Inhoudsopgave syllabus Nederlands 5H 2009-2010 Studieplanning Overzicht toetsen 5H 2009-2010
2
Module 1 Spreken 1. Onderwerp kiezen en voorbereidingspunten 2. Aanwijzingen voor de voorbereiding van de presentatie 3. Aanwijzingen voor de presentatie
3 3 4 8
Module 2 Schrijven 2 (beschouwing en betoog) 1. Inleiding 1.1. Schrijfdoelen en tekstsoorten 1.2. Toetsing 1.2.1. Voorbereiding: proces-product 1.2.2 Cijferbepaling 2. Tekstsoorten en aanpak schrijfopdrachten 2.1 Algemene schrijftheorie 2.1.1 Stappenplan schrijfopdrachten 2.2. Beschouwing 2.3 Betoog 2.3.1. Stelling en argumentatie 2.3.2. Stappenschema bij het schrijven van een betoog 3. Stijl en taalgebruik 4.1 Taalfouten Top 10 4.2. Aanvulling theorie Vlekkeloos Nederlands
10 10 10 10 11 12 13 13 14 16 16 16 17 20 21 22
Module 3 Literatuur
23
1. Inleiding 1.1. Leesdossier Nederlandse literatuur 1.1.1. Keuze van titels 1.1.2. Boekverslagen 2. Theorie 2.1 Handleiding boekverslag 3. Dossiertoets Nederlandse literatuur ( “Het Mondeling”) 4. Lesopdrachten literatuur 5H Oefentekst 1 Marga Minco – Het dorp van mijn moeder Oefentekst 2 Joost Zwagerman – Krantenwijk Oefentekst 3Tim Krabbé – De matador Oefentekst 4 Jan Wolkers – Gevederde vrienden Module 4 Lezen 1. Theorie 1.1. Tekstsoorten 1.2 Tekststructuur 1.2.1. Opbouw 1.2.2. Tekstpatronen 1.2.3. Alineaverbanden en tekstfuncties 2. Tips bij het maken van tekstverklaringen 3. Tips bij het maken van samenvattingen
1
23 23 23 24 24 24 30 32 32 37 41 47 56 56 56 58 58 59 61 62 63
Studieplanning Voor je planning hebben wij de toetsen van het hele jaar voor je op een rijtje gezet. Voor je voorbereiding van de dossiertoets Literatuur in 5H is dat in grote mate van belang. Daar moet je nu al op voorbereid zijn. Je moet de boeken voor het mondeling literatuur ruim van tevoren lezen en vaak ook (gedeeltelijk) herlezen. Overzicht toetsen 5H 2009-2010 In 4havo heb je dossiertoets 0 nog niet afgerond. Er zijn in 4H slechts 7 toetsen gemaakt ipv 10 . Om die reden krijg je dit jaar nog 3 voortgangstoetsen . Het gemiddelde van die toetsen en die van 4H is je dossiertoetscijfer, het zogenoemde dossiertoets 0
De toetsen in 5H zijn: Periode Domein (Stof) 0
1
2
3
Duur
Voortgangstoetsen Diverse toetsen spelling, stijl en formuleren en literatuur Spelling en stijl (Vlekkeloos Nederlands taak 1 t/m 10) Stijl (Vlekkeloos Nederlands taak 11 t/m 25 alleen stijl) Moderne literatuur (presentatie modern literaire werk) (Pak Taaltraining Extra) Dossiertoets Spreekvaardigheid Betoog over zelfgekozen onderwerp (Syllabus Nederlands module 2: Spreken) Dossiertoets Schrijfvaardigheid (Syllabus Nederlands module 4: Schrijven) Dossiertoets moderne literatuur (1880-heden) 10 moderne Nederlandse literaire werken en leesdossie (Syllabus Nederlands module 3: Literatuur, literatuurgeschiedenis en 10 literaire werken)
Weging Vorm
Herk.
1*
nee
35
Schriftelijk
35
Schriftelijk
10
Mondeling
10
1
120
1
20
1
nee Mondeling (presentatie; betoog) Schriftelijk ja (schrijven van zakelijke brief) Mondeling nee
*NB Dossiertoets 0 is het gemiddelde van de behaalde cijfers in 4H. In 5H wordt dit jaar een uur extra besteed aan achterstanden opgelopen in 4H **NB Voorbereiding toetsen De voorbereiding van de toetsen is een proces. Vorderingen die in dit proces gemaakt zijn worden beloond met punten. Te laat inleveren of werk waaruit die vorderingen niet blijken, levert geen punten op.
2
Module 1 Spreken 1.Onderwerp kiezen en voorbereidingspunten In 5H zul je net als in 4H een betoog moeten houden. In 5H moet die 8 tot 10 minuten duren. Het is verplicht gebruik te maken van een powerpointpresentatie. Onderwerp kiezen Het is de bedoeling dat je de presentatie alleen doet en over een ‘uniek’ onderwerp. Als je van gedachten bent veranderd, kun je je onderwerp alleen in samenspraak met de docent veranderen. Het kan betekenen dat je geen punten voor de voorbereiding krijgt; ook reeds verdiende punten kunnen zo verspeeld worden. Wanneer je zonder vooroverleg een ander onderwerp kiest, krijg je een aftrek van 10 punten; uiteraard krijg je dan ook geen punten voor de voorbereiding. LET OP: Je mag niet hetzelfde onderwerp als in 4H gebruiken.
Voorbereidingspunten: proces - product Het cijfer van de presentatie wordt bepaald door twee onderdelen. Een deel wordt bepaald door de presentatie zelf ofwel het product. Een ander deel wordt bepaald door de voorbereiding, het proces. Je kunt hiervoor maximaal 20 punten krijgen. Een 10 krijg je als het werk ‘uitmuntend’, dus voortreffelijk is. Dat betekent, dat het product, de toets, foutloos moet zijn, maar ook dat de voorbereiding helemaal in orde moet zijn; dus het werk moet op tijd ingeleverd worden en de opdrachten moeten allemaal correct worden uitgevoerd. Cijferbepaling De punten voor het proces kun je op de volgende manier verkrijgen. Je levert het voorbereidingsdocument 2 maal in. De eerste keer wordt het wordt door een medeleerling nagekeken en van commentaar voorzien. Bij de tweede inleverdatum kijkt de docent na of het werk gedaan is en kent voor beide fases punten toe: • Fase 1 5 punten (te laat: slechts 2 punten) • Fase 2 5 punten bij duidelijke progressie en verbetering van door medeleerling aangegeven tekortkomingen (te laat: slechts 2 punten)* In de paragrafen hieronder volgt per fase een uitleg.
3
In schema: Proces
Product
Voorbereiding (10 – 20 punten)**
De presentatie (90 punten)
•
Beoordeeld worden:
•
Fase 1 ( max. 5) Onderwerp kiezen (originaliteit!) Voorbereidingsformulier* Fase 2 (5- 15 punten) Verbetering tekortkomingen voorbereidingsformulier Definitief spreekschema Uitgewerkte inleiding en slot Inhoud schematisch Hand-out
1. Oriënteren originaliteit onderwerp/stelling geponeerd 2. Structureren (aandachttrekkende) inleiding, kern, slot 3. Argumenteren argumentatietechniek / geldigheid argumenten 4. Presenteren volume/articulatie tempo/intonatie publieke gerichtheid: enthousiasme/humor houding/contact/mimiek 5. Gebruik hulpmiddelen (hand-out verplicht!) Aftrek van max. 20 punten indien er geen sprake is van een betoog of als de spreker zich niet aan de voorgeschreven tijd (8-10 minuten) houdt.
*Sommige leerlingen leveren soms op de eerste inleverdatum een voorbereidingsdocument in dat al zeer volledig is (d.w.z. met een uitstekend spreekschema, uitgewerkte inleiding en slot en een hand-out) Dan spreekt het vanzelf dat er weinig progressie te maken is. Dan kent de docent uiteraard de10 punten toe. **De docent mag 10 extra punten toekennen voor uitzonderlijk goed werk.
De presentatie is een toets en dat betekent dat je niet zonder geldige reden weg kunt blijven wanneer je een presentatie moet houden. Een geldige reden is bijvoorbeeld onvoorziene ziekte of rampspoed. Wanneer dagen of weken van tevoren bekend is, dat je afwezig zult zijn door artsenbezoek, deelname aan sportactiviteiten of aan activiteiten als de M.U.N. is er geen sprake van iets onvoorziens.
2. Aanwijzingen voor de voorbereiding van de presentatie Bij de voorbereiding zijn er twee fasen. In fase 1 maak je een keuze van een uniek onderwerp. Na goedkeuring van het onderwerp maak je een planning door middel van het voorbereidingsformulier op deze bladzijde. In fase 2 verbeter je de eventuele tekortkomingen die de docent heeft gesignaleerd. Verder maak je een definitief spreekschema, je hand-out en leg je de definitieve inhoud vast in je dossier.
Fase 1 Vul onderstaand formulier zo volledig mogelijk in. Neem het op in je dossier en lever het in bij je docent vóór de vereiste datum. Als je docent ervoor kiest deze eerste fase in de les te laten maken, moet je het werk aan het eind van dat lesuur inleveren. Fase 2 In fase 2 ga je documenteren en je vult vervolgens de eventuele tekortkomingen aan. Daarna(ast) werk je aan de hieronder gegeven opdrachten.
4
Voorbereidingsformulier presentatie 1.
Wat is de titel van je betoog? Probeer een titel te bedenken die de aandacht trekt, bijvoorbeeld doordat hij vragen oproept of omdat hij “leuk” is.
2.
Wat is de stelling die je wilt gaan verdedigen? Let wel: er wordt gevraagd naar een stelling niet naar een vraag.
3.
Wat wil je in de inleiding doen? Een inleiding moet op de een of andere manier de aandacht trekken. Net als bij de titel moet je proberen de luisteraar te ‘kietelen’. Dat kan door het vertellen van een leuke anekdote Je kunt ook iets vertellen waar de luisteraar zich in kan verplaatsen of je kunt inhaken op de actualiteit. (Niet alleen maar aangeven wat je gaat doen maar schrijf de inleiding uit!) Daarnaast moet je in de inleiding het onderwerp aankondigen en de stelling geven.
4a.
Wat zijn de argumenten die je gaat gebruiken om je gehoor te overtuigen van je gelijk? Denk hierbij aan de argumenten voor je stelling, maar ook aan de tegenargumenten en hoe je denkt die tegenargumenten te kunnen weerleggen. Zorg ervoor dat je argumenten zuiver zijn en geldig zijn, dus waak voor drogredenen. Je mag hier de argumentatie uitschrijven; daarnaast moet je een structuurschema of een pro-&contralijst maken.
4b.
Geef aan welke bronnen je gaat raadplegen en/of geraadpleegd hebt. Zorg ervoor dat je een goede titelbeschrijving geeft van de geraadpleegde bronnen, zeker als je geen kopieën ervan in je dossier doet. Geef ook heel kort weer waarover de publicaties gaan; dat mag in één of twee regels.
5.
Hoe wil je de presentatie afsluiten? Hierbij kun je denken aan een korte samenvatting van de argumenten en een conclusie. Net als de titel en de inleiding is het slot publiekgericht, dus zorg als het kan voor een “uitsmijter”. (Niet alleen maar aangeven wat je gaat doen maar schrijf het slot uit!)
6.
Welke hulpmiddelen wil je gaan gebruiken? Je moet altijd een hand-out voor de luisteraars maken. In zo’n hand-out kun je kort de opbouw van je betoog geven; dat geeft de luisteraar wat houvast. Daarnaast kun je er zinvolle plaatjes, tabellen en grafieken op zetten. De eindexamenkandidaten (5H en 6V) moeten gebruik maken van een powerpointpresentatie en ook altijd een tweede hulpmiddel gebruiken. Je kunt hierbij denken aan een geluidsfragment, een videofragment, een poster, etc.
7.
Geef een (voorlopig) spreekschema. Het is bij de presentatie niet toegestaan dat je een uitgeschreven tekst voor je hebt; je loopt dan immers het risico er een leesbeurt van te maken. Als het je toch lukt niet te gaan lezen, loop je het risico dat je niet snel kunt vinden waar je gebleven bent als je de draad kwijt bent geraakt. De bedoeling is dus dat je een ‘spiekbriefje’ maakt met steekwoorden/kernwoorden. Die woorden moeten wel zo duidelijk zijn, dat je meteen weet, wat je ermee bedoelt. Hier kun je natuurlijk het (verkorte) structuurschema uit 4a ook gebruiken (naast aanduidingen voor de inleiding en het slot).
5
Documenteren Zoeken, maar waar en hoe? In de tweede fase van de voorbereiding ga je ook bronnen onderzoeken (in je formulier vraag 4b). Wie of wat kunnen de bronnen zijn voor jouw argumentatie? Er zijn natuurlijk veel mogelijkheden.
Internet Google en Wikipedia Op het internet kun je natuurlijk ook veel informatie vinden. Met www.wikipedia.nl of een zoekmachine als www.google.nl zoek je door trefwoorden goed te combineren. Als je bijvoorbeeld een betoog houdt over alcoholbeleid op scholen alleen maar “alcoholbeleid” intikt krijg je meteen tienduizend hits. Als je bepaalde informatie vindt, noteer je netjes het webadres van je vindplaats. Selecteer vervolgens ca 5 bronnen die jou betrouwbaar lijken. Nieuwsbronnen Soms vind je met wikipedia en google veel informatie die vaak allemaal dezelfde informatie bevatten. Wat dan helpt is te kijken op sites van kranten. Op www.nieuwsbronnen.nl staan de meeste internetadressen.
Bibliotheek, informatiecentra en andere instellingen Soms is onderwerp zo speciaal dat je op internet verdwaalt. Dan kun je misschien bij de bibliotheek terecht. De medewerkers zijn gespecialiseerd in het documenteren en helpen jou materiaal te vinden in boeken of documentatiemappen. Soms zal je misschien informatiecentra, musea bedrijven of overheidsinstellingen moeten bezoeken. Die hebben vaak een speciale afdeling die het publiek voorlicht over allerlei onderwerpen. Als je bijvoorbeeld een betoog over zwemmen in open water wilt houden kun je via www.overheid.nl een telefoonnummer of e-mailadres vinden en kun je folders of ander materiaal opvragen Ook hier geldt dat je dan je bron goed vermeldt. De folders zijn bovendien handig als hulpmateriaal bij je betoog.
Experts Als je tijdens je zoektocht in gesprek komt die beroepsmatig goed op de hoogte is van jouw onderwerp of als je iemand kent die veel over het onderwerp weet doordat hij of zij een expert is, kun je deze interviewen en het interview als bijlage in je dossier doen. Hoe je interviewt kun je hier vinden. Het is echter niet de bedoeling dat je het hierbij laat. Dan wordt jouw betoog een opsomming van de argumenten van je bron. De expertise moet natuurlijk ook aangetoond worden. Het is dus niet voldoende als je zegt dat je er ook met je ouders over gesproken hebt. Verwerk onderstaande opdrachten, neem het op in je dossier en lever het in bij je docent vóór de vereiste datum 1. Verbeter de eventuele tekortkomingen fase 1 2. Maak een definitief spreekschema. Bij de tweede keer is er nog steeds 6
sprake van een spreekplan (je mag ook nog tot een paar minuten voor de echte presentatie dingen veranderen) maar toch moet het plan al zo compleet zijn dat je de presentatie al zou kunnen houden. 3. Werk je inleiding en slot definitief uit. Dat betekent dat je de inleiding en het slot al helemaal uitgeschreven moet hebben. Je kunt niet volstaan met de mededeling dat je een of andere anekdote gaat vertellen; je moet die ook uitschrijven. 4. Ook de hand-out moet min of meer klaar zijn. Het mooiste is, als die al in zijn uiteindelijke vorm ingeleverd kan worden. Als je dat nog niet kunt, of wilt doen, moet je in ieder geval precies aangeven wat je van plan bent op de hand-out te gaan zetten. 5. Er bestaan allerlei soorten hand-outs. Sommigen kiezen ervoor hun globale spreekschema te gebruiken als hand-out. Anderen gebruiken de hand-out voor statistieken, tabellen, schema’s, verduidelijkende illustraties, etc. Vraag je docenten om voorbeelden van hand-outs. Het is de bedoeling dat je bij de presentatie voldoende exemplaren hebt voor je publiek. Als je de hand-out ruim op tijd bij je docent inlevert, is deze misschien bereid voor voldoende kopieën te zorgen.
Spreektip: houd contact met je publiek
7
3. Aanwijzingen voor de presentatie Hieronder staat een aantal aandachtspunten bij een presentatie. Kijk ook eens op de website www.maerlant-lyceum.nl voor extra aanwijzingen over spreken in het openbaar. 1.Toelichting keuze onderwerp Besteed aandacht aan de reden waarom je juist dit onderwerp aan ons wil vertellen, waarom dit voor ons misschien leuk of interessant kan zijn. Gevolg: Het lijkt alsof iemand volkomen willekeurig een brok informatie gaat oplepelen, of je daar nu iets aan hebt of niet. Je publiek voelt zich niet aangesproken en heeft minder zin om te luisteren. 2. Saaie, willekeurige informatie Losse feitjes, jaartallen en namen kunnen een publiek niet boeien. Vooral als ze willekeurig gekozen lijken en als de volgorde ook niets uit lijkt te maken. Gevolg: Je luisteraars kunnen er niks mee, hebben geen idee waar ze op moeten letten, alles lijkt even (on)belangrijk, ze haken sneller af. 3. Vrijwel uitsluitend bekende informatie Gevolg: Als de meerderheid van de luisteraars niets nieuws hoort is de presentatie feitelijk overbodig en dus oninteressant.
8
4. Hoeveelheid informatie Een onderwerp kan zo groot zijn dat er keuzes gemaakt moeten worden. Gevolg: Als dat niet gebeurt kan je publiek die enorme hoeveelheid informatie niet bevatten in zo'n korte tijd. Na afloop zijn je luisteraars meer overdonderd dan dat hen iets is bijgebleven. 5. Voorlezen Zorg ervoor dat je niet te veel op je blaadje kijkt om moeilijke woorden of zinnen op te lezen. Gevolg: minder oogcontact met het publiek, het voelt zich niet aangesproken. 6. Contact met publiek Pas op dat je niet rond kijkt zonder dat je iemand echt aankijkt. Gevolg: Je lijkt je publiek niet echt te willen overtuigen van je verhaal. Het voelt zich niet aangesproken. 7. Schrijftaal Schrijftaal heeft lange zinnen, bedoeld om in je eigen tempo te lezen en eventueel te herlezen. Voor het luisteren zijn ze ongeschikt omdat je het zo snel niet kunt verwerken. Gevolg: Je publiek mist belangrijke informatie en haakt op een gegeven moment af. 8. Moeilijke woorden / begrippen Leg moeilijke woorden en begrippen uit (en zet ze (met uitleg) in je hand-out). 9. Indeling Als je de alleen indeling aan het begin en daarna niet meer, dan raakt je publiek halverwege het overzicht kwijt. Noem niet de 'titels' van hoofdstukjes als indeling Je moet de informatie aan elkaar praten, en niet door middel van losse titels telkens een nieuwe blokje informatie aankondigen. Het komt houterig over, alsof het opgezegd wordt. 10. Stem en beklemtoning Pas op dat je niet monotoon, veel te snel of juist te langzaam spreekt. Gevolg: Je publiek heeft geen idee wanneer iets belangrijks is als het niet benadrukt wordt, wat een voorbeeld is, wat een anekdote is enz. 11. Hulpmiddelen De meeste mensen zijn sterk visueel ingesteld. Onderwerpen die sterk visueel zijn moet je voorzien van beelden: plaatjes in je hand-out, een powerpoint-presentatie, het bord of zelfs videobeelden. Dankzij beelden (of voorwerpen) kan je publiek het verhaal beter volgen. Kijk uit voor te kleine plaatjes/voorwerpen of dat je de beelden te kort toont. Veelgemaakte fouten: Te weinig hand-outs, Eerst alles vertellen en pas daarna het plaatje of voorwerp tonen; Niets aanwijzen tijdens het praten; Tegen het scherm/bord bij het uitleggen praten Niet terugkomen op de beelden/plaatjes in hand-out/ op het bord
9
Module 2 Schrijven (beschouwing en betoog) 1. Inleiding 1.1 Schrijfdoelen en tekstsoorten Zoals je in module 3 Lezen hebt kunnen lezen bestaan er allerlei soorten schrijfdoelen en tekstsoorten. In 4H en 5H oefenen en toetsen we vier tekstsoorten, namelijk de brief, activerende teksten, de beschouwing,en betogen. De beschouwing werd en wordt geoefend door jullie regelmatig boeken te laten bespreken. De tekstsoort die in deze module de meeste aandacht krijgt, is het betoog. De volgende tekstsoorten worden dit jaar geoefend en getoetst. Schrijfdoel Informeren Opiniëren Overtuigen
Tekstsoort Uiteenzetting Nieuwsbericht Beschouwing Recensie Verslag Brief Beschouwen
Oefeningen kleine oefeningen bij Vlekkeloos Nederlands en literatuur kleine oefeningen bij Vlekkeloos Nederlands en literatuur Schrijfdossier (In 4H 5 brieven, minimaal 2 betogen en maximaal 1 beschouwing; in 5H minimaal 2 betogen en maximaal 1 beschouwing)
1.2 Toetsing De tweede dossiertoets Schrijven in 5Hi is het schrijven van een zakelijk opstel over een controversieel onderwerp. Dat kan een betoog, een beschouwing of een activerende tekst zijn. Je krijgt in de opdracht een keuze uit een aantal onderwerpen en je kiest zelf je publiek en je schrijfdoel. Voorafgaand aan deze toets zul je al minimaal 3 opstellen schrijven. Je schrijft deze volgens een door ons voorgeschreven proces. De voorbereiding van die opstellen en de opstellen zelf neem je op in je dossier. Dit dossier wordt enkele malen door je docent beoordeeld. De geboekte vooruitgang in het proces levert punten op voor je uiteindelijke cijfer. Het is de bedoeling dat je minimaal 2 betogen schrijft en
maximaal 1 beschouwing.
10
1.2.1 Voorbereiding: proces - product Het cijfer van het opstel wordt net zoals bij de presentatie bepaald door twee onderdelen. Een deel wordt bepaald door het geschreven artikel (het product). Je kunt hiervoor maximaal 90 punten krijgen. Een ander deel wordt bepaald door de voorbereiding, het proces. Je kunt hiervoor maximaal 10 punten krijgen. Een 10 krijg je als het werk ‘uitmuntend’, dus voortreffelijk is. Dat betekent, dat het product, de toets, foutloos moet zijn, maar ook dat de voorbereiding helemaal in orde moet zijn. Het werk moet dus op tijd ingeleverd worden en de opdrachten moeten allemaal correct worden uitgevoerd. Er staat een uitvoerige toelichting in paragraaf 2 Aanwijzingen aanpak schrijfopdrachten. Je zult drie keer de kans krijgen om je te bekwamen in het schrijven van een goed betoog. Elke keer is er sprake van een paar stappen: 1 het maken van een goed schrijfplan 2 het schrijven van de uiteindelijke tekst 3 de beoordeling van het werk door een medeleerling 4 Lijst bijhouden van gemaakte fouten Om ervoor te zorgen dat je je bewust bent van de fouten die je in het verleden hebt gemaakt, moet je ervoor zorgen, dat je een lijst bijhoudt van fouten die je bij vorige schrijfopdrachten hebt gemaakt.
In lestijd
Voor elk opstel worden drie lessen uitgetrokken. 1e en 2e lesuur: een goed schrijfplan maken en het uitschrijven (is typen) van de tekst. Het 3e lesuur is voor het serieus beoordelen van het werk van een medeleerling
Op tijd inleveren
Als je ervoor zorgt, dat het voorbereidende werk van opstel 1 en 2 op tijd wordt ingeleverd (aan het eind van de tweede les) én dat het werk van een medeleerling tijdig en serieus is beoordeeld (aan het eind van de derde les), krijg je 5 punten. Ook bij een derde opstel kun je zo 5 punten verdienen (samen dus 10 punten).
Extra punten
Je kunt zelfs extra punten verdienen. Als blijkt, dat je iets hebt geleerd van de op- en aanmerkingen van je medeleerling en je docent en er dus sprake is van progressie, Het zal je duidelijk zijn, dat het laatste opstel een goede tekst (dus aantoonbaar beter dan de vorige teksten) moet zijn om in aanmerking te komen voor de punten die je kunt verdienen voor de vooruitgang.
11
1.2.2 Cijferbepaling De punten voor het proces kun je op de volgende manier verkrijgen.
Opstel 1 Opstel 2 Opstel 3
geen punten; maar aftrek indien werk niet naar behoren is 5 punten 5 punten
Aftrek indien : Onvoldoende/onvolledig werk geen aparte lijst van verbeterpunten bijgehouden werk niet op juiste plaats in dossier niet op tijd In schema: Proces
Product
Voorbereiding (3 betogen in dossier) (10 punten)*
Het opstel (artikel van ca. 450 woorden) (90 punten)
•
•
•
Opstel 1 ( 0 punten; aftrek indien niet naar behoren ) 1. schrijfplan 2. kladversie (getypt of geschreven) 3. commentaar medeleerling 4. netversie (getypt) 5. lijst met verbeterpunten
Beoordeeld worden o.a.:
1. titel 2. aandacht aan inleiding en slot 3. structuur 4. argumentatie 5. publiekgerichtheid (relevantie/redundantie) 6.taal en spelling 7. stijl
Opstel 2 ( 5 punten ) 1. schrijfplan 2. kladversie 3. commentaar medeleerling 4. netversie 5.bijwerken lijst met verbeterpunten
Aftrek van max. 20 punten indien het opstel niet voldoet aan de eisen van het door jou gekozen schrijfdoel. Als je dus een betoog kiest als tekstsoort en het is geen betoog kost dat punten. Als het niet voldoet aan de vereiste lengte (450 à 500 woorden) volgt ook aftrek.
Opstel 3 ( 5 punten ) 1. schrijfplan 2. kladversie 3. commentaar medeleerling 4. netversie 5. bijwerken lijst met verbeterpunten Voorwaarden: Lever op tijd in Leg de gemaakte opdrachten altijd in de juiste volgorde (laatst gemaakte bovenop) in dossier. Je moet minimaal 2 betogen geschreven hebben. Er moet sprake zijn van progressie.
*Bij duidelijke progressie en verbetering van aangegeven tekortkomingen kun je extra punten krijgen.
12
2. Tekstsoorten en aanpak schrijfopdrachten In paragraaf 2.1 bespreken we de benadering die geldt voor alle tekstsoorten. In paragrafen 2.2 en 2.3 wordt de aanpak besproken van de schrijfopdrachten zoals die getoetst worden, namelijk het schrijven van beschouwingen en betogen 2.1 Algemene schrijftheorie Bij schrijven houd je rekening met een goede tekstindeling in een inleiding, kern en slot. Daarnaast is het voor de inhoud belangrijk dat je kijkt naar je schrijfdoel en je publiek. De inhoud is mede bepaald door de gekozen benaderingswijze.
Benaderingswijze
Als je schrijft kies je een benaderingswijze. Je kunt elke tekst benaderen op een van de volgende manieren: historisch, actueel, technisch, maatschappelijk kritisch en persoonlijk. Vraag je dus altijd af welke benadering het meest geschikt is voor jouw onderwerp. Natuurlijk is er een combinatie van benadering mogelijk. Wil je je hierin verdiepen, dan kun je op de website terecht voor theorie.
Hoofdgedachte
Elke tekst heeft een hoofdgedachte. De hoofdgedachte is het belangrijkste wat je je lezer te melden hebt, datgene wat deze absoluut moet onthouden.
Titel, inleiding en slot
Titel en inleiding hebben twee functies. Ze geven aan waarover de tekst gaat, maar trekken ook de aandacht. Ze dienen de lezer te informeren, maar ook te motiveren de hele tekst te gaan lezen. Het slot verschilt per tekstsoort. Het bevat in ieder geval de hoofdgedachte. Daarnaast kun je (afhankelijk van je tekstsoort) afronden met een (combinatie van) een samenvatting, een afweging, een toekomstverwachting of een aansporing.
De tips die je meestal in een handboek vindt zijn: • •
• •
Probeer af te sluiten met een krachtige zin, een uitsmijter Sluit niet af met een dooddoener als” De toekomst zal het leren”. Spreekwoorden en gezegden lijken soms geschikt, maar kunnen als dooddoener ervaren worden. Kom in het eind niet met iets nieuws Zet niet aan het slot: “Einde”
13
Publiekgerichtheid
Houd rekening met je publiek. Pas daarom je informatie en je taalgebruik aan. Houd dus rekening met wat je publiek wel of niet weet van het onderwerp en vermijd taalgebruik dat je publiek als te moeilijk, te kwetsend of te populair kan worden ervaren. Stijl en taalgebruik worden in paragraaf 3 behandeld.
14
2.1.1 Stappenplan schrijfopdrachten Denk aan het vermelden van naam, klas, aanduiding opdracht en naam van beoordelaar!! Elke opdracht bestaat uit drie delen:
Aandachtspunten:
Opmerkingen
a. het schrijfplan
In een schrijfplan vermeld je de volgende zaken: • de gemaakte fouten bij vorige schrijfopdrachten (ook van vorig jaar) Deze fouten staan op een aparte lijst voorin de afdeling betogen in je dossier. • schrijfdoel, • doelgroep/publiek, • medium, • titel, • stelling • de inleiding: hoe trek je de aandacht? hoe kondig je het onderwerp aan? De inleiding moet uitgeschreven zijn. • geef schematisch aan wat je in de kern gaat vertellen (afhankelijk van het tekstpatroon) Bij een betoog is dat een pro- & contralijst. • het slot: geef je een samenvatting, een conclusie of een “uitsmijter”? Ook het slot moet uitgeschreven zijn.
Dit onderdeel mag handgeschreven zijn.
b. het schrijven van de eigenlijke tekst
De uiteindelijke tekst moet uitgetypt worden. In 5H moet je een tekst schrijven van minimaal 450 woorden.
c. de beoordeling door een medeleerling
Probeer de beoordeling zo serieus mogelijk te doen. Jullie kunnen leren van de fouten van een ander en de ander kan iets leren van jouw commentaar. Probeer ook aan te geven wat je juist goed vindt aan de tekst van de medeleerling. De beoordeling moet zo volledig mogelijk zijn, dat wil zeggen dat je elk onderdeel moet bekijken en dat je bij het constateren van 15
Dit onderdeel mag ook handgeschreven zijn. Lever een stuk tekst met daarin opmerkingen en suggesties. Dus
een fout of een hiaat de medeleerling erop moet wijzen: • is het schrijfplan volledig, • is de titel goed/aansprekend, • voldoet de inleiding aan de eisen die gesteld mogen worden aan een goede inleiding, • is de kern goed (dit is afhankelijk van het gekozen tekstpatroon; is bijvoorbeeld de argumentatie in orde, wordt er bij een uiteenzetting alleen informatie gegeven en verbanden aangegeven enz.), • is de opbouw/structuur van de kern goed en • voldoet het slot aan de eisen die mogen worden gesteld aan het slot van een betoog? • kijk ook naar: doelgerichtheid; publiekgerichtheid; betrouwbaarheid; nieuwswaarde en taalgebruik
geen opmerkingen in de marge van de tekst erbij krabbelen. Alleen ‘talige’ fouten mogen in de tekst worden verbeterd.
2.2 Beschouwing Een beschouwing is een opiniërende tekst. Dat wil zeggen dat het doel van de schrijver is lezer kennis te laten maken met verschillende meningen, zodat de lezer tenslotte zijn eigen mening kan vormen. Hierin verschilt de beschouwing van het betoog, waarvan het doel is de lezer te overtuigen van een standpunt. Bij een beschouwing geeft de schrijver voor- en tegenargumenten bij een stelling of onderwerp, en uiteindelijk geeft hij zijn eigen mening. Deze mening kan weliswaar de mening van de lezer beïnvloeden, maar de beschouwing laat ook ruimte voor de lezer om een eigen afwijkende mening te vormen. 2.3 Betoog Dit jaar gaan we vooral oefenen in het schrijven van betogende teksten. Bij de toets kun je kiezen uit beschouwing of betoog. Bij het oefenen willen wij dat je minimaal 2 betogen schrijft. Het betoog is een tekst met als doel de lezer te overtuigen van je gelijk. Dat betekent dus dat je het tekstpatroon argumentatie hanteert (zie ook deel 1 paragraaf 6 t/m 8 van de Examenbundel). 2.3.1 Stelling en argumentatie Het betoog gaat over een van tevoren bedachte stelling, onderbouwd door argumenten. Meestal ziet een stelling er als volgt uit:
het beleid x dient vervangen te worden door beleid y (omdat er door beleid x veel te veel problemen zijn). 16
In veel gevallen wordt een stelling niet zo uitgebreid gedefinieerd; een gedeelte wordt impliciet gelaten. Bij de stelling “in openbare ruimten moet roken verboden worden” wordt eigenlijk gezegd dat het huidige beleid roken in openbare ruimten toelaat, dat dit problemen oplevert en dat het daarom vervangen moet worden door een beleid dat het roken in die ruimten verbiedt. De stelling moet zorgvuldig gekozen worden en zoveel mogelijk van onduidelijkheden en generaliseringen ontdaan worden. Gebeurt dit niet, dan loop je de kans, dat onduidelijk is waarover men van mening verschilt. Als voorstander van een stelling heb je de zogenaamde bewijslast om de anderen te overtuigen van je gelijk. Daarin slaag je als het je lukt in de bewijslast de volgende vier vaste punten te verdedigen 1) 2) 3) 4)
In de huidige situatie zijn er de volgende problemen Door beleid x zijn die problemen ontstaan/aanwezig. Het nieuwe beleid y zal die problemen wegnemen. De voordelen van beleid y wegen op tegen de nadelen ervan.
Je moet overtuigd zijn van de geldigheid van deze vier punten. Het publiek moet met deugdelijke argumenten overtuigd worden. Vraag je dus steeds af wat de waarde is van een argument, of het wel van toepassing is, of het wel betrouwbaar is. Vermijd ook het gebruik van drogredenen. In het theoriegedeelte van de Examenbundel kun je meer informatie vinden over argumenteren en drogredenen.
Stefan Verwey
17
2.3.2. Stappenschema bij het schrijven van een betoog 1. Orienteren
2. Materiaal verzamelen
3. materiaal ordenen
4. schrijven
5. netversie
Kies het onderwerp waar je het meest van af weet en bedenk welke stelling je wilt gaan verdedigen. Houd bij je selectie rekening met je publiek. Wat is je publiek? Wat weet je publiek al? Wat vindt je publiek interessant? Er zijn twee manieren: I. Je kunt gaan brainstormen, dat wil zeggen dat je alles opschrijft wat je te binnenschiet, als je denkt aan dit bepaalde onderwerp.Officieel mag je nog niet kritisch zijn; je moet alles opschrijven, pas later streep je onbruikbare dingen weg. II. Je kunt jezelf de zogenaamde topische vragen stellen. Dit zijn vragen als: hoe, wie, wat, wanneer, waar enz. Zet de dingen die iets met elkaar te maken hebben bij elkaar. Houd bij je selectie rekening met je publiek. Wat is je publiek? Wat weet je publiek al? Wat vindt je publiek interessant? Zet de verschillende onderdelen in een logische volgorde. Zo krijg je al een ruwe indeling van je opstel; elk onderdeel kan een eigen alinea/tekstdeel gaan vormen. Je kunt nu ook al een zogenaamd waaierschema maken (zie verderop). Als je nog geen goede inleiding weet, begin je alvast aan de kern; de inleiding komt dan later wel. Wanneer je denkt klaar te zijn, moet je je werk kritisch bekijken op de volgende punten: - heb je de opdrachten uitgevoerd? - heb je een leuke, prikkelende titel - heeft de inhoud nog steeds te maken met de titel? - heb je een goede indeling (inleiding, kern, slot)? - heb je een goede alinea-indeling? - is je zinsbouw goed? - is je woordkeuze goed? - is je spelling in orde? (Kijk in de toelichting van de opdrachten hoe moeilijke woorden daar gespeld zijn; die mag je zeker niet fout schrijven) Eventuele fouten moet je niet dichtkalken, gebruik correctielak, zet er één streep door of zet de fout tussen haakjes. Lees ten slotte je opstel nog een keer goed door! Veel voorkomende fouten: • in de openingszin verwijzen naar de titel • het dooreenhalen van tegenwoordige en verleden tijd • het te vaak herhalen van een woord in dezelfde zin of alinea het gebruiken van (eigen) afkortingen • het gebruiken van tekens, symbolen of pijlen • het niet voluit schrijven van cijfers • het maken van veel te lange zinnen • het veelvuldig gebruiken van de "na ... te hebben"-constructie • het vermelden van aanduidingen als inleiding, kern of slot • onder het opstel 'einde' of 'the end' schrijven
18
Toelichting punt 3 Tekstindeling Elke tekst kun je als volgt indelen a. inleiding Dit is een alinea van zeven of acht regels. Hierin kun je de reden geven waarom je dit opstel schrijft, je kunt de probleemstelling geven en eventueel kun je de verschillende onderdelen aankondigen. In de inleiding richt de schrijver zich vooral op de lezer. Zorg ervoor dat je de aandacht van die lezer krijgt door in te haken op de actualiteit of hem de gelegenheid te bieden zich in te leven. Ook kun je een leuke anekdote vertellen of iets anders wat de aandacht van de lezer weet te trekken. b. middendeel of kern Dit is het langste en belangrijkste deel van je opstel. Hierin kun je een (voor)geschiedenis geven; je kunt een zaak van alle kanten bekijken; je kunt voor- en nadelen geven (denk aan de TEKST- OF COMPOSITIEPATRONEN!!). In elke alinea komt een onderdeel aan bod. Zorg dat je een goede structuur aanbrengt; behandel niet alles door elkaar, zorg dat het niet als los zand aan elkaar hangt (denk aan ALINEAVERBANDEN, VERBINDINGSWOORDEN enz.!!) Een waaierschema kan je hierbij helpen, een voorbeeld:
c. slot Het slot is een alinea waarin je een conclusie kunt geven, of een eigen mening, of mogelijke oplossingen. In het slot mogen geen nieuwe onderdelen aan bod komen en het moet logisch uit het voorafgaande voortvloeien. Ook in het slot richt de schrijver zich vooral op de lezer, denk zo mogelijk aan een publiekgerichte uitsmijter.
19
3 Stijl en taalgebruik Het bovenstaande is er vooral op gericht om jullie een stuk tekst te laten schrijven dat voldoet aan de eisen waaraan een goede tekst moet voldoen. Uiteraard komt er meer bij kijken. Het is wel zo aardig als je een tekst kunt schrijven die de lezer aanspreekt. Daarbij is te denken aan een leuke stijl, het gebruiken van stijlfiguren (niet in de laatste plaats iets als ironie) en beeldspraak. Het is van belang dat je taalgebruik in orde is. Denk hierbij aan zinsbouw en aan de spelling! We proberen door middel van oefeningen en aparte toetsen te voorkomen dat je bepaalde spel- en stijlfouten maakt (Vlekkeloos Nederlands). In deze paragraaf geven we een overzicht van de meest gemaakte taalfouten en een aanvulling op de theorie van Vlekkeloos Nederlands.
20
4.1 De Taalfouten Top-10 1. Hun hebben het gedaan. Het persoonlijk voornaamwoord ‘hun’ kan nooit onderwerp zijn. ‘Hun’ is wel een bezittelijk voornaamwoord, zoals in ‘Hun auto is stuk.’ Gebruik ook ‘hun’ als je het kunt vervangen door een voorzetsel + hen, bijvoorbeeld: ‘Ik geef het hun.’ (Ik geef het aan hen.) 2. Hij wou zegge dat ie ze fiets heeft gemaakt. Het werkwoord ‘zeggen’ eindigt op een ‘n’. ‘ie’ is geen persoonlijk voornaamwoord; het moet ‘hij’ zijn. Verder is ‘ze’ geen bezittelijk voornaamwoord, het moet ‘zijn’ zijn. Als je schrijft zoals je iets uitspreekt, schrijft iedereen straks wat anders. 3. Het meisje die daar loopt, kocht het boek wat ik wilde hebben. ‘Meisje’ is een het-woord. Naar het-woorden verwijs je met ‘dat’. Het is dus: ‘Het meisje dat daar loopt.’ Het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ gebruik je alleen bij de-woorden en bij meervouden: ‘De jas die ik kocht’, ‘De kinderen die daar fietsen.’ Wat en dat worden vaak door elkaar gebruikt. Wat verwijst naar een zin of iets onbepaalds en Dat verwijst naar een zaak of begrip: Goed is: "Hij liet de vaas vallen, wat niet zo fijn was." en ook: "Hij gaf me alles wat ik wilde.". In de eerste zin slaat wat terug op een hele zin (Hij liet de vaas vallen) en in de tweede zin slaat wat terug op een onbepaald woord (alles). Fout is dus dit: "Het proces wat VEA en BVA hebben aangespannen.". Wat slaat hier terug op Het het proces en dat is in dit geval een zaak. 4. Zij is groter als hij. Gebruik bij de vergrotende trap geen ‘als’, maar ‘dan’. Zet hetzelfde werkwoord aan het einde van de zin om te bepalen of je de zin afsluit met ‘hem’ of ‘hij’. Dus: zij is groter dan hij (is). Je zegt immers niet: zij is groter dan hem (is). 5. Nou ja, dat is eh zeg maar eigenlijk wel zo. Gebruik geen opvulwoorden die niets aan de inhoud van een zin toevoegen. Dit soort woorden drukken in de spreektaal onzekerheid uit en suggereren dat er weinig te melden is. In schrijftaal is het gebruik ervan uiteraard helemaal uit den boze. 6. Dat word leuk, als dat gebeurd. De regels voor de werkwoordspelling zijn niet ingewikkeld. Pas ze overal toe. Vervang bijvoorbeeld het werkwoord door een vorm die je wel kent: als je ‘speelt’ of ‘smurft’ kunt invullen, schrijf dan: stam + t. Je schrijft dus ‘wordt’ en ‘gebeurt’. 7. …De media heeft haar verantwoordelijkheid Media is meervoud. Dus moet het zijn dat de media hun verantwoordelijkheid hebben. 8. Die doelde toen te zijn geweest omtrent (enz..) Maak geen ingewikkelde zinnen die je zelf misschien begrijpt, maar waar voor een ander geen touw aan vast is te knopen. Lees wat je hebt geschreven altijd over. 9. Ff w88, k gloof tog dak nu ff nie… snappie? Gebruik geen msn-taal en afkortingen in zakelijke teksten zoals werkstukken en toetsen: je A4vel is geen chatvenster. Er is niets tegen creatief taalgebruik, maar de ware taalkunstenaar weet waar en wanneer hij welke taal moet gebruiken.
10.
Een lelijk handschrift is geen excuus om onleesbaar te schrijven.
Bron: Community Nederlands, Digischool, Kennisnet
21
4.2 Aanvulling theorie Vlekkeloos Nederlands De of het? Zijn of haar (Voornaamwoordelijke aanduiding)
Hetwoor d Dewoor d
Persoonlijk voornaamwoor d het; hij/zij
Bezittelijk voornaamwoor d zijn/ haar
Aanwijzend voornaamwoor d dit/dat
Betrekkelijk voornaamwoor d dat
hij/zij
zijn/ haar
deze/die
die
Voor een correcte voornaamwoordelijke aanduiding moet je weten of een de-woord mannelijk of vrouwelijk is. • De meeste de-woorden zijn mannelijk. • Een de-woord is vrouwelijk: - als er sprake is van een vrouwelijk persoon of dier: hertogin, tante, merrie, koe. - als er sprake is van een abstract begrip: haat, liefde, jeugd, kracht. - als er sprake is van een collectief (= verzamelnaam): firma, commissie. (Let op, soms zijn collectieven onzijdig zoals clubnamen en steden: Het Ajax van vroeger. Het Rotterdam van nu). - als het woord eindigt op heid, nis, ing, st, schap, de, te of ij (erij, arij, enij, ernij): vergankelijkheid, begrafenis, regering, winst, wetenschap, liefde, hoogte, slagerij. - als het woord eindigt op ie, iek, ica, theek, telt, tuur, suur, ade, ide, ode, ude, age, ine,se, ee, ea, sis, xis, lis (meestal zijn deze woorden ontleend aan andere talen): geografie,
republiek, fysica, bibliotheek, rariteit, natuur, tirade, piramide, methode, attitude, garage, discipline, accuratesse, matinee, alinea, crisis, praxis, bronchitis. Voorbeelden 1. 2. 3. 4. 5.
De gravin werd met haar gevolg hartelijk ontvangen. Moderne kunst is heel boeiend, maar niet iedereen weet haar te waarderen. De commissie heeft haar bevindingen in hoofdstuk 5 samengevat. Al ligt de waarheid in het graf, al wat haar drukt, dat moet er af. We moeten de natuur een handje helpen; ze heeft al zoveel geleden.
In zin 1 is gravin een vrouwelijk persoon; in zin 2 is kunst een abstract begrip; in zin 3 is commissie een collectief (= verzamelnaam); waarheid in zin 4 eindigt op heid; natuur in zin 5 eindigt op tuur. Voor al deze woorden geldt de vrouwelijke voornaamwoordelijke aanduiding.
Let op:
6. Het dagelijks bestuur heeft zijn ontslag aangeboden. Bestuur eindigt weliswaar op tuur, maar het woord is een onzijdig woord: het bestuur. Daarom heeft het de voornaamwoordelijke aanduiding zijn. Het is dus geen vrouwelijk woord. Raadpleeg bij twijfel een woordenboek of de Woordenlijst der Nederlandse Taal.
22
Module 3 Literatuur 1. Inleiding • Toets Literatuur Ter voorbereiding op het schoolexamen Literatuur moeten literaire werken gelezen worden. Over deze literaire werken worden over enkele aspecten vragen gesteld. In de literatuurlessen worden deze aspecten uitgelegd door middel van oefeningen met korte literaire teksten en fragmenten uit romans. Daarnaast zul je per boek dieper op een of meer bepaalde aspecten in moeten gaan dan je normaal gesproken bij lezing van een roman zult doen. Die verdieping bestaat er dan uit dat je in zogenaamde secundaire literatuur toelichting zoekt over bijvoorbeeld de thematiek van Harry Mulisch’ De aanslag. Het schoolexamen in 5H gaat over een door jou samengestelde lijst van literaire boeken die je vanaf de derde klas zult hebben gelezen. In de praktijk betekent het dat je deze boeken (deels) zult moeten herlezen èn dat het van belang is dat je goede boekverslagen van deze werken in bezit hebt. Het is daarom raadzaam een “Leesdossier” te maken. In deze syllabus staat in de paragraaf “Handleiding boekverslag” wat er in een goed boekverslag moet staan. Ook staat per aspect vermeld bij welk boek verdieping vereist is. In de paragraaf ‘verdieping’ staat de instructie ter voorbereiding van een boekenrepetitie of schoolexamen gevolgd door een nadere toelichting per boek en aspect. • Keuze van titels Er moet gekozen worden uit een keuzelijst. Slechts bij uitzondering en met goedkeuring van de docent mag er afgeweken worden. Voorwaarde bij afwijking is, dat het werk dat gekozen wordt minstens even zwaar is als het andere werk. De totale lijst moet in 5H minimaal 12 literaire werken bevatten. In deze module wordt behandeld hoe je je toetsen het beste kunt voorbereiden. In de theorie leer je hoe je de gegevens ter voorbereiding het beste kunt vastleggen in je leesdossier. Verder zijn er opdrachten waarin de verschillende invalshoeken van literatuuronderwijs aan de orde komen. Literatuur wordt namelijk op 2 manieren bekeken: • •
Literatuurtheorie (literaire begrippen: spanning, tijd, personages, thema, structuur, stijl, etc.) Persoonlijke ontwikkeling (leessmaak, mening, gekoppeld aan persoonlijke en maatschappelijke ervaring)
Je zult in je leesdossier dus vanuit die twee invalshoeken verslag leggen. Ook in de toetsen komen genoemde aspecten aan de orde. 1.1 Leesdossier Nederlandse literatuur Je leesdossier bevat boekverslagen/ uittreksels van de door jou gelezen boeken die je volgens de voorgeschreven regels hebt gekozen. Daarnaast bevat het de door jou gemaakte verdiepingsopdrachten en lesopdrachten.
1.1.1. Keuze van titels Er moet gekozen worden uit een keuzelijst. Slechts bij uitzondering en met goedkeuring van de docent mag er afgeweken worden. Voorwaarde bij afwijking is, dat het werk dat gekozen wordt minstens even zwaar is als het andere werk. De totale lijst moet in 5H minimaal 10 hele nummers bevatten.
23
1.1.2. Boekverslagen De boekverslagen in je dossier zijn volledig als ze voldoen aan de in paragraaf 2 opgestelde handleiding. Controleer boekverslagen die je niet zelf hebt gemaakt, vlak nadat je het boek uit hebt. Veel boekverslagen van het internet zijn onvolledig. De docent controleert de kwaliteit van de boekverslagen niet!
2. Theorie De literatuurgeschiedenis en de literaire begrippen komen uitgebreid in de even hoofdstukken van Dautzenberg aan de orde. Hieronder volgt een handleiding voor het maken van een boekverslag. Het is tevens een maatstaf voor een verslag dat je niet zelf maakt maar wel opneemt in je leesdossier. Houd er rekening mee dat de kwaliteit van de boekverslagen op het internet soms erg matig is! 2.1. Handleiding boekverslag Er zijn vele manieren om een boekverslag te maken, maar voor je eigen gemak is het van belang dat je een vaste volgorde aanhoudt. Bij de voorbereiding van je toetsen en je schoolexamen is een overzichtelijk dossier een vereiste. Hieronder volgt een handleiding voor het maken van een boekverslag. Dit is een van de meest gehanteerde vormen. In de lessen en de dossieropdrachten zul je je in een bepaald aspect van de te lezen romans gaan verdiepen. Dit betekent dat je in zogenaamde ‘secundaire literatuur’ moet opzoeken wat professionele lezers over het aspect hebben geschreven. In bijgaande theorie staan steeds verwijzingen bij welk boek welk onderdeel verdieping verplicht is. Dit staat eveneens bij de keuzelijsten aangegeven.
De volgende onderdelen moeten altijd in je boekverslag staan 1 2 3 4
5
6
titel auteur literatuurgeschiedenis inhoud - samenvatting - personages - tijd/tijdsvolgorde - plaats/ruimte achtergronden - thematiek - motto - taalgebruik - opdracht - vertelperspectief - structuur eigen mening
24
Handleiding boekverslag 1. Over de titel. In het eerste gedeelte van het verslag geef je de naam van de auteur, de titel en de eventuele ondertitel. Vergeet niet de uitgeverij te vermelden en het jaar van de eerste uitgave. Je kunt ook aangeven welke druk je zelf hebt gelezen. Geef een verklaring voor de titel en de ondertitel. Vaak wordt hier in het boek naar verwezen door een bepaalde uitspraak of een symbolische vergelijking met de gebeurtenissen. 2. Over de auteur. In dit gedeelte vermeld je enkele feiten over de auteur. Daarbij kun je denken aan zijn/haar geboortedatum en plaats. In een loopbaanbeschrijving vertel je iets over andere werkzaamheden van de auteur en zijn/haar oeuvre. Als een bepaalde gebeurtenis of ervaring in het leven van de auteur zijn weerslag vindt in het oeuvre, dan geef je hier ook een beschrijving van. De informatie over de auteur wordt bij voorkeur geschreven in de tegenwoordige tijd. 3. Over de literatuurgeschiedenis. De meeste boeken kunnen ondergebracht worden bij een literaire stroming en een bepaald genre. Het jaar van de eerste uitgave is vaak van belang voor de stijl waarin het boek geschreven is. 4H-leerlingen moeten dit onderdeel vanaf 2007_2008 ook opnemen in hun boekverslag. 4. Over de inhoud van het boek. 4.1. Samenvatting. Geef een samenvatting van de inhoud. Wees niet te gedetailleerd, maar sla niet al te gemakkelijk passages over. BELANGRIJK: Als je niet zelf een samenvatting maakt, maar gebruik maakt van een bestaande samenvatting, controleer dan wel de volledigheid en juistheid van de gegevens. Tip: Noteer per hoofdstuk, in steekwoorden, de belangrijkste gebeurtenissen en de betrokken verhaalfiguren. Zet de samenvatting bij voorkeur in de tegenwoordige tijd en in chronologische volgorde. 4.2. Personages 4.2.1 Karakterbeschrijving en –ontwikkeling. Geef een beschrijving van de karakters van de belangrijkste verhaalfiguren en de manier waarop zij zich in het verhaal ontwikkelen. Er worden drie soorten karakters onderscheiden: Rond karakter: Een rond karakter (round character) wordt uitvoerig beschreven en de lezer heeft hierdoor een goede indruk van het karakter van deze persoon. Vlak karakter: Een vlak karakter is een karakter waarvan weinig bekend is. Meestal gaat het hierbij om een bij-figuur. Type: Een type wordt beschreven aan de hand van één bepaalde karaktertrek. Soms worden ook de karaktertrekken tot een karikatuur gemaakt.
25
Handleiding boekverslag 4.2.2. Onderlinge relaties. Maak een overzicht van hun onderlinge relaties. Dit kan door middel van een relatieschema of een duidelijke beschrijving van de relaties. Tip: Maak tijdens het lezen alvast een klein schema van de belangrijkste figuren, hun karakters en hun onderlinge relaties. 4.3. Tijd en tijdvolgorde. Vertel iets over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Als dit niet duidelijk wordt uit de tekst, dan kun je dat waarschijnlijk uit de historische achtergrond (bijv. WO II) afleiden. Deze tijd wordt ook wel de ‘vertelde tijd’ genoemd. Als binnen een aantal tekstregels een sprong vooruit wordt gemaakt in de tijd, dan spreken we van tijdversnelling. Wordt een gebeurtenis uitvoeriger beschreven dan voorgaandegebeurtenissen, dan spreekt men van tijdvertraging. De ‘verteltijd’ is de tijd die nodig is om het verhaal te lezen. Deze is doorgaans korter dan de vertelde tijd. Geef aan hoe lang je er over hebt gedaan om het verhaal te lezen. Geef aan of er gebruik wordt gemaakt van chronologie en of er flashbacks of flashforwards zijn. 4.4. Plaats/ruimte. Vermeld in welke plaats en/of in welke ruimte het verhaal zich afspeelt. 5. Over de achtergronden van het boek. 5.1. Thematiek In de thematiek ga je in op de vraag: “Waar gaat het verhaal over?”. Hierin komen alle belangrijke kwesties uit het verhaal aan de orde. Vat in één of enkele zinnen de inhoud van het boek samen. Het kan ook zijn dat er geen hoofdthema is, maar dat er meerdere overkoepelende thema’s zijn. Om een duidelijke beschrijving van de thematiek te geven, kun je kijken naar de belangrijkste verhaalelementen, naar het motto en de titel. Tip: Als je een boek leent bij de bibliotheek wordt vaak in de kaft van het boek het thema genoemd. 5.2. Motto. Het motto wordt door de auteur vaak in een gedicht of een spreuk verwoord. Zo vind je in ‘Bezonken Rood’ van J. Brouwers zelfs twee spreuken. 5.3. Taalgebruik. Geef aan wat je van het taalgebruik vindt. Is het formeel of wordt er veel gebruikgemaakt van spreektaal? Wat is de invloed van het taalgebruik op het leesgemak? 5.4. Opdracht. Aan wie is het boek opgedragen?
26
Handleiding boekverslag 5.5. Vertelsituatie en perspectief. De vertelsituatie geeft aan door wiens ogen wij als lezer het verhaal beleven/waarnemen. Er zijn meerdere mogelijkheden: Auctoriale verteller: Er is een alwetende ‘ik’, die verslag doet van alle gebeurtenissen, maar er zelf buiten staat. De auctoriale verteller maakt vaak gebruik van woorden als ‘ik’, ‘wij’, ‘mijn’ en ‘ons’. Daarnaast weet hij hoe het verhaal afloopt, kent hij de gevoelens en emoties van de verhaalfiguren en geeft hij vaak commentaar op de situatie. Een voorbeeldzin kan zijn: “Omdat we per slot almachtig zijn …..laten we de tijd even pas op de plaats maken.”. (R. Campert - Liefdes schijnbewegingen) Auctoriale vertelinstantie: De auctoriale vertelinstantie is te vergelijken met de auctoriale verteller. Het grootste verschil is dat de auctoriale vertelinstantie geen gebruik maakt van ‘ik’ en ‘wij’. De auctoriale vertelinstantie is te herkennen aanhet commentaar dat níet door één van de verhaalfiguren zelf gegeven wordt en aan het hij-perspectief. Een voorbeeldzin kan zijn: “Aan toeval durfde ze nog steeds niet te geloven en evenmin dat mevrouw Pauchard daar geheel toevallig was geweest. Of dat ze voor een zaak kwam, die met Paulina niets te maken had.En dat ze dus ook niet aan notaris Corde verteld had haar vroegere au pair in de wachtkamer te hebben gezien.Dit sprak welhaast vanzelf.”.(W.F. Hermans - Au Pair) Ik-vertelsituatie: Het verhaal wordt verteld door de ‘ik’ die zelf een rol speelt in het verhaal. Een voorbeeldzin kan zijn: “Ja, Jacob, ik zei graag, want je weet: ik was nu eenmaal een doodgewone verklikker en moest hier wel op af.Jij zegt me dat het niet helemaal zo was, maar toen al een beetje anders. Het is mogelijk, ik hoop het maar.”.(J. Presser De nacht der Girondijnen)
Personale vertelsituatie: Bij deze vertelsituatie is de verteller niet nadrukkelijk aanwezig. De auteur laat het verhaal vertellen door de verhaalfiguren waarbij de vertelvorm in de derde persoon (=hij-perspectief) plaatsvindt. Daarbij zijn er twee mogelijkheden: • •
Perspectief bij één van de verhaalfiguren (=personaal medium) Perspectief wisselend bij verschillende verhaalfiguren
5.6. Verhaalopbouw. Geef aan hoe het verhaal is opgebouwd. Is er een duidelijke hoofdstukindeling, zijn de hoofdstukken genummerd, is er een epiloog (=nawoord waarin wordt verteld hoe het met de verhaalfiguren verdergaat)of proloog (=inleidend hoofdstuk waarin een situatieschets gegeven wordt of /en verteld wordt wat er aan het eigenlijke verhaal voorafgaat)?
27
Handleiding boekverslag 6. Eigen mening over het boek Als je je eigen mening over het boek geeft, dan kun je de volgende aandachtspunten hanteren: Zijn de verwachtingen over het boek uitgekomen? Heeft het boek je ergens over aan het denken gezet? Hoe komen de beschreven personen op je over? Wat vind je van de opbouw van het verhaal? Hoe beoordeel je het taalgebruik? Je eigen mening over het boek is erg belangrijk. Besteed dan ook zoveel mogelijk aandacht aan een goede motivering van je mening. Doe dat bij voorkeur door elke bewering te voorzien van een voorbeeld, dat je vervolgens uitlegt.
28
Handleidding boekverrslag Vuistrege el bij hante eren van je e mening
Bewering – Voorbeeld bij je bewering – Uitleeg van het voorbeeld* Voorbee eld uit boekkverslag va an De don nkere kame er van Dam mokles van n W.F. Hermans (bron: http://h huiswerk.leerlingen.com/boekvverslag/36963/)
Bewerin ng: Ik vond d het een heel h aardig boek, niett alleen om mdat het ve erhaal op zich z heel spa annend is en e je je de hele tijd affvraagt wat er nu gaa at gebeure en, maar oo ok omdat je e heel erg over o het bo oek gaat nadenken. Voorbee eld: Osewo oudt, die to och een be eetje vreem mde persoo on is, is de e persoon door d wiens og gen je het verhaal v zie et. Maar je weet niet wat echt iss, en wat h hij verzonne en heeft. Uitleg: Heeft H Dorbeck ooit be estaan? Off is hij gew woon een door verzon nnen beeld d van Henri, ee en betere versie v van zichzelf. Ie emand zoa als hij zou willen zijn? ? Deze vra aag heeft me m zeker bezig b gehouden. Een n duidelijk antwoord a kkomt er ech hter niet op. En E het leukke is dus dat d je er lan ng over kan fantaseren. *NB: Bij VTO: State ement – Example - Explain E
29
3. Dossiertoets Nederlandse literatuur ( “Het Mondeling”) In dossiertoetsperiode 3 is er een mondeling over tien boeken uit de moderne letterkunde 1880 tot heden. Als het goed is, heb je minimaal vier van die boeken al in de derde en/of vierde klas gelezen. Op de website www.maerlant-lyceum wordt een lijst gepubliceerd. Je mag alleen boeken uit deze lijst kiezen. Afwijking van de lijst mag in overleg met de docent. Inleveren boekenlijst Uiterlijk 2 weken voor de dossiertoetsperiode moeten de boekenlijsten worden ingeleverd. De precieze datum staat in de studieplanner. Let wel: dit is een uiterlijke inleverdatum; wanneer er op die dag geen lijst is ingeleverd, gaan we ervan uit, dat je gekozen hebt voor de standaardboekenlijst (zie hieronder) Let bij het maken en inleveren van de lijst op het volgende: • De lijst moet in tweevoud worden ingeleverd . • De lijst moet getypt zijn. • De boeken moeten chronologisch gerangschikt zijn. • Je boeken moeten door verschillende schrijvers geschreven zijn. Je mag bij uitzondering van maar één schrijver 2 boeken lezen. • Let erop dat één van je boeken door Harry Mulisch of WF Hermans is geschreven.
30
Geen Standaardboekenlijst boekenlijst! of te laat?
Naam: Klas: Docent: Datum:
Bert Weter 5HB T. van de Graaf 17 april 2010
Boekenlijst moderne Nederlandse literatuur F. Bordewijk - Karakter G. Reve: De avonden H.Lampo: De komst van Joachim Stiller W.F. Hermans: Nooit meer slapen J. Wolkers: Kort Amerikaans F. Kellendonk: Mystiek lichaam R. Dorrestein: Ontaarde moeders L. de Winter: De ruimte van Sokolov H. Mulisch: Siegfried T. Wieringa: Joe Speedboat
31
5. Lesopdrachten 5H in de nek. Ze droeg een bril met een dun gouden montuur. Bij een bepaalde lichtval spiegelden de glazen en werden haar lichte ogen onzichtbaar. 'Kent u mijn man?', vroeg ze. 'Nee', zei ik. Mijn moeder had me eens verteld dat ze als kind vaak met de kinderen van de dominee speelde. Hun achtertuinen grensden aan elkaar. 'Ik ben hier nog nooit geweest. U woont hier nogal afgelegen.' 'Als we de achterdeur uitgaan staan we midden in het veld. Het was wel een overgang voor ons. We komen allebei uit de stad. Vijf jaar geleden is mijn man hier beroepen. Ik dacht dat ik nooit zou kunnen wennen, maar nu het oorlog is, zitten we hier nog zo slecht niet. Beter dan bij u in Amsterdam, denk ik.' 'Ja,' zei ik, 'in Amsterdam is het leven voor veel mensen moeilijk.' Ze knikte, legde haar breiwerk neer en ging de kamer uit. Ze droeg platte schoenen met gummizolen en riempjes over de wreef. Het huis van mijn moeder stond dus niet hierachter. Ik zat dicht bij het raam. Uit de aangrenzende straat kwam het geluid van een boerenwagen, ijzeren wielen over puntige keien. In de trein had een man gezeten die aldoor over zijn parkieten sprak. Hij had een trage stem; hij sprak zijn woorden uit alsof ze aan elkaar gekleefd zaten. Met zijn korte dikke vingers duidde hij aan hoe hij zijn parkieten voerde en hoe hij ze aanraakte. Het was vlak voor Beilen dat iemand hem onderbrak. 'Daarginds ligt Westerbork.' Iedereen keek uit het raam, ook de man van de parkieten. 'Ze raken zo aan je gehecht, wist u dat?' Hij zei het tegen mij. Ik had naar hem gekeken, omdat ik niet naar buiten wilde zien. 'Nee', zei ik, 'dat wist ik niet.' Daarop weidde hij uit over de bijzondere eigenschappen van zijn vogels. Ik luisterde naar zijn eentonige stem zonder te horen wat hij zei. Op het perron in Assen stonden veel Grünen. Enkelen liepen langs de trein en keken in de coupés. 'Soms komen ze iedereen in de trein controleren', zei een vrouw, 'we boffen nu.' 'We hebben niets te verbergen', zei een ander. Ik omklemde mijn tas. Het persoonsbewijs had ik nog niet nodig gehad. Ik hoopte dat ik het niet hoefde te laten zien. Ofschoon het een redelijk goede vervalsing was, gaf het mij toch geen veilig gevoel.
Oefentekst 1 Lees het volgende fragment uit het verhaal Het dorp van mijn moeder van Marga Minco. Beantwoord daarna de vragen die eronder staan. Het dorp van mijn moeder De ik-persoon is per trein naar een dorpje in de provincie Groningen gereisd en zoekt daar de pastorie op. 'Waar is hier de pastorie?', vroeg ik. Hij keek me aan zonder iets te zeggen. Ik vroeg het nog eens. Hij stopte het krijtje in zijn zak en slenterde de weg op. Vriendelijk is anders, dacht ik, terwijl ik achter hem aan ging. Om de hoek stond hij te wachten; hij beduidde me dat ik hem volgen moest. De straat was hier slecht geplaveid en er lagen geen stoepen voor de huizen. De jongen bleef staan voor een huis met een witgeschilderd hek, dat hij voor me vasthield. Het klapte hard achter me dicht. Nu ik het zo gauw gevonden had, zou ik gemakkelijk de trein terug kunnen halen. De vrouw die mij opendeed zei, dat de dominee niet thuis was. Ik vroeg haar of ze hem spoedig verwachtte. 'Ik denk dat mijn man de hele middag wegblijft', zei ze. 'Tegen etenstijd zal hij er wel weer zijn. Kunt u dan terugkomen?' 'Dat zal moeilijk gaan', zei ik. 'Ik kom uit Amsterdam en ik moet vanavond weer terug.' 'Wilt u niet wachten?', vroeg ze. Ze ging nu wat achteruit en hield de deur verder open. 'U kunt het toch proberen? Het is mogelijk dat hij eerder thuis komt.' Het was mijn enige kans. Ik zou de reis misschien niet nog eens kunnen maken, en als ik het kon zou het vermoedelijk te laat zijn om nog iets te doen. 'Ik wil graag wachten', zei ik. Ze liet mij in een somber gestoffeerd vertrek met zware meubels. 'De studeerkamer van mijn man', zei ze. Er stond een groot bureau en in de boekenkast erachter een lange rij boeken met zware leren ruggen. Dat zijn de registers, dacht ik, zo zien die er uit. Aan de wand hing een oude friese klok. De domineesvrouw ging in een lage stoel naast het bureau zitten en nam een breiwerk op. Ze had een rond blozend gezicht, en donkerblond haar met een knot 32
'Gisteren?', zei ik. Gisteren had ik pas gehoord dat de transporten een week waren stopgezet. Gisteren was het pas tot me doorgedrongen dat er nog maar één mogelijkheid bestond om iets voor hen te doen. Ik had er de hele nacht over liggen denken hoe ik het de dominee zou voorleggen. Het moest geloofwaardig klinken. 'U had ook kunnen schrijven', zei ze. 'Dan waren er dagen overheen gegaan', zei ik. Ze ging naar het bureau en legde wat papieren op een stapel. Ze stond met de rug naar me toe; de ceintuur van haar jurk zat gedraaid. 'Dat zijn zeker de doopregisters.' Ik wees naar de boeken op de plank. 'Nee', zei ze, 'die worden in een aparte kast bewaard, daar.' Het was een kast met gebeeldhouwde deuren en een koperen slot. 'Ik kom voor iemand uit het doopregister.' 'O ja?', zei ze, 'voor iemand die hier geboren is? Heeft u familie die hier vandaan komt?' 'Nee, dat niet. Het gaat niet over familie van mij.' 'Wacht eens', zei ze. Ze draaide zich om en stak haar vinger op. 'Ik hoor iets, ik geloof beslist dat hij daar is.' Snel verliet ze het vertrek. Ik had bijna onafgebroken zitten luisteren naar alle geluiden die van buiten kwamen; ik had in de verte voortdurend op klompen horen lopen, kinderen hadden geroepen, de wind had om het huis gejaagd. Maar deze keer had ik niets gehoord. Iemand deed een deur dicht. In de gang werd zacht gepraat. Ze zou vertellen hoe ik er uitzag. Ik moest op zijn gezicht letten als hij binnenkwam.
Ik merkte dat ik, nu ik mijn einddoel bereikt had, nog steeds mijn tas in mijn hand geklemd hield. Ik hing hem aan de stoelleuning. Ik was nog zo weinig aan mijn onderduiknaam gewend, dat het me verbaasd had de vrouw van de dominee niet op te zien kijken toen ik me voorstelde. Even geruisloos als ze gegaan was, kwam ze weer binnen, met een vol theeblad dat ze op het bureau zette. Ze sprak hortend, alsof ze steeds naar haar woorden zocht of aan andere dingen dacht. 'Ik hoop dat het meevalt', zei ik, en dat uw man vandaag wat vroeger is.' 'Is het voor iets dringends?', vroeg ze. 'Ja', zei ik, 'erg dringend.' Ik strekte mijn rug. Ik voelde dat ik lang in elkaar gedoken had gezeten, met mijn kin in mijn handen, en dat mijn rug stijf was. Als kind moest ik geruime tijd op een plank slapen en een beugel tegen mijn schouders dragen. Het 'loop recht' werd een soort roepnaam voor mij. In Assen hadden commando's gegalmd terwijl de trein vertrok. De soldaten sprongen in de houding. Het kletterde. 'Ze vliegen recht op mijn vingers af', zei de man van de parkieten, 'ik hoef maar even tegen de tralies te tikken en daar komen ze.' Hij deed het na op zijn knie. Het grootste gedeelte van de reis had ik toen al afgelegd. Ik vond het een goed teken dat er geen extra vertragingen waren geweest. 'Het is niet voor mijzelf', zei ik tegen de vrouw van de dominee, 'ik wilde uw man over iemand anders spreken. Er is haast bij.' 'Ik kan hem niet bereiken', zei ze. Ze had thee geschonken en was weer doorgegaan met breien, de pennen stevig onder haar armen alsof ze er zich aan vast wilde klemmen. 'Hij bezoekt verschillende boeren, dat neemt altijd veel tijd; de boerderijen liggen hier ver uit elkaar.' De friese klok tikte vinnig. Ik zag dat het al te laat was geworden voor de trein terug. 'Ik zal nu maar wachten', zei ik, 'ik wil het liever niet opgeven.' 'U kunt hier overnachten', zei ze. Ik zei dat ik dat graag wilde als zij het niet lastig vond. Het was of ze even kleurde. Ze had steeds de neiging haar gezicht van mij af te wenden. Voelde ze zich niet op haar gemak in mijn aanwezigheid? Maar waarom vroeg ze me dan te blijven? 'Als u gisteren was gekomen had u mijn man thuis getroffen', zei ze.
'Het gaat over een echtpaar', zei ik, 'goede vrienden van mij, die op het ogenblik in Westerbork zitten. De transporten naar Polen zijn een week opgehouden, heb ik gehoord.' Ik had het al zo vaak voor mezelf herhaald dat ik nu naar mijn eigen stem kon luisteren alsof iemand anders aan het woord was. De dominee zat achter zijn bureau met zijn handen voor zich op het vloeiblad. Hij had zware borstelige wenkbrauwen, een vreemde overdaad in zijn smal gezicht, 'Ik geloof dat er nog een kans is om hen eruit te krijgen. Ik ken ze erg goed, ziet u. Ik moet dit voor hen doen.' Ik keek naar het plastiekje op zijn bureau, 33
Hij bleef met zijn hand aan de kast staan, half van mij afgewend. Zijn vrouw telde de steken op de volle pen. De friese klok was bijna weer bij een half uur. Het maakt niets uit, dacht ik. Ik moet hem zeggen dat het niets uitmaakt of haar naam wel of niet in dat boek staat. Het gaat om de papieren. Ze kunnen gewoon het kamp verlaten, in de trein zitten, op straat lopen, hun eigen huis binnengaan. Aan de manier waarop hij me plotseling aankeek, zijn hoofd met een rukje naar me toekerend, merkte ik dat hij de misleiding, waaraan ik me had schuldig gemaakt, doorzag. 'De kans is groot dat ik hen hiermee voor deportatie kan vrijwaren', zei ik. 'Ik zou u graag willen helpen,' zei hij. 'Als het aan mij lag, zou ik u die verklaringen wel geven. Maar ik mag hier niet alleen over beslissen. Ik moet dit met mijn ouderlingen bespreken. Zij moeten ermee akkoord gaan en meetekenen.'
een houten figuurtje met gevouwen handen. 'Ze moeten eruit.' De dominee nam het plastiekje op en zette het weer neer. 'U komt daarvoor bij mij?' 'De vrouw is in dit dorp geboren. Het schijnt dat ze van protestantse afkomst is. Haar familienaam is in ieder geval niet joods. U zult hem eerder in deze streek onder de boeren aantreffen. Ze is bij joodse pleegouders opgevoed, maar het is zeer waarschijnlijk dat zij protestants gedoopt is.' Ik wachtte even. Het plastiekje stond nu ergens anders. 'Met een verklaring dat zij van protestantse afkomst is en een bewijs uit het doopregister zie ik een mogelijkheid om deze vrouw en haar man uit het kamp te krijgen. Gemengd gehuwden laten ze vrij.' 'Het is een kleine moeite om het na te gaan', zei hij. Hij nam een blocnote voor zich. 'Zegt u maar hoe ze heet en wanneer ze geboren is.' Ik noemde de naam van mijn moeder en haar geboortedatum. Hij schreef het op, ging naar de andere kast en haalde er een groot boek uit waarin hij begon te bladeren. Ik zag dat de pagina's vergeeld waren en aan de randen omgekruld. Ze waren met een dun, schuin handschrift beschreven. 'Het is gauw bekeken', zei hij. Met zijn vinger ging hij over de bladzijden. 'Alles staat nauwkeurig op jaartal gerangschikt.' Ik volgde zijn vinger. Ik kreeg plotseling het gevoel dat het waar was. Hij kon nu ieder ogenblik de naam van mijn moeder noemen. Kijk, daar is ze, daar staat haar naam. Zorgvuldig opgeschreven in het jaar 1890. ''t Is vreemd', zei de dominee, 'ik kan haar niet vinden. Vergist u zich niet? Weet u zeker dat u haar geboortejaar goed heeft?' 'Ja,' zei ik, 'dat weet ik zeker.' Hij ging nu in andere registers zoeken. 'We geven de moed niet op', zei hij, 'het kan natuurlijk zijn dat ze later gedoopt is.' Hoewel ik er op voorbereid was en wist wat ik hem aanstonds moest vragen, stelde ik het uit, omdat ik de vreemde spanning waarin ik verkeerde nog even wilde laten voortduren. Het was maar voor kort. Hij liep met de boeken naar de kast, zette ze er in en draaide de sleutel om. 'Die naam komt niet in de doopregisters voor', zei hij. Ik merkte dat ik weer te lang voorover had gezeten. 'Kunt u mij dan toch een verklaring geven?', vroeg ik.
Het wachten begon opnieuw. De dominee was weer op zijn fiets gestapt om zijn ouderlingen bijeen te roepen. We hadden eerst nog wat gegeten in de woonkeuken, aan de achterkant van het huis. De domineesvrouw merkte dat ik onder het eten steeds naar buiten keek. Ze knikte me toe, ze zei dat ze zelf ook zo van dat wijde uitzicht hield. Ik kreeg de indruk dat ze hier veel opgewekter was dan in de kamer van haar man, alsof ze nu meer zichzelf kon zijn. 'Gebeurt het wel meer dat mensen op deze manier uit Westerbork komen?', vroeg ze, toen we weer in het studeervertrek zaten. 'O ja', zei ik, 'als je maar officiële papieren hebt, met handtekeningen en stempels. Daar zijn de Duitsers nogal gevoelig voor.' 'Je hoort de laatste tijd zulke afschuwelijke dingen. Het wordt steeds erger. Zelfs in deze uithoek denken ze nog iets te kunnen vinden.' 'Doen ze huiszoekingen?', vroeg ik. 'Ja, soms', zei ze. 'Maar op de pastorie komen ze nooit.' Ze zat even stil voor zich uit te kijken, daarna zag ze me aan met haar blauwe ogen, waarvoor de brillenglazen nu zacht glansden. Ze glimlachte. 'U heeft veel over voor uw vrienden', zei ze. 'Ik heb veel aan hen te danken', zei ik. 'Was er voordat ze gepakt werden niets voor hen te doen geweest?'
34
'Hoe kunnen we dan zo'n verklaring geven?' ''t Is niet juist', zei de eerste. 'Ik heb u al gezegd dat we het zouden doen om iemand te helpen', zei de dominee. 'Wat niet waar is, is niet waar', zei de tweede ouderling. ''t Is ja of nee', zei de dominee. 'Nee', zei de eerste, 'zoiets kunnen we niet ondertekenen.' Ze schudden alle drie het hoofd. De derde had niets gezegd. Hij was achter de anderen aan meegelopen. Vlak langs mij schuifelden ze op hun sokken de kamer uit. De lucht van aarde bleef nog hangen. Het was of het vertrek er vol mee was, of de klok nu moeite had door de zware lucht heen te tikken. Het was of alles gedempter klonk. Ik hoorde ze buiten in hun klompen stappen. Het hek klapte achter hen dicht. Ze waren maar een paar minuten binnen geweest. Ik had nauwelijks hun gezichten gezien. De vrouw van de dominee zat roerloos in haar stoel, de handen in haar schoot. De dominee leunde tegen zijn bureau. 'Het spijt mij', zei hij, 'dat ik nu niets meer voor u en uw vrienden doen kan.'
'Het ging vrij plotseling', zei ik. 'Er was een razzia in de wijk waar ze woonden. De straten waren afgezet. Alle joden werden uit hun huizen gehaald. Er was geen ontkomen aan.' 'Woont u nog bij uw ouders?' 'Ik woon op kamers', zei ik. Ik hoorde ergens een luik klepperen. Het waaide nog steeds. 'Ik heb ook eens op kamers gewoond', zei ze, 'ze zijn vaak zo kil, hè?' Haar ogen dwaalden door het vertrek, ze keek naar het bureau van haar man, naar de haard die ze tegen de avond had aangemaakt en die nu laag brandde, naar het blad met kopjes, waaruit we thee hadden gedronken, en koffie en weer thee. 'Ze zullen het wel doen', zei ze. Haar stem klonk zacht. Het was of ze het meer tegen zichzelf zei. Maar ze deden het niet. Ze hielden hun hand op de rug en in hun handen de pet, zwart en glimmend. Ik zat achter hen. Er was een geur van aarde in het vertrek, van mest en vee. Ze hadden hun klompen op de stoep achtergelaten en stonden op hun zwarte sokken voor het bureau. Ze draaiden hun petten rond, de vingers met de donkere groeven bewogen in de binnenrand, tot de klep en dan weer terug. 'Komt die naam in het boek voor?', vroeg een van de ouderlingen. 'Nee', zei de dominee, 'de naam komt er niet in voor.' 'Het zijn dus geen protestanten?', vroeg de tweede ouderling. 'Het is niet te bewijzen', zei de dominee. 1 2a b c d 3 4a b 5 6a b 7 8
Een paar dagen later kreeg ik via een kennis bericht van mijn vader. 'We zijn uit W. vertrokken', schreef hij op een briefkaart die hij kennelijk uit de trein had gegooid, 'we zijn op weg naar de grens. Moeder maakt het goed. De trein is erg vol.' Hij had met potlood geschreven en zijn naam er niet onder gezet. Het was niet nodig. Ik herkende zijn handschrift zo wel. Geen enkele ondertekening deed er nog iets toe. Marga Minco, Verhalen, uitg. Bert Bakker, Den Haag 1968.
Beschrijf je eerste persoonlijke reactie met behulp van drie toepasselijke beoordelingswoorden, die je kort toelicht. Wat is het doel van de ik-persoon? Op welke manier probeert ze dat te bereiken? Waarom heeft ze deze dag uitgekozen? Welke rollen spelen de andere personages? Is de dominee bereid mee te werken? Leg uit. Hoe komt het dat de ik-persoon haar doel niet bereikt? Wat voor soort verteller heeft dit verhaal? Vind je dat de houding van de ouderlingen past bij christenen? Laat zien dat zij enerzijds wel en anderzijds niet volgens hun godsdienstige overtuiging handelen. Vind je dat de dominee na de uitspraken van de ouderlingen een andere beslissing had moeten nemen? Leg uit. Vind je dat de ik-persoon na de uitspraak van de ouderlingen meer druk had moeten uitoefenen op de dominee? Zo ja, hoe dan? Waarom zegt de ik-persoon niet dat het om haar ouders gaat? Waarom vraagt de ik-persoon niet direct aan de dominee om een valse verklaring? 35
9a b
Wat is het verband tussen de gebeurtenissen en de tijd waarin het verhaal zich afspeelt? Is het vanaf het begin duidelijk dat de gebeurtenissen zich tijdens de Tweede Wereldoorlog afspelen? c Hoe lang duurt het hele verhaal? d Is het verhaal chronologisch verteld? Continu? e Wat voor soort begin heeft het verhaal? 10a Wat is de belangrijkste open plek in het eerste deel van het verhaal? b Op welk moment wordt duidelijk dat de ik-persoon iets belangrijks moet doen? c Vanaf welk moment wordt de belangrijkste open plek uit het eerste deel ingevuld? 11a Op welk moment begint de belangrijkste spanningsboog van het verhaal? b Om welke vraag gaat het bij die spanningsboog? c Wanneer eindigt de spanningsboog? 12a Het duurt vrij lang voordat je doorkrijgt waar het in dit verhaal om draait. Hoe komt dat? b Als je terugkijkt naar het begin van het verhaal, worden er zaken beschreven die bij eerste lezing niet van belang lijken. Bij tweede lezing blijken zij aanwijzingen te geven over het verdere verhaalverloop. Geef drie voorbeelden van zulke zaken uit het begin. c Beschrijf de opbouw van het verhaal zo precies mogelijk. 13 Leg uit dat de laatste alinea van het verhaal vrij neutraal lijkt beschreven, maar een sterk emotionele lading bezit. 14 Geef je eindoordeel over dit fragment en betrek daarbij in ieder geval de volgende vragen: - Hoe vind je de manier waarop het onderwerp uitgewerkt is? - Is dit een verhaal waaraan je nog wel eens zult denken? - Heeft dit verhaal indruk op je gemaakt? Waarom? - Boeide het verhaal je van begin tot eind? - Gingen de personages voor je leven? Zag je ze voor je? Wie leer je het best kennen? - Wat vind je van het gedrag en de beslissingen van de personages? - Hangt alles sterk met elkaar samen, een beetje of vrijwel niet? - Wat vind je van de manier van vertellen: hoogdravend, moeilijk of juist niet? Licht toe.
36
Oefentekst 2 Joost Zwagerman : Krantenwijk kranten zo in de rij brievenbussen beneden in de hal. Je hoeft niet eens al die galerijen af. Als je in de buurt van het Hoefplan woont, dan ken je die flats natuurlijk wel. Het zijn die drie kanjers aan het water.’ Ik had nauwelijks meer iets gehoord nadat meneer Post de Honthorstlaan had genoemd. ’s Avonds was ik weleens langs de flats gefietst. ‘Daar moet je toch mee in je sas zijn, jongen. Of niet?’ Ik vroeg me af of mijn gloeiende wangen inmiddels net zo rood zouden zijn als die van meneer Post. Ik knikte haastig. ‘Fijn zo,’ zei de ander. Meneer Post schudde mij de hand. Ik voelde een handpalm die warmer, klammer was dan de mijne. De aanraking was onaangenaam. Ik had het angstige idee dat wij met deze handdruk ons beider zwakte onvrijwillig uitwisselden. Thuis bracht ik m’n vader en moeder zo onverschillig mogelijk op de hoogte van de mij toegekende wijk. Je hoefde er niet eens te zijn geweest. Wie weleens de telefoonnummers draaide die je kon lezen in de geheimzinnige miniadvertenties in die àndere streekkrant, het Noordhollands Dagblad, leerde al gauw dat minstens de helft van de bordelen in Alkmaar te vinden is in de flatgebouwen aan de Honthorstlaan, ‘de drie kanjers aan het water’.
Ik was vijftien jaar en mijn vader en moeder hadden maandenlang gezeurd dat ik eens een scholierenbaantje moest gaan zoeken. Ze vonden het noodzakelijk dat ik erachter kwam wat werken was. Ik koos voor een krantenwijk. Mijn ouders hadden het liefst gezien dat ik een dagblad zou rondbrengen, maar dat had ik ze uit het hoofd weten te praten. Eens per week, op donderdagmiddag, zou ik het Alkmaars Weekblad gaan bezorgen. Ik moest me opgeven bij het Centraal Kantoor van het Alkmaars Weekblad, achter het Waagplein. Ik werd op een wachtlijst geplaatst. Anderhalve maand later kon ik mij er opnieuw melden. In een kleine kamer met schrootjeswanden zoals we die bij ons thuis ook hadden zat achter een grijs bureau een man die me drie formulieren liet ondertekenen. De man had donkerrode wangen. Het was het soort rood dat je niet krijgt als je bloost maar als je je adem te lang inhoudt. Post, heette de man. Dat stond te lezen op de drie formulieren. Meneer Post droeg een bril met een donker, zwaar montuur. Op beide glazen waren vlokjes roos gedwarreld. ‘Nou jongen, je boft,’ zei hij. ‘Je krijgt wijk F uit rayon 21.’ Even zweeg meneer Post veelbetekenend, rommelde toen opnieuw met wat paperassen en zei: ‘Dat zegt je natuurlijk niets, maar dat is in het Hoefplan. Ken je die wijk?’ Als hij het juiste formulier had geïnspecteerd, had meneer Post kunnen zien dat ik aan de rand van het Hoefplan woonde. ‘Dat komt dan goed uit.’ Uit een bureaula pakte meneer Post een gestencild plattegrondje van de stad. Met fosforescerende merkstift omcirkelde hij het Hoefplan. ‘Dit is rayon 21. Wijk F is een grote wijk van 360 adressen.’ Ik rekende snel uit wat ik zou gaan verdienen. Vier cent per bezorgde krant, dat is ongeveer ... veertien gulden en nog iets. ‘Weet je waarom je zo boft? In wijk F staan drie flats aan de Honthorstlaan. Dat is tachtig kranten per flat. Je roetst die
Tweeëneenhalf jaar lang bracht ik wekelijks de krant rond in wijk F van rayon 21. Ik kwam te weten dat mijn wijk acht bordelen telde, verdeeld over de drie flatgebouwen. De betreffende huisnummers kende ik inmiddels van buiten. Ik had het niet verwacht, maar een krantenwijk ontspande. Je liep anderhalf uur rond, fiets aan de hand en met een overgewicht aan papier op je bagagedrager, en omdat je huis aan huis moest bezorgen en niemand natuurlijk echt op het weekkrantje zat te wachten, kon je straffeloos suffend en mijmerend het adressenbestand afwerken. Ik begon altijd met de laagbouw. Tuintje in, tuintje uit; hekje open, hekje dicht. Ik beklaagde mezelf niet en vond de eentonigheid van
37
voorspoedig 1979. Nadat ik had aangebeld probeerde ik iedere keer een gezicht te trekken dat de gewenste voorspoed zou benadrukken. Van jongens die al langer een wijk liepen had ik gehoord dat je het beste rond etenstijd langs de deur kon gaan. Dan waren de mensen thuis, en omdat ze zo snel mogelijk van je af wilden wezen, drukten ze je gehaast, de deur op een kier, een gulden in de hand terwijl ze soms niet eens je kaartje aanpakten. Met een beetje geluk en een bedeesde glimlach kon je heel wat geld ophalen. Het stond ook goed om kouwelijk maar manhaftig in je handpalmen te blazen nadat je had aangebeld. Al na tien adressen in de laagbouw wist ik zeker dat ik talent had voor bedelarij. Of het nu een jonge vrijgezel was of een gezinshoofd met achter zich een bouvier die in bedwang werd gehouden, bij het zien van mijn trouwhartige tronie en m’n nieuwjaarskaartje gaf men gul en graag. Het was een kwestie van bedeesdheid. Ik hoopte de bewoners op gepaste wijze te misleiden door de indruk te wekken dat ik mij een beetje schaamde voor mijn bedeltocht. Zo leerde ik hoe mijzelf te verkopen. Als er ergens niemand thuis was, noteerde ik het huisnummer om er de volgende dag opnieuw aan te bellen. Drie avonden achtereen liep ik ‘mijn’ adressen af. Al op de tweede avond kon ik bij een korte blik op de bewoner inschatten hoeveel ik in handen zou krijgen. Ook was het aardig om aan de hand van het licht in de huiskamer en keuken te voorspellen welke huisgeur mij tegemoet zou waaien als de voordeur werd geopend. Brandde er schemerlicht en waren de gewerkte gordijnen achter de hagelwitte vitrage half gesloten, dan kon je rekenen op de dikke, zware geur van een lederen bankstel en door kousenvoeten aangetast tapijt. Neon in de keuken duidde daarentegen opvallend vaak op de aangename, licht drogerende geur van schoonmaakmiddel. Hing er ergens alleen maar vergrauwde vitrage voor de ramen en was de voordeur versierd met kersttakjes, dan rook het binnen naar huisdieren. Ik weet nog steeds niet waarom ik de acht adressen aan de Honthorstlaan niet voor het laatst had bewaard of juist als eerste had afgewerkt. In plaats daarvan ging ik gewoon de vele galerijen af en deed de bordelen aan in volgorde van huisnummer.
het krantenbezorgen wel iets meditatiefs hebben. De drie flatgebouwen bewaarde ik voor het laatst. In de hal van iedere flat hingen de tientallen metalen postboxen, pal naast de liften. Ik sleepte een in plastic verpakte baal kranten mee naar binnen, en omdat ik er iedere week meer handigheid in kreeg, was het afwerken van de postboxen in de flats uiteindelijk een kwestie van minuten. Acht maal haperde mijn hand. Dan werd ik keer op keer overvallen door een vredige toewijding. Eerbiedig deponeerde ik een moment later een exemplaar van het Alkmaars Weekblad in het boxje van één van de relax-adressen. Het stemde me tevreden dat ik, hoe zijdelings ook, de meisjes en vrouwen een dienst verleende in plaats van naar hun gunsten te dingen. Ze moesten zich daarboven, op de vierde, vijfde en achtste verdieping, toch weleens vervelen? En het was toch heel goed denkbaar dat zij om de tijd te doden af en toe wat neusden in de nieuwe editie van het Alkmaarse sufferdje? Intussen kon ik het niet nalaten om iedereen die de hal van de flat in- of uitliep te taxeren. Als een man uit de lift kwam, keek ik op en dacht: bewoner of bezoeker? Was het een vrouw, dan durfde ik haar nauwelijks aan te kijken. Een in zichzelf mopperende Surinaamse die een kinderwagen de lift in manoeuvreerde; twee luid schetterende meisjes die de galerij af kwamen lopen en buttons op elkaars spijkerjacks vergeleken; een haastige dame met een indrukwekkende bontmuts op, een zacht tintelende sleutelbos in haar gemanicuurde hand; welke vrouw mij ook passeerde, altijd vroeg ik me af of het misschien dezelfde was met wie ik die week, wanneer mijn ouders niet thuis waren, had getelefoneerd en bij wie ik met een tot volwassenheid vervormde stem naar ‘de prijzen’ had geïnformeerd. Als ik niet alleen krantenjongen was maar ook nog eens iemand die naar bordelen belde, waarom zou het dan niet een moeder, een meisje in spijkerjack of een dame met een bontmuts kunnen zijn die mij als hoerenmadam telefonisch te woord had gestaan? Tussen kerst en nieuwjaar ging ik de driehonderdzestig adressen van mijn wijk af met in mijn binnenzak evenzovele kaartjes waarop stond: Het Alkmaars Weekblad wenst haar lezers een 38
oprechte toewijding mijn weekkrant had bezorgd. Het leek erop dat het hun plezier deed geld uit te delen. Telkens vroegen ze: ‘Wacht je even?’ Dan knikte ik ingetogen. Op een gegeven moment durfde ik zelfs te vragen of ik even binnen mocht wachten. ‘Het is zo koud, ziet u.’ Tuurlijk mocht dat. Ik was voor een moment in de gelegenheid het klassieke patroon van het behang in de gang en de rij spotjes aan het plafond te bewonderen. Hier geen rood licht, maar wel van die gedimde lichtbolletjes. Eén keer kwam er een tweede vrouw - nee, een meisje was het nog - mee terug naar de deur. Vijftien piek! De gastvrouw had gewoon een witte blouse en ruitjesrok aan, maar het meisje droeg een tijgerbadpak en had een zwartleren riem om haar middel gegespt. Ze had kippevel op haar armen. Het jaar daarop, toen ik mijn wijk een voorspoedig 1980 kwam wensen, waren er nog maar zes privé-huizen. In de twee andere percelen waren krakers getrokken. Maar bij krakers belde ik niet aan. Die namen fronsend je kaartje in ontvangst, zeiden ‘nou, dankjewel’, en knalden vervolgens de deur voor je neus dicht. Of ze hadden een herdershond die je zowat de galerij afblafte. Opnieuw waren het de hoeren die me het meeste geld gaven. Eén van de gastvrouwen gaf behalve zes gulden zelfs een flesje cola mee. ‘Voor onderweg.’ Ik bedankte haar beleefd. Dat jaar haalde ik meer dan vierhonderd gulden op. Twee weken later ging ik met de helft ervan opnieuw naar de Honthorstlaan. Ik hoefde niet lang na te denken en koos voor het bordeel waar ik het flesje cola als extraatje had meegekregen. Binnen zaten drie zwartharige meisjes dicht opeen op een door badhanddoeken bedekte tweezitsbank. Hun dunne benen waren bloot. Voor hun voeten stonden drie paar zilverbestikte pumps. Een van de meisjes had haar grote teen in een uitgeschopte schoen gehaakt en schuierde er zachtjes mee over het berbertapijt. Alle drie bladerden ze in Spaanse tijdschriften. Onder hun openhangende vestjes droegen ze felkleurige topjes. Ze keken niet naar mij maar wel tersluiks naar de televisie die geluidloos aanstond. Bij het raam stonden twee ficussen die reikten tot aan het plafond. Aan de pastelblauwe wand hingen
Waarschijnlijk probeerde ik mezelf wijs te maken dat het de gewoonste zaak van de wereld was om aan te bellen en geld te vragen bij een hoerentent. Ik had geen last van een droge keel of op hol geslagen harteklop toen ik op de bel drukte van het eerste bordeel. De ramen waren geblindeerd door zwarte rolgordijnen. De bel dingdongde. Op de voordeur hing een donkerbruine klopper die ik niet had durven gebruiken. Naast de deur brandde een zachtgeel peertje in een glimmende buitenlamp van negentiendeeeuws model. De vrouw die opendeed verwelkomde me met een stralende lach die als bij toverslag verdween toen ik mijn kaartje toonde. Ik trok een stem als van een ideale schoonzoon en wenste haar een gelukkig nieuwjaar. Zij stond in een eigeel geverfde gang en droeg een dun, kimono-achtig gewaad dat zij haastig om haar schouders moest hebben geslagen. In een hoek van de gang stond een varenplant in een koperen pot. Er lag zwarte, hoogpolige vloerbedekking waar iemand tabak, as en een papieren wikkeltje van een snoepje op had laten vallen. ‘O. Dankjewel,’ zei de vrouw (en ik herkende haar stem). ‘Wacht je even?’ Ze keerde terug met een briefje van vijf en zei: ‘Succes verder.’ Opnieuw lachte ze naar me, zij het dit keer niet uitbundig. De lach was ingetogen en welgemeend. Ik raakte vervuld van een gloeiende trots. Het kon niet anders dat de vrouw mij respecteerde, omdat ik geen geld kwam brengen maar kwam ophalen. In zekere zin was ik een van de hunnen. Dit besef was bedwelmend. Toen ik twee deuren verder was, knisperde het briefje van vijf in mijn jaszak. Nog niet eerder had ik vijf gulden gekregen! Maar bij de zeven andere adressen was het niet anders. Telkens werd ik een ogenblik aangestaard met alweer zo’n malle, ingestudeerd twinkelende oogopslag en werd er te uitbundig naar me gelachen. Lach en twinkeling verdwenen nadat ik als een echte stoere, opgeschoten maar vooral vertrouwenwekkende krantenjongen mijn kaartje had getoond. Dan werd de badstof ochtendjas, het piepkleine suède hesje of de kimono dichtgeknoopt en maakte de ander een grapje of knikte me toe. De vrouwen waren zo vriendelijk! Net alsof ze allemaal wisten dat ik hun het hele jaar met 39
In minder dan een half uur tijd stond ik honderd gulden armer en misselijk van het ijzig brandende goedje in mijn maag, weer op de galerij. Ook al was ik niet ‘Frans’ gemasseerd of ‘intiem’ geweest, voor het gezelschap en de consumpties moet je ook betalen, nietwaar? Ik was de gastvrouw erkentelijk. Ze was zo vriendelijk geweest niet te laten merken dat ze me had herkend. Ik was inderdaad afgezet. Maar dat was niet erg. Ik was binnen geweest, voor het eerst. Dat ik zomaar had kunnen rondkijken; dat ik tegenover de drie meisjes had gezeten en in de gelegenheid was geweest hun gelaatstrekken en smalle schouders te bestuderen en, als ik dat werkelijk had gewild, met een van hen naar de belendende kamer te vertrekken - dat was me de honderd gulden wel waard geweest. Dat jaar sliep ik voor het eerst met een meisje. Het was een heel geklungel en toen het eenmaal achter de rug was, voelde ik me ontheemd en teleurgesteld en zij waarschijnlijk niet minder. Mijn ontmaagding had zich voltrokken zonder zelfs maar een fractie van de koortsige spanning van mijn kuis bezoek aan het bordeel. Nog lang droomde ik ervan hoe het zou zijn geweest als ik het meisje ervoor had mogen betalen.
posters van David Hamilton in brede, glimmende lijsten. Bij het plafond liet het behang los. Op twee ronde, eikenhouten salontafeltjes zaten kringen en donkere vlekjes van uitgedrukte sigarettenpeuken. In iedere hoek stond een schemerlamp met een kap met bloemmotief. De madam vertelde me de prijzen. ‘Franse massage’ kostte honderdvijftig gulden; voor ‘intiem’ betaalde je vijftig gulden meer. Toen vroeg zij me met wie van de meisjes ik naar de kamer wilde. ‘Ik weet het niet.’ Ik wist het écht niet! Alleen de vraag al van de gastvrouw bracht me aan het duizelen. Of ik dan misschien iets wilde drinken? Ik mocht tegenover de meisjes plaatsnemen op een tweede bank. In ijltempo dronk ik twee glazen whisky leeg. De whisky brandde in mijn maag. Eén van de meisjes leerde me de Spaanse woorden voor ‘jongen’ en ‘meisje’. In het Engels zei ik dat ik de woorden zou onthouden. De twee andere meisjes verborgen zich hiklachend achter hun tijdschriften. De gastvrouw stopte een cassettebandje van Abba in de stereotoren. Ze glimlachte naar me. ‘Nice music,’ zei ik. ‘Nice music,’ zei het ene meisje me in gebroken Engels zachtjes na. Opnieuw hiklachten haar collegaatjes.
Uit: Max. 36. Verhalen van jonge schrijvers, samenstelling Jessica Durlacher. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1992.
40
Oefentekst 3 Lees het volgende fragment uit het verhaal De matador van Tim Krabbé. Beantwoord daarna de vragen die eronder staan.
De matador voelde: toen ze op een avond tegen de balustrade hadden gehangen, met aan de ene kant de scheepslichten en aan de andere kant de pantoffelparade, hadden ze vanuit dat gebouw de kortaffe geluiden van de beroemde mambo Patricia gehoord. Ellie en hij kenden elkaar al bijna een jaar maar pas op dat moment ontdekten ze dat ze allebei op dansles hadden gezeten en de mambo hadden geleerd. Hij nam een foto van het bankje. Thuis zou hij die met de oude foto vergelijken. Misschien was het een aardig idee om Ellies adres op te sporen en haar ook een afdruk te sturen. Wat dat betreft zou het nog veel aardiger zijn als hij een foto van zichzelf had, zittend op het bankje. Wonder boven wonder stak net een vrouw in een zwart wollen vest de promenade over. Zij keek ook al zo priemend langs hem heen, maar dat moest de Baskische volksaard zijn, hij liet er zich niet door ontmoedigen. Hij stapte op haar af, het fototoestel in zijn hand. 'Usted ayudar yo?' vroeg hij, 'usted fotografia di...' Zijn woorden stokten, zo koud en onverbiddelijk keek de vrouw hem aan. Zonder een woord te zeggen liep ze verder. Verbluft stopte Schwab zijn fototoestel weg. Misschien was fotograferen hier wel een beetje taboe, met al die bomaanslagen en ontvoeringen. Een ober in zijn hotel in Biarritz had hem aan het ontbijt zelfs afgeraden het Baskenland in te gaan; op de voorpagina van de krant stond een verslag over de nieuwste terreurdaad van de dolgeworden afscheidingsbeweging ETA. In San Sebastian hadden ze de gouverneur van de provincie ontvoerd, twee lijfwachten waren doodgeschoten. 'Gangsters zijn het,' had de ober gezegd, 'wist u dat ze ook toeristen hebben vermoord? Zomaar! Het is op uw eigen risico!' Maar Schwab was niet zo vatbaar voor dat soort bangmakerij en bovendien: dat verhaal had hem juist op het idee gebracht. Baskenland, dat was Ellie, nooit meer was hij er zo dichtbij geweest. Een
De kasseien van de havenkade waren spekglad en Schwab waagde zich niet te dicht bij het water. Het motregende koud, en hij was zo onverstandig geweest zijn paraplu in het hotel in Biarritz te laten liggen. 'Picturesque little fishing town, bustling with life', dat zinnetje wilde maar niet uit zijn hoofd. Alles was dicht: winkels waar je misschien een paraplu kon kopen, en zelfs de cafés. Als die er waren, hij had niets gezien dat de indruk wekte een café te zijn. Het hele stadje leek uitgestorven. Siësta misschien, al was het nog geen half een. Hij maakte een paar foto's van de vissersscheepjes. Hij herkende niets, en dat vond hij niet onbillijk. Het was ook zo lang geleden dat hij in Lequetio was geweest, geen van de meeuwen die kalm op de relingen van de boten meedeinden had toen al geleefd. Maar één ding zou hij zeker herkennen, als het er nog was: het bankje. Schwab stak zijn handen in zijn zakken en liep verder, de armen tegen het lichaam gedrukt. Aan het hoofd van de haven besteeg hij een kort stenen trapje naar de promenade. Er kwam zowaar net iemand omlaag, een middelbare boerse man met een alpinopet op die Schwabs aarzelende knikje onbeantwoord liet en langs hem heen keek zoals in spionagefilms schaduwers langs hun prooi kijken. Op de gedrongen promenade, een pleintje bijna, stond tussen twee enorme eiken met hekjes rond hun stammen het bankje. Dat Schwab het zich zo goed herinnerde was omdat ze er een foto van hadden gemaakt, met de bootjes op de achtergrond. Ellie noch hijzelf stond erop en toch was het, samen met de naaktfoto, dé foto van de vakantie geworden, misschien omdat de stuurse schoonheid van de Baskische kust er zo goed op uitkwam. Links aan de promenade, gedeeltelijk verborgen door een van de eiken, stond een kursaal-achtig gebouw met grote ramen en door het zout uit de zeewind grijs gewaaide muren. En nu kreeg hij toch een herinnering die nieuw en ongebruikt 41
Van onderdrukking of vrijheidsstrijd had Schwab toen niets gemerkt. Op één ding na. Overal zag je uithangborden met woorden als ETXEVARRIA, GARAIKOETXEA, OTXOA. Dat moest Baskisch zijn, het was een grappig gezicht, al die X'en, en hij ging naar de tijdschriftenwinkel om een heel boekje in het Baskisch te kopen, dat zou een origineel souvenir zijn. Maar de vrouw achter de toonbank staarde hem aan of hij een marsmannetje was. Hij had Frans gesproken en hoewel hij gezworen zou hebben dat ze dat in de dagen daarvoor wel had verstaan herhaalde hij zijn vraag nu maar in het Spaans. Ze vertrok geen spier. Tene usted libro en Vasco, klopte dat dan niet? Had hij het onherkenbaar uitgesproken? Maar in een andere boekwinkel gebeurde hetzelfde. Pas na de derde begreep hij het, of, om precies te zijn: Ellie begreep het. Baskisch was een onderdrukte taal, verboden. Schwab voelde zich buitengewoon onnozel. Later legde een Franse toerist die ze op een terrasje ontmoetten het uit. In de Burgeroorlog waren het de Basken geweest die zich het felst tegen Franco hadden verzet. Voor straf liet hij hun heilige plaats Guernica platgooien door Hitlers bommenwerpers en ook omdat de onafhankelijkheidsgedachte er toch al sterk leefde onderdrukte hij sindsdien alles wat Baskisch was. Er waren mensen in de gevangenis gekomen omdat ze Baskisch gespróken hadden. Die X'en op de uithangborden waren de grens waartoe men kon gaan; de X was gewoon de chklank van het Frans, als in chérie. Otxoa was niets anders dan de veelvoorkomende Spaanse naam Ochoa. 'Snap je, Xwabje,' zei Ellie en de resterende twee maanden van hun omgang was dat zijn koosnaam geweest.
adembenemend gevoel: eindelijk rust van de uitzichtloze imaginaire ruzies met Karin die hij in zijn auto bleek te moeten uitvechten. Het was alsof hij haar voor het eerst ontrouw zou worden door deze verre sprong terug in de tijd. En zonder verdere bedenkingen was hij in zijn auto gestapt en de hoek omgereden van de mistige Golf van Biskaje. Schwab liep het stadje in. Werkelijk, Lequetio was grimmig, vijandig. Alles was zwart en grijs, met witte leuzen in hysterische vierkante letters: ETA goed, FAXISTAK slecht. Hij herkende het woord EUSKADI, Baskisch voor Baskenland. Geen stukje muur of wegdek was onbenut gelaten, nog nooit had hij zo naar een verfrissende Coca-Colareclame gesnakt, of naar een fleurig spandoek tussen twee van die dodelijk serieuze huizen. SOYEZ LES BIENVENUES! HERZLICHES WILLKOMMEN! HAVE A NICE STAY IN LEQUETIO! Op alle richtingborden waren de plaatsnamen overgeschilderd van de Spaanse naar de Baskische spelling. Niet Guernica moest het zijn, maar Gernika. Niet Bilbao, maar absoluut Bilbo, honderd keer, op iedere hoek. En waarom was dit stadje zo leeg? Had dat te maken met de ontvoering van de gouverneur? De enigen die Schwab zag waren Guardia Civils die in duo's op kruispunten stonden, met geweren in de aanslag en druppels in hun snor, zich ervan bewust dat ze ieder ogenblik konden worden doodgeschoten. De krant had ook wat cijfers gegeven: in het afgelopen jaar had de ETA honderdeenentwintig mensen vermoord, waarvan meer dan de helft politie. Hoe anders was het met Ellie geweest, toen Franco nog leefde en de verfspuitbus niet binnen ieders bereik was. Toen was Lequetio ook wel wat nurks, maar toch niet onvriendelijk tegen zijn toeristen. Bij het opdienen van je bord spotgoedkope Biskaje-vis kon er nog een glimlach af, en in een hal met pingpongtafels en voetbalspellen hadden Ellie en hij zich vermaakt tussen het gekrakeel van de terroristen in spe. En er was een strandje vol strandballen en parasols waar je je door hoge flessengroene golven kon laten optillen en neersmakken in de branding.
Zomaar ineens veranderde een straat in een herinnering: het hostal. Schwab herkende de zwarte houten erkertjes, het kleine plantsoen ertegenover. Daar, op de eerste verdieping, hadden ze een week geslapen, samen jonger dan hij nu in zijn eentje was. Daar had hij de naaktfoto gemaakt. Ze zat op het bed met haar mond halfopen, sproetige kinderwangen, blond haar tot op haar sleutelbeenderen en dan: de mooiste borsten uit zijn leven. Er stond 42
uit Leketio. Natuurlijk. Dood aan de Q! Leve de X! That's the stuff revolutions are made of! Een paar bochten verder, de afdaling was nog steeds niet in zicht, zag Schwab de bestelbus opnieuw. Hij stond nu stil, midden op de weg: Echt een wegproleet, nam niet eens de moeite op een inham te wachten als hij wilde stoppen. Twee mannen met geweren in de aanslag liepen langs de zijkant naar achteren en beduidden hem te stoppen. Welja, dacht Schwab. Een politieblokkade? Op de Autopista, tussen de grens en Deva waar hij de smalle kronkelige kustweg naar Lequetio had genomen, was hij er drie tegengekomen, ongetwijfeld in verband met die ontvoering. Maar hier? Hij stuurde naar rechts en remde zo onhandig dat hij scheef stil bleef staan. De mannen gebaarden dat hij uit moest stappen. Pas op dat moment drong met schrik tot Schwab door dat ze gemaskerd waren. Ze hadden blauwe capuchons over hun hoofden en daaronder rode lappen met gaten, waardoor ze er als lepralijders uitzagen. De ETA? Hielden die dan ook blokkades? Schwab pakte zijn polstasje, voor als ze zijn papieren wilden zien. Zodra hij buiten stond rukte een van de mannen het uit zijn hand. Hij wilde iets zeggen over deze onnodige ruwheid, en het volgende moment lag hij met een scheurende pijn in zijn hoofd op de bodem van de bus.
nog net een toefje schaamhaar op die foto, waarover ze zich allebei een beetje gegeneerd hadden toen de foto's klaar waren. Achttien was ze geweest. Schwab maakte een foto van het raam waarachter die foto was gemaakt. Alweer passeerde er zo'n bars langs hem heen loerende Bask, ditmaal een atletische jongeman met een volle baard en een anorak. Oké, hij ging al, hij had het nu wel begrepen. Alles wat niet ETA was, was FAXISTAK. De lol was er hier af, toeristen waren niet gewenst. Ze zochten het ook verder zelf maar uit. Wat Schwab betrof was Lequetio visited, revisited en never visited again. Terug nam hij een andere route, door de bergen van het achterland. De weg bleek door een dicht bos te voeren waar het zo donker en naargeestig was dat hij spijt kreeg niet langs de autopista zo snel mogelijk Frankrijk weer te hebben opgezocht. Er lag sneeuw, hoe hoger hij kwam hoe meer. Matte, grijzige sneeuw, als de vacht van een slecht verzorgde hond. Veel tekenen van leven waren er niet; af en toe een terrasmuurtje dat nooit zo oud of ingezakt kon zijn of het was wel voorzien van de kaarsrechte letters: ETA. Je vroeg je af hoe de sneeuw het zich hier kon permitteren er zo ongeëngageerd bij te liggen. Voorlopig bleef de weg berijdbaar maar het zicht was slecht en een grote bestelbus die sinds enige tijd achter hem bromde had de lichten al ontstoken. Ten teken dat hij erlangs wilde? Als hij meende een betere sneeuwrijder te zijn, van Schwab mocht hij. Hij stuurde de eerste uitsparing in; de bros opgevroren sneeuw tussen de sporen kraakte onder zijn wielen. Een lekker gevoel, iets als een mes zetten in een vacuümpak koffie. Hij keek over zijn schouder, het internationale wijsvingertje omhoog verwachtend dat 'chauffeur dankt chauffeur' betekent. Het bleef uit. Ongezellig land toch - hij moest Lequetio maar beschouwen als een goede les. Al dat gerevisited was nergens goed voor, alleen om je oorspronkelijke herinneringen te bederven. Het was een bedrijfsbusje. Op de achterkant stond de naam: X. Etxebarrieta
Toen Schwab van zijn eerste verbazing was bekomen, wilde hij gaan zitten, maar een trap in zijn rug maakte duidelijk dat hij plat moest blijven liggen. Hij had allang spijt van zijn tocht, maar dit ging wel heel ver. Hij lag op de kale bodem van het busje zonder iets over zich heen zodat hij verging van de kou en er drong geen straaltje licht tot hem door, de bus moest geblindeerd zijn. Dit was de ETA, dat kon niet anders. Wat wilden ze van hem? Had hij iets misdaan in Lequetio? Dachten ze met hem, een toerist op revisited-pilgrimage, de vrijlating van politieke gevangenen af te dwingen? Hij zag het al voor zich in de Nederlandse kranten: 'In ruil voor de vrijlating van de Nederlandse zakenman J. Schwab eist de ETA volledige autonomie voor het Baskenland.' Wat zou Karin zich schuldig 43
sprong op van hoop. Dat hij in Lequetio een personage uit die vakantie zou tegenkomen was een mogelijkheid waar hij geen moment aan had gedacht - en dan de matador! Die moest hem wel helpen, die was stinkend verliefd geweest op Ellie, de eer zou hem verplichten te zorgen dat Schwab niets overkwam. De mannen gingen zitten, hij mocht ook gaan zitten. De matador gaf geen blijk dat hij Schwab óók herkende. Was hijzelf zoveel meer veranderd in die achttien jaar? Kwam het door zijn snor die hij na de breuk met Karin had laten staan? Schwab bedacht dat het verstandig kon zijn niet zo openlijk te laten merken dat hij de matador wèl herkende. De ETA werkte tenslotte in de illegaliteit, misschien kenden die mannen elkaars namen niet eens. Hij kon zich trouwens met geen mogelijkheid herinneren hoe de matador heette; Ellie en hij hadden hem meteen zo genoemd toen hij vertelde stierenvechter te zijn geweest. De ander, een jongeman die niet ouder kon zijn dan vijfentwintig, met een bril met moderne grote glazen en een openstaand corduroy overhemd waar borsthaar uit krulde, begon gezwollen en monotoon te praten in een taal die Schwab niet verstond, Baskisch dus. Het moest een rituele formule zijn want na een tijdje schakelde hij over op Frans en een normaler toon. 'U bent krijgsgevangene van ETA-militar, u staat terecht voor een volkstribunaal van het Baskische volk. U weet wat ETA-militar is?' 'Jawel.' 'ETA-militar strijdt voor de verwezenlijking van de socialistische arbeidersrepubliek Euskadi. Wat deed u in Lequetio?' 'Daar ben ik met vakantie geweest, achttien jaar geleden. Met een meisje.' Hij lette op de reacties van de matador, maar die bleef zwijgen. 'Wat deed u nú in Lequetio?' 'Dat was ik u aan het vertellen,' zei Schwab en hij glimlachte. 'Ze heette Ellie, en ze had blond haar, heel lang, tot aan...' In één sprong was de jongeman bij Schwab. Hij pakte hem bij zijn jaskraag en spoog hem in kwaad Frans onder het speeksel. 'Meneer! Beseft u uw plaats! Waagt u het niet een Baskisch volkstribunaal te beledigen. Waarom heeft u foto's gemaakt in Lequetio.'
voelen. Zou Ellie het zien? Zou ze begrijpen dat hij zich om háár in dit gevaarlijke gebied had gewaagd? Na minstens een uur stijgen en dalen, eindigend met een lang stuk in de eerste versnelling waarbij takken langs de zijkanten en over het dak schuurden, hield de bus halt. De deuren gingen open en Schwab werd naar buiten geduwd. Hij stond in het felle licht van een sneeuwveld, voor een soort boerderij. Hij was zo verstijfd dat hij ternauwernood zijn evenwicht kon bewaren. Vier bewakers met geweren in de aanslag stonden om hem heen, condenspluimpjes gingen aan en uit in hun rode lappen. Het was werkelijk om verdrietig te worden zo belachelijk. Een deur van de boerderij ging open, Schwab kreeg een geweer in zijn rug, en een ogenblik later bevond hij zich in een klein donker vertrek. Was dit zijn gevangenis? Nog voor zijn ogen hadden kunnen wennen werd hij er alweer uitgehaald, en nu zag hij iets griezeligs: hierbinnen droeg niemand een masker. In een gang, ingeklemd tussen twee bewakers, zag hij een man die hem vaag bekend voorkwam. Zonder dat hij precies wist waarom veroorzaakte dat een weeë ontzetting in zijn borst. Hij had geen tijd om daar verder over na te denken. Zijn eigen bewakers voerden hem een groot kaal vertrek binnen. Op een oneffen vloer van gebarsten bruine tegels stond tegen een muur een grote tafel met een groen kleed. Erboven hingen een rode vlag met een ingewikkeld groen-wit kruis en een soort reuzenpoststempel met het woord EUSKADI in de rand en de initialen ETA in het midden. De andere muren hingen vol met vele tientallen ingelijste foto's, bijna allemaal van jonge mannen. Omgekomen terroristen ongetwijfeld. Tegenover de tafel stond een bankje. Niemand zei dat hij daar mocht gaan zitten en Schwab kende de ETA ondertussen genoeg om het niet uit zichzelf te proberen. Een rechtszaal? Door een deur achter de tafel kwamen twee mannen binnen: de voorste jong, de achterste ouder: een lange man, tanig en lelijk, maar gracieus in iedere beweging. Het was Schwab of hij een verschijning zag. De matador! Het was te krankzinnig om waar te kunnen zijn, maar toch herkende hij hem. Zijn hart 44
wat hij niet goed kon. Op een keer vertelde hij dat hij stierenvechter was geweest. Geen grote, maar een echte: in kleine plaatsjes was hij opgetreden als novillero. Als ze wilden zou hij een paar passen demonstreren. Schwabs badhanddoek was de rode lap, Schwab de stier. Hij zonk op zijn handen en knieën maar werd meteen weer overeind gecommandeerd: stier spelen was niet zomaar iets, dat werd al eeuwenlang volgens vaste regels gedaan. Gebukt, met gekromde vingers aan weerskanten van zijn hoofd, chargeerde Schwab de handdoek. De matador, verdwenen in de trance van zijn kunst, stond op zijn tenen als een balletdanser, de voeten onberispelijk naast elkaar. Maar vlak vóór de handdoek maakte Schwab een haakse bocht en hij ramde hem met zijn hoofd in de maag. Samen vielen ze in het zand. In oncontroleerbare slappe lach bleef Schwab liggen, en door zijn tranen heen zag hij dat ook Ellie haast omrolde van het lachen. De matador stond op en stofte het zand van zijn lichaam. Hij was woedend, ongenaakbaar. Een stier deed zoiets niet, een stier kon zijn baan niet wijzigen. Schwab zei dat het maar een grapje was en dat ze het over zouden doen, maar de matador sloeg zijn handdoek over zijn schouder en was weggelopen, en ze hadden hem daarna niet meer gezien.
Schwab trilde op zijn benen van machteloze woede. De matador zat daar maar, kon hij nu maar zorgen dat die hem herkende, dat hij zich Ellie herinnerde! 'Omdat ik Lequetio terug wilde zien,' zei hij. 'Een tocht naar het verleden kunt u dat noemen. Ik wilde de plekken terugzien waar ik met haar ben geweest.' 'Bent u met haar op een schip in de haven geweest?' 'Nee, daar niet.' 'Waarom hebt u dan een schip gefotografeerd.' 'Omdat ik het haventje sfeervol vind. Ik vind Lequetio een prachtig stadje, pittoresk! Ik ben ook teruggekomen om de schoonheid van de Baskische kust!' 'Het Baskische volk is er niet in geïnteresseerd pittoresk te worden genoemd door een bourgeois. U heeft in de stad een huis gefotografeerd. Waarom.' 'Daar heb ik met haar gelogeerd. Het was toen een hostal.' 'Geeft u antwoord op mijn vraag!' 'Maar dat doe ik! En ik...' Maar de aanmatigende toon van die jongen met zijn familiair openstaande hemd maakte dat voor Schwab de maat vol was. Hij onderbrak zichzelf, hij kon zijn lafheid tegenover deze poppenkast niet langer verdragen. 'Ik ben in Spanje,' zei hij trillend van woede en angst, 'en als u denkt dat u iets over mij te vertellen heeft laat u dan eerst uw legitimatie zien. En anders wil ik onmiddellijk.' Voor het eerst sprak nu de matador, en het volgende moment kronkelde Schwab over de grond, happend naar adem. Een geweerkolf van een van de bewakers was in zijn maag terechtgekomen. Hij werd overeind getrokken en weer op het bankje gezet. Met wijdopen ogen hijgde hij nog na, op de rand van kotsen. Door de klap begreep hij ineens alles. De ontvoerde gouverneur werd in Lequetio vastgehouden. Op een bootje in de haven, of in het vroegere hostal. Dáárom was het er zo stil geweest, de hele bevolking was handlanger van de ETA en hield zich koest. En hij was echt geschaduwd. Hij keek naar de matador. Was het hem wel? Hij was toen al wat ouder geweest, dertig misschien. Dat kon kloppen. Ze kenden hem uit de speelhal, hij was op het strand af en toe een praatje komen maken, had geprobeerd op zijn handen te lopen,
Een bewaker porde Schwab in zijn ribben, zijn berechting ging verder. 'Het Baskenland,' zei de jongeman, 'is bezet door een vreemde mogendheid en dat hoort u te weten. De vrijheidsstrijd van de ETA is over de hele wereld bekend. In een land dat oorlog voert is het zeer onverstandig foto's te maken. U ontkent, maar ik acht het bewijs van spionage tegen u geleverd en ik zal nu de rechter vragen uitspraak te doen.' Hij boog zich over naar de matador, en de twee wisselden een paar woorden. De matador ging staan. Voor het eerst richtte hij zich rechtstreeks tot Schwab. Maar hij sprak kort en in het Baskisch en hoewel hij Schwab steeds recht aankeek gaf hij geen blijk van herkenning. Toen hij was uitgesproken ging hij weer zitten. Hij veroordeelt u ter dood,' zei de jongeman. 'Hanh?' zei Schwab. 45
Tegenover Schwab, aan de rand van het veld, was een blinde muur met een jong boompje ervoor, de eerste muur van de dag waar geen leus op stond. Nu zal je nog meemaken dat dit echt gaat gebeuren ook, dacht Schwab. Rondom werd Baskisch gesproken, ook de gouverneur zei iets. Aan de rand van het veld leunden vier jongens op geweren die ze met de kolven op de grond hadden geplaatst. Ze keken nieuwsgierig in zijn richting. Plotseling zag Schwab dat de matador ook buiten was en bij hen stond. 'Nicolas!' riep hij, niet eens beseffend dat hij zijn naam weer wist. 'U moet me helpen. Dit kan niet gebeuren. Ze heette Ellie, met lang blond haar. Ellie! U herkent mij toch wel, het was in Lequetio, in...' De gouverneur onderbrak hem, zijn stem klonk geërgerd. De matador kwam naar Schwab toe en zei: 'Ik weet niet wat u bedoelt. Ik ken u niet. Sterft u met waardigheid.'
'U zult worden gefusilleerd. Het vonnis zal nu onmiddellijk worden voltrokken. U hebt het laatste woord.' Nee nee, dacht Schwab. Een ijskoud gevoel daalde uit zijn hoofd tot in zijn borst. 'U bent de matador!' riep hij. 'U moet me helpen, ik ben hier alleen maar als toerist!' De matador maakte een hoofs handgebaar en verliet het vertrek. 'Hij is stierenvechter geweest,' zei Schwab, 'vraagt u het hem zelf! Hij heeft het ons zelf verteld!' Hij werd de zaal uitgevoerd. Hij liep als iemand die lopen uit een boek heeft geleerd. Het was nu schemerig op het sneeuwveld voor het huis, sepia, als op een postzegel van Nederlands-Indië die hij als kind had bezeten. Hij werd neergezet naast een man die afwezig voor zich uit staarde. Het was de man die hij ook op de gang had gezien en ineens begreep Schwab wie dat moest zijn: de ontvoerde gouverneur wiens foto hij die ochtend in de krant had gezien.
Tim Krabbé, De paardentekenaar. De beste verhalen van Tim Krabbé, uitg. Bert Bakker, Amsterdam 1995.
1 2 3a b 4 5 6 7a b c 8 9 10
Wat is het probleem van de hoofdpersoon? Hoe is dit probleem ontstaan? Verklaar de titel. Bedenk een andere toepasselijke titel. Laat zien dat dit verhaal sterk verband houdt met de werkelijkheid en dat je het alleen goed kunt begrijpen als je iets weet van de politieke situatie in Baskenland. Waarom maakt Schwab foto's in Lequetio? Welke rol spelen de herinneringen en terugverwijzingen in dit fragment? Op welk moment begint de belangrijkste spanningsboog? Wat zijn achtereenvolgens de belangrijkste vragen in die boog? Waar eindigt die boog? Welke manieren worden gebruikt om het verhaal spannend te maken? Wat is het thema van dit verhaal? Het onderwerp van veel verhalen en romans van Tim Krabbé is het noodlot. Past dit ook bij dit verhaal? Leg uit.
46
Oefentekst 4 Jan Wolkers: Gevederde vrienden Uit: Alle verhalen er bijna niet meer uit. Je zou ze wel eens voor me kunnen zemen. - Ik zeem niets voor je, antwoordt Herbert bitter. Ik wil alleen maar voldoende uitzicht hebben. Laat het vocht maar verdampen, dat komt de planten ten goede. - Maar het is slecht voor de meubels, ze trekken er krom van, Herbert. Houd je daar even rekening mee. Peter, Petertje! Kom jongen, kom maar! Verongelijkt roept ze de kat. Het harige roofdier treedt aan om haar te troosten na de nederlaag die ik haar toegebracht heb, denkt hij. Hij hoort zijn poten op het linoleum tikken. Nu springt hij tegen haar op, klimt langs haar schort omhoog. Ze dodijnt* ermee als met een pasgeboren baby. - Dorre schoot, onvruchtbare akker, mompelt hij bijna verstaanbaar. Waarom heeft je schoot zich niet voor me ontsloten, twintig jaar geleden. Waarom was je als een geknotte wilg, die in het voorjaar geen loten krijgt. Dan had ik nu een dochter van twintig jaar. De geur van jong vrouwenvlees in huis. Neuriën, getrippel van hoge hakken, rouge om mijn ouderdom nog wat kleur te geven. Laat ik eens denken, laat ik eens helder denken. Herbert buigt zijn romp voorover, zodat zijn voorhoofd togen het koude vochtige raam steunt. Hè, dat is heerlijk! Ik zit in Rome op een terras, een hete zomermiddag. Het asfalt deint van de hitte. Ik bestel een glas bier, ijskoud. Ik houd het glas tegen mijn voorhoofd. De kou trekt door mijn hersens tot aan mijn nekwervels. Waar wilde ik ook weer over denken? 0 ja, waarom vermoorden mannen hun vrouwen altijd in woede, in een vlaag van verstandsverbijstering? Waarom geen reisje naar Oostenrijk? Een sportieve wandeling, een bergtocht. - Hoor je die jodelaar ginds in het dal, Liesbeth? Kijk, daar zit hij! Als ik op deze vooruitstekende rots ga staan zie ik hem zitten. . - Waar Herbert, ik zie en hoor hem niet. - Buig nog wat meer voorover! Kijk, hij zit daar dieper in het dal, midden tussen de witte akeleien.
HERBERT staat voor het beslagen raam van zijn appartement op de vijfde en hoogste verdieping. Met de handen in de zakken van zijn kamerjas luistert hij naar de suizingen in zijn oren. Ik sta er niet al te best voor, denkt hij, ik ben ten dode opgeschreven, al kan het nog tien jaar duren. Nog tien jaar samen met Liesbeth. Wat een ellende! Hij drukt zijn nagels in de palmen van zijn vochtige handen. Ik transpireer alsof ik koorts heb, toch heb ik geen koorts. Het enige dat hij door het matte raam ziet is de knipperbol aan de overkant van de weg. Alsof hij op een hoge berg staat en een oranje volle maan die net boven de horizon is gekomen, steeds even door snel zeilende wolken aan het oog onttrokken wordt. Zoals hij wel eens gezien heeft op een versnelde filmopname. Maar het aan- en uitflikkeren gaat te regelmatig, dan dat deze illusie lang bewaard blijft. Hij haalt zijn hand uit zijn zak en met de vingers iets uit elkaar trekt hij lange gelijklopende curven door de vochtige raat, alsof hij door de lange haren van een vrouw streelt. De knipperbol komt op een paal van Engels drop te staan, de vluchtheuvel wordt zichtbaar met zijn gele palen, waar een giftig anilineblauw licht in brandt. Van de bomen in het park zijn alleen de stammen zichtbaar. De kruinen zijn door de insecten van de mist verslonden. De huizen zijn in vochtige lakens gepakt. Een neonreclame verliest zijn koopkracht en krijgt een verheven betekenis. Een rood kruis op de golven van de mist. Herbert steekt zijn hand weer in de zak, als de deur achter hem open gaat. Liesbeth sloft de kamer binnen. Ze zucht en pookt in de kachel. - Je hebt de schuif te lang open laten staan, zegt ze. Hij heeft rode wangen. Ze staat nu gebukt bij de kachel, denkt Herbert. Ik zou op haar toe moeten lopen en tegen haar plompe achterste duwen. Een klein voorproefje van het vagevuur. Maar ze zou de hele buurt bij elkaar gillen. Ik heb mijn pantoffels aan. Voor ik mijn schoenen aan heb en de deur uit ben, zouden de buren er al zijn. ' -Maak je geen voorstellingen op de ramen, Herbert? Als het opgedroogd is krijg ik ze
47
zijn overdekte zwembaden, natuurlijk. En zijn er geen huizen waar 's winters een tropische hitte heerst? Ik hoor nog niets bij het raam. Zou het stoffelijk, eh, zou het overschot, behuwd-, groot-, en overgrootmoeder al weggevoerd zijn? Dat zou jammer wezen. De sirene heb ik anders nog niet gehoord. Of zouden er zoveel mensen rond staan dat het lijkt of iemand zo maar midden op straat iets te koop aanbiedt? Liesbeth kijkt naar beneden. Ik moet me goed houden, denkt ze, en drukt met beide handen op haar maag. Er is niet eens een papier voor de ruit, hij bespaart me niets. Wat een bloed, ze moet leeglopen. Ze voelt haar maaginhoud omhoog komen. Snel loopt ze naar de deur. - En kon je lezen wat er stond? vraagt Herbert. Maar ze antwoordt niet, ze slaat de deur achter zich dicht. Hij hoort de bril van de wc omhoog slaan. Grove hersens, maar een overgevoelige maag, denkt hij. Buiten klinkt een sirene. Hij loopt naar het raam. Een crèmekleurige auto stopt tussen het trottoir en de vluchtheuvel. Haastig springen er mannen in witte jassen uit, trekken een brancard achter uit de auto en leggen deze naast het lichaam. Dan tillen ze met z'n vieren het lichaam op, en leggen het op de brancard. De linkervoet die recht naar beneden in de kous op en neer deint, komt naast de brancard te liggen. Een van de mannen schuift hem er met zijn voet op. Liesbeth komt weer binnen. - Het is druk op straat, zegt Herbert. - Ja, zegt Liesbeth, dat zag ik ook daarnet. Het lijkt wel of er een ongeluk is gebeurd. Ik kon het niet zien. - Dat is maar goed ook, antwoordt Herbert, terwijl hij in de bovenhoek van de ruit een landschapje met een molen tekent. 53 Je hebt toch al zo'n zwakke maag. Je zou dagen van streek zijn. Gesteld dat er sprake van een ongeluk zou zijn, dan was dat door de tram veroorzaakt. Helemaal geen prettig gezicht. Die ijzeren wielen rijden de boel er finaal af. Ik heb eens... hè, waarom loop je zo gehaast de kamer uit? Liesbeth rent kokhalzend naar het toilet. Dat wordt alleen aan tafel vanavond, denkt Herbert, en wrijft zich in de handen. Ik zet de krant achter mijn bord tegen het olie- en azijnstel. Een feestmaal!
Dan een fikse por met de wandelstok, en de tweehonderd pond die mijn bestaan verzuurt, tuimelt weg uit mijn leven. Plots schrikt hij op door het schrille fluiten van de tram. Het klinkt als het gillen van een haas die door een wezel besprongen wordt. Hij kijkt naar beneden. De tram zet zich langzaam in beweging. Dan ligt er ineens een vrouw achter de tram op de vluchtheuvel. Het gedeelte van haar onderbenen dat over de rand van de vluchtheuvel hangt, maakt een hoek van bijna negentig graden met het gedeelte van, de onderbenen dat op de vluchtheuvel ligt. Het lijkt of haar wreef ontzaglijk hoog oploopt, of dat haar kniegewricht naar beneden is gezakt. Er stroomt bloed langs de rand van de vluchtheuvel naar de rails. De tram staat knarsend stil. Een conducteur rent naar het bewegingloze lichaam, buigt zich er overheen. Hij roept iets naar de bestuurder, loopt het trottoir op en gaat een winkel binnen. Die gaat de geneeskundige dienst bellen, denkt Herbert. Volkomen zinloos. Waarom niet rustig dood laten bloeden? Waarom moet haar echtgenoot zijn levensavond slijten achter een invalidenwagentje? Het publiek laat auto's, fietsen, kinderwagens in de steek en rept zich naar de plek des onheils. Ze omringen het slachtoffer als doodgravers het kadaver van een mol. Heb ik vanmorgen niet de doodkloppertjes gehoord in de spijlen van het bed? Het was dus onafwendbaar. Kijk, de ramen wenen. Herbert volgt de druppels die schokkend tussen de curven verticale lijnen trekken. Dan draait hij zich om. - Kan jij zien, Liesbeth, wat er op het papier staat voor de ruit van de melkboer? Jouw ogen zijn beter dan de mijne. Misschien is er wel een voordelige aanbieding. Liesbeth zet de kat op de stoel en sukkelt naar het raam. Herbert loopt naar de kachel en houdt zijn handen erboven in de opstijgende warmte. Heerlijk, die warmwaterbronnen op IJsland, denkt hij. Zou het een strenge winter worden? De voortekenen zijn gunstig. Is het niet verdacht een, ijskast te kopen aan het begin van de winter? Zou het geen argwaan wekken? Ach, er zijn mensen die een kampeertent kopen in januari. Heb ik zelf niet eens in een warenhuis naast een meisje gestaan dat een badpak kocht terwijl het twintig graden vroor? Maar er 48
Ze gaat met haar billen op de bodem van de frigidaire zitten, slaat haar armen rond haar opgetrokken knieën, en draait de ijskast in. - Ik geloof dat de ergste augustushitte gemakkelijker te doorstaan is dan het zitten in deze houding.* Met een krachtige zwaai gooit Herbert de deur dicht. Dan steekt hij de stekker in het contact en zet de frigidaire op vol. Ik hoor haar schreeuwen, maar ik kan niet verstaan wat ze zegt, denkt hij. Hij loopt naar de kamer, knipt de radio aan en gaat in de crapaud er naast zitten. Behoedzaam haalt hij een sigaar uit de koker, likt aan het dekblad en drukt het aan. Hij draait aan de radio tot er een gezellig muziekje in strikt danstempo de kamer binnenwaait. Van de blauwe rookbanken die midden in de kamer blijven hangen, drijven de verlokkingen van zijn vrije leven aan. Wentelen zich in de branding van zijn verbeelding. Hij geeft ze meisjesnamen en namen van bloemen. Op haar pupillen zullen ijsbloemen staan, ze zal in elkaar gedoken zitten als de mummies van Midden-Amerikaanse Indianen. Ik zou een gat in de bodem van mijn auto kunnen laten maken, met een brede pijp er door die tot aan de straat reikt. Dan, op een regenachtige dag, zet ik haar achterin. Op de hobbelige wegen in de provincie steek ik haar met het hoofd naar beneden door de pijp, zodat haar haren op de keien rusten. En dan maar rijden tot er niets over is dan haar schoenzolen. Haar bril doe ik niet af. Maar ik zal haar niet eens recht kunnen krijgen. Ze heeft zich natuurlijk in de onmogelijkste bochten gewrongen. Dat was haar gewoonte. Ik zal mij trouwens van een andere methode bedienen om haar kwijt te raken. Nietwaar, witrokken? Terwijl hij naar het raam loopt, spreekt hij de meeuwen aan, die omlaag de straat induiken naar brood dat ergens uit een raam naar buiten gegooid wordt. - Ik ga jullie verwennen, jongens! Jullie hongerige bekken zullen voorlopig geen droog brood meer eten, ze zullen rood zien van de rauwkost. Een groot moment, denkt Herbert, oog in oog met de diepvriesprinses. Veertien dagen geleden al, ze zal het koud hebben.
Als Herbert bovenaan de trap is, gaat de deur van zijn appartement open. Liesbeth komt de gang op. - Dat had je nu niet moeten doen, Herbert, zegt ze bestraffend. - Wat had ik niet moeten doen? vraagt Herbert, terwijl hij met toegeknepen ogen naar het rode gezicht loert. - Zo'n grote, veel te ruim voor een klein huishouden. - 0, de ijskast, is de ijskast gekomen? Ik dacht dat ze daar uren aan bezig zouden zijn. Takelen en zo. - Nee, ze hebben hem gewoon langs de trap omhoog gekregen. Maar zo'n grote, Herbert, het is echt te veel. - Ach wat, het is geen gewone verjaardag, je bent vijftig geworden vandaag. Een halve eeuw. Teveel, denkt hij erachter, een halve eeuw teveel. Laat me hem maar eens zien, zegt hij opgewekt. Achter haar aan loopt hij naar de keuken. Het is inderdaad een knaap, zegt hij, als hij in de keuken voor het glinsterend wit emaille staat, maar in de winkel leek hij veel kleiner. Wat een magnifiek gezicht, denkt hij, de poolkap vanuit een stratosfeer vliegtuig. Het glinstert en blinkt in het poollicht. Nu nog een bijl en we kunnen tot het conserveren over gaan. Je had anders beter kunnen wachten tot de zomer, Herbert, het is hier nu koud genoeg. - Daarom is het juist nu zo praktisch. Je hoeft 's avonds niet meer de verwarming uit te draaien, omdat anders je eten bederft. En 's ochtends geen uren te wachten tot het hier een beetje op temperatuur is. Moet je eens kijken, zegt hij vrolijk, terwijl hij de deur van de ijskast wijd open trekt, moet je eens kijken, wat een ruimte! Ik wed dat je er in kunt gaan zitten als het 's zomers heet is. - Nee, Herbert, zegt Liesbeth, terwijl ze de inhoud met de ogen schat, nu overdrijf je toch echt. - Overdrijven, antwoordt Herbert, ik overdrijf nooit. Rammelend verwijdert hij de horizontale aluminium platen. Ik denk dat je de poes er bij kunt nemen. Nee, zonder gekheid, probeer het eens Liesbeth. Ik heb zo'n last van m'n spit. Bloed, bloed, denkt hij, zonder bloedvergieten zal ik het volbrengen. De hemel is me goedgunstig gezind. Er zal geen teken aan de wand zijn. - Nu vooruit, omdat ik jarig ben, zegt Liesbeth lachend, maar het is een vreemd experiment.
Hij trekt de deur van de ijskast open. Met een sprong neemt het daglicht bezit van de 49
vlees en pezen, een plankje, plastic, een nootmuskaatmolentje. En een glas voor de ogen. Triomfantelijk steekt hij het glas de hoogte in. Dan gaat hij naar de keuken, spreidt een stuk plastic voor de ijskast en haalt het gereedschap uit het kastje. Op de knieën gaat hij voor de ijskast liggen en probeert Liesbeth aan de enkels een kwart slag om te draaien, wat hem pas na veel krachtsinspanning gelukt, want ze zit op sommige plaatsen aan de kast vastgevroren. Dan trekt hij haar naar voren, zodat haar onderlichaam op het plastic komt te liggen. Zo gauw mogelijk korter maken, denkt hij, terwijl hij met het bijltje haar schoenen van haar voeten wipt. Ik zal proberen vandaag een been kwijt te raken. Met een ouderwets scheermes trekt hij een voor in haar rechterbeen precies op de naad van haar kous, die hij als schors van haar been vouwt. Dan snijdt hij haar kleren bij de heup weg, waarvan de indruk op haar huid zichtbaar is, alsof zij in dun tarlatan* gewikkeld is. Het vlees is hard en snijdt gemakkelijk. Niet zonder anatomisch inzicht maakt hij het been bij de heupkom van de romp los, zet het lichaam weer in dezelfdestand in de ijskast terug en sluit de deur. Dan laat hij zijn mes diep in het stromenland van haar spataderen zakken en begint lange repen vlees af te snijden. Het mes maakt een geluid als van schaatsen op spiegelglad ijs. Als hij het dijen scheenbeen van vlees ontdaan heeft, slaat hij met zijn bijltje de voet eraf. Dan begint hij de lange repen vlees zorgvuldig aan kleine blokjes te snijden, die hij in een grote platte bak werpt. De voeten zijn me te gecompliceerd om uit te benen. Ik kan ze gewoon morgen naast de vuilnisbak zetten. Maar misschien is het dan beter dat ik ze eerst de antieke rijglaarsjes aantrek. Laat ik ze zo klein mogelijk hakken. Het zijn schrokkers, ze zullen het ook zó wel verorberen. Met een zwaai laat hij het bijltje op de eksterogen neerkomen. De tenen wippen lis kleine, bleke kikkers naar voren, van de voet weg. Paarse splinters regenen neer op het plastic. Zo zat ik vroeger in de tuin, peinst Herbert, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd veegt. Rond mij vielen de paarse bloemen van de sering. Voor mij in het mulle zand lagen kurken in een lange rij, waarop wriemelende insecten vastgeprikt zaten. Ik liet een wollen draad in een flesje benzine zakken en legde dat
poolnacht. Liesbeth zit nog precies zoals hij haar het laatst gezien heeft. Haar handen liggen rustig op haar buik tussen de heuvels van haar boezem en dijen. Haar bril is overdekt met een dun, mat laagje ijs, alsof een vlinder met zijn broze vleugels haar ogen tegen de kou wil bedekken. IJspegels, veroorzaakt door het condenswater, tasten met spitse vingers in de berijpte heesters van haar haren. Haar mond hangt open. De roze landtong ligt sprakeloos in het bittere ijs van de binnenzee van haar mondholte vastgeklonken. Van haar onderlip loopt een sierlijk gebogen staafje ijs naar de etensresten op haar borst, als waren haar laatste gedachten bij de fonteinen van Italië geweest. Herbert buigt zich voorover, en kijkt aandachtig naar de etensresten. Toch niet zo'n vredige dood als aanvankelijk scheen uit de berustend gevouwen handen op de maag, denkt hij. Misschien is dat een gril van de laatste stuiptrekking geweest. Even in de ogen kijken. Voorzichtig pakt hij het montuur tussen de glazen vast. Met zijn vingertoppen beroert hij het koude marmer van haar voorhoofd en neusbeen. De kou trekt tot in zijn polsen op. Even moet hij kracht zetten om de bril los te krijgen. Dan ziet hij wat de vlinder hem heeft willen besparen. Haar ogen zijn zó ver uitgepuild, dat Herbert vermoedt dat de brillenglazen ze behoed hebben voor nog lager zakken. Ze hangen over het onderste ooglid heen als onvruchtbare, groenige uileneieren, die uit het roodgeel dooraderde nest van de oogholten zijn verstoten. De pupillen staren met blinde argwaan schuin naar beneden in de etensresten. Als Herbert de bril er weer voor zet, staren ze er doorheen als de ogen van een zeemonster door de beslagen ruit van een aquarium. Hij wankelt voor de ijskast. De kou bevangt me, denkt hij, ik moet een borrel drinken. Ik moet er een borrel op drinken, op dit heuglijke feit. Hij gaat naar de kamer, schenkt zich een glas jenever in, warmt zich voor de kachel. De drank verwarmt hem tot in zijn spijsvertering. - Wat heb ik allemaal, mompelt hij, terwijl hij bij ieder voorwerp dat hij noemt een slokje uit het glas neemt. Een scherp bijltje voor tussen de gewrichten, een zaag voor de beenderen, een vlijmscherp mes voor 50
over de rand en kijkt door een kier naar de meeuwen, die roerloos op de dakrand blijven zitten in het rode licht van de ondergaande zon die tussen donkere zwaardviswolken boven de vuile stad hangt.
over de rupsen, torren en sprinkhanen. Dan stak ik beide uiteinden aan. Als de vlammetjes bij elkaar kwamen, lagen de insecten met afgebrande poten en vleugeltjes. Bij sommige was het lichaam open gebarsten als een gepofte kastanje. Er puilde een dikke, witte brij uit. - Je bent erger dan Nero, zei vader, en hij sloeg me littekens op het zitvlak. Je bent net als je oom Louis, die deugt ook niet. Oom Louis! Als van zijn sigaar nog slechts de peuk over was, liep hij ermee de tuin in. Bij de springbalsemien achter in de tuin bleef hij wachten tot er een hommel honing kwam halen in een bloem. Dan tikte hij de as van de peuk, zoog eraan, zodat er een vurig bolletje aan kwam, en stak hem in de kelk. - Hoor je hem zoemen, Herbertje? vroeg hij. Weet je wat hij zegt? Hij zegt het Onze Vader op. Als oom Louis bij ons logeerde, staken binnen korte tijd uit alle roze kelken van de springbalsemien vochtige, bruine peuken, als aarzen die op het punt staan zich te ontlasten. Oom Louis, een gevoelige man, om zo zijn geweten te prikkelen met het vernietigen van kleine insecten, denkt Herbert ontroerd. -Ik ben een jager op grof wild geworden, mompelt hij, terwijl hij met het bijltje in het versplinterde hielbeen wroet. Dan neemt hij het plankje op, en schuift de verbrijzelde voet op het vlees in de bak. Zo zal het wel gaan, ze zullen het kaf met het koren verslinden, ze zien er geen been* in. Hij neemt de bak op en loopt er mee naar de gang. Daar zet hij hem neer, pakt een trapje, en spreidt dat uit onder het luik in het plafond. Voorzichtig klimt hij op het trapje, maakt een paar grendeltjes los, en stoot het luik open. Meeuwen vliegen krijsend van de dakrand op als zijn hoofd plotseling boven het voorwereldlijke landschap van teer en kiezel verschijnt. Niemand kan hier iets zien, denkt hij, er zijn geen hogere huizen in de buurt. Hij klimt naar beneden, pakt de bak met vlees, en klimt, deze boven zijn hoofd houdend, weer omhoog. Hij schuift de bak rollend over het grind wat verder van het luik het dak op. Als doden nog iets kunnen voelen, denkt hij, moet ze veronderstellen dat ze ledemaatsgewijs het koninkrijk der hemelen deelachtig wordt. Kom maar jongens, kom maar! Tast maar flink toe. Hier ligt het manna van twintig jaar ongelukkig huwelijksleven. Herbert gaat een tree naar beneden, trekt het luik
Liesbeth heeft geen familieleden meer, denkt Herbert, in de keuken op de grond zittend. Rond hem op het plastic liggen ronde stukjes been. Naast hem snort het elektrische nootmuskaatmolentje. Vrienden en kennissen blijven al jaren weg, verdreven door de muffe lucht die Liesbeth verspreidde. Blijven over de buren. Wanneer zie ik nu de buren? Nooit immers. Liesbeth komt al geen maanden de deur uit. Zelfs de winkeliers vragen niet meer naar haar. Het zal jaren duren voor iemand op het idee komt mij te vragen hoe het met Liesbeth gaat. En dan ben ik het zelf al vergeten, dan weet ik van niets meer. Misschien zal ik, als er net een meeuw overvliegt, naar boven wijzen. En zij zullen zeggen: o, in vrede ontslapen dus. Ja, in vrede ontslapen, zal ik antwoorden, in ijskoude vrede. Hij drukt op de knop aan de zijkant van het molentje en brengt het tot zwijgen. Hij haalt de plastic dop eraf, en doet er een schijf dijbeen in. Dan trekt hij het bakje er onder uit, gooit het tot poeder gemalen been in een pan en zet het molentje weer aan. Hij pakt de pan op, haalt een lepel uit de la en loopt naar de kamer. Voor de kachel zet hij een stoel neer, gaat erop zitten met de pan tussen zijn dijbenen geklemd en doet het deurtje van de kachel open. Langzaam roert Herbert in het beendermeel, maakt er kleine bergjes van en trekt er Arabische lettertekens in. In het flakkerende vuur spinnetjes is. Dan strooit hij het meel lepel voor lepel op het vuur. Het is een beetje vochtig, denkt hij. Maar ik had het toch moeilijk eerst kunnen drogen. Er komt een zwavelachtige walm van af, waardoor giftige blauwe vlammetjes schieten. Hij gooit het deurtje dicht. In de kamer hangt de vredige geur van een dorpshoefsmederij. 's Morgens wordt Herbert wakker met de geur van verbrand hoorn in zijn neus. 0, ja, het been, denkt hij. Wat ben ik tot laat bezig geweest gisteravond. Maar ik ben alles kwijt. Straks eerst luchten en kijken hoe de as eruit ziet. 51
rent hij naar de deur. Die is dicht, zelfs het nachtslot zit erop. Dan loopt hij naar de achterkamer, en voelt aan de balkondeuren. Ik moet het zelf gedaan hebben, denkt hij, ik heb geslaapwandeld. Maar nee, dan zou ik het toch wel weten. Ik wist toch altijd als ik er 's nachts uit geweest was en wat ik dan gedaan had. Maar dan herinnert hij zich dat Liesbeth dat altijd tegen hem zei. -Ze liep achter me aan met een natte dweil, die ze voor mijn voeten legde. Maar ik stapte er steeds overheen, zegt hij lachend, terwijl hij zich van plezier op zijn dijbeen slaat. Ik stapte er steeds overheen. En zij maar oprapen en weer voor me leggen. Net een koning die ingehaald wordt. Waar is de kat, waar is Peter? Nerveus loopt hij het huis door, zoekt in alle kasten en laden, maar vindt het dier nergens. Ik sta hier in huis voor raadsels. Katten verdwijnen, vrouwen verdwijnen, ik loop 's nachts door het huis, met mijn armen voor me uitgestrekt als een blinde. Gevaarlijk ook! Ik zal me vannacht aan de spijlen van het bed binden. Nee, dan val ik misschien op een ongelukkige manier. Dan schiet hem ineens een geschiedenis uit het oude testament te binnen. Van as rond het altaar gestrooid, waar men de volgende morgen de voetsporen van de hebberige priesters in vond. Ik zal een dun laagje meel op de vloer in- de keuken strooien, denkt hij. Ik moet me niet van alles in het hoofd halen. Het is te gek om over te denken. Er kan niemand binnenkomen. En wie zou er belang bij hebben om Liesbeth haar bril af te nemen? Wie zou haar de ogen willen openen voor wat ik haar aangedaan heb? Gerustgesteld loopt hij naar de ijskast en zet de bril weer voor de halfverlaten oogkassen. Dan trekt hij haar een kwart slag om en naar voren en snijdt haar het linkerbeen af. Het wordt nu een routinewerkje, denkt hij, dezelfde handelingen als gisteren. Morgen beide armen, overmorgen snijd ik de klomp dwars doormidden, dan is er zaterdag nog slechts het hoofd. Afwezig begint hij in het been te snijden. Kijk, denkt hij, kijk ik nu eens doen. Wat een sierlijke curven. Gisteren begon ik onhandig te snijden, na verloop van tijd sneed ik prachtige, rechte repen. Nu snijd ik grillige stukken. Net als bij de kunst. Die
Hij tilt zijn rechterbeen hoog op zodat de koude lucht die bij het voeteneinde naar binnen stroomt zijn lichaam doet ontwaken en kijkt naar het nachtkastje. - Wat een bevrijding, zegt hij geeuwend, maar één glas met een gebit. Dan gooit hij met een zwaai de dekens van zich af en springt uit bed. Hij loopt naar het raam toe en trekt de gordijnen open. Het sneeuwt. Onwennig staat hij in het marmeren licht, kijkt omhoog naar de vlokken, die als grijze as neerzweven en pas tegen de huizen aan de overkant gereinigd worden. Het vlees, denkt hij ineens met schrik, het vlees is ondergesneeuwd. Haastig loopt hij naar de gang en klimt het trapje op. Als zijn hoofd boven de luikrand komt verblindt het licht hem. Op zijn kruin voelt hij de kille kussen van de sneeuwvlokken. Voor hem staat de bak, leeg. Op de bodem ligt een dunne laag sneeuw, licht roze gekleurd door het bloed dat op de bodem is achtergebleven, als had hij onder een bloeiende egelantierstruik gestaan. Het vervult hem met schaamte zonder wroeging. Als hij de bak wegneemt blijft er een verwijtend donker vierkant van teer en grind over, als een vers gedolven graf in de sneeuw. In de keuken zet hij de bak in de gootsteen en spoelt met een hete straal water sneeuw en bloed eruit. In het rooster boven de afvoer blijven een paar teennagels achter. Meer hebben de hongerige vogels niet overgelaten. Niet sentimenteel worden, denkt hij, terwijl hij de nagels oppakt en tussen de natte theeblaren in het emaillen bakje werpt. Raskolnikof* was een waardeloze figuur, denkt hij. Juist door zijn zwakte, z'n geweten. Of misschien mag men wel een geweten hebben, maar alleen voor zichzelf. Is een geweten niet het meest verborgen genotmiddel? Maar de buitenwereld mag er niets van merken. Wie met een bezwaard geweten naar de politie loopt, is als iemand die het geluk met een mooie vrouw teveel wordt, die haar wil delen met anderen. Zijn polsen tegen elkaar wrijvend loopt hij naar de ijskast en trekt die open. Verstijfd van schrik blijft hij staan. Liesbeth zit net zoals hij haar gisteren heeft neergezet, maar haar bril bedekt niet meer haar ogen, die houdt ze in haar rechterhand. In paniek 52
goed te sluiten en meel in de keuken te strooien voor ik ga slapen. Ik moet vroeg naar bed, het zijn vermoeiende dagen. Boven zijn hoofd hoort hij het afschuwelijke gekrijs en gekokhals van de hongerige vogels.
begint ook weerbarstig en onhandig. Dan krijg je de klassieke harmonie, de rechte repen vaal roze vlees. Nu beleef ik de barok. Morgen snijd ik misschien krullen en sierlijke figuren, en ben ik de Watteau van de lijkschennerij. Ik zat op de lagere school, denkt Herbert, in de vierde klas. Dan moet ik tien jaar geweest zijn. Tien jaar was ik toen het begon. Of wie weet wel veel eerder. Hoe kan men zo laat zijn bestemming vinden. Tegenover mij in de bank zat een meisje met lang, donker haar en pittige bruine ogen. Gebogen over mijn werk draaide ik mijn hoofd opzij en keek naar haar profiel. Toen keek ik naar haar buik die in haar strakke jurk op en neer ging als dikke, kokende havermout. 's Nachts in bed dacht ik aan haar. Ik nam haar mee naar een eenzaam huis, waar ik haar handen op haar rug bond. Aan de zoldering hing aan een ijzeren staaf een vleeshaak. Ik hing haar met het gehemelte eraan op. Ze wilde spreken maar ik hoorde slechts haar ondertanden tegen de haak tikken, als een in het bos verscholen specht. Ze wilde zeggen, je bent lief voor me, ook al doe je me pijn. Ik lag op mijn buik. Met mijn onderlichaam schoof ik over het laken heen en weer. Ik werd bedekt met een bloederig vlies waarin ik dreigde te stikken. Als een kind dat met de helm geboren wordt. Ben ik met de helm geboren? Moeder zei dat bij mijn geboorte de moederkoek als een Russische bontmuts op mijn schedel zat geplakt.
Ver in de nacht wordt Herbert wakker van de kou. Hij ligt op de dekens. Hij steekt zijn voeten in de lucht en kijkt naar zijn voetzolen. - Ha, betrapt, zegt hij luid, ik heb mezelf betrapt. Net of ik zweetvoeten heb en met talkpoeder ben ingewreven. Hij veegt er langs. Het meel blijft deegachtig aan zijn vingers kleven. Verschrikt springt hij uit bed. Mijn voeten moeten nat geweest zijn, voordat ik in het meel liep, denkt hij. Haastig loopt hij naar de keuken. Daar lopen zijn voetstappen. Zijn ogen dringen van angst tegen de bovenkant van zijn oogkassen. Tussen zijn voetstappen ziet hij een vochtig vierkant liggen, en nog één, en voor de geopende ijskast de dweil. Naast zijn voetstappen lopen de sporen van de kat. Haastig loopt hij naar de ijskast. Tegenover Liesbeth staat de vleesbak tegen de wand. Hij kijkt naar de gangdeur. Hij ziet aan zijn voetstappen dat hij heen en terug geweest is door de deur. Ook de sporen van de kat ziet hij, maar alleen maar heen. Hij loopt naar de gangdeur en doet die open. Een ijzige kou omgeeft zijn lichaam. Herbert loopt naar het luik, de trap staat eronder. Als hij omhoog kijkt ziet hij de sterren in de carbonzwarte hemel staan. Hij klimt omhoog en houdt zijn hoofd in de oostenwind. Vlak voor zijn ogen in de sneeuw ziet hij de sporen van de kat. Hij heeft me op de hielen gezeten, denkt Herbert, hij weet alles. Hij heeft me bespied vanuit een onvindbare schuilplaats. Maar nu is hij het dak op gegaan. Ik zie aan de sporen dat hij niet is weergekeerd. Hij vult zijn beide handen met sneeuw, en wrijft er zijn gezicht mee in. Ik moet het hoofd koel houden, er snel een einde aan maken. Maar laat ik eerst de jeneverfles aanspreken. Hij gaat een paar treden omlaag, en sluit het luik. Behoedzaam steekt Herbert het plein over, kijkt omhoog naar de ramen van zijn appartement. Het ziet er onbewoond uit, denkt hij. De glasgordijnen zijn geel met bruine kringen.
Als Herbert het luik opent staat de hemel geel en grauw vlekkerig boven de stad gespannen als het bevuilde laken van een onzindelijk kind. Een leger der middeleeuwse ridders steekt rokend het gehelmde bakstenen gelaat boven de witte heuvels van de daken. De sneeuw heeft de dennen in het park in hun hemd gezet. In de donkere vijver drijven als witte eilandjes de zwanen. Op gelijke afstanden van elkaar zitten grote mantelmeeuwen op de dakrand. Als Herbert de bak met vlees in de zachte sneeuw laat zakken, komen ze aarzelend dichterbij. Op een paar meter afstand van de bak blijven ze staan, kijken Herbert wezenloos aan met hun felle, gele kunstogen. - Ik trek me wel terug jongens, zegt hij, dan kunnen jullie rustig dineren. Hij trekt het luik boven zich dicht en doet de haken erop. Laat ik niet vergeten alles 53
ogen uitpikken en verslinden van baby's die onbewaakt op het strand liggen. Hij steekt de sleutel in het slot en gaat het donkere trappenhuis in. Het voelt aan als het satansei van een stinkzwam, denkt hij. Ik kan de trap nog oplopen, maar ik moet er de tijd voor nemen. Achter hem gaat de buitendeur open. Een buurvrouw komt binnen, blijft bij de brievenbus staan. - Wat heb ik in lang niet uw vrouw gezien, zegt ze. Moet ze weer het huis houden? - Ik heb haar verleden week naar de trein gebracht, ze voelde zich niet zo goed, ze is naar het zuiden. - Ah, antwoordt de vrouw, met de zonexpresse naar de blauwe zee. -Ja, ja, antwoordt Herbert, naar de blauwe zee. Ik reis haar morgen achterna. Voorzichtig schuift hij het donkere trapgat binnen. Vanmorgen was het nog keihard als een biljartbal, denkt hij, terwijl hij zijn vingers samen knijpt. Nu is het zacht en week. Het dooit, de lente is begonnen.
Beweegt er iets achter de gordijnen? Hij schudt het hoofd en slaat met zijn vingers tegen zijn wangen. Ik moet niet als een schichtig paard worden. Ik kan hier vandaan zien dat het raam een eindje open staat. De wind zal de vitrage beroeren. Hoe lang staat het al open? Slecht voor de planten. Ik zal het sluiten voor ik wegga. Het hoofd van Liesbeth staat nu al acht uur op het dak. Als het nog niet helemaal kaal is laat ik het tot morgenochtend staan, dan pak ik het in plastic en steek het in mijn koffer. Tussen de keien langs de Dordogne zet ik het neer. Hij tast in zijn zakken naar de sleutel en kijkt omhoog. Buiten de dakrand steken de borsten van de meeuwen als behoorden zij tot de decoratie van het huis. - Ja, jullie zullen me missen, mompelt hij. De buikriem aanhalen, dat is het enige wat ik jullie kan aanraden. Vlak bij zijn voeten op het trottoir ligt een vuilwitte bol. Herbert bukt zich en raapt hem op. Niet om me heen kijken, denkt hij, ik raap gewoon iets op, dat doet iedereen wel eens. En ik heb nog wel gelezen dat ze de
54
1. Schrijf je eerste persoonlijke reactie. Licht je mening toe met voorbeelden en leg uit. 2. Kies een scene uit dit verhaal en schrijf een kort script. Geef duidelijke aanwijzingen voor de setting, camera, geluid en het acteren.
Aantekeningen
Keuzelijst Literatuur vwo .
BESTEED TIJD EN ZORG AAN JE KEUZE! Kijk regelmatig op de website van de school! www.maerlant-lyceum.nl
55
Module 4 Lezen 1.
Theorie
Veel communicatie verloopt schriftelijk. De boodschap die de schrijver wil overbrengen wordt door een goede lezer sneller en beter begrepen. Met een goede leesvaardigheid en goed tekstinzicht studeert iemand bovendien beter. Dat zijn dan ook de redenen waarom er veel aandacht besteed wordt aan leesvaardigheid. Bovendien wordt leesvaardigheid getoetst op het Centraal Examen Nederlands. De voortgangstoetsen in 4H en het Centraal Examen bestaan uit twee onderdelen: tekstverklaring en samenvatting. In deze module vind je een samenvatting van de theorie die je in de afgelopen jaren hebt geleerd, een handleiding voor het maken van de toetsen en een aantal eindexamenteksten om te oefenen. De moeilijkheidsgraad van de teksten en de opdrachten wordt geleidelijk opgevoerd. We beginnen met havoeindexamenteksten en eindigen met recente vwo-examens. 1.1. Tekstsoorten Bij tekstverklaring wordt tekstinzicht getoetst. Je zult naast de hoofdgedachte, de structuur en argumentatie(techniek) de tekstsoort moeten herkennen. Er zijn verschillende soorten niet-fictionele of zakelijke teksten. Op de volgende bladzijde staat een redelijk volledige opsomming van tekstsoorten. Voor de toetsen zijn de meest gebruikte tekstsoorten: uiteenzetting, beschouwing en betoog. De uiteenzetting behoort tot de teksten met een informatief doel: de lezers uitleggen hoe iets in elkaar zit. De uiteenzetting komt tot stand op grond van documentatie, de gegevens zijn geordend en worden helder gepresenteerd; een goede inschatting van de voorkennis van de lezer is van belang. De beschouwing behoort tot de teksten met een persuasief doel, de schrijver wil de lezer aan het denken zetten. Het schrijfdoel is dan opiniërend. Naast zijn eigen opvatting kan hij de visie van anderen zetten om de lezer te helpen zijn mening te vormen. De lezer krijgen de gelegenheid zich een mening te vormen over het onderwerp. Het betoog behoort tot de teksten met een persuasief doel, de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn eigen gelijk. Hij bouwt een redenering op waarin hij zijn standpunt verdedigt door middel van argumenten. De lezers worden overgehaald tot een bepaalde mening
56
Bij elk schrijfdoel s horen versschillende soorten te eksten. Hie er staat een n overzichtt van de teksstsoorten: hoofdindeling Niet-fictio onele of zakelijke e teksten
Schrijfdo oelen Informere en
Opiniëren n
Overtuige en
Activeren n
Fictionelle of nietzakelijke e teksten
Amuseren
Tek kstsoorten uiteenzetten):: Tekksten die uitlleg geven (u Uiteenzetting Handleiding ebruiksaanwijjzing Ge Insstructie Recept udieboek Stu Info ormatieve folder Rapport euws overbre engen: Tekksten die 'nie Nie euwsbericht Sommige uitno odigingen eboortekaartje Ge Tro ouwkaart Ovverlijdensbericht Notulen Beschouwing preking van een e film, boe ek, toneelstuk k, cd, tvRecensie (besp ogramma) pro Verslag Disscussiestuk Bettoog Ing gezonden brief Redactioneel commentaar Column Reclamefolder ochure Bro Dirrect mail Advvertentie Afffiche/poster Flyyer Sommige uitno odigingen Roman Strrip Cartoon op Mo Cursiefje (klein, grappig verrhaaltje in de e krant)
e
Bron: Nieu uw Nederlands 4 editie
Affiche. Bro on: www.loesje.nl
57
1.2 Tekststructuur: opbouw en patroon 1.2.1. Opbouw Behalve het herkennen van de tekstsoort word je geacht de opbouw van een tekst te doorzien. Zakelijke teksten hebben vaste structuren. Zo is van vrijwel elke tekst de opbouw: inleiding, kern en slot: •
Inleiding: De 1e twee à drie alinea’s vormen de inleiding. In de inleiding richt de schrijver zich op de lezer door 1 aandacht te trekken, dit kan onder andere door: - mogelijkheid tot inleving te bieden (door een voorbeeld of een anekdote) - aan te haken bij de actualiteit - het onderwerp aan te kondigen (soms door een vraag) 2 aandacht op het onderwerp te richten - bij een betoog geeft hij in de inleiding vaak de stelling (het standpunt, de mening) die wordt verdedigd - bij een beschouwing geeft hij in de inleiding een vraagstelling of een probleemstelling De inleiding geeft soms de opbouw van de tekst aan. Typografisch wordt de inleiding vaak van het middenstuk gescheiden door een witregel. Bij examenteksten is dit echter niet vaak het geval.
•
Kern: In de kern is de schrijver gericht op zijn onderwerp. Afhankelijk van zijn doel en de tekstsoort rangschikt de schrijver zijn mededelingen. Het middenstuk bestaat daarom uit een aantal alinea’s dat onderling met elkaar in verband staat. (NB Let bij de rangschikking van de deelonderwerpen op de alineaverbanden en eventuele signaalwoorden. Deze worden hieronder in een aparte paragraaf behandeld). In de rangschikking van de mededelingen is vaak een bepaald patroon te herkennen. Zo’n tekstpatroon kan zich ook uitstrekken over de hele tekst. (zie 1.2.2.Tekstpatronen)
•
Slot: In het slot is de schrijver weer gericht op lezer: effect van boodschap moet optimaal zijn. Vaak bevat het slot de hoofdgedachte van de tekst. Typografisch is het slot vaak herkenbaar door een witregel na het middenstuk. Ook hierbij geldt dat dat vaak niet geval is bij eindexamenteksten. Je kunt het slot ook aan inhoudelijke kenmerken herkennen. Afhankelijk van het schrijfdoel zijn er enkele manieren van besluiten: - een samenvatting, vooral bij een informatief doel . Let vooral op signaalwoorden als: kortom, ten slotte, al met al, dus. - een aansporing of aanbeveling, aan het einde van een opiniërende tekst of teksten met een activerend doel - een afweging van voor- en nadelen bij een opiniërende of overtuigende tekst
58
1.2.2. Tekstpatro T onen: Teksten zijn opge ebouwd vo olgens vastte structure en. Op de volgende b bladzijde staan s ze in scchema. De mee est voorkomende sta aan hierond der uiteeng gezet. typerin ng: omschrijving van onderwerp en kenm merken; De e schrijver laat zien to ot welk soort zijn onderw werp behoo ort (informa atief). Binnen het patroo on typering g kan de scchrijver een omschrijving geven n van zijn onderw werp en de kenmerke en en eigen nschappen n ervan besschrijven. V Voor dit pa atroon wordt vaak v gekozzen bij tekssten met een e informa atief doel. ontwik kkeling: ho oe is het on nderwerp tot t stand gekomen; wat w is de to oekomst (informatief of persuasief)/vverklaring: wat zijn de e oorzaken n/mogelijke e gevolgen? (informatief of persuasief-be eschouwen nd). on ontwikkkeling kan de d schrijve er laten zien hoe iets tot stand is Binnen het patroo gekome en; hij kan ook zijn verwachting gen over de toekomsst geven. O Ook dit patrroon leent ziich vooral voor v tekste en met een n informatief doel. Scchrijvers m met een perrsuasief doel ku unnen dit patroon p ookk benutten: een politiicus kan willen w aange even waarr het is misgeg gaan in hett beleid. sing (perssuasief-besschouwend d) probleem-oploss erklaring la aat de schrrijver zien welke w oorzzaken ten g grondslag liggen l Bij het patroon ve aan een bepaald verschijnssel; hij kan ook melde en tot welkke gevolgen n het zal le eiden. an hij laten zien welke e andere verklaringe v n er zijn be edacht voo or het Ook ka verschiijnsel. Dit patroon p is geschikt g vo oor informa atieve, besschouwend de en persuasieve tekstten. argumentatie: be eargumentteren van een e stelling g (persuassief-betoge en of active eren)
Naast deze d tekstp patronen zijn z er patro onen die maar over o een pa aar alinea’ss heersen: - opsom mming (bijvv. bij typering) - verge elijking (bijvv. bij verkla aring) - tegenstelling (biijv. bij argu umentatie) - voorw waarde (bijvv. bij ontwiikkeling) - beperrking (bijv. bij problee em-oplossiing)
59
Vaste tekstpatro onen (Bron: Nieuw Nederlaands 4e editie):
60
1.2.3 Alineaverb A banden en tekstfunc cties In het onderstaan o nde schem ma staan ve eel voorkom mende verrbanden met de bijbeho orende sign naalwoorde en en -zinssdelen. De eze signale en geven b belangrijke informa atie over de e opbouw van een te ekstgedeelte. Ze zijn belangrijke hulpmidd delen bij het schrijven s v een sa van amenvatting g. Bij teksstverklaring gen wordt vaak v naar de functie van een te ekstgedeelte gevraag gd. Bij een exa amentekstt of toets moet m je mee estal kieze en uit een aantal a funcctiewoorde en. Als je het betreffende b e tekstgede eelte gelezzen hebt, helpen h de signaalwoo s orden je de e functie van een alinea a of aliinea’s herkkennen. He et is daarom handig iin een teks st de signale en te marke eren en/of kleine aan ntekeningen in de kan ntlijn te zettten. Alineaverbanden n Opsom mmend Tegensstellend Chrono ologisch Oorzakkelijk Toelich htend Voorwa aardelijk Vergelijkend Redeng gevend Doel-m middelverba and Toegevvend verba and Samen nvattend ve erband Concluderend verband
signaalw woorden Ook, tevvens boven ndien, daarrnaast, verrvolgens, te en slotte Maar, ecchter, toch,, desondan nks Eerst, da an, uiteinde elijk, vroeg ger, nu Doordat,, daardoor, komt doo or, Zo, bijvo oorbeeld, zoals, neem m nou Als, indie en, in het geval g dat, tenzij, t mitss Zoals, ne et zo als, evenmin e als Daarom,, omdat du us, want , im mmers, na amelijk, aan ngezien, de reden n daarvoor Om te , met m de bed doeling, zo odat, opdatt, daarvoorr, waarvoo or Ook al, zij z het dat weliswaar, w hoewel, o ofschoon Kortom, samengev vat, met an ndere woorrden, al me et al Dus, daa arom, dat houdt h in, co oncluderen nd, ik kom tot de slotsom dat, kortom m, al met al a
61
2. Tips bij het maken van tekstverklaringen Als je een tekst leest, moet je altijd eerst proberen die tekst goed te begrijpen; dan pas kun je met enig succes vragen beantwoorden of de tekst samenvatten. Je moet dan ook altijd eerst de volgende vragen kunnen beantwoorden. Welbeschouwd volgt hier niets nieuws: je doet dit al sinds de brugklas. 1. Wat is het onderwerp van de tekst? 2. Wat is de hoofdgedachte? Met andere woorden: Wat wil de schrijver over dat onderwerp zeggen? Als je deze vraag goed wilt beantwoorden, moet je wellicht eerst een tussenvraag beantwoorden: 3. Wat voor soort tekst is het? Als je denkt, dat het een betoog is, moet het antwoord op de tweede vraag iets weg hebben van een stelling of een conclusie. Het antwoord op deze vraag is vaak te vinden op één van de zogenoemde “voorkeursplaatsen”. Lees dus in eerste instantie de titel, de inleiding en het slot (en let eventueel op dik of schuin gedrukte woorden, op tussenkopjes en op plaatjes). 4. Hoe zit de tekst in elkaar? Met andere woorden: Kun je de structuur van de tekst achterhalen? Waar begint dus de kern, en waar het slot? Hoe is de kern opgebouwd? Als je kunt vertellen wat de schrijver achtereenvolgens in de tekst doet, begrijp je de tekst. Bij het beantwoorden van deze vraag kun je gebruikmaken van je kennis over signaalwoorden en tekstpatronen! Als je vervolgens de vragen maakt moet je onderstaande adviezen opvolgen 1. Lees de informatie in de vraagstelling goed. In de meeste vragen staat niet alleen een directe vraag, maar je krijgt ook informatie: er wordt bijvoorbeeld een stukje uit de tekst samengevat. Lees deze informatie goed en kijk vervolgens waar je precies antwoord op moet geven. 2. ‘Ontleed’ de vraag goed. • Uit hoeveel delen moet het antwoord bestaan? Als er gevraagd wordt naar twee verklaringen/oorzaken enz. heeft het geen zin er meer te geven: bij het nakijken bekijkt de docent alleen de eerste twee antwoorden. • moet een citaat een zin zijn of een zinsgedeelte? • hoeveel woorden mag je maximaal gebruiken? • Je mag echt niet meer woorden gebruiken dan dat maximumaantal. Als je dat wel doet, verspeel je een punt. • uit welke alinea(‘s) moet het antwoord komen? • als je moet kiezen uit een aantal mogelijkheden (zoals bij vragen over de functie van tekstgedeelten) kijk dan goed naar de gegeven mogelijkheden en kies er daar één van. Bij examenteksten mag je geen synoniemen, want die moet dan toch fout gerekend worden (ook al is het voor ons gevoel goed). Het heeft ook geen zin om een motivering te geven, want daar wordt niet om gevraagd. 3. Kies het beste antwoord. Probeer bij multiple-choicevragen eerst zelf het antwoord te geven, kies dan een antwoordmogelijkheid die het dichtst bij jouw antwoord in de buurt komt. Wanneer dat niet lukt, moet je proberen de antwoorden eruit te halen die onzinnig
62
zijn. Bij vragen over de hoofdgedachte van de hele tekst gaan moet je erop letten dat er in het antwoord slechts op een detail wordt ingegaan.
3. Tips bij het maken van een samenvatting Vroeger moesten leerlingen een representatieve samenvatting geven, een samenvatting die de oorspronkelijke tekst moest kunnen vervangen en die dus alle hoofdzaken en hoofdlijnen moest bevatten. Tegenwoordig moeten jullie een geleide samenvatting schrijven: in de opdracht staat aangegeven wat er in de samenvatting moet komen te staan. Dat kan ook betekenen, dat er van een gedeelte van de oorspronkelijke tekst niets in de samenvatting komt te staan. Als je toch gaat proberen van zo’n tekstgedeelte iets in de samenvatting te zetten, kom je waarschijnlijk in de problemen. Je gaat dan te veel woorden gebruiken of je laat dingen weg die wel in de samenvatting moeten komen te staan. Houd je om die reden aan de onderstaande adviezen. Lees eerst de opdracht goed door en vraag je af wat ze precies van je willen: 1. Let op hoeveel woorden je maximaal mag gebruiken. Tot dusver (eindexamen 2008) mocht men bij het centraal eindexamen ongeveer 10% meer woorden gebruiken. Daarna volgt aftrek. Om je een idee te geven: voor de samenvatting kun je meestal iets van 20 scorepunten halen; per vijf woorden die je te veel gebruikt, kost je dat 2 scorepunten! 2. Er wordt in de opdracht een aantal vragen gesteld, die je moet beantwoorden in de samenvatting. Lees goed wat er staat: sommige vragen bestaan uit twee of drie vragen! 3. Kijk goed hoeveel antwoorden je moet geven: als men vraagt naar een verklaring, hoef je er maar één te geven, maar vraagt men naar verklaringen, dan moet je er dus meer geven. In de afgelopen jaren is het wel voorgekomen dat je vijf of zes verklaringen moest geven. Soms kun je het een beetje beredeneren. Als je 20 scorepunten moet kunnen halen, kun je een beetje uitrekenen of je al genoeg antwoorden hebt gegeven: de meeste antwoorden leveren maar één punt op. 4. Gebruik in je samenvatting termen uit de vragen. Dus als men vraagt naar actuele thema’s, moet je die term overnemen in je samenvatting. Soms zijn ca. zeven van de scorepunten waren te behalen door simpelweg de termen uit de opdracht te gebruiken. 5. Let op je taalgebruik. Wanneer er te veel taalfouten in de samenvatting zitten, kan je dat 4 scorepunten kosten (een vijfde deel van de scorepunten die je kunt behalen bij de samenvatting). Voor een heel examen kun je meestal 47 tot 50 scorepunten halen, als je dus vier scorepunten kwijt bent voor de taalfouten, kost je dat (bijna) een heel punt!
63