het lokaal hangen mooie posters.
waar niet waar waar
Hoofdstuk 4: De les begint Willem was vorig jaar nieuw in de klas. waar Julio houdt van voetballen, mountainbiken en gamen. waar Julio heeft 5 zussen. niet waar
8
Hoofdstuk 5: Wat een leuke klas! Rachel heeft mooi haar met kralen. De familie van Rachel komt ook van Sint Kitts. Het nare gevoel in de buik van Julio gaat weg.
waar waar waar
1.3.1 Is het goed of fout? Laat een flashcard zien en zeg er een zin bij. De klas herhaalt de zin alleen als deze bij het plaatje hoort. Zeg ook enkele zinnen die fout zijn, zoals Julio gaat naar zijn oma. De leerlingen herhalen de zin dan niet. Doen ze dat toch, dan krijgt u één punt. Reageren ze goed op het plaatje en de zin, dan krijgt de klas één punt. Wie heeft als eerste vijf punten? Voorbeeldzinnen: 1. Julio slaapt. 2. Julio eet. 3. Julio kijkt naar het schoolplein.
1.3.2 Rara wat doe ik? Leg alle flashcards op een stapel. Neem 1 kaart. Laat deze niet aan de leerlingen zien, maar beeld de actie uit, bijvoorbeeld ik slaap. Vraag de leerlingen: ‘Wat doe ik?’ Op dit niveau is het goed als de leerlingen antwoorden met: ‘jij slaapt, ik slaap, slaap.’ Herhaal de goede zin: Ja, ik slaap. 4. Julio staat in de bibliotheek. 5. Julio praat met Willem. 6. Sharon steekt haar hand op.
2. DIT BEN IK 2.1 Dit is Julio. Laat de leerlingen in tweetallen de informatie in de tekst opzoeken en overschrijven in hun boekje. We schrijven de getallen nog niet uit. Julio heeft ‘2 zussen’. In les 7 beginnen we de getallen uit te schrijven. U geeft alle antwoorden tot les 7 dus als 1,2,3. Antwoord: Ik heet Julio. Ik hou van voetballen, mountainbiken en gamen. Ik kom van Sint Kitts. Ik heb geen broers. Ik heb 2 zussen. Mijn moeder werkt in een ziekenhuis.
2.2 Dit ben ik Stel uzelf voor aan de klas. Maak hiervoor een poster, met een foto van uzelf in het midden en eromheen foto’s of woorden waarover u wat wilt zeggen. Laat de leerlingen zelf ook een poster maken en zichzelf voorstellen.
2.3 Dit is onze klas! Maak een grote poster met de presentaties van alle kinderen en hang die op in de klas, of gebruik de in oefening 2.2 gemaakte posters.
9
3. WELKOM OP ONZE SCHOOL Introductie Vraag aan de kinderen welke plekken op school in het verhaal voorkomen. U kunt dit, afhankelijk van het niveau van de leerlingen, op verschillende manieren doen. Met open vragen: ‘Welke plekken op school komen in het verhaal voor?’ Met gesloten vragen: ‘Is er een schoolplein in het verhaal?’ Met visueel materiaal kan ook. Gebruik hiervoor de flashcards. Laat ook andere plaatsen zien die niet op school zijn, zoals een vliegveld, een straat, een winkel…
3.1 De woordparasol Vul eventueel aan met andere woorden, die in uw school voorkomen. Of maak eventueel zelf een uitgebreidere parasol. Antwoord: de school de bibliotheek het schoolplein de klas
het kantoor
de wc
TIP: hang zoveel mogelijk visueel materiaal in de klas. Dit ondersteunt de leerlingen bij het leren van de vreemde taal.
3.1.1 Vraag de leerlingen wat hun favoriete plek op school is. Hier kunnen ze ook een tekening van maken.
3.1.2 Wat zie je op school? Hang op verschillende plaatsen in de school tweetalige naamkaartjes van plaatsen en voorwerpen.
3.1.3 Waar staat het schoolbord? Hang onder de woorden van de zelfgemaakte parasol ook de voorwerpen die zich op iedere plaats bevinden.
3.2 Op school of thuis? Antwoord: Op school
Thuis
het digibord
het bed
de schooltas
de TV
het kantoor
de eettafel
het schoolplein
de bank
de juf
de keuken
de meester
de moeder
de leerling
de vader
het schoolbord
de koelkast
3.2.1 Welke woorden vind je op school én thuis?
3.3 Op zoek in de school Vertel de leerlingen, dat u tien, veel gebruikte, voorwerpen kwijt bent. Leg uit dat ze ergens in de school moeten liggen. Vraag de leerlingen of ze willen helpen de voorwerpen te zoeken. Benoem de tien voorwerpen of laat er een foto van zien. De leerlingen schrijven de voorwerpen in de eerste kolom van de tabel. Daarna gaan de leerlingen in groepjes van twee op zoek naar de voorwerpen en schrijven in de tweede kolom waar ze liggen. TIP: schrijf bij zelfstandige naamwoorden altijd het juiste lidwoord erbij, zodat de leerlingen direct de goede combinatie aanleren. Dat doen wij in deze module ook. 10
3.4 Waar zijn de kinderen? Laat de luisterfragmenten van de cd horen. Vraag waar de kinderen zijn. De leerlingen trekken een lijn van de namen naar de plaats. Dit is de tekst van het luisterfragment: 1 Julio: Mag ik jouw pen lenen? Jessica: Ja hoor Julio, alsjeblieft. Julio: Dank je wel. 2 Willem: Ricky:
Hey Ricky, kom je voetballen? Nee, ik heb geen zin.
3 Christina: Sharon:
Kijk Sharon, dit is mijn lievelingsboek: Harry Potter. Leuk, dat is ook mijn lievelingsboek!
4
Kenneth: Hallo, onze juf wil graag 10 grote vellen papier. De directeur: Welke kleur wil ze hebben? Ivan: Ehm, vijf blauwe en vijf rode. De directeur: Alsjeblieft jongens. Kenneth en Ivan: Dank u wel juf.
3.4.1 Raadsels Lees de volgende raadsels voor. De kinderen raden welke plek u bedoelt. 1. Je kunt er spelen en rennen. Je bent er in de pauze. Rara, waar is het? Het schoolplein. 2. Je vindt er heel veel boeken in grote kasten. Rara, waar is het? De bibliotheek. 3. Je leert er taal, rekenen, schrijven en tekenen. Rara, waar is het? De school. U kunt de leerlingen ook een raadsel laten bedenken.
4. WAT DOEN WE IN DE KLAS? 4.1 Wat doen we in de klas? Antwoord: 1A 3A
2C 4A
4.1.1 Wat rijmt op…? Schrijf op het bord en laat de leerlingen zelf de eerste kolom lezen. Ze zoeken daarna het woord dat erbij hoort.
4.1.2 Ken je nog andere ‘schoolwoorden’ die op elkaar rijmen? 4.1.3 Versje Leer het versje aan met bijbehorende bewegingen om goed de uitspraak en de betekenis van veel voorkomende activiteiten in de klas te oefenen. Ik vouw met mijn vingers. Ik plak met lijm. Ik knip met een schaar. Ik teken met een potlood. Ik schrijf met een pen. Zo, ik ben klaar! Oefen met dit versje ook het ritme van de zinnen. Zeg het versje op en speel daarbij dat u heel moe, blij, verdrietig, boos bent.
11
4.2 Een brief van Simon Antwoord: 1A 3B
2B 4A
5B
4.3 Dit is mijn schooldag De tekst van de luisteroefening: Hoi, mijn naam is Natasha. Vandaag heb ik om 9 uur sportles. Om tien uur is het pauze. Om 12 uur gaan we rekenen. En we knutselen om 1 uur. Dat vind ik heel leuk. Daarna ga ik naar huis. Hallo, ik heet Paul. We beginnen vandaag om 8 uur met Engels. Om 9 uur gaan we tekenen. Dit is mijn favoriete vak. Ik heb geschiedenis om 10 uur. Dat vind ik niet zo leuk. Maar ik hou wel van lezen. We lezen elke dag om 11 uur. Top!
4.3.1 Renspelletje De kinderen staan aan de ene kant van het speellokaal. Aan de overkant ligt een streep of een lijn. U loopt vrij door het lokaal. De kinderen vragen: Juf hoe laat is het? U mag een tijdstip noemen. Als u zegt: het is schooltijd, rennen de kinderen zo snel mogelijk achter de streep. Daar mogen ze niet meer getikt worden.
5. DE CARIBEN 5.1 Eilanden TIP: Probeer de geleerde taal en informatie ook in andere lessen toe te passen, bv. wereldoriëntatie, sport en muziek. Hierdoor leren de leerlingen op een functionele manier omgaan met hun kennis en vaardigheden.
5.2 Kaart 5.3 Welk eiland is dat? Bij sommige scholen kunt u vanuit het klaslokaal andere eilanden zien. Zo niet, loop even naar buiten met de kinderen.
5.4 Familie Kinderen hebben vaak familie op andere Caribische eilanden of landen, zoals Suriname. Op de website staat een filmpje over een school in Suriname. Bespreek na het kijken van de video met de leerlingen wat ze hebben begrepen. Wat is er anders in Suriname? Wat is hetzelfde? De kinderen vullen daarna de tabel in. U kunt daarna de kinderen vragen stellen, bijvoorbeeld: ‘Waar is jouw oma geboren?’
12
EVALUATIE 1. Wat zie je op de plaatjes? zingen – wees stil – luisteren – schrijven - zitten
2. Help jij Peggy? Voornaam: Peggy Leeftijd: 9 jaar School: Let op: hier vullen de kinderen de naam van hun eigen school in Hobby’s: sporten, gymen, turnen (meerdere antwoorden mogelijk)
3. Wat doet Julio? slapen – voetballen – lezen – eten. TIP: spoor de kinderen aan korte zinnetjes te gebruiken, bijvoorbeeld: Julio slaapt / ligt in bed / moet wakker worden, Julio leest een boek etc.
13
LES 2 WAT ZIJN ZE GROOT! Doelstellingen: De leerlingen kunnen geleerde woorden in een zin herkennen. De leerlingen kunnen een korte tekst met plaatjes begrijpen. De leerlingen kunnen verschillende sporten en hobby’s benoemen. De leerlingen kennen de dagen van de week. De leerlingen kunnen vertellen wat ze elke dag doen. Leerlingen verbreden en verdiepen hun woordkennis rond de thema´s sport en spel. Aanvullende lesmaterialen les 2 Soort materiaal
oefening nr.
Flashcards 5x
1.0.1
Memoryspel
5.4
Evaluatie
ter afsluiting
Praatplaat
gehele les
LES2 Wat zijn ze groot! Audio op cd
Tracknummer
Tekst
Leesboekje
13
1. Carlos wil voetballen
Leesboekje
14
2. De jongens zijn groot
Leesboekje
15
3. De wedstrijd begint
Leesboekje
16
4. Carlos schiet de bal in het doel
Oefenboekje
17
Oefening 4.2: Wat doe je deze week?
Evaluatieformulier
18
Evaluatie, oefening 1: Waar praten ze over?
Evaluatieformulier
19
Evaluatie, oefening 3: Luister naar Miguel
Uitbreiding woordenschat De flashcards beelden de volgende woorden uit: 1. Voetballen 2. Basketballen 3. Verstoppertje spelen 4. Gitaar spelen 5. Tekenen 6. Zwemmen 7. Dansen 8. Het is zonnig 9. Het regent 10. Onweer
14
1. HET VERHAAL 1.0 Introductie Stap de klas binnen met een sporttas en zeg: “Zo. Ik ga vanmiddag lekker sporten. Ik ga zwemmen”. Haal op hetzelfde moment een voetbal uit de tas (of een ander accessoire), zodat de leerlingen kunnen reageren, dat het niet het goede materiaal is. Vraag wat je met een bal kunt doen (voetballen, basketballen, volleyballen…). Laat ook andere sportaccessoires zien, bv. een zwembroek, een duikbril, sportschoenen, … Bespreek zo een aantal sporten.
1.0.1 Welke woorden hoor je? Lees het verhaal per hoofdstuk een eerste keer voor. Laat de 10 flashcards zien. Laat het verhaal nog een keer horen. Vraag aan de leerlingen welke plaatjes ze in het verhaal horen en welke niet. Benoem de acties op de flashcards. TIP: laat de woorden die u heeft aangeleerd vaak terugkomen in gesprekken, ook buiten de les. Hang woordclusters op in de klas met de woordenschat.
1.1 Waar houdt Carlos van? Carlos: Cindy en Alida: James en Eddy: Trisha en Sabrina:
voetballen tikkertje verstoppertje spelen touwtjespringen
1.2 Waar of niet waar? Hoofdstuk 1: Carlos wil voetballen Om 10 uur is het pauze. Cindy en Alida wonen op Sint Eustatius. Mount Scenery is een berg op Saba. De kinderen verstopten zich soms achter de auto van de juf. Carlos doet mee met touwtjespringen.
waar waar waar waar niet waar
Hoofdstuk 2: De jongens zijn groot waar Als de bel gaat roepen de kinderen. ‘Pauze!’ De juf is meestal aardig. waar James, Humphrey, Carlos en Eddy voetballen tegen groep 5. niet waar James is de kleinste. waar Miguel mag niet voetballen van zijn moeder. niet waar Hoofdstuk 3: De wedstrijd begint Een jongen van groep 7 duwt James. waar James moet huilen. niet waar Groep 5 staat met 1-0 achter. waar Eddy is stoer. waar niet waar Eddy duwt de jongen van groep 7. Hoofdstuk 4: Carlos schiet de bal in het doel Carlos rent langs Miguel. waar Carlos valt. niet waar Carlos scoort 1-1. waar Carlos kan heel goed duwen. niet waar Groep 5 heeft gewonnen. niet waar
15
2. DIT BEN IK 2.1 Dit ben ik! Vraag aan de leerlingen wat hun favoriete kleur/eten/… is. Wissel dit ook af met ‘lievelings…’ en leg uit dat dit synoniemen zijn. Schrijf alles op het bord in 5 categorieën: kleuren/eten/nummers/sporten/woorden. U kunt deze ook in een woordkast plaatsen of een woordspin maken. Voorbeeld van een woordspin:
het strand
mountainbiken
de zee
zwemmen
de vakantie
de zon
geen school
de slippers
luieren
de boot
vrij zijn
2.2 Wat is jouw favoriete …? Laat de leerlingen in kolom 1 opschrijven wat, volgens hen, de favoriete dingen van hun buurman of buurvrouw zijn. Daarna checken ze het door te vragen: Wat is jouw favoriete…? Let op de uitspraak van het woord: ‘favoriete’. Sommige leerlingen zullen het accent verkeerd leggen of de ‘e’ niet uitspreken (favoriet), zoals in het Engels. In deze oefening wordt de vraag vaak herhaald, zodat ze deze goed kunnen oefenen.
2.3 Liedjes over sporten Op www.nederlandsonderdezon.nl vindt u twee leuke liedjes die bij deze oefening horen. De kinderen luisteren naar de liedjes en doen daarna de oefening.
Ik ben alles-kampioen Ah, ik kan keihard rondjes rennen. Ik kan springen tot de maan. Ik kan zwaaien in de ringen. Ik kan op mijn handen staan. Ja, ik kan hoge ballen gooien. Ik kan schaatsen op één been. Ik kan schaatsen, schaatsen op één been. En ik kan tennissen en klimmen. Ik kan zwemmen als geen één.
16
Alles wat ik kan bedenken. Zeg het maar, ik kan het doen. Want je snapt het lieve Hoela, ik ben alles-kampioen! Oh, ik ben alles kampioen! Want ik was alles-kampioen. Dus ik ben alles-kampioen. Antwoord: kruisjes bij plaatjes 1, 2, 3, 4
Bewegen is gezond Refrein Doe je handen maar omhoog en zwaai van links naar rechts. Van links naar rechts, we gaan van links naar rechts. En we klappen-klappen-klappen-klappen op the beat. Net als de rest. Want bewegen is gezond. Doe je handen maar omhoog en zwaai van links naar rechts. Van links naar rechts, we gaan van links naar rechts. En we springen, springen, springen. Springen in de lucht - net als de rest. Want bewegen is gezond. Doe je knieën maar omhoog, oh oh. En draai je armen in het rond, oh oh. Zet je handen op je heupen, oh oh.
En stamp maar lekker op de grond, oh oh. Doe nu je vingers op je hoofd en move move. En beweeg van rechts naar links, ja move move. Maak je schouders lekker los en move move. En geniet van deze groove, deze groove groove. Is iedereen er klaar voor…? YEAH YEAH!! Okay dan tellen we nu af: 5-6-7-8. Refrein (2x) Eén: is maar alleen, dus doe maar mee. Twee: zijn jij en ik, dus doe maar mee. Drie: wordt al gezellig, doe maar mee. Vier: maakt meer plezier, dus doe maar mee. Is iedereen er klaar voor…? Yeah Yeah!! Okay dan tellen we weer af: 5-6-7-8. Refrein (2x). Antwoord: kruisjes bij plaatjes 1, 2, 3, 4
3. WAT HOORT WAAR? 3.1 Wat is het? Sport: Muziek: Anders:
x + -
Antwoorden: Regel 1: Regel 2: Regel 3: Regel 4: Regel 5: Regel 6:
+ - x x x +
x x x - + -
+ + + + -
3.2 Woordslang De kinderen kunnen de woorden onderstrepen met kleurpotloden.
3.2.1 Meer sporten en hobby’s Verzin samen nog meer sporten en/of hobby’s. Schrijf of teken ze op poster en hang ze op in de klas. U kunt rond iedere sport of hobby ook woorden schrijven die daarmee te maken hebben, bv. voetballen: bal-rennen-T-shirt-goal-keeper. Ook dit kan weer met behulp van een woordkast of woordspin.
3.2.2 Rara… welke sport is dit? Schrijf alle benoemde sporten op aparte papiertjes. Doe deze allemaal in een doos. Pak een kaartje uit de doos en beeld de sport uit. Zeg hierbij: Rara, wat doe ik? Leerlingen kunnen antwoorden met: Zwemmen! Jij zwemt! U zwemt! Laat daarna een leerling uitbeelden. Versie 2: U kunt dit met alle activiteiten doen die in de vorige oefeningen benoemd zijn. Rara, wat doe ik? Versie 3: Dit spel kan ook in kleine groepjes gespeeld worden.
17
3.3 Kruiswoordpuzzel 3 1
↓
4
→
K 5
→
V
O
↓ Z
I
N
G
E
N
W E
T
K
B 2
E
6
→
N
A
L
L
↓ D
E
N
M R
U
M
M
A
E
N
N
E
N
S E N
Verticaal ↓
Horizontaal →
1. Ik maak graag eten klaar. Ik hou van….. 2. Als ik naar muziek luister, kan ik niet blijven zitten. Dan wil ik…… 3. Ik ga graag in de zee .......
4. Ik vind dat Beyonce goed kan …… 5. En Ronaldo kan goed ………. 6. Ik ga met stokken op trommels slaan. Ik ga …..
3.4 Een toneelstukje Praat met de klas over wat Trisha en Carlos (de kinderen op de plaatjes) zeggen. Er zijn meer antwoorden mogelijk. Moedig de kinderen aan meerdere antwoorden te bedenken, bijvoorbeeld bij het tweede plaatje: ik heet Carlos, mijn naam is Carlos, ik ben Carlos.
4. DE DAGEN VAN DE WEEK 4.1 Welke dag is het? Herhaal de dagen van de week met de leerlingen. Laat ze deze eventueel een keer in de goede volgorde zetten. De oefening kan, afhankelijk van het niveau, klassikaal of individueel uitgevoerd worden. De kinderen schrijven de dagen op de stippellijntjes: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag
4.2 Wat doe je deze week? Luister met de leerlingen eerst goed naar de gesprekjes. Speel de opname daarna nog een keer in korte stukjes af.
De tekst: Mama: Lindsay: Mama: Carlos: Mama: Lindsay en Carlos: 18
Carlos en Lindsay, kom eens hier. Ik ben de kalender aan het invullen. Kunnen jullie me helpen? Op dinsdag ga ik basketballen. Ja, dat weet ik Lindsay. En dat kan je al heel goed! En op maandag ga ik voetballen. Prima Carlos. Ik heb ook een uitnodiging voor een dansavond. Joepie!!! Wanneer gaan we dansen?
Mama: Carlos: Mama: Carlos: Mama: Lindsay: Mama:
De dansavond is op zaterdag 16 januari. En het begint om 20.00uur. Mama, mag ik woensdag bij James spelen, alsjeblieft? Wanneer precies? Op woensdag 13 januari. OK, geen probleem. Ik schrijf het op. En mama, vergeet je mijn gitaarles niet? O ja. Die is op donderdag hè? Zo nu staat alles weer op de kalender.
Antwoord: Dinsdagen: Lindsay basketballen Maandagen: Carlos voetballen Zaterdag 16 januari 20.00 uur: Carlos en Lindsay dansavond Woensdag 13 januari: Carlos spelen bij James Donderdagen: Lindsay gitaarles
5. SPORTEN IN DE WERELD 5.1 Ken je deze internationale sporters? De sporters zijn wellicht niet bij alle kinderen bekend. Op de website staat foto’s van de sporters. Kobe Bryant: Verenigde Staten (of Amerika), basketballen Ranomi Kromowidjojo: Nederland, zwemmen Robin van Persie: Nederland, voetballen Maria Sharapova: Rusland, tennissen
5.2 Jouw favoriete sportman of sportvrouw De leerlingen schrijven korte zinnen over hun favoriete sportman of sportvrouw. Ze kunnen geleerde structuren en woorden uit de vorige oefeningen gebruiken.
5.2.1 Interview een sportieve man of vrouw van het eiland. Nodig een sportman of sportvrouw van het eiland uit. Bereid met de leerlingen een paar vragen voor. Na het interview schrijft u samen met de leerlingen een paar zinnen over de sporter. Laat de leerlingen daarna een grote poster maken met de informatie, foto’s of tekeningen.
5.3 Brrr! Antwoord: Skiën, schaatsen, snowboarden en bobsleeën Op de website staat een leuk filmpje over het Jamaicaanse bobsleeteam dat heeft meegedaan aan de Olympische Spelen en wereldberoemd is geworden.
5.4 Memory: sport en spel Als u het spelletje uitlegt, gebruik dan korte zinnen. Doe het voor, terwijl u de regels zegt. Dit kan het beste voor de klas, met een leerling als assistent, zodat de andere leerlingen zien en horen wat ze moeten doen. Laat de leerlingen daarna zelf de instructie nog eens verwoorden.
19
EVALUATIE 1. Waar praten ze over? Bij deze oefening hoort een audio-opname. Hieronder de ingesproken tekst: Kind A: Humphrey: Kind A: Humphrey: Kind A:
Hoi Humphrey, zullen we gaan zwemmen? Ja leuk. Komt Sabrina ook? Nee, zij moet naar gitaarles. O jammer. Ik ga snel mijn zwembroek halen. Dat is goed. Ik breng een fles limonade en koekjes mee. Tot zo!
Antwoord: Plaatje nr 3, 5, 6, 8
2. James houdt van schaken James vindt schaken leuk. Letter: D Carlos houdt van gitaarspelen. Letter: E Julio gaat elke zaterdag basketballen. Letter: A Miguel drumt elke middag. Letter: C Trisha kan heel goed touwtjespringen Letter: B
3. Wat doet Miguel? Bij deze oefening hoort een audio-opname. Hieronder de ingesproken tekst: Hallo, mijn naam is Miguel. Ik ga op maandag naar drumles. Op dinsdag en op zaterdag ga ik altijd voetballen. Op woensdag help ik mijn mama met koken. Op vrijdag gaan we vaak dansen. Op zondag doe ik niks, dan rust ik lekker uit. Antwoord: maandag, voetballen, woensdag, dansen, zondag
20
LES 3 EDWIN EN PAMELA GAAN VERHUIZEN Doelstellingen: De leerlingen kunnen eenvoudige mail begrijpen. De leerlingen kunnen iemand begrijpen die zich voorstelt. De leerlingen kunnen bekende woorden goed opschrijven. De leerlingen kunnen een eenvoudige beschrijving begrijpen en geven van een dier. De leerlingen verbreden en verdiepen hun woordkennis rond de thema’s dieren en lichaamsdelen.
Aanvullende lesmaterialen les 3 Soort materiaal
oefening nr.
Flashcards 5x
1.1.2
Los vel: flipflapper
3.3
Evaluatie
ter afsluiting
Praatplaat
gehele les
LES3 Edwin en Pamela gaan verhuizen Audio op cd
Tracknummer
Tekst
Leesboekje
20
1. Klein huisje
Leesboekje
21
2. Grotere huisjes op de vulkaan
Leesboekje
22
3. De volgende dag
Leesboekje
23
4. Edwin en Pamela vinden de huizenmarkt
Oefenboekje
24
Oefening 2.3 Welk huis is van wie?
Oefenboekje
25
Oefening 3.2 Welk dier hoor je?
Uitbreiding woordenschat De flashcards beelden de volgende woorden uit: 1. De olifant 2. De spin 3. De giraf 4. De heremietkrab 5. De slang 6. De hond 7. De iguana 8. De mier 9. De vleermuis 10. De haai
21
1. HET VERHAAL 1.0 Introductie: Filmpje over de heremietkrab Het verhaal van les 3 is gebaseerd op het bestaande gedrag van echte heremietkrabben. In werkelijkheid zijn het heel bijzondere dieren die volgens biologen een ingewikkelde sociale structuur hebben ontwikkeld. Omdat heremietkrabben zo talrijk zijn op Sint Eustatius en Saba is het leuk als de kinderen er iets meer van af weten. Op de website vindt u een filmpje over de heremietkrab. Het laat zien hoe de ‘huizenmarkt’ uit het verhaal er in werkelijkheid aan toe gaat. Maak met de leerlingen een mindmap over de heremietkrab met daarop de informatie, plaatjes, voorwerpen die ze zelf meebrengen.
1.1 Welk dier is dit? 1.1.1 Benoem de verschillende dieren. Laat de leerlingen herhalen. TIP:Laat de leerlingen niet alleen de woorden herhalen, maar juist de hele zin: Dit is een… Vergeet ook niet bij ieder woord het lidwoord te noemen of te schrijven.
1.1.2 Dieren raden Hang de flashcards aan het bord of aan de muur. Beschrijf de verschillende dieren. De leerlingen raden over welk dier het gaat. Bv. Ik ben groot, heel dik. Ik ben grijs en ik heb grote oren. Rara, wie ben ik? TIP: Deze oefening kan ook heel goed door leerlingen met een hoger taalniveau worden gedaan. Die kunnen de beschrijving dan geven en de beginnende leerlingen kunnen het dier raden.
1.2 Antwoord met ja of nee Hoofdstuk 1: Klein huisje Is het huisje van Edwin te klein? Is het huisje van Pamela te klein? Heeft een heremietkrab 8 poten? Heeft een heremietkrab 8 scharen?
ja ja ja nee
Hoofdstuk 2: Grotere huisjes op de vulkaan Wijst de oude krab naar Saba? Zijn racer-slangen gevaarlijk? Is de huizenmarkt op de Quill?
nee nee ja
Hoofdstuk 3: De volgende dag Lopen Edwin en Pamela door het bos? Wordt Pamela opgetild door een man? Steekt de racer-slang zijn tong uit?
ja nee ja
Hoofdstuk 4: Edwin en Pamela vinden de huizenmarkt Staan de krabben in een rij? Staat de grootste krab achteraan? Hebben Pamela en Edwin een nieuw huisje? Rollen Pamela en Edwin naar beneden?
ja nee ja ja
22
1.3 Welke zin hoort bij het plaatje? Schrijf de volgende zinnen op het bord. De leerlingen schrijven deze in de juiste volgorde over in hun werkboekje. 1. Pamela wordt opgetild! 2. Edwin en Pamela lopen omhoog. Ze zien spinnen, mieren en torren. 3. ‘Boven op de vulkaan zijn grotere huisjes´, zegt de oude krab. 4. ‘1, 2, 3… Rollen maar!’ 5. Dan zien Pamela en Edwin andere krabben. 6. Dan zien Pamela en Edwin een racer-slang. 7. Zo schuiven alle krabben een huisje op. 8. ´Zullen we samen een nieuw huis zoeken?´, zegt Pamela.
2. DIT BEN IK 2.1 Dit is mijn huis U kunt met de leerlingen praten over de tekeningen en de onderdelen: deur, raam, dak, enz.
2.2 Hoe woon jij? U zult de leerlingen wellicht moeten helpen met de straatnaam en de kleuren. Schrijf de kleuren op het bord.
2.3 Welk huis is van wie? Kees, Dean en Mark praten over hun huis. De gesproken tekst: Ik ben Kees. Ik woon in Nederland. Mijn huis is groot. Mijn huis heeft kleine ramen. Ik heb een tuin met paarse bloemen.
Ik ben Mark. Ik woon in Amerika. Mijn huis is heel hoog. Mijn huis heeft grote ramen. Ik heb geen tuin.
Ik ben Dean. Ik woon op Sint Eustatius. Mijn huis is groot. Mijn huis heeft luiken voor de ramen. Ik heb een tuin met rode bloemen.
Antwoord: Huis 1 is van Kees Huis 5 is van Dean Huis 3 is van Mark
3. DIEREN 3.1 Kleine dieren, grote dieren Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Moedig de kinderen aan meer antwoorden te bedenken. Er is maar een soort giraf, maar er zijn meerdere soorten spinnen, heremietkrabben, slangen, iguana’s en mieren en verschillende rassen koeien met andere kleuren. U kunt dat met de kinderen bespreken, bijvoorbeeld aan de hand van foto’s. de koe groot uiers bruin gras groot slurf grijs planten de olifant de spin klein 8 poten zwart insecten de giraf groot lange nek bruin bladeren de heremietkrab klein huisje rood/bruin dode insecten de slang groot lange tong bruin insecten de hond groot vacht alle vlees de iguana groot/klein stekels groen/grijs planten de mier klein zes poten zwart fruit 23
3.2 Welk dier hoor je? Antwoord: 1. de ezel 2. de vogel 3. de hond 4. de koe 5. het varken 6. de kat 7. de slang
3.3 Vouwspelletje Bij deze oefening hoor het meegeleverde losse vel. De instructie is best moeilijk. Op de website staat een instructiefilmpje.
4. ELK DIER IS ANDERS 4.1 Welke lichaamsdelen? 4.2 Welk dier hoort er niet bij? Niveau 1: De leerlingen vertellen welk dier niet in het rijtje past. Niveau 2: De leerlingen zeggen waarom dit dier volgens hen niet in het rijtje thuishoort. Het gaat erom dat de kinderen een (eenvoudige) reden leren geven. In elk rijtje zijn meerdere antwoorden goed. Antwoord: de olifant, want die kan niet vliegen. de goudvis, want dat is een waterdier. de kip, want dat is geen waterdier. de heremietkrab, want dat is geen vogel. de mier, want dat is geen zoogdier.
4.3 Wat een rare dieren! Antwoord: Hij heeft de kop van een haai en het lijf van een hond. Hij heeft de kop van een pelikaan en het lijf van een giraf. Hij heeft de kop van een konijn en het lijf van een schaap. Laat de leerlingen nieuwe namen verzinnen voor deze dieren.
4.4 Jouw fantasiedier 4.5 Wedstrijdje! Maak een lijstje van tien woorden (met de lidwoorden!) uit deze les. Hang dit lijstje buiten de klas aan de muur. De leerlingen werken in groepjes van vier of vijf. Er gaat telkens één leerling naar buiten. Hij leest een woord van de lijst en gaat terug naar zijn groep om het woord te spellen. Een andere leerling van de groep schrijft het woord op. Daarna gaat een nieuwe leerling weer een ander woord zoeken. De groep die het eerst klaar is en alle woorden goed heeft geschreven, heeft gewonnen.
5. DIEREN OP DE EILANDEN 5.1 Vandaag op mijn eiland U kunt deze oefening uitwerken tot een kleine excursie. U kunt rond de school, of tijdens een uitstap, beestjes zoeken. Verken de omgeving van de school vooraf en bedenk waar de zoektocht het best kan plaatsvinden. Zorg er verder voor dat er materialen zijn die nodig kunnen zijn tijdens de zoektocht, zoals potjes, een paraplu, 24
vergrootglazen en insectenpotjes. Bekijk daarna met de leerlingen de beestjes en laat ze die beschrijven. Let er op dat de leerlingen de lidwoorden, het enkelvoud of meervoud goed gebruiken. Bv. paarden, een hond, de ezel, ezels.
5.2 Zo gaat het bij ons! Ga in gesprek met de leerlingen over wat ze gelezen en geleerd hebben van de tekst. U kunt de teksten verdelen over de leerlingen. De leerlingen vertellen elkaar wat ze geleerd hebben.
5.3 Spel: Ken je deze dieren? Laat de leerlingen het bordspel in groepjes van 2 tot 4 leerlingen spelen. Het spel kan op verschillende niveaus gespeeld worden: Niveau 1: De leerlingen lezen de instructies (bv ‘ga terug naar start’) of zeggen op welk dier ze staan. Niveau 2: de leerlingen beschrijven het dier waar hun pion op staat (groot/klein/kleur/lichaam). Niveau 3: de leerlingen vertellen 3 dingen over het dier waar hun pion op staat (voeding, leefomgeving, kleur, grootte…) TIP: Als u veel niveauverschil in de groep heeft, kunt u iedere groep een eigen opdracht geven (bv. niveau 1,2,3). Zo kunnen alle leerlingen het spel op hun eigen niveau spelen.
5.4 Dieren overal Er zijn meerdere antwoorden goed, dus meerdere lijntjes. Noord-Amerika, Europa De otter: De gorilla: Afrika De grizzlybeer: Noord-Amerika De kangoeroe: Australië De olifant: Afrika, Azië De toekan: Zuid-Amerika De walvis: alle oceanen (ook de Caribische Zee bij Sint Eustatius en Saba!)
EVALUATIE 1. Een mail van Sara A: Achterstraat
B: 17
C: roze
D: 15 maart
2. Wat zegt Sabrina? Lees onderstaand verhaaltje voor. De kinderen moeten de goede woorden omcirkelen. Hoi James. Welkom op Sint Maarten. Ik ben Dora. Mijn zus heet Sarah. Ik ben tien jaar. Ik zit in groep zes. Ik hou veel van dansen. Kijk, dit is mijn kat. Ze is heel lief. Ze is zwart, maar ze heeft een witte staart. Grappig hè?
3. Wat een rare dieren! de mier de haai de krab de slang de olifant
25
LES 4 SHARON WIL EEN HOND Doelstellingen: De leerlingen kunnen geleerde woorden in een zin herkennen. De leerlingen kunnen een korte tekst met plaatjes begrijpen. De leerlingen kunnen een dier beschrijven. De leerlingen kunnen een kort gedicht opzeggen. De leerlingen maken kennis met figuurlijk taalgebruik (uitdrukkingen over dieren). De leerlingen verbreden en verdiepen hun woordkennis rond de thema’s emoties, gevoelens en huis- en lievelingsdieren.
Aanvullende lesmaterialen les 4 Soort materiaal
oefening nr.
Flashcards 5x
1.2
Knipselblad
3.2
Evaluatie
ter afsluiting
Praatplaat
gehele les
LES 4 Sharon wil een hond Audio op cd
Tracknummer
Tekst
Leesboekje
26
Hoofdstuk 1. De hond op het strand
Leesboekje
27
Hoofdstuk 2. De volgende dag
Leesboekje
28
Hoofdstuk 3. Een nieuw baasje
Leesboekje
29
Hoofdstuk 4. Sharon, Rachel en hun moeder gaan naar de hond
Oefenboekje
30
Oefening 4.3: Ik heb gedroomd dat ik…
Evaluatieformulier
31
Evaluatie, oefening 1: Luister naar de kinderen
Uitbreiding woordenschat De flashcards beelden de volgende woorden uit: 1. Druk 2. Ziek 3. Bang 4. Grappig 5. Boos 6. Blij 7. Verdrietig 8. Zich schamen 9. Verliefd 10. Honger
26
1. HET VERHAAL 1.0 Vertel over emoties Zeg tegen de leerlingen dat u vandaag heel blij bent. ‘Ik ben vandaag heel blij, want … (het is feest/ik heb een nieuwe jurk/het is bijna vakantie/…)’ Herhaal ‘blij’ een aantal keer. Laat ook telkens duidelijk zien dat u blij bent. Voorbeeld: ‘Ik ben zo blij. Het is bijna weekend! In het weekend ga ik lekker uitrusten en een mooi boek lezen. Daar word ik heel blij van. Kijk, dit is mijn nieuwe boek! Het is vandaag met de post gekomen. Ik ben er zo blij mee. Ik was eerst een beetje boos (boos kijken), want het duurde wel twee weken. Maar nu is mijn boek er. Het is mijn lievelingsboek. Ik ben zo blij dat het er is. Hmmm… dit weekend ga ik doen waar ik blij van word: een heel mooi boek lezen! En jullie? Zijn jullie ook blij als het weekend is? Ben je blij als je leest? Of als je iets anders doet? Ben je blij als je kookt?’ U lokt op deze manier reacties uit van de kinderen. Vervolgens vertelt u over het verhaal: ‘Dit verhaal gaat over Sharon. In het verhaal is ze een beetje boos, maar aan het eind is ze toch blij. Luister goed…’
1.1 Kijk, dit is de hond van Sharon! Dit is een goed moment om een paar gevoelens met Total Physical Response (TPR)-oefeningen uit te beelden.
1.2 Wat hoort waar? Laat vóór oefening 1.2 de 10 flashcards zien. Zeg de zin die erbij hoort, beeld uit en laat de leerlingen herhalen en nadoen. Variatie 1: Laat een flashcard zien en vraag: Ben ik boos of blij? De leerlingen herhalen het goede woord. Variatie 2: Zeg een zin bij een verkeerd plaatje. Als het niet goed is, zeggen de leerlingen niets. Is het goed, dan herhalen de leerlingen de zin. Antwoord: 5 3
6 4
2 1
1.3 Wat is waar? Hoofdstuk 1: De hond op het strand Sharon en Rachel lopen op het strand. Er loopt een hond op het strand. De hond is bruin. De hond is met zijn baasje.
ja ja nee ja
Hoofdstuk 2: De volgende dag Rachel, Sharon en hun moeder gaan naar de kerk. Moeder vertelt grappen en moppen. Moeder is bang voor racer-slangen. Sharon hoort de sirene van de brandweer.
ja ja nee nee
Hoofdstuk 3: Een nieuw baasje Moeder leest een briefje voor. De hond is zijn baasje kwijt. De student gaat van het eiland af.
ja nee ja
Hoofdstuk 4: Sharon, Rachel en hun moeder gaan naar de hond Moeder, Rachel en Sharon rijden naar de student. ja De hond heeft kleine, witte oren. nee Het is dezelfde hond als op het strand. ja Sharon en Rachel vinden Funny heel lief. ja 27
2. DIT BEN IK 2.1 Hoe voel je je? U kunt bij deze oefening ‘Hij is…’ en ‘Zij is…’ introduceren. Laat een van de leerlingen een emotie uitbeelden. Hoe voelt hij of zij zich? Hij is… De leerlingen krijgen één punt als ze de emotie raden, twee punten als ze het persoonlijk voornaamwoord (hij of zij) goed hebben. Antwoord: Sharon is verdrietig. De hond heeft honger. De giraf is bang. De hond is ziek. De student is verliefd. Sharon is blij.
2.2 Ik wil heel graag een huisdier! 2.3 Grappig! Antwoord: Zij is grappig. Zij is geschrokken. Hij is vrolijk.
3. WAT KIJK JIJ BLIJ! 3.1 Blij? Boos? Bang? Vraag de leerlingen om de kleuren te gebruiken die volgens hen bij die emotie horen. En ook eventueel andere woorden.
3.2 Ben je boos? Variatie: sterke leerlingen kunnen de reden geven: Ik ben boos, want …
3.3 Versjes Er moeten meerdere lijntjes worden getrokken. Laat de kinderen het betreffende woord onderstrepen. U zult de versjes moeten toelichten. Laat de leerlingen een versje uitkiezen, dat ze uit het hoofd leren en voordragen.
3.4 Kun jij dit nadoen?
4. ALLEMAAL BEESTJES! 4.1 Sharon wil een hond. Wat wil jij? Variatie: Ik wil / ik wil geen… Laat de leerlingen een van de drie plaatjes in de rij kiezen. Ik wil een hond, maar ik wil geen snoepjes.
28
4.2 Gezegden Probeer met de leerlingen zelf andere uitdrukkingen te verzinnen met de dieren die op het eiland voorkomen.
4.3 Ik heb gedroomd dat ik… De tekst van de luisteroefening: Rachel: Willem: Rachel: Willem: Rachel:
Ik heb gedroomd. Was het een leuke droom? Ja, het was heel grappig. Ik droomde dat ik een huisdier kreeg. Waarom was het grappig? Omdat ik droomde dat ik een giraf kreeg!
4.4 Wil jij dit huisdier? Antwoord: 1. flaporen 2. lief 3. ik 4. giraf 5. slappe 6. student
4.4.1 Rara, wat ben ik? Lees nog enkele raadseltjes over dieren, bv: Rara, wat ben ik? 1. Ik ben bruin. Ik heb een lange nek. 2. Ik heb acht poten. Mensen vinden mij eng. 3. Ik heb een hele grote bek en eet alle mensen op. 4. Ik lig graag bij jou op schoot.
Een giraf. Een spin. Een krokodil. Een kat.
5. DIEREN OP DE EILANDEN 5.1 Ken jij iemand met een leuk huisdier? Deze oefening kan ook gebruikt worden als mini-spreekbeurt. De leerlingen kunnen dan een poster maken en het dier mondeling voorstellen.
5.2 De dierenarts op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius 5.2.1 Andere dokters en artsen Er zijn ook andere dokters. Wat doen ze? Hier geven we als voorbeeld de huisarts, de cardioloog en de tandarts. Schrijf de woorden ‘de huisarts’, en ‘de tandarts’ op het bord. Lees de tekst voor. Welke dokter is het? De huisarts: Je bent thuis en je bent ziek. Na een paar dagen ben je nog steeds ziek. Dan ga je naar de … De tandarts: Je hebt kiespijn. Wie kan daar iets aan doen?
29
5.3 Vrienden U kunt de woorden (in willekeurige volgorde!) op het bord schrijven, anders is het wellicht te moeilijk. Antwoord: 1. dolfijn 2. boot 3. vissen 4. water 5. haaien 6. dolfijn 7. boot 8. vrienden
5.4 Woef! Miauw! Piep! Antwoord: De hond: woef waf! De kat: miauw! De geit: mèèèèèè! De haan: kukulekuuuu! De ezel: ia! ia! ia! De muis: piep! piep! Het paard: hihi! De kip: tok! tok! De slang: sssss!
EVALUATIE 1. Wat willen de kinderen? Lees de onderstaande tekst voor. De leerlingen moeten het onderstreepte woord invullen. 1. Ik heb honger. Ik wil een pizza. 2. Mama, alsjeblieft. Ik wil zo graag een hond. 3. Kom je spelen? Ja, ik wil gaan voetballen. 4. Ik hou niet van honden. Ik wil een kat.
2. Help jij Rachel? kat bruin en wit 3 vis melk bed
3. Jouw dier De kinderen schrijven 3 zinnen over een gekozen dier en vertellen daarover.
4. Ben je boos, pluk een roos De kinderen zeggen een van de versjes van 3.3 uit het oefenboekje op (of lezen voor).
30
LES 5 EEN LEUKE MIDDAG Doelstellingen: De leerlingen kunnen een langzaam en duidelijk gesproken gesprek begrijpen. De leerlingen kunnen eenvoudige beschrijvingen van plaatsen begrijpen. De leerlingen kunnen hun favoriete plaats op het eiland beschrijven. De leerlingen verbreden en verdiepen hun woordkennis rond de thema’s de weg vinden, vervoermiddelen en de voorzieningen op de eilanden (ziekenhuis, school e.d.).
Aanvullende lesmaterialen les 5 Soort materiaal
oefening nr.
Flashcards 5x
1.0
Kaart St Eustatius
1.3.1, 2.1, (ook voor les 8)
Evaluatie
ter afsluiting
Praatplaat
gehele les
LES 5 Een leuke middag Audio op cd
Tracknummer
Tekst
Leesboekje
32
1. Wat gaan we doen?
Leesboekje
33
2. Meerijden met tante Suzie
Leesboekje
34
3. Naar de Botanical Garden
Leesboekje
35
4. De kinderen helpen mee
Leesboekje
36
5. Terug naar huis
Oefenboekje
37
Oefening 3.2 Waar zijn de kinderen?
Evaluatieformulier
38
Evaluatie, oefening 1 Waar zijn de kinderen?
Uitbreiding woordenschat De flashcards beelden de volgende woorden uit: 1. De school 2. Het huis 3. De weg / de straat 4. De dokter 5. De winkel / de supermarkt 6. De kerk 7. De bibliotheek 8. Het politiebureau 9. Het restaurant 10. Het vliegveld
31
1. HET VERHAAL 1.0 Vertel over uw drukke middag U kunt de les als volgt introduceren. U vertelt dat u gisteren een hele drukke middag hebt gehad. Na schooltijd moest u allerlei dingen regelen. Eerst naar de politie voor het verlengen van uw rijbewijs. Hup, direct door naar het ziekenhuis om een buurvrouw op te halen. U ging daarna naar de bibliotheek om boeken terug te brengen en onderweg reed u langs de kerk. En u moest ook nog boodschappen doen in de supermarkt. U had zin om in uw favoriete restaurant te gaan maar helaas: die was dicht. Het allerergste: u kwam thuis en uw cisterne was leeg! Terwijl u dit vertelt laat u de flashcards zien. Aan het einde legt u uit dat het verhaal van les 5 gaat over wat kinderen na schooltijd kunnen doen. Bij deze les hoort een kaart van Sint Eustatius. Zorg dat de leerlingen zuinig zijn op de kaart, in les 8 wordt de kaart weer gebruikt. Leerlingen op Saba zijn misschien teleurgesteld dat er geen kaart van Saba is. U kunt hen geruststellen: verderop in deze module is er een kaart van Saba. Bovendien is het leuk als kinderen van Sint Eustatius en Saba meer over elkaars eiland te weten komen. In het verhaal komt het woord ‘cisternes’ voor. Dat woord is nogal ongebruikelijk in het Nederlands, maar omdat kinderen bekend zijn met ‘cisterns’ uit het Engels is hiervoor gekozen. Het is natuurlijk geen probleem als de kinderen het op zijn Engels uitspreken.
1.1 Wat is goed? Om meer input te geven, kunt u de plaatjes aanwijzen en één voor één bespreken: Gaat het verhaal over 2 jongens en 2 meisjes? TIP: Wijs plaatjes en voorwerpen aan als u iets uitlegt. Vertel de leerlingen dat kijken even belangrijk is als luisteren als je een andere taal leert. (Ook bij andere vakken trouwens). Spreek duidelijk en iets langzamer dan uw normale spreektempo. Gebruik korte zinnen, met niet teveel abstracte woorden. Antwoord: A1 B3 C4 D3 E1
1.2 Waar of niet waar? Hoofdstuk 1: Wat gaan we doen? Jessica, Rudy, Kenneth en Sandra zijn goede vrienden. waar Jessica, Rudy, Kenneth en Sandra willen na schooltijd iets leuks doen. waar Rudy heeft een idee. waar Hoofdstuk 2: Meerijden met tante Suzie De vrachtwagen brengt cisternen naar de huizen. Tante Suzie is de lievelingstante van Jessica. Rudy moet om 4 uur thuis zijn.
niet waar waar niet waar
Hoofdstuk 3: Naar de Botanical Garden Tante Suzie rijdt heel hard. niet waar De weg slingert. waar Het hek staat open. niet waar
32
Hoofdstuk 4: De kinderen helpen mee Bryan en Lisa zijn studenten uit Amerika. niet waar Coralita is heel goed voor alle planten. niet waar Coralita groeit overal. waar Hoofdstuk 5: Terug naar huis Er staat een verrekijker. waar Lisa ziet drie auto’s. niet waar Rudy is te laat thuis. niet waar
1.3 Volg de weg Antwoord: Plaatje 1: school Plaatje 3: de splitsing Plaatje 7: bord van de Botanical Garden Plaatje 8: de verrekijker
1.3.1 Waar ben ik nu? U kunt een extra oefening doen. Wijs een plaats op de kaart aan. Ik ben op het vliegveld. Ik ga links, rechts… Waar ben ik nu? In deze introductieoefening geeft u het best een heel eenvoudige instructie: niet meer dan drie richtingen.
2. DIT BEN IK 2.1 Dit is Sint Eustatius U kunt met de kinderen in gesprek over welke locaties ze nog meer weten. Denk aan de haven, Nu Star en andere opvallende plekken.
2.2 Daar wil ik heen! 2.3 Van hier naar daar
3. PLAATSEN OP HET EILAND 3.1 Welk woord hoort erbij? Help de leerlingen door bij het eerste plaatje te zeggen: Als ik aan school denk, dan denk ik aan de klas, de juf, schrijven. Waar denken jullie aan? Geef ook tips aan de kinderen. Bv: denk aan een kleur, activiteiten, adjectieven... Deze oefening kan ook in groepjes uitgevoerd worden, waarbij ieder groepje op een groot vel papier telkens rond één woord een woordenwolk maakt. Dit mag met geschreven of getekende begrippen. Na vijf minuten geven ze het vel door aan de volgende groep. TIP: Door dit groepswerk, leren kinderen dat ze samen al heel veel weten. Door elkaar te helpen, leren ze zelf ook bij.
33
3.2 Waar zijn de kinderen? De tekst van de luisteroefening: Waar is Kenneth? Ik zie mensen met koffers. Ik hoor een hard geluid. Het vliegtuig landt. Kenneth is op het vliegveld. Waar is Sandra? Ik zie mooie bloemen en planten. Ik kijk door de verrekijker. Ik zie Sint Kitts. Sandra is bij de Botanical Garden. Waar is Jessica? Ik zie water. Ik zie de zee. Ik loop op het zand. Jessica is op het strand.
3.3 Ben jij in de winkel? U kunt hier ook de negatieve vorm aanbieden. Ben je op school? Nee, ik ben niet op school.
3.4 Links, rechts of rechtdoor? Om deze oefening te kunnen doen, moeten de leerlingen wel de richtingen kennen. Herhaal links en rechts. Volgorde: Hallo meneer, waar is de bibliotheek? Hallo, de bibliotheek? Ga eerst links, dan rechts… Dank u wel, meneer. Graag gedaan. Tot ziens! Tot ziens!
4. VERVOERMIDDELEN 4.1 Langzaam en snel Als de kinderen deze oefening leuk vinden kunt u deze oefening nog een keer doen, maar dan met dieren. Schrijf de dierennamen op het bord en teken er een trap bij. Een andere variatie is een trap van klein naar groot.
4.1.1 Hoe lang is het woord? Dicteer een aantal woorden en laat de leerlingen de lettergrepen klappen: au-to, o-ver-ste-ken, vracht-au-to, pick-up, fiets. Welk woord is langer? Dicteer 2 woorden. Laat de leerlingen het langste woord nazeggen.
4.1.2: de vergrotende trap: Wat gaat er sneller? Een motor of een fiets? De leerlingen herhalen het woord, in dit geval motor. U herhaalt: Ja, een motor gaat sneller dan een fiets. TIP: er zijn in de vorige lessen enkele tegenstellingen langsgekomen: groot-klein, snel-langzaam, zwart-wit, veilig-gevaarlijk, lang-kort, links-rechts… 34
Maak kaartjes en zet op ieder kaartje een woord. Laat de leerlingen in tweetallen de kaartjes van de tegenstellingen bij elkaar zoeken. Zet de tegenstellingen in een woordkast en hang die aan de muur. Deze kan per les worden aangevuld.
4.2 Met welk vervoermiddel? Jessica gaat naar school. Zij gaat met de schoolbus. Tante Suzy gaat naar de Botanical Garden. Zij gaat met de pick-up. Rudy rijdt met zijn oom mee om cisternen te vullen. Ze gaan met de vrachtwagen. Sandra gaat naar haar buurmeisje. Zij gaat lopen. Kenneth vliegt naar de maan! Hij gaat met de raket. Bryan en Lisa gaan vissen op zee. Zij gaan met de boot.
4.3 Dat is gevaarlijk! Op de website staat een filmpje over veilig oversteken. Wat Carlos doet is veilig. Wat Rudie doet is gevaarlijk!
4.4 In de pick-up Maak eerst een wandeling met de leerlingen in de omgeving rond de school. Wat zien ze? Laat ze het tekenen of opschrijven.
5. PLEKKEN OP DE EILANDEN 5.1 Saba of Sint Eustatius? Laat de leerlingen de plaatsen eerst mondeling beschrijven. Verwijs ook naar oefening 3.1.
5.2 Zo gaat het bij ons! Indien nodig, kunt u het begin van de zinnetjes al op het bord zetten, zodat ze deze alleen nog aan hoeven te vullen.
5.3 Rara waar zijn ze? Schrijf de rijmwoorden uit de oefening door elkaar op het bord. Laat de leerlingen de rijmwoorden bij elkaar zoeken. Kennen ze nog meer rijmwoorden? Antwoord: Kenneth en zijn vrienden zijn op het strand. Freek is in de bibliotheek. Jessica ligt in bed.
35
EVALUATIE 1. Waar zijn de kinderen? Bij deze oefening hoort een audio-opname. Hieronder de ingesproken tekst: A. Hoi mama, Kun je me komen halen? Ja hoor, Sandra. Waar ben je? Ik sta voor de kerk. Goed, ik kom eraan! Antwoord: kerk B. Hallo Kenneth! Hallo, oma. Ik kom zo naar u toe. Ik ben nu nog op school. Antwoord: school C. Kom je zo spelen? Ja, leuk. Waar ben je, Rudy? Ik ben bij het vliegveld. Leuk, tot zo! Antwoord: vliegveld D. Hé Jessica, waarom ben je niet op school? Ik ben ziek. Ik ben bij de dokter. Ohhh! Beterschap! Antwoord: dokter
2. Wat doe je waar? Hier kan je een pizza eten: Hier ga je naar toe als je ziek bent: Hier koop je brood, pasta, limonade en meer: Hier leer je lezen en schrijven: Hier zwemmen veel vissen:
het restaurant de dokter de supermarkt de school de zee
3. Jouw lievelingsplaats De kinderen hebben in het oefenboekje bij 5.2 hun lievelingsplaats op het eiland getekend. Laat ze erover vertellen.
36
37
Colofon Nederlands onder de zon Modules begrijpend lezen en woordenschat Nederlands als vreemde taal Geproduceerd i.o.v. Rijksdienst Caribisch Nederland / ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ontwikkeling, coördinatie en realisatie: Eric Westerveld i.s.m. de Nederlandse Taalunie Concept, illustraties en ontwerp: Proforma visual identity Vormgeving: Everybody can design Eindredactie: Suzanne Stam Audio: Martin de Wit Website: Martin de Wit en Proforma visual identity 1e druk module 1 les 1-5: maart 2015, oplage Docentenhandleiding 20 www.nederlandsonderdezon.nl All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without prior written permission of RCN/OCW and Eric Westerveld.
De uitgever en samenstellers aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid voor fouten en/of andere onvolkomenheden van welke aard dan ook, die voortkomen uit deze uitgaven.
38
39