Volonté Générale 2013 - n°4
Inhoudsopgave
Hoofdredactioneel
3
Reacties
Medicalisering en de diagnose van de toekomst Patty Claassens & Tjidde Tempels
4
Europe Day: een ideaal om na te streven Tim Riswick
8
Artikelen
‘Voor mij is een feest vooral de vurige verheerlijking van het heden, als reactie op angst voor de toekomst.’ Simone de Beauvoir, De bloei van het leven (Weesp 1986) 570.
Syrië: Putin Ex Machina Mike van de Weijer
11
Drin(g/k)end, de nieuwe leeftijdsgrens voor alcohol Martine Groefsema
16
Strijden om te blijven strijden Carla Schouwenaars
21
Verkiezingen in Duitsland: een analyse Sven Bergmann
27
Theory for dummies Jordy Geerlings
34
Volonté Générale 2013 - n°4
Studeren is een voorrecht; hard werken hoort daarbij Eline Verbon
40
Een vertrouwenscrisis? Ontwikkelingen 43 in het vertrouwen van burgers in de politie in Nederland en Europa Dorian Schaap Duurzaamheid is niet iets geks, het is eigenlijk gewoon leven Interview met Thijs Struijk
49
Columns & recensies
Een korte beschouwing Jacob van Hoof
56
Pleidooi voor democratie zonder verkiezingen Martijn van den Boom
58
‘Onttovering’, idealen en verantwoordelijkheid Gaard Kets
61
Heksenjacht in de eenentwintigste eeuw Simone Neeling
64
Heilig Paars Joep Willemsen
67
Volonté Générale is een tijdschrift voor jonge intellectuelen waarin debat centraal staat. Het doel van dit tijdschrift is de wereld te analyseren en mensen aan het denken te zetten over maatschappij, (wereld)politiek, filosofie, economie, kunst en universiteit. Colofon Hoofd- en eindredactie Martijn van den Boom Susanne Geuze Gaard Kets Jan Maas Roos van der Zwan Medewerkers aan dit nummer Sven Bergmann, Patty Claassens, Jordy Geerlings, Martine Groefsema, Jacob van Hoof, Simone Neeling, Tim Riswick, Dorian Schaap, Carla Schouwenaars, Tjidde Tempels, Eline Verbon, Mike van de Weijer en Joep Willemsen. Contactgegevens email:
[email protected] internet: www.volontegenerale.nl Aanmelden abonnement Voor gratis digitale toezending kunt u zich via het bovengenoemde emailadres aanmelden. Aanleveren stukken Uitsluitend per email onder vermelding van contactgegevens en een korte persoonsbeschrijving. De hoofdredactie houdt zich het recht voor zonder opgaaf van reden stukken te weigeren. Sluitingsdatum volgende uitgave: 31 januari 2014. Copyright © Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd op welke manier dan ook voor commerciële doeleinden, vraag hiervoor eerst toestemming van de hoofdredactie en de auteur(s). Afbeeldingen De hoofdredactie heeft getracht alle rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Indien iemand meent als rechthebbende in aanmerking te komen, kan hij of zij zich wenden tot de hoofdredactie.
Volonté Générale 2013 - n°4
Hoofdredactioneel De discussie over Zwarte Piet wordt dit jaar heftiger gevoerd dan ooit. Na een heftig debat in de media tussen de kampen ‘Zwarte Piet is een traditie en moet blijven’ en ‘Zwarte Piet is racistisch’, valt af te leiden dat racisme in Nederland nog niet voor iedereen geschiedenis is. Gelukkig lijken de gemoederen enigszins bedaard. De intocht van Sinterklaas is zonder al te veel problemen verlopen, zij het zonder Verene Shepherd, voorzitter van de VN Working Group on People of African Descent. en met hier en daar wat voorzichtige aanpassingen aan het gezicht van de pieten. Het herijken van invented traditions gebeurt in Nederland ook al middels de polder: stukje bij beetje. ‘Als jullie iets minder zeuren, zullen wij iets minder racistisch zijn. Beloofd.’ Terwijl wij ons in Nederland bezighouden met Zwarte Piet, hebben ze in andere delen van de wereld problemen van heel andere aard. De schrijnende situatie in Syrië duurt maar voort en verbetering lijkt niet in zicht. In september werd de wereld opgeschrikt door een gasaanval op de Syrische bevolking. Hoewel dit volgens Obama de druppel zou zijn, is er van een militaire interventie vooralsnog geen sprake. Mike van de Weijer analyseert de situatie in Syrië en legt uit waarom er zelfs na een gifgasaanval nog niet is ingegrepen door de VS. In september vonden ook de Duitse parlementsverkiezingen plaats. Een belangrijk moment voor Angela Merkel en voor Duitsland, maar evenzeer voor de rest van Europa. De partij van Merkel kwam als grote winnaar uit de bus. Sven Bergmann geeft in dit nummer een analyse van die Duitse verkiezingen en de spannende onderhandelingen die daarop volgden. Ook onderwerpen dichterbij huis komen aan bod in deze editie van Volonté Générale. Zo wordt de kwaliteit van het onderwijs van University College Utrecht besproken en gaat Martine Groefsema in op de nieuwe leeftijdsgrens voor alcoholgebruik. Dorian Schaap legt uit dat het vertrouwen in de politie helemaal niet zo slecht is en wil af van de permanente crisisstemming rond dit onderwerp. Niet alleen in Nederland geniet de politiemacht meer vertrouwen dan vroeger, ook in veel andere Europese landen is dat het geval. Thijs Struijk, oprichter van de Groene Generatie, vertelt ons in een interview vol enthousiasme over de ontwikkelingen rond duurzaamheid binnen en buiten het onderwijs. Deze keer leest u de laatste column van Joep Willemsen. Na drie jaar onze vaste columnist te zijn geweest, maakt hij plaats voor een nieuwe schrijver. Wij danken hem bijzonder hartelijk voor zijn bijdrages aan ons tijdschrift en de fijne samenwerking. Daarnaast verwelkomen we een nieuw redactielid: Susanne Geuze. Met haar ervaring en enthousiasme is zij een veelbelovende uitbreiding van de redactie van Volonté Générale. Veel lees- en denkplezier gewenst! Martijn van de Boom, Susanne Geuze, Gaard Kets, Jan Maas, Roos van der Zwan 3
Volonté Générale 2013 - n°4
In het vorige nummer van Volonté Générale beschreef Brigitte Geurts de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van zelfdiagnostiek, waarbij verschillende technieken snel kunnen vaststellen of men ziek is of niet. In deze reactie gaan Patty Claassen en Tjidde Tempels in op de ethische implicaties.
Medicalisering en de diagnose van de toekomst Patty Claassens & Tjidde Tempels Waar trekken wij als maatschappij de grens wat betreft de implementatie van medische techniek in ons dagelijks leven? In haar artikel ‘Personalized health: the doctor is watching you’ schetst Brigitte Geurts een wereld waarin de mens dagelijks, en misschien zelfs wel continu, medisch gecontroleerd wordt. Scanadu, een Amerikaans bedrijf dat medische zelfdiagnostiek technologie ontwikkelt, heeft als slogan in een van zijn reclames: ‘Check your health as easily as your email’.1 Geurts geeft aan dat deze ontwikkeling vanuit medisch oogpunt zonder meer wenselijk is, maar geeft daarbij terecht aan dat er nog onvoldoende nagedacht wordt over de maatschappelijke consequenties. Ze stelt dat het verstandig is om als gemeenschap middels publiek debat te bepalen hoe we diagnostische technologie willen gebruiken, in plaats van de mogelijkheden van de technologie de grenzen te laten dicteren. Deze toegenomen beschikbaarheid van zelfdiagnostiek technologie hangt samen met het concept van ‘medicalisering’. De vraag is welk effect de introductie van deze technieken in het dagelijks leven zal hebben op ons gedrag. Medicalisering houdt volgens Verweij in dat ‘medical terms are used for “new” areas: human behaviour, properties, events and problems that used to be part of normal human life’.2 Dit heeft tot gevolg dat gezonde burgers, op basis van medische informatie, bewogen worden om hun gedrag aan te passen. Daarnaast zien we dat de definitie van gezondheid en ons ziektebegrip verschuift naar een meer medische invulling. De medische visie op ziekte (disease) krijgt de overhand. Op basis van een gesignaleerde biologische afwijking wordt de patiënt als ziek bestempeld, terwijl hij dit zelf nog niet zo voelt (afwezigheid van illness) en terwijl hij door de samenleving nog niet als ziek wordt beschouwd (afwezigheid van sickness).3 Hiermee verandert de definitie van ‘de gezonde mens’. Het is de vraag of dergelijke processen van medicalisering wenselijk zijn. In dit artikel worden vier punten besproken die de maatschappelijke wenselijkheid nader ter discussie stellen.
Scanadu, online beschikbaar via: http://www.scanadu.com/ (geraadpleegd op 27 oktober 2013). 2 M. Verweij, ‘Medicalization as a moral problem for preventive medicine’, Bioethics 13 (1999) 89-113, aldaar 112. 3 M. Schermer, ‘Old Age is an Incureable Disease – or Is It?’, in: M. Schermer & W. Pinxten (red.). Ethics, Health Policy and (Anti-) Ageing: Mixed Blessings (Dordrecht 2013) 213. 1
4
Volonté Générale 2013 - n°4
Fout positief / fout negatief meting Het aantal diagnostische technieken op de markt is de afgelopen jaren toegenomen, van eenvoudige bloedsuikertests tot full body scans.4 Deze ontwikkeling maakt dat mensen gemakkelijk zelf een diagnose kunnen stellen zonder dat hier een directe medische indicatie voor is. Geurts geeft aan dat deze technieken voor zelfdiagnostiek steeds betrouwbaarder worden en ons meer zekerheid kunnen verschaffen over de status van onze gezondheid. Ondanks mogelijke positieve gevolgen voor de volksgezondheid kan er bij alle technieken nog steeds sprake zijn van ‘vals negatieve’ en ‘vals positieve’ uitslagen. Beide kunnen van grote invloed zijn op de persoon die de test heeft ondergaan. Stel je voor: je hebt een total body scan laten doen en de arts geeft als uitkomst dat je helemaal kanker vrij bent. In de maand daarop voel je wel een bobbeltje in je nek, maar aangezien is bewezen dat je gezond bent, besteed je er geen aandacht aan. Als de uitkomst van de scan ‘vals negatief’ blijkt terwijl er toch sprake is van keelkanker, kan het zijn dat je het te lang uitstelt om met je klachten naar de dokter te gaan. Eenzelfde gevaar schuilt in het idee van constante controle: als je dagelijks medisch wordt gecheckt en de uitslag telkens negatief is, maak jij je niet meer druk om jouw gezondheid terwijl dat in sommige gevallen onterecht zal zijn. Omgekeerd kan het ook verwarring veroorzaken wanneer de test geen melding van een ziektebeeld geeft, terwijl je je zelf wel ziek voelt. Moet je dan de techniek je laten leiden, of op je eigen gevoel afgaan? In het geval van ‘vals positief’ zijn de gevolgen medisch gezien misschien minder erg, maar hebben ze wel effect op de persoon in kwestie. Stel dat de uitslag van jouw urinetest wijst op een chronische nieraandoening. Dit maakt je ongerust, misschien zelfs zodanig dat je er slapeloze nachten van hebt, en je gaat met de uitslag naar het ziekenhuis. Daar blijkt dat de uitkomst onjuist was. Dergelijke uitkomsten kunnen dus wel een sociale impact op het individu hebben. Deze praktische voorbeelden laten zien dat het nog maar de vraag is of dergelijke technieken de gewenste zekerheid over onze persoonlijke gezondheid kunnen verschaffen en of we toch niet altijd een dokter nodig hebben om de resultaten te interpreteren en te duiden.
Verbeterde diagnostiek roept nieuwe vragen op ten aanzien van preventie, behandeling en schaarste De reeds toegepaste total body scan geeft ook aanleiding tot nieuwe vragen.5 Een belangrijk geopperd kritiekpunt is dat er bij ieder mens wel iets afwijkends te vinden is. De vraag is dan wanneer dit als een medisch probleem gekwalificeerd dient te worden. Iedereen krijgt te maken met
Gezondheidsraad, ‘Jaarbericht Bevolkingsonderzoek 2007 – zelftests op lichaamsmateriaal’ ( Den Haag)2007) online beschikbaar via: http://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/200726r.pdf (geraadpleegd op 1 november 2013). 5 P. Lips, ‘Zoek je ziek – de valse diagnoses van de total bodyscan’, Vrij Nederland n°2 (Amsterdam 2013). 4
5
Volonté Générale 2013 - n°4
natuurlijke degeneratie van het lichaam (bijvoorbeeld artrose in het heupgewricht of in de ruggenwervel). Dergelijke degeneratie is met vroegdiagnostiek snel op te sporen en misschien ook wel (preventief) te behandelen. Echter, wanneer we eerder moeten gaan interveniëren, brengt dat nieuwe kosten met zich mee. Waar we voorheen pas gingen behandelen wanneer iemand daadwerkelijk lichamelijke klachten kreeg (bijvoorbeeld vanaf een jaar of zestig), gaan we wellicht mensen al preventief behandelen vanaf hun 35e om degeneratie tegen te gaan. In deze tijden van schaarste en bezuinigingen in de gezondheidszorg, is het de vraag of het wenselijk is om veel geld te investeren in behandelingen die puur ter preventie dienen, dan wel behandelingen aan te bieden wanneer de patiënt zelf nog geen klachten heeft. Hier zal per ziektebeeld een afweging in moeten worden gemaakt. Wellicht is preventie van diabetes goedkoper en wel te realiseren, maar de preventieve behandeling van artrose met stamceltherapie zal beduidend duurder zijn. De vraag is dan wat moet worden aangeboden als standaard zorg en wat niet.6 Dergelijke technieken voegen dus naast mogelijke oplossingen ook nieuwe dilemma’s toe aan het debat rond de houdbaarheid van de zorg in Nederland.
Medicalisering & vrijheid Is medicalisering ook niet een beperking van onze vrijheid? De medische controle die zelfdiagnostiek met zich meebrengt voert steeds verder, waarmee gezondheid niet langer het middel is maar het doel. Hierdoor komt gezondheid als centrale waarde in het leven van het individu te staan, terwijl het ook beschouwd kan worden als het middel ter verwezenlijking van andere levensdoelen. Men kan zich afvragen of de autonome invulling van het goede leven niet meer omvat meer dan alleen gezondheid.7 Daarnaast zijn er mensen die überhaupt niet de nadruk zo sterk op gezondheid willen leggen. Hoe zit het met recht om iets niet te weten? Er zijn mensen die een levensfilosofie hebben die ertoe leidt dat zij als vorm van berusting er voor kiezen zaken niet te laten onderzoeken. Als dit in een sterk gemedicaliseerde wereld bijna onmogelijk wordt gemaakt, welke keuze kunnen zij dan nog maken?
Rechtvaardigheid Niet alleen de vrijheid van het individu wordt ingeperkt, ook de rechtvaardigheid binnen de maatschappij kan onder druk komen te staan. Zodra een bepaald ziektebeeld geconstateerd is, wie kunnen zich daar dan voor laten behandelen? Moet de overheid in alle gevallen deze kosten voor zijn rekening nemen, ook wanneer het gaat om een niet levensbedreigende afwijking? En wat als we persoonlijk de keuze moeten maken om ons ervoor te laten behandelen of niet? Lopen we dan niet het
A. Buchanan e.a., From chance to choice – genetics & justice (Cambridge 2000). H.A.M.J. ten Have, R.H.J. ter Meulen & E. van Leeuwen, Medische Ethiek (Houten 2009) 104-105. 6 7
6
Volonté Générale 2013 - n°4
risico dat de welgestelden, die hiervoor de draagkracht hebben, in een staat van super health komen, terwijl de minstbedeelden vaak geen toegang zullen hebben tot dergelijke geavanceerde diagnostische middelen of geen geld zullen hebben voor de vervolgbehandeling? Het verschil in de gezondheid van verschillende sociaal-economische groepen is al zichtbaar, mede als het gevolg van verschillende leef- en eetstijlen. Zou personalized health-technologie niet juist kunnen bijdragen aan de vergroting van de kloof? Brigitte Geurts schrijft in het artikel al over de mogelijkheid dat ‘zorgverzekeringen hun premies verlagen voor mensen die zich met grotere regelmaat laten onderzoeken en hun dokter nauwgezet op de hoogte houden van hun gezondheidstoestand.’8 Wat als de gegevens ook bekend worden voor verzekeringsmaatschappijen? Zullen zij bereid zijn dezelfde premie te rekenen voor iemand met een groot risico op een chronische aandoening als iemand bij wie geen ernstige medische afwijking is gevonden?9
Conclusie De mogelijke invasie van diagnostische technieken in het dagelijks leven zadelen zowel het individu als de maatschappij op met nieuwe vragen. Welke definities van ziekte en gezondheid moeten we hanteren? In hoeverre willen we dagelijks geconfronteerd worden met de medische informatie? Wat is het effect van deze technieken op onze vrijheid? Wanneer gaan we over op (preventieve) behandeling? En hoe kunnen deze technieken op een rechtvaardige basis worden geïmplementeerd? Dit artikel heeft nog geen antwoord geformuleerd op waar we de grens moeten leggen wat betreft de implementatie van personalized health. Wel zijn enkele mogelijke gevolgen besproken zowel voor ons als individu als de gehele samenleving. De belangrijke volgende stap is het komen tot concrete kaders voor het gebruik van dergelijke technologie op basis van samenspraak tussen wetenschap, politiek en samenleving. Op die manier kunnen we proberen om zo de schadelijke effecten van de technieken in te dammen en de positieve mogelijkheden te benutten. Patty Claassens (1989) is politiek theoreticus. Tjidde Tempels (1986) is ethicus en is werkzaam als docent Medical Humanities bij het UMC Utrecht.
B. Geurts, ‘Personalized Health: the doctor is watching you’, Volonté Générale n°3 (2013) 6-9, aldaar 9. 9 Buchanan e.a., From chance to choice. 8
7
Volonté Générale 2013 - n°4
In het vorige nummer van Volonté Générale stelde Eric van der Vorst in reactie op het artikel ‘Cultureel project Europa?’ uit het tweede nummer van deze jaargang dat de door de denktank European Culture geopperde Europe Day niet bij zal dragen aan het versterken van een Europese identiteit. Tim Riswick reageert als lid van de bovengenoemde denktank op het stuk van Van der Vorst.
Europe Day: een ideaal om na te streven Tim Riswick In het derde nummer Volonté Générale van dit jaar schreef Eric van der Vorst een kritische evaluatie over de uitkomsten van de denktank European Culture van de Radboud Honours Academy.1 Volgens hem heeft de denktank ‘het probleem wel begrepen, maar de oplossing niet gevonden.’2 In zijn artikel gaat Van der Vorst daarom vooral in op het feit waarom de denktank de oplossing niet gevonden heeft. Hij stelt dat het concrete voorstel van Europe Day slechts een soort Koninginnedag is waarin stereotypen hun oude gloriejaren herbeleven. Het tonen van de typische Nederlander, Belg en Duitser zou zinloos zijn, want mensen zijn tegenwoordig te slim en te werelds om in een dergelijk artificieel evenement te geloven. Cynisch geeft Van der Vorst daarom aan: ‘Ja, dat [Europe Day] zal de eenwording van Europa ten goede komen.’3 Afgezien van het feit dat er punten worden genoemd die zeker niet onjuist zijn, is hetgeen waarop Van der Vorst hamert juist niet wat onze denktank wilde bereiken. Een van de eerste bevindingen was dat juist de culturele diversiteit moest blijven bestaan. Met andere woorden: er moet geen sprake zijn van culturele eenwording. We spreken in ons gehele onderzoek daarom ook niet van een gebrek aan eenheid, maar van een gebrek aan solidariteit. Een afdwaling die in het gehele stuk zichtbaar is doordat Van der Vorst spreekt over identiteit en zich meer op dit punt lijkt te focussen dan op de solidariteit die wij centraal stelden. Het doel van Europe Day is namelijk niet zozeer dat mensen zich met Europa of hun eigen cultuur gaan identificeren, maar dat mensen leren begrijpen dat er plaatsen zijn waar zaken anders, of hetzelfde, worden gedaan. De verwarring is echter begrijpelijk aangezien één van de observaties van onze denktank was dat het beleid van de Europese Unie, wat vooral gericht is op eenheid, conflicteert met het doel om ook de diversiteit te behouden. Naar onze mening lijkt het er dan ook op dat de Europese Unie, als sociaal-cultureel project, nog altijd op zoek is naar de juiste balans tussen de controversiële notie van eenheid enerzijds en het holle concept van diversiteit anderzijds. Om solidariteit te bevorderen zou er echter verder gekeken moeten worden dan deze problematiek. Identiteit is zeker een belangrijk aspect in de beschreven situatie, maar een gezamenlijk identiteit is, in onze visie, niet nodig om solidariteit en samenwerking te verbeteren.
E. van der Vorst, ‘Europe Day gaat Europa niet redden’, Volenté Générale n°3 (2013) 4-5. Van der Vorst, ‘Europe Day gaat Europa niet redden’, 4. 3 Ibidem. 1 2
8
Volonté Générale 2013 - n°4
Onwetendheid vormt meestal de voornaamste oorzaak om een gebrek aan solidariteit te verklaren en vanuit dit oogpunt zijn er verschillende oplossingen te bedenken. Meer tijd en energie in onderwijs investeren is een mogelijke optie die Van der Vorst aandraagt en die ook onze denktank heeft overwogen. Van der Vorst verwijst naar het resultaat van de denktank One Common European History? waar vanuit verschillende perspectieven dezelfde historische gebeurtenis wordt beschreven. Zodoende kan er geleerd worden van de verschillende historische narratieven van andere naties in Europa. Dit is inderdaad een goede manier om mensen meer inzicht te bieden in verschillende denkwijzen, maar heeft als nadeel dat het op een abstract niveau gedaan wordt. Het raakt mensen niet persoonlijk. 4 Een betere manier is, zoals in onze denktank ter sprake is gekomen, het meer centraal stellen van uitwisselingen tussen lidstaten. Via deze weg kunnen leerlingen daadwerkelijk ervaren en leren hoe het er op andere plaatsen eraan toegaat. Oftewel, men komt op een individuele en persoonlijke manier in aanraking met de verschillende narratieven en denkwijzen.5 Echter, onze denktank kwam praktische bezwaren tegen om het onderwijssysteem aan te passen. Lidstaten dulden op dit terrein namelijk geen invloed van Brussel en willen een eigen invulling geven aan hun onderwijssysteem. Doordat wij ons wilden richten op een concrete oplossing die uitvoerbaar was binnen de wettelijke mogelijkheden, en wij bovendien niet simpelweg het werk van de vorige denktank wilden overnemen (dat zou pas daadwerkelijk getuigen van weinig creativiteit), hebben we dus besloten om een andere case-study te kiezen. Waar het in onze ogen op Europe Day om draait is om mensen met elkaar te verbinden en om zodoende meer solidariteit te creëren. Om dit te bereiken moet het huidige Europe Day worden omgevormd, waarbij het een veel explicietere culturele dimensie krijgt dan nu het geval is. De culturele diversiteit wordt gerespecteerd, terwijl er ook aandacht is voor gemene delers. Op deze wijze wordt Europe Day een platform waar op een persoonlijke en concrete manier mensen uit andere of dezelfde culturen met elkaar dingen kunnen beleven en ervaringen kunnen delen. Vandaar dat wij met het voorstellen komen als een Culturele Europese Spelen, tentoonstellingen, kookbeurzen of sportdagen. Het zijn allemaal evenementen waar mensen op een individueel niveau met elkaar in contact komen en de mogelijkheid krijgen om met elkaar van gedachten te wisselen. Op die manier wordt al snel duidelijk wat overeenkomsten en verschillen zijn, en kan er een wederzijdse bewustzijn, vertrouwen en begrip gecreëerd worden tussen inwoners van de verschillende Europese lidstaten. Hetzelfde concept wordt toegepast in teambuilding activiteiten, dus waarom zou het niet werken op een grotere schaal?
Deze ontwikkeling zie je bijvoorbeeld bij musea waar het duidelijk is dat als je veel mensen wilt bereiken een ‘gewone’ tentoonstelling met objecten en wat tekst niet voldoende is. Het is noodzakelijk om mensen te activeren en zaken zelf te laten doen wil het effect hebben. Beleving en ervaring zijn hierin van centraal belang. Zie ook: L. Dorsman, E. Jonker & K. Ribbens, Het zoet en het zuur. Geschiedenis van Nederland (Amsterdam 2000). 5 Het ERASMUS programma is hier een goed voorbeeld van, maar het programma richt zich alleen op studenten. 4
9
Volonté Générale 2013 - n°4
Kortom, de keuze voor Europe Day als een case-study is een compromis omdat er vele mogelijkheden zijn die uiteindelijk tot meer solidariteit leiden. Het is echter een compromis waar wel degelijk over is nagedacht en wat voordelen kan bieden. Wat naar mijn mening van uitermate belang is, is dat er op een individuele en persoonlijke wijze mensen met elkaar in contact kunnen komen en van elkaar kunnen leren wat het nu eigenlijk betekent om een Europeaan te zijn. Waar ik persoonlijk in ieder geval achter ben gekomen, is dat een buitenlandervaring je horizon verbreedt, dat je meer begrip hebt voor je medemens die zaken net iets anders doet en dat we uiteindelijk allemaal mensen zijn die er het beste van proberen te maken in deze wereld. Europa, hoe problematisch de definitie ook is, speelt hier op een abstract niveau een belangrijke rol in. Als zijnde Europeanen betekent het dat er overlappende opvattingen zijn, maar dat de verschillen ons ook veel kunnen leren. Europe Day kan daarom een van vele beginpunten zijn om meer solidariteit te creëren: het is aantrekkelijk, toegankelijk en een platform waar mensen zelf aan kunnen bijdragen. Toegegeven, het is misschien wat idealistisch, maar de huidige samenleving heeft idealen nodig om na te streven. Tim Riswick (1989) is promovendus bij de sectie Economische, Sociale en Demografische Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen, Bestuurslid Collectiebeheer bij Museum de Kantfabriek, en was in het collegejaar 2012-2013 lid van de denktank European Culture van de Radboud Honours Academy.
10
Volonté Générale 2013 - n°4
Syrië: Putin Ex Machina Mike van de Weijer Er kan veel gebeuren in een jaar, maar er kan net zo gemakkelijk ook helemaal niets gebeuren. Meer dan een jaar geleden schreef ik in dit tijdschrift in het artikel ‘Hoe het Westen liever Khaddafi verdreef dan de wereld verbeterde’ dat het concept Responsibility to Protect (R2P) een afkoelperiode nodig zou hebben.1 In het voorjaar van 2011 was een door NAVO-lidstaten geleide coalitie namelijk begonnen met een oorlog tegen het Libië van Khaddafi. Deze bijna exclusief vanuit de lucht gevoerde oorlog was gerechtvaardigd met een beroep op de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap om de Libische bevolking te beschermen tegen de wandaden van de dictator tegen wie ze in opstand was gekomen. Maar, zo beweerde ik in 2012, Operation Odyssey Dawn was geen oorlog waarin iedereen werd beschermd. Het was overduidelijk een campagne die alleen tegen het regime gericht was. Alles wat enigszins in de kwade reuk van Khaddafi stond, werd vernietigd door geallieerde luchtmachten, terwijl een rommelige gelegenheidscoalitie op de grond orde op zaken stelde. Of in ieder geval iets deed wat daarop leek. Dit resulteerde niet alleen in de standrechtelijke executie van kolonel Khaddafi, nadat hij unceremoniously uit een rioolpijp getrokken was, maar uiteindelijk ook in de aanval op het Amerikaanse consulaat in Benghazi op 11 september 2012. Op dit moment is Libië een land waar de voorzitter van het parlement zomaar gegijzeld kan worden door gewapende milities, waar Al Qaeda-achtige groepen nog steeds een goed heenkomen kunnen vinden en waar wapens gemakkelijk hun weg vinden naar tal van andere conflicten in Afrika en het Midden Oosten. Een paar maanden na het schrijven van mijn artikel, in augustus 2012, stelde de Amerikaanse president Obama dat het gebruik van chemische wapens in het toen al lang slepende conflict in Syrië voor hem een rode lijn zou zijn: We have been very clear to the Assad regime, but also to other players on the ground, that a red line for us is we start seeing a whole bunch of chemical weapons moving around or being utilized. That would change my calculus. That would change my equation.2
Commentatoren namen aan dat Obama hiermee voorzichtig de deur openzette voor een mogelijke Amerikaanse militaire interventie. Al tijdens de interventie in Libië stelden al velen de vraag ‘waarom dan ook niet Syrië?’ In de herfst van 2011 was Syrië echter een conflict van beperkte schaal met minder dan tienduizend dodelijke slachtoffers,
M. van de Weijer, ‘Hoe het Westen liever Khaddafi verdreef dan de wereld verbeterde’, Volonté Générale n°1 (2012) 20-25. 2 ‘Remarks by the President to the White House Press Corps’ (20 augustus 2012) online beschikbaar via: http://www.whitehouse.gov/the-press-office/2012/08/20/remarkspresident-white-house-press-corps (geraadpleegd op 28 november 2013). 1
11
Volonté Générale 2013 - n°4
een casus die niet de moeite van het overwegen waard was, kortom, een sideshow. Bovendien had juist de manier waarop de NAVO en haar Arabische bondgenoten hadden ingegrepen in Syrië de kans op een nieuwe interventie in een politiek gevoelig gebied wel heel erg klein gemaakt. Rusland en China hadden in de VN-Veiligheidsraad niet tegen een R2P-interventie tegen Khaddafi gestemd, maar de manier waarop het mandaat van resoluties 1971 en 1973 werd geïnterpreteerd, had ervoor gezorgd dat deze twee wereldmachten in het vervolg wel twee keer zouden nadenken.
Het spel der Grote Mogendheden
In september 2013 schrikte een aanval met het zenuwgas sarin Syrië op. De wereld werd wakker, hernieuwde de roep om optreden tegen het regime en vond na niet al te lang zoeken de uitspraak van Obama terug. Maar wat kon Obama doen? De Amerikanen lijken oorlogsmoe te zijn. Echter, anders dan bijvoorbeeld het geval was in de jaren 1970, na jaren van oorlog in Vietnam, zijn het nu niet hoofdzakelijk de mensenlevens die het zwaarst tellen. In ieder geval niet de handvol geallieerde slachtoffers die gevallen zijn in Libië. De slepende avonturen in Irak en Afghanistan hadden er al voor gezorgd dat de grondoorlog in Libië niet uitgevochten zou worden door Westerse boots on the ground. Die avonturen hebben de Amerikanen voor de toekomst niet al te enthousiast gemaakt voor een nieuwe bezetting. De oorlog in Libië was vooral duur. De president van een land dat periodiek het schuldenplafond moet verhogen (zoals in oktober 2013 het geval was), kan het steeds moeilijker verkopen dat hij raketten met een prijskaartje van enkele miljoenen dollars per stuk afvuurt op een land waar de VS geen directe belangen heeft. Een andere complicerende factor in de Amerikaanse politiek is het buitenlands beleid van de Republikeinen, dat op het moment het best te vatten is in de gedachte ‘Buitenlanders helpen met hun problemen van onze belastingcenten? Ik dacht het niet’. Al met al zou het dus altijd al onwaarschijnlijk zijn dat het Witte Huis zou kiezen voor enige vorm van directe militaire interventie. Meer dan de VS heeft Rusland directe belangen in Syrië. Het bestaan van een Russisch marine-steunpunt in Tarsus is vooral door Westerse media voorgesteld als een belangrijk argument voor de Russen om het regime van president Bashar al-Assad uit de wind te houden. De operationele betekenis van deze basis is echter niet erg groot. Rusland lijkt tevreden te zijn met een beperkte rol in het oostelijk Middellandse Zeegebied en heeft hiervoor genoeg aan zijn havens aan de Zwarte Zee. Maar meer dan om het gebruik van de basis, gaat het de Russen hier om prestige. Tarsus is de laatste plek buiten de voormalige Sovjet-Unie waar nog Russische militaire installaties mogen zijn. Een vertrek uit Syrië bij een eventuele val het Assad-regime zou dus vooral een beschadiging van het Russische imago zijn. Echter, zelfs Rusland kan geen oneindig geduld opbrengen voor het Syrische regime. Een kruik gaat zo lang te water tot hij barst. Als het regime maar lang genoeg blijft zitten, zorgt het vanzelf voor een situatie waarin het Westen en lokale oppositiegroepen wel moeten ingrijpen en
12
Volonté Générale 2013 - n°4
voor een regime change zorgen. Met deze gedachte in het achterhoofd zal president Putin een andere koers ingezet hebben: In plaats van prestige te verliezen als het conflict zó ver escaleert dat de Russische beschermeling ten val komt, weet hij zichzelf nu neer te zetten als een wijs staatsman die een diplomatieke oplossing mogelijk maakt. President Assad zal namelijk dit signaal van zijn beschermheer niet verkeerd kunnen interpreteren. Bovendien zorgt het afdwongen OPCW-lidmaatschap van Syrië, en de controles die hier in dit geval bij horen, ervoor dat het regime zijn wreedheid enigszins in bedwang moet houden. Dit alles zorgt ervoor dat de situatie in Syrië vooral veel van hetzelfde blijft. De situatie op de grond kan weinig veranderen en er zal weinig aanleiding zijn voor het Westen om interventie te overwegen, zeker in de wetenschap dat dit alleen maar tot meer instabiliteit en toestroom van islamitische strijders zal leiden.
Principes?
Heeft er dan niemand meer principes? Misschien wel. Het Europa dat zijn wonden likt en zich in zichzelf keert, is nog steeds het Europa dat moreel beter wil zijn. Niet voor niets hebben premier Cameron en president Hollande de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap tegenover de Syrische bevolking niet meer met dezelfde woorden als in 2011 beschreven. Cameron en Sarkozy beschreven destijds regime change als een logisch uitvloeisel van het mandaat, maar gingen daarmee hun boekje te buiten. Nu geven Sarkozy’s opvolger en de Britse premier het begrip Reponsibility to Protect de afkoelperiode die het nodig heeft. Voor wat betreft de Russen en Amerikanen zijn principes al lang uit het zicht verdwenen. Het spel gaat nu om het spel zelf. In een conflict dat zó zichtbaar is, kan geen van de twee supermachten het zich veroorloven de ander zelfs maar een gedeeltelijke overwinning te laten behalen. Putin heeft Obama gered van een binnenlandse en internationale afgang door een opening te maken waar de OPCW-oplossing perfect in paste. Dat wil zeggen dat Rusland op een bepaald moment iets terug moet krijgen van de Amerikanen. Wat dit is of wanneer het gaat gebeuren is moeilijk te zeggen en waarschijnlijk alleen door toekomstige historici af te leiden uit juist het ontbreken op de agenda van de Veiligheidsraad van een onderwerp dat de Russen na aan het hart gaat. Dit alles is een schadelijke ontwikkeling, want interventies lijken hierdoor alleen maar mogelijk te zijn als zij in het beleid van de twee overgebleven grote mogendheden passen. En was het nu niet juist het doel van de VN, niet alleen in 1946 na het einde van de Tweede Wereldoorlog, maar ook in 1991 aan het einde van de Koude Oorlog, om internationaal ingrijpen uit deze sfeer van tegenstellingen te halen? Niet militair ingrijpen in Syrië maakt elke andere interventie minder geloofwaardig, omdat dan altijd de vraag gesteld zal worden welke belangen de grote spelers nu weer hebben of welk wisselgeld de vermoedelijke tegenstanders er deze keer voor hebben gekregen.
13
Volonté Générale 2013 - n°4
Interventies buiten Syrië
Een lezer van dit stuk, en van mijn eerdere artikelen, zou kunnen denken dat er altijd alleen maar slecht nieuws is op het internationale toneel. En voor de bevolking van Syrië ligt er inderdaad weinig goed nieuws in het verschiet. Maar het is niet alleen maar kommer en kwel in de wereld van interventies. Integendeel. Van die 68 vredesoperaties die het Department of Peace Keeping Operations (DPKO) van de Verenigde Naties sinds 1948 heeft opgezet, zijn er op dit moment vijftien actief.3 Van de vijftien actieve operaties zijn er vier op poten gezet in of na 2010, wat relatief veel is. Vooral in Afrika laat de internationale gemeenschap zien wat ze waard is. Op dit moment zijn grote aantallen troepen onder VN-vlag aanwezig in Sudan en Zuid-Sudan, Mali, Ivoorkust, Liberia en de Democratische Republiek Congo. Daarnaast voeren Frankrijk en Zuid-Afrika hun aanwezigheid op in de CentraalAfrikaanse Republiek zonder betrokkenheid van het VN-hoofdkantoor in New York. De rol van de Afrikaanse Unie in interventies op het eigen continent groeit. Dat betekent echter niet dat deze missies kunnen plaatsvinden zonder goedkeuring van vijf permanente leden van de Veiligheidsraad. En naast goedkeuring leveren vooral de VS, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk vaak ondersteuning op het gebied van logistiek en inlichtingen. Het zijn regionale machten die daadwerkelijk hun soldaten in the line of fire plaatsen, in Mali, Tsjaad, Togo en Niger. Het grote verschil tussen Syrië en deze Afrikaanse conflictgebieden is dat er veel minder geschiedenis van de Grote Machten drukt op Afrika. In de negentiende en vroege twintigste-eeuwse Scramble for Africa waren de VS en Rusland geen spelers van belang. Hoewel beide supermachten in de Koude Oorlog in verscheidene conflicten (bijvoorbeeld in Angola, Mozambique en Ethiopië) kant kozen of zelfs direct ingrepen zijn de VS en Rusland sinds de vroege jaren 1990 meestal eensgezind als het om Afrika gaat. In het Midden-Oosten is deze situatie al ruim twintig jaar compleet anders. Waar in de Koude Oorlog staten als Egypte en Irak nog regelmatig flirtten met beide machtsblokken (of zelfs de derde weg van het blok van Niet-Gebonden Staten), kan vanaf de Golfoorlog van 1991 een vrij duidelijke scheiding gemaakt worden tussen Russisch- en Amerikaansgezinde staten. Pre-revolutionair Egypte, de Golfmonarchieën, Israël en Turkije horen duidelijk bij de laatste groep. Syrië en Iran kunnen vast rekenen op de bescherming van Rusland. Een ander belangrijk verschil is de zichtbaarheid van de conflicten. Ironisch genoeg vergroot de onzichtbaarheid van geweld in Afrika de kansen op internationale interventies. Darfur, in 2008-2009 nog het troetelonderwerp van bijvoorbeeld George Clooney, heet ondertussen opgelost te zijn – hoewel drie van de vijftien huidige VN-missies zich in Sudan of Zuid-Sudan voltrekken. Het Midden-Oosten, daarentegen, is dagelijks op onze televisie. En zoals op een feestje elke gast een mening ‘Fact Sheet as of 31 October 2013’, Rapport Verenigde Naties, beschikbaar via: http://www.un.org/en/peacekeeping/resources/statistics/factsheet.shtml (geraadpleegd op 28 november 2013). 3
14
Volonté Générale 2013 - n°4
moet hebben over zelfmoordaanslagen in Irak, onderhandelingen in Genève over het Iraanse nucleaire programma en de nederzettingenpolitiek van Israël, zijn de Grote Machten van de wereld verplicht hun positie in al deze conflicten vast te stellen en vast te houden.
Conclusie
Gematigd goed nieuws voor Afrika dus, maar de bevolking van Syrië heeft daar weinig aan. Het goede nieuws waar de Syriërs zich aan kunnen vastklampen is de inschikkelijke houding van zowel de VS als Rusland. Hoewel het in Nederland misschien anders lijkt, stelt Rusland zich op dit moment constructiever op dan in voorgaande jaren. De opening naar de OPCW in Syrië en de steun aan de hervormingsgezinde regering in Iran zijn daar voorbeelden van. Waarschijnlijk is het uitblijven van een door de NAVO geleide interventie in Syrië ook goed nieuws. Als Libië een voorbeeld is van operaties die in de toekomst gaan worden uitgevoerd, kunnen niet alleen de aanhangers van het Assad-regime president Putin bedanken. De hele internationale gemeenschap moet, en zal, zich nu richten op een diplomatieke oplossing. Het enige alternatief, met of zonder interventie, is een burgeroorlog die maar marginaal minder ingewikkeld zal zijn dan de vijftien jaar durende strijd in Libanon, een oorlog waar de Syriërs meer dan genoeg ervaring mee hebben. Mike van de Weijer (1985) heeft Politieke Geschiedenis en Conflict Studies gestudeerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Na zijn studie heeft hij de leergang Buitenlandse Betrekkingen van Instituut Clingendael gevolgd.
15
Volonté Générale 2013 - n°4
Drin(g/k)end, de nieuwe leeftijdsgrens voor alcohol Martine Groefsema Op de website van de NOS verscheen afgelopen zomer het volgende bericht: ‘De Eerste Kamer heeft ingestemd met het plan om de leeftijdsgrens voor alcoholgebruik te verhogen naar 18 jaar. De nieuwe minimumleeftijd gaat in per 1 januari 2014. Hiermee wil de overheid overmatig alcoholgebruik onder jongeren en schade aan de gezondheid die dit kan veroorzaken, tegengaan.’1 Bij het lezen van dit bericht ontglipt mij direct het woord ‘eindelijk’. Niet omdat ik helemaal tegen alcoholgebruik ben, maar omdat het gebruik op jonge leeftijd schade kan opleveren. Toch deelt niet iedereen mijn mening. Er zijn twee veel voorkomende reacties op de genoemde wetswijziging: Ten eerste wordt vaak gedacht: ‘Hoeveel verschil maken die twee jaartjes nou?’ Ten tweede hoor je vaak: ‘De huidige grens van 16 jaar wordt nu ook al niet nageleefd.’ Op deze reacties zou ik graag een licht willen schijnen vanuit een neurobiologische en pedagogische hoek.
Hersenen in adolescentie Allereerst, ‘wat maken die twee jaartjes nou uit?’ Oftewel: hoe groot is het verschil tussen een 16- en 18-jarige? Met betrekking tot de hersenen is dit verschil groot. Tijdens de adolescentie ondergaan de hersenen namelijk grote veranderingen waar we duidelijk de gevolgen van zien in het gedrag: het puberen. Door middel van magnetic resonance imaging (MRI) technieken kunnen we een beeld krijgen van de structurele eigenschappen, bijvoorbeeld de grootte van hersengebieden en hoe deze met elkaar verbonden zijn, en van het functioneren van de hersenen, door te kijken naar welk gebied wanneer actief is. Zoals gezegd, tijdens de adolescentie ondergaan de hersenen grote veranderingen die vaak resulteren in kenmerkend gedrag, zoals het opzoeken van uitdagingen of gevaar. Doordat verschillende hersengebieden zich met verschillende snelheden ontwikkelen, ontstaat dit gedrag. De limbische gebieden, die voornamelijk betrokken zijn bij emotionele processen, ontwikkelen zich eerder dan de frontale gebieden, die vooral belangrijk zijn voor het controleren van gedrag. Als adolescenten in een situatie komen waarin veel emotie aanwezig is dan zullen de meer ontwikkelde limbische gebieden de controlerende prefrontale gebieden overheersen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer pubers worden aangespoord om iets te stelen, omdat ze anders als watjes te boek komen te staan. In dit voorbeeld zal de persoon misschien iets gaan stelen om het onzekere gevoel te veranderen en aardig gevonden te worden. De overheersende emoties kunnen resulteren in risicogedrag. Dit leidt er toe dat pubers soms beslissingen nemen die op de lange termijn schade veroorzaken.
‘Senaat voor drinken vanaf 18 jaar’, online beschikbaar via http://nos.nl/artikel/519675senaat-voor-drinken-vanaf-18-jaar.html (geraadpleegd op 5 november 2013). 1
16
Volonté Générale 2013 - n°4
Deze onbalans tussen limbische en frontale gebieden is een kenmerk van de adolescentie: Bij jongere kinderen zijn beide hersengebieden even onderontwikkeld en bij volwassenen is deze ontwikkeling in alle gebieden al voltooid.2 Vanuit neurobiologisch oogpunt is het daardoor heel logisch dat jongeren uitdagingen zoeken en daarmee is het naar de fles grijpen wel erg aantrekkelijk. Echter, juist het gebruik van alcohol kan in deze kritieke periode grote gevolgen hebben voor de hersenen die (deels) nog in ontwikkeling zijn. Studies naar structurele verschillen tussen lichte en zware adolescente drinkers tonen aan dat zwaar drinkende adolescenten een minder grote hippocampus hebben - een gebied dat onder andere betrokken is bij het geheugen. 3 Maar misschien nog informatiever zijn de studies naar het functioneren van de hersenen van adolescenten die veel alcohol drinken. Hieruit blijkt dat hersenactiviteit van zware en lichte drinkers tijdens taken met het verbale en non-verbale werkgeheugen verschillen: zware drinkers konden zich tien procent minder informatie herinneren. 4 Deze studies geven aan dat alcoholgebruik tijdens de adolescentie bijzonder negatieve effecten heeft op het functioneren van geheugen. Er moet echter vermeld worden dat het nog onduidelijk is of deze hersenveranderingen op de lange termijn blijvend zijn. Ondanks deze onduidelijkheid kan worden aangenomen dat die twee jaartjes wel degelijk uitmaken en dat het dus beter is om het risico bij adolescenten niet te nemen. De onbalans in hersenontwikkeling is namelijk vooral aanwezig tijdens adolescentie, terwijl deze onbalans bij 18-jarigen al grotendeels is verdwenen.
Drank in sociale context Het tweede argument, namelijk dat de huidige grens van 16 jaar nu ook al niet wordt nageleefd, is interessant. Je kan je namelijk afvragen waarom deze niet wordt nageleefd. Het is niet onmogelijk, maar het wordt wel steeds lastiger om onder de 16 jaar aan alcohol te komen. Supermarkten controleren steeds strenger. Tegenwoordig word je soms zelfs op 25-jarige leeftijd om je ID-kaart gevraagd bij het kopen van een wijntje. De ontploffende fora op internet met argumenten als: ‘Het is de eigen verantwoordelijkheid van jongeren en hun ouders’ en ‘Wie zijn zij in het kabinet om mijn zoon te verbieden te drinken, dat maak ik zelf als moeder wel uit!’ geven al aan waar een belangrijk deel van het probleem ligt. Een 2 Zie: B.J. Casey, R.M. Jones, & T.A. Hare, ‘The adolescent brain’, Annals of the New York Academy of Sciences 1124 (2008), 111-126; L.H. Somerville, R.M. Jones & B.J. Casey, ‘A time of change: behavioral and neural correlates of adolescent sensitivity to appetitive and aversive environmental cues’, Brain and cognition 72 (2008), 124-133; R.W. Wiers e.a., ‘Automatic and controlled processes and the development of addictive behaviors in adolescents: A review and a model’, Pharmacology, Biochemistry and Behavior 86 (2007) 263-283. 3 M.D. De Bellis, e.a., ‘Hippocampal volume in adolescent-onset alcohol use disorders’, American Journal of Psychiatry 157 (2008) 737-744; B.J. Nagel e.a., ‘A Reduced hippocampal volume among adolescents with alcohol use disorders without psychiatric comorbidity’, Psychiatry Research 139(2005) 181-190. 4 S.A. Brown e.a., ‘A developmental perspective on alcohol and youths 16-20 years of age’ Pediatrics 121 (2008) 290-310; S.F. Tapert e.a., ‘Blood oxygen level dependent response and spatial working memory in adolescents with alcohol use disorders’, Alcoholism: Clinical and Experimental Research 28 (2004), 1577-1586.
17
Volonté Générale 2013 - n°4
verklaring voor de getoonde weerstand is dat volwassenen veel waarde hechten aan het drinken van alcohol. Alcohol drinken wordt gezien als sociaal en acceptabel gedrag, zeker vergeleken met het gebruik van andere drugs. Als je bij jezelf nagaat, kom je waarschijnlijk tot de conclusie dat je voornamelijk alcohol drinkt op bepaalde gelegenheden (verjaardagen, feesten, tijdens eten) of met leuke mensen. Je drinkt in een bepaalde (sociale) context en daar houd je vaak een positieve herinnering aan over. Ouders willen hun kind alcoholische drank wel ontnemen, maar niet de leuke ervaring die daarmee samen hangt. Dit benadrukt het sociale aspect van alcohol. Veel ouders vinden het niet erg en vinden het er zelfs bij horen dat hun kind een alcoholisch drankje meedrinkt. Mocht jij tijdens Oud & Nieuw niet ook een slokje of klein glaasje champagne? Doordat ouders vinden dat alcohol bij bepaalde gelegenheden hoort, krijgt het kind van huis uit bepaalde associaties en normen mee met betrekking tot alcoholgebruik. Echter, uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het duidelijk stellen en hanteren van regels de beginleeftijd van alcoholgebruik kan terugdringen, net als het aantal glazen alcohol dat door de jongere genuttigd wordt. Daarnaast zorgt dit voor een verlaagd risico op probleemdrinken twee jaar later.5 Het blijkt dus beter dat de ouders alcoholgebruik tot aan de wettige leeftijd als taboe beschouwen dan dat ze de jongere er langzaam aan te laten wennen door hem of haar de eerste biertjes in een thuissituatie te laten drinken. Naast de algemene, vaak onbewuste, link die gelegd wordt tussen alcohol en gezelligheid, is er nog een ander sociaal aspect aan drinken. Als twee mensen samen drinken, blijken ze elkaar te imiteren. Ze stemmen de totale hoeveelheid drank op elkaar af en drinken ongeveer met dezelfde snelheid.6 Dit imiteren gaat vaak volledig onbewust. Waar mensen zich wel bewust van zijn, is dat er een dilemma ontstaat als je nog zin hebt in een drankje maar niemand anders meer wil. Hoogstwaarschijnlijk zal je het nog een keer vragen in de hoop mensen over te halen: ‘Wil echt niemand anders nog een wijntje?’, ‘Zullen we samen nog een flesje nemen?’. Als daar geen respons op komt, zal je twijfelen en het bestellen van een laatste drankje waarschijnlijk laten. Aan de andere kant, als iemand jou de vraag stelt of je er ‘nog ééntje’ mee wilt doen, zal het je misschien veel moeite kosten om dat niet te doen. Dit zijn voorbeelden van de invloed van je sociale omgeving op je drinkgedrag. Het hoeft niet duidelijk uitgesproken te zijn, maar het gebeurt ook als er niet over gesproken wordt. Ook dan imiteer je jouw partners drinkgedrag. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit effect nog veel groter zal zijn bij jongeren dan bij volwassenen, omdat ze graag in de groep willen passen. Door deze invloed van sociale omgeving op drinkgedrag denk ik dat het belangrijk is dat deze processen belicht worden in informatieve campagnes. Mensen moeten zich meer bewust worden van de sociale processen die er toe leiden om nog een drankje te nemen, en daarmee ook een bewuste keuze te kunnen maken dat ene biertje extra soms niet te doen. Als wij er soms al moeite mee hebben aan
5 I.M. Koning e.a., ‘Alcohol-specific socialization practices and alcohol use in Dutch early adolescents’, Journal of Adolescence 33 (2010) 93-100; A. Wagenmans, Alcohol in de opvoeding, Afstudeerscriptie Universiteit Twente (Enschede 2008). 6 H. Larsen e.a., ‘Peer influence in a micro-perspective; imitation of alcoholic and nonalcoholic beverages’, Addictive Behaviors 35 (2010) 49-52.
18
Volonté Générale 2013 - n°4
de eettafel, of nog erger, niet eens door hebben dat we er één meer drinken dan dat we eigenlijk willen, dan moet dit een grote opgave zijn voor jongeren. Met betrekking tot deze leeftijdsverhoging ligt de kans op succes dus voor een groot deel bij de handhaving door ouders. Jongeren die hun eerste alcohol drinken als ze tussen de 12 en 15 jaar zijn, kopen deze eerste biertjes vaak niet zelf. 21 procent van de jongeren tussen de 12 en 15 jaar zegt het wel eens zelf te kopen, maar de 71 procent die het niet zelf koopt krijgt het van de ouders. 7 Deze studies benadrukken de grote rol van ouders in het alcoholgebruik van het kind. Er moet meer focus liggen op de invloed van de opvoeding, op het mensen bewust maken van de sociale aspecten van drinken en op het informeren van jongeren over de invloed op elkaar.
Verandering van drinkpatroon Dan is er nog een laatste punt dat ik wil belichten. Tot nu toe hebben we vooral gekeken naar het terugdringen van de leeftijd waarop het eerste alcoholische drankje wordt genuttigd. De grootste problemen, bijvoorbeeld in het verkeer, ontstaan echter vooral door excessief drinken. Excessief drinken is het drinken van een grote hoeveelheid alcohol op een avond en komt vaker voor naarmate jongeren ouder zijn.8 Van de 12jarigen die de afgelopen maand tenminste één keer heeft gedronken, dronk 47 procent vijf glazen of meer per gelegenheid. Dit percentage loopt op naarmate de leeftijd omhoog gaat. Op 16-jarige leeftijd is dit toegenomen tot bijna twee van de drie drinkende jongeren (61 procent).9 Het lijkt erop dat hoe dichter ze bij de leeftijdsgrens komen, die nu nog 16 is, hoe meer ze excessief drinkgedrag vertonen. Als de leeftijdsgrens dus naar 18 jaar gaat, zal dit fenomeen verschuiven en heb je als het ware twee jaar winst. Als we kijken naar andere landen waar ze hogere leeftijdsgrenzen hanteren, kunnen we een idee krijgen van de effecten hiervan. In Amerika is recentelijk in sommige staten de leeftijdsgrens weer opgeschroefd naar 21. Onderzoek wijst uit dat met het optrekken van de leeftijdsgrens niet alleen het alcoholgebruik onder de 21 jaar, maar ook het alcoholgebruik in de leeftijd van 21 tot 25 jaar wordt verminderd, met als bijkomstigheid een aanmerkelijke daling van het aantal verkeersongevallen waarbij adolescenten betrokken waren.10 Deze verhoging lijkt dus vooral positieve gevolgen te hebben.
Conclusie Aangezien de hersenen van adolescenten zich nog volop aan het ontwikkelen zijn en alcohol hier een slechte invloed op heeft, is het zinvol om alcoholgebruik onder jongeren te verminderen. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de bewustwording onder ouders en
K. Monshouwer e.a., , Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het Peilstationonderzoek Scholieren, Utrecht: Trimbos-instituut (Utrecht 2008); R. Vet en R. van den Eijnden, Het gebruik van alcohol door jongeren en de rol van ouders: resultaten van twee metingen, IVO-onderzoek (NIGZ) (Rotterdam 2007). 8 Vet en Van den Eijnden, Het gebruik van alcohol door jongeren en de rol van ouders. 9 Monshouwer e.a., Jeugd en riskant gedrag. 10 Brown e.a., ‘A developmental perspective on alcohol and youths 16 to 20 years of age’. 7
19
Volonté Générale 2013 - n°4
leeftijdsgenoten over de sociale aspecten van alcohol drinken en de rol van opvoeding. Dit alles kan vergemakkelijkt worden door de beschikbaarheid van alcoholhoudende drank voor jongeren onder de 18 jaar te verminderen. Het simpelweg verschuiven van de leeftijdsgrens zal het probleem niet oplossen, maar in combinatie met goede educatieve campagnes over de invloed van opvoeding en sociale context, is dit een prima maatregel om jongeren tegen zichzelf te beschermen. Martine Groefsema (1988) is als promovenda verbonden aan de vakgroep Developmental Psychopathology van de Radboud Universiteit Nijmegen. In haar onderzoek richt zij zich op de invloed van de sociale omgeving op drinkgedrag en de onderliggende processen in de hersenen van sociale drinkers en alcoholverslaafden.
20
Volonté Générale 2013 - n°4
Strijden om te blijven strijden Carla Schouwenaars Het is een koude februarinacht, wanneer mijn Palestijnse gastvrouw Noor me wekt met de woorden: ‘The soldiers are here, you have to come upstairs.’ Snel trek ik wat kleding aan en als ik de trap naar de woonkamer beklim, kijk ik recht in de loop van een Israëlisch wapen. De soldaat gebiedt me aan de eettafel te gaan zitten. Terwijl Noor haar kinderen op hun gemak probeert te stellen, begeleidt haar echtgenoot de militairen door het huis. Kasten worden opengetrokken, maar de militairen lijken niet goed te weten waarnaar ze op zoek zijn. Na een half uur vertrekken ze weer met de mededeling: ‘We will come back.’ Ik realiseer me dat dit voor mij de eerste keer is dat ik een nachtelijke huiszoeking meemaak, maar dat dit gezin deze spanning ontelbare nachten moet ervaren. Hoe houdt Noor dit vol? Deze vraag houdt me al jaren bezig. Tijdens mijn uitzendingen als militair naar Bosnië-Herzegovina en Afghanistan ontmoette ik een diversiteit aan mensen die zich actief inzetten voor conflictoplossing en mensenrechtenkwesties. Telkens weer vroeg ik me af waarom zij in staat zijn te kiezen voor een dergelijk risicovol activisme. Tijdens mijn studie Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waaraan ik in 2009 begon, kreeg ik de kans een antwoord op deze vraag te vinden. Ik bestudeerde de levens van zes vrouwelijke Palestijnse activisten en sprak met een dozijn andere vrouwen. Zo kwam ik tot de conclusie dat hun inzet niet vanzelfsprekend is. In dit artikel bespreek ik aan de hand van het leven van Noor mijn belangrijkste bevindingen.1
Dialogische Zelf Theorie Het thema identiteit is mijn invalshoek om de keuzes van Palestijnse activisten te bekijken. Binnen de antropologie wordt identiteit al jaren niet meer gezien als iets dat statisch is, maar als een dynamisch proces dat continu in ontwikkeling is.2 Mensen zijn niet constant hetzelfde, maar worden doorlopend beïnvloed door hun omgeving. De Nijmeegse psycholoog Hubert Hermans ontwikkelde de ‘Dialogische Zelf Theorie’.3 Hiermee laat hij zien hoe een persoon relaties heeft met anderen in de buitenwereld, maar ook met verschillende posities binnen het zelf. Deze theorie komt voort uit de ideeën van de Amerikaanse psycholoog William
Hoewel de activisten in mijn onderzoek allen aangaven dat hun naam in publicaties gebruikt mag worden, is de naam van Noor uit veiligheidsoverwegingen gefingeerd. 2 T. van Meijl, ‘Anthropological Perspectives on Identity: From Sameness to Difference’, in: M. Wetherel & C. T. Mohanty (ed.), The SAGE handbook of identities (Londen 2009) 37-55. 3 H.J.M. Hermans, ‘Opposites in a Dialogical Self: Constructs as Characters’, Journal of Constructivist Psychology 9 (1996) 1-26; H.J.M. Hermans, ‘Voicing the Self: From Information Processing to Dialogical Interchange’, Psychological Bulletin 119 (1996) 31-50; H.J.M. Hermans, ‘The Construction of a Personal Position Repertoire: Method and Practice’, Culture & Psychology 7 (2001) 323-365; H.J.M. Hermans, ‘The Dialogical Self: Toward a Theory of Personal and Cultural Positioning’, Culture & Psychology 7 (2001) 243-281; H.J.M. Hermans, Dialoog en misverstand: leven met de toenemende bevolking van onze innerlijke ruimte (Soest 2006). 1
21
Volonté Générale 2013 - n°4
James en de Russische literatuurwetenschapper Mikhail Bakhtin. Om Hermans’ inzichten beter te begrijpen, ga ik kort in op deze ideeën. James maakt een onderscheid tussen ‘het zelf dat kent’ (I) en ‘het zelf dat gekend wordt’ (me).4 Het zelf dat kent, is datgene wat wij ervaren als onze eigen kern, dat wat ons onderscheidt van anderen, dat wat mij ik maakt. Het zelf dat gekend wordt, is alles wat wij ‘eigen’ noemen, dus niet alleen mijn lichaam maar ook mijn kleding, mijn ouders, mijn vrienden, mijn doorzettingsvermogen, mijn passie, mijn artikel in Volonté Générale. Het zelf gaat dus verder dan de persoonlijke kenmerken. Bakhtin bestudeerde boeken van de Russische auteur Fjodor Dostojevski en zag daarin een meervoudigheid aan stemmen van verschillende personages, die niet door een stem van een verteller worden overkoepeld.5 Alle stemmen in het verhaal hebben hetzelfde niveau en zijn dialogisch, omdat ze niet hetzelfde verhaal vertellen. Zij kunnen zelfs tegenstrijdig zijn. Hermans bouwt voort op het I-Me-onderscheid van James en Bakhtins ideeën over het dialogisme, door te stellen dat iedere persoon meerdere ik-posities heeft die allemaal een stem kunnen krijgen en daarmee een dialoog kunnen aangaan. Wij bewegen ons steeds tussen deze verschillende posities. Sommige posities lijken in het verleden te liggen, bijvoorbeeld ‘ik als roekeloos kind’, maar kunnen weer een plaats krijgen in onze huidige dialoog. Bijvoorbeeld als ‘ik als roekeloos’ in dialoog is met ‘ik als verantwoordelijke chauffeur’. Onze posities zijn dus dynamisch en flexibel. Daarnaast zijn zij altijd sociaal: andere mensen nemen daadwerkelijk een positie in mijn zelf in. Doordat deze externe posities een plek innemen, ontstaan er interne posities in mijn zelf. Ofwel: omdat ik een vader heb (externe positie: mijn vader), voel ik me een dochter (interne positie: ik als dochter), en omdat mijn vrienden mij vragen te rijden, voel ik me een verantwoordelijke chauffeur. Belangrijk hierin is dat deze posities allemaal een bepaalde macht hebben in mijn zelf. Deze macht kan ik zelf toekennen (ik wil mijn vrienden veilig thuis brengen) maar kan ook toegekend worden (ik ben opgevoed met het idee naar mijn ouders te luisteren). Tenslotte leidt de dominantie van sommige stemmen ertoe dat wij deze stemmen een groot belang toekennen. Een sterke externe positie kan ertoe leiden dat de stemmen worden geïnternaliseerd, iets wat door de antropoloog Marjo Buitelaar uitgebreid is beschreven in haar onderzoek naar Marokkaanse hoogopgeleide migrantendochters die soms moeite hadden hun ‘vrije’ levensstijl te combineren met hun ‘traditionele’ normen en waarden.6 Meestal gaan de posities in het zelf zonder grote problemen samen. Er kunnen echter ook conflicten ontstaan. Hierin spelen de macht die een stem heeft en de waarde die eraan wordt toegekend een grote rol. Een voorbeeld uit het onderzoek van Buitelaar: als een vrouw van Marokkaanse afkomst is opgevoed met het idee dat een goede dochter
W. James geciteerd in: H.J.M. Hermans, ‘Voicing the Self’, 32; H.J.M. Hermans, ‘The Dialogical Self’, 244. 5 M.M. Bakhtin, Problems of Dostoevsky’s Poetics (C. Emerson ed.) (Minneapolis 1984). 6 M.W. Buitelaar, Van huis uit Marokkaans: over verweven loyaliteiten van hoogopgeleide migrantendochters (Amsterdam 2009). 4
22
Volonté Générale 2013 - n°4
naar haar ouders moet luisteren en haar ouders dringen aan op het dragen van een hoofddoek, kan het gebeuren dat er door de stem van de externe positie ‘mijn vader/moeder’ een conflict ontstaat tussen de interne posities ‘ik als dochter’ en ‘ik als ongesluierde’. Het is in een dergelijk geval de vraag welke positie de meeste waardering krijgt. Is het belangrijker om een goede dochter te zijn dan om ongesluierd te zijn? Het is vooral deze waardering van de stemmen in het zelf die bij de Palestijnse activisten in mijn onderzoek een belangrijke rol speelt.
Noor Zoals ik in de inleiding aangaf, heb ik tijdens mijn veldwerk in de Palestijnse Gebieden de levensverhalen van zes vrouwelijke Palestijnse activisten in kaart gebracht, om te kijken op welke wijze de verschillende posities in hun leven een rol spelen. Het leven van Noor geeft een helder inzicht in de dialoog die ontstaat door de verschillende stemmen in haar zelf en de gevolgen die dat heeft voor haar activisme. In deze paragraaf deel ik haar verhaal. Ik doe dat door Noor kort te introduceren en de situatie in haar woonplaats te schetsen. In de volgende paragraaf laat ik aan de hand van de drie clusters familie, religie en samenleving de stemmen spreken die haar activisme beïnvloeden. Noor woont haar hele leven in een klein dorp op de Westbank. Zij is daar opgegroeid in een hecht netwerk van familieleden. Met haar man en vier kinderen in de leeftijd van vijf tot zestien jaar woont ze achter dezelfde voordeur als haar schoonmoeder, haar schoonzus en diens dochter. Elke ochtend maakt ze het ontbijt voor haar kinderen klaar en zwaait ze hen uit als zij op weg gaan naar school. Daarna gaat ze aan het werk voor een organisatie die vrouwen juridisch advies geeft op allerhande terreinen. Ze kookt graag haar favoriete Palestijnse gerecht maqlube, vooral als ze bezoek heeft. Haar avonden brengt ze door met een goede film of kletsend met vriendinnen. Tot zover lijkt haar leven niet zo bijzonder. Maar er is meer aan de hand. Vanuit haar huis heeft Noor uitzicht op een Israëlische nederzetting die in de jaren ’70 op de grond van haar familieleden is gebouwd. Dorpsbewoners hebben in de staat Israël een proces aangespannen tegen de bouw van deze nederzetting en zijn in hun gelijk gesteld: de nederzetting is illegaal verklaard. Dit heeft aan de situatie echter niets veranderd en bijna veertig jaar later staat de nederzetting er nog steeds. De woningen zijn omgeven door een hek en een security zone van circa een kilometer, die wordt bewaakt door een Israëlische legereenheid. Telkens als er in de nederzetting nieuwe huizen worden bijgebouwd, schuift deze zone een paar honderd meter op. Vier jaar geleden werd op deze manier de laatste waterbron van Noors familie onbereikbaar gemaakt. Toen realiseerden de dorpsinwoners zich dat juridisch getouwtrek niet tot een oplossing zou leiden. Zij wilden het heft in eigen handen nemen. Dit resulteerde in de organisatie van wekelijkse demonstraties, waarbij zowel lokale als internationale deelnemers middels spandoeken en megafoons laten zien en horen het niet eens te zijn met de aanwezigheid van Israëlische settlers op hun grond. Deze protesten worden door de aanwezige Israëlische militairen beantwoord met
23
Volonté Générale 2013 - n°4
traangas, skunk water (een waterkanon met een chemische oplossing waardoor het water naar ontlasting ruikt), rubberen kogels en soms scherpe munitie. Hierdoor zijn al diverse demonstranten gewond geraakt en zijn twee deelnemers om het leven gekomen. Noor is vanaf het begin actief betrokken bij deze demonstraties. Zowel zij als haar man en kinderen lopen mee in de demonstraties en omdat Noors huis het eerste huis aan de dorpsrand is en zij goed Engels spreekt, vangt zij de internationale demonstranten op en leidt zij geïnteresseerden rond. Noor is eenmaal door de Israëlische militairen gearresteerd. Zij heeft toen tien dagen in gevangenschap doorgebracht, waarna ze voorwaardelijk is vrijgelaten. Als zij nog eens opgepakt wordt, hangt haar een lange gevangenisstraf boven het hoofd. Daarnaast brengen de wekelijkse protesten de veiligheid van haar kinderen in gevaar. Het gewelddadige optreden van de militairen maakt geen onderscheid tussen de deelnemers. Kinderen lopen hetzelfde gevaar om geraakt te worden door kogels en traangasgranaten als de volwassenen. Er zijn zelfs situaties geweest waarin traangasgranaten gericht werden op huizen waar kinderen hun heenkomen hadden gezocht. De kinderen moesten daarop via de ramen worden geëvacueerd om verstikking te voorkomen. Een ander risico dat Noor neemt, is dat haar gedrag door de Palestijnse samenleving niet wordt geaccepteerd. Hoewel er meer meiden dan jongens op de universiteit zitten en steeds meer vrouwen een baan krijgen, is het niet vanzelfsprekend dat een vrouw zich omringd door onbekende mannen op straat begeeft. Deze drie aspecten – haar eigen veiligheid, de veiligheid van haar kinderen en haar reputatie in de samenleving – zijn voor veel Palestijnse vrouwen een argument om zich buiten het verzet tegen de bezetting te houden. Noor weet de stemmen in haar zelf echter zo te orkestreren, dat zij haar activisme kan volhouden. Dat dit geen sinecure is, wordt duidelijk als we kijken naar de dialoog die plaatsvindt tussen de diverse stemmen in haar zelf.
Een orkestratie van stemmen De posities in Noors zelf van waaruit een dialoog ontstaat met de stem van ‘ik als activist’, zijn onder te verdelen in drie domeinen. In het domein familie zijn alle posities geschaard die te maken hebben met de meest naaste familie van Noor: haar ouders, haar (schoon)broers en zussen, haar man en haar kinderen. Het domein religie behelst de posities die met een islamitische stem spreken. Het betreft hier vooral de posities God, de Koran, imams en religieuze mensen in de omgeving. Tenslotte komen vanuit de samenleving veel posities naar voren in Noors dialogische zelf. Het gaat hier met name om stemmen die te maken hebben met de Palestijnse cultuur en tradities. Al die stemmen, dialogen en conflicten die deze met zich meebrengen, worden hieronder besproken. In Noors levensverhaal nemen de verschillende posities die een rol spelen binnen het familiedomein een belangrijke plaats in. Zij onderkent hierin ‘ik als moeder’, ‘ik als echtgenote’ en ‘ik als dochter’. Noor kent een sterke waarde toe aan haar moederschap. Een goede moeder is volgens haar sterk, liefhebbend, verzorgend en beschermend. Sommige van deze posities zijn in conflict met Noors positie van ‘ik als
24
Volonté Générale 2013 - n°4
activist’. Toen zij tijdens een van de demonstraties gevangen is genomen, kon zij hierdoor niet de verzorging van haar kinderen op zich nemen. Een ander gevolg van haar activisme zijn de huiszoekingen, tijdens welke de positie ‘ik als bang’ niet strookt met het gedrag dat zij als sterke moeder wil hebben. Bovenal brengen haar aanmoedigingen om deel te nemen aan de demonstraties haar kinderen soms direct in gevaar. Kortom, haar activisme is in conflict met datgene wat zij definieert als goed moederschap. Dit conflict komt tevens naar voren in relatie tot haar man. Als echtgenote vindt zij namelijk dat zij een belangrijke rol heeft in het huishouden, een rol die zij niet vervult als ze bezig is met (internationale) bezoekers en zeker niet als zij in gevangenschap verkeert. Omdat zij zich schuldig voelde dat ze gedurende haar detentie geen goede moeder geweest was, heeft Noor de zeven maanden na haar gevangenschap niet aan de demonstraties deelgenomen. Toch heeft zij daarna haar deelname hervat. Deze beslissing komt voort uit andere stemmen in het familiedomein. Als echtgenote van een activist is het voor Noor van belang dat zij aan de zijde van haar man een bijdrage levert aan het verzet tegen de bezetting. Daarnaast komt Noor uit een familie met een lange geschiedenis in het verzet, en als dochter van een activistische vader is het voor haar belangrijk om met zelfvertrouwen, verzet en hart voor de zaak de bezetting te bestrijden. Ook haar kinderen spelen een rol in deze dialoog. Als sterke moeder voelt Noor de verantwoordelijkheid om haar kinderen een goede toekomst te geven op de Westbank en daarvoor is het beëindigen van de bezetting van groot belang. De spanning die ontstaat tussen de posities ‘ik als echtgenote’, ‘ik als dochter’ en ‘ik als sterk’ die haar activisme ondersteunen en de posities ‘ik als verzorgend’, ‘ik als beschermend’ en ‘ik als bang’ die haar activisme beperken, is in Noors leven continu aanwezig. Een soortgelijke spanning treedt op in het domein van religie. Noor beschouwt zichzelf als moslim en benoemt Allah als belangrijkste positie in haar zelf. Zij is opgevoed met het idee dat voor Allah alle mensen gelijk zijn, maar dat mannen en vrouwen andere rollen spelen in het leven op aarde. Waar mannen de taak hebben om het geloof actief te beschermen, zijn vrouwen hier meer passief bij betrokken. Als goede moslim zou Noor dus thuis moeten blijven en wachten tot de bezetting voorbij is. In haar levensverhaal komt echter duidelijk naar voren dat zij hiertoe niet in staat is. Om als activist in demonstraties mee te kunnen lopen, legt zij de stemmen uit het religieuze domein niet het zwijgen op. Integendeel, zij spreekt juist andere stemmen uit dit domein aan. Hierbij beroept ze zich op een oproep in de Koran die volgens haar stelt dat het de plicht is voor alle moslims om het heilige land (Palestina) te beschermen. Zodra de dialoog tussen de religieuze stemmen voor en tegen haar activisme de kop op steekt, geeft Noor meer macht aan diegene die haar positie ‘ik als activist’ versterken. Ook binnen het domein van de samenleving ervaart Noor innerlijke conflicten. Noor staat met haar wortels sterk verankerd in de Palestijnse grond, maar het is diezelfde grond die haar soms doet wankelen. Enerzijds voldoet zij aan de normen die gelden voor vrouwen door op jonge leeftijd te trouwen en kinderen te krijgen. Anderzijds
25
Volonté Générale 2013 - n°4
overtreedt zij deze normen door zich elke vrijdag te mengen in het bonte gezelschap van demonstranten. Niet alleen gaat zij daarbij met onbekende mannen om, ook maakt zij haar aanwezigheid extra duidelijk door met een megafoon leuzen te roepen en liederen te zingen. Op deze laatste gedragingen krijgt zij vanuit de samenleving vaak kritiek. Haar Palestijnse identiteit is voor Noor een belangrijke positie en het commentaar dat zij geen goede Palestijnse zou zijn, doet haar veel verdriet. Dit leidt tot een innerlijk conflict waarbij de stemmen vanuit de samenleving de confrontatie aangaan met haar positie van activist. Maar ook in deze strijd geeft de activist zich niet zomaar gewonnen. Noor pareert de veroordelende stemmen door extra belang toe te kennen aan het doel van haar activisme: een vrij land voor de Palestijnse bevolking. Zowel in de dialoog in haar zelf als in de communicatie naar haar critici, verkondigt Noor de boodschap dat elke Palestijn het als haar of zijn taak zou moeten zien om te vechten tegen de bezetting. Hiermee maakt zij dit gevecht tot onderdeel van de Palestijnse identiteit en dus als meest belangrijke stem binnen dit domein.
Conclusie De Westbank is een van de gebieden op deze wereld waar mensen zich onder risicovolle omstandigheden inzetten voor hun strijd voor vrijheid. De ‘Dialogische Zelf Theorie’ helpt ons inzicht te krijgen in hoe mensen tot dit activisme in staat zijn. Noors levensverhaal laat zien dat er conflicten binnen het zelf van deze vrouwelijke Palestijnse activist ontstaan als gevolg van de dialoog tussen haar positie ‘ik als activist’ en de diverse posities die het gevolg zijn van haar inbedding in familie, religie en samenleving. Telkens wanneer Noor de rol van activist op zich neemt, moet zij een manier vinden om deze conflicten in het voordeel van haar activisme te beslechten. Hierbij schakelt zij de stemmen die restricties opwerpen niet uit, maar kent zij juist meer macht toe aan de stemmen die haar aansporen tot activisme. De sterke moeder die vecht voor de toekomst van haar kinderen, de vrouw en dochter van activisten, de moslim die strijdt voor het behoud van het heilige land en de Palestijn die zich verzet tegen de bezetting; het zijn deze posities aan wie in de dialoog de meeste macht wordt toegekend. Ook de andere Palestijnse vrouwen met wie ik tijdens mijn veldwerk heb gesproken, hadden te maken met een dialoog tussen de stemmen binnen de domeinen familie, religie en samenleving. Net als voor Noor is het voor hen een continue strijd met zichzelf en hun omgeving om hun verzet tegen de bezetting te kunnen handhaven. In deze dialoog versterken ook zij de posities die hun activisme ondersteunen, terwijl zij minder macht toekennen aan de stemmen die het activisme afwijzen. De droom van een vrij Palestijns land is voor deze vrouwen de dirigent die hen in staat stelt de stemmen in hun zelf zodanig te orkestreren, dat zij hun strijd kunnen voortzetten. Carla Schouwenaars (1979) is cultureel antropoloog en momenteel als co-eigenaar van onderzoek- en adviesbureau beVRAAG betrokken bij veranderprojecten voor diverse (overheids)organisaties.
26
Volonté Générale 2013 - n°4
Verkiezingen in Duitsland: een analyse Sven Bergmann De groeiende betekenis die Duitsland op het Europese toneel inmiddels wordt toegekend leidde ertoe dat de Bondsdagverkiezingen op 22 september 2013 nauwkeurig gevolgd werden. In de eerste plaats geldt dat voor de crisislanden in het zuiden van Europa die Duitsland veelal verantwoordelijk stellen voor de aan hen opgelegde bezuinigingen. Maar ook landen als Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland schonken aandacht aan de race tussen Bondskanselier Angela Merkel en haar uitdager Peer Steinbrück. De berichtgeving in de media nam echter in veel gevallen genoegen met de constatering dat Merkel de grote winnares zou zijn. Voor het Spaanse dagblad El Mundo was Merkels overwinning ‘historisch’ en een ‘aardverschuiving.’ De Britse Guardian vond dat Merkel door de kiezers ‘overmachtigend beloond’ werd. De Franse Le Figaro noemde de uitslag van de verkiezingen zelfs een ‘Merkel plébescitée’ en ook de NOS sprak euforisch van een ‘Monsterzege voor Merkel.’1 Bij nader inzien blijkt echter dat de uitslag van de Duitse verkiezingen minder eenvoudig is en gedifferentieerder bekeken moet worden. In dit artikel wil ik daarom een diepere duiding en analyse van de Bondsdagverkiezingen geven. Daarvoor zal ik eerst op de verkiezingsstrijd ingaan voordat ik op de uitslag zelf en de kabinetsformatie tot dusverre te spreken kom. Aan het einde zal ik op de gevolgen van de verkiezingen ingaan, zowel voor Duitsland zelf als voor Europa.
De verkiezingsstrijd De verkiezingen in 2013 waren, zoals meestal in Duitsland, een strijd tussen twee kampen. Aan de ene kant stonden Merkels christendemocraten en de liberale FDP die samen het kabinet Merkel II uitmaakten. Daartegenover stond een linkse oppositie bestaande uit de sociaaldemocratische SPD, de Groenen en de populistische partij Die Linke. Daarbij kwam als nieuwkomer de in 2013 opgerichte euro-kritische AfD (Alternative für Deutschland). Ondanks de grote vraagstukken die op dit moment in Europa spelen bleef de campagne lange tijd onverwacht rustig en zelfs inhoudsloos. Politieke waarnemers in binnen- en buitenland vroegen zich af waar de verkiezingen eigenlijk over gingen. Dit kan door een drietal redenen worden verklaard. Ten eerste praktiseert Merkel al langer wat politicologen met de term ‘asymmetrische demobilisatie’ aanduiden.
‘Internationale Pressestimmen: “Merkel überwältigend für die Bewältigung der Schuldenkrise belohnt”’, Augsburger Allgemeine (22 september 2013), online beschikbaar via: http://www.augsburger-allgemeine.de/politik/Internationale-Pressestimmen-Merkel-fuerdie-Bewaeltigung-der-Schuldenkrise-belohnt-id27104557.html (geraadpleegd op 7 november 2013); ‘Duitsers kiezen voor Merkel’, NOS.nl (23 september 2013), online beschikbaar via: http://nos.nl/artikel/554259-duitsers-kiezen-voor-merkel.html (geraadpleegd op 7 november 2013). 1
27
Volonté Générale 2013 - n°4
Hiermee wordt een politieke strategie bedoeld waarbij een politicus vermijdt in controversiële vraagstukken een duidelijk standpunt in te nemen. Vervolgens wordt het voor politieke tegenstanders lastiger hun achterban te mobiliseren. Sinds Merkel in 2005 bondskanselier werd, heeft zij deze strategie succesvol toegepast. In de praktijk komt het erop neer dat ze zich met de dagelijkse binnenlandse politiek weinig bemoeit en zich vaak van commentaar onthoudt. Voor de oppositiepartijen biedt dit weinig kansen om haar aan te vallen. Ten tweede is Merkel – rekening houdend met de publieke opinie – niet bang om ideeën van andere partijen over te nemen. Toen na de kernramp in Fukushima bleek dat veel Duitsers een einde van de kernenergie wenselijk vonden, besloot Merkels regering dat in 2022 de laatste Duitse kerncentrale stilgelegd zal worden. Dit was opmerkelijk, aangezien hetzelfde kabinet vlak na zijn aantreden in 2009 nog besloot dat de kerncentrales in Duitsland juist langer mochten doorgaan. In 2011 stelde zich Merkel bovendien open voor wettelijke loonondergrenzen wat ook een ommekeer betekende. Op die manier heeft de Bondskanselier twee centrale thema´s van de oppositie overgenomen. Dientengevolge werd het voornamelijk voor SPD en Groenen moeilijker zich van Merkels christendemocraten te onderscheiden. Een scherpe campagne die duidelijke verschillen tussen regering en oppositie benadrukt, lag dus minder voor de hand. Ten derde moet worden gewezen op de gunstige economische uitgangspositie van Duitsland. In tegenstelling tot veel andere Europese landen wordt Duitsland tot nu toe nauwelijks geraakt door de schuldencrisis. Dit leidde tot grote tevredenheid bij veel kiezers. Uit peilingen bleek bijvoorbeeld dat 76 procent hun persoonlijke economische situatie als goed of zelfs zeer goed beoordeelden. 2 Het thema sociale rechtvaardigheid, waarmee de linkse partijen probeerden te scoren, wilde bij veel kiezers daarom niet blijven hangen. Meer beweging kreeg de campagne pas met het tv-debat tussen Merkel en SPD-lijsttrekker Steinbrück op 1 september en het debat tussen de vertegenwoordigers van Groenen, FDP en Die Linke de dag daarop. De meest bediscussieerde thema´s waren daarbij minimumloon, pensioen, energiebeleid, euroredding, het NSA-afluisterschandaal en Syrië. Volgens het oordeel van de meeste journalisten kwam Steinbrück overtuigender over, terwijl Merkel nu voor het eerst gedwongen werd duidelijker antwoord te geven op belangrijke vragen. Na de debatten gingen de peilingen voor de SPD dan ook licht omhoog, wat echter niet veel veranderde aan de grote voorsprong van de christendemocraten. Dat Merkels partij de grootste zou worden, was dan ook geen punt van discussie meer. Interessanter was de vraag of Merkels liberale coalitiepartner de kiesdrempel van vijf procent zou halen en hoe goed de AfD het zou doen. Ondertussen rees de vraag hoe groot de opkomst bij de verkiezingen zou worden. Aanleiding hiervoor gaf het onderzoeksrapport ‘Warum Schwarz-Gelb so gut abschneidet’, Tagesschau.de (1 oktober 2013), online beschikbaar via: http://www.tagesschau.de/inland/deutschlandtrend1794.html (geraadpleegd op 7 november 2013). 2
28
Volonté Générale 2013 - n°4
Gespaltene Demokratie, dat de Bertelsmann stichting tijdens de campagne publiceerde. Hieruit bleek dat de opkomst sinds de jaren 1980 steeds meer is gedaald en verder zal dalen. De oorzaak hiervan was volgens de onderzoekers echter geen algemene ontevredenheid over de democratie en het politieke bestel als zodanig. De dalende participatie hing veel eerder samen met een groeiende onverschilligheid bij de sociale onderklasse. Gaf 68 procent van de bovenlaag aan zeker te willen stemmen, bij mensen met een laag inkomen en een lage opleiding was het maar 31 procent.3 Ondertussen mengde een aantal intellectuelen zich ook in het debat en noemde stemmen nutteloos. De filosoof Richard David Precht vond bijvoorbeeld dat partijen nauwelijks nog bijdragen tot de politieke meningsvorming en sprak van ‘zelfbehoudsystemen zonder uitwisseling met de samenleving.’ Het verschil tussen stemmen en niet-stemmen zou daarom onbelangrijk zijn. Collega-filosoof Peter Sloterdijk achtte geen enkele partij verkiesbaar en de schrijver Moritz Rinke klaagde over een gebrek aan ‘maatschappelijke confrontaties’ die het stemmen interessant zouden maken. Deze houding kreeg echter niet overal een warm onthaal. Zowel sommige media als ook andere intellectuelen zoals de schrijver Günther Grass distantieerden zich hiervan. 4
De verkiezingsuitslag Zoals verwacht werd de christendemocratische CDU/CSU op 22 september met afstand de grootste fractie. Maar liefst 41,5 procent van de kiezers bracht zijn stem uit op de partij van Merkel, wat een winst van 7,7 procent betekende. De SPD kreeg er 2,7 procent bij en behaalde in totaal 25,7 procent. De Groenen en Die Linke verloren daarentegen beide en kregen respectievelijk 8,4 en 8,6 procent van de stemmen. De FDP, die bij de voorafgaande verkiezingen in 2009 nog voor 14,6 procent van de stemmen goed was, behaalde nu 4,8 procent en daarmee te weinig om in de nieuwe Bondsdag vertegenwoordigd te zijn. De euro-critici van de AfD kregen 4,7 procent van de uitgebrachte stemmen en konden evenmin op zetels in het parlement rekenen. De opkomst lag bij 71,5 procent en was daarmee 0,7 procent hoger dan bij de vorige verkiezingen. Vergeleken met de jaren `80 waar rond de 90 procent van de kiezers ging stemmen, was het echter nog steeds een relatief lage opkomst. De nieuwe Bondsdag kent vier fracties en heeft in totaal 631 leden. CDU/CSU hebben 311, de SPD 193, Die Linke 64 en de Groenen 63 zetels. Hoe valt deze uitslag te duiden? Uit kiezersondervragingen op de dag van de verkiezingen blijkt dat de christendemocraten voor een groot
‘Bundestagswahl: Nichts motiviert so stark zur Stimmabgabe wie das persönliche Umfeld’, Bertelsmann Stiftung (10 juni 2013), online beschikbaar via: http://www.bertelsmannstiftung.de/cps/rde/xchg/bst/hs.xsl/nachrichten_116680.htm (geraadpleegd op 7 november 2013). 4 ‘Intellektuelle streiten über das Nichtwählen’, Hannoversche Allgemeine(19 september 2013), online beschikbaar via: http://www.haz.de/Nachrichten/Kultur/Uebersicht/Deutsche-Intellektuelle-streitenueber-Waehlen-und-Nichtwaehlen-bei-der-Bundestagswahl-2013 (geraadpleegd op 7 november 2013); N. Abé, M. Amann en M. Feldenkirchen, ‘Die Schamlosen’, Der Spiegel (16 september 2013) 20-27. 3
29
Volonté Générale 2013 - n°4
deel van hun lijsttrekker profiteerden. 40 procent van de CDU/CSUkiezers zei vanwege Merkel op deze partij te hebben gestemd. 60 procent van de Duitsers vond bovendien dat Merkel in de Eurocrisis de juiste keuzes had gemaakt. Daarnaast werden de christendemocraten op de belangrijke terreinen economie en arbeidsmarkt goed beoordeeld. In dit beeld past ook de sociale achtergrond van de kiezers die hun voorkeur aan de christendemocraten gaven. De CDU/CSU scoorde vooral bij gepensioneerden, waarvan 50 procent op de partij van Merkel stemde. Maar ook mensen met een eigen bedrijf (49 procent), ambtenaren (45 procent), Angestellter5 (40 procent) en arbeiders (36 procent) droegen bij aan het succes van Merkels partij. Duidelijk slechter scoorde ze daarentegen bij werklozen waarvan maar 24 procent CDU/CSU stemde.6 Het succes van de CDU/CSU is dientengevolge op drie factoren gebaseerd: Ten eerste de populariteit van Merkel, ten tweede de tevredenheid van de (werkende) middelklasse over de economie en ten derde een nog steeds lage opkomst die voornamelijk de linkse oppositie slecht uitkomt. Vooral SPD en Die Linke slaagden er maar niet in hun achterban in voldoende mate te mobiliseren. Anders dan de christendemocraten kon coalitiepartner FDP überhaupt niet van de relatief gunstige economische situatie profiteren. 92 procent van de ondervraagden vond dat de liberalen van haar beloftes uit 2009 bijna niets in beleid omgezet hebben en 82 procent was van mening dat deze partij zich te sterk om de welgestelden bekommert.7 Deze waarneming gaat terug op de verkiezingsstrijd in 2009 waarin de FDP belastingverlagingen op grote schaal voorstond en daarmee en flamboyante zege behaalde. Na de verkiezingen konden de liberalen echter niet opboksen tegen minister Wolfgang Schäuble van Financiën (CDU), die begrotingsdiscipline belangrijker vond. Wat overbleef van de verkiezingsbeloften van de FDP waren belastingverlagingen voor hotelhouders. Veel FDP-stemmers vonden dan ook dat hun partij alleen voor een kleine groep opkwam en niet voor de gewone burger. Van deze reputatieschade zou de FDP niet meer herstellen. Na een reeks slechte uitslagen bij regionale verkiezingen was de FDP nu ook op federaal niveau vernietigend verslagen. Alleen mensen met een eigen bedrijf en Angestellter wilden de FDP nog in de Bondsdag terugzien. Bij alle andere groepen scoorden de liberalen lager dan de benodigde 5 procent.8 De Groenen aan hun kant schijnen voor het verkeerde programma te hebben gekozen. Met hun voorstel belastingen voor hogere inkomens te verhogen leken ze te zeer op SPD en Die Linke.
Het Duitse woord ‘Angestellter’ verwijst naar veelal kantoor- , technische en administratieve medewerkers en managers. 6 D. Rose, ‘Wer wählte was warum?’ (22 september 2013), online beschikbaar via: http://www.tagesschau.de/wahl/wahlanalyse124.html (geraadpleegd op 7 november 2013); ‘Bundestagswahl 2013: So wählten die Deutschen’, Spiegel Online (22 september 2013), online beschikbaar via: http://www.spiegel.de/politik/deutschland/bundestagswahl-2013waehlerwanderung-gewinne-verluste-direktmandate-a-923290.html (geraadpleegd op 7 november 2013). 7 Rose, ‘Wer wählte was warum?’. 8 ‘Bundestagswahl 2013: So wählten die Deutschen’. 5
30
Volonté Générale 2013 - n°4
Tegelijk raakte op deze manier hun kernthema millieu op de achtergrond. Twee derde van de Duitsers vond dat de Groenen met hun belastingvoorstellen kiezers verschrikt hebben. Dat verklaart dan wellicht ook dat 420 duizend Groenen-stemmers naar de CDU/CSU overstapten.9 Tot slot kan de AfD na de verkiezingen als een protestpartij worden gezien. Meer dan de helft van haar kiezers gaf aan in andere partijen teleurgesteld te zijn. De afkeer van de euro was voor AfD-kiezers weliswaar een belangrijk punt. Echter verwachtte 80 procent geen oplossingen van de nieuwe partij. Opvallend is dat de helft van de AfDkiezers pas op de dag van de verkiezingen zelf of enkele dagen eerder besloot om op deze partij te stemmen.10 Zou de campagne enkele weken langer hebben geduurd, dan had de AfD best in de nieuwe Bondsdag kunnen zitten. Dit vermoeden wordt bevestigd door de eerste peilingen na de verkiezingen waarbij de eurocritici inmiddels de vijf procent hebben bereikt. Hoewel de AfD de kiesdrempel deze keer niet gehaald heeft, waren de verkiezingen voor haar dus toch een succes, vooral als men bedenkt dat nieuwe partijen in Duitsland zelden een voet aan de grond krijgen. Of de AfD een serieuze uitdager voor de gevestigde partijen blijft, zal uit de verkiezingen die in de loop van de volgende vier jaar worden gehouden moeten blijken. De eerstvolgende test zijn de verkiezingen voor het Europees Parlement in mei 2014.
De formatie Hoewel de christendemocraten de met afstand grootste fractie waren geworden, werd al snel duidelijk dat de weg naar een nieuw kabinet moeizaam zou zijn. Merkels partij haalde net geen absolute meerderheid en haar coalitiepartner was uit het parlement verdwenen. Aangezien SPD, Groenen en Die Linke drie zetels meer hebben dan de CDU/CSU fractie, was in theorie zelfs een kabinet buiten Merkel om mogelijk geweest. Hiertoe zou het echter niet komen, vooral omdat SPD en Groenen elke samenwerking met Die Linke geheel hebben uitgesloten. Dit kan niet niet los worden gezien van het communistische verleden van Die Linke, die als SED het machtsapparaat van de DDR domineerde. Na de hereniging noemde de partij zich PDS om vervolgens in 2005 met gefrustreerde SPD-aanhangers te fuseren, waarbij voor de huidige naam werd gekozen. Ook 23 jaar na de hereniging en duidelijke programmatische veranderingen sindsdien, kleeft tot op de dag van vandaag een slecht imago aan Die Linke. Omdat ook onder veel gematigd linkse kiezers grote bedenkingen jegens Die Linke aanwezig zijn, voelen SPD en Groenen zich afgeschrikt om met deze partij in zee te gaan. In hun officiële statements laten SPD en Groenen weten de buitenlandpolitieke en sociaal-politieke ideeën van Die Linke niet acceptabel te vinden. Inderdaad keren zich de linkse populisten tegen alle militaire missies en bepleiten ze uitkeringsverhogingen op grote schaal. 9
Rose, ‘Wer wählte was warum?’; ‘Bundestagswahl 2013: So wählten die Deutschen’. Rose, ‘Wer wählte was warum?’.
10
31
Volonté Générale 2013 - n°4
Realistisch was dus alleen een ‘Grote Coalitie’ tussen CDU/CSU en SPD of een samenwerking van CDU/CSU en Groenen. Echter waren SPD noch Groenen enthousiast over deelname aan een kabinet-Merkel III, omdat de christendemocraten gezien de uitslag van de verkiezingen te sterk zouden zijn en de linkse partijen zelf weinig van hun programma´s in een regeerakkoord zouden kunnen onderbrengen. Vijf dagen na de verkiezingen besloot een partijcongres van de SPD alsnog dat in oktober verkennende gesprekken gevoerd zouden worden met de christendemocraten. Tussendoor praatten echter ook christendemocraten en Groenen met elkaar. Op 10 en 15 oktober werd gepolst of coalitieonderhandelingen zin zouden hebben. Hoewel de CDU/CSU op het gebied van asiel, staatsburgerschap, landbouw en dierenbescherming concessies deed, besloten de Groenen na afloop van de gesprekken geen formele coalitiegesprekken aan te gaan. Sommige politieke commentatoren betreurden dit. Het liberale weekblad Die Zeit vroeg zich bijvoorbeeld af waarom de Groenen er niets in zagen om met de “groenste en liberaalste CDU ooit” een serieuze poging te doen om een kabinet te vormen.11 Twee verklaringen bieden zich hiervoor aan. Ten eerste kan Duitsland, anders dan bijvoorbeeld Nederland, als een `concurrentiedemocratie´ worden getypeerd. Kenmerkend hiervoor is onder meer een strikte partijpolitieke blokvorming. Voorafgaand aan verkiezingen leggen zich partijen sterk op mogelijke coalities vast, waardoor nieuwe en creatieve coalities zelden van de grond komen. Als geen van de klassieke coalities op een parlementaire meerderheid kan rekenen, wordt meestal een Grote Coalitie gevormd. Een tweede reden is de huidige interne problematiek van de Groenen. Na de verkiezingen is als gevolg van het matige resultaat een groot deel van de top opgestapt en begonnen interne discussies over de toekomstige koers van de partij. Dit was wellicht niet het allerbeste moment voor de Groenen om coalitieonderhandelingen te voeren, laat staan met de christendemocraten. Wat overbleef waren onderhandelingen tussen CDU/CSU en SPD. Sinds 23 oktober onderhandelden christendemocraten en sociaaldemocraten over een coalitie. De eerste drie weken van de onderhandelingen verliepen stroperig en zonder vatbare resultaten. Dit veranderde na een tweede partijcongres dat de SPD van 14 tot 16 november hield en waar onder meer besloten werd dat na toekomstige verkiezingen gesprekken met Groenen en Die Linke in beginsel mogelijk zullen zijn. Sindsdien kwam meer beweging in de gesprekken tussen CDU/CSU en SPD en werden steeds meer deelakkoorden bekend. Op 27 november werd dan uiteindelijk een coalitieakkoord gepresenteerd. Belangrijke onderdelen daarvan zijn onder meer de invoering van een wettelijk minimumloon en een liberaler staatsburgerschapsrecht met meer mogelijkheden tot dubbele nationaliteiten, wat voor de SPD twee breekpunten waren. De christendemocraten konden wederom een verhoging van de toptax verijdelen. De beierse CSU slaagde erin de opvoedingstoelage voor 11
B. Ulrich, ‘Können gerade nicht’, Die Zeit (17 oktober 2013) 3.
32
Volonté Générale 2013 - n°4
ouders die geen gebruik maken van kinderopvang overeind te houden en een tolgeld voor buitenlanders in het akkoord op te nemen. De SPD wil nu een ledenraadpleging over het coalitieakkoord doorvoeren waarvan de uitslag op 14 december wordt verwacht Hier zit wel een aanzienlijk risico aan, aangezien de SPD-basis tot nu toe weinig voelt voor een samenwerking met de CDU/CSU. Indien het akkoord niet wordt aangenomen, zijn nieuwe gesprekken tussen CDU/CSU en de Groenen het meest waarschijnlijk. Echter kunnen ook nieuwe verkiezingen op dit moment niet worden uitgesloten.
Conclusie Aan het begin van dit artikel werd de vraag gesteld in hoeverre Angela Merkel daadwerkelijk als de grote winnares van de Duitse verkiezingen op 22 september kan worden beschouwd. Op het eerste gezicht lijkt dit inderdaad het geval te zijn, aangezien 41,5 procent van de stemmen voor haar christendemocraten een goed resultaat is en zij de absolute meerderheid maar net gemist heeft. Dat Merkel nu waarschijnlijk op een derde termijn als Bondskanselier afstevent, hangt echter ook samen met een nog steeds relatief lage opkomst bij de verkiezingen en de onenigheid tussen de linkse partijen. De gevolgen van de verkiezingen zullen voor de rest van Europa niet groot zijn. In elk denkbaar kabinet is de partij van Merkel zo sterk dat de SPD of de Groenen nauwelijks verandering in haar Europese beleid zouden kunnen brengen. Het strikte beleid van Merkel zal hooguit aangevuld worden met maatregelen voor meer economische groei in Europa. Interessanter zijn daarentegen de gevolgen voor Duitsland zelf. Ook deze verkiezingen hebben weer laten zien dat het Duitse electoraat inmiddels volatieler is geworden. Eveneens is duidelijk geworden dat klassieke coalities niet meer vanzelfsprekend zijn. Dat betekent dat er een noodzaak is om nieuwe opties te verkennen. De SPD moet kiezen of zij op den duur de kleine partner van een christendemocratische Bondskanselier wil zijn, of dat ze samenwerking mer Die Linke toch mogelijk acht. De Groenen op hun beurt moeten overwegen of ze zich alleen op de SPD als partner willen fixeren, of dat een opening naar de christendemocraten toe wellicht meer strategische mogelijkheden biedt. Sven Bergmann (1985) studeert Nederland-Duitslandstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Westfälische Wilhelms-Universität te Münster.
33
Volonté Générale 2013 - n°4
Theory for dummies Jordy Geerlings Ondanks herhaaldelijke beschuldigingen van elitarisme is de huidige academische wereld breder en inclusiever dan ooit. Dat geldt ook voor de geesteswetenschappen, die nooit eerder door zoveel mensen tegelijkertijd bedreven werden. De academische wereld is zelfs zo groot dat een interne populaire cultuur moeiteloos kan overleven. Er zijn intellectuele superhelden met vele duizenden volgelingen, internationale optredens en een groeiende hoop merchandise voor fans. Een bekende comic over de Amerikaanse taalfilosoof Noam Chomsky, op zichzelf al een teken van zijn heldenstatus, laat zien hoe de wereldbekende linkse intellectueel lijdzaam moet toezien op de transformatie van zijn Manufacturing Consent tot een Hollywood actiefilm. De nogal cynische boodschap luidt: ‘The university student activist market is very lucrative.’1 Het fenomeen is niet nieuw. Jean-Jacques Rousseau ontving in de achttiende eeuw al hysterische fanmail, terwijl Voltaire een eindeloze reeks idolate bezoekers moest tolereren in Genève. Als er sinds de tijd van de philosophes iets is veranderd, dan is het vooral dat de intellectuele popcultuur zich sinds de Tweede Wereldoorlog veel verder heeft uitgebreid. De popcultuur is een vast kenmerk geworden van de westerse academische cultuur. Dit is het tijdperk van de Habermas-mok en het Spinoza-vingerpoppetje. Er is zelfs een Iphone-cover met een afbeelding van Karl Marx, en wat te denken van de ‘What would Žižek say?Christmas stocking.’ De lijst van dergelijke producten is lang, amusant en soms bitter cynisch te noemen. Toch is het een interessant fenomeen, dat parallel loopt aan een democratisering en popularisering van theorie: naast de reputatie of beeltenis van de intellectueel treedt nu ook diens oeuvre in het blikveld van de academische popcultuur en het brede hoogopgeleide publiek. Dit uit zich in de opkomst van het introductieboekje.
Introductions, companions en guides De schappen van de betere academische boekhandel en diens digitale equivalenten zijn gevuld met werken van filosofen en allerlei geesteswetenschappelijke theoretici. De blijvende populariteit van iconische denkers zoals Foucault en Habermas tekent zich er onmiddellijk af. Naast de originele werken van zulke auteurs staan doorgaans grote aantallen commentaren en interpretaties van andere auteurs. Zelden komt men een denker tegen wiens originele werk niet geheel overschaduwd wordt door een leger van exegetische satellieten. Het gaat om boeken van een doorgaans beperkt formaat die zich tot doel stellen de lezer een inleiding te verschaffen in de verbijsterende complexiteit van een denker. De variëteit in soort en kwaliteit is enorm. Aan de ene kant van het spectrum staan de Cambridge Companions, die
Beschikbaar via: http://chomskycomics.com/comics/00000013.jpg (geraadpleegd op 20 oktober 2013). 1
34
Volonté Générale 2013 - n°4
bedoeld zijn als metgezellen bij de interpretatie van gecompliceerde teksten. Van de kopers van deze Companions wordt verwacht dat zij een behoorlijke mate van voorkennis hebben. Van een vergelijkbaar niveau zijn de lezersgidsen die de lezer van de originele tekst per bladzijde helpen dat werk te begrijpen. Aan de andere kant staat een groeiend aantal For Dummies-boeken, waarvan de uitgever al meer dan 1800 verschillende titels heeft uitgegeven. Tussen deze polen ligt een breed spectrum aan introductieboekjes.2 One World Publications heeft honderden Beginner’s guides die de nadruk leggen op een snelle, maar degelijke invoering, vergelijkbaar met de Guides for the Perplexed van Bloomsbury. Voor degenen die nog minder tijd hebben is er bijvoorbeeld Heidegger in 90 minutes.3 De zogenaamde Graphic Guides zijn wellicht de meest treffende uiting van de toe-eigening van theorie door de academische popcultuur. Deze boekjes verklaren theorieën in de vorm van een stripboek dat de denker in kwestie als een superheld neerzet. In het aan hem gewijde boekje zweeft het hoofd van Derrida bijvoorbeeld op Zardoz-achtige wijze binnen bij een discussie van Plato over de relatie tussen schrift, geheugen en wijsheid, om te vermelden dat het geschrift geen dode letter is, maar hetzelfde levende spel van interpretaties kan oproepen dat ook in het filosofisch gesprek te vinden is. Vervolgens moet hij het opnemen tegen het establishment, gesymboliseerd door Griekse zuilen in maatpakken.4 Ook in Nederland hebben de introductieboeken hun intrede gedaan. Boom/Lannoo campus heeft een serie gelanceerd waarin naast de onvermijdelijke Foucault ook tegenwoordig schoolmakende denkers zoals Slavoj Žižek uit de doeken worden gedaan. In ‘Conservatieve vooruitgang’ krijgen conservatief denkende Nederlanders uitleg over het gedachtegoed van hun gedeelde voorvaders.5
De context In deze ontwikkelingen zijn allerlei grotere fenomenen te zien. Zo is de academische wereld bij uitstek vatbaar gebleken voor globalisering. Er zijn ontegenzeggelijke contouren te ontwaren van een globale theoriecanon in de geesteswetenschappen, die gevolgd en verstrekt wordt door de introductieboekjes. Deze komen voort uit een grote publicatieindustrie die in de eerste plaats de onderwijsbehoeften van de sterk geëxpandeerde academische onderwijswereld dient. De introductieboekjes worden direct voorgeschreven als cursushandboeken en worden steeds meer gebruikt als een vorm van bijles: wat de student niet begrijpt of niet goed krijgt uitgelegd op de universiteit kan hij of zij hiermee zelf bijspijkeren. Met een Guide for the perplexed verschaft een student zich een als betrouwbaar beschouwde gids
Beschikbaar via: http://www.dummies.com/about-for-dummies.html (geraadpleegd op 20 oktober 2013). 3 P. Strathern, Heidegger in 90 minutes (Chicago 2002). 4 J. Collins en B. Mayblin, Introducing Derrida. A graphic Guide (London 1996). 5 T. Baudet en M. Visser, Conservatieve vooruitgang. De grootste denkers van de twintigste eeuw (Amsterdam 2010). 2
35
Volonté Générale 2013 - n°4
in complexe theoretische materie en vermijdt hij de verwarrende, tegenstrijdige diversiteit van het internet. Daarnaast bedienen de introductieboekjes een groeiende nietacademische markt van particulieren, die zich geconfronteerd zien met een instabiel eigen wereldbeeld en een geglobaliseerde omgeving waarin andere wereldbeelden aanwezig zijn. Vormde de expansie van media en stad al aan het einde van de negentiende eeuw een impuls voor de intellectualisering van de samenleving door de confrontatie met complexe sociale patronen, andersdenkenden en een overvloed aan ongefilterde nieuwsfeiten; tegenwoordig is deze impuls nog veel sterker. 6 Door globalisering en digitale media is de wereld zodanig gecompliceerd dat de intellectualisering van de samenleving vooruitloopt op het intellectualiseringsproces van het individu. Behapbare achtergrondinformatie is nodig, en introductieboekjes lijken daardoor steeds aantrekkelijker. De economische crisis is een voorbeeld van een alomtegenwoordig, ongrijpbaar en theoretisch complex probleem dat de behoefte creëert voor begrijpelijke uitleg. Economics for dummies belooft hierin te voorzien door uitleg te geven over economische theorie en ‘[how] to spot the signs of recession and see how economic decisions affect you.’7 Het introductieboekje dient als supplement op wat de media niet uitleggen.
De inhoud De introductieboekjes zijn dus tekenen van de tijd, maar wat zijn het eigenlijk voor boekjes? Hoewel er een grote verscheidenheid van introductieboekjes bestaat, voldoet het overgrote deel van de boekjes aan een aantal karakteristieke kenmerken van de Beginner’s guides: klein van formaat, minder dan 150 bladzijden en expliciet geschreven als korte introductie op het oeuvre van een bepaalde denker of theorie. Een van de meest karakteristieke bewegingen die een dergelijk boekje voltrekt is de reductie van het oeuvre in kwestie tot een aantal sleutelideeën, beschreven in een chronologische opvolging die min of meer representatief moet zijn. Dat dit een nogal selectieve beweging is, behoeft weinig uitleg. Het is interessanter om te observeren hoe deze boekjes de theorie verder behandelen en wat de effecten zijn voor de beeldvorming over de denkers in kwestie. Kenmerkend is bijvoorbeeld de neiging om ideeën en bijbehorende theoretische stelsels uit te leggen op een manier die niet zozeer jargon schuwt (want daarin moet het boekje juist een gids zijn), als wel structureel lagen van theoretische complexiteit naast zich neerlegt om te komen tot een essentiële kern. Theorieën worden neergezet in bijna syllogistische redeneringsrijtjes, bestaand uit ingedikte, versimpelde principes, leidend tot heldere conclusies. Hiermee reduceren de boekjes theorieën tot statische, je zou zelfs kunnen zeggen, exporteerbare, drukvormen. 6 7
P. Fritschke, Reading Berlin 1900 (Boston 1996). Hij citeert Philip Fisher. P. Antonioni & S.M. Flynn, Economics For Dummies (Hoboken, NJ 2010) voorkant.
36
Volonté Générale 2013 - n°4
Een voorbeeld van de werkwijze die hierbij gehanteerd wordt, is te vinden in de introductieboekjes over Machiavelli. 8 Vrijwel zonder uitzondering vechten ze tegen het spook van diens negatieve reputatie als stimulator van immorele regeringspraktijken. Daarna wordt doorgaans uitgelegd hoe moeilijk het concept virtu te vertalen is, gevolgd door een breed geaccepteerde definitie van datzelfde concept als het vermogen om politieke situaties in te zien en effectief te reageren. Er ontstaat een beeld van een politiek denker die geen immorele, maar een amorele blik wierp op het regeren van een republiek, waarbij een spanning bestaat tussen het fatalistische concept van Fortuna en de opening voor individueel handelen via virtu. Hiermee is weliswaar geen grote onwaarheid verkondigd, maar met exercities zoals deze is wel iets belangrijks gebeurd. Machiavelli’s theorie is ingedikt, veralgemeniseerbaar gemaakt, en kan nu op allerlei manieren worden ingezet: als vuistregel bij het daadwerkelijk lezen van Machiavelli’s werken, als theoretisch sausje bij een werkstuk over moraal in de politiek, als achtergrondinformatie om beter mee te kunnen doen in gesprekken op niveau, enzovoort. Vele lezers zullen het boekje zowaar gebruiken als zelfstandige, volwaardige interpretatie van Machiavelli’s hele werk. Het uitleggen van theorie in deze boekjes steunt op verschillende aanpakken. De term For dummies suggereert een laagdrempeligheid die het gebrekkige vertrouwen van de lezer in diens eigen intellectuele vermogens geruststelt. Andere boekjes verzwijgen dit juist en proberen het wantrouwen direct te neutraliseren door korte, hypergestructureerde hoofdstukken. Er zijn ook boekjes die het leerproces van de lezer direct proberen te sturen, door vragen te stellen, suggesties voor leesstrategieën te doen en zelfs zalvend te zeggen dat niemand een theoretische ‘X-ray vision’ heeft waarmee men een theorie direct begrijpt. De boekjes delen een retoriek van de afstand die je moet afleggen, van het stapsgewijs binnenkomen in de theorie, van ‘getting your bearings’. Het eindpunt wordt neergezet als het vinden van de sleutel tot het begrip van de theorie, de kern, of zelfs de verborgen boodschap achter al het jargon. Theorie wordt hierdoor een soort landschap waarvoor het introductieboekje een kaart is. Het succes is meetbaar aan de mate waarin de lezer in staat is de denkredeneringen te voltrekken, met andere woorden, de wegen op de kaart te volgen. Uiteindelijk lijken de meeste introductieboekjes aan te nemen dat een theoretisch werk een geheel is met onbewegende delen, waardoor je verschillende wegen kunt banen, maar waarin alles uiteindelijk steeds hetzelfde blijft. Het volledige begrijpen is het eindpunt, vanwaar de lezer alles overziet, en waar blijkt dat de afstand tot de kern van de theorie is verdwenen. Waar het bij de introductieboekjes mis gaat Sommige denkers lenen zich meer voor een dergelijke introducerende operatie dan anderen. Waar de introductieboekjes frequent de mist in
C. J. Nederman, Machiavelli. A Beginner’s Guide (Oxford 2009); P. Curry en O. Zarrate, Introducing Machiavelli (Cambridge 2007). 8
37
Volonté Générale 2013 - n°4
gaan is de postmoderne filosofie. Het is bijvoorbeeld een internationale standaard geworden om deconstructie neer te zetten als een leeswijze die ofwel zoekt naar haperingen en marginale elementen in een tekst, ofwel een methode die eruit bestaat om zogenaamde binaire opposities op te heffen. De boeken die de eerste interpretatie volgen komen dikwijls niet verder dan te zeggen dat deconstructie reading against the grain is, oftewel lezen tussen de lijntjes om te zien wat de tekst onbedoeld over zichzelf verraadt. 9 Het opheffen van binaire opposities is evenzeer gehuld in vaagheid; de lezer moet het meestal doen met de boodschap dat het een soort search and destroy-mission is, die opposities detecteert, vernietigt en zodoende ruimte overlaat voor een vrij spel van betekenis en verborgen stemmen. Het grote geheim van deconstructie is echter dat het een idee is dat zo’n gecompliceerde en controversiële receptiegeschiedenis kent, dat er vele geheel verschillende versies van bestaan. In zijn Deconstruction in a nutshell, een boek dat schippert tussen de vorm van een introductieboek en een filosofisch traktaat, zegt de Amerikaanse religiewetenschapper John D. Caputo dat deconstructie niet in één nutshell te stoppen is, maar in minstens zes.10 Dat is geenszins een onrealistische inschatting. Waar de ene commentator slechts een tekstgerichte methode ziet die binaire opposities opheft, ziet de andere een destructieve ondermijning van de filosofie. Een derde voorspelt het einde van de geschiedwetenschap als discipline, die afhankelijk is van een vaste verhouding tussen tekst en historische werkelijkheid. De vorm van een introductieboekje, dat per definitie gericht is op het scheppen van orde en het geven van een duidelijke uitleg, kan doorgaans niet met een dergelijke complexiteit omgaan.
Introductieboekjes en Theory-dropping Tegenwoordig worden theorieën het snelste populair in de versimpelde vorm van het introductieboekje. Dat populariteit van allerlei theorieën in ingedikte vorm zorgt voor een nieuwe omgang met de denkers en hun oeuvres. Omdat elke denker omgeven is door zijn internationale reputatie, buzz-words en exegetische literatuur van verschillende niveaus – waarvan introductieboekjes slechts één onderdeel uitmaken – is het originele theoretische werk steeds minder belangrijk. De ingedikte theorie gaat een eigen leven leiden en wordt op zichzelf een academische entiteit die in zowel wetenschappelijk als niet wetenschappelijk werk wordt verwerkt. Dit vindt zijn meest directe uiting in theory-dropping, het direct overnemen van de ingedikte versie van een theorie, zonder voldoende raadpleging van het origineel. De theorie is daarbij vaak niet veel meer dan een interessant sausje over materiaal dat verder op een vrij traditionele manier is behandeld. Vooral in de geschiedwetenschap en cultural studies komen dit soort bewegingen veel voor, en zeker niet alleen in het werk van studenten. Een typisch voorbeeld is te vinden in P. Smith en A. Riley, Cultural theory. An introduction (Oxford 2001) 201. 10 John D. Caputo, Deconstruction in a nutshell, a conversation with Jacques Derrida (Fordham 1997) 48. 9
38
Volonté Générale 2013 - n°4
Talloos zijn bijvoorbeeld de kritieken van gevestigde academici op Jürgen Habermas’ werk over de public sphere, waarin hij voorbij zou zijn gegaan aan de mate waarin de public sphere zou zijn gefaald in het vervullen van diens belofte van universele participatie. Een lezing van het originele werk zou deze indruk onmiddellijk sterk genuanceerd, zo niet tegengesproken, hebben. Omdat de culturele invloed van de internationaal erkende drukvorm-Habermas zo sterk is, gebeurt dat echter vaak niet. Sterker nog, zelfs wanneer een eigen lezing van de originele tekst is gedaan, blijkt het gewicht van internationaal vigerende interpretaties zo sterk dat de originele tekst nog steeds in de verdrukking raakt. Het is een situatie die veel lijkt op wat Frank Ankersmit over de vele Hobbesinterpretaties zegt: het origineel verdwijnt achter een woud van interpretaties en kan niet meer functioneren als de arbitrator van debatten over de denker in kwestie.11
Conclusie Door hun populariteit laten de introductieboekjes zien dat theorie zowel in de wetenschappen als daarbuiten een enorme aanwezigheid heeft. Niet alleen zijn theorieën nodig om de wereld te begrijpen; de wereld zelf is zodanig getheoretiseerd dat men het zonder gidsen vaak niet meer redt. De introductieboekjes dienen dus degenen die de intellectualisering van de samenleving willen kunnen bijbenen, maar hebben ook nadelen. De lezer mist niet alleen de geduldige omgang met de theorie, waarbij het nut en de implicaties ervan worden ontdekt, maar ook is de aanmoediging tot verder denken afwezig. De emancipatoire belofte van het introductieboekje wordt daarbij geneutraliseerd. De lezer leert immers niet hoe hij het niveau kan benaderen waarop de denker opereert, het niveau waarop nieuwe zienswijzen ontwikkeld worden. Ondanks de retoriek van het wegwijs worden, blijft het theoretisch werk voor de lezer daardoor iets dat functioneert in een ontoegankelijk hoger plan. Wat het algemene publiek betreft, doet dit gegeven evenwel weinig af aan de pedagogische functie van het introductieboekje. Eigenlijk is het genre vooral voor het academische publiek gevaarlijk: de verleiding voor de korte weg is vaak groot, net zoals de wens om intellectueel niet onder te doen voor meer erudiete collega’s. Ikzelf zie ze ondertussen vooral als bronnen die veel prijsgeven over de westerse academische cultuur. De boekjes hebben vele mogelijke doeleinden: men gebruikt deze boekjes op eigen risico. Jordy Geerlings (1988) is promovendus aan de Radboud Universiteit, met als belangrijkste aandachtsgebieden de sociale en intellectuele geschiedenis van de 18e eeuw.
F. Ankersmit, ‘Historiography and postmodernism’, History and Theory 28 (1989) 137-153, aldaar 137. 11
39
Volonté Générale 2013 - n°4
Studeren is een voorrecht; hard werken hoort daarbij Eline Verbon Enige tijd geleden hield student Auke van der Veen het persoonlijke betoog ‘Ik een excellente student? vergeet het maar!’ op Het Groene LAB,1 het podium voor jong talent van de Groene Amsterdammer. Na een jaar te hebben gestudeerd aan het University College Utrecht (UCU) concludeerde hij dat UCU een plek is waar zowel de studie- als sociale druk (te) hoog is. Nu, na het afronden van mijn eerste jaar van mijn master Biologie in Wageningen, kijk nog steeds met plezier terug op mijn tijd op UCU. In dit artikel probeer ik mijn visie op UCU uiteen te zetten.
University College Utrecht University College Utrecht (UCU) is het honors college van de Universiteit Utrecht. De ruim 200 studenten per jaarlaag, waarvan ongeveer veertig procent van niet-Nederlandse nationaliteit, volgen drie jaar lang kleinschalig, Engelstalig onderwijs. Hierna stromen veel van hen rechtstreeks door naar een master bij een reguliere universiteit. De studenten op UCU stellen zelf hun vakkenpakket samen, waarbij zij zich kunnen specialiseren in ofwel de geestes- en sociale wetenschappen, ofwel de natuurwetenschappen. De lessen vinden plaats op de UCUcampus, waar de studenten ook van woonruimte, een dining hall en een bar worden voorzien. Van der Veen besloot na zijn eerste jaar, afgesloten met goede cijfers, met UCU te stoppen. Hij stoorde zich aan het volgens hem schoolse karakter van UCU, maar vooral aan de hoge sociale en prestatiedruk. Studeren op UCU heeft volgens Van der Veen weinig meer te maken met intrinsieke interesse en een drang tot zelfontplooiing, twee waarden die terecht door hem worden benoemd als speerpunten van studeren.
Huiswerk en aanwezigheidsplicht Van der Veen begint zijn betoog met een kritische blik op de verplichte aanwezigheid en het huiswerk dat je op UCU krijgt opgelegd. Te schools, oordeelt hij. Het is echter maar de vraag of hij bij een 'gewone' studie wel tevreden was geweest. Aanwezigheid bij werkcolleges is bij veel studierichtingen in Nederland verplicht. Dat doet misschien denken aan de middelbare school, maar ervaring heeft uitgewezen dat veel studenten wegblijven als een studie te vrijblijvend is. Later op je werk word je doorgaans ook verwacht er om negen uur te zijn; dat zijn gewoon afspraken die je met elkaar maakt. Daarbij, colleges op UCU vereisen vaak groepsdiscussies en meedenken, een aanwezigheidsplicht is daarom in ieders belang. Op zo'n moment ‘de vrijheid nemen om niet op te
A. van der Veen, ‘Ik een excellente student? Vergeet het maar!’, Het Groene LAB (6 september 2013), online beschikbaar via: http://www.groene.nl/artikel/ik-een-excellentestudent-vergeet-het-maar (geraadpleegd op 1 december 2013). 1
40
Volonté Générale 2013 - n°4
komen dagen’, is eigenlijk asociaal. Daarnaast mag je tien procent van de lessen missen. Er is dus zeker ruimte voor een keertje ziek of druk zijn. Dat een docent Van der Veen mailde met de vraag of hij misschien ziek was, getuigt volgens mij eerder van interesse dan van bemoeizucht. Je mag van geluk spreken dat je studie zo kleinschalig en persoonlijk is dat docenten tijd maken voor het mailen van een individuele student. Dat is op veel massale bacheloropleidingen wel anders. Dan mag je blij zijn als de docent überhaupt je naam kent. Ook kan zo’n aansporing motiverend werken om de volgende keer wél naar college te gaan. Waarom betaal je die hoge som collegegeld als je er toch niet heen gaat? Wat het maken van huiswerk betreft: dat bestaat op UCU vaak niet, zoals veelal bij vakken van reguliere opleidingen, uit opdrachten die bij elke student hetzelfde antwoord opleveren. Vaak zijn het essays en verslagen die je stimuleren een eigen mening te verwoorden en je te verdiepen in een onderwerp dat je zelf interessant vindt. Je intrinsieke interesse volgen dus, iets dat Van der Veen zelf aangeeft als een belangrijke reden om te gaan studeren.
Hoge werkdruk in perspectief Naast het ‘schoolse karakter’, stoort Van der Veen zich aan de hoge werkdruk die heerst op UCU; de studie zou te intensief zijn. UCU is inderdaad intensief vergeleken met veel 'gewone' bacheloropleidingen in Nederland, maar ook weer niet zó zwaar als je buiten onze landsgrenzen kijkt. Daar ligt de werkdruk vaak een stuk hoger. In China, waar ik een tijd op een universiteit verbleef, komen studentenfeesten amper voor en wordt studeren als groot recht gezien. Daarbij steken veel Chinese studenten al hun tijd en energie in een vakgebied dat niet eens hun voorkeur heeft; in China zijn er zo veel mensen die willen studeren, dat alleen de allerbesten – en dat zijn er echt maar heel weinig – worden toegelaten bij de opleiding die hun voorkeur heeft. De rest moet genoegen nemen met zwoegen voor een vakgebied dat niet hun eerste keus is. Ook ten westen van Europa ligt de prestatiedruk een stuk hoger dan in Nederland. Hoewel veel Nederlandse studenten vooral horen over de uitbundige studentenfeesten in Noord-Amerika, ligt de ambitie en werkdruk daar merkbaar hoger dan in Nederland. Ik heb zowel in Canada als in de Verenigde Staten een aantal maanden meegedraaid in het onderwijssysteem en het viel mij direct op dat veel studenten daar hun studie veel serieuzer nemen dan in Nederland. Er wordt hard gewerkt – al is het maar om een kans te maken in de enorme competitie om masters, graduate programs en goede banen.
Sociale- en prestatiedruk Ook de ‘hyper-sociale’ plek waar Van der Veen over spreekt, is een kwestie van perspectief. Ik had met mijn vriendinnengroep een geweldige tijd op UCU terwijl ik bijna nooit in de bar of op de grote feesten aanwezig was. Ook hierin verschilt UCU trouwens niet van het reguliere
41
Volonté Générale 2013 - n°4
studentenleven. De keuze of je lid wilt worden van een studentenvereniging en zo ja, hoeveel tijd je daar wilt besteden, is vergelijkbaar met de sociale keuzen die je maakt op UCU. ‘Je kan niet anders dan een excellente student zijn’, zegt Van der Veen. Wellicht, maar waarom kies je anders voor een prestigieuze opleiding als UCU? Daarbij kan een omgeving met veelal gemotiveerde studenten heel stimulerend kan werken. Van der Veen beweert dat ‘de mentale gevolgen van de hoge academische druk en ook [de] competitiedrang’ op UCU schadelijk zijn voor studenten. Hij onderbouwt dat door er op te wijzen dat er mensen met een eetstoornis of depressiviteit op UCU rondlopen. Er zitten 750 mensen op UCU. Statisch gezien zou het verrassender zijn als er niemand mentale problemen had. Dat studenten over het algemeen te weinig leren omgaan met studiestress, is een te weinig erkend probleem. Dat geldt echter niet specifiek voor UCU, maar zie je ook op een ‘gewone’ universiteit. Ik verwijs hierbij graag naar het artikel ‘Een like geeft nog geen levensgeluk’, over studiestress en mindfulness, in de vorige editie van dit tijdschrift.2 Wat die ‘excellente’ studenten betreft, die willen vaak méér dan alleen hoge cijfers halen. Juist voor wie wat ‘extra’ wil, is UCU de plek bij uitstek. Een stage in het buitenland, vrijwilligerswerk in Afrika, meedraaien in onderzoeksgroepen, een professionele musical in elkaar zetten of een wetenschappelijk artikel publiceren: in een omgeving waar veel studenten grote ambities hebben, is er plaats voor docenten die tijd en aandacht maken om hen daarmee te helpen. Zelfontplooiing, dat terecht door Van der Veen wordt genoemd als andere belangrijke reden om te studeren, is dus wel degelijk een groot goed op UCU.
Eliteclubje Tot slot is er één punt waarop ik me wel bij Van der Veen aansluit. Dat is zijn argument over de (te) hoge kosten van UCU. Dit kan inderdaad onbedoelde gevolgen hebben. Natuurlijk is het prijziger om studenten een breed scala aan vakken aan te bieden in kleine groepen, maar door de kosten die UCU nu met zich meebrengt, zou het wel degelijk een eliteschool kunnen worden. Ik pleit er dan ook voor om UCU financieel toegankelijker te maken, bijvoorbeeld met behulp van scholarships. Iedereen verdient immers een kans om zichzelf te bewijzen. Van der Veen kon duidelijk niet aarden op het University College Utrecht. Natuurlijk is dat jammer, maar helaas zijn er bij elke opleiding mensen die er zich niet thuis voelen. Toch zijn ook veel studenten die zich wel kunnen ontplooien en op hun gemak voelen op het UCU. Misschien met wat meer verplichtingen dan de gemiddelde student, maar tevens met gigantische mogelijkheden om zich te ontwikkelen. En is dat niet waar studeren uiteindelijk om draait? Eline Verbon (1991) behaalde in 2012 haar bachelor aan het University College Utrecht en volgt nu een master Celbiologie in Wageningen. 2
S. Geuze, ‘Een like geeft nog geen levensgeluk’, Volonté Générale n°3 (2013) 34-36.
42
Volonté Générale 2013 - n°4
Een vertrouwenscrisis? Ontwikkelingen in het vertrouwen van burgers in de politie in Nederland en Europa Dorian Schaap Op 23 mei jongstleden vond in Nijmegen een TEDx event plaats, een grote conferentie naar aanleiding van het lustrum van de Radboud Universiteit, met als thema Rebuilding Trust.1 Trust werd hier opgevat als vertrouwen tussen individuen en vertrouwen van burgers in instituties. Hoewel het thema uit twee op het oog goed begrijpelijke woorden bestaat, riep het toch verschillende vragen op. Ten eerste werd gesuggereerd dat vertrouwen momenteel te laag is, ten tweede dat er vroeger meer van was, en ten derde dat het hersteld of verbeterd kan worden. Voor mij als sociale wetenschapper was het verbazend dat de eerste twee uiterst fundamentele kwesties tijdens deze, overigens uiterst interessante, conferentie niet of nauwelijks aan de orde kwamen. In deze bijdrage wil ik juist op deze problemen ingaan: is het momenteel zo slecht gesteld met vertrouwen, en was dat vroeger inderdaad beter? Hier concentreer ik mij op mijn eigen expertiseterrein, de relatie tussen burgers en de politie, zonder het vertrouwen in andere instituties uit het oog te verliezen.
Vertrouwen en legitimiteit onder druk We vertrouwen elkaar niet meer, en de overheid nog het minst van allen. Althans, dit lijkt de teneur te zijn van het publieke debat in Nederland. Kranten staan vol met sceptische artikelen over het functioneren van onze overheidsinstanties, en Maurice de Hond peilt dat slechts 21 procent van de bevolking nog een redelijke mate van vertrouwen heeft in de politiek.2 In die zin lijkt het thema van het TEDx event in Nijmegen helemaal niet verkeerd geformuleerd. Zorgen over of onze overheidsinstanties nog wel legitimiteit genieten beperken zich niet alleen tot de politiek, maar ook de politie en de rechtspraak liggen onder vuur. De incidenten, waarin politie en/of justitie in gebreke bleven (de Schiedammer Parkmoord, de zaak Lucia de Berk, de ICT-problemen bij de politie) of juist hun boekje te buiten gingen (de IRT-affaire), hebben zich de afgelopen twintig jaar opgestapeld. Gekoppeld aan het bredere debat over de effectiviteit en efficiëntie van zowel politiemacht als rechtspraak, hebben deze discussies het imago van politie en justitie ernstige schade berokkend – in ieder geval in het publieke discours. Nederland is hierin absoluut geen uitzondering: in België leidde falen van justitie en politie in de zaak Dutroux tot de beroemde ‘Witte Marsen’, in Parijs en meer recent in Londen en Stockholm kwam de politie onder vuur te liggen naar aanleiding van haar optreden tijdens de hevige rellen in deze steden, in Noorwegen werd zij hevig bekritiseerd
Zie http://tedxradboudu.com/ (geraadpleegd 28 oktober 2013). M. De Hond, ‘De stemming van 27 oktober 2013,’ (27 oktober 2013) online beschikbaar via http://www.peil.nl/?3839 (geraadpleegd 28 oktober 2013). 1 2
43
Volonté Générale 2013 - n°4
om haar reactie gedurende de massamoord aangericht door Anders Breivik op het eiland Utøya, en in Duitsland zat de politie jarenlang op het verkeerde spoor in haar onderzoek naar de geruchtmakende ‘dönermoorden’ – het bleek te gaan om aanslagen van een extreemrechtse organisatie, in plaats van om afrekeningen in het Turkse criminele circuit. In grote delen van Oost-Europa, ten slotte, lijken politie en justitie de hoge verwachtingen na de val van het communisme niet waar te kunnen maken – getuige de aanhoudende stroom corruptieschandalen. De kritische houding van media en burgers tegenover in de eerste plaats de politie, maar in toenemende mate ook justitie, heeft iets van een selffulfilling prophecy. Politiemensen geven aan op straat steeds minder respect en medewerking te ervaren.3 De politie heeft echter vertrouwen van burgers nodig om haar werk goed te kunnen doen. Denk aan de bereidheid van burgers om aangifte te doen of de politie informatie te verschaffen; hiervoor is enige mate van vertrouwen noodzakelijk. Om het geheel nog problematischer te maken lijkt de burger niet alleen steeds kritischer tegenover politie en justitie, maar heeft zij daarnaast steeds hogere verwachtingen van wat deze instituties dienen te presteren. Vertrouwen lijkt een vereiste voor effectiviteit, en effectiviteit voor vertrouwen. Onderzoek naar deze schijnbare paradox is met name van Britse 4 en Nederlandse 5 origine, maar vergelijkbare tendensen lijken waarneembaar in grote delen van Europa. De overheid probeert veelal aan de hoge verwachtingen te voldoen middels maatregelen die de efficiëntie van politie en justitie moeten bevorderen. Dat dit niet altijd tot onverdeelde successen leidt blijkt onder meer uit de verguisde en inmiddels afgeschafte bonnenquota bij de politie en het feit dat een derde van de Nederlandse zittende magistratuur in december 2012 het zogenaamde ‘Manifest van Leeuwarden’ tekende, een pamflet waarin rechters protesteerden tegen de oplopende werkdruk en ageerden tegen wat zij beschouwen als de doorgeschoten nadruk op efficiëntie en snelheid in de rechtspraak.6
Vertrouwen in de politie als graadmeter In het vertrouwens- en legitimiteitsdebat van overheidsinstituties kan de politie gezien worden als een van de belangrijkste spelers. Waar vertrouwen in de politiek sterk afhankelijk is van de regerende partijen en hun aanhang, en het handelen van justitie zich grotendeels onttrekt aan het zicht van de burger, staat de politie altijd vol in de belangstelling. Zij staat immers symbool voor het gezag van de staat als geheel, 7 is
J. Terpstra & D. Schaap, ‘Police culture, stress conditions and working styles’, European Journal of Criminology 10 (2013) 59-73. 4 R. Reiner, The Politics of the Police (4e druk, Oxford 2010); I. Loader & A. Mulcahy, Policing and the Condition of England: Memory, Politics and Culture (Oxford 2003). 5 H. Boutellier, De Veiligheidsutopie (3e editie; Den Haag 2005); J. Terpstra & W. Trommel, ‘Police, managerialization and presentational strategies’, Policing: An International Journal of Police Strategies & Management 32 (2009) 128-143. 6 Manifest van Leeuwarden, online beschikbaar via: http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Documents/Manifest.pdf (geraadpleegd op 28 november). 7 E. Bittner, The Functions of the Police in Modern Society (Cambridge, MA 1980). 3
44
Volonté Générale 2013 - n°4
zichtbaarder dan de meeste andere overheidsinstanties, en heeft van oudsher een bijna mythische status op het psychologisch gevoelige snijvlak van goed en kwaad, van veiligheid en rechtvaardigheid, angst en hoop. 8 Dalend vertrouwen van burgers in de politie is daarom een ernstige zaak – het betekent slecht nieuws voor de staat als geheel. Maar hebben burgers daadwerkelijk minder vertrouwen in de politie, of wekt bijvoorbeeld grotere media-aandacht voor schandalen slechts deze indruk? Dergelijke schandalen lijken vaak het karakter van een moral panic te hebben: snel opkomend en om zich heen grijpend in het publieke debat, heftig van aard, maar ook relatief snel weer vergeten en mogelijk zonder permanente gevolgen voor de houding van burgers tegenover de politie. Overheden en politiemachten gaan er misschien te vanzelfsprekend vanuit dat zij de afgelopen decennia terrein hebben verloren op het gebied van legitimiteit en vertrouwen. Als zij vanuit een – mogelijk onterechte – assumptie van dalend vertrouwen maatregelen nemen om hun gezag te herstellen kan dit ook averechtse effecten hebben, zoals het voorbeeld van de zwaar bekritiseerde bonnenquota in Nederland illustreert.
Ontwikkelingen in Europa Er bestaat weinig empirisch onderzoek naar ontwikkelingen in het vertrouwen van burgers in de politie. In Engeland en Wales zijn inderdaad sterke aanwijzingen gevonden voor een afname hierin.9 Maar Engeland gold lange tijd als gidsland op het gebied van voorbeeldig politiewerk. In een seculariserende, pluriformere samenleving is het begrijpelijk dat een instituut dat ooit zo’n mythische status bezat als de Engelse bobby geleidelijk aan gezag verliest. Geldt in de rest van Europa ook een ‘Brits model’ van een substantiële daling in het vertrouwen, of valt het in andere landen mee? Gegevens uit de European Values Study kunnen deze vraag beantwoorden. Dit internationale survey wordt iedere negen jaar uitgevoerd binnen een steeds grotere groep landen; voor het eerst in 1981 en voor het laatst in 2008. Sinds 1990 participeren ook veel landen uit het voormalige Oostblok. In deze enquête wordt ook steevast een vraag opgenomen naar het vertrouwen van burgers in de politie, wat het mogelijk maakt om binnen landen trends te bestuderen in het vertrouwen in de politie. In mijn analyse heb ik Groot-Brittannië opgesplitst in Engeland & Wales, Schotland en Noord-Ierland omdat deze drie regio’s zelfstandige politiemachten hebben die onderling sterk verschillen in structuur en geschiedenis. Duitsland is gesplitst in een oostelijk en een westelijk gedeelte vanwege het communistische verleden van Oost-Duitsland. Onderstaande tabel vat samen wat de ontwikkelingen in 29 landen tussen 1990 en 2008 zijn in het gemiddelde vertrouwen van burgers in de politie.
Loader & Mulcahy, Policing and the Condition of England. B. Bradford, ‘Convergence, not divergence? Trends and trajectories in public contact and confidence in the police’, British Journal of Criminology 51 (2011) 179-200. 8 9
45
Volonté Générale 2013 - n°4
Ontwikkelingen in vertrouwen van burgers in de politie in Europa, 19902008 Sterke Lichte daling Ongeveer Lichte Sterke daling gelijk stijging stijging Bulgarije Engeland & Denemarken België O-Duitsland Wales Ierland Schotland Hongarije W-Duitsland Estland N-Ierland Nederland Frankrijk Finland Noorwegen Italië IJsland Oostenrijk Litouwen Letland Slovenië Spanje Malta Tsjechië Roemenië Polen Zweden Slowakije Portugal Bron: European Values Study 1990-2008
In lijn met eerder onderzoek is dat vertrouwen op de Britse eilanden afneemt. Verrassend is echter dat deze daling vrijwel uitsluitend beperkt is gebleven tot de Britse eilanden, met Bulgarije als enige, onfortuinlijke, uitzondering. In alle andere landen is het vertrouwen ongeveer gelijk gebleven of gestegen. Er lijkt ook geen specifieke tendens te zitten in het soort landen waar vertrouwen stijgt: dit zijn zowel Oost-Europese als West-Europese landen. In die laatste categorie zijn zowel continentaal West-Europese landen vertegenwoordigd als Scandinavische en Mediterrane. Over de gehele linie genomen lijkt het er dus op dat het vertrouwen van burgers in de politie sinds 1990 is toegenomen in het grootste deel van Europa. In Nederland lijkt het vertrouwen ongeveer gelijk te zijn gebleven tussen 1990 en 2008. Dit wijst niet op een vertrouwenscrisis – of in ieder geval niet erger dan dat in 1990 eventueel het geval was.
Ontwikkelingen in Nederland Laten we de Nederlandse situatie wat nauwkeuriger bestuderen. Cijfermatige gegevens spelen in het Nederlandse debat vaak nauwelijks een rol. Zulke gegevens bestaan echter wel degelijk; het Centraal Bureau voor de Statistiek meet al sinds 1993 regelmatig hoe tevreden burgers zijn met het functioneren van de politie bij hen in de buurt. Nu is dat niet hetzelfde als vertrouwen, maar deze concepten blijken zo sterk met elkaar verweven dat ze bijna onderling inwisselbaar zijn.10 Onderstaande grafiek, samengesteld op basis van gegevens uit de Veiligheidsmonitors van 2006 en 2012, geeft de ontwikkelingen tussen 1993 en 2012 weer.
S. Brandl, J. Frank, R. Worden & T. Bynum, ‘Global and specific attitudes toward the police: disentangling the relationship’, Justice Quarterly 11 (1994) 119-134. 10
46
Volonté Générale 2013 - n°4
Bron: CBS11
We zien dat een gestage daling plaatsvond tussen 1993 en 2001. In 2002 trad een forse dip op,12 waarna de tevredenheid zich na twee jaar weer op het oude niveau bevond en de trend van een langzame daling voortging tot en met 2006. Maar deze negatieve trend, die we ook terugzien in eerder Brits onderzoek, werd vervolgens gekeerd. Tussen 2006 en 2012 is de tevredenheid van de burger met de politie dusdanig sterk gestegen dat deze zich nu weer op hetzelfde niveau bevindt als in 1993. In tegenstelling tot wat men misschien zou verwachten op basis van het publieke discours, is de meerderheid van de bevolking tevreden of zeer tevreden met het functioneren van de politie. Daarnaast blijkt dit aandeel de laatste jaren dus te groeien. Voorgaande analyse roept de vraag op wat er is veranderd rond 2006 om het tij van afnemende tevredenheid te keren. Mogelijke oorzaken zijn echter legio, en het is moeilijk om voor een of meer verklaringen overtuigend bewijs te vinden. Het feit dat opvattingen over de politie in de rest van Europa ook overwegend positiever zijn geworden maakt het niet makkelijker om dit voor de Nederlandse situatie te verklaren. Wel is het goed mogelijk dat vertrouwen van burgers in de Nederlandse politie in de komende jaren weer (tijdelijk) zal dalen. De recente centralisatie van de politie, en de onrust die dit met zich mee brengt voor de politieorganisatie, zal mogelijk merkbare negatieve effecten hebben voor burgers. In een evaluatie van een soortgelijke centralisatie in Denemarken vond een dergelijke dip plaats gedurende de eerste jaren na de reorganisatie, waarna het vertrouwen zich weer herstelde – dat laatste vermoedelijk door een combinatie van gewenning,
De ontwikkelingen tot en met 2005: Centraal Bureau voor de Statistiek, Veiligheidsmonitor Rijk 2006. Landelijke Rapportage (Voorburg 2006); De ontwikkelingen vanaf 2006: Centraal Bureau voor de Statistiek, Veiligheidsmonitor 2012 (Den Haag 2013). 12 Deze dip kan te maken hebben met de brede maatschappelijke onrust na de moord op Pim Fortuyn. Gegevens in het bezit van de auteur wijzen erop dat vertrouwen in verscheidene overheidsinstanties rond deze periode op ongewoon laag niveau was. 11
47
Volonté Générale 2013 - n°4
succesvolle bestrijding van ‘kinderziektes’, en maatregelen die de lokale inbedding van de politie versterkten13. Concluderend Is het vertrouwen momenteel laag en was het er vroeger sterker? Op basis van de hier gepresenteerde analyses lijkt het mee te vallen, in ieder geval wat betreft vertrouwen in de politie. Vertrouwen schommelt; neemt soms toe en soms af. Nu is het nooit verkeerd om vertrouwen verder te willen bevorderen, maar we moeten af van de permanente crisisstemming die rond het onderwerp lijkt te hangen. Dat politiemensen aangeven minder respect te ervaren op straat kan zeker een reëel probleem zijn in concrete situaties, maar in abstracte zin is er geen bewijs dat vertrouwen in Nederland daadwerkelijk afneemt. Het valt overigens niet geheel uit te sluiten dat politiemensen de indruk hebben dat ze tegenwoordig meer gevaar lopen op straat en minder gerespecteerd worden omdat recente incidenten verser in het geheugen liggen. In een breder perspectief lijkt er reden voor optimisme: politiemachten in het merendeel van Europa genieten meer vertrouwen van burgers dan vroeger. Wat we ook mogen denken van onze politici, ons beeld van de wetshandhavers, de meest zichtbare vertegenwoordigers van het gezag van de staat, schijnt zo negatief nog niet. Rebuilding Trust? Een passender titel voor de TEDx conferentie in Nijmegen was misschien Extending Trust geweest. Dorian Schaap (1988) is als promovendus verbonden aan de Vakgroep Strafrecht & Criminologie, Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
L. Holmberg & F. Balvig, ‘Centralization in disguise - The Danish police reform 20072010’, in: N. Fyfe, J. Terpstra en P. Tops (ed.), Centralizing forces? Comparative perspectives on contemporary police reform in Northern and Western Europe (Den Haag 2013) 41-55. 13
48
Volonté Générale 2013 - n°4
Duurzaamheid is niet iets geks, het is eigenlijk gewoon leven Interview met Thijs Struijk Thijs Struijk (1979) is projectleider van Groene Generatie NL. Eerder was hij betrokken bij verschillende projecten rondom duurzaamheid. Hij studeerde Biologie en heeft in 2012 een studie Culturele Antropologie afgemaakt. Volonté Générale interviewde hem over duurzaamheid binnen en buiten het onderwijs. U hebt een tijdje Biologie gestudeerd en vervolgens Culturele Antropologie. Vanwaar die overstap naar Culturele Antropologie? Dat is geen keuze geweest. Ik ben in 2000 Biologie gaan studeren en ik heb in 2002 een ernstig auto-ongeluk gehad. Toen ben ik gestopt en heb ik een paar jaar fulltime gewerkt. Op een gegeven moment dacht ik, ik wil dit helemaal niet en toen ben ik weer gaan studeren. Ik ben altijd maatschappelijk betrokken geweest en ik wilde graag naar het buitenland. Ik kende antropologie eerst niet, toen ik me er in ben gaan verdiepen ontdekte ik dat het eigenlijk de ethologie van mensen is. Dat is erg interessant en ik heb dus de keuze gemaakt om antropologie te gaan studeren. Nu bent u voornamelijk bezig met duurzaamheid. Waar komt die interesse vandaan? Dat is deels voortgekomen uit mijn baan bij Shell. Door dat ongeluk moest ik opnieuw beginnen en zo ben ik bij Shell terecht gekomen. Daar zijn mijn gedachten over duurzaamheid genuanceerd en vormgegeven. Ik besefte dat je het met opmerkingen als: ‘de hele wereld is slecht’ gewoon niet redt. Het echte moment dat ik dacht: duurzaamheid is waar ik naar op zoek ben, dat was toen ik in de supermarkt was en een pak melk zag staan waar ‘biologisch’ op stond. Ik dacht: ‘Hè? Ik heb Biologie gestudeerd, maar waarom heet melk nu biologisch?’ Toen ben ik me gaan verdiepen in duurzaamheid en kwam ik erachter dat er alternatieven zijn voor hetgene dat we nu doen en dat deze alternatieven een oplossing bieden voor veel vraagstukken. Dat hoeft niet alleen biologisch te zijn, veel keurmerken waar ik tegenaan liep die staan voor een oplossing, bijvoorbeeld voor eerlijke handel en milieuvraagstukken. De manier waarop ik consumeer kan vorm en inhoud geven aan mijn eigen idealisme. Duurzaamheid is een complex en veelgebruikt begrip. Wat verstaat u daar nu eigenlijk onder? De oorspronkelijke definitie van duurzame ontwikkeling is in 1987 door de World Commission on Environment and Development in het Brundtlandrapport naar voren gekomen. Harlem Brundtland, minister-president van Noorwegen, kreeg de opdracht van de VN om de wereld in kaart te brengen als het gaat om duurzaam handelen. Zij is gekomen tot een definitie van duurzame ontwikkeling, namelijk een ontwikkeling die
49
Volonté Générale 2013 - n°4
voorziet in de behoeftes van de huidige generaties, zonder die van toekomstige generaties te belemmeren. Dat is de officiële en gangbare definitie van duurzaamheid. Daaruit is onder andere het Triple-P model ontwikkeld: People, Planet, Profit. Die drie kunnen nooit zonder elkaar en moeten altijd met elkaar in balans blijven om tot duurzame ontwikkeling te komen. Het begrip duurzaamheid moet je vertalen naar allerlei verschillende vakgebieden en naar competenties, vaardigheden en kennis. Bij verschillende disciplines en niveaus is een verschillende invulling nodig. Daarnaast moet er interdisciplinaire samenwerking zijn, zodat alle disciplines samen naar een probleem kijken, in plaats van dat er alleen naar de technologische of de sociale oplossing gekeken wordt. Als je alle disciplines samenvoegt, komt daar de beste oplossing uit. Duurzaamheid wordt vaak gezien als een containerbegrip en dat is het eigenlijk ook. Dat is helemaal niet erg, als je vervolgens maar vanuit dat containerbegrip de verschillende lagen betekenis gaat geven. Tussen het studeren door heeft u op veel verschillende plekken gewerkt. Onder andere voor Duurzaam Hoger Onderwijs (DHO). Wat is dat, DHO? DHO was een stichting die zich bezig hield met integratie van duurzaamheid in de onderwijsprogramma’s van hogescholen en universiteiten. Het idee was dat welke opleiding je ook doet, daar altijd een basiskennis duurzame ontwikkeling bij hoort. Het liefste zo veel mogelijk vaktechnisch geïntegreerd. Bijvoorbeeld: hoe kun je als scheikundige op zoek gaan naar milieuvriendelijkere of minder CO2uitstotende chemische processen? Op het moment dat je tijdens de opleiding begint met kennisontwikkeling en ervaringen en de studenten stromen het werkende leven in, dan is er al een hoger kennisniveau aanwezig en zijn er basisvaardigheden ontwikkeld. Hoe bent u daar terecht gekomen? Op een gegeven moment ben ik gaan freelancen rondom duurzaamheid. Ik begon te beseffen dat je alleen maar consumenten die er al mee bezig zijn handelingsperspectief kunt bieden en dat vond ik niet voldoende. Het is dan een logische gedachte om in het onderwijs aan de slag gaan: daar zitten de mensen die je grootschalig kunt bereiken. Daarom ging ik zoeken naar vacatures van partijen die daarmee bezig waren. Zo werd ik community manager/hoofd communicatie bij DHO. Deze club was al tien jaar lang aan het pionieren en had ook veel subsidie gekregen, maar de subsidiestromen begonnen op te drogen. Na drie maanden bleek dat ze de grootste subsidie niet langer kregen. DHO ging over de kop omdat ze hun subsidie niet kregen en er onvoldoende draagvlak was bij de hogescholen en universiteiten om het in leven te houden. Met een aantal collega’s deelde ik het gevoel dat dit niet zomaar kon gebeuren. Er was zo ontzettend veel geld en pionierswerk in gestopt, er was een netwerk ontwikkeld en zoveel kennis opgedaan. Alle partijen die iets deden met duurzaamheid en onderwijs heb ik toen bij elkaar geroepen en gevraagd of we samen niet iets landelijk moesten gaan doen om de vraag naar duurzame ontwikkeling in 50
Volonté Générale 2013 - n°4
het onderwijs te stimuleren. Om iets te doen op basis van de vraag die in de samenleving leeft, zodat het de vraag zal aanjagen om duurzaamheid in het onderwijs te gaan integreren. Ik benaderde het als een vraag- en aanbod-spel. En daarin zijn jongeren de belangrijkste stakeholders. We zijn daarom de vraag bij jongeren en werkgevers in kaart gaan brengen, en we zijn op zoek gegaan naar docenten binnen het onderwijs die het ook belangrijk vinden om die change agent te zijn. Zo zijn de campagnes ontstaan. Wat is Groene Generatie NL? Klopt het dat het is ontstaan uit een petitie voor duurzaam onderwijs? Er is eerst een stichting opgericht, de Duurzame Onderwijs Coalitie. Groene Generatie NL is een campagne die daaruit is voorgekomen en uiteindelijk zelfstandig is geworden. Die campagne is niet alleen een petitie, we hebben ook een nieuwsredactie en een onderzoeksredactie. Daarnaast zit ik regelmatig in Den Haag om met Tweede Kamerleden over dit onderwerp te praten. We proberen met onderzoek de vraag naar duurzaamheid in het onderwijs boven tafel te krijgen en daarmee te lobbyen richting politiek en onderwijs. Er is een specifieke vraag aanwezig bij jongeren en werkgevers. Er is alleen niemand die deze vraag op dermate manier weet samen te vatten en weet te onderbouwen met gekwalificeerd onderzoek, en die deze vervolgens ook bij de aanbodzijde neerlegt. Hoe pakken jullie dat aan? We hebben onderzoek gedaan onder werkgevers, over duurzaamheid in het onderwijs. Daar hebben 178 werkgevers aan meegewerkt, waaronder topsectoren en de overheid. We hebben het onderzoek betaald met crowdfunding, dus niet met subsidie. Er zijn 24 onderwijsinstellingen geweest die het onderzoek hebben gefinancierd. Een hele rare situatie eigenlijk! Wij willen dat men in het onderwijs een andere kant op gaat denken en tegelijkertijd is het het onderwijs geweest dat ons onderzoek heeft gefinancierd. We hebben voor het onderzoek niet gezocht naar werkgevers die bezig zijn met duurzaamheid, we hebben gewoon een steekproef genomen op basis van werkgevers in de topsectoren. Het blijkt dat ongeveer 80 procent van de werkgevers het eens is met de stelling: ‘Als werkgevers niet gaan ontwikkelen op het thema duurzaamheid, dan verliezen zij hun bestaansrecht.’ Er is dus bij werkgevers wel degelijk interesse voor duurzaamheid. Daarnaar handelen is nog lastig, omdat de organisatie van bedrijven zoals bijvoorbeeld Unilever daar niet op toegerust is. Er is veel werk nodig om echt iets gedaan te krijgen rondom duurzaamheid. Daar speelt onderwijs een rol in, die brengen nog te weinig in om echt verschil te maken. Er zijn wel grote bedrijven die zeggen dat het deze kant op moet, maar het practice what you preach is dan de volgende vraag. Wordt dit onderzoek ook gepresenteerd aan politieke partijen?
51
Volonté Générale 2013 - n°4
Ja, we willen een verdrag sluiten tussen Kamerleden en jongeren. In Duitsland hebben ze namelijk van de een op de andere dag – zo is dat in ieder geval overgekomen – een partij-overstijgend verdrag gesloten in de Bundestag voor de integratie van duurzaamheid in de curricula van onderwijsprogramma’s van peuter tot postdoc. Boem, dat doen ze daar eventjes! In Nederland moet je polderen. Wij hebben na de verkiezingen alle partijprogramma’s gescand en gekeken welke punten er gekoppeld konden worden aan duurzaam onderwijs. Bij alle partijen is wel iets te vinden. Bij D66 is het heel duidelijk: zij willen de integratie van duurzaamheid in het onderwijs. GroenLinks heeft het veel over duurzaamheid en ook over onderwijs, maar verbindt deze twee niet met elkaar. De SGP vindt biologische landbouw belangrijk. Zo hebben ze allemaal wel wat, tot en met 50Plus. Er is dus een potentiële meerderheid in de Kamer aanwezig voor integratie van duurzaamheid in het onderwijs. Er zijn nu vier partijen gevonden die een verdrag willen sluiten met jongeren, er moeten er nog twee bijkomen. Bijvoorbeeld CDA en PvdA, dan is er een Kamermeerderheid om een verdrag te sluiten. Het onderzoek dat we hebben gedaan, waarbij we de vragen van zowel jongeren als werkgevers neerleggen bij de politiek, zal hen stimuleren om daar iets mee te doen. Als we daar een verdrag op kunnen sluiten, heeft de Kamer een verplichting om het kabinet aan te sturen, om daar middelen, tijd, kennis en innovatie in te steken. Er lijkt niet veel aandacht te zijn voor duurzaamheid in de politiek, maar die is er dus wel? Die is er wel hoor. Er wordt vrij zwartgallig naar gekeken, maar je moet ook naar de menselijke kant kijken. Het feit dat ze in deze moeilijke tijd met elkaar het Herfstakkoord hebben weten te sluiten, getuigt van een bepaalde menskracht en die heb je nodig als het gaat om duurzaamheid. Het geeft mij hoop dat partijen zich met elkaar verbinden op belangrijke thema’s. Als ze duurzaamheid allemaal een belangrijk thema vinden, zullen ze zich ook daarop kunnen verbinden. Tijdens de onderhandelingen over het Herfstakkoord stapte GroenLinks eruit, ze vonden dat er niet voldoende vergroening in zit. Maar D66 is eigenlijk groener dan GroenLinks als je kijkt naar hun verkiezingsprogramma. De groenste politicus van het jaar is ook Stientje van Veldhoven van D66. Toen wij aankwamen bij D66, wilden ze ook gelijk actief helpen. Bij GroenLinks waren ze veel meer met de problemen bezig dan met de oplossingen. In het geval van duurzaamheid moet je niet kijken naar de beren op de weg, maar naar de mogelijkheden in de toekomst. U bent oprichter en eigenaar van het Groene Bureau. Welke rol speelt dat in de Groene Generatie NL? Het Groene Bureau is mijn eenmanszaak. Daarmee kan ik alles wat ik doe zelfstandig uitvoeren. Bij dit Groene Bureau heb ik een groot netwerk als het gaat om websites bouwen, posters ontwerpen, logo’s maken en online campagnemateriaal ontwikkelen. Dat zijn vrienden en kennissen, allemaal mensen die het leuk vinden om hieraan bij te dragen. Daardoor kan ik 52
Volonté Générale 2013 - n°4
gratis of heel goedkoop campagnes organiseren. Die hele Groene Generatie-campagne is bijna helemaal gratis gedaan. We hebben daarnaast nu ongeveer vijftien partijen die er geld in willen stoppen: 'wij vinden het tof dat je het doet, wij vinden het belangrijk, wij geloven hierin, dus we investeren'. Naast de petitie voor duurzaam onderwijs, is er ook nog het Manifest van Morgen voor duurzaam onderwijs. Hoe verschilt dit van de eerdere petitie? Het is een vervolg, geïnitieerd door de studenten zelf. Wij hebben het vervolgens gefaciliteerd. Het verschil is dat wij (Groene Generatie NL red.) ons richten op duurzaamheid van basisonderwijs tot een leven lang leren. Het Manifest van Morgen richt zich echt op het HBO en WO. In het Manifest van Morgen staan tien punten die betrekking hebben op duurzaamheid. Denkt u dat deze echt haalbaar zijn? Een van die punten is bijvoorbeeld: ‘Iedere hoger onderwijsinstelling een interdisciplinair instituut heeft, waar wordt onderwezen over en gewerkt aan oplossingen voor een duurzame samenleving.’ Ja, en het gebeurt ook al. Je hebt het instituut van interdisciplinaire studies in Amsterdam. Je ziet ook steeds meer centers of expertise ontstaan bij universiteiten maar ook in de regio. Bedrijven, MBO en HBO gaan dan samenwerken aan duurzame oplossingen. Maar ik denk dat je het manifest vooral moet zien als: ‘dit zijn de eisen en dit is de ideaalsituatie die we met elkaar willen realiseren’. We begrijpen dat bestuurders conservatief zijn, en terecht - een bestuurder moet geen ondernemer zijn en niet het risico nemen om het onderwijssysteem om zeep te helpen. Het is dus goed dat ze conservatief zijn. Het is dan ook een meerjarenplan en in het manifest staat de ideaalsituatie beschreven. Het manifest van morgen was op initiatief van studenten. Zijn zij naar jou toegekomen om te vragen of u hen kon helpen? Is dat ook een rol die jullie willen spelen, als er volgende week weer een groep andere studenten zou komen met een ander idee, staat u daar dan open voor? Ja, wij kunnen onze machinerie daarvoor in dienst stellen. Maar wij zijn niet de enigen, bij het Manifest van Morgen hebben zij een bedrag gekregen van Agentschap NL, een programma met de naam ‘leren voor duurzame ontwikkeling’. Het Agentschap heeft ons ook geholpen met een kleine startinjectie, toen wij de campagneorganisatie hebben losgetrokken van die Duurzame Onderwijs Coalitie. We hebben ook een deel binnengehaald met crowdfunding, maar niet genoeg. Dat betekent dat ik en de mensen met wie ik werk allemaal minimaal vijftig procent van hun tijd vrijwillig werken. We zijn hier echt veertig uur per week mee bezig geweest. Dat is financieel eigenlijk niet houdbaar, maar als je het zo belangrijk vindt, is er voortdurend een dilemma. We horen dat werkgevers, jongeren en heel veel andere mensen in de samenleving zeggen dat dit een onderwerp is waar ze mee aan de slag willen. Moet je er dan mee stoppen als mensen niet meteen willen betalen?
53
Volonté Générale 2013 - n°4
Denkt u dat duurzaamheid een onderwerp is dat onder alle studenten leeft of gaat het om een klein deel dat wel geïnteresseerd is? Daar is onderzoek naar gedaan. Eén op de zeven jongeren in het voorgezet onderwijs heeft een passie voor zulke onderwerpen. Een groot deel is bezig met zijn iPhone en één zevende deel is, net zoals ik, bezig met maatschappelijke vraagstukken. Onder hen heb je mensen die er vorm en inhoud aan geven, en je hebt anderen die alleen maar lopen te schoppen. Maar als je ziet dat studenten van Morgen binnen twee weken 2.500 studenten zo ver hebben gekregen om hun manifest te tekenen, dan moet er toch een bepaalde interesse zijn. Daarmee kunnen ze tegen hun eigen onderwijsinstelling zeggen: wij willen duurzaam onderwijs. Dat vind ik interessant. Kunnen studenten zelf duurzamer bezig zijn? Bij duurzaam denken mensen vaak aan dure, biologische producten. Ja, precies. Het is ook nog eens heel moeilijk. Ik ben als antropoloog afgestudeerd in de duurzame keuze, maar wat is nou een duurzame keuze? Er is al een enorm debat over wat biologisch of duurzaam is. Henk Oosterling, filosoof aan de Erasmus Universiteit, heeft een basisschool opgezet in Rotterdam. Op deze school probeert men eenheid te vinden tussen het fysieke, sociale en mentale. Het gaat er alleen al om een realistisch beeld te vormen van hoe de wereld in elkaar zit. Daarna moet je proberen daar sociaal en fysiek uiting aan te geven. Als je studenten moet vragen iets met duurzaamheid te gaan doen, moeten ze zich eerst eens verdiepen in de kennisthema’s die er zijn. Probeer zelf, zonder per se een wetenschappelijk discours te volgen, een beeld te vormen van hoe de wereld in elkaar zit. Uiteindelijk begint het met een eyeopener. Je kunt tegen mensen zeggen dat ze duurzaam moeten leven of biologisch moeten koken, maar er is vooral besef en bewustwording nodig over hoe de wereld in elkaar zit. Voor de een zal dat duurzaam zijn en voor de ander zal dat toch iets anders zijn. Ik geloof wel dat ongeacht welke filosofische of religieuze grondslag je hebt, we toch allemaal beseffen dat we afhankelijk zijn van moeder natuur om in onze primaire levensbehoeften te voorzien. We zijn massaal moeder natuur aan het afbreken; ze zeggen dat als we op dit consumptieniveau blijven consumeren, je zes aardbollen met grondstoffen nodig hebt om iedereen in de primaire levensbehoeften te voorzien. Dan kun je zelf wel uitrekenen dat het niet helemaal klopt. Bij die gedachte passen ook nieuwe ontwikkelingen, zoals dat er steeds meer tweedehands spullen worden geruild op Facebook. Er ontstaan websites als thuisafgehaald.nl waarbij mensen maaltijden bij hun buren kunnen ‘kopen’ voor een klein bedrag. Is dat de toekomst is of gewoon een trend? Het nieuwe thuisafgehaald zorgt voor verbinding. Bij mij in de straat woont een kerel, die kookt voor de halve buurt. Die mensen komen bij hem thuis, er worden praatjes gehouden, er ontstaat sociale cohesie in de buurt. Alleen het leggen van zulke sociale connecties betekent al een ontwikkeling richting duurzaamheid. Duurzaamheid is niet iets geks, het
54
Volonté Générale 2013 - n°4
is niet dat we een nieuw soort wereldbeeld moeten gaan ontwikkelen. Het is eigenlijk gewoon leven, alleen dan met het besef dat de natuur de basisvoorwaarden levert om een normaal leven te kunnen leiden. Er gebeurt erg veel rond vergroening en duurzaamheid. Kunt u een voorbeeld geven van wat u nu het beste initiatief rondom duurzaamheid vindt? Er zijn zoveel voorbeelden. Dat de overheid bijvoorbeeld elektrische auto’s stimuleert, zodat de leasemaatschappijen meer elektrische auto’s kunnen verkopen en het voor de burger of werknemer aantrekkelijk is om een elektrische auto te rijden. Dat is wel al een belangrijke transitie. Hetzelfde geldt voor zonnepanelen. Het terugverdienen van een zonnepaneel is dusdanig verkort dat het voor de huizenbezitter interessant begint te worden om zelf energie op te wekken. Dat betekent dat je een decentralisatie van energieopwekking krijgt, dat je niet afhankelijk bent van gas of olie uit het verre oosten, maar door wind en zon je de energie kunt verdelen binnen een woonwijk. Dat is een fantastische ontwikkeling. Maar ook Wakawaka van Maurits Groen. Hij heeft een simpele led-lamp ontwikkeld die je kunt opladen, waardoor kinderen in Afrika en Haïti ’s avonds hun huiswerk kunnen doen. Ja, er is zo ontzettend veel moois te bedenken. Ook online: het afhalen, het samen eten of mensen die online een auto delen. De mooiste duurzame ontwikkeling is de mentale, sociale verandering. Zonder een andere mentaliteit kun je wel hele mooie technologische oplossingen verzinnen, maar het moet een combinatie zijn van people, planet, profit. Ik ben het meest onder de indruk van Henk Oosterling . In een van grootste achterstandswijken in Rotterdam heeft hij voor elkaar gekregen het fysiek, mentaal te incorporeren in het onderwijs door een stadstuin direct te verbinden aan de keuken. De kinderen kunnen zelf hun eigen verbouwde voedsel eten, ze kunnen zien hoeveel energie ze hebben opgewekt en hoeveel ze moeten eten om die energie op te wekken. Die school scoort al drie jaar lang twee punten hoger gemiddeld dan landelijk op de Cito-toets. Dat vind ik echt fantastisch. Om het cirkeltje weer rond te maken: als ik u over tien jaar tegenkom, wat bent u dan aan het doen? Over tien jaar hoop ik eerlijk gezegd dat ik een vermogende man ben geworden. Dat ik me geen zorgen meer hoef te maken om geld en dat ik allemaal hele leuke grassroots initiatieven kan stimuleren. Dat ik op een mooie boerderij woon, ergens aan de rand van de stad en dichtbij de kust, zodat ik nog een beetje kan gaan surfen. Dat zou mooi zijn. Bij de Groene Generatie ga ik min of meer afronden, dat betekent dat ik niet meer de energie erin ga steken zoals ik nu heb gedaan zonder voldoende financiële tegemoetkoming. Als er nu een opdracht komt, dan zou ik met veel plezier aan de slag gaan. Ik ben diegene die het heeft opgetrokken, maar het voortbestaan hangt ook van anderen af en hen wil ik graag faciliteren. Zodat ik de motivatie hoog houd en af en toe mijn kunstje kan doen. 55
Volonté Générale 2013 - n°4
Een korte beschouwing Jacob van Hoof Zoals Bruno Ganz als engel in Der Himmel über Berlin vanaf de Siegessäule beneden de bedrijvigheid van de stad en haar bevolking gade sloeg, zo heb ik de gewoonte vaak in gedachten in helicopterview boven mijn kruin te zweven en zo over mijn belopen pad heen te kijken. In deze modus (ik noem het ‘kalenderdenken’) denk ik na over gebeurtenissen en levenskwesties en zet ik het in perspectief van plaats en tijd, en letterlijker nog, kalenderjaren. Zo nu en dan praat ik erover met mensen die ik allemaal mijn vrienden wil noemen, diegenen waarbij je je zo op je gemak en plek voelt dat je op een bepaald moment je benen optrekt of over elkaar legt (ik althans wel), beide handen om je beker klemt en de warme drank als in een kommetje naar je mond brengt, alsof je een gemakkelijke houding aanneemt die past binnen de warmte van de door ieder gedeelde aanwezigheid. Hè, gezéllig. Het zijn die momenten waarop je je positie in het nu ijkt en haar tegen de achtergrond van de blik van iemand anders beschouwen laat. En dat is soms nodig. Laatst deed er zich plots zo’n situatie voor op een donkere zondagavond, in het licht van een eenzame spot aan de wand, een paar kaarsen op tafel en het zwart van het buiten achter de ramen. Nee, het is niet dat we de omgeving erop inrichten en we zo’n gesprek met voorbedachte rade instappen. Het gebeurt, het doet zich voor; daar en opeens. Ze vroeg of ik nog wat thee wilde en schonk het voor me in. ‘Je mag best trots zijn op wat je hebt, hoor!’ De zin kwam bij me binnen terwijl de straal kaneelthee binnen het kopje tegen het glazuur kletterde. ‘Ja, maar,’ stotterde ik zacht en bescheiden, ‘ik weet soms niet waarom het me allemaal is gegund en gegeven, ik bedoel, die hulp en liefde van mensen, deze plek...’ Hoe gelukkig was ik nu met dit nieuwe huis zoals het met haar statige statuur in een adembenemende omgeving tegen de heuvel stond. Hoe dankbaar was ik haar die mij deze plek aangereikt had, zij die me het zetje had gegeven er in veilig en zeker financieel vaarwater naartoe te kunnen bewegen, en hen die de zware literatuur in nóg zwaardere verhuisdozen al deze trappen hadden opgesjouwd. Waarom heb ik deze mensen om me heen, had ik gedacht, waarom deze en niet anderen? Ik kan u vertellen: het zijn te grote vragen die niet bepaald bijdragen aan het logistieke proces dat verhuizen heet. ‘Niet mauwen maar sjouwen!’ had een van hen gezegd, ‘kom, nu effe úit het zweven en terug in het beleven!’ Nee, het zijn vragen die je mag bewaren voor zondagavonden in het bijzijn van de kring van diezelfde mensen, maar in een andere hoedanigheid. ‘Ja, het klinkt cliché, maar iedereen heeft de vrienden die hij verdient,’ en ze nipte van haar thee. ‘Laat je bescheidenheid je trots en geluk over wat je hebt niet in de weg staan, maar geniet ervan. Vaak beseffen mensen niet eens wat ze hebben en dat doe jij nu wel. Dat mag, en uit de dankbaarheid waarmee je dat nu doet blijkt tegelijkertijd waardering voor de ander. Ze weten het wel. En daarbij; jij gunt het ze toch ook?’ Ze brak een stukje chocolade van het tablet en ging nog even door: ‘Het is ook niet dat jij er niets voor hebt
56
Volonté Générale 2013 - n°4
gedaan, toch?’ Ze stopte het in haar mond. ‘Je hebt gestudeerd, je tanden ergens ingezet en het afgemaakt. Je gaat iedere dag trouw naar je werk. Het zijn de keuzes die je zélf maakt en die je leeft, het is de richting waar je je neus naartoe zet en je jezelf in voortbeweegt.’ Ik stel aan u voor: mijn buurvrouw, mijn moeder, mijn vriendin, mijn collega, mijn huisgenoot – de mensen om ons heen. Ze zeggen wijze dingen die je diep van binnen wel weet, maar die soms van onder uit de poel van besef naar de oppervlakte moeten worden gehaald. Terwijl ik ze opschrijf kijk ik vanaf mijn eigen Siegessäule de landerijen over en zie de zee van ruimte en jaren als het ware voor me liggen. Ik vraag me af of ik mijn persoonlijk geluk en tevredenheid überhaupt wel als een overwinning of staat van dienst moet beschouwen. Het was immers geen strijd om hier te geraken. Het koste slechts enkele bewuste keuzes met daarbij een paar kopjes thee en daarin wat scheutjes inzicht en doorzettingsvermogen. Jacob van Hoof (1981) is dichter en schrijver die publiceert onder het pseudoniem 'Djeekop de Dichter'.
57
Volonté Générale 2013 - n°4
Pleidooi voor democratie zonder verkiezingen Martijn van den Boom De democratie verkeert in zwaar weer. Onlangs meldde Trouw dat een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking de leiding van ons land in handen van een ‘sterke leider’ zou willen geven.1 De onvrede onder de burgers is groot. Zij wachten sinds 2008 op een oplossing van de crisis, maar de ‘baantjesjagers’ uit Den Haag weten geen uitkomst te bieden. Onvrede leidt gelukkig niet tot apathie. De belangstelling voor politiek is niet verdwenen, integendeel: onderzoek toont aan dat de burger meer en meer met politiek bezig is. Echter, deze geestdrift gaat ook gepaard met wantrouwen ten opzichte van politici.2 Dit gevoel bestaat niet alleen in Nederland. David Van Reybrouck – bekend van het onvolprezen boek Congo: een geschiedenis – constateert dat in de gehele Westerse wereld de democratie gepijnigd wordt door een legitimiteits- en efficiëntieprobleem. Politieke partijen, de grote spelers in ‘onze’ democratie, vertegenwoordigen steeds minder mensen. De ledenaantallen lopen terug, de opkomst bij verkiezingen neemt af en steeds meer stemmers zweven van partij naar partij.3 Naast dit legitimiteitsprobleem bestaat er de machteloosheid van de regering. Besturen en het vormen van een coalitie gaat steeds moeizamer, mede omdat regeringspartijen steeds zwaarder worden afgestraft.4 Ten grondslag hieraan ligt het ‘incidentalisme’, aldus Van Reybrouck. Hij citeert de stuurgroep parlementaire reflectie: ‘Politici willen, om de volgende verkiezingen te overleven, voortdurend scoren.’5 Daartoe moeten politici in de media telkens op kleine incidenten reageren, om zo in the picture te komen. Beroepspolitici zitten in een houdgreep. De burger doorziet deze ‘opgefokte en doorzichtige hysterie’ en raakt nog verder verwijderd van het politieke spel, met het ‘democratisch vermoeidheid syndroom’ tot gevolg.6 Na verschillende verklaringen te hebben besproken, komt Van Reybrouck tot de conclusie dat de fout in de huidige vorm van democratie zit: de ‘electorale representatieve democratie’. Hij heeft geen probleem met de representatieve democratie, maar wel met het electorale karakter ervan. Afvaardiging door verkiezing zou een uitvinding zijn van de gegoede burgerij in de achttiende en negentiende eeuw. Zij vond dat de ‘besten’ in de samenleving gekozen moesten worden en wilde het ‘volk’ uit het parlement mijden. De revolutionairen van destijds verjoegen ‘een erfelijke aristocratie om haar te vervangen door een gekozen
R. Abels & D. Pels, ‘Boos volk wil nu een sterke leider’, Trouw.nl (12 september 2013) online beschikbaar via: http://www.trouw.nl/tr/nl/4500/Politiek/article/detail/ 3508686/2013/09/12/Boos-volk-wil-nu-een-sterke-leider.dhtml (geraadpleegd op 30 oktober 2013). 2 David Van Reybrouck, Tegen verkiezingen (Amsterdam 2013) 12. 3 Van Reybrouck, Tegen verkiezingen, 14-16. 4 Ibidem, 17-19. 5 Ibidem, 19. 6 Ibidem, 21-22. 1
58
Volonté Générale 2013 - n°4
aristocratie.’7 Hierdoor blijft er een onderscheid bestaan tussen zij die regeren en zij die geregeerd worden. Van Reybrouck gaat op zoek naar een andere manier dan verkiezingen om afgevaardigden te selecteren. Tijdens zijn zoektocht naar de wortels van democratie komt hij tot de conclusie dat de democratie in de oudheid, maar ook in de middeleeuwen, grotendeels gebaseerd was op ‘loting’. De volksvertegenwoordigers werden niet gekozen door de burgers, maar het lot bepaalde welke leden van de samenleving zitting moesten nemen in het bestuur van de staat. Iedereen had een even grote kans om een bepaalde periode te moeten dienen in het landsbestuur. Na deze periode keerde de burger terug naar de samenleving, totdat het lot mogelijk weer een beroep op hem deed.8 Deze gedachten uit de oudheid inspireerden Van Reybrouck om na te gaan denken over een niet-electorale, representatieve democratie. Ook wel een aleatorisch-representatieve democratie genoemd – alea is Latijn voor dobbelsteen. 9 Deze vorm zou een horizontale (gelijken onder elkaar), bottom-up democratie tot stand brengen, waarbij er geen verschil bestaat tussen burger en bestuurder. Op dit moment bestaat er een verticale (hiërarchische), top-down benadering waarbij er een kloof gaapt tussen burger en bestuurder. 10 In eerste instantie zou een gelote volksvertegenwoordiging een aanvulling kunnen vormen op de gekozen, maar op den duur moet de eerste de laatste vervangen. 11 Voor de specifieke praktische invulling gaat Van Reybrouck ten rade bij hedendaagse politiek-filosofische traditie over deliberatieve democratie.12 Aan de hand van ‘Symptomen’, ‘Diagnosen’, ‘Pathogenese’ en ‘Remedies’ zet Van Reybrouck uiteen wat er mis is met democratie, wat de oorzaak hiervan is, hoe het zover heeft kunnen komen en hoe het opgelost kan worden. Hij verschaft inzicht in de huidige problematiek en discussie rondom democratie, neemt de lezer mee door de lange geschiedenis van het politieke idee en geeft, ten slotte, een uitgebreide uiteenzetting over nieuwe vormen van democratie. Het klinkt als een hele opgave om deze thema’s in slechts 153 bladzijden duidelijk te bespreken, zonder met zevenmijlslaarzen door de het onderwerp te vertrappen of de geïnteresseerde leek te verliezen in vakjargon. Wat betreft de eerste zorg kan ik kort zijn. Van Reybrouck is er in geslaagd om een helder verhaal te vertellen, zonder te verzanden in algemeenheden. Uiteraard, hij kan niet alle ins and outs vertellen, maar de kwaliteit van het werk staat buiten kijf: de auteur geeft een duidelijke, beargumenteerde analyse. Van Reybrouck kent de literatuur over het onderwerp en verwijst met enige regelmaat naar historische, politicologische en filosofische werken. Degene die begeistert is geraakt door het onderwerp, kan zijn toevlucht vinden in de uitgebreide bibliografie, waarin zowel gedrukte als online publicaties worden
Ibidem, 88. Van Reybrouck, Tegen verkiezingen, 59-76. 9 Ibidem, 67. 10 Ibidem, 57. 11 Ibidem, 139-150. 12 Ibidem, 103-138. 7 8
59
Volonté Générale 2013 - n°4
aangehaald. Naar goed academisch gebruik laat hij tegenstanders aan het woord en neemt hen ook serieus. Belangrijke inzichten van populisten, technocraten en direct-democraten – die allen een oplossing hebben voor het ‘democratisch vermoeidheidsyndroom’ – zet hij niet aan de kant, maar hij incorporeert deze in zijn uiteindelijke voorstel. Een doorwrochte analyse met een onderbouwde aanbeveling is het resultaat. De kracht van het boek zit in het feit dat het werk interessant is voor zowel voor de leek als de academicus die bekend is met het onderwerp. Van Reybrouck heeft kwaliteiten in huis om het academische verhaal prettig te verwoorden. Filosofische ideaalbeelden en ideeën worden gepresenteerd aan de hand van uitgebreide voorbeelden of verschillende visueel aantrekkelijke schema’s. Hij gebruikt geen moeilijke woorden om het gebruiken van moeilijke woorden, maar geschreven in heldere taal en duidelijk geïllustreerd, maakt Van Reybrouck Tegen verkiezingen ook voor de leek interessant. Het enige storende punt zijn daarom de onnodige, dramatische zinsneden als: Wij, electoraal fundamentalisten, klampen ons al decennia vast aan de stembusgang als was het de Heilige Graal van de democratie, en nu beseffen we dat we ons aan het verkeerde hebben gehecht, […] aan een gifbeker.13 Het is heel simpel: óf de politiek gooit de deuren open, óf ze worden binnen onafzienbare tijd ingebeukt door boze burgers die leuzes [sic] scanderen als ‘No taxation without participation’ terwijl ze het huisraad van de democratie aan diggelen slaan en met de kroonluchter van de macht naar buiten lopen.14
Het zijn literaire zinnen die niet zouden misstaan in een opruiend pamflet, maar ze leiden de aandacht af van de doorwrochte analyse. Is het boek een uit de hand gelopen pamflet dat tot een academisch onderbouwd werk is verworden? Of heeft de auteur getracht met dergelijke zinnen zijn boek minder academisch en aantrekkelijker voor de leek te maken? Deze zinnen laten de twijfel bestaan dat de auteur niet kon kiezen tussen het schrijven van een opruiend politiek pamflet of een politiek-filosofische analyse. In wezen is Tegen verkiezingen beide niet. Echter, ondanks dit kritiekpunt is het boek een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in politiek. Het geeft een heldere inleiding tot het onderwerp ‘democratie’, de bijbehorende geschiedenis en de huidige opvattingen onder academici over het onderwerp. Daarnaast geeft Van Reybrouck een interessante eigen interpretatie over hoe democratie er uit zou moeten zien. Een interpretatie die uitnodigt tot nadenken. | David Van Reybrouck, Tegen verkiezingen (Amsterdam: De Bezige Bij 2013). ISBN: 9789023474593. Paperback € 14,90. Martijn van den Boom (1987) is politiek historicus en politiek filosoof.
13 14
Van Reybrouck, Tegen verkiezingen, 89. Ibidem, 152.
60
Volonté Générale 2013 - n°4
‘Onttovering’, idealen en verantwoordelijkheid Gaard Kets In tijden als de onze, waarin fact free politiek bedrijven tot deugd schijnt te zijn verheven, is het opvallend dat een boek van bijna een eeuw oud met als titel Wetenschap als beroep & Politiek als beroep weer hernieuwde aandacht krijgt. Kan de recente herdruk van deze klassieker worden gezien als het begin van een tegenbeweging? Ik betwijfel het. Desalniettemin wordt van deze essays van Max Weber gezegd dat ze bij iedere politicus op het nachtkastje liggen – of zouden moeten liggen – naast Machiavelli. Is deze hernieuwde interesse in het denken van Weber terecht? Jazeker. Zijn deze essays daadwerkelijk onmisbaar voor hedendaagse wetenschappers of politici? Misschien. Gedurende de Eerste Wereldoorlog beleeft Weber de herfstdagen van zijn grootse wetenschappelijke carrière. Hij geniet bekendheid en faam als grondlegger van de sociologie en is bovendien een invloedrijk denker in de historische wetenschappen, economie en rechten. In deze hoedanigheid wordt hij in 1917 en 1919 door de Freistudentische Bund in München gevraagd als spreker in de lezingenreeks Geistige Arbeit als Beruf. Deze context is in grote mate bepalend voor de ideeën die Weber hier presenteert. In 1917 is al duidelijk dat Weber's prille heimat de oorlog gaat verliezen en in 1918 is dit verlies een feit. Duitsland, dat al zeer zwak is door de zware straffen die door de overwinnaars worden opgelegd, krijgt ook nog eens te maken met allerlei muiterijen en revoluties door een verscheidenheid aan linkse revolutionaire groeperingen. Weber ziet Duitsland als politieke staat voor zijn ogen uit elkaar vallen en dit doet hem duidelijk pijn. Tegen deze achtergrond is het niet verwonderlijk dat hij geen hoge pet op heeft van de Duitse beroepspolitici. Het eerste essay beschrijft de stand van het wetenschappelijke bedrijf in Duitsland, door het te vergelijken met de wetenschappelijke organisatie in de Verenigde Staten. Hierbij is het goed om te vermelden dat het Duitse woord Beruf in het Nederlands zowel beroep alsook roeping kan betekenen. In dit werk bespreekt Weber dan ook beide. Enerzijds geeft hij een vrij droge en weinig opwindende beschrijving van hoe men in praktische zin het brood kan verdienen als academicus. De beschrijving van deze wetenschappelijke praktijk levert voor historici een mooi beeld van hoe de academische wereld destijds in Duitsland en Amerika functioneerde, maar als gids of handvat voor huidige studenten die een carrière in de wetenschap ambiëren is het te verouderd om daadwerkelijk nuttig te zijn. Daarnaast beschrijft Weber echter ook de meer ethische of morele roeping die nodig is, wil men zijn leven in de wetenschap slijten. Vooral passages over de innerlijke roeping van de wetenschapper maken dit essay interessant. Weber constateert dat de wereld is gerationaliseerd, waardoor wetenschappers zich niet meer achter goden, priesters of profeten kunnen verschuilen. De wereld is verklaarbaar – Weber noemt het ‘onttoverd’. Maar hierin schuilt wel een gevaar. Wetenschappers die
61
Volonté Générale 2013 - n°4
lesgeven aan studenten zijn vaak geneigd om zelf die rol van profeet in te vullen, waardoor de studenten niet de feiten, maar een specifiek gekleurde interpretatie van die feiten voorgeschoteld krijgen. Dit is volgens Weber begrijpelijk, ieder mens dient immers een demon – of hij nu wil of niet. Maar de wetenschapper moet professioneel (beroep) en deugdelijk (roeping) genoeg zijn om deze demon tijdens zijn colleges ter zijde te schuiven en de feiten te presenteren zoals ze zijn. Bovendien is een goede wetenschapper in staat om zijn leerling te dwingen om ‘tegenover zichzelf rekenschap af te leggen over de uiteindelijke zin van zijn eigen handelen.’1 Dit thema, verantwoordelijkheid nemen voor het eigen handelen, speelt ook een centrale rol in het essay over politiek als beroep. Dit essay begint met de vraag wat politiek nu eigenlijk is. Weber is hier helder over: elke staat is gebaseerd op geweld en politiek is de dreiging van het gebruik van dit geweld. Met andere woorden: politiek is het streven naar macht. Deze opvatting van Weber is en was niet nieuw, evenmin als de beschrijving die hij geeft van de politieke situatie in Amerika, Engeland en Duitsland. Wel vernieuwend is de bijdrage die Weber daarna levert aan de politieke filosofie, door aan te geven wat een goed politicus zou moeten kunnen en zijn. Net als in de wetenschap, zijn gedrevenheid, inschattingsvermogen en het nemen van verantwoordelijkheid voor Weber essentiële karaktereigenschappen van een goed politicus. Er zijn volgens Weber twee ethische bases van waaruit een politicus kan opereren. Als iemand handelt vanuit de overtuigingsethiek, zal hij vooral gericht zijn op de in zijn ogen noodzakelijke handelingen (religieus of communistisch geweld zijn twee zaken die Weber voor ogen staan), zonder na te denken over de gevolgen ervan. Althans, een overtuigingsethicus zal geen verantwoordelijkheid nemen voor de gevolgen van zijn handelen. Het doel staat voorop, eventuele kwalijke neveneffecten worden terzijde geschoven. Wanneer men echter opereert vanuit verantwoordelijkheidsethiek, zal men juist wel verantwoordelijkheid nemen en rekening houden met veelvoorkomende tekortkomingen van mensen – iets dat de overtuigingsethicus niet doet. Het is volgens Weber dan ook onmogelijk om de twee ethische grondslagen met elkaar te verenigen.2 Belangrijk om te begrijpen is dat Weber niet bedoelt dat politici niet vanuit een overtuiging mogen handelen – in tegendeel: politici moeten gedreven zijn. Maar de overtuiging moet wel politieke overtuiging zijn: ‘Wie streeft naar het heil van zijn ziel en naar de redding van die van anderen, die doet dat niet via de politiek, die immers heel andere taken heeft, taken die alleen met geweld te vervullen zijn.’3 Het zal de oplettende lezer niet veel moeite kosten te ontdekken welke vorm van ethiek Weber zelf voorstaat. Hierbij is het interessant om de context waarin Weber dit schrijft nog eens te benadrukken: terwijl hij deze tekst voordraagt zijn er in verschillende Duitse steden zogenaamde
M. Weber, Wetenschap als beroep & Politiek als beroep (Nijmegen 2012) 35, cursivering in origineel. 2 Weber, Wetenschap als beroep & Politiek als beroep, 98. 3 Ibidem, 102. 1
62
Volonté Générale 2013 - n°4
Communistische Arbeiders- en Soldatenraden ingericht die vaak na enkele weken of maanden weer worden afgeschaft door de Duitse staat. De dreiging van een bolsjewistische revolutie is alomtegenwoordig en de linkse politici stoken dit vuur regelmatig op. In het politieke denken van Weber spelen deze omstandigheden dus een grote rol – zolang politici alleen vanuit overtuiging blijven spreken zal er geen rust wederkeren in de Duitse politiek. Tegen het einde van de toespraak komen de politieke realiteit ‘buiten’ en Webers politieke theorie ‘binnen’ schitterend samen. Hij richt zich tot de zaal en tot de huidige politici, en hij vraagt hen wat zij over tien jaar zullen doen, als de revolutionaire rook is opgetrokken en de utopische doelstellingen niet zijn gehaald. Bent u tegen die tijd verbitterd? Heeft u uw toevlucht gezocht tot een nieuwe ‘mode’? Zult u zich overgeven aan wat Weber ‘mystieke wereldverzaking’ noemt? In dat geval zegt Weber: ‘[D]ie waren niet opgewassen tegen hun daden, en evenmin opgewassen tegen de wereld zoals ze werkelijk is, in haar alledaagsheid. Zij hebben de roeping tot de politiek, die zij dachten in zich te hebben, niet gehad.’4 Wie dan wel die roeping heeft? Weinigen, aldus Weber. ‘Alleen wie er zeker van is dat hij niet te gronde gaat als de wereld, vanuit zijn standpunt gezien, te dom of te laag is voor wat hij haar wil bieden, alleen wie ondanks dit alles kan zeggen: “en toch”, alleen zo iemand heeft de ‘roeping’ tot de politiek.’5 | Max Weber, Wetenschap als beroep & Politiek als beroep (Nijmegen, Uitgeverij Vantilt 2012). ISBN: 9789460040955. Paperback € 15,00. Gaard Kets (1987) is parlementair historicus en politiek filosoof.
4 5
Weber, Wetenschap als beroep & Politiek als beroep, 105, cursivering in origineel. Ibidem, 106.
63
Volonté Générale 2013 - n°4
De heksenjacht van de eenentwintigste eeuw Simone Neeling Het is woensdagmiddag 4 september 2013. Zo’n honderdvijftig inwoners van Deventer verzamelen zich om te protesteren tegen pedofilie. Gewapend met spandoeken met daarop teksten als ‘Wij trekken een grens, een pedo is geen mens!’ en ‘In Deventer demonstreren wij, veilige straten en 0570 pedovrij!’ maken zij hun standpunt duidelijk. Wat was de aanleiding? Ex-bestuurslid van pedofielenvereniging Martijn, Marthijn Uittenbogaard, was gezien in de Overijsselse stad. Hij werd herkend en belaagd door een groep jongeren en moest vluchten naar een restaurant, waar de politie hem te hulp schoot. Later die week herhaalde het tafereel zich nog eens nadat hij werd herkend in een ijssalon. Daarna is hij per taxi de stad ontvlucht. Ook was het twee avonden onrustig bij een flatgebouw waar Uittenbogaard werd gezien met zijn vriend Ricardo Hunefeld. De mobiele eenheid was toen nodig om de oploop uit een te drijven. Eerder dit jaar werd ook Hunefeld zelf, inwoner van Deventer en zelfverklaard pedofiel, door een menigte belaagd. Zijn ouderlijk huis in Friesland werd in 2011 al eens beklad met graffiti en bekogeld met eieren. In 2008 kwam hij voor het eerst in het nieuws na zijn ontslag bij een stratenmakerbedrijf. Het bedrijf liet weten dat het de geaardheid van Hunefeld niet kon tolereren, omdat de werknemers met regelmaat schoolpleinen en directe omgevingen van scholen moeten bestraten. Beide mannen zijn echter nooit officieel veroordeeld voor pedoseksualiteit. De situatie van Uittenbogaard en Hunefeld doet denken aan een middeleeuwse heksenjacht. Met zijn allen tegen één; gewoon, omdat iemand zegt dat een ander wat gedaan heeft. Hoewel de geaardheid van de mannen uiteraard maatschappelijk niet door de beugel kan, hebben zij zich voor zover bekend nooit schuldig gemaakt aan een zedendelict. Toch worden ze uitgespuugd door de maatschappij. Tijdens een uitzending van Pauw en Witteman laat een van de Deventerse demonstranten zelfs weten dat ze de doodstraf graag heringevoerd zou zien voor ‘dit soort mensen’.1 Een vergelijkbaar lot overkomt Lucas (Mads Mikkelsen) in de film Jagten (2012), geregisseerd door Thomas Vinterberg. In tegenstelling tot bovengenoemde Deventerse mannen valt de hoofdpersoon uit deze film echter niet op kinderen, maar hiervan wordt hij uiteindelijk wel beschuldigd. Lucas is een gescheiden pechvogel die sinds zijn laatste ontslag werkt op een kleuterschool. Elke ochtend wordt hij enthousiast begroet door zijn fanclub van kleutertjes. Lucas is een geliefde en gewaardeerde man in het dorp en dat spat van het scherm. Klara (Annika Wedderkopp), een van de kinderen en tevens de dochter van Lucas’ beste vriend Theo, is op een dag een beetje boos op Lucas. Dat vertelt ze aan
‘Inwoners Deventer in protest tegen pedofielen in stad’, Pauw en Witteman (4 september 2013) http://pauwenwitteman.vara.nl/media/242197 (geraadpleegd op 5 oktober 2013). 1
64
Volonté Générale 2013 - n°4
directrice Grethe en ze maakt terloops nog een ongepaste opmerking over het mannelijk geslachtsdeel. Grethe linkt de twee opmerkingen aan elkaar en trekt meteen een conclusie. Het meisje lijkt niet te weten wat ze precies heeft gezegd, laat staan wat de gevolgen van haar uitspraak zijn: ze gebruikte louter wat woorden die zij haar oudere broer zo nu en dan heeft horen zeggen. Toch zijn de gevolgen van Klara’s ‘verklaring’ voor Lucas onbeschrijflijk groot. Directrice Grethe besluit een onderzoek in te stellen, maar doet ondanks haar goede bedoelingen werkelijk alles op de verkeerde manier. De amateuristische agent uit het dorp maakt de ene fout na de andere en tot overmaat van ramp reageert Lucas zelf ook niet al te handig. Hij kan maar niet geloven dat iemand hem van een zedendelict verdenkt. Hij heeft toch niks misdaan? Uiteindelijk valt het besluit om Lucas te ontslaan: hij heeft niet langer toegang tot het terrein van de school. Maar daar blijft het niet bij, want ook in de supermarkt zijn hij en zijn zoontje – wie hij juist wat vaker mocht zien – niet meer welkom. Om nog maar te zwijgen over de gevolgen voor de vriendschap tussen Lucas en zijn vriend Theo. Ondertussen weten alleen Lucas, Klara en de kijker dat de hoofdpersoon onschuldig is. Vinterberg laat het sociale proces zien dat Lucas langzaam tot waanzin drijft en laat daarbij – gelukkig – het rechtsproces wat op de achtergrond. Lucas is in Jagten het slachtoffer van karaktermoord. Hij moet toezien hoe angst en achterdocht zich langzaam over het voorheen zo vreedzame Deense dorpje verspreiden. Doordat de kijker steeds sterker gaat beseffen dat ook hij in feite slachtoffer zou kunnen worden van zo’n collectieve jacht heeft de film een wat angstige ondertoon. Hoewel Lucas zijn eigen onschuld natuurlijk kent, slaagt hij er niet in om zijn omgeving daarvan te overtuigen. Uiteindelijk slaat te twijfel ook bij de kijker toe. Zou het dan toch? Als we Theo mogen geloven heeft zijn dochter Klara bovendien nog nooit gelogen. Daarnaast gaat Lucas zich ook steeds vreemder gedragen: ondanks dat zijn kersverse vriendin aan zijn kant lijkt te staan, schopt hij haar het huis uit en veroorzaakt hij publieke scènes die in de verste verte geen sympathie aan hem toekennen. Dan is het plots een jaar later. We zien hoe Lucas en zijn zoon aankomen op een feest waar het hele dorp aanwezig is. De twee worden hartelijk ontvangen. Lucas mag zelfs met Klara praten. Alles lijkt weer bij het oude, maar niets is wat het lijkt. De opmerking van Klara, die meerdere malen zelf heeft toegegeven dat ze ‘gewoon iets doms heeft gezegd’, heeft het dorp getekend, ondanks dat het meisje nu wel wordt geloofd. De jacht op Lucas is nog lang niet afgelopen. Vrolijk wordt je niet van Jagten, blijven hangen doet het verhaal wel. Pedofilie is een term die wordt gebruikt voor het zich seksueel primair aangetrokken voelen van volwassenen tot kinderen die nog niet geslachtsrijp zijn. Pedofilie is verwant aan pedoseksualiteit en
65
Volonté Générale 2013 - n°4
kindermisbruik, maar het is niet per definitie hetzelfde.2 Toch wordt dat in het geval van Uittenbogaard en Hunefeld wel zo opgevat. Net als in de jacht op de onschuldige Lucas, zal ook in de jacht op hen de laatste kogel nog niet geschoten zijn. Simone Neeling (1994) is tweedejaars Bedrijfscommunicatie aan de Radboud Universiteit en eindredacteur bij Nultweevier.nl.
‘‘Kristallnacht’ bij pedoseksueel Ricardo Hunefeld’, Crimesite Camilleri (26 juni 2011) online beschikbaar via http://www.camilleri.nl/2011/06/kristallnacht-bij-pedoseksueel-ricardohunefeld (geraadpleegd op 5 oktober 2013). 2
66
Volonté Générale 2013 - n°4
Heilig Paars Joep Willemsen Wat een viering van politieke consensus viel ons land ten deel na het akkoord van Paars met de Bijbel. Het was vooral interessant hoe we deze triomfantelijke mannen, in het armentierige zaaltje, moesten duiden. Met een degelijk politiek systeem had het weinig te maken. De calvinistische handelaar met een Paarse biblebelt. De eerste periodes Paars worden gezien als de tijd waarin de ideologie uit de politiek verdween. De twee aartsvijanden werden vrienden. Het was het summum van samenwerken en een voorbeeld dat de wereld over ging. Daadkracht was in die jaren het devies. Na Paars werd dit weer verlaten door de sterk opkomende extremen aan de linkeren rechterkant van het politieke spectrum. Ideologie en polarisatie – of populisme – waren terug. Electoraal gezien was het een puinhoop, maar er waren wel heldere coalities, link of rechts. De verkiezingen van 2012 toonden een ware verdeeldheid tussen links en rechts. De crisis had echter daadkracht nodig en daarom ‘stapten’ de hernieuwde aardsvijanden ‘over hun schaduw heen’, om het land te regeren. Urgentie en roeping lagen hoger dan praktische bezwaren zoals een minderheid in de Eerste Kamer. De daadkracht waar de partijen zelf de lofzang over afstaken zorgde uiteindelijk voor stilstand. Waar in de jaren negentig de ideologie vaarwel gezegd was, werd nu de daadkracht uitgezwaaid. De samenwerking tussen de VVD en PvdA bleek een knap staaltje onderhandelen over maatregelen die niet op steun konden rekenen. In februari was het Woonakkoord nodig en in september moest de coalitie wederom terug naar de overige partijen om voor het komende jaar de begroting rond te krijgen. Het spel tussen de partijen om tot een akkoord te komen was eigenlijk bedroevend. Het was vanaf moment één al duidelijk hoe de hazen liepen: het CDA veinsde participatie, GroenLinks wilde zich profileren door er uit te stappen en de coalitie sprak steevast uit dat ze uitgingen van het verantwoordelijkheidsgevoel van de andere partijen. Het hoogtepunt was eigenlijk Ferry Mingelen die voor dichte deuren stond te posten. In de hele duiding over coalitievorming werd ook de positie van de Eerste Kamer steevast verkeerd uitgelegd. Het zou een kamer van reflectie zijn, waar naar kwaliteit van wetten wordt gekeken en niet naar politieke inhoud. Nergens staat dit geschreven. Ergo, wanneer dat het geval was, dan zou een nieuwe coalitie niet nodig zijn. De Eerste Kamer kijkt toch niet naar inhoud? Dat die Kamer de collega’s nu ook blindelings volgt, getuigt van een uitholling van haar positie. In 2015, wanneer de nieuwe Statenverkiezingen wellicht het volledige politieke spectrum weer omgooien, begint de dans weer van voor af aan. Voor de democratie is het eveneens schadelijk. De tegenpolen moeten al zoveel uitruilen dat het voor de kiezer niet meer in hun beeld past. Wat kiezen we nu? Linkse kiezers krijgen rechtse coalities en vice
67
Volonté Générale 2013 - n°4
versa. De oppositie is dusdanig verzwakt dat er van daadwerkelijke controle geen sprake is. Het is een vervlakking van ons politieke krachtenveld. Polderen wordt modderen, visie is noodzakelijk knippen en plakken, en akkoorden zijn een samenraapsel van maatregelen. Wat dat betreft is Grijs I een betere benaming. Joep Willemsen (1985) is parlementair historicus.
68