Volonté Générale 2013 - n°1
Inhoudsopgave
Hoofdredactioneel
3
Reacties
De onderschatte kracht van het placebo- 5 effect? Naline Geurtzen Architectuur en geluk Sabine Meier
8
Discussieartikelen ‘Koningshuis’
Republiek of Monarchie? Bart Verheijen
11
De monarchie: in ons aller voordeel Gijs Dupont
13
Weg met de monarchie, het is 2013 Michel Graef
16
Artikelen ‘O lieve koningin die levenslang het hele land voorbij zag gaan, nu mag het zomaar, lekker zomaar in de rij gaan staan.’
De terugkeer van het communisme Thomas Roode
19
Anne Vegter, ‘Gebed voor iedereen’, NRC Handelsblad (31 januari 2013) 1.
Politieke theorie? Loket 4 Robbert Lauret
24
Volonté Générale 2013 - n°1
Waarom de Afrikaanse Unie zich afkeert van het Internationaal Strafhof Abel S. Knottnerus
27
Jezelf ter discussie stellen en iemand anders worden Interview met Luca Consoli
34
Columns & recensies
Paradoxale aanpak Jacob van Hoof
41
Voor en door intellectuelen? Gaard Kets
44
War on terror minus de clichés Chris van Gorp
47
Gekroonde republiek Joep Willemsen
50
Volonté Générale is een tijdschrift voor jonge intellectuelen waarin debat centraal staat. Het doel van dit tijdschrift is de wereld te analyseren en mensen aan het denken te zetten over maatschappij, (wereld)politiek, filosofie, economie, kunst en universiteit. Colofon Hoofd- en eindredactie Martijn van den Boom Gaard Kets Jan Maas Roos van der Zwan Medewerkers aan dit nummer Gijs Dupont, Naline Geurtzen Michel Graef, Chris van Gorp, Jacob van Hoof, Abel S. Knottnerus, Robbert Lauret, Sabine Meier, Thomas Roode Bart Verheijen en Joep Willemsen. Contactgegevens email:
[email protected] internet: www.volontegenerale.nl Aanmelden abonnement Voor gratis digitale toezending kunt u zich via het bovengenoemde emailadres aanmelden. Aanleveren stukken Uitsluitend per email onder vermelding van contactgegevens en een korte persoonsbeschrijving. De hoofdredactie houdt zich het recht voor zonder opgaaf van reden stukken te weigeren. Sluitingsdatum volgende uitgave: 30 april 2013. Copyright © Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd op welke manier dan ook voor commerciële doeleinden, vraag hiervoor eerst toestemming van de hoofdredactie en de auteur(s).
Volonté Générale 2013 - n°1
Hoofdredactioneel Het jaar is pas een kleine drie maanden oud, maar het belooft nu al opzienbarend te worden. Voor het eerst sinds 1415 treedt de bisschop van Rome voor zijn dood af. In de vroege vijftiende eeuw maakte Gregorius XII ruimte, zodat het Westerse schisma, waarbij destijds maar liefst drie pretendenten voor de troon van St. Petrus elkaar de kerk uitvochten, opgelost kon worden. Gregorius, die in Rome zetelde, kreeg daarbij mogelijkheid tot ‘een waardig aftreden’, waar zijn tegenstanders uit Avignon en Pisa simpelweg werden afgezet.1 Een nieuwe paus zou weer eenheid moeten brengen en de machtsstrijd tussen paus en concilie beëindigen.2 Ook de huidige paus treedt af in voor de katholieke kerk woelige tijden. Het bekende misbruikschandaal en de opkomst van het homohuwelijk in de wereld zijn slechts enkele stekende zaken waartoe de kerk en diens vorst zich moeten verhouden. Daarnaast bleek de immens populaire Johannes Paulus II een lastig op te volgen voorganger voor Benedictus XVI, die bij zijn aantreden al ‘tussenpaus’ werd genoemd. Nu zijn geestelijke en lichamelijk gesteldheid dusdanig zijn verslechterd, kiest Benedictus ervoor zich terug te trekken. Niet wetende dat hij hiermee mogelijk een precedent schept waarmee de kerk vernieuwd kan worden, want als zelfs de paus eerder dan normaal mag stoppen… Niet alleen de paus maakte gedurende de afgelopen maanden zijn aftreden bekend, ook koningin Beatrix gaf aan op 30 april te stoppen. Haar aftreden is geen unicum in de Nederlandse monarchie, want leden van het Huis van Oranje staan er om bekend dat zij niet tot de dood op de troon blijven zitten – tot ongenoegen of hilariteit van andere Europese vorstenhuizen. De redactie vond dit hét moment om de voortgang van de monarchie te bespreken in Volonté Générale. In het discussiestuk zal, na een inleiding van Bart Verheijen, stelling genomen worden voor en tegen het koningshuis door Gijs Dupont en Michel Graef. Tevens zal onze columnist Joep Willemsen een oproep doen aan het adres van onze toekomstige koning. Echter, het nummer staat niet volledig in het teken van komende troonswisseling, ook andere interessante thema’s worden aangesneden: Abel S. Knottnerus toont ons de ins and outs van het getouwtrek tussen de Afrikaanse Unie en het Internationaal Strafhof; Thomas Roode verzet zich tegen de notie dat het communisme dood zou zijn; Robbert Lauret geeft inzicht in de sollicitatieprocedure voor een traineeship; en Luca Consoli bekritiseert in het interview de huidige invulling van de universitaire curricula. Uiteraard bevat dit nummer weer verschillende reacties, recensies en columns. In dit nummer verschijnt de eerste beschouwing op de wereld van onze nieuwe columnist Jacob van Hoof. Hij is niet de enige nieuwkomer, graag verwelkomt de redactie ook Roos van der Zwan. Zij versterkt sinds
E. Duffy, Saints & Sinners. A History of the Pope (3e editie; New Haven en Londen 2006) 170. 2 Duffy, Saints & Sinners, 170-175. 1
3
Volonté Générale 2013 - n°1
het begin van dit jaar de redactie van Volonté Générale. Haar kwaliteiten en kennis zullen dit tijdschrift een nieuwe impuls geven. Voor dit laatste doen we ook een beroep op u als lezer: reageer op de stukken of stuur uw eigen visie in. Voor nu: veel lees- en denkplezier toegewenst. Martijn van den Boom Gaard Kets Jan Maas Roos van der Zwan
4
Volonté Générale 2013 - n°1
Anna Tuenter reflecteerde in het voorgaande nummer in haar artikel ‘De kracht van het placebo-effect’ op de werking van het placebo- en nocebo-effect, en de gevolgen ervan bij de bestrijding van depressies. Zij riep de geestelijke gezondheidszorg op gebruik te maken van deze kennis en te hervormen. De onderstaande reactie beantwoordt deze oproep.
De onderschatte kracht van het placebo-effect? Naline Geurtzen Met veel belangstelling heb ik in het vorige nummer van Volonté Générale het door Anna Tuenter geschreven artikel ‘De kracht van het placeboeffect’ gelezen.1 Een zeer interessant artikel, waarin beschreven wordt welke positieve effecten een placebo kan hebben bij de behandeling van een depressie. Om deze reden zou het placebo-effect niet langer beschouwd moeten worden als een ‘nep-effect’, maar zou men juist gebruik moeten maken van dit ‘verwachtingseffect’. Ik ben het volledig eens met deze conclusie. Daarnaast kan ik mij vinden in de suggestie terughoudend te zijn met het gebruik van antidepressiva, wanneer niet onomstotelijk bewezen kan worden dat antidepressiva beter werken dan een placebo-medicijn. Wel zijn er enkele aspecten die me opvielen bij het lezen van het artikel, waar ik graag mijn licht over laat schijnen. In de inleiding schrijft Tuenter dat ‘dertig tot vijftig procent van alle depressieve patiënten baat heeft bij antidepressiva – opvallend genoeg hetzelfde percentage dat geneest in de controlegroep die een placebo krijgt.’ 1 De conclusie die vervolgens wordt getrokken, is dat deze verbetering het gevolg is van het placebo-effect. Sterker nog, Tuenter geeft aan dat hersenonderzoek heeft aangetoond dat het placebo-effect ‘echt’ is. Ze haalt hierbij een onderzoek aan dat laat zien dat een positieve verwachting het beloningssysteem activeert en de stress- en emotiecentra onderdrukt. Hoewel dit inderdaad plausibel klinkt, denk ik dat er naast bovenstaande verklaring nog een andere verklaring mogelijk is voor het gevonden effect. Zo zou de genezing van de depressie ook door ‘spontaan’ herstel kunnen komen. Uit onderzoek naar depressie is namelijk gebleken dat men de kansen van herstel op eigen kracht sterk onderschat.2 Zo is de helft van de depressies na drie maanden weer over, waarbij het niet veel uitmaakt of men hiervoor behandeld wordt of niet. De gevonden veranderingen in de hersenen zouden bij deze verklaring het gevolg kunnen zijn van het opklaren van de depressie en niet, zoals lijkt te worden gesuggereerd, de oorzaak van de genezing. Als de ernst van de depressie afneemt, is het namelijk logisch te veronderstellen dat het beloningssysteem actiever wordt en het stresssysteem wordt A. Tuenter, ‘De kracht van het placebo-effect’, Volonté Générale n°4 (2012) 29-33, aldaar 29, beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/post/37111207351/vg02-4 (geraadpleegd op 19 februari 2013). 2 A. Bergsma, ‘Vijf misverstanden over depressies’, Fonds Psychische Gezondheid (Amersfoort 2012) beschikbaar via: http://www.psychischegezondheid.nl/dynamic/media/1/ files/Rapport%20publieksenquete%20publieke%20misverstanden%20over%20depressie% 209%20oktober%202012.pdf (geraadpleegd op 19 februari 2013). 1
5
Volonté Générale 2013 - n°1
geïnhibeerd. Ook in bredere zin heb ik er moeite mee dat een bepaald effect pas als ‘echt’ wordt verondersteld wanneer het in de hersenen kan worden aangetoond. Want naast het feit dat in neurobiologisch onderzoek vaak correlerende verbanden en geen causale relaties worden gevonden, is het volgens mij ook niet meer dan logisch om te veronderstellen dat menselijke emoties, gevoelens, gedragingen en gedachten samengaan met neurologische activiteit en bepaalde cognitieve processen. Het zou pas echt interessant worden als dat niet het geval zou zijn… Om het placebo-effect goed te kunnen onderzoeken is het dus nodig om een experimentele studie op te zetten waarbij een placeboconditie wordt vergeleken met een controleconditie waarbij men geen enkele behandeling ontvangt, dus ook geen placebo. Naast de al door Tuenter genoemde ethische bezwaren, stuit men op het probleem dat het vrijwel onmogelijk is een conditie te creëren zonder dat hierbij enig (positief of negatief) verwachtingseffect wordt gewekt. Er is namelijk een oneindig aantal factoren dat een zogenaamd placebo-effect kan veroorzaken. Zoals Tuenter aangeeft, kan het placebo-effect al ontstaan doordat men ‘mee doet aan een onderzoek’ of doordat men aandacht krijgt van ‘een professional in een witte jas’. Het placebo-effect gaat dus niet alleen over het nemen van een placebo-pil. Dit maakt het niet alleen in praktische zin erg lastig om een ‘zuiver’ placebo-effect te kunnen onderzoeken, maar het roept tevens de vraag op óf er wel een onderscheid te maken is tussen ‘echte’ effecten en placebo-effecten, en wat eigenlijk het nut is van een dergelijk (kunstmatig?) onderscheid. Het volgende punt dat ik graag wil maken is dat ik zeer verbaasd ben dat Tuenter aangeeft dat juist de geestelijke gezondheidzorg de kennis over het placebo-effect moet gebruiken om te hervormen. Dat is bijna als psycholoog tegen een arts zeggen dat hij meer medicijnen zou moeten gebruiken omdat de psycholoog er ook eindelijk achter is gekomen dat medicijnen werkzaam kunnen zijn. Mijn verbazing komt voort uit het feit dat er juist in de geestelijke gezondheidszorg veel gebruik wordt gemaakt van psychologische (niet-medicamenteuze) behandelingen. Deze behandelingen worden veelal uitgevoerd door psychologen die bij uitstek veel kennis hebben over het voeren van gesprekken, het motiveren van cliënten enzovoorts. Hoewel er binnen de psychologie ook onderscheid wordt gemaakt tussen de ‘werkzame’ interventies van een psychologische behandeling (denk aan exposure technieken bij angst of gedragsactivatie bij depressie) en de ‘non-specifieke’ factoren die bijdragen aan het effect van een behandeling (denk aan de cliënt-therapeutrelatie), zou je vanuit neurobiologisch perspectief alle psychologische behandelingen kunnen zien als varianten op het placebo-effect. Bovendien, wanneer er binnen de geestelijke gezondheidszorg wel sprake is van een medicamenteuze behandeling, dan wordt deze medicatie vaak voorgeschreven door een psychiater. Een psychiater heeft door zijn specialistische achtergrond meer kennis dan de gemiddelde arts over de manier waarop je een patiënt het beste kunt motiveren voor het gebruik van medicatie. Ik zou dus juist willen zeggen dat binnen de reguliere geneeskunde meer gebruik gemaakt
6
Volonté Générale 2013 - n°1
zou moeten worden van het placebo-effect en dat men hierbij nog veel kan leren van psychologen. Weten ‘wij psychologen’ het dan allemaal beter? Nee, helaas. Nog los van het feit dat de psychologie, biologie, neurologie, geneeskunde, enzovoorts natuurlijk allemaal verschillende vakgebieden zijn met elk hun eigen kennis en expertise, is er binnen de context van dit onderwerp nog een belangrijk verschil. Dit verschil zit in de manier waarop er naar de mogelijke effecten van behandelingen wordt gekeken. Bij onderzoek naar een mogelijke medicamenteuze behandeling, bijvoorbeeld naar een antidepressivum, wordt een vergelijking gemaakt tussen het ‘werkzame’ medicijn en een placebo-medicijn. Tuenter geeft daarbij terecht aan dat hierbij veel meer aandacht moet komen voor de positieve- (placebo) en negatieve- (nocebo) verwachtingseffecten die hierbij een rol spelen. Het is echter wel common sense binnen de geneeskunde en gerelateerde vakgebieden dat een medicijn zelf zowel positieve als negatieve effecten kan hebben. Dit keer gaat het niet over een placebo- of nocebo-effect, maar over de gewenste effecten als gevolg van de werkzame bestanddelen en om de (negatieve) bijwerkingen van het medicijn. Sterker nog, als je kijkt naar antidepressiva, dan heeft een cliënt vaak al kort na het opstarten van de medicatie last van bijwerkingen, terwijl de gewenste effecten nog even op zich laten wachten. Binnen de psychologie lijkt er echter nauwelijks aandacht te zijn voor eventuele (negatieve) bijwerkingen als het gaat om psychologische behandelingen. Vaak wordt er uitgegaan van de gedachte ‘baat het niet, dan schaadt het niet.’ Ik ben echter van mening dat deze opvatting niet altijd juist is. Er zijn voorbeelden bekend waarin wordt beschreven dat cliënten als gevolg van een professionele psychologische behandeling onzekerder worden over hun eigen oplossingsvermogende vaardigheden en niet langer zelf beslissingen durven te nemen vanwege de gedachte dat de therapeut het beter weet. Dit kan er uiteindelijk zelfs toe leiden dat cliënten steeds passiever en afhankelijker worden: een ongewenst bijeffect van de behandeling. Hoewel er nog nauwelijks empirisch onderzoek bestaat naar dergelijke negatieve, iatrogene processen, pleit ik ervoor dat er binnen de psychologie meer aandacht komt voor mogelijke negatieve bijwerkingen van behandelingen. Maar dat de manier waarop een behandeling wordt uitgevoerd heel belangrijk is en dat de manier waarop een medicijn wordt voorgeschreven het uiteindelijke effect beïnvloedt, weten we binnen de geestelijke gezondheidszorg dan wel weer. Ik onderschrijf hiermee dus de kracht van het placebo-effect, maar niet de algemene onderschatting ervan in de geestelijke gezondheidszorg. Naline Geurtzen (1987) studeerde klinische psychologie en behavioural sciences en is thans werkzaam als PhD-student bij het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit Nijmegen.
7
Volonté Générale 2013 - n°1
In het voorgaande nummer zette Boudewijn Wijnacker in zijn artikel ‘Ruimte voor discussie?’ uiteen hoe architectuur en stedelijke omgeving invloed hebben op het gedrag van mensen. Sabine Meier reageert op dit artikel en voegt een extra dimensie toe, namelijk de perceptie van architectuur door sociale actoren.
Architectuur en geluk Sabine Meier De relatie tussen welzijn en de manier waarop gebouwen zijn vormgegeven, houdt de gemoederen van zowel filosofen als architecten en stedenbouwkundigen al decennia – zo niet eeuwen lang – bezig. In het boek De architectuur van het geluk probeert Alain de Botton grip te krijgen op deze complexe relatie. Hij wandelt in dat boek door de architectuurgeschiedenis om antwoord te vinden op de vraag ‘hoe een mooi gebouw er eigenlijk uitziet.’1 Echter, hoe interessant deze vraag ook is, het antwoord daarop is mijns inziens niet geheel overtuigend. De Botton laat in de formulering de sociale acteurs achterwege terwijl juist zij degenen zijn die beoordelen of een gebouw er wel of niet ‘mooi uit ziet’. De auteur verricht weliswaar inspirerend werk om het dynamisch begrip van schoonheid, ‘schone’ architectuur en stedenbouw door de eeuwen heen te verhelderen. Maar de sociale acteurs die schoonheid ondervinden en de manier waarop verschillende sociale groepen ‘schone’ architectuur definiëren, komen niet aan de orde. Bezien vanuit mijn sociologisch perspectief op architectuur zijn de herhaaldelijk opgeschreven ‘wijzinnen’ dan ook niet overtuigend. Een voorbeeld: ‘[O]ns gevoel voor schoonheid en ons idee van wat een goed leven behelst zijn met elkaar verstrengeld. We willen dat onze slaapkamers associaties met sereniteit oproepen, onze stoelen metaforen zijn voor gulheid en harmonie, en onze waterkranen een air hebben van eerlijkheid en vastberadenheid.’2 Wie bedoelt De Botton precies met wij? Klopt het wel dat ‘wij’ allemaal willen dat ‘onze’ slaapkamers dit soort associaties oproepen? Al lezende bekruipt me het gevoel dat De Botton er een clichématig, al dan niet vrij burgerlijke, blik op het stadsontwerp, de woning en de woninginrichting op na houdt. Het is de afwezigheid van het perspectief van sociale acteurs op gebouwen die maakt dat de relatie tussen geluk en architectuur ook in andere publicaties onduidelijk blijft. Boudewijn Wijnacker geeft in zijn artikel ‘Ruimte voor discussie’ in dit tijdschrift tevens de voorkeur aan het historisch perspectief geïnspireerd door De Botton.3 Daarbij focust hij echter niet op de relatie tussen geluk en ‘schone’ architectuur, maar bespreekt veeleer de relatie tussen het begrip van ‘ruimte’ in het modernistische en postmodernistische (stads)ontwerp en de manier waarop de behoeften van mensen daarin werden gekend. In Nederland
Alain de Botton, De architectuur van het geluk (Amsterdam/Antwerpen 2006) 10. Ibidem, 111. 3 B. Wijnacker, 'Ruimte voor discussie?', Volonté Générale n°4 (2013) 40-45, beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/post/37111207351/vg02-4 (geraadpleegd op 19 februari 2013). 1 2
8
Volonté Générale 2013 - n°1
werd het postmodernistische perspectief in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw opgevolgd door de behoefte van zowel planmakers als bewoners aan herkenbare plekken. Middel om zulke plekken te handhaven dan wel opnieuw te creëren, is de referentie aan het verleden en aan cultureel erfgoed. Terwijl het historisch perspectief op het (stads)ontwerp van Wijnacker zeker uitsluitsel geeft over de relatie tussen welzijn en (Nederlandse) stadsplanning, biedt het artikel geen nieuwe inzichten wat betreft de relatie tussen het gevoel van geluk en ‘schone’ architectuur. Om dit wel te doen, zijn mijn inziens studies nodig die enkele cases op concrete locaties belichten binnen een bepaalde, afgebakende periode. Bovendien stel ik een multidisciplinaire zienswijze voor vanuit de architectuur enerzijds en sociologie anderzijds. De laatste aanpak betekent echter niet dat architecten sociologen moeten worden of sociologen architecten. Het betekent ook niet dat de architectuur een zekere autonomie moet worden ontzegd (want ik ben het met De Botton eens dat architectuur maatschappelijke waarden kan representeren en in staat is om tot op bepaalde hoogte sociale interactie te faciliteren). Maar het betekent wel dat sociale acteurs een plek krijgen in de discussie over ‘schone’ architectuur en de veelbesproken waarden die architectuur representeert. De multidisciplinaire zienswijze vanuit deze vakgebieden biedt de mogelijkheid om het begrip ‘ruimte’ concreter te maken. Architecten zullen beamen dat ‘ruimte’ altijd is opgebouwd uit verschillende schaalniveaus. Een gebouw staat op een geografische locatie, is deel van een stedenbouwkundig ensemble, wordt gekenmerkt door een bepaalde architectuur (plattegrond et cetera) en bevat een meer of minder eenduidige symboliek in de vorm van ornamenten, versieringen of kleuren. Zodra de ruimtelijke kenmerken van een gebouw zijn onderkend, is het pas mogelijk om te onderzoeken welke onderdelen wel of niet voldoen aan menselijke behoeften – waar het gevoel van geluk er één van is. Het sociologisch perspectief van het symbolisch interactionisme is, denk ik, bijzonder toepasselijk als het gaat om onderzoek naar de relatie tussen emoties en architectuur. Zij kijken voornamelijk naar de mens en hun dagelijks leven.4 Simpel gezegd bestaat het dagelijks leven uit wat mensen doen, denken en voelen. Mensen houden er een bepaald tijdruimte gedrag op na dat zij wel of niet met anderen delen. 5 De stedenbouwkundige vorm van een woonomgeving is bijvoorbeeld het
Ik verwijs hier naar sociologen die in de traditie staan van de fenomenologie van Alfred Schütz en het interactionisme van Erwing Goffman. 5 Het onderzoek naar tijd-ruimtelijk gedrag begint zich vanaf ongeveer 1980 af te tekenen in het geografisch en sociologisch onderzoek. Dat onderzoek richt zich op het in kaart brengen van tijdbesteding en ruimtegebruik. Doel van deze methode is bijvoorbeeld om individuele patronen van mensen binnen collectieven, zoals huishoudens, zichtbaar te maken (waardoor wederom ongelijke taakverdeling zichtbaar wordt). Voorbeeld van een studie die deze methode toepast is: J. C. Droogleever Fortuijn, Een druk bestaan : tijdsbesteding en ruimtegebruik van tweeverdieners met kinderen (Amsterdam 1993). 4
9
Volonté Générale 2013 - n°1
ruimtelijke kader waarin ontmoeting en sociale interactie plaatsvindt. 6 Daarnaast beoordelen zij voortdurend zichzelf (en anderen) en overwegen of een bepaalde architectuur en symboliek bij hun zelfbeeld past; en tegelijk of deze architectuur de sociale groep representeert waar zij bij willen horen.7 Beide, het doen en het denken, gaan gepaard met emoties: het meest individuele en vluchtige aspect van het dagelijks leven. De vraag in hoeverre emoties als geluk wel of niet worden beïnvloed door de schoonheid van architectuur en stedenbouw, is dus nog (lang) niet beantwoord. Sabine Meier (1969) is architectuursocioloog en onlangs gepromoveerd op onderzoek naar de relatie tussen plaatsidentiteit van de middenklasse en gethematiseerde woonomgeving. Zij is tegenwoordig als lector verbonden aan de Academie voor Architectuur, Bouwkunde en Civiele Techniek aan de Hanzehogeschool Groningen.
Over de relatie tussen stedenbouwkundige vorm en collectiviteit kijk bijvoorbeeld: I. Nio 'Woonstad Almere. Collectieve strategieën in een suburbane stad', in: Berg, J.J., Franke, S. and Reijndorp, A. Adolescent Almere. Hoe een stad wordt gemaakt (Rotterdam 2007), 135-165. 7 Grondslag van deze gedachte is het concept van sociale distinctie van Pierre Bourdieu. Deze gedachte heb ik uitgewerkt in mijn artikel ‘Living in commodified history. Constructing class identities in neotraditional neighbourhoods’ Social and Cultural Geography 13 (2012) 517-535. 6
10
Volonté Générale 2013 - n°1
Republiek of Monarchie? Bart Verheijen Ons land is langer een republiek geweest dan een monarchie. Toch lijkt het republikeinse debat in Nederland op sterven na dood. Toen Beatrix haar abdicatie aankondigde, waren alle commentatoren het eens: zij was een voortreffelijke vorstin geweest. Voor een debat over het democratische gehalte van erfopvolging was geen ruimte. Maar als een troonsopvolging deze ruimte al niet creëert, wanneer kan het debat dan wel worden gevoerd? Of verkiezen de Nederlanders een pragmatische omgang met de monarchie boven de principiële juistheid van een presidentieel systeem? Toen Nederland in 1806 een koninkrijk werd en de Fransman Lodewijk Napoleon de eerste koning, was het voorgoed gedaan met de republiek. Op een enkele proteststem na leek het republikanisme in Nederland reeds in 1806 verdwenen. Maria Aletta Hulshoff schreef in april 1806, in haar ‘Oproeping van het Bataafsche volk’ nog wel: ‘Republikeinen doet uw pligt! Gij kunt het Vaderland nog redden! Het Vaderland!’ maar haar stem vond weinig weerklank. 1 Tijdens de rechtszaak die tegen haar gevoerd werd, werd ze bijna ontoerekeningsvatbaar verklaard. Van een breder maatschappelijk protest tegen de teloorgang van de Nederlandse republiek leek geen sprake. Waar was het gedachtegoed heen dat eind achttiende eeuw de kern had gevormd van de Amerikaanse, Franse en Bataafse Revolutie? De conceptuele transformatie die het republikanisme eind achttiende eeuw doormaakte, hechtte zich aan het gelijkheidsdenken en bracht zo een aantal veranderingen teweeg in het nadenken over burger en politiek. Veranderingen die leidden tot de Atlantische revoluties en waarvan de verworvenheden tot op de dag van vandaag gekoesterd worden door de volwassen democratieën van West-Europa (volkssoevereiniteit en mensenrechten). We zijn allen schatplichtig aan het republikanisme. Toen de val van Napoleon in november 1813 de weg vrijmaakte voor een herstel van de Nederlandse soevereiniteit, werd deze echter niet in de (vertrouwde) republikeinse vorm gegoten. Het was koning Willem I die zich als soeverein vorst op de door Lodewijk Napoleon gecreëerde troon neerzette. Deze troon is tot op heden behouden voor de familie Oranje-Nassau. De Oranjemythe waarin de continuïteit tussen Willem de Zwijger en het huidige vorstenhuis van Oranje-Nassau wordt benadrukt, is een fijn staaltje negentiende eeuwse invention of tradition. Maar wel een inventie die al twee eeuwen ontzettend goed werkt. En als je dan ook nog een evenwichtige en wijze vorstin als Beatrix hebt, wie zou er dan nog durven te klagen? Het is wellicht tekenend voor de Nederlandse omgang met het koningshuis dat de ‘republikeinse’ Partij van de Arbeid de monarchie tot drie keer toe heeft moeten - en willen - redden. Willem Drees redde het
M.A. Hulshoff, Oproeping van het Bataafsche volk, om deszelfs denkwijze en wil openlijk aan den dag te leggen, tegen de overheersching door eenen vreemdeling, waarmede het vaderland bedreigd wordt (Amsterdam 1806) Knuttel 23298. 1
11
Volonté Générale 2013 - n°1
koningshuis in 1956 tijdens de Greet-Hofmans affaire. Joop den Uyl wist de monarchie te behouden tijdens wat waarschijnlijk de grootste constitutionele naoorlogse crisis is geweest: de Lockheed affaire in 1976. Premier Kok redde het huwelijk van Willem Alexander en Maxima door haar vader Zorreguieta (verdacht van medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden tijdens het bloederige Videla regime in Argentinië) te overtuigen de huwelijksplechtigheid van zijn dochter niet bij te wonen. Kan een strijd tegen een erfelijk staatshoofd op principiële gronden nu nog overtuigend gevoerd worden? Of leggen we ons neer bij het ogenschijnlijke pragmatisme dat de Nederlanders verenigt in hun omarming van het koningshuis? Ik wil graag – om het debat toch enigszins te voeden - een klassiek voorbeeld aanhalen dat de anomalie van het koningshuis in een democratie weergeeft. Wie anders dan de revolutionairen van de Franse Revolutie moeten hierover aan het woord gelaten worden? Zij vonden het immers noodzakelijk hun gezalfde koning te vermoorden om een nieuwe politieke orde mogelijk te maken. Volgens Louis de Saint-Just, één van de meest prominente revolutionairen en bijgenaamd de ‘Aartsengel van de terreur’, waren monarchie en volkssoevereiniteit niet verenigbaar. Tijdens een debat op 13 november 1792 hield Louis de Saint-Just een beroemd geworden speech over het lot van koning Lodewijk XVI. De vijfentwintig jarige Saint-Just legt hierin uit waarom de koning de doodstraf moet krijgen. Saint-Just betoogt op Rousseauiaanse wijze dat de koning schuldig is juist omdat hij koning is. Door zijn koningschap staat hij buiten de gemeenschap van burgers. Hij is een vreemd lichaam in de politieke orde en moet daarom worden ‘weggesneden’. De vraag of hij al dan niet schuldig is, doet er totaal niet toe. Het feit dat de koning buiten de politieke gemeenschap staat volgens de middeleeuwse formule: major et minor se ipso - is genoeg om hem te moeten veroordelen. De unieke positie die de koning ten opzichte van zijn onderdanen inneemt, datgene wat hem tijdens het ancien régime zijn legitimiteit gaf, is nu de reden voor zijn verwijdering uit de maatschappij. De koning moet worden gedood, anders is het parlement (de volkswil) zelf schuldig. 2 Zo geschiedde. Op 21 januari 1793 werd Lodewijk XVI geguillotineerd. Om misverstanden te voorkomen; ik stel niet voor om een roodgeverfde guillotine naar Den Haag te rijden. Maar voor de monarchale anomalie moet meer aandacht zijn. Het is te hopen voor de pragmatisten dat koning Willem Alexander net zo goed regeert als zijn moeder. Anders wordt het ondemocratische gehalte van het koningshuis in onze samenleving wellicht heel erg voelbaar. Bart Verheijen (1985) studeerde historische wetenschappen en filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en aan de Katholieke Universiteit Leuven. Eveneens behaalde hij een master deux aan l'Ecole des Hautes Études et Sciences Sociales te Parijs. Sinds september 2011 werkt hij aan een proefschrift over verzetsliteratuur tijdens het Franse regime 1806-1813.
K. Deschouwer, ‘De beelden van de macht. De politieke symboliek in het ancien régime en in de Jakobijnse Republiek’, in: De opstand van de intellectuelen. De Franse Revolutie als avant-première van de moderne cultuur (Amsterdam 1989) 47. 2
12
Volonté Générale 2013 - n°1
De monarchie: in ons aller voordeel Gijs Dupont Nu Beatrix het veld zal ruimen en haar zoon, Prins Willem-Alexander, haar taken over zal nemen, is het weer tijd om discussie te voeren over het bestaansrecht van onze monarchie. Dit is een levendige discussie die reeds enkele decennia bij tijd en wijlen opkomt. Graag doe ik anno 2013 een duit in het zakje. Om te beginnen zou ik het belang van deze discussie willen relativeren. Het bestaan van de monarchie leidt tot mijn beste kennis niet tot problemen in praktische, staatsrechtelijke of democratische zin. Mijn stelling is dan ook dat wanneer iets goed verloopt, zoals de monarchie in Nederland, er in eerste instantie geen aanleiding is tot verandering. Waarschijnlijk zullen door deze stelling de haren van republikeinen recht overeind gaan staan.
Want de monarchie is toch alles behalve democratisch?
Inderdaad! De koning(in) is een niet-gekozen staatshoofd. De vraag is echter hoe erg we dat moeten vinden. Ik ben van mening dat dit geen probleem is. Ten eerste omdat niet alles dat gekozen is per sé beter hoeft te zijn. Zo worden er over hele wereld presidenten democratisch gekozen, die vervolgens een bijzonder grote macht hebben en deze macht gebruiken en in sommige situaties zelfs misbruiken. De staatsrechtelijke situatie Nederland, een regering die wordt gecontroleerd door een parlement, is zowel wenselijk als uiterst democratisch. Op deze manier garanderen wij immers dat er een mandaat wordt gegeven aan het orgaan met het politieke primaat: het parlement. Het parlement heeft het laatste woord, zo bleek onlangs nog bij de kabinetsplannen voor de woningmarkt, en hier kan de koning(in) niets aan afdoen. Graag vergelijk ik deze situatie met het huidige Franse model, waar parlement (en de daaruit voortvloeiende regering) separaat van de president wordt gekozen. Dit heeft tot gevolg dat het kan voorkomen dat president en premier van verschillende politieke kleur zijn. Dit kan de politieke stabiliteit in gevaar brengen. Inmiddels zullen de republikeinen beginnen te morren en zeggen: ‘De koning(in) heeft wel degelijk invloed!’ Waarschijnlijk heeft de koningin inderdaad enige vorm van invloed. Die invloed is echter beperkt tot lintjes knippen, een wekelijks gesprek met de minister-president en halfjaarlijkse gesprekken met de overige ministers en staatssecretarissen. Daarbij merk ik – overigens zonder te oordelen – op dat zij het afgelopen najaar buiten de formatie is gehouden. Haar grootste invloedsmogelijkheid is haar dus afgenomen. Wat rest is louter ceremonieel en informerend. Over het informerende gedeelte, de gesprekken met minister-president en ministers, wordt nog wel eens krampachtig gedaan. Want ‘we’ weten immers niet wat er in deze gesprekken wordt gezegd. Dat is waar, maar het geldt evenzeer voor elke wekelijkse ministerraad. Deze zijn ook gesloten, althans voor een periode van 25 jaar. Daarnaast is het belangrijk u te verplaatsen in een minister op
13
Volonté Générale 2013 - n°1
het moment dat hij of zij in gesprek is met de koning(in). Natuurlijk kan de koning(in) kritisch zijn of het oneens zijn met uw beleid en voorstellen. Maar u bent een zelfstandig lid van de regering en dient verantwoording af te leggen aan parlement, partij en volk. Niet aan de koning(in). Ik ben er dan ook ter stelligste van overtuigd dat een zichzelf respecterend minister de adviezen van koning(in) ter harte neemt, maar zelfstandig een afweging maakt. U heeft immers niets te vrezen van de koning(in). De echte republikein zal inmiddels wel briezen: ‘Waarom niet je staatshoofd kiezen als het toch zo weinig voorstelt?’ Mijn antwoord zou zijn: juist niet doen! Door te stemmen kiezen de burgers vertegenwoordigers die namens de burgers beslissingen in het algemeen belang maken. Door verkiezingen te houden voor een functie zonder enige beslissingsbevoegdheid en zeer beperkte invloed zou het kiesrecht enkel gedevalueerd worden. U gaat toch ook liever naar het stemhokje als er daadwerkelijk iets op het spel staat?
Want de monarchie is toch duur?
Tegenstanders van de monarchie die stellen dat de monarchie duur is hebben een punt. De monarchie is vrij kostbaar. Naar de meest recente berekeningen van de Belgische hoogleraar Herman Matthijs kost de monarchie de schatkist in zijn totaliteit zo’n 39 miljoen euro per jaar. Hier moet echter wel tegenover gesteld worden dat een president óók veel geld kost. Daarbij is het afhankelijk van de importantie die de functie meekrijgt hoeveel een eventuele president kost. Ter vergelijking: uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat de Franse president zo’n 119 miljoen euro per jaar kost en de Duitse president brengt in totaal zo’n 30 miljoen euro in kosten met zich mee. 1 Hierin zijn de kosten van de verkiezing overigens nog buiten beschouwing gelaten. Mijns inziens is het argument van de kosten niet het sterkste argument om de monarchie als geheel ter discussie te stellen. Hetgeen overigens niet betekent dat we niet kritisch mogen zijn op de kosten die de monarchie met zich meebrengt.
Het gaat immers om wat de monarchie representeert
Overigens ligt de steun van de Nederlandse bevolking voor de monarchie tussen de 86 en 93%.2 Dit is niet zo vreemd. De huidige koningin heeft zich immer gepresenteerd als een symbool van de Nederlandse nationale eenheid. Mede doordat zij feitelijk buiten de politiek staat, kan zij zich boven de politiek plaatsen. De monarchie staat altijd voor alle Nederlanders. Een president zal toch altijd vooral voor een bepaald deel van de bevolking staan. Op zichzelf is er dan ook weinig mis met het hebben van een staatskundig symbool van nationale eenheid. Juist in een tijd van verscherpte politieke tegenstellingen en maatschappelijke turbulentie is het nuttig om de zekerheid te hebben van een moeder des vaderlands. Een persoon die alle Nederlanders herinnert aan wie ze zijn
H. Matthijs, ‘De kostprijs van de monarchie in Europa’, beschikbaar via http://media.rtl.nl/media/actueel/rtlnieuws/2012/Monarchie2011FIN.pdf (geraadpleegd op 25 februari 2013). 2 http://www.tns-nipo.com/tns-nipo/nieuws/van/steun-monarchie-blijft-stabiel/ (geraadpleegd op 25 februari 2013). 1
14
Volonté Générale 2013 - n°1
en waar ze vandaan komen. Iemand die Nederland en haar waarden in het buitenland kan vertegenwoordigen en in staat is langdurige relaties op te bouwen. Dit betaalt zich terug in de vele handelsbezoeken die steevast meegaan met de staatsbezoeken van de koningin. Daarom concludeerde de Tilburgse hoogleraar Harry van Dalen in 2010 dat de continuïteit die het koningshuis met zich meebrengt in positieve zin bijdraagt aan het succes van de Nederlandse handelsrelaties en zo de economie met 1% stimuleert.3 De monarchie is dus in ons aller voordeel. Daarom is mijn oordeel over de monarchie: ‘priceless? Nee. Kostbaar? Zeker!’ Gijs Dupont (1983) is parlementair historicus en politicoloog, en werkzaam voor het Europees Parlement.
3
Matthijs, ‘De kostprijs van de monarchie in Europa’.
15
Volonté Générale 2013 - n°1
Weg met de monarchie, het is 2013 Michel Graef ‘Weg met de monarchie, het is 2013’, niet gehinderd door enige creativiteit stond de studente met een zelfgemaakt bordje met bovenstaande tekst bij een van de publieke optredens van de Koningin nadat zij haar aftreden had aangekondigd. Dat de studente werd aangehouden was het trieste dieptepunt in de discussie over ons koningshuis en tekenend voor het debat waarin sentiment en nostalgie de dienst uitmaken. Ja, een president (of ieder ander alternatief) kost ook geld. En ja, het koningshuis is een onderdeel van onze gemeenschappelijke historie en cultuur. Ik wil zelfs nog wel toegeven dat de huidige koningin haar werk goed doet. Naar mijn mening zijn dit dan ook niet de aspecten die er toe doen wanneer we het bestaan van de monarchie ter discussie stellen. Voorstanders van het koningshuis wijzen maar al te graag op de belangrijke werkzaamheden die de monarch zou verrichten. Zo zou deze een belangrijke vertegenwoordiger zijn van ons land in het buitenland. Een belangrijke netwerker en een uithangbord voor het Nederlandse bedrijfsleven. De vraag is in eerste instantie hoe belangrijk deze rol daadwerkelijk is. Zoals de Britse journalist Bagehot ooit schreef in een van zijn essays over de Koning: ‘We moeten niet teveel daglicht op de magie laten schijnen, anders verdwijnt wellicht de monarchiebonus’. 1 Echter, als de eerder genoemde constatering ook maar enigszins juist is, is dit dan niet juist waar het probleem ligt? Een dergelijke functie is zeker voor een exportland als Nederland van groot belang. Waarom zouden we deze functie dan afhankelijk laten zijn van erfopvolging? In een democratie kiezen we vertegenwoordigers voor vrijwel alle niveaus, of het nu lokaal, provinciaal of nationaal is. Zelfs voor een op het eerste oog weinig ideologisch getint ambt als het waterschap schrijven we verkiezingen uit. Als we vertegenwoordigers kiezen op het niveau van het waterschap is het haast absurd dat we iemand met een belangrijk publiek profiel die ons vertegenwoordigt in het buitenland, niet kunnen kiezen. Sterker nog, wanneer we erkennen dat het koningshuis een belangrijke openbare, publieke taak vervult schuurt dit met (of op zijn minst de intentie van) artikel 3 van de grondwet dat regelt dat alle Nederlanders op gelijke voet benoemd kunnen worden in de openbare dienst. Deze functie zou op zijn minst door iemand vervuld moeten worden die voldoet aan enkele kwaliteitseisen, op basis van verdienste of op zijn minst op basis van een bepaalde mate van populariteit, niet op basis van het specifieke geboortekanaal waar iemand uitkomt, zoals Thomas Paine het ooit zo eloquent omschreef.2 Als de voorstanders van het koningshuis zo overtuigd zijn van haar populariteit staat het hen vrij Hare Majesteit voor te dragen. Hierdoor zijn er twee opties. Als de voorstanders erkennen dat de monarch een belangrijke taak heeft, is het 1 2
W. Bagehot, The English Constitution (Londen 1873; New York 1978) 76. T. Paine, Common Sense (Boston 1776) 12.
16
Volonté Générale 2013 - n°1
absurd dat we deze taak toekennen op basis van erfopvolging. Of het koningshuis heeft geen belangrijke taak, waardoor het in stand houden van dit instituut – zeker gezien de kosten- ook een onzinnige onderneming is. Een ander argument waar de gemiddelde voorstander van de monarchie zich op beroept, is het belang van een objectieve begeleider van het politieke proces. Hoewel de rol van de monarch tijdens de formatie uitgespeeld lijkt, blijft het vreemd dat iemand die geselecteerd is op basis van zijn adellijke titel een wekelijks onderonsje met de ministerpresident heeft. Ook de besloten gesprekken met ministers en andere politieke kopstukken passen niet in het huidige transparante en democratische systeem. Beargumenteerd wordt dat de monarch in zijn rol objectief zou zijn en enkel aan het landsbelang zou denken en hier bovendien ook zijn gehele leven al voor opgeleid wordt. De notie van objectiviteit is alleen al theoretisch gezien absurd. Ook een begrip als landsbelang is ambigu. Zowel Mark Rutte als Emile Roemer zegt te handelen in het landsbelang, de praktische invulling van dit handelen verschilt echter als dag en nacht. Ook in de praktijk blijkt het objectieve karakter vaak tegen te vallen, want meer dan eens werd de mening van de vorstin op subtiele wijze in haar toespraken verweven. Voorstanders zullen stellen dat een gekozen president met eenzelfde soort takenpakket een nog veel duidelijker politiek profiel zal hebben. Dat zou echter geen probleem zijn. Na een langdurig proces van kandidaatstelling en verkiezingen met het bijhorende proces van doorlichten door de media zal de kandidaat weinig geheimen meer kennen en is zijn politiek profiel bekend. Bovendien zal de winnaar een meerderheid hebben en daarmee een mandaat. Een politieke opinie en subjectiviteit zijn haast onvermijdbaar, in plaats van deze te camoufleren is er in een presidentieel systeem sprake van transparantie en duidelijkheid. Dat dit niet leidt tot een traag en langdurig formatieproces heeft de laatste formatie waarin de tweede kamer het voortouw nam uitgewezen. Bovendien hebben zowel de informateurs als de formateur ook altijd een duidelijke politieke achtergrond en wordt dit vrijwel nooit als problematisch ervaren. Volgens Max Weber3 is het voordeel van een monarchie dat dit het machtsstreven van politici begrenst, ze zouden altijd in formele zin slechts de tweede plaats bezetten waardoor de kans op een alleenheerser verkleind wordt en bovendien het verlangen naar een enkele sterke leider zou afnemen. Er is echter geen enkele reden waarom een president deze rol niet zou kunnen vervullen. Door de president en premier verschillende taken toe te kennen, ontstaat er een systeem van checks en balances waardoor beiden (in combinatie met de Eerste en Tweede Kamer) nooit alle macht naar zich toe kunnen trekken. Wanneer we alle sentimentele en nostalgische argumenten buiten beschouwing laten, blijven er in mijn optiek twee argumenten over. De rol van de vorstin als vertegenwoordiger in het buitenland en als boegbeeld van de Nederlandse handel en bedrijvigheid en haar niet 3
M. Weber, Economy and Society: An Outline of Interpretive Sociology I (Berkeley 1978) 1039.
17
Volonté Générale 2013 - n°1
transparante rol in het politieke proces. Ik heb echter proberen aan te tonen wanneer het waar is dat de monarch een belangrijke rol heeft, het absurd is dat we deze niet kunnen kiezen zoals vrijwel elke vertegenwoordiger in het democratisch bestel. Ook de weliswaar beperkte politieke rol kan beter worden overgelaten aan gekozen politici wanneer we een duidelijk en transparant proces voorstaan. Kortom, de monarchie lijkt inderdaad niet thuis te horen in de 21ste eeuw. Michel Graef (1988) is masterstudent politieke theorie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
18
Volonté Générale 2013 - n°1
De terugkeer van het communisme Thomas Roode Op 12 september hebben 9.462.223 Nederlanders de moeite genomen naar het stembureau te gaan en te kiezen voor de politieke partij van hun voorkeur. Elke kiezer hoopt dat de lijsttrekker van de door hem gekozen partij zich de machtigste man of vrouw van het land mag noemen. Is dit een juiste voorstelling van hoe de werkelijke situatie in Nederland is? Kiezen wij eigenlijk wel de machtigste persoon van het land? Nee. Tenzij op uw stembiljet Peter Voser (CEO van Royal Dutch Shell), Paul Polman (CEO van Unilever) of Frans van Houten (CEO van Philips) stonden. In dit artikel betoog ik dat de machtsrelatie tussen politiek en economie de afgelopen jaren is omgedraaid. Ik licht toe waarom dit een slechte zaak is en hoe dit probleem aangepakt dient te worden. Bij het presenteren van de oplossing waart een oud spook door Europa: het communisme. Ik zal aantonen dat dit spook sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 enkel relevanter is geworden, omdat het genadeloos de zwakke punten van het kapitalisme heeft blootgelegd.
De verstoorde relatie tussen economie en politiek Tussen november 2011 en januari 2012 heeft de parlementaire onderzoekscommissie-De Wit onderzoek gedaan naar het (mis)management van de overheid tijdens de bankencrisis. Alle hoofdrolspelers moesten onder ede uitleggen hoe talloze miljoenen euro’s zijn verdampt. Wie de moeite heeft genomen om de verhoren op televisie te bekijken, was getuige van een interessant schouwspel waarin de parlementariërs en de bankdirecteur tegenover elkaar zaten. De tegenstelling tussen politiek en economie kon niet duidelijker worden weergegeven. Een goede twee meter ruimte zat er tussen de vertegenwoordigers van het volk en de ‘boeven’ die ons geld hadden kwijtgemaakt. Dit beeld is echter zeer misleidend. In het recente verleden is het verschil tussen economie en politiek steeds kleiner geworden om uiteindelijke helemaal te verdwijnen. In het versmelten van economie en politiek voert niet de politiek, maar voeren ‘economische krachten’ de boventoon. Dit fijnmazige web bestaande uit banken, multinationals, kredietbeoordelaren en beurshandelaren, dat ook regelmatig wordt aangeduid met de term ‘financiële markten’, is een zeer ondoorzichtige sector waar niemand werkelijk greep op heeft. Het is naïef om te denken dat de politiek hier effectief toezicht op houdt. Op 20 januari 2011 schrijft het NRC Handelsblad op basis van een bericht van Wikileaks dat oliemaatschappij Shell grote invloed uitoefent op het buitenlandse beleid van Nederland.1 Een Nederlandse topambtenaar zou namens Shell overleg hebben gevoerd met de Amerikaanse ambassade in Den Haag over eventuele sancties tegen Iran.
F. Staps, ‘Shell heeft grote invloed op buitenlandbeleid kabinet.’ NRC Handelsblad (20 januari 2011) 1. 1
19
Volonté Générale 2013 - n°1
Van 2006 tot 2008 was deze ambtenaar ‘uitgeleend’ aan Shell om aan de slag te gaan bij de afdeling Overheidsrelaties. Na zijn werkzaamheden bij Shell bleef de ambtenaar opkomen voor de belangen van het concern. De Amerikaanse ambassade schrijft dan ook in een diplomatieke cable: ‘Koninklijke/Shell heeft grote invloed op het Nederlandse buitenlandbeleid’ en ‘Shell heeft evenredig veel greep op de overheid’.2 In het licht van bovenstaande informatie is het opmerkelijk dat de Tweede Kamer minister Uri Rosenthal van Buitenlandse Zaken heeft gevraagd Shell op te roepen tot het reserveren van geld voor Nigeria.3 Volgens het CDA maakt Shell zich schuldig aan medeplichtigheid bij olielekkages en moet het opdraaien voor de kosten van een schoonmaakoperatie, omdat het winnen van olie in Nigeria op onnauwkeurige wijze en zonder aandacht voor het milieu geschiedt. Rosenthal reageerde door te zeggen dat de Nederlandse overheid vaak overleg voert met Shell en dat deze kwestie herhaaldelijk aan de orde wordt gesteld. Hoewel Rosenthal de indruk geeft invloed te hebben bij Shell, is het omgekeerde het geval. Shell is een van de meest winstgevende bedrijven van Nederland. Onze regering heeft het bedrijf heel hard nodig, maar Shell heeft onze regering allerminst nodig. Mocht het ooit zover komen, dan kan Shell simpelweg vertrekken. Door de globalisering zijn er weinig barrières meer voor bedrijven om zich in het buitenland te vestigen. Dit zorgt ervoor dat overheden zich kwetsbaar moeten opstellen ten opzichte van grote multinationals. Bedrijven hebben altijd de gelegenheid te vertrekken en daarmee vertrekt ook een hoop belastinginkomen, werkgelegenheid en, niet te vergeten, prestige. Shell is geen bank, maar wel een goed voorbeeld van de hierboven genoemde ‘economische krachten’. De invloed van de actoren in dit web moet niet onderschat worden, vooral omdat de overheid alles doet om de waarheid te verbergen door toneelstukjes op te voeren, zoals de verhoren van de onderzoekscommissie-De Wit. In werkelijkheid laten de parlementariërs zich met een kluitje het riet in sturen. De ondervraagde bankdirecteuren geven allemaal iemand anders de schuld (Neelie Kroes, De Nederlandse Bank, de Nederlandse overheid) of leiden aan acuut geheugenverlies. Hierdoor ontstaat een beeld waarin de ‘economische krachten’ met de Nederlandse overheid meewerken zolang het hen geen schade berokkend. ‘De economische krachten’ willen omwille van de beeldvorming best meedoen aan een onderzoekje, maar het mag vooral geen negatieve gevolgen hebben voor hen. De status quo is namelijk nog altijd in hun voordeel en ze hebben er geen belang bij om die te veranderen. Dus wat is er gebeurd? Er is een dik rapport geschreven, dat na een korte ophef in een van de vele diepe laden van de ministeries is verdwenen. Een typerend voorbeeld van het gezegde ‘iedereen dronk een glas, deed een plas en alles bleef zoals het was’.
F. Staps, 20 januari 2011, beschikbaar via: http://vorige.nrc.nl/multimedia/archive/00316/228136_316671a.pdf (geraadpleegd op 21 februari 2013). 3 S. van Aartrijk, ‘CDA: Shell moet geld reserveren voor Nigeria.’ Algemeen Dagblad (17 november 2011). 2
20
Volonté Générale 2013 - n°1
Ondemocratisch kapitalisme Waarom is deze situatie zo slecht? Hebben deze ‘economische krachten’ ons niet veel welvaart gebracht en verdienen zij niet hun plekje in de zon? Dat de huidige situatie in mijn ogen niet te rechtvaardigen is, heeft in de eerste plaats te maken met macht. Multinationals zoals Shell en Philips hebben veel invloed op ons dagelijkse leven. De prijzen van benzine en elektronica bepalen hoeveel we van onze koopkracht kunnen inzetten voor andere uitgaven, zoals onderwijs, voedsel of de zorg. Je zou zelfs de stelling kunnen verdedigen dat deze multinationals meer invloed hebben dan de politici in Den Haag. Men moet zich wel realiseren dat het niet de topmannen van de multinationals, maar deze dames en heren in Den Haag zijn die door ons worden gekozen om ons te vertegenwoordigen. De topmannen worden benoemd door anonieme raden van commissarissen. Het zijn dus de ondemocratische multinationals die een hoge mate van invloed uitoefenen, zonder dat wij de kans hebben om invloed over hen uit te oefenen, bijvoorbeeld via verkiezingen. Het volgende argument heeft te maken met ethiek en moraal. Het gebrek aan moraliteit is een van de redenen waarom we in deze economische crisis zitten. Hoe ethisch is het immers om hypotheken te verkopen aan mensen die deze niet kunnen betalen? Hoe moreel is het om tijdens het opgraven van grondstoffen in derdewereldlanden de omgeving te vervuilen zonder enige vorm van compensatie? In het verleden hebben de multinationals aangetoond geen enkel besef te hebben van ethiek. Dit terwijl multinationals vaak propageren ‘maatschappelijk verantwoord te ondernemen’. Zo zegt voormalig minister Jacqueline Cramer van VROM in een interview met ondernemerstijdschrift De Status dat ‘Shell al jaren trendsetter is van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Op het terrein van mensenrechten volgt het bedrijf een uitgebreid beleid van onder andere bedrijfscodes, bedrijfstrainingen, verslagleggen enzovoorts.’ 4 Dit is een opmerkelijke uitspraak van de voormalige minister c.q. ex-commissaris van Shell. Shell vervuilt op grote schaal de deltaregio in Nigeria waar veel olie wordt opgepompt. Talloze plaatselijke inwoners zijn hier het slachtoffer van. Hun gezondheid verslechtert en de landbouwgronden en visgebieden worden onleefbaar. Een ander voorbeeld van ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ is dat Shell lange tijd actief is geweest in Syrië, terwijl er grootschalige mensenrechtenschendingen plaatsvonden. Terwijl de Syrische tanks op onschuldige burgers schieten, pompten de medewerkers van Shell gewoon olie uit de grond. Nu lijkt het alsof ik in het bijzonder iets tegen Shell heb. Dit is niet het geval. Ik heb Shell gebruikt als voorbeeld om te laten zien hoe veel multinationals opereren. Deze praktijken moeten illustreren dat we niet op de ‘economische krachten’ kunnen vertrouwen wat ethiek en moraliteit betreft. Dit is des te kwalijker, omdat wij hen niet verantwoordelijk kunnen stellen voor hun daden. Multinationals staan als
J. van Buuren, ‘MVO geen wegfladderend speeltje bij tegenwind’, De Status (Purmerend 2007) pp. 49-50. 4
21
Volonté Générale 2013 - n°1
het ware boven de wet. Hoewel ze invloed uitoefenen op het beleid van de regering en op de burgers, zijn ze aan niemand verantwoording schuldig. Als consument heb ik de mogelijkheid om te kunnen kiezen voor een ander product, maar maakt het een groot verschil als ik benzine tank bij Texaco in plaats van Shell? Welke garantie heb ik dat Texaco niet op grote schaal gebieden vervuilt? Texaco is immers eigendom van Chevron, een bedrijf dat ervan wordt beschuldigd in Ecuador onherstelbare milieuschade te hebben veroorzaakt.5 Het is een slechte zaak dat politiek en economie tegenwoordig versmolten zijn. De oorzaken van de economische crisis zijn te vinden in dit samengaan. Het afkalven van het toezicht door de politiek hangt direct samen met een verlies aan invloed van de politiek op het bedrijfsleven. En het verdwijnen van toezicht valt rechtstreeks te herleiden tot het ontstaan van de onethische praktijken die hebben geleid tot het ineenstorten van de economie in 2008.
Het alternatief Wat is het alternatief? Zitten we vastgeroest in de huidige situatie? Kunnen we niet volstaan met hervormingen? Nee, maar het alternatief is niet eenvoudig te bereiken. Er is een radicale en structurele verandering nodig om tot een eerlijker en democratischer staatsbestel te komen. Om de relatie tussen politiek en economie weer tot de juiste verhoudingen te herstellen, moet de politiek weer de boventoon gaan voeren in dit samenspel. De enige effectieve wijze om dit voor elkaar te krijgen, is het nationaliseren van sleutelsectoren in de economie. De belangrijkste sector in deze context is zonder twijfel de bankensector. Banken voeden de economie door krediet te verlenen en individuen en bedrijven de kans te geven te investeren. In de afgelopen jaren hebben de banken deze rol misbruikt en is zelfverrijking steeds belangrijker geworden. Dit heeft geleid tot allerlei onverantwoorde praktijken. Een voorbeeld hiervan is de derivatenhandel, die de sleutel vormt voor het ontstaan van de kredietcrisis in 2008. Nationalisering van de bankensector zorgt voor ongekende mogelijkheden voor de overheid. Het kan de economie actief sturen door gericht kredieten te verlenen. Niet winstmaximalisatie, maar het algeheel welzijn van de samenleving moet het leidende principe zijn. Hoewel de samenleving divers is, zijn er verschillende factoren aan te wijzen die voor iedereen bijdragen aan het welzijn. Deze factoren zijn gezond voedsel, duurzame energie, schoon drinkwater, toegankelijk onderwijs, goedkope woningen en een betaalbare gezondheidszorg. Veel van deze factoren zijn echter niet winstgevend. Voor het bedrijfsleven is er dan weinig stimulans om zich hier actief mee te bemoeien. Dan blijft de staat over als enige actor om, idealistisch gezegd, een ‘betere wereld’ dichterbij te brengen. Zeker in deze tijden van economische crisis ontbreekt het de staat aan de financiële middelen om dit te doen. Uit naam van het volk, dat gebaat is bij gezond voedsel en een duurzaam milieu, moet het dan de middelen toe-eigenen om deze activiteiten alsnog 5
CBS News, ‘Amazon Crude’, 60 Minutes (New York 2009).
22
Volonté Générale 2013 - n°1
te ontplooien. Concreet betekent dit de nationalisatie van sleutelsectoren, zoals de banken, energiebedrijven, voedselindustrie et cetera. En dit alles dient te gebeuren zonder een vorm van compensatie richting de vorige eigenaren. Hun compensatie zal bestaan uit de positieve resultaten die de overheid behaalt door op rationele wijze om te gaan met de verworven middelen.
Conclusie: legitimiteit en macht Ik wil niet beweren dat de overheid de enige partij is die zich bezighoudt met duurzame energie of schoon drinkwater. Talloze bedrijven zijn hier, al dan niet gesteund door de overheid, mee bezig. En dat is een goede zaak. Wij zijn immers allemaal beter af met een duurzaam milieu en schoon drinkwater. Waar voor mij de schoen wringt, is de factor macht. Op basis van een eenzijdige afhankelijkheid is de overheid ondergeschikt gemaakt aan de ‘economische krachten’. Deze situatie is door afwezigheid van democratische en politieke legitimiteit aan de grip van het volk ontsnapt. Echter, de afhankelijkheid van een land met betrekking tot energie of voedsel jegens een private partij mag onder geen enkel beding uitmonden in een machtsrelatie, waarin de democratisch gekozen partij ondergeschikt is aan een niet democratisch gekozen partij. Wanneer een afhankelijkheidsrelatie ontstaat waarin de staat niet langer kan functioneren zonder de grondstoffen van een private partij, dan heeft de staat de morele plicht deze relatie structureel en fundamenteel te wijzigen. Deze plicht vloeit voort uit het gegeven dat de inwoners van een land hun vertrouwen geven aan de staat om hen te regeren op een wijze die de samenleving ten goede komt. Door het gebrek aan ethiek en moraliteit in de activiteiten van de private partij, is de samenleving zeker niet beter af door zich afhankelijk op te stellen jegens de private partij. Om uit deze situatie te ontsnappen heeft de samenleving slechts één optie: de private partij onderwerpen aan democratische en politieke controle. Alleen op deze wijze kan een dergelijke afhankelijkheid worden gerechtvaardigd. Deze zienswijze brengt ons terug naar de ideeën van Karl Marx en Friedrich Engels, die de overname van de economie door de staat zagen als een volgende stap in de evolutie van de maatschappij. Zoals Engels en Marx schreven in Het Communistisch Manifest, waart er weer een spook door Europa: het spook van het communisme. Thomas Roode (1987) is journalist en politicoloog.
23
Volonté Générale 2013 - n°1
Politieke theorie? Loket 4 Robbert Lauret Ongeveer een jaar geleden, het nieuwe jaar was vijf dagen oud, besloot ik om één van mijn goede voornemens uit te voeren. Ik sprak met mezelf af om nog tijdens mijn studie actief op zoek te gaan naar een baan. Ik wilde direct na de naderende zomervakantie aan de slag gaan. Deze afspraak met mezelf had een reden: het vormde een stok achter de deur voor het snel afronden van m’n studie. Tevens ervoer ik enige bewijsdrang tegenover mijn omgeving. Het bedrijfsleven heeft me tijdens mijn studie nooit erg getrokken en daarom besloot ik om te solliciteren op een baan bij de overheid. Dat heeft niet zozeer te maken met de geijkte frase ‘ik wil graag iets voor de maatschappij betekenen’, maar is meer een uitvloeisel van mijn opvoeding. Mijn vader vertelde steevast: ‘Jongen, je mag worden wat je wilt, maar ga alsjeblieft nooit iets verkopen.’ In mijn ogen draaide de profitsector enkel om kopen en verkopen, en de zo efficiënt mogelijke allocatie van productiefactoren. Deze sector viel dus af. Tijdens een etentje met jaargenoten en twee professoren kwam het onderwerp arbeidsmarktvooruitzicht ter sprake. We kwamen tot de conclusie dat de vooruitzichten niet best waren, maar bij het verschijnen van het hoofdgerecht werden de zorgen milder. Het werkende leven was immers nog ver weg en waar maakte je je druk om. Dit rustgevende gevoel verdween toen de professor een leuke, maar zorgwekkende grap maakte: ‘Een student loopt de stadswinkel binnen voor het aanvragen van een uitkering, de loketbediende vraagt naar de vooropleiding van de jongeman. Met de moed in zijn schoenen antwoordt hij: “Politieke theorie”. “Ah”, zegt de loketbediende, “PT? Loket 4.”’ Om te voorkomen dat ik in september de stadswinkel met dezelfde reden binnen zou wandelen, heb ik enkele dagen na het etentje een lijst samengesteld van traineeships en starterfuncties waar ik op wilde solliciteren. De lijst bedroeg circa 25 potentiële plaatsen. Ik heb brieven geschreven, mijn cv opgesteld en deze vol vertrouwen naar de poortwachters van mijn potentiële droombaan toegestuurd. Er wachtte echter één grote hindernis. Traineeships zijn populaire plaatsen en het animo is vaak groot. Er volgt dus een strenge selectieprocedure waarbij humanresourcesmanagement-adviseurs de trukendoos open zetten. Ik was in de veronderstelling dat je dergelijke selectieprocedures gelaten ondergaat, totdat ik tijdens een kerstborrel een HRM-adviseur sprak. Hij gaf me de tip hard te oefenen voor bijvoorbeeld IQ-tests, een vast onderdeel van een selectie. Sterker nog, ik deed mezelf te kort wanneer ik dat niet deed. Op zijn advies bestelde ik een aantal boeken van selectiegoeroes die mij verzekerden dat ik met hun boek de gewenste functie zou krijgen. In de zes weken die hierop volgden, heb ik dagelijks geoefend met IQ-tests. Overdag volgde ik boeiende colleges over rechtvaardigheid, erkenning en herverdelingsproblematiek. ’s Avonds maakte ik rekensommetjes, oefende ik met getallenreeksen en loste ik analogieën op, de één nog dommer dan de ander. Even zonk mij de
24
Volonté Générale 2013 - n°1
moed in de schoenen. Vier jaar lang ben je ijverig aan het studeren en wat blijk je nodig te hebben om een baan te krijgen? Een boek van een uitgerangeerde selectiepsycholoog die zijn leven heeft gewijd aan het opstellen van ridicule vraagstukjes, duizelingwekkende blokjestekeningen en 3D figuren. Het ergste was dat ik niet zeker wist of deze oefeningen terug zouden komen in de verschillende selectieprocedures, maar ik vertrouwde op de HRM-adviseur. De winter maakte plaats voor het voorjaar en tegen de tijd dat de Keukenhof haar deuren opende, kwamen de eerste positieve reacties binnen: ‘Uw CV en motivatiebrief zijn voor ons aanleiding om u verder mee te nemen in de selectieprocedure.’ Ik sprong een gat in de lucht, want de eerste horde was genomen. Tegelijkertijd besefte ik dat het nu pas echt zou beginnen. Half mei werd ik in vervolg op het positieve antwoord uitgenodigd voor een selectiedag bij de provincie NoordBrabant. Ik dacht, misschien zijn daar 40 of 50 pas afgestudeerden. Deze keer zat ik er écht ver naast. In het provinciehuis hadden zich 400 ambitieuze, licht tot iets minder licht zenuwachtige studenten verzameld. Er werd ons verteld dat we zouden gaan speeddaten. In drie rondes kreeg je telkens 7 minuten om jezelf tegenover een HRM-adviseur te presenteren. Je kreeg een kaartje waarop de adviseurs door middel van een gekleurde sticker hun waardering over jouw presentatie konden uiten. De kleuren, rood en groen, behoeven verder geen toelichting. Wanneer je drie groene stickers had ging je door naar het middaggedeelte, het maken van een IQ-test. Het moment van de waarheid om te zien of de HRMadviseur van de kerstborrel gelijk had, qua opgaven dan. Zodra de test begon, verscheen er een grote glimlach op mijn gezicht. De opgaven van de test kwamen verrassend goed overeen met de opgaven die ik had geoefend. De getallen waren weliswaar anders en de analogieën en figuren verschilden qua inhoud, maar de methodiek was telkens dezelfde als die ik mij eigen had gemaakt. Moeiteloos ging ik door de meest vreemde raadsels, die je naar mijn ogen alleen fatsoenlijk kon maken als je ze drie of vier keer eerder had gedaan. Wie kan er na jaren gebruik van een grafische rekenmachine nog foutloos rekenen met breuken, op snelheid? Trouwens, tijdens m’n studie heb ik helemaal niet meer gerekend, tenzij het mijn ‘stufi’ betrof. Het was iets met ‘delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde’, maar tijdens het maken van zo’n test kom je daar pas na 15 opgaven achter en dan ben je te laat. Eind mei werd ik uitgenodigd voor een selectiegesprek, een teken dat ik de IQ-test had doorstaan. Ik ben zelden zo zenuwachtig geweest als de bewuste ochtend. Het was bijzonder warm die dag en mijn pak bood weinig verkoeling. Na binnenkomst kreeg ik een opdracht op papier uitgereikt. Ik werd verzocht mij gedurende anderhalf uur in een kamer te installeren om de opdracht voor te bereiden en uit te werken op een flipover. Na anderhalf uur werd ik opgehaald door een HRMadviseur die mij in een ander zaaltje loodste waar ik tegenover een vijfkoppige jury stond. Ik deed mijn verhaal en beantwoordde op het einde nog een aantal vragen. Ook hier kwam het boekje van pas. Hierin las ik dat panelleden verschillende rollen aan kunnen nemen: iemand is
25
Volonté Générale 2013 - n°1
vriendelijk, een ander argwanend of licht vijandig en weer iemand anders probeert je uit je comfort zone te halen. De truc is om je gedachten goed geordend te houden en je niet van de wijs te laten brengen door de vragenstellers. Als iemand een aanvallende vraag stelt, moet je niet vol in de verdediging schieten. Denk eerst een seconde of twee na en breek het ijs met bijvoorbeeld een grapje of een wedervraag. Deze vaardigheden leer je niet op de uni, maar uit een boekje besteld op bol.com. Na twee weken zou ik te horen krijgen of ik aangenomen was . Ik herinner het me nog goed, het was negen uur in de ochtend en de telefoon ging. Mijn hart bonsde en met een droge mond van de zenuwen nam ik de telefoon op. Ik was aangenomen bij de provincie NoordBrabant. Dit stuk kan suggereren dat ik slechts op een plek gesolliciteerd heb en aangenomen ben. Dit is echter een vertekening van de werkelijkheid. Ik heb uiteindelijk op 12 vacatures gereageerd, maar ik was lang niet altijd wat men zocht. Nadat ik in Brabant aangenomen was, heb ik overige lopende procedures stopgezet. Het gaf een enorm goed gevoel om het bericht ‘De door u aangeboden functie is achteraf toch niet wat ik zoek’ rond te sturen. Op deze periode kijk ik met gemengde gevoelens terug. Enerzijds ben ik tevreden dat ik een baan heb; anderzijds heb ik meegedaan aan HRM-spelletjes waar je als politiek filosoof gewetenswroeging van krijgt. Het bezoeken van carrièrebeurzen en het volgen van cv workshops zijn methoden om van jezelf een verkoopbaar product te maken waar werkgevers ‘iets mee kunnen’. Je wordt getraind in het aan de man brengen van jezelf. Omdat je dit met honderden, zoniet duizenden studenten tegelijkertijd doet, is het tevens de kunst om origineel te zijn en dicht bij jezelf te blijven. Niet te origineel, dan begrijpt men je niet meer. De selectiemolen heb ik nu een keer doorlopen, en het zal zeker niet de laatste keer zijn. Je kunt ervoor kiezen om bij je eerste werkgever te blijven of om daar in ieder geval actief op te sturen. De ervaring leert dat dit niet vaak gebeurt, contracten worden niet verlengd en studenten zijn nu eenmaal gewend aan een vierjarige cyclus en zetten dit ritme vaak voort wanneer ze werken. HRM-adviseurs zitten ondertussen ook niet stil en zullen steeds andere manieren bedenken om kandidaten te selecteren. Enkele weken geleden liet een gemeente in Noord-Holland op het journaal haar aanpak zien om trainees te selecteren. Door middel van het door Endemol gepatenteerde omdraaien van stoelen probeert men daar tot de juiste kandidaat te komen. Voor allen die dergelijke procedures gaan trotseren, bereid je voor en vergeet alles wat je tijdens je studie interessant vond. Het enige wat telt is de vaardigheid om zo snel mogelijk een getallenreeks op te lossen. Robbert Lauret (1989) is politiek filosoof en trainee bij de provincie Noord-Brabant.
26
Volonté Générale 2013 - n°1
Waarom de Afrikaanse Unie zich afkeert van het Internationaal Strafhof Abel S. Knottnerus Tien jaar geleden opende het Internationaal Strafhof zijn deuren om de meest ernstige misdrijven van internationaal belang te onderzoeken en vervolgen. Inmiddels hebben 122 staten het Statuut van Rome, het oprichtingsverdrag van het Hof, geratificeerd en zijn ondanks de prominente afwezigheid van onder andere de Verenigde Staten, Rusland, China, India, Israël en Saoedi-Arabië, achttien zaken in behandeling genomen. Deze zaken hebben betrekking op twee situaties die op eigen initiatief zijn uitgekozen door de Aanklager (Kenia en Ivoorkust), vier situaties die door lidstaten van het Hof zelf naar de Aanklager zijn doorgestuurd omdat deze staten zich niet bij machte achtten om tot vervolging over te gaan (Oeganda, de Democratische Republiek Congo, de Centraal Afrikaanse Republiek en Mali) en twee situaties die door de Veiligheidsraad naar het Hof zijn verwezen, ondanks dat de betroffen twee landen het Statuut van Rome niet hebben geratificeerd (Darfur/Soedan en Libië). Wat vriend en vijand van het Hof zal opmerken bij deze acht situaties, is dat zij één voor één betrekking hebben op misdrijven die op Afrikaanse bodem plaats hebben gevonden. Tot ongeveer vier jaar geleden was deze ‘toevallige’ focus van het Hof op Afrika geen uitgesproken punt van zorg of kritiek voor de 34 Afrikaanse staten die bij het Hof zijn aangesloten. Sterker nog, de eerste vier situaties die door de Aanklager zijn onderzocht, werden zelf door Afrikaanse lidstaten doorgestuurd. De goede verhoudingen tussen de meerderheid van de Afrikaanse staten en het Hof, waarvan de vier zelfverwijzingen blijk leken te geven, kwamen in 2008 echter onder hoogspanning te staan. Op 14 juli van dat jaar verzocht de Aanklager namelijk de Kamer van vooronderzoek een arrestatiebevel uit te vaardigen tegen president Omar Al-Bashir van Soedan, vanwege diens betrokkenheid bij de voortdurende humanitaire catastrofe in Darfur. Sinds dit verzoek hebben Afrikaanse staten zich bij monde van de Afrikaanse Unie in toenemende mate afgekeerd van het Internationaal Strafhof. Zo hebben zij geweigerd president Al-Bashir te arresteren en hebben een aantal Afrikaanse lidstaten van het Hof gedreigd het Statuut van Rome op te zeggen. Bovendien werd de latere betrokkenheid van het Hof in Libië en Kenia scherp bekritiseerd, en heeft de Afrikaanse Unie een lange reeks aan resoluties aangenomen waarin de zorgen en frustraties van Afrikaanse staten over het Hof ten toon worden gespreid. Dit artikel legt in een notendop uit waarom de relaties tussen de Afrikaanse Unie en het Internationaal Strafhof sinds 2008 zijn verslechterd. Sommige, zo niet de meeste commentatoren suggereren dat de Afrikaanse kritiek op het Strafhof bovenal toegeschreven dient te worden aan het opportunisme van (bevriende en corrupte) Afrikaanse leiders, die maar al te bang zouden zijn om op een dag zelf in Den Haag voor het Strafhof te moeten verschijnen. In dit artikel wordt betoogd dat
27
Volonté Générale 2013 - n°1
een dergelijke analyse geen recht doet aan de complexiteit van de tot op de dag van vandaag voortdurende spanning tussen de Afrikaanse Unie en het Hof.
Steen des aanstoots: het arrestatiebevel tegen president Al-Bashir Op 31 maart 2005 stemden twee van de drie niet-permanente Afrikaanse leden van de Veiligheidsraad in met resolutie 1593 (11-0-4, Algerije, Brazilië, China en de Verenigde Staten onthielden zich van stemming) waarmee de situatie in Darfur naar de Aanklager van het Hof werd verwezen. Ondanks dat Soedan zich niet had aangesloten bij het Hof, zou de druk van een juridische interventie volgens de afgevaardigden van respectievelijk Tanzania en Benin een belangrijke bijdrage moeten kunnen leveren aan het beëindigen van het conflict in Darfur.1 In het onderzoek dat volgde, probeerde de eerste Aanklager van het Hof, de Argentijn Louis Moreno Ocampo, in eerste instantie de Soedanese regering, die zich fel had verzet tegen de verwijzing van de Veiligheidsraad naar het Hof, niet voor het hoofd te stoten. Hij opereerde zeer bedachtzaam, niet in de laatste plaats omdat het Hof afhankelijk is van de medewerking van betrokken staten voor het succesvol uitoefenen van zijn jurisdictie. Vanuit dit oogpunt is het niet verrassend dat de Aanklager in zijn eerste rapport aan de Veiligheidsraad uit juni 2005 benadrukte, dat de Soedanese regering het Hof volledig buitenspel zou kunnen zetten door zelf tot vervolging van de gepleegde misdrijven in Darfur over te gaan. 2 Dit diplomatieke gebaar verbleekte echter tot vergeefse hoffelijkheid toen president Al-Bashir in mei 2006 een amnestiewet afkondigde voor veel van deze misdrijven. Sindsdien staat de Aanklager een meer agressieve benadering van de Soedanese regering voor.3 In februari 2007 resulteerde deze benadering tot arrestatiebevelen voor de toenmalige Soedanese minister van Humanitaire Zaken, Ahmed Harun, en voor de commandant van de regeringsgezinde Janjaweed militie, Ali Kushayb. Nadat de Soedanese regering hierop in niet misverstane bewoordingen te kennen gaf niet bereid te zijn om tot hun arrestatie over te gaan, verzocht de Aanklager op 14 juli 2008 de Kamer van vooronderzoek een arrestatiebevel uit te vaardigen tegen de president van Soedan. Dit verzoek werd vrijwel onmiddellijk zeer scherp veroordeeld door de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie. Laatstgenoemde bracht op 21 juli 2008 een communiqué naar buiten waarin werd benadrukt dat ‘internationale rechtvaardigheid op een transparante en eerlijke wijze
Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, 5158e bijeenkomst (31 maart 2005), beschikbaar via: http://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=S/PV.5158 (geraadpleegd op 28 februari 2013). 2 Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, Report of the Prosecutor of the International Criminal Court to the Security Council pursuant to UNSCR 1593 (29 juni 2005), beschikbaar via: http://www.icc-cpi.int/NR/rdonlyres/CC6D24F9-473F-4A4F896B01A2B5A8A59A/0/ICC_Darfur_UNSC_Report_290605_EN.pdf (geraadpleegd op 28 februari 2013). 3 S.M.H. Nouwen en W.G. Werner, ‘Doing Justice to the Political: The International Criminal Court in Uganda and Sudan’, The European Journal of International Law 21 (2010) 941965, aldaar 959. 1
28
Volonté Générale 2013 - n°1
nagestreefd dient te worden om iedere perceptie van ongelijke behandeling te vermijden.’4 Daarnaast stelde de Afrikaanse Unie vast dat een daadwerkelijk arrestatiebevel een serieuze bedreiging zou kunnen vormen voor het vinden van een vreedzame oplossing voor het voortdurende conflict in Darfur. Vanwege dit mogelijk remmende effect op het vredesproces, omvatte het communiqué een verzoek aan de Veiligheidsraad om het strafproces tegen president Al-Bashir voor ten minste twaalf maanden op te schorten: een bevoegdheid die de Veiligheidsraad toekomt op grond van artikel 16 van het Statuut van Rome.
De ‘onwelwillende’ Veiligheidsraad Dit opschortingsverzoek kwam op 31 juli 2008 in de Veiligheidsraad aan de orde in de context van het verlengen van de gezamenlijke vredesmissie van de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie in Darfur (UNAMID). Naast de drie niet-permanente Afrikaanse leden van de Veiligheidsraad spraken ook Rusland, China, Indonesië en Vietnam zich in dit debat uit tegen de vervolging van president Al-Bashir. 5 Daarentegen gaven het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België, Italië en Kroatië, maar bovenal de Verenigde Staten aan zich niet te kunnen vinden in het Afrikaanse opschortingsverzoek, omdat de Veiligheidsraad ‘niet artikel 16 in zou moeten roepen in reactie op ontwikkelingen die op dat moment niet overzien konden worden.’6 Uiteindelijk werd besloten de verlenging van de UNAMID missie niet door deze patstelling in gevaar te laten brengen en de hachelijke kwestie van het opschortingsverzoek, in de woorden van de Britse afgevaardigde, ‘op een andere dag te behandelen.’7 Sindsdien heeft de Afrikaanse Unie naast talloze persverklaringen, elf resoluties aangenomen waarin de Veiligheidsraad wordt opgeroepen om het opschortingsverzoek andermaal in overweging te nemen.8 Tot op heden zonder succes: de Veiligheidsraad heeft zich de afgelopen vier jaar ‘onwelwillend’ getoond om het strafproces tegen president Al-Bashir stil te leggen. Sterker nog, de herhaalde verzoeken hiertoe, en in 2011 ook een vergelijkbaar verzoek in de context van Libië, zijn niet eens behandeld door de Veiligheidsraad. Voor de Afrikaanse Unie was dit een zware domper en gaf aanleiding om de effectiviteit van artikel 16 in twijfel te trekken. Zoals blijkt uit de zogenoemde travaux préparatoires, werd deze bepaling na zeer intensieve onderhandelingen in het Statuut van Rome opgenomen. De achtergliggende gedachte daarbij was onder andere dat het werk van het
Vrede & Veiligheidsraad van de Afrikaanse Unie, Communiqué of the 142nd Meeting of the Peace and Security Council (21 juli 2008), beschikbaar via: http://www.africaunion.org/root/au/organs/142-Communique-Eng.pdf (geraadpleegd op 28 februari 2013). 5 Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, 5947th meeting (31 juli 2008), beschikbaar via: http://www.iccnow.org/documents/N0844474.pdf (geraadpleegd op 28 februari 2013). 6 Ibidem, aldaar de verklaring van de afgevaardigde van België. 7 Ibidem, aldaar de verklaring van de afgevaardigde van het Verenigd Koninkrijk. 8 Zie meest recentelijk: Algemene Vergadering van de Afrikaanse Unie, Decision on the implementation of the decisions on the International Criminal Court ( (15 en 16 juli 2012), beschikbaar via: http://www.au.int/en/sites/default/files/Assembly%20AU%20Dec%20416449%20(XIX)%20_E_Final.pdf (geraadpleegd op 28 februari 2013). 4
29
Volonté Générale 2013 - n°1
Strafhof niet een bedreiging zou mogen vormen voor vrede en veiligheid.9 Volgens de Afrikaanse Unie was exact dit het probleem met het verzochte arrestatiebevel voor president Al-Bashir en heeft de Veiligheidsraad zich niet bij machte getoond om tot adequate actie over te gaan. De Afrikaanse Unie heeft daarom voorgesteld ook de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de bevoegdheid te geven het werk van het Strafhof stil te leggen. Hoewel dit voorstel tot amendering van het Statuut van Rome weinig bijval van andere staten heeft gekregen, is het zeer illustratief voor de frustratie van de Afrikaanse Unie over de Veiligheidsraad. De afwijzende reactie van de Veiligheidsraad op het opschortingverzoek heeft de Afrikaanse Unie geconfronteerd met een ontluisterende politieke realiteit waarin alleen Afrikaanse staten door het Hof onder de loep lijken te worden genomen en de Veiligheidsraad de mogelijk zware politieke consequenties hiervan in een specifieke situatie niet serieus lijkt te willen of kunnen nemen.
De ‘a-politieke’ Aanklager Een andere speler die deze taak had kunnen vervullen, is de Aanklager van het Strafhof. Artikel 53 van het Statuut van Rome verschaft de Aanklager namelijk de discretionaire bevoegdheid om te besluiten dat de voortzetting van een onderzoek of vervolging ‘niet in het belang van een goede rechtsbedeling zou zijn’ of wat in het Engels ‘the interests of justice’ wordt genoemd. Wat precies onder ‘goede rechtsbedeling’ moet worden verstaan, is echter niet in het Statuut bepaald. Het is aan de Aanklager zelf om hier per voorliggende situatie invulling aan te geven. Volgens menig commentator zou de Aanklager daarbij de politieke gevolgen van de betrokkenheid van het Hof in specifieke omstandigheden in ogenschouw moeten nemen. 10 Dit zou in het bijzonder gelden voor situaties waar een onderzoek of vervolging een vredesproces de facto onmogelijk zou maken. De eerste Aanklager heeft zich echter op een geheel ander standpunt gesteld. In september 2007 vaardigde hij namelijk een beleidsdocument uit, waarin wordt verkondigd dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen het concept van goede rechtsbedeling (‘the interests of justice’) en vredesbelangen (‘the interests of peace’).11 Volgens de Aanklager zouden eventuele vredesbelangen niet binnen zijn mandaat vallen, maar tot de verantwoordelijkheid van andere organisaties behoren. Hierbij verwees het beleidsdocument in het bijzonder naar de bevoegdheden van de Veiligheidsraad onder artikel 16 van het Statuut van Rome. De ratio achter deze interpretatie van artikel 53 is dat de
L. Condorelli en S. Villalpando, ‘Referral and Deferral by the Security Council’, in: A. Cassese, P. Gaeta en J.R.W. Jones ed., The Rome Statute of the International Criminal Court: A Commentary (Oxford 2002) 627-655. 10 Zie bijvoorbeeld: K.A. Rodman, ‘Is Peace in the Interests of Justice? The Case of Broad Prosecutorial Discretion at the International Criminal Court’, Leiden Journal of International Law 22 (2009) 99-126. 11 Het Bureau van de Aanklager van het International Strafhof, Policy Paper on the Interests of Justice (september 2007), beschikbaar via: http://www.icc-cpi.int/NR/rdonlyres/772C95C9F54D-4321-BF09-73422BB23528/143640/ICCOTPInterestsOfJustice.pdf (geraadpleegd 28 februari 2013). 9
30
Volonté Générale 2013 - n°1
Aanklager zich louter met juridische en niet met politieke afwegingen bezig dient te houden. Los van de vraag of dit inderdaad wenselijk en überhaupt in overeenstemming is met het Statuut van Rome, het gevolg van de zelfbeperkende interpretatie van de discretionaire bevoegdheid van de Aanklager om een onderzoek of vervolging al dan niet ad interim te beëindigen is, dat de Afrikaanse staten niet met vredesargumenten bij de Aanklager aan lijken te kunnen kloppen. Het zijn voornamelijk dergelijke argumenten die Afrikaanse staten hebben aangevoerd om het strafproces tegen president Al-Bashir op te schorten. Diens vervolging zou namelijk het vredesproces in Darfur en mogelijk ook de complexe relaties tussen Noord en Zuid-Soedan (sinds 2011 een onafhankelijke staat) kunnen laten ontsporen. Kortom, naast de ‘onwelwillende’ Veiligheidsraad, heeft ook de ‘a-politieke’ Aanklager mogelijk een belangrijke bijdrage geleverd aan het verslechteren van de relaties tussen de Afrikaanse Unie en het Internationaal Strafhof.
De betwiste immuniteit van staatshoofden Behalve politieke gronden heeft de Afrikaanse Unie ook een juridische kaart uitgespeeld tegen de vervolging van president Al-Bashir. Als staatshoofd zou hij immuniteit genieten onder het internationaal gewoonterecht. Of deze redenering stand kan houden is discutabel, maar zeker niet ondenkbaar. Hoewel artikel 27 van het Statuut van Rome stelt dat de officiële hoedanigheid van staatshoofd een persoon nimmer van strafrechtelijke aansprakelijkheid kan ontheffen, biedt artikel 98(1) een ‘uitweg’. In dit artikel is namelijk vastgelegd dat het Hof niet bevoegd is een verzoek tot arrestatie te handhaven wanneer dit voor de aangezochte staat zou meebrengen dat deze op onverenigbare wijze zou moeten handelen met zijn verplichtingen ingevolge het internationaal recht ten aanzien van de immuniteit van een persoon van een derde staat. Kort door de bocht genomen lijkt het Statuut hiermee voor immuniteiten een onderscheid te maken tussen vervolging en arrestatie: immuniteit zou vervolging niet in de weg staan, maar zou mogelijk wel een arrestatie kunnen blokkeren. Het is exact dit onderscheid dat de Afrikaanse Unie na het ‘falen’ van de Veiligheidsraad en de Aanklager heeft aangegrepen als juridische grondslag voor het besluit dat de lidstaten van de Afrikaanse Unie president Al-Bashir niet mogen arresteren en overdragen aan het Hof.12 Naar aanleiding van het uitblijven van een arrestatie bij het zoveelste bezoek van president Al-Bashir aan een lidstaat van het Hof heeft de Kamer van vooronderzoek van het Strafhof zich in december 2011 over deze juridische grondslag gebogen. Volgens de driehoofdige Kamer zou de argumentatie van de Afrikaanse Unie, waarop in dit geval
Algemene Vergadering van de Afrikaanse Unie, Decision on the meeting of African States Parties to the Rome Statute of the International Criminal Court (3 juli 2009), beschikbaar via: http://www.au.int/en/sites/default/files/ASSEMBLY_EN_1_3_JULY_2009_AUC_THI RTEENTH_ORDINARY_SESSION_DECISIONS_DECLARATIONS_ MESSAGE_CONGRATULATIONS_MOTION_0.pdf (geraadpleegd op 24 februari 2013). 12
31
Volonté Générale 2013 - n°1
Malawi en Chad zich beriepen, geen hout snijden.13 De Kamer betoogde dat het internationaal gewoonterecht een uitzondering bevat met betrekking tot de immuniteit van staatshoofden wanneer een internationaal hof diens arrestatie verlangt vanwege het vermeend plegen van internationale misdrijven. Artikel 98(1) zou derhalve geen toepassing kunnen vinden in casu de gewenste arrestatie van de Soedanese president, omdat hier geen sprake zou zijn van een conflict met het internationaal gewoonterecht. De Afrikaanse Unie reageerde furieus op deze uitspraak en vond gehoor bij diverse commentatoren die de redeneringen van de Kamer op allerlei fronten bekritiseerden. 14 De Kamer zou onder andere getracht hebben het gewoonterecht te omzeilen en daarmee artikel 98(1), welke onmiskenbaar de immuniteit van staatshoofden onderkent, buitenspel te zetten. 15 In juli 2012 kondigde de Afrikaanse Unie aan het niet bij luidruchtig commentaar vanaf de zijlijn te zullen laten zitten. Via de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zou het Internationaal Gerechtshof worden gevraagd zich over de positie van immuniteiten onder het internationaal gewoonterecht uit te spreken.16 Of de Afrikaanse Unie dit voornemen inderdaad door zal zetten, is op dit moment nog onzeker. Voor nu blijft de immuniteit van staatshoofden betwist en daarmee een bron van spanning tussen de Afrikaanse Unie en het Strafhof.
Conclusie De sinds 2008 verstoorde relaties tussen de Afrikaanse Unie en het Internationaal Strafhof hebben meerdere oorzaken. In het bijzonder dient gedacht te worden aan de handelswijze van de Veiligheidsraad en de Aanklager, alsmede aan de betwiste status van de immuniteit van staatshoofden onder het internationaal gewoonterecht. De complexe problematiek die de voortdurende spanningen tussen de Afrikaanse Unie en het Hof hebben blootgelegd, strekt zonder meer verder dan het opportunisme van Afrikaanse leiders.
Kamer van vooronderzoek van het Internationaal Strafhof, Decision Pursuant to Article 87(7) of the Rome Statute on the Failure by the Republic of Malawi to Comply with the Cooperation Requests Issued by the Court with Respect to the Arrest and Surrender of Omar Hassan Ahmad Al Bashir (12 december 2011), beschikbaar via: http://www.icc-cpi.int/iccdocs/doc/ doc1287184.pdf (geraadpleegd op 28 februari 2013). 14 Zie bijvoorbeeld: Dapo Akande, ‘ICC Issues Detailed Decision on Bashir’s Immunity (… At long Last …) But Gets the Law Wrong’, EJIL:Talk! (15 december 2011), beschikbaar via: http://www.ejiltalk.org/icc-issues-detailed-decision-on-bashir%E2%80%99s-immunityat-long-last-but-gets-the-law-wrong/ (geraadpleegd op 28 februari 2013). 15 Algemene Vergadering van de Afrikaanse Unie, Decision on the Progress Report of the Commission on the Implementation of the Assembly Decisions on the International Criminal Court (31 januari 2012), beschikbaar via: http://www.au.int/en/sites/default/files/ ASSEMBLY%20AU%20DEC%20391%20-%20415%20(XVIII)%20_E.pdf (geraadpleegd op 28 februari 2013). 16 Algemene Vergadering van de Afrikaanse Unie, Decision on the implementation of the decisions on the International Criminal Court (16 juli 2012), beschikbaar via: http://www.au.int/en/sites/ default/files/Assembly AU Dec 416-449 (XIX) _E_Final.pdf (geraadpleegd op 28 februari 2013). 13
32
Volonté Générale 2013 - n°1
Maar wat de precieze oorzaken ook mogen zijn, hoe langer het conflict voortduurt, hoe groter de gevolgen voor het Hof en wellicht voor de ontwikkeling van het internationaal (straf)recht zullen zijn. Dat de Afrikaanse Unie zich afkeert van het Internationaal Strafhof, betekent namelijk niet alleen dat Afrikaanse staten president Al-Bashir niet zullen arresteren en minder snel bereid zullen zijn nieuwe situaties naar het Hof te verwijzen, maar ook dat de publieke perceptie in Afrika van het Hof en het internationaal (straf)recht in toenemende mate doordesemt raakt met het idee dat het Hof selectief opereert en dubbele standaarden hanteert. Met andere woorden het is de legitimiteit van het Hof die in het geding dreigt te raken door de gespannen relaties met de Afrikaanse Unie. Abel S. Knottnerus (1989) is historicus en jurist. Hij is als promovendus verbonden aan de vakgroep Rechtstheorie van de Rijksuniversiteit Groningen waar hij zich bezig houdt met een onderzoek naar de sociologische legitimiteit van het internationaal recht en internationale instituties.
33
Volonté Générale 2013 - n°1
Jezelf ter discussie stellen en iemand anders worden Interview met Luca Consoli Luca Consoli (1971) studeerde en promoveerde in de theoretische fysica, maar is tegenwoordig werkzaam als universitair docent Wetenschap en Samenleving aan de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Radboud Universiteit (RU) in Nijmegen. Volonté Générale sprak met hem over wetenschappelijke ethiek en de vormende rol die de universiteit zou moeten vervullen. U studeerde en bent gepromoveerd in de natuurkunde. Nu doceert u filosofie en bent u een specialist in de wetenschapsethiek. Hoe en waarom heeft die overgang plaatsgevonden? In mijn master en promotie heb ik me op theoretische fysica gericht. Ik denk dat theoretische fysica een vak is dat vele filosofische elementen bevat. Je probeert uit te zoeken hoe de boel in elkaar steekt. Dat is precies hetzelfde wat de filosofie beoogt. Ik heb nooit gedacht dat er een groot verschil tussen beide velden was. Echter, er is sprake van een methodologisch verschil. Toen ik mijn VWO had afgerond, twijfelde ik tussen filosofie en natuurkunde. Toen dacht ik, als ik filosofie doe, heb ik later geen zin meer om wiskunde en de hele technische kant van een bètavak te leren. Als ik met natuurkunde zou starten, zou ik me daarna ook in de filosofie kunnen verdiepen. Toen ik promoveerde, heb ik mij indirect en direct met filosofie bezig gehouden. Als je de relativiteitstheorie leert, dan ben je vanzelf flabbergasted, want dat zijn natuurlijke dingen die volstrekt contra-intuïtief zijn. Met name kwantummechanica bevat aspecten die je je in feite niet kunt voorstellen. De mens heeft een macroscopische intuïtie en de kwantummechanica toont microscopische fenomenen. Het zijn fenomenen die wij eigenlijk niet kunnen snappen, maar met behulp van wiskunde proberen te begrijpen. Dan word je aan het denken gezet over vragen als ‘Hoe komt deze kennis tot stand?’ en ‘Wat is de waarde van de kennis als deze dermate contra-intuïtief is?’. De filosofische reflectie zit dus bij deze onderwerpen ingebakken. Daarnaast heb ik mij ‘direct’ in de filosofie verdiept. Toen ik promoveerde, moest ik een aantal cursussen volgen voor de opleiding tot wetenschapper. Eén van die cursussen was filosofie. In die tijd ben ik in contact gekomen met professor Hub Zwart, (Professor Wetenschapsfilosofie aan de RU, red.). Hij heeft mij gevraagd of ik bij hem als postdoc verder zou willen werken. Er was geld voor wetenschapsethiek, dus daar ben ik begonnen. Ik zie de overgang van natuurkunde naar filosofie niet als een wende in mijn onderzoek. Het is een geleidelijke overgang van wetenschap bedrijven naar over wetenschap reflecteren.
34
Volonté Générale 2013 - n°1
Is er sprake van een speciale wetenschapsethiek van de natuurwetenschappen? Wetenschapsethiek gaat in op de vraag hoe wetenschappers met hun vak, met elkaar en met de samenleving omgaan. Ik ben een bèta en ik ben dagelijks op de bètafaculteit. In de bètawetenschappen leeft er een ontzag voor de natuur. Zeker de fysici beschouwen zichzelf als ‘het dichtste bij de natuur’. De empirie is bij bètastudies allesbepalend. Je moet niet durven om aan die gegevens te komen. Als je dat wel doet, dan doe je de natuur opzettelijk geweld aan. Doordat de bètavakken zijn gericht op het verzamelen en analyseren van data, ontstaan er specifieke ethische vraagstukken die gefocust zijn op het omgaan met die data. Voor de sociale wetenschappen zijn er vergelijkbare vraagstukken als in de natuurkunde, maar die vraagstukken zijn van een net een andere soort, omdat de empirie net wat anders in elkaar steekt. Ik kan me voorstellen dat in vakgebieden waar interpretatie als vanzelfsprekend een andere rol speelt, de grens tussen harde feiten en interpretatie vervaagd. Daarom is in sociaalwetenschappelijk onderzoek de methodologie zo belangrijk. De methodologie moet ervoor zorgen dat wetenschappers geen onwerkelijke dingen gaan doen met de gegevens. Het is de aard van de praktijk die wetenschappers ertoe dwingt om heel goed na te denken en te reflecteren. Wanneer doe je iets wat niet mag? Waar houdt u zich op het moment mee bezig? De drijfveer van mijn onderzoek is de vraag: ‘Wat is een goede wetenschapper?’ Mijn onderzoek focust zich op wetenschappelijke praktijken. Hoe positioneren en functioneren wetenschappers als gemeenschap in de praktijk? Het ‘goed’ in mijn onderzoeksvraag heeft een dubbel karakter. Ten eerste refereert ‘goed’ naar de methodologie, want een goede wetenschapper is een wetenschapper die de methoden goed kent. Ten tweede heeft ‘goed’ een morele lading. Een goede wetenschapper is iemand die strijd voor een betere wereld. Het is mijn doel om met behulp van de deugdethiek deze met elkaar verweven betekenissen van ‘goed’ te verduidelijken. In de deugdethiek staat een aantal vragen centraal: Wat is het goede leven? Hoe leef je het goede leven? Hoe ben je een goed mens? Op deze manier kan er een sprong naar de wetenschap worden gemaakt: wat is een goede wetenschapper? De deugdethiek is ooit door Aristoteles bedacht en is de oudste vorm van ethiek in het Westen. Mensen als Alasdair MacIntyre hebben het gedachtegoed van Aristoteles geconcretiseerd en vooral gemoderniseerd. MacIntyre stelt practice en institution centraal en dat vormt voor mij een hele mooie ingang om de wetenschap te analyseren. Hoe balanceert de wetenschapper tussen deze twee? Bedoelt u met ‘een betere wereld creëren’ dat een wetenschapper maatschappelijk geëngageerd behoort te zijn? Niet zozeer. Ik denk dat wetenschappers maatschappelijk geëngageerd kunnen zijn, maar engagementen moeten zich altijd in een bepaalde afstand tot het object verhouden. Mijn publiek bestaat niet alleen uit filosofen en ethici, maar de werkende wetenschap als geheel. Ik wil dat fysici en mathematici zich kunnen herkennen in mijn analyses en er iets
35
Volonté Générale 2013 - n°1
mee kunnen doen. Het is mijn doel om nuttige kennis te produceren voor de werkende wetenschapper – kennis die voor wetenschappers en studenten herkenbaar is. Je publiek bestaat vooral uit wetenschappers. Als je ziet wat Diederik Stapel losmaakt in de maatschappij, zou je dan een groter publiek willen bereiken en laten zien dat er specialisten zijn die zich met dit soort problemen bezighouden? Als de pers mij vraagt een artikel te schrijven of interview te geven, dan doe ik dat natuurlijk. Echter, het is heel ingewikkeld om dat op een voor het publiek begrijpelijke manier te doen. Niemand zal over Stapel of Hwang Woo-Suk (een Zuid-Koreaanse wetenschapper die in 2006 werd veroordeeld voor wetenschapsfraude, Red.) zeggen ‘eigenlijk was het best goed wat hij heeft gedaan’. Het probleem is echter dat er in de praktijk een enorm grijs gebied is van wat wel en wat niet acceptabel is. De belangrijkste en moeilijkste vraagstukken zijn juist daar aanwezig! Op het moment dat je die moeilijkste vraagstukken naar buiten toe probeert te vertalen, wordt het ingewikkeld, want het medium leent zich niet altijd voor de nuanceringen die nodig zijn om het debat op een bepaalde manier op gang te brengen. Het maatschappelijk debat blijft steken op extreme gevallen. Dat is niet verrassend, want het maakt goede krantenkoppen. Ik ben niet een van die wetenschappers die zich altijd negatief uitlaten over de media wat betreft de ongenuanceerde houding van journalisten. Ik weet immers goed dat het om de logica van de media gaat. Niemand zit op een krantenkop van zes regels te wachten. Het heeft ook te maken met het feit dat de samenleving van de wetenschap een soort absolute standaard vereist. Als een bankier graait, dan zegt iedereen: ‘natuurlijk, het is een bankier. Het is zijn doel om te graaien.’ Als een politicus graait, dan zegt iedereen: ‘natuurlijk, zij kunnen niets en zij willen zich op die manier verrijken.’ Echter, als een wetenschapper iets verkeerd doet, dan zeggen we: ‘maar dát kan niet!’ Volgens de maatschappij hebben wetenschappers immers de waarheid met hoofdletter W als doel. Je zou kunnen zeggen dat wetenschappers ook mensen zijn die met hun menselijkheid wetenschap bedrijven. Daarnaast zou je kunnen stellen dat het vinden van waarheid helemaal niet het doel is van de wetenschap, het gaat om kennis vergaren. Naar aanleiding van deze twee uitspraken is het mogelijk om binnen de academie al twintig uur te discussiëren. Probeer die discussie maar eens naar een maatschappelijk debat te vertalen. Vaak worden ethici en filosofen aangewezen om als spreekbuis voor de wetenschap te fungeren. Dat vind ik onzin. Wetenschappers moeten geholpen worden om tot inzichten te komen. Hen moet een spiegel voorgehouden worden. Daarna zullen zij zelf als practitioners het debat vorm moeten geven. Dat is de ideale wereld en dat is de reden waarom ik het doe.
36
Volonté Générale 2013 - n°1
In uw hoofdstuk in het boek Denkruimte (2012) noemt u de verschillende rollen die een universiteit kan hebben.1 Het gaat u vooral om de rollen opleider, vormer of Bilder. Op welke manier kenmerkt zich een Nederlandse universiteit? Er is in Nederland een duidelijke keuze gemaakt van wat een universiteit behoort te zijn. Wij streven naar een universiteit waarin de wetenschapper een dubbele functie heeft. Wetenschappelijke medewerkers moeten als onderzoeker én onderwijzer functioneren. Dat is niet altijd zo geweest en er zijn universiteiten waar dat niet het geval is. In Amerika zijn er colleges, de plaats waar studenten leren, en de universities, waar voornamelijk onderzoek centraal staat. De echte top, de Ivy League, probeert onderwijs en onderzoek te combineren. Echter, men moet zich wel realiseren dat de begroting van Harvard University groter is dan de begroting van alle Nederlandse universiteiten bij elkaar opgeteld. In Nederland kan die keuze voor een combinatie van onderzoek en onderwijs niet nageleefd worden, want in de praktijk wordt onderzoek veel belangrijker geacht dan onderwijs. De hele subsidiewereld van universitair onderzoek draait om onderzoeksresultaten. Op dit moment is het kwantificeren van wetenschappelijke output erg belangrijk. Als je veel publiceert, wordt dat zichtbaar en op die manier kun je scoren voor subsidies. Met een subsidie kun je vervolgens verder gaan. Ik vind dat een kwalijke zaak, omdat ik vind dat de vormende functie de hoofdtaak van de universiteit behoort te zijn. Voor onderzoek zijn er immers instituten, zoals het Max Planck instituut. De officiële omschrijving van de Radboud Universiteit is: ‘een op studenten gerichte onderzoeksuniversiteit.’ Ik vind dat een heel mooi streven, maar of dat in de praktijk verwezenlijkt wordt, betwijfel ik. Historisch gezien streeft een universiteit na onderzoek en onderwijs te combineren. Echter, de praktijk is dat onderzoek een grotere rol krijgt toegekend vanwege financiële stromen en wetenschappelijke belangen. Een universiteit moet studenten vormen tot academici. Het doel van een universiteit is niet om wetenschappers, maar om academici te produceren. Academisch zijn, betekent een bepaalde Weltanschauung hebben. Als een universiteit dit vormende onderdeel te veel links laat liggen, dan gaat de wetenschap er niet op achteruit. Onderzoek kun je immers ook op allerlei instituten doen. Andere hogere onderwijsinstellingen zijn nu heel erg bezig om zich te profileren door het onderzoek te accentueren. Wat is er dan nog eigen aan het instituut universiteit? Het is één van de belangrijkste onderdelen van een universiteit om zich te onderscheiden van het hoger onderwijs. Het verschil zit hem in de vorming. In deze vorming nemen reflectie en kritisch zijn een belangrijke plaats in. Het reflecteren op ‘de goede wetenschapper’ kan wat mij betreft niet vroeg genoeg beginnen. Alle studenten krijgen iets van filosofie en ethiek in hun studie. Daar ben ik al heel blij om. Wat ik graag zou willen zien, is niet zozeer dat we een hele andere institutionele vorm gaan bedenken, maar dat die reflectieonderdelen ook daadwerkelijk als W. Sanderse en L. Consoli, ‘De problematische plaats van vorming in universitair onderwijs’, in: W. Sanderse en E. van der Zweerde (red.), Denkruimte. Reflecties op universitaire idealen en praktijken (Nijmegen 2012) 78-94. 1
37
Volonté Générale 2013 - n°1
onderdelen van de studie worden gezien. Reflectie moet geen kunstmatige toevoeging aan een universitaire studie zijn, het vormt de basis van de academische vorming. Een universiteit produceert academici, mensen met een bijzondere blik op de wereld. Dat klinkt elitair en dat is het ook. Van het idee dat alles voor iedereen mogelijk is, moeten we af. In de politiek zegt men ook altijd: er is een groot verschil tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid. Door gelijke kansen te bieden, heb je gelijkwaardigheid. Echter, je kunt nooit gelijkheid nastreven, want dat zit er gewoon niet in. Wat mij betreft, moet je gelijke kansen creëren en dat is wat anders dan gelijkheid nastreven. Je moet kunnen excelleren. Je moet het geluk hebben dat je in de gelegenheid bent of wordt gebracht waarin je het goede kunt nastreven. Als je voor je brood moet vechten, dan heb je niet zoveel tijd om jezelf te ontwikkelen in de zin dat je na kunt denken over het goede leven. Wij hebben het geluk dat wij in een samenleving leven waarin we ons een vorm van hogere cultuur, hoger onderwijs kunnen permitteren. Een klein deel van de studenten gaat aan de slag als wetenschapper. In hoeverre is die academische vorming dan nog nodig? Die academische vorming is cruciaal. Ik denk dat het juist veel belangrijker is dat je als academicus gevormd bent wanneer je buiten de wetenschap gaat functioneren. Een universiteit levert studenten af, mensen die overal het verschil kunnen maken. Je ziet dat het goed heeft uitgepakt in de programma’s reflections on science én reflections on professions van de Honours Academy in Nijmegen. Je ziet dat dit programma is gericht op mensen die na hun studie buiten de universiteit willen gaan functioneren. Hoe is het zichtbaar dat studenten op het moment (te) weinig gevormd worden? Als docent merk ik dat studenten een gebrek aan kritisch vermogen hebben. Dat vind ik heel ernstig. Kritisch zijn betekent niet dat je alles ter discussie moet stellen, maar dat je reflecteert op de kennis die je voor waar aanneemt. Een voorbeeld is dat studenten door het gebrek aan kritisch vermogen soms het idee hebben dat plagiaat als gezeur van de docent wordt gezien. Dan begrijp je niet dat als je woorden van iemand anders overneemt, je de kennis niet hebt eigengemaakt. Correct verwijzen is een skill. ‘In welke vorm moeten we citeren?’ ‘Wat moet de afstand tussen de regels zijn?’ ‘Hoe lang moet het stuk überhaupt zijn?’ We zijn niet op school, maar we zijn op een universiteit! Schrijf hoeveel bladzijden je wil. Als regeltjes het belangrijkste zijn, dan gaat een universiteit aan zijn belangrijkste doel voorbij. Dat is precies ook wat de deugdethiek zegt: regels zijn niet om te volgen omdat ze ergens hangen. Regels moet je internaliseren. Je moet snappen waar ze vandaan komen en op die manier kun je er mee leren omgaan en ze ter discussie stellen. Draagt u de dialoog over vorming aan als oplossing voor dit probleem?
38
Volonté Générale 2013 - n°1
De dialoog betekent dat je jezelf ter discussie stelt. Je kunt je kwetsbaar opstellen. Je moet ook bereid zijn om je positie te veranderen. Dat kan alleen maar door je open te stellen en de dialoog aan te gaan. Ten tweede, veel kennis wordt voor waar aangenomen. De meeste mensen handelen vanuit aannames en veronderstellingen waarvan ze zich niet bewust zijn. Door de dialoog aan te gaan, maak je deze aannames en veronderstellingen zichtbaar en dat is wat vorming inhoudt. Net als MacIntyre vind ik het van belang om met elkaar in discussie te gaan, ook al zouden we het nooit met elkaar eens worden. Op die manier kun je namelijk de verbindende factor aanwijzen. Het doel van deze discussie is niet om elkaar te overtuigen, maar om te reflecteren en op die manier de zwakheden van je eigen visie te zien. Jezelf ter discussie stellen en daardoor iemand anders worden. Dat is waar vorming over gaat. De Honours Academy, en zeker de manier waarop wij dat in Nijmegen doen, is een buitengewone excellente manier om dat te bewerkstelligen. Aan andere universiteiten zie je dat een honoursprogramma nog meer inhoudelijke verdieping biedt. Het interdisciplinaire honoursprogramma in Nijmegen heeft juist veel horizontale kracht. Op die manier wordt de horizontale kracht van een academicus ontwikkeld. Dat is precies wat nodig is om van wetenschapper naar academicus te gaan: de combinatie van een horizontale dimensie op de verticale dimensie. In Denkruimte schrijft u over moreel pluralisme, het idee dat je over moraal, ethiek en deugden eigenlijk niet meer kunt discussiëren. In hoeverre is er dan nog een dialoog mogelijk? Ik ben geen postmodernist. Mensen snakken nog steeds naar grote verhalen. Echter, we gaan naar een tijdperk waarin we ons realiseren wat de betekenis van deze grote verhalen is. Het bepalen van de betekenis geschiedt vanuit het moreel pluralisme, niet het relativisme. Het relativisme stelt dat alle posities even goed of even fout zijn: er wordt in feite geen waardeoordeel gegeven. Moreel pluralisme erkent dat er verschillende posities zijn, maar stelt ook dat er aan deze posities, vanuit de eigen positie, wel degelijk een waardeoordeel kan worden verleend. Als u naar aanleiding van deze ideeën spreekt, nadenkt en erover in discussie gaat, vindt u veel bijval voor dit soort ideeën op de universiteit? Heel veel mensen vinden het interessant. Ik heb echt enorm interessante discussies met studenten. Kortom, ik merk dat het debatteren over reflectie heel erg leeft. Er zijn echter maar een paar plaatsen waar reflectie ook wordt ‘uitgevoerd’: de Honours Academies en de reflectiecursussen. Dat kan wat mij betreft nog veel meer, nog veel beter. Echter, men loopt ook tegen institutionele en financiële kwesties aan. De dialoog zal nooit de kerntaak van een moderne 21ste eeuwse universiteit zijn, maar wat mij betreft zou het wel een deel van het weefsel van een universiteit moeten én kunnen zijn. Daar valt nog veel te winnen. Uit het boek van Diederik Stapel en de rapporten die zijn verschenen naar aanleiding van de kwestie Stapel wordt duidelijk dat er een universiteitenoverkoepelende cultuur
39
Volonté Générale 2013 - n°1
van publish or perish heerst. Hoe zou Bildung in deze cultuur van pas kunnen komen om fouten en fraude te voorkomen? De basis van een wetenschappelijke discussie is de publicatie. Zonder publicaties is er geen wetenschap. Op het moment is er echter sprake van een mismatch tussen wat men in de praktijk wil en wat de instituties beogen. Het institutionele gebruik van publicaties is waar de schoen wringt. Ik moet nog een wetenschapper vinden die zegt: ‘Wat prachtig dat ik elk jaar moet tellen hoeveel punten ik dit jaar heb gehaald.’ Tussen de aard van de wetenschappelijke praktijk, waarvan publiceren een onderdeel is, en de manier waarop publicaties gebruikt worden – om te scoren – is een enorme kloof. Men moet in gedachten houden dat wetenschappers geen heiligen zijn. Voor wetenschappers in het algemeen, en jonge wetenschappers in het bijzonder, is het tegenwoordig heel belangrijk om te scoren, want op die manier kunnen zij in de wetenschappelijke hiërarchie opklimmen. En Stapel is uiteraard niet een geval op zich, hij heeft zo kunnen opereren omdat hij in een omgeving functioneerde waarin fraude mogelijk was. Ik denk dat hameren op vorming, het hameren op het internaliseren van een bepaalde houding, heel belangrijk is voor een nieuwe generatie wetenschappers. Daar moet in de studiefase mee begonnen worden. Omdat er zoveel aandacht voor deze cultuur en de fouten zijn geweest, denk ik dat de komende generatie een andere academische cultuur zal creëren. We leren van onze fouten, maar het is volkomen irrealistisch om te stellen dat de wetenschap werkelijk zal veranderen in een wereld waarin iedereen alleen naar ‘de Waarheid’ streeft. Het is veel beter om duidelijk te maken aan studenten dat we methodes hebben en dat die methodes er zijn om gehanteerd te worden. Je moet eerlijk zijn. Negatieve kennis moet publiceerbaar worden. Je moet de discussie aangaan en nadenken over waar we naar toe gaan. Wij zijn met zijn allen onderdeel van de vorming.
40
Volonté Générale 2013 - n°1
Paradoxale aanpak Jacob van Hoof Ik val de treincoupé binnen en daarmee ook een gesprek tussen twee flitse jongemannen met kunstig gekapte haren en, naar ik aanneem, een oud-docent van de twee, die een jaar of zestig is. Het haar van laatstgenoemde, donkergrijs, zit warrig. Dit omdat hij zich zeer waarschijnlijk doorgaans met belangrijkere materie bezighoudt. De twintigers blaten de coupé met ongecontroleerd luide stoppels in de keel (baarden wil ik het nog niet noemen) bij elkaar, breedsprakig klagend over een van hun huidige hoogleraren die naar hun mening ‘zelf helemáál geen les kan geven.’ De oud-docent, zelf ook hoogleraar, pareert op rustige toon dat het geven van college aan jonge snotapen (deze laatste drie woorden verzin ik er ter plekke bij) vaak in het takenpakket zit van wetenschappers die onderzoek doen aan de universiteit en waarin zij inderdaad niet per se geschoold hoeven te zijn. Wijze woorden waarin de waarheid als een hele kudde koeien schuilt. Er wordt echter niet de moeite gedaan om de woorden even op hen in te laten werken, want de zin is nog niet uitgesproken of de snotapen walsen er alweer lomp overheen. ‘Ja’, dendert de ene voort, ‘het komt op ons over als een diëtiste die zelf HÉÉL dik is, weetje!’ De andere valt hem bij: ‘Precies, en dan klopt er in mijn ogen iets niet, weetje.’ Ik erger me dood aan alle inhoudsloze ‘weetjes’ en sla de twee vanuit de stoel achter hen het liefst welgemeend om de oren. De oud-docent blijft echter andermaal rustig en reageert op bedaarde en intelligente toon: ‘Toch, een diëtiste met obesitas zal je anders wél precies kunnen vertellen waar de verleidingen liggen en jou daarmee wellicht nog iets kunnen léren. Vaak is een paradoxale aanpak juist erg efficient, daar het iemand tot nadenken aanzet en potentieel tot zelf-ontdekt inzicht geeft. En dat blijft je het langste bij.’ Het is even stil, maar in mijn hoofd klinkt groots applaus. De manier waarop beste man in één ruk de ondoordachte uitspraken van de jongens weerlegt en de wetenschap die hij ons allen en passant meegeeft, zal ook mij nog lang bijblijven. Sterker nog, het verschaft mij op dat moment een inzicht tot iets waar ik me tot op dat moment nog helemaal niet bewust van was. Naarmate mijn applaus vervaagt en de stemmen in de coupé naar de achtergrond van mijn bewustzijn verstommen, dwalen mijn gedachten dan ook af naar de lente van het vorige jaar. Ik was in die tijd zelf nog een jonge docent. Nu ben ik dat niet meer. Ik heb een andere baan en blijk steeds minder jong bovendien. Ooit gaf ik les en was ik arrogant genoeg te denken dat ik pubers op verantwoorde wijze een taal (aan)leerde en ondertussen wat sociaal en maatschappelijk bewustzijn bijbracht door ze gewiekst de mond te snoeren en over mijn ervaringen van ‘het leven’ te vertellen. Want dat behoorden docenten namelijk te doen. Althans, dat dacht ik. Ze maken hun leerlingen kundig in een schoolvak (voor zover ze dat al niet waren), verplichten ze tot het aangaan van verplichtingen en tussen de regels door voeden ze hen ook nog eens op. Wat betreft dat laatste zijn het soms net ouders, al hebben ze in deze hoedanigheid
41
Volonté Générale 2013 - n°1
enkele grote bijkomstige voordelen: ze kunnen zich al naar gelang het hen beliefd van hun kroost ontdoen door ze de klas uit te sturen (ook als het lesuur nog niet eens voorbij is), ze kunnen hen een pauzelang in het klaslokaal laten zitten en zichzelf hun broodje laten smaken, hebben in hun vrije dagen rond de kerst en in de zomer niets met de etters te schaften, en worden hiervoor bovendien maandelijks in harde knaken uitbetaald. Ja, ik was een docent, een opvoeder, iemand die het beter wist en beter kon, en naar wie zijn toehoorders behoorden te luisteren. U begrijpt: ik wás geen échte docent, maar spéélde er voor een. En een gebrekkige bovendien. Er waren dagen dat dat goed ging en er waren dagen dat ik me een waardeloze voelde. De enige continuïteit lag ‘m erin dat ik simpelweg een trucje opvoerde: ik veinsde mijn autoriteit, goochelde met lesstrategieën en jongleerde met de lesstof uit een voorgekauwde methode aangevuld met wat ik zelf tot diep in de nacht op mijn studentenkamertje had zitten bedenken. Nadat het nachtlampje uitging, al starende in het donker, twijfelde ik over de rechtvaardiging van het beroep van docent zoals ik het uitvoerde en hoe ik er ethisch gezien het beste invulling aan kon geven. En als jong mens oversteeg die twijfel natuurlijk mijn beroep en ging het ook mijn algehele bestaansrecht aan. Alle wetenschappelijke theorieën en didactische strategieën uit mijn educatieve master daargelaten, ik wilde mijn snotapen, met wie ik me overigens als geen ander op school kon identificeren, bovenal inspiréren. Ja, dát was het. Ik wilde ze vakoverstijgende wijsheden laten ontdekken. Daarin kon ik mezelf onderscheiden en laten gelden en mijn rol als deeltijdvader voor 8 keer 30 kinderen leende zich daar ook nog eens prima voor. Maar hoe inspireer je anderen eigenlijk? En daarbij, hoe inspireer je überhaupt iemand als je je niet eens kunt vereenzelvigen met je taak en beroep? Dat was de vraag. Ik moest denken aan wat mij ooit ter ore kwam toen ik in het bijzijn was van een goede en briljante vriendin, die op de Universiteit Leiden voor een panel van hoogleraren in de wijsbegeerte haar scriptie verdedigde. Er werd geredetwist over het concept ‘metacognitie’ en de vraag of een leerproces zinvol is als je als onderwijzer een leerling de wereld met al haar waarheden en het pad dat hij daarin gaat zélf laat ontdekken, zonder het aan te wijzen of voor te kauwen. Toon je iemand immers niet véél meer wanneer je het hem zélf laat ontdekken en uitvinden? In dat idee schuilt naar mijn mening een waarheid als alle koeien van de hele wereld tezamen. Maar hóe vervul je die rol? Vele docenten, waaronder ikzelf, zijn die taak nog vaak allerminst machtig en houden het het liefst bij schoolvak-gerelateerde cognitie. In het kader van het willen inspireren ging mijn lesgeven vaak gepaard met het vertellen van persoonlijke verhalen en wilde ik mijn leerlingen deelgenoot maken van mijn passies en al dat wat ik mooi, leuk en belangrijk vond. En wat ze daar van opstaken of meenamen in hun ontdekkingsreis naar het bestaan, dat was dan aan hén. Al dat ik wilde is dat ze het zouden zien en horen, meer niet, net als mij wijsheden ter ore kwamen waar ik voor mezelf iets van zingeving uit dacht te putten. Echter, wat mij pas die bewuste middag in de trein met de oud-docent en de twee snotapen duidelijk werd is dat ik, in mijn zoektocht naar de juiste
42
Volonté Générale 2013 - n°1
invulling van het docentschap en mijn leven, voor de klas waarschijnlijk mijn eigen paradoxale aanpak leefde en zo onbewust mijn kroost moet hebben geïnspireerd. Diegenen die het zich in de klas tóen al bewust waren zagen slechts een jong volwassene die zélf nog zoveel moest ontdekken en uitvinden in zijn leven en hebben hier hopelijk iets van geleerd. Zo was ik tóch nog een minder slechte docent dan ik dacht. Jacob van Hoof (1981) is schrijver en dichter die publiceert onder het pseudoniem 'Djeekop'.
43
Volonté Générale 2013 - n°1
Voor en door intellectuelen? Gaard Kets Regelmatig worden de opiniepagina’s in de Nederlandse dagbladen gevuld met de roep om een nieuwe generatie intellectuelen. Zelfs dit tijdschrift is ooit begonnen met de ondertitel Tijdschrift voor jonge intellectuelen. Zeker binnen de academie, maar ook in de kranten wordt er nogal eens verzucht dat high culture aan het verdwijnen is als gevolg van de opkomst van enge nieuwigheden als infotainment, adolescentencultuur (wát?), oneliners en soundbites. Vooral Frank Furedi’s Waar zijn de intellectuelen? heeft deze discussie nieuw leven ingeblazen. 1 De Britse socioloog stelt dat de publieke cultuur in het Westen de laatste jaren sterk infantiliseert. De oorzaak hiervan zou liggen in de manier waarop de politieke en culturele elite, de intellectuelen, omgaan met het publiek. Deze ietwat zwartgallige positie heeft geleid tot een debat dat ook in Nederland is doorgedrongen. Het AMC Magazine zag hierin een aanleiding om een essayreeks te initiëren waarin bekende, maar vooral wijze Nederlanders hun licht laten schijnen op de schijnbare verkleutering van het publieke debat. De zeventien essays zijn nu gebundeld verschenen in het door Simon Knepper en Johan Kortenray samengestelde boekje Niet te moeilijk graag. De rol van de twee samenstellers lijkt vrij miniem te zijn geweest. Zij hebben een korte inleiding geschreven, waarin zij het onderwerp vluchtig uit de doeken doen. Helaas gaat het hier al vrij snel fout. Er worden in razend tempo stellingen geponeerd, waarvan niet duidelijk is of dit de mening is van de samenstellers, die van de auteurs die ze aanhalen of dat het hier feiten betreft. Een voorbeeld van zo’n uitspraak is: ‘De helden van onze tijd danken hun faam niet langer aan hun inzet voor de samenleving, wetenschap of cultuur. Als nieuwe lichtende voorbeelden gelden de celebrities’, 2 waaronder voetballers, filmsterren en soapies worden verstaan. Helaas wordt deze interessante stelling geenszins verdedigd of met argumenten onderbouwd. Doordat de inleiding dergelijke stellingnames kent, wordt al snel de verwachting gewekt dat het boekje een hoog ‘vroeger-was-alles-beter’ gehalte heeft. Gelukkig is dit slechts ten dele het geval. Inderdaad zijn er enkele auteurs die menen dat het toch wel vreselijk gesteld is met de Nederlandse samenleving. René Cuperus, welbekend columnist en sociaal-democraat, schrijft doodleuk: ‘Hoe de culturele burgeroorlog tussen “elite” en “volk”, tussen hoog- en laagopgeleiden beschaafd in goede banen te leiden? Van het antwoord op deze vraag hangt de kwaliteit van ons toekomstig samenleven af.’3 Dit lijkt me wat zwaarwichtig gesteld. Zo zijn er nog enkele auteurs die op dezelfde, helaas inmiddels welbekende wijze vertellen dat we de high
F. Furedi, Waar zijn de intellectuelen? (Amsterdam 2006). S. Knepper en J. Kortenray (red.), Niet te moeilijk graag. De verkleutering van het publieke debat (Amsterdam 2012), 8. 3 R. Cuperus, ‘Elite en volk moeten beiden inschikken’, in: Knepper en Kortenray (red.), Niet te moeilijk graag, 31-39, aldaar 32. 1 2
44
Volonté Générale 2013 - n°1
culture aan het vernietigen zijn door een mengeling met de zogenaamde low culture. Laat u echter door deze essays niet uit het veld slaan, deze bundel bevat wel degelijk interessante bijdragen. Ger Groot, hoogleraar Filosofie en Literatuur, schrijft in een doorwrocht essay dat bovenstaande pessimistische uitlatingen meer de idealisering van het verleden weergeven dan de gestelde donkere toekomst van het publieke debat. Hij geeft aan dat ook in de voorbije eeuwen de media een commerciële insteek hadden. Ook toen waren kwaliteitsartikelen de karige krenten in de pap. Ook toen stonden kranten vol met artikelen over dorpsgekken, leuke weetjes en wat we tegenwoordig infotainment noemen. In de salons ging het meer over roddels dan dat er werd gedebatteerd over Chopin, Shakespeare of St. Simon. Groot stelt dan ook: ‘Reden tot zorg hebben alleen degenen die denken dat het met het intellectuele debat alleen maar steeds beter zal gaan, omdat geschiedenis per se vooruitgang betekent. Voor het denken heeft dat nooit gegolden. Er wordt nu niet béter geredeneerd dan in de Middeleeuwen er wordt niet verstandiger gediscussieerd dan honderd jaar geleden. Hoogstens wordt er door méér mensen deelgenomen aan de discussie, en dat is in ieder geval toe te juichen.’4 De essays in het midden van het boek zijn even doorbijten. Ze zijn niet bijster interessant en bovendien vaak meer van hetzelfde. Doorzetten wordt beloond, want de laatste paar essays zijn de moeite van het doorlezen waard. Hans Achterhuis weet in een scherp filosofisch betoog te overtuigen met zijn stelling dat de ouderwetse intellectueel, de generalist die over elk onderwerp een mening zou moeten hebben, volstrekt achterhaald is. Hij stelt zich op achter Michel Foucault en Hannah Arendt, die vinden dat moderne intellectuelen ‘hun kritiek moeten richten op de terreinen en onderwerpen die ze onderzocht hebben’.5 Martin Sommer en Robbert Dijkgraaf geven beiden hun frisse kijk op de relatie tussen wetenschap en samenleving. Sommer valt het idee aan dat de huidige politiek overloopt van fact free politics. Meer dan ooit wordt er met feiten, rapporten en statistieken gesmeten. Het probleem is juist dat het ontbreekt aan visie. De politiek is er niet voor het blootleggen van de feiten, dat is het werk van de wetenschap. De politiek zou juist moeten sturen, aan de hand van feiten, maar ook aan de hand van ideologie en inzichten. Dijkgraaf gaat dieper in op de aard van de wetenschap en de rol van jonge wetenschappers hierin. Ook dit essay is het lezen meer dan waard. Maar in deze goede essays zit ook precies de zwakte van dit boekje. Omdat de auteurs maar een zeer beperkt aantal pagina’s tot hun beschikking hebben (de essays zijn tussen de 8 en 9 pagina’s lang), komen juist de degelijke beschouwingen net niet uit de verf. Telkens wanneer een auteur tot de kern van zijn verhaal komt, wordt het verhaal alweer
G. Groot, ‘Boegbeeld voor een geharnast geloof’, in: Knepper en Kortenray (red.), Niet te moeilijk graag, 22-30, aldaar 29. 5 H. Achterhuis, ‘Dan maar geen echte intellectueel’, in: Knepper en Kortenray (red.), Niet te moeilijk graag, 91-98, aldaar 96. 4
45
Volonté Générale 2013 - n°1
afgerond. Dit wekt de indruk dat de samenstellers een verkeerde keus hebben gemaakt door zoveel verschillende auteurs aan het woord te laten. Het was beter geweest als ze de helft van de auteurs hadden gevraagd en dubbel zo veel ruimte hadden gegeven om hun punt te maken. Zeker als in de inleiding wordt geklaagd over de snelle, hapklare brokken waarin de informatie ‘tegenwoordig’ wordt aangeboden. | Simon Knepper en Johan Kortenray (red.), Niet te moeilijk graag. De verkleutering van het publieke debat (Amsterdam Boom Uitgeverij, 2012). Paperback € 18,00. ISBN 9789461051585. Gaard Kets (1987) is parlementair historicus en politiek filosoof.
46
Volonté Générale 2013 - n°1
War on terror minus de clichés Chris van Gorp Kathryn Bigelow’s Zero Dark Thirty is een rauwe actiefilm die is gebaseerd op de jarenlange zoektocht naar Osama Bin Laden. De tagline van de film is ‘the story of history’s greatest manhunt for the world’s most dangerous man’. Hoewel dit een discutabele omschrijving is – personen als Hitler, Stalin en Mao zijn immers verantwoordelijk voor veel meer doden dan Bin Laden – is de film een opvallend objectieve verfilming. Er wordt geen aandacht besteed aan de ‘you either with us, or against us’-logica van George W. Bush en is er geen sprake van een discours van ‘westerse vrijheden’ versus ‘Islamitisch fascisme’. Na een decennium lang dergelijke retoriek gehoord te hebben, maakt dit de film verfrissend. Bin Laden wordt simpelweg weggezet als vijand van Amerika, die daarom opgespoord en uitgeschakeld dient te worden. Zijn ideologie en religie zijn niet het probleem; het feit dat hij hoofdverantwoordelijke is voor 9/11 maakt hem tot doelwit van de CIA. Het verhaal is vrij rechtlijnig. De film volgt de jonge CIA-agente Maya (gespeeld door Jessica Chastain) en haar collega’s vanaf het moment dat Maya aan de slag gaat bij de Amerikaanse ambassade te Pakistan in 2003 tot het moment dat Osama Bin Laden door Navy SEALs uitgeschakeld wordt in zijn villa te Abbottabad, Pakistan. Het verhaal is niet ingewikkeld en plottwisten zijn nauwelijks aanwezig. Toch is Zero Dark Thirty absoluut geen saaie film. De zakelijke en afstandelijke stijl en het gevoel van authenticiteit zorgen ervoor dat de film tweeënhalf uur lang interessant blijft voor de kijker. Er zijn drie zaken die bijdragen aan dit gevoel van authenticiteit. Ten eerste is er een cast waarin, op James Gandolfini (voornamelijk bekend als de pater familias in The Sopranos) na, geen grote Hollywood sterren spelen. Iets wat hieraan gerelateerd is, is het feit dat hoewel er wel over figuren als George W. Bush en Barack Obama gesproken wordt, ze geen prominente rol in de film hebben en - op enkele staatsieportretten en tv-beelden na - ook niet te zien zijn. Ook Bin Laden, de man waar de hele film om draait, krijg je als kijker nooit volledig in beeld te zien: een bebloed gezicht, een getint gezicht en een lange dikke grijze baard is het enige wat we van hem te zien krijgen. Juist omdat de beelden van de man zo bekend zijn, is dit slim gedaan door de makers. Zelfs de beruchte beelden van de vliegtuigen die de Twin Towers invliegen komen niet voor in de film; het enige wat de kijker ervan meekrijgt, zijn enkele fragmenten van telefoongesprekken die plaats vonden op die dag. In Zero Dark Thirthy staat noch Bin Laden, Bush of Obama, noch 9/11 centraal: het draait om de personen die Bin Laden opsporen. Het rauwe en afstandelijke camerawerk is een tweede aspect dat de film zo sterk maakt. Het gebrek aan beeldstabilisatie geeft de film een journalistiek tintje, wat de film ten goede komt. De meeste van ons kennen ‘the war on terror’ immers alleen van korrelige CNN beelden. Was de film geschoten in de stijl die regisseurs als Stanley Kubrick of Mathieu Kassovitz hanteren – veel lange shots, weinig cutscenes en in het
47
Volonté Générale 2013 - n°1
geval van Kubrick ook nog een vrij statische manier van filmen – dan zou dat Zero Dark Thirty ontdoen van het gevoel van urgentie en spanning. Maar wellicht het sterkste aan de film is het zeer summiere gebruik van achtergrond muziek. Dit komt het sterkst naar voren in de 30 minuten durende scène waarin Amerikaanse commando’s het huis waarin Osama Bin Laden bestormen. Alleen de scènes bij het landen van de commando’s en het wegvliegen van de helikopters na het slagen van de missie bevatten muziek. Wat zo knap is aan deze scene is dat hoewel je als bezoeker weet hoe het afloopt – Bin Laden wordt doodgeschoten door de Navy SEALs– het toch een enorm spannende scene is. Je zit de hele tijd op het puntje van je stoel en je veert op bij elk onverwacht geweerschot. Zoals de man naast me in de bioscoop mompelde: ‘dit is veel te spannend zonder muziek’. Voordat de film in de bioscoop te zien was, leidde hij tot veel controverse in de Verenigde Staten. De originele verschijningsdatum – een maand voor de verkiezingen – zorgde voor politieke ophef en leidde ertoe dat distributeur Columbia Pictures de landelijke verschijningsdatum verschoof naar januari 2013.1 Daarnaast verweten Republikeinse politici de regering van Obama dat ze opzettelijk geclassificeerde documenten aan de filmmakers gegeven had, iets wat zowel Barack Obama als de makers ontkennen. Het US Senate Intelligence Committee heeft deze claim onderzocht, maar heeft niks gevonden wat hierop zou wijzen.2 Het meest controversiële aspect van de film is een aantal martelscènes waarin op een realistische manier de CIA’s ‘enhanced interrogation techniques’ – denk aan zaken als waterboarding - in beeld worden gebracht. Dit leidde tot een debat tussen twee kampen. Het ene kamp claimde dat de film de reinste propaganda is voor martelen en het beleid van Bush. Volgens hen wekt de film de suggestie dat dit essentieel was in de speurtocht naar Bin Laden en daardoor het martelen rechtvaardigt. De prominente feminist Naomi Wolf ging zelfs zover om Bigelow te vergelijken met Leni Riefenstahl: Wolf erkende dat Bigelow een groot artiest is, maar altijd gezien zal worden als ‘het huishoudhulpje van de martelaars’.3 Het andere kamp redeneerde echter dat alles wat Bigelow verfilmde toegegeven is door de Amerikaanse overheid en dat een film over ‘the war on terror’ zonder waterboarden niet historisch correct zou zijn, gezien de grote ophef toen het gebruik hiervan aan het licht kwam. Bigelow verklaarde dat het nu eenmaal een onderdeel van de geschiedenis van de ‘the war on terror’ is en daarom logischerwijs ook in de film zit. 4 Hoewel de martelscènes
G. Greenwald, ‘WH leaks for propaganda film’ (23 mei 2012), beschikbaar via: http://www.salon.com/2012/05/23/wh_leaks_for_propaganda_film/singleton/, , (geraadpleegd op 27 februari 2013). 2 ‘Lawmakers end 'Zero Dark Thirty' probe’ (26 februari 2013), beschikbaar via: http://www.chicagotribune.com/news/local/ct-talk-zero-dark-thirty-022620130226,0,2057968.story (geraadpleegd op 27-02-2013). 3 N. Wolf, ‘A letter to Kathryn Bigelow on Zero Dark Thirty's apology for torture’, The Guardian (4 januari 2013), beschikbaar via: http://www.guardian.co.uk/commentisfree/ 2013/jan/04/letter-kathryn-bigelow-zero-dark-thirty (geraadpleegd op 27 februari 2013). 4 S. Pond, ‘Zero Dark Thirty Steps Into the Line of Fire, Answers Critics’ (z.d.), beschikbaar via: http://www.thewrap.com/awards/column-post/zero-dark-thirty-steps-line-fireanswers-critics-68781?page=0,0 (geraadpleegd op 27 februari 2013). 1
48
Volonté Générale 2013 - n°1
zeer naar zijn, zie ik persoonlijk niet in hoe de film het gebruik van martelen rechtvaardigt. De film laat zien dat het voor bepaalde CIAagenten een noodzakelijk kwaad was, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat de film makers zelf het met deze redenering eens zijn. Als de film al een punt wil maken met deze scènes, dan is dit dat de CIA door het gebruik van martelen in de strijd tegen Al Qaida haar ‘moral high ground’ verloor. Concluderend is Zero Dark Thirty een absolute aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in ‘the war on terror’ en niet zit te wachten op Hollywood clichés, versimpeling of verbloeming van de smerige strijd tussen de CIA, het Amerikaanse leger en Al Qaida. | Zero Dark Thirty (Verenigde Staten 2012) regie: Kathryn Bigelow, genre: actie/drama/geschiedenis. Chris van Gorp (1986) is politiek historicus en heeft zich daarnaast gespecialiseerd op het gebied van Conflictstudies.
49
Volonté Générale 2013 - n°1
Gekroonde republiek Joep Willemsen Met het Plakkaat van Verlatinghe verklaarde de Zeven Verenigde Nederlanden zich in 1581 onafhankelijk van de Spaanse vorst. Filips II werd gezien als tiran en voldeed niet meer aan de het beeld dat het volk van een koning verwachtte. De Zeven Provinciën besloten daarom een nieuwe soeverein te kiezen. De jonge onafhankelijke staat zocht vergeefs naar een nieuwe vorst, waarop ze in 1588 besloten om als Republiek verder te gaan. Hierdoor lag de soevereiniteit bij de Staten-Generaal, het volk. Een unicum in die tijd en het begin van de moderne staatsvorm. Het Plakkaat van Verlatinghe heeft als inspiratiebron gediend voor zowel de Amerikaanse als de Franse Revolutie. De republiek werd gezien als ideale bestuursvorm, waarin het volk de macht had en feodale middeleeuwse tradities werden verworpen. Ruim 200 jaar was Nederland een republiek. In 1806 werd het echter een Koninkrijk en nam de broer van Napoleon Bonaparte als koning de honneurs waar. Symbolisch werd de republikeinse traditie vernietigd door het stadhuis van Amsterdam, een paleis voor het volk, te gebruiken als paleis voor de koning. Nadat Napoleon verslagen was, werd op het Congres van Wenen door de angstige Pruissen en Russen de monarchale staatsvorm voor Nederland in stand gehouden. De angst voor de vernietigende kracht van de luikende revoluties stokte de republikeinse traditie en bracht de Oranjes in een positie die zij nooit in Nederland hadden bekleed. Nog geen veertig jaar na het uitroepen van het koninkrijk werd de macht van de koning onder leiding van Thorbecke al beperkt. De bestuurlijke verantwoordelijkheid kwam bij de ministers te liggen en de parlementaire democratie was geboren. De vanzelfsprekende invloed van de burgerij en de onbekendheid met adellijke tradities zat in het bloed. De grote politieke leiders van ons land waren Van Oldenbarnevelt en de gebroeders De Witt, zij gaven ons land allure en wisten het te besturen in roerige tijden. De Oranjes waren destijds niets meer dan succesvolle krijgsheren. Het heeft dan ook niet lang geduurd voordat het monarchale experiment ceremonieel werd. Slechts Willem I was soeverein en werd gekroond, zijn opvolgers werden allen beëdigd om te benadrukken dat de koning niet de soeverein was. De uitholling van het ambt werd eigenlijk al direct na de instelling in gang gezet. De koning heeft heden ten dage nog een aantal politieke functies, maar zijn invloed is tanende. Een uitstekend argument om er volledig mee te stoppen, want wat is nu een staatshoofd zonder macht? Daar waar hij wel officiële invloed zou hebben zou het democratisch gezien een kwalijke zaak zijn, een nog beter argument om de monarchie af te schaffen. Daarnaast is erfopvolging een gebruik waar we in de 16e eeuw afscheid van namen. Waarom zouden we dit nu in stand houden? Het is een ridicule staatsvorm die nooit bij Nederland heeft gepast en in deze tijd nooit zou zijn bedacht. Uit respect voor de historische betekenis van de Oranjes en de drang naar het in standhouden van tradities wordt de discussie echter
50
Volonté Générale 2013 - n°1
vaak uit de weg gegaan. Vanuit onze traditie is er echter meer te zeggen voor een republiek dan voor een monarchie als staatsvorm. Daarnaast is het is geenszins respectvol wanneer een ambt wordt gedecimeerd tot lintjes doorknippen, koekhappen en wc-pot gooien. Ceremonieel is in die zin synoniem voor uitstel van executie. We hebben het instituut reeds verkleind tot een nationale poppenkast. Waar Den Haag op dit moment de discussie uit de weg gaat, is juist nu het moment om er mee te stoppen. Het ongemak waarmee Willem-Alexander zijn ambt moet gaan vervullen in de verdere uitholling van het koningschap, maakt duidelijk dat we er eigenlijk al klaar mee zijn en nooit klaar voor waren. Het is tijd voor de Republiek der Twaalf Verenigde Nederlanden. Joep Willemsen (1985) is parlementair historicus.
51