Inhoudsopgave Voorwoord Hoofdstuk 1
Christenjongeren en de Refocultuur
Hoofdstuk 2
Christenjongeren tussen twee culturen
Hoofdstuk 3
Christenjongeren in de kerk
Hoofdstuk 4
Christenjongeren in het gezin
Hoofdstuk 5
Christenjongeren in de school
Hoofdstuk 6
Christenjongeren in de maatschappij
Hoofdstuk 7
Verslag van de plenaire discussies
Hoofdstuk 8
Conclusies en aanbevelingen
Colofon Infoschetsen zijn uitgaven van het LVSGS/SGP-jongeren, de jongerenorganisatie van de SGP en worden tot stand gebracht door de sectie Infozaken, bestaande uit Christian van Bemmel, Rudy Ligtenberg, Maarten van der Slikke, Henk Tijssen en Wijnand Zondag. Infoschetsen verschijnen 4 keer per jaar en zijn bedoeld voor jongeren vanaf 16 jaar. Uitgaven zijn te bestellen bij: LVSGS/SGP-jongeren Laan van Meerdervoort 165 2517 AZ Den Haag telefoon 070-3456226/3468688 fax 070-3655959 april 1998 Vormgeving en druk: Drukkerij Gebrs. Verloop, Alblasserdam
Foto voorpagina:
2
RD
VOORWOORD Het is een bekende uitdrukking: 'Er komt veel op onze jongeren af.' Dat geldt zowel van buitenaf, als van binnenuit. Een situatie, die is te vergelijken met Daniël en zijn vrienden, vier jongens van ongeveer vijftien jaar, aan het hof van Nebukadnezar. De druk van buitenaf op hen was groot. Er was de verleiding om mee te doen aan het eten van allerlei spijzen en drinkgelagen. Ook onze jongeren staan bloot aan de verleiding van materialisme, om te genieten van het leven. Er was de verleiding in hun opleiding, want in het onderwijs in de boeken en de spraak der Chaldeeën had de godsdienst van Babel, wichelarij, astrologie, e.d. grote invloed. Staan ook onze jongeren niet bloot aan de verleiding van de wetenschap, andere godsdiensten en een bijbehorende relativering van de eigen waarden en normen? Ongetwijfeld zal er ook druk van binnenuit zijn geweest: andere jongeren uit Juda, die wel meegedaan zullen hebben. Is verdeeldheid in de eigen kring en al die verschillende kerken en principes niet een groot probleem voor refojongeren? Toch bleven Daniël en zijn drie vrienden staande. God zegende dat op twee manieren. In de eerste plaats door een rijk getuigenis naar anderen: de overste der kamerlingen Melzar, later de koning. In de tweede plaats door hen wetenschap en verstand te geven in de boeken der wijsheid, meer dan de anderen. Deze gestalte van Daniël en zijn vrienden hebben ook refojongeren nodig om staande te blijven en te getuigen in onze samenleving. Met dat doel heeft het LVSGS/SGP-jongeren een jongerencongres georganiseerd rond het thema 'refojongerenbeleid'. De lezingen die op dit congres zijn gehouden kunt u in deze infoschets terugvinden. Drs. I.A. Kole, lid van de centrale directie van de Christelijke Hogeschool De Driestar te Gouda, beschrijft in hoofdstuk één de refojongerencultuur. In het tweede hoofdstuk schetst W. Büdgen, voorzitter van de centrale directie van het Wartburgcollege te Rotterdam, het spanningsveld tussen de refojongerencultuur en de hen omringende onchristelijke cultuur. In hoofdstuk drie tot en met zes belichten achtereenvolgens J.H. Mauritz, directeur van de JBGG, W. Visser, ouderling van de Gereformeerde Gemeente te Nunspeet, J. Molenaar, directeur van de scholengemeenschap Guido de Bres en G. van Brenk, directeur van de Stichting Schuilplaats, het thema refojongerenbeleid vanuit de invalshoeken kerk, gezin, school en maatschappij. Hoofdstuk zeven is een verslag van de discussies die tijdens het congres hebben plaatsgevonden. In hoofdstuk acht tenslotte is geprobeerd een aantal belangrijke aandachtspunten die tijdens het congres naar voren zijn gekomen op een rijtje te zetten. Wij zijn de inleiders van het congres dankbaar dat ze hun lezing voor deze bundel ter beschikking hebben willen stellen. Ook de collega's van de sectie Infozaken zijn we erkentelijk voor het verslaan van de discussies. De foto's in deze uitgave zijn op het congres genomen en ter beschikking gesteld door Dick Both. Tenslotte, deze schets heeft niet de pretentie een afgeronde visie op het refojongerenbeleid te geven. Wel wil het alle maatschappelijke instellingen en organisaties die zich met de opvoeding en vorming van onze christelijke jongeren bezighouden een aanzet geven tot verdere doordenking van de problematiek. Ook het LVSGS/SGPjongeren heeft zichzelf tot taak gesteld met deze materie verder te gaan. Het is immers ons aller plicht jongeren (en onszelf) te helpen als christen staande te blijven en te getuigen in de samenleving wapr God ons heeft gesteld.
3
HOOFDSTUK
1
CHRISTENJONGEREN
EN DE
REFOCULTUUR
DRS. I.A. KOLE De jeugd van tegenwoordig We leven in een tijd van religieus verval. De eens blijvende vitaliteit van het religieuze is teloorgegaan. De volksmassa is ofwel bijgelovig geworden ofwel religieus onverschillig. De elites zijn agnostisch (God nog nooit gezien, afwachten maar). De jeugd is in open conflict met de gevestigde maatschappij en met het gezag van het verleden. Men experimenteert met oosterse godsdiensten en meditatietechnieken. Het grootste deel van de mensheid is aangetast door het 'verval der tijden.' (Tacitus, omstreeks het jaar 100) Bezorgdheid over de jeugd is er altijd geweest bij de generatie van ouders en andere leidinggevenden in het leven van jongeren: zullen ze wel in ons spoor doorgaan? De huidige generatie jongeren wordt aangeduid als de gedachteloze generatie, de patatgeneratie of zelfs als de NlX-generatie. Er is op dit moment niet sprake van één jeugdcultuur, zoals van 1950 tot 1968. De periode daarna, van 1968 tot 1980 was een tijd van protest, van democratisering: geen woorden maar daden. Dit liep uit op een tijd van matheid. Van 1980 tot nu spreken we over een ik-cultuur, met de aantekening dat vanaf 1990 de jeugdcultuur bovendien uiteengevallen is in een eindeloze hoeveelheid groepen: (fragmentarisering) de eeuw van de verbrokkeling (Francis Schaeffer). De jeugd van tegenwoordig beweegt zich in talloos veel kringen en subculturen en groeit op in een pluralistische samenleving: multiraciaal en multireligieus. Een samenleving die gebukt gaat onder een informatie-infarct: mediageweld. De jongeren bewegen zich elke dag in een variatie van leef- en geloofswerelden. Dat geldt ook voor de refo-jongeren. 's Morgens thuis uit bed, al of niet beginnend met een gebed, gaan ze aan tafel en bidden en lezen uit de Bijbel. Met elkaar gaan ze in de bus of trein naar de school, verschuilend in de groep, of ze reizen alleen te midden van een groep jongeren die leven in een andere wereld, met andere zingevingsvragen en oplossingen. Op de eigen school is er hetzelfde patroon als thuis, basisschool en kerk. In de schoolpraktijk worden ze geconfronteerd met allerlei levensuitingen, zodat je weet wat er in de omringende wereld te koop is, letterlijk en figuurlijk. Op school is er een verhoogde prioriteit voor onderwijs en vorming. Dat geldt ook voor het ICT-gebied: investeren voor de toekomst. Het is wel verwarrend want de meningen over bijvoorbeeld internet en daarmee ook weer over de verslavende invloed van de TV zijn tegenstrijdig in de refo-kring: voor het werk wel en voor amusement niet, niet-censurabel en wel censurabel. Waar ligt de grens? Als je thuis komt ga je eerst naar orgelles en na het eten naar de catechisatie: 45 minuten bij elkaar in éénrichtingsverkeer en cirkelend rond de vraag: hoe kom ik in een verzoende betrekking met God, de Schepper en de Onderhouder van mijn leven? Een andere avond is er een deelname aan een sportclub, vrijdagavond en zaterdag wordt er gewerkt om een centje bij te verdienen. Tenslotte zaterdagavond, hoe ga je die vullen? Thuisblijven, naar een vriend(in) toe, op familiebezoek, naar een orgelconcert, een zang/praiseavond, gewoon naar 'een tent' waar je rondhangt, wat drinkt en je ogen oververzadigd worden? De spanning kan hoog oplopen tussen ouders onderling: wat is de wijste weg? Of er 4
ontstaat spanning tussen ouders en kinderen: hoeveel verantwoording en vertrouwen kunnen we de kinderen geven? Wat is er in dertig jaar toch veel veranderd! De jongeren hebben zakgeld, waardoor ze veel meepikken van de welvaart. De reclame wekt behoeften. Achterlopen en buiten de kring terecht komen wil je niet, want dan lig je er echt uit. Er is veel en snel vervoer aanwezig, dus je kunt op zaterdagavond een groot deel van ons land afrossen om toch nog, in elk geval altijd wat later dan de afgesproken tijd, thuis te komen, want weer en verkeer heb je niet in eigen hand.
De zondag is vaak een eiland apart. Wat doe je met de boodschap van de preek? Wat zie je ervan in het gezin, in het leven van je ouders en de andere kerkleden? Op wat moet je jaloers worden, want in je eigen kring is er ook veel 'rottigheid'? Trouwens de taal die in de kerk gebruikt wordt is zo ouderwets en vaak is het zo moeilijk om het te volgen: zou het heil dan toch maar voor enkele mensen zijn? Is twijfel, het niet zeker weten, kenmerkend voor het echte geloofsleven? Jongeren worden heen-en-weer geslingerd en weten niet waarvoor ze moeten kiezen? Er zijn jongeren die de tegenwoordige wereld lief krijgen en breken met 'thuis'. Waar je mee omgaat, word je door besmet. 5
Kenmerken van de cultuur waarin de jongeren jong-zijn. Er heeft een verwereldlijking van de cultuur plaatsgevonden. De diepste nood van onze tijd is dat de mensen God verloren zijn. Of God is vervangen door iets 'hogers'. De mens is mondig, autonoom geworden. Daardoor zie je Godsverduistering, het niet meer rekening houden met God, wat leidt tot mensverduistering. De uiterste verkilling van het leven leidt tot drank/drugsmisbruik, sex en geweld. De NlX-generatie ontstaat: geen idealen, onmiddelijke bevrediging van de behoeften, zapcultuur en shopcultuur, zo wordt deze jongeren omschreven. Ze pikken alleen de krenten uit de pap. De gesloten christelijke gemeenschap is weggevallen evenals de vanzelfsprekendheid om christen te zijn. Je kunt niet meer op de ander steunen, want je behoort tot een minderheid die steeds weer moet leren dat er rekenschap gevraagd wordt van je keuzes. Je moet aanhoudend kleur bekennen. De christelijke waarden en normen, steunend op Gods Woord en op Zijn heilzame geboden worden ondergraven en terugverwezen naar het prive-leven. De privatisering van het geloof is ook één van de kenmerken van de jeugdcultuur. Er ontstaat een grote kloof tussen 'geloof' en 'kerk' In de afgelopen drie decennia hebben er 100.000 Nederlanders per jaar de kerk de rug toegekeerd. Verder is het kerkbezoek van kerkleden ook drastisch gedaald: in 1966 77%, in 1996 44%. Van de jongelui van 17 jaar en ouder gaat er nog één van de vier naar de kerk. In 2020 zou dat het beeld zijn van de totale Nederlandse bevolking. 65% van de Nederlandse bevolking beschouwt zichzelf als gelovig en 96% is ervan overtuigd dat je gelovig kunt zijn zonder ooit naar de kerk te gaan. De geloofsbeleving is sterk op het persoonlijk leven gericht, zeer individueel en erg gevarieerd. De tegenwoordige jeugd is ervaringsgericht: je voelt het, je gaat uit je dak, je krijgt er een 'kick' van (spiritualiteit). Op de levensbeschouwelijke supermarkt is er een groot aanbod van religies en andere levensbeschouwingen. In een van de schappen wordt er gewezen op de kerk als instituut. De keuze is niet gemakkelijk omdat er zoveel kerken zijn. In een supermarkt kun je zelf kiezen (koudbuffetcultuur, geen gemeenschappelijke maaltijd) en je maakt een persoonlijke keuze. De kerk wordt dan een zelfbedieningszaak. Een jongere: 'Ik geloof alleen wat ik kan begrijpen' (rationeel); 'Ik kan niet geloven op gezag van een ander, ik maak het zelf wel uit' (mondig); 'Wat ik vind en wat ik voel is belangrijk' (zelfgenoegzaam). De religiemarkt zorgt ervoor dat alles gerelativeerd en vrijblijvender wordt. Jezus is dan niet meer de Enige Weg tot behoud, maar een weg, mogelijk de beste weg tot God. De waarheidsvraag, dat Jezus de Waarheid en het Leven zou zijn, wordt niet meer gesteld, want de tijd van de grote verhalen is voorbij (post-modernisme). Laat de mensen vrij en val ze niet lastig met een boekje met levensbelangrijke vragen of een kerstfolder. Iedere jongere heeft zijn eigen verhaal. De moderne jongen is een wezen zonder verleden en toekomst en de cultuur is daarom ook a-historisch. O, die jeugd van tegenwoordig. Maar wat zien ze om zich heen? Er wordt over de jongeren nogal wat geklaagd. a. Jongeren zijn niet in staat tot duurzame relaties. De gemiddelde huwelijksrelatie duurt maximaal 12 jaar en één van de vijf jongeren heeft te maken met een gebro6
ken gezinssituatie. b. Jongeren vechten niet voor hun ideaal of ze hebben geen ideaal; ze bouwen niet aan hun toekomst. Ze weten niet welk beroep ze moeten kiezen en of er straks werk zal zijn. Velen moeten om- of bijgeschoold worden. Dan is onzekerheid toch te verklaren. c. Jongeren hebben geen behoefte aan identificatiefiguren. Ze gaan hun eigen gang, bepalen zelf hun invulling van de vrije tijd en wanneer ze thuiskomen. Ze kiezen hun eigen dure kleding en hun eigen muziek. Toch hebben jongeren juist wel behoefte aan mensen waaraan ze zich op kunnen trekken, mensen die authentiek zijn in woord en daad en die zich niet schamen voor het ideaal waarvoor ze staan. d. Jongeren zijn verslaafd aan de vermaakindustrie. Gemiddeld kijkt een Nederlander per dag 156 minuten TV naar programma's die plezierig en leuk moeten zijn. Voorbeeld doet volgen. Om niet om te komen onder het enorme aanbod van indrukken gebruiken ze de volgende overlevingsstrategie: afstand bewaren, snel selecteren, zappen. Opgroeien in zo'n samenleving geeft risico's. Zeker voor jongeren in de puberteitsfase van 12 tot 16 jaar. Opgroeiend in een steeds minder gesloten milieu, komen ze in aanraking met heel wat uitdagende zaken. Refojeugdcultuur Zijn er onder de jongeren van 16 jaar en ouder afhakers? Ja die zijn er, maar getallen geven is heel moeilijk. De kerkelijke jaarboeken geven wel cijfermateriaal, maar zonder leeftijdsaanduiding. Wel duidelijk is dat het percentage kerkverlaters dat zich niet (meer) aansluit bij een andere kerk stijgt. Uit de kerkelijke jaarboeken van de Gereformeerde Gemeenten blijkt dat er tussen 1965 en 1983 3800 leden/doopleden buitenkerkelijk geworden zijn. Tussen 1983 en 1987 waren dat er 1800. In 1990 zijn er 489 zonder kerkelijke bestemming vertrokken en in 1996 319. Verder blijkt dat heel veel doopleden de kerk verlaten in gezinsverband, omdat de ouders problemen hebben in de kerk. Met de cijfers moeten we voorzichtig zijn, maar ze geven wel een bepaalde richting aan. Als binnen het genoemde kerkverband 60% van de pubers de prediking moeilijk vinden, 35% het huisbezoek niet zien zitten en 40% niet echt graag naar de catechisatie gaan, terwijl één op de vijf zich niet thuis voelt in de gemeente, dan geven deze cijfers signalen af die we ernstig moeten nemen. Want dat komt niet goed als de jongeren wat ouder zijn en een fijne jongen of een fijn meisje gevonden hebben. Als een onderzoek in de Christelijke Gereformeerde Kerken (gegevens ontleend aan de fundamentele brochure 'Blijven of weggaan', uitgave van de Deputaten CGK voor het contact met de kerkjeugd) aangeeft dat 70% van de jongeren van 17 jaar en ouder zich thuis voelen in de kerk, 20% op drift zijn en 10% zich vervreemd voelen, 10% zich meer thuis voelt in de vrije groepen, 20% nooit meer uit de Bijbel leest, 35% twijfelt of Jezus de Enige Weg tot behoud is, 30% twijfelt aan het bestaan van God en 40% twijfelt aan de Waarheid van Gods Woord, dan is er genoeg huiswerk. Een aantal zaken zijn onthutsend. Het is goed om in de kerk met deze gegevens serieus om te gaan en daarbij ook de jongeren zelf te betrekken. Het gaat om hun vragen en niet om de antwoorden van ons, waar we vragen bij bedenken. Als de onderzoeken onder jongeren behorend tot de rechterflank van de Gereformeerde Gezindte verder aangeven dat ze in de leer wel orthodox zijn, maar 7
in het leven liberaal (ethische vragen zijn voor veel jongeren vrije kwesties) en zich niet laten gezeggen door Gods Woord, dan is er een kloof tussen leer en leven, tussen woord en daad. Dan ontstaat er een grote ongeloofwaardigheid, dan is er wel aandacht voor de vraag hoe we een kind van God kunnen worden, voor de weg tot de Heere Jezus, maar dat die keuze dan ook consequenties heeft voor het leven met Hem in de weg van de navolging, in een leven, toegewijd aan God, in een wandelen als kinderen des Lichts, de voetstappen drukkend van de Heere Jezus, wordt (te) weinig gezien door de jongeren. Zien ze dat wel in het gezin, de kerk en de school? Zijn er identificatiefiguren die de lamp van de goede werken op hun rug dragen, omdat de gezindheid van Christus in hun leven is? Daar zit mijns inziens de haper. Het leven vanuit het geloof, het leven vanuit de verborgen omgang met de Heere, het leven vanuit de zekerheid van het geloof, dat ik het eigendom mag zijn van de Heere Jezus in leven en sterven, dat ontbreekt veel. Waar kunnen onze jongeren dan jaloers op worden? Als het een leeg testament is, regel op regel en gebod op gebod, met geen enkele reflectie in ons eigen leven, wat zou u dan doen? Dan zijn de reakties van de jongeren, zoals het afhaken of het aangetrokken zijn door de prediking in een ander kerkverband en/of in de vrije groepen, toch voorspelbaar en verklaarbaar. Dat mogen we toch niet afdoen met de opmerking dat er in de eindtijd veel verval en afval zal zijn en dat de antichrist er velen mee zal sleuren? Dan zijn dat toch schaamschorten die we zelf maken om onze verantwoordelijkheid te ontlopen? Het gaat toch om gedoopte jongeren die door God apart gezet zijn en die toch de beloften van redding en genade aan hun voorhoofden getekend en verzegeld meedragen? Ze mogen toch niet achterblijven en de tegenwoordige wereld lief krijgen en daarin ondergaan? God de Vader staat toch in Jezus Christus op de uitkijk en is met ontferming bewogen? Onder de engelen, Gods kinderen en bij God Zelf is er vreugde als een jongere overgezet wordt van de dood in het leven, gevonden wordt en dat voor eeuwig! Om uitval te voorkomen De jongeren hebben er recht op dat we duidelijk zijn in de opvoeding, afhankelijk en betrokken op de dienst aan God en het voorleven daarvan. De waarde van de huisgodsdienst wil ik graag benadrukken. Daar moet veel tijd met oog op de toekomst in geinvesteerd worden. De jongeren hebben recht op aandacht, zeker ook in 'de moeilijke leeftijd'. Het gezin is juist dan basis en bolwerk. Luister naar hen en neem de vragen serieus, verplaats je in de vraagsteller en realiseer je dat je zelf ook jong geweest bent. En het gesprek voortzetten. Het gaat om een andere tijd. Er is een omslag in de cultuur, waardoor de traditionele antwoorden niet zomaar herhaald kunnen worden. We moeten de moed hebben om de verpakking van de antwoorden ter discussie te durven stellen. En daar waar nodig te vervangen door een eigentijdse verpakking. Gezien de andere werkkring en -sfeer waarin jongeren kunnen komen, dan bijvoorbeeld vader, is het goed om veel uit te wisselen. Dat voorkomt in elk geval een generatiekloof. De jongeren hebben recht op goed onderwijs. Van vier tot zestien/achttien jaar zitten de meeste van onze jongeren op 'eigen scholen'. In het onderwijs wordt een gedeelte van de opvoeding samen met het gezin ingevuld: onderwijs en vorming, toerusting voor de maatschappij van de 21ste-eeuw, een brug slaan tussen de eigen zuil en de veelkleurige samenleving om daarin onder Gods genade en zorg de geschonken gaven te gebruiken. 8
De jongeren bouwen in de buitenschoolse omgeving hun vriendenkring op en vormen een eigen subcultuur. Ze zorgen ervoor om in die groep te blijven. Verder wordt er onder elkaar veel besproken. Zorg dat er een open contact blijft met de jongeren, anders leven we in het gezin langs elkaar heen; onder één dak, maar geen contact. De jongeren hebben recht op aandacht in de kerk, in de preek, de catechisatie en het jeugdwerk. Laat er in de preek aandacht zijn voor de vragen van de jongeren die tijdens het catechisatieuur gesteld zijn en tijdens het huisbezoek aan de orde gekomen zijn en waar een wereld van vragen en zoeken achter kan zitten. Laat de preek verstaanbaar zijn door de woorden van de Tale Kanaans toe te lichten en aan te geven wat het betekent voor het leven met de Heere. Laat in de preekbespreking merken dat we zelf ook steeds weer geholpen moeten worden door de Heere en dat er ook zaken zijn waar we (nog) geen inzicht in hebben ontvangen door de Heilige Geest. Laten we goed luisteren naar het getuigenis van jongeren, ook als dat in een andere woordenschat gebeurt. Prijs het goede en wijs aan wat de Heere nog meer wil leren. Laten we naast deze jongeren staan en samen met hen bidden. Laat in de catechisatiebijeenkomsten ruimte zijn om met elkaar te praten over de wezenlijke zaken in het leven van de jongeren. Laten we veel aandacht besteden aan de voorwaarden waaronder er catechisatie gegeven wordt (waarom in het onderwijs alles doordenken en catechisatie moet iedereen maar kunnen geven). In de catechisatie wordt het fundament gelegd voor de toekomst van de plaatselijke gemeente. Het dienen van de Heere maakt ons niet wereldvreend, maar doet leven vanuit de geloofswetenschap: niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Juist in de catechisatie gaat het om leer en leven, om de toepassing in de praktijk van het leven. Er kan in de catechisatie ook veel afgebroken worden. Nauw daaraan verwant is het jeugdwerk, een onmisbare schakel om jongeren aan de dienst van de Heere te verbinden. Laat er een open contact zijn tussen leiding en kerkenraad, geen wantrouwen maar belangstelling vanuit de verwondering dat het waar is dat het er goed voorstaat met de Kerk, omdat we een biddende en dankende Hogepriester hebben die de Voorspraak is bij de Vader, ook voor die jongen en dat meisje dat zich zo alleen voelt. Laten ze toch in gezin, school, kerk, het werk en in de politiek mensen treffen die ernst maken met de zaak van de Heere, in getuigenis en dienst, in apostolaat en diaconaat. We leven in bezet gebied. De geesten van de afgrond, die aansluiten bij ons boze hart, dat geldt voor oud en jong, proberen volop verwarring rond te strooien. In een geseculariseerde samenleving waarin steeds meer verloren zonen en dochters opgroeien van verloren zonen en dochters, die godsdienstig analfabeet zijn, is er de opdracht om getuige te zijn van Jezus Christus en Die gekruisigd. Hij heeft alle macht in hemel en op aarde en Hij heeft beloofd: 'Ik ben met ulieden tot op de dag waarop Ik weer zal komen'. We leggen de namen van onze jongeren, Heere, in Uw doorboorde, dragende en zegenende handen.
9
HOOFDSTUK
2
CHRISTENJONGEREN
TUSSEN TWEE CULTUREN
W. BUDGEN Inleiding In dit hoofdstuk zal centraal staan wat jongeren in huis moeten hebben om als christen te functioneren in de samenleving. Wat moeten jongeren uit de gereformeerde gezindte hebben aan kennis, vaardigheden en attituden om in de maatschappij (buiten de sub-cultuur) staande te (kunnen) blijven? In deze vraag zit een dreiging opgesloten. Kennelijk blijven jongeren niet vanzelfsprekend staande in de maatschappij. Kennelijk is er nogal wat in die maatschappij, waardoor jongeren het moeilijk hebben of krijgen om daar met een christelijke levensovertuiging in te functioneren. Het zal daarom eerst gaan over die maatschappij en over kenmerkende trekken van deze tijd en de invloeden daarvan op de maatschappij, op mensen in die maatschappij. Daarna zal nagegaan worden wat dit concreet betekent voor jongeren van de gereformeerde gezindte die in die maatschappij functioneren. Worden zij beïnvloed door die maatschappij? Kunnen zij leven als burgers in twee culturen? En tenslotte de vraag: wat moeten onze jongeren nu aan vorming en toerusting meekrijgen om als burgers in twee culturen te kunnen leven. Enkele kenmerkende trekken van de relatie tussen tijdgeest en maatschappij Bij het nadenken over de tijdgeest en de maatschappij worden drie begrippen besproken die fundamenteel zijn voor het doorzien van de tijd waarin wij leven. Achtereenvolgens wordt genoemd het post-modernisme, de secularisatie en de fragmentarisering van het leven. Van alle drie worden ook de consequenties nagegaan voor de jongeren in de samenleving. Post-modernisme De tijd waarin wij leven, duiden wij vaak aan met post-modernisme. Het modernisme is wat uit de Verlichting voortkwam: als we ons verstand maar goed zouden gebruiken, zou de wereld steeds beter worden. Niet langer was de theologie en in de voetsporen daarvan de filosofie de moeder van de wetenschapsbeoefening, maar met name vanuit het natuur-wetenschappelijk denken ontstond een wetenschapsbeoefening die steeds meer los van God kwam te staan. Er heerste een geweldig vooruitgangsgeloof. Steeds meer werd verwacht van het wetenschappelijk onderzoek, zodat de oplossing van zeer veel problemen in zicht leek te komen. Binnen dat verlichtingsdenken pasten de grote concepties van communisme en socialisme, concepties die totalitair waren, die het gehele leven omvatten. Juist ook dat totalitaire karakter van het modernisme gaf het een sterk anti-christelijk karakter. Deze ontwikkelingen hebben in de loop van de 19e eeuw mede geleid tot het Réveil, de beweging die een herleving van de christelijke essenties in het geheel van de samenleving voorstond. Vanuit het modernisme en als reactie op het modernisme zien we uiteindelijk de verzuiling ontstaan als een uiting van de grote levensconcepten, die ieder voor zich zijn eigen organisaties in het leven riepen. Maar de natuur bleek sterker dan de leer. O.a. twee wereldoorlogen brachten een omkeer in modernistische denken teweeg. Het verlichtingsdenken zou niet de heil10
staat brengen. De grote verhalen bleken sprookjes te zijn. En nu ontstond het postmodernisme. In zijn artikel "Christelijk burgerschap in een postmoderne wereld" in de bundel "Meer dan mensenkennis" noemt drs. H.F. Massink in navolging van H. Kunneman, hoogleraar praktische humanistiek, als de drie belangrijke kenmerken van het postmodernisme de economische globalisering, de levensbeschouwelijke individualisering en de intensivering van het verlangen. de economische
globalisering
Steeds meer, en niet in het minst door de enorme ontwikkelingen op het gebied van de media, zien we een globalisering ontstaan waarbij onze horizon niet meer door de grenzen van het dorp, de stad, de povincie of het land wordt bepaald maar door de uiteinden van deze wereld. In die globalisering is het primaat aan de economie. Er ontstaat een wereldwijde markt, die de invloed van allerlei indidividuele staten op de wereld naar de achtergrond verwijst. En in deze markt zijn prestatie, concurrentie en consumptie de kernbegrippen. Deze wereldmarkt die in toenemende mate het dagelijkse leven gaat beïnvloeden, betekent een regelrechte benvloeding van de traditionele culturele kaders van landen en volken. de levensbeschouwelijke
individualisering
In de post-modere samenleving is de publieke moraal die in principe voor iedereen gold, vervangen door een veelvoud aan mogelijkheden van Bach tot Beatles waaruit ieder zijn eigen keuzes moet maken. Opmerkelijk is overigens wel, dat voor een belangrijk deel van de mensen die individuele keuzes bepaald wordt door hetgeen via de media wordt geboden. In het kader van de levensbeschouwelijke individualiteit komt ook weer volop ruimte voor religie, maar dan niet religie als gezaghebbend voor iedereen, als absoluut normerend, maar als individuele waarheidsbeleving, als eigen keuze voor zingeving. Godsdienst mag weer, alleen zoals ik jou met rust laat, zo moet jij mij met rust laten. de intensivering
van het
verlangen
Als derde kenmerk noemde Kunneman de intensivering van het verlangen. Dit wordt zichtbaar in de grote aandacht voor seks, sport en op direct genot gerichte consumptie. Secularisatie Bij de ontwikkeling van dit post-modernisfrie heeft zich tegelijkertijd de secularisatie die in het modernisme al volop begonnen was, onverminderd voortgezet. Hieronder volgen enkele cijfers, die daar belangrijke aanduidingen van zijn, uit het bekende rapport over secularisatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In de leeftijdscategorie 1 7 - 3 0 jaar waren er in 1958 20%, in 1970 41 % en in 1991 71 % buitenkerkelijk. Van de totale Nederlandse bevolking was in 1958 24% geen lid van een kerkgenootschap, in 1970 39% en in 1991 57%. Daarmee is Nederland één van de koplopers geworden op dit gebied temidden van de Westeuropese landen. Op dit moment gelooft nog ongeveer 50% van de Nederlanders op de een of andere manier in God, maar slechts 10% ziet de bijbel en dan nog in allerlei nuances als Gods onfeilbaar Woord. Wat betekent dit nu allemaal concreet, in de werkelijkheid van alle dag? Hoe moet je 11
nu dat geseculariseerde denken typeren? Hoe denkt de moderne mens die zonder God in de wereld staat? Als God en Zijn Woord wegvallen, blijft alleen het hier en het nu over. Het gaat alleen om dat poosje tussen geboren worden en sterven in, gebeurtenissen die we ook meer en meer zelf gaan bepalen. In dit leven moet je het gaan maken. Alles moet er uit gehaald worden wat er in zit. Immers verder heb je niets. Je hebt alleen je lichaam, je verstand, je emoties en daar moet alles uitgehaald worden wat er inzit.
In de West-Europese samenleving klagen veel ouders over apathie bij de jongeren, d.w.z. ze zijn niet meer echt warm te krijgen voor waardevolle idealen. De oorzaken zijn uittentreuren beschreven. Om er een paar noemen: ze zijn opgevoed zonder dat ze weerstanden moesten overwinnen, want alle drempels waren al voor ze weggenomen, ze zijn opgegroeid in een lusthof, ze konden alles krijgen wat hun hartje begeerde. Er valt niet veel goeds te verwachten van de toekomst, want als je het 12
goed bekijkt, zit alles dichtgemetseld met catastrofale scenario's over voedselvoorraden, de wereldbevolking, de internationale spanningen. Het optimisme van vorige generaties liep uit op een fiasco: economische groei brengt vervuiling en bedreigt het wereldbestaan, helden zijn verleden tijd: ze vallen van hun voetstuk en bovendien: vader en moeder brachten er ook niet veel van terecht. "Crisis, man," zeggen jongeren als ze aan de toekomst denken en dat is wel het laatste wat ze zoeken, gewend als ze zijn om te 'kicken' wanneer ze dat willen. Dus wordt alle energie gestopt in overleven - maar dan wel in een eigen, kleine wereld van jongeren onder elkaar. Je leeft met de dag, nee, met het moment, en elk moment van de dag doe je waar je zin in hebt. Dat is geluk. Je hoort ze het zeggen: "Met de wereld gaat het slechter, maar aan mij zal het niet liggen." Babette van Veen (25 jaar), dochter van de cabaretier Herman van Veen en zelf actrice, vertelt in het blad Humo: "Ik mis de gedrevenheid van mijn vader en ik ken maar weinig mensen van mijn leeftijd die ergens voor gemotiveerd zijn. Wat mij vooral interesseert? Je goed voelen in je vel. Gelukkig zijn. Ik ben gewoon van plan zoveel mogelijk te genieten van het leven en daar houdt het mee op." De Volkskrant publiceerde een bijlage met als titel: De generatie Nix en het gemak der dingen. Daarin zeggen de schrijvers (twintigers) dat ze afgerekend hebben met de illusies van de voorgaande generaties en dat ze leven als momentistische jongeren met en op de chaos, zonder er enige orde in te scheppen. Wezenlijk kenmerk van deze ik-cultuur is, dat men leeft zonder verantwoordelijkheid te dragen en dat men bijbaantjes heeft, niet vanuit verantwoordelijkheidsbesef voor de samenleving, maar om zich de middelen te verschaffen om te kunnen genieten. Men leeft van hoogtepunt naar hoogtepunt en daartussen zit de grauwe sleur van de dagelijkse werkelijkheid. En wie vult de agenda? Ogenschijnlijk deze jongeren zelf, maar ten diepste zijn ze slachtoffer van een in losse individuen uiteengevallen toekomstloze samenleving waarin de krachten van de boze geweldig veel speelruimte hebben. Behalve het ingrijpende feit dat zovelen zonder God opgroeien en leven en sterven, betekent deze manier van leven vaak ook een krampachtigheid die niet anders dan een tragiek is te noemen. Een paar jaar geleden verscheen in het NRC een artikel over de jonge negentigers. Daarmee worden jongens en meisjes bedoeld die nu in de jaren negentig jong zijn. De Utrechtse hoogleraar Meeus noemt in dat artikel de druk om je te ontplooien en te woekeren met je talenten als hèt kenmerk van de moderne samenleving waar de jongeren van kindsbeen mee te maken krijgen. Een citaat: "Jongeren worden tegenwoordig voortdurend aangesproken op hun individuele capaciteiten. Op school moeten ze duizenden cijfers halen. Ze kunnen kiezen uit honderden opleidingen, loopbanen en leefstijlen. Ze staan voortdurend bloot aan sociale vergelijking." En even verder zegt hij: "Je leert van jongsaf aan dat je persoonlijkheid het kapitaal is waar je ondernemertje mee moet spelen. Alles is een markt, waarop je het voor jou meest gunstige onderhandelingsresultaat moet zien te halen." En het gaat daarbij niet alleen om materiële winst maar om het ontplooien van je persoonlijkheid. "Dat wordt van je verlangd, en daar zitten ook de problemen: je kan om je heen zien dat het anderen beter lukt dan jezelf." Er wordt een 24-jarige aan het woord gelaten. Uitgaan is er niet veel meer bij, maar zij heeft dan ook al een druk nachtleven achter de rug. House-party's, psychedelische drugs, nachtenlang bier drinken, alles is met wisselend succes beproefd. "Ach je moet nergens in blijven hangen," zegt ze, "maar het is gewoon wel leuk alles te hebben meegemaakt." De angst om iets te missen tekent de meerkeuze-generatie: ze willen alles weieens proberen. 13
Temidden van dit gebrek aan wezenlijke oriëntatie en onder de druk van optimaal te moeten ontplooien, moeten er wel slachtoffers vallen. In 1993 werd een onderzoeksrapport gepubliceerd waaruit blijkt dat een kwart van de jongeren van 12 tot 20 kampt met min of meer ernstige problemen. Ergens anders wordt verteld dat een kwart van de jongeren tussen de achttien en tweeentwintig jaar verwacht nooit volwassen te worden, d.w.z. niet op een volwassen wijze in staat zijn een plaats in onze samenleving in te kunnen nemen. De druk om te presteren is te groot. In een publikatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau getiteld 'Rapportage jeugd 1994' wordt gesproken over ± 20% van de jongeren die psychosociale problemen heeft. Je kunt het ook anders zeggen: Loop eens tijdens de pauze rond op een willekeurig schoolplein. Zeg dat er op dat moment ongeveer 500 jongens en meisjes op het plein lopen. Weet u dat er dan ongeveer 100 zijn doe het gevoel hebben dat er niemand is die om hen geeft, die zich somber voelen, die soms zelfs helemaal geen zin meer hebben om te leven? En zeg nu niet dat dat onder onze jongeren heel anders is. De percentages zullen misschien wat verschillen. Maar bijna vijfentwintig jaar intensieve omgang met jonge mensen in de gereformeerde gezindte heeft me geleerd dat alle dingen die in deze rapporten en weergaven van de wereld van de jeugd van nu genoemd worden ook en niet alleen maar incidenteel onder ons voorkomen. Ook zij behoren heel nadrukkelijk tot de meerkeuze-generatie. Ook zij behoren tot de jongeren die zich maximaal moeten ontplooien, die soms geen raad weten met de eisen die de maatschappij aan hen gaat stellen. Fragmentarisering van het leven Een derde begrip dat aan de orde moet komen is de fragmentarisering van het leven. De levenssferen zijn steeds meer gescheiden en verzelfstandigd. De verschillende sociale circuits waarmee wij te maken hebben (een paar van de belangrijkste zijn werkkring, woonomgeving, kerkelijke gemeente, de school en de gezondheidszorg) vallen al lang niet meer samen. En elk levensterrein heeft zo zijn eigen ideaal en moraal ontwikkeld. Dit alles heeft o.a tot gevolg dat ook de verantwoordelijkheid is opgedeeld, leder heeft nog wel een stukje deelverantwoordelijkheid voor een klein aspect van de maatschappij, maar de fragmentarisering veroorzaakt dat het zicht op het geheel en de totaalverantwoordelijkheid steeds verder naar de achtergrond is verdreven. In plaats van de totaalverantwoordelijkheid is de functionele verantwoordelijkheid gekomen. Dat wil bijvoorbeeld zeggen, dat ik in mijn werk nog wel verantwoordelijkheid draag voor datgene waarvoor ik betaald word, maar geen zicht heb op en dus ook geen verantwoordelijkheid heb voor hetgeen mijn werk bijdraagt aan het geheel van de samenleving. De terugkoppeling daarvan ontbreekt. Drs. A.P. de Jong zegt het in de al eerder genoemde bundel "Meer dan mensenkennis" zo: Of ik wel of niet de auto neem, of ik als ondernemer probeer een ex-gevangene in dienst te nemen, het macro-effect is verwaarloosbaar. Ik merk weinig of niets van mijn aandeel in het geheel: als ik de auto laat staan, bloeien de bloemen in mijn tuin niet mooier. En juist de combinatie van deze zaken: de economische globalisering, de levensbeschouwelijke individualiteit, de intensivering van het verlangen gekoppeld aan de fragmentarisering van het leven maken dat in onze maatschappij het economisch principe dominant is geworden. Economische factoren zijn in veel gevallen de richting van het beleid, maar ook de richting van onze keuzes bepalen en niet de normen en waarden waaruit wij leven. 14
Wat betekent dit nu allemaal voor onze jongeren? Je kunt de verschillen tussen vroeger en nu heel goed weergeven met de beelden van kompas en radar. Vroeger leefde de mensen veel meer op hun kompas. Zij hadden grondgedachten van waaruit ze leefden. Of je nu socialist was of calvinist, je had een levensovertuiging en die levensovertuiging bepaalde je handelen. Die levensovertuiging gaf richting aan de beslissingen die je nam en je was als zodanig herkenbaar. In deze tijd leven de mensen veel meer op een radar. Een radar geeft geen richting aan je leven. Een radar kijkt alleen naar de ander, constateert een situatie en op grond daarvan wordt het leven geleefd. Een heel simpel voorbeeld: als je bepaalde kleding draagt, omdat je anders buiten de groep valt, dan leef je op radar. Als je bepaalde kleding draagt, omdat je op grond van je eigen levensovertuiging die keuze maakt, dan leef je op kompas. En je voelt wel, leven op kompas is een veel vastere koers. Dan ben je niet zo afhankelijk van allerlei situaties, terwijl als je leeft op radar, dan leef je een zigzag leven. Het ene moment ga je deze kant op, het andere moment ga je de andere kant op. Dat radarleven vind je heel veel aan onder onze jongeren. We kunnen het ook anders zeggen. Ze leven in twee culturen. Aan de ene kant de (sub)cultuur van het kerkelijke leven, het gezin, de reformatorische school. Aan de andere kant de maatschappij, waarin ze lopen, studeren, fietsen, kopen en werken. Dat zijn twee werelden voor hen, die qua normen en waardenpatroon heel ver uit elkaar liggen. In veel gevallen lossen jongeren de spanning tussen deze beide werelden op een verkeerde manier op. Het kan zijn, dat ze gaan schipperen, waarbij ze in de kerkelijke wereld een halve heiden zijn en in de maatschappelijke wereld een halve christen. Vrijwel altijd is dit een tijdelijke "oplossing" die eindigt in een min of meer volledige assimilatie. Of ze gaan twee levens leiden: een christelijk leven in de kerkelijke cultuur en een werelds leven in de maatschappelijke cultuur, waarbij ze in ene cultuur niet over de andere praten. Kortom, het zijn twee totaal gescheiden werelden geworden. Deze oplossing kan een heel leven duren en veroorzaakt gedesintegreerde persoonlijkheden, die als het om identiteit gaat, niet zelden uitsluitend leven bij orthodoxe clichés. Een derde keuze is, dat ze diep in hun hart wel degelijk voor de kerkelijke cultuur kiezen, en daar ook naar leven, maar uit angst op geen enkele wijze in deze maatschappij daarvan iets uitdragen. Eigenlijk hebben ze deze maatschappij afgeschreven. Het gaat er alleen nog maar om dat je zelf tot bekering komt. Vreemdelingschap wordt bij deze keuze al heel snel ingevuld als vreemd doen, terwijl het echte bijbelse vreemdelingschap, het in leer en leven tonen, dat je op doorreis bent en tijdens die reis zoveel mogelijk reizigers wilt meenemen, helemaal niet of slechts zeer eenzijdig in beeld komt. Deze keuze verliest het echte front (de strijd met de geseculariseerde machten) uit het oog en vervalt onherroepelijk tot een strijd op naar binnengerichte fronten, waarbij het gaat om allerlei detaildiscussies over snorren en baarden, over oorbellen en haarlengte. Het is niet zo dat je daar nooit eens over moet nadenken, maar we moeten onze hoofdenergie natuurlijk wel richten op de werkelijke fronten. En dat wordt bij deze keus volstrekt uit het oog verloren. Stoffels komt in zijn boek "Als een briesende leeuw" tot zes verschillende houdingen ten opzichte van de samenleving: -
vrees, leidend tot de keuze voor mijding defensiviteit, leidend tot bescherming binnen de eigen zuil offensiviteit, leidend tot een keuze voor maatschappelijke beïnvloeding militantie, leidend tot mobilisatie 15
- openheid, leidend tot dialoog - indifferentisme, leidend tot assimilatie. Al deze verschillende attitudes ten opzichte van de maatschappij bewegen zich tussen de polen afzondering en participatie. En terwijl Stoffels ze als verschillende houdingen min of meer tegenover elkaar zet, zouden ze alle een zekere legitimiteit kunnen hebben. Bij bepaalde thema's is mijding zeker op zijn plaats. Bij andere thema's is juist een vorm van open dialoog noodzakelijk. En zelfs kunnen er situaties zijn waarbij mobilisatie of assimilatie, mits goed ingevuld, de juiste keuze is. Welke toerusting en vorming hebben onze jongeren nodig? Welke toerusting en vorming hebben onze jongeren nodig om in onze samenleving staande te blijven? Deze vraag is te negatief geformuleerd. Als het er nu alleen maar om gaat om staande te blijven in de samenleving, dan is dat toch iets teveel geredeneerd vanuit de bedreiging. Het zou eigenlijk beter zijn over deze vraag na te denken vanuit de opdracht die er voor onze jongeren ligt. Kort gezegd komt die opdracht hierop neer: zij hebben een taak in de wereld namelijk bouwen en bewaren, maar zij mogen niet van deze wereld zijn. Rentmeester zijn van deze aarde, d.w.z. beheren en ontwikkelen ten behoeve van de Eigenaar, de Heere God, en vreemdeling zijn op deze aarde d.w.z. hier op doorreis zijn en je thuis hebben in de hemel. Hiermee treden we op heilige grond, namelijk het wonder van Gods genade in Christus Jezus bewezen aan verloren zondaren. Het wonder van Gods genade wordt op deze wijze in de vorming en toerusting van onze jongeren betrokken. Dat is een aangrijpend iets. Maar dat doen we dan ook niet uit hobby of om dat wonder tot stand kan brengen. Dat doen we alleen omdat God Zelf daartoe de opdracht geeft. En ook in de vaste overtuiging, dat God middellijk werkt. Eigenheid bewaren en solidair zijn En als we dan een zeer belangrijk vertrekpunt kiezen voor de toerusting van onze jongeren om in deze samenleving toch hun bijbelse roeping te vervullen, doen we dat in navolging van prof. dr. W. ter Horst met de volgende woorden: onze jongeren moeten leren hun eigenheid te bewaren en tegelijkertijd solidair leren zijn met anderen. Dat is steeds de polariteit waar het om gaan. Waar deze polariteit verbroken wordt, daar ontspoort het. Zowel die eigenheid als die solidariteit heeft zeer diepe bijbelse wortels. Bij eigenheid gaat het ten diepste om het afgezonderd zijn en daarin geroepen zijn tot een heilig leven, tot de christelijke levensstijl als navolging van Christus. En bij die solidariteit gaat het om het samen met alle mensen van deze wereld gevallen zijn en medekruisigers zijn van Christus, maar ook samen met alle mensen de taak hebben om te bouwen en te bewaren en dat in een wereld waar de satan rondgaat als een briesende leeuw zoekende wie hij zou kunnen verslinden, maar ook in een wereld waarin het evangelie zijn koninklijke rondgang maakt tot aan de einden der aarde. Eigenheid bewaren en solidair zijn, dat is de opdracht. Even terug naar de verschillende houdingen die Stoffels min of meer tegenover elkaar heeft gezet. Daarbij werd opgemerkt, dat ze meer naast elkaar horen, dat ze alle een zekere legitimiteit hebben. De juiste visie op toerusting kan samengevat worden in een korte regel: Uiterst fundamenteel in de toerusting van jongeren is, dat wij ze leren om binnen de eerder geschetste polariteit eigenheid bewaren en solidair zijn de juiste keuzes te maken bij de juiste thema's. 16
Een voorbeeld van prof, dr. W. ter Horst Even een pas op de plaats. Voor verder gegaan wordt, eerst nog iets uit het artikel van W. ter Horst "Eigenheid en solidariteit". Hij zegt, dat alleen hij die "bij zijn hart kan komen", echt in staat is om solidair te zijn met anderen zonder zijn eigenheid te verliezen. Hij bedoelt daar dit mee: onze jongeren moeten zich ontwikkelen tot persoonlijkheden waarbij hart, verstand en wil op een evenwichtige wijze aanwezig zijn, meedoen in de besluiten die genomen worden, in de gesprekken die gevoerd worden enz. En hij noemt dan een ervaring die hij eens als preses van de Hervormde classis Nijmegen. Daarin zaten twee predikanten die wat betreft hun eigenheid niets met elkaar hadden. En nu citeer ik met weglating van enkele onbelangrijke passages (de typeringen zijn hier en daar wat gedateerd): Die ene was een predikant in een bondsgemeente in de Betuwe, aanhanger van het Gekrookte Riet, gekleed in het... zwart ..., gladgeschoren, kortgeknipt haar met een rechte scheiding, rijdend in een zwarte auto, sigaren rokend en oude klare drinkend (...). De andere was pastor bij het oecomenisch citypastoraat in Nijmegen, vurig voorstander van de toenmalige PPR, gekleed in ondefinieerbare fantasiegewaden, baard en lange grijze krullen, rijdend in een oude 2CV, pijp rokend en rode wijn drinkend (...) Toen de classis van plan was een vrouw af te vaardigen naar de synode, zaten ze elkaar vanzelfsprekend behoorlijk in de haren op het niveau van argumenten voor en tegen. Dat dreigde kwaad bloed te zetten. Ik heb hun toen de opdracht gegeven met elkaar in gesprek te gaan over hun diepste beweegredenen, over dat wat onder en achter die argumenten verborgen lag. Pas als ze het gevoel hadden dat de ander hen goed had doorgrond - en niet eerder - zouden ze daarover in een volgende vergadering vertellen Dat werd een zeer ontroerende en gedenkwaardige bijeenkomst. Die mannen zijn daardoor dikke vrienden geworden, die in hun verdere leven veel aan elkaar hebben gehad, zonder dat ze ook maar iets van hun eigenheid hoefden prijs te geven." En dan zegt Ter Horst, dat dat mogelijk was, omdat ze bij hun hart konden komen. Ze beschikten kennelijk over een zelfbewustzijn waarin hart, verstand en wil alle drie goed meededen en dat is menselijkerwijs gesproken te danken aan hun opvoeding. In zekere zin is dit een mooi voorbeeld. Het laat zien, dat eigenheid bewaren en solidair zijn zich altijd voltrekt in een volle werkelijkheid. Het laat ook zien, dat mensen dat alleen dan kunnen, als ze niet alleen christen zijn in de ware zin van het Woord, maar ook een persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgemaakt die ze in staat stelt om tot een dergelijke dialoog te komen. Maar één ding had Ter Horst van mij sterker mogen benadrukken: Het gaat bij het christen zijn nadrukkelijk niet alleen om existeren als persoonlijkheid, maar het gaat ook om de essenties waaruit we als persoon leven en existeren. En dan is het niet om het even vanuit welke essenties we leven. Immers, het moderne levensgevoel zegt: het geeft niet vanuit welke essenties je leeft, als je maar echt existeert, terwijl het bijbelse denken juist de route aangeeft om vanuit eeuwige essenties te komen in de existentie van de mens. Welke kennis, vaardigheden en attitudes? Belangrijk zijn natuurlijk enkele concretiseringen op de vraag welke toerusting onze jongeren nodig hebben. Eerst even een paar dingen herhalen. Hierboven werd een korte regel gegeven: Uiterst fundamenteel in de toerusting van jongeren is, dat wij ze leren om binnen de eerder geschetste polariteit eigenheid bewaren en solidair zijn de juiste keuzes te maken bij de juiste thema's. Verder werd aangegeven dat persoonlijkheidsontwikkeling nodig was, zodat verstand, wil en gevoel evenwichtig meedoen in het mens zijn. Bovendien werd aangeven dat existeren, echt leven en vanuit heel je hart, verstand en wil keuzes kunnen maken van groot belang 17
is, maar daarbij werd gezegd dat het ten diepste niet gaat om het existeren op zich, maar vanuit welke essenties we existeren. Hebben de diepste bijbelse essenties ons als doorgloeid, zodat ze richting geven aan ons existeren. Nu komen enkele thema's aan de orde die bij de inhoud van de hierboven in het kort aangegeven toerusting nodig zijn. Allereerst het thema "hoofd, hart en handen". Bij toerusting gaat het om de totale mens die gevormd moet worden. We brengen dat tot uitdrukking met de woorden hart, hoofd en handen. We bedoelen hiermee, dat toerusting bepaald niet een puur intellectuele activiteit is, maar ook een zaak is van gevoel, van ervaren, en tegelijk een zaak is van het gehele lichaam in het algemeen en in een aantal situaties van de handen in het bijzonder. Een ontwikkeling van een goede motoriek en een goede beheersing van het lichaam een integraal geheel vormt met de intellectuele en emotionele ontwikkeling. Een tweede thema is "kennisoverdracht". Toerusting in het licht van de bijbelse roeping geeft een centrale plaats aan kennisoverdracht, zoals overdracht van leerstof, overdracht van de Leer, overdracht van waarden en normen. Het gaat daarbij om kennis die in relatie staat tot de Ander, de ander of het andere. We willen hier mee uitdrukken, dat kennis op de een of andere manier altijd gericht moet zijn of op zingeving of op nut. Hoewel zingeving en nut niet gescheiden mogen worden, kan het maken van onderscheid verhelderend werken. Onder kennis gericht op zingeving versta ik die kennis die een mens vormt in zijn meest wezenlijke kenmerken van het mens zijn op weg naar volwassenheid. Een paar van die kenmerken: - zijn collectief geheugen (het bewust staan in een traditie en het voortbouwen op de verworvenheden van het voorgeslacht); In dit kader is een bekend citaat: "Wie zijn geschiedenis niet kent, is gedoemd die over te doen." - zijn moraal; het vermogen om te onderscheiden tussen goed en kwaad. - zijn kritisch vermogen; het vermogen om afwegingen te maken, om tot eigen keuzes te komen, om geen slaaf te zijn van natuurlijke driften, maar daar op een positieve wijze stuur aan te geven. - zijn creativiteit; het vermogen om in volstrekt nieuwe situaties toch oplossingen te bedenken, het vermogen om eigen gedachten en gevoelens te verwoorden op oorspronkelijke wijzen. - zijn taal; het vermogen om op uiterst gedetailleerd niveau te communiceren en zichzelf te uiten. Onder kennis gericht op nut kun je twee soorten kennis verstaan: allereerst kennis die bouwsteen is om verder te kunnen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het leren van woorden in een andere taal. In de tweede plaats kennis die nodig is om vandaag en morgen in de samenleving te kunnen functioneren. Vakken als informatica, verzorging, techniek en economie horen bij deze vorm van kennis, hoewel ook in die vakken zingevingsaspecten zitten. Kennis gericht op nut is aan mode onderhevig, kennis gericht op zin ten diepste niet. Als dan nu allerlei vormen van kennis, vaardigheden en attitudes genoemd worden, dan moeten ze nadrukkelijk gelezen worden vanuit de sfeer van het uit het leven gegrepen verhaal. Onze jongeren hebben allereerst nodig vanuit de gereformeerde theologie geworteld te zijn in de Heilige Schrift, zodat het Woord gezag heeft gekregen over hun hart en 18
leven. En daarbij gaat het niet alleen om de leer, maar ook om het leven. Dat kan duidelijk gemaakt worden met een voorbeeld: Als wij onze kinderen leren, dat ze niet tot abortus mogen overgaan, omdat God dat in Zijn Woord verbiedt, laten we ze er dan ook over na leren denken, hoe ze om moeten gaan met een collegaatje op de werkvloer die een week geleden abortus heeft laten plegen. Dit gaat alleen maar goed, als we ze laten ze zien, dat het bij het christelijk geloof niet allereerst gaat om iets, maar om Iemand namelijk de Heere Jezus Christus en dat Hij het is Die ons leert. Heel nadrukkelijk hoort daarbij dat ze beschikken over een instrumentarium om de Schrift te onderzoeken om in nieuwe situaties, die zich in steeds sneller tempo zullen voordoen, de bijbelse keuzes te maken. Wat is het nodig om onze jongeren dan zo met de Schrift te leren omgaan, dat ze eerst de worsteling hebben om zelf onder de majesteit van het Woord te buigen, voordat ze met Schriftuurlijke stellingen komen waaronder ze anderen willen laten buigen. Wat is het ook nodig voor het maken van de juiste keuzes om te leren onderscheiden tussen de Schrift, de Traditie met een hoofdletter (bijv. de belijdenisgeschriften) en de traditie met een kleine letter. Ze moeten weten wat absoluut onopgeefbaar is en wat cultureel bepaald is. Dat laatste kan overigens heel waardevol zijn, maar bij het maken van eerlijke keuzes bij de thema's die op ze afkomen, moeten ze wel kunnen onderscheiden. Wat is het nodig dat onze jongeren in deze tijd meer dan ooit hun mogelijkheden en beperkingen leren kennen en aanvaarden. Daarom moet vorming en toerusting in de luwte plaats vinden, maar binnen die luwte is het wel levensnoodzaak om ze gepast te confronteren met allerlei trends en ontwikkelingen in de samenleving, maar niet in het minst ook met zichzelf. Het is nodig, dat ze zich vandaaruit ontwikkelen tot volwassenen waarin hart, verstand en wil alle hun plaats krijgen, zoals God ze bedoeld heeft. Dan zullen ze binnen het raam van hun mogelijkheden ook verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen en zich tegelijkertijd van God afhankelijk weten. Onze jongeren moeten ieder naar het hun passende niveau een referentiekader hebben waarmee ze de maatschappij en de ontwikkelingen en denkbeelden daarin kunnen duiden. Onze jongeren moeten liefde hebben gekregen voor wat schoon, wat lieflijk is en wat wel luidt. Ze moeten zowel effectief als ethisch genormeerd kunnen selecteren temidden van een stortvloed van informatie die over hen heen gaat. Ze moeten in woord en daad kunnen communiceren op de juiste tijd en wijze over wat hen ten diepste drijft in hun leven en derhalve een apologetische toerusting gekregen hebben. Ze hebben vaardigheden nodig om zich blijvend te ontwikkelen, en tegelijkertijd hebben ze een persoonlijkheidsontwikkeling nodig, waarbij ze hun innerlijke kern en levensovertuiging vast houden. Onze jongeren moeten vanuit een open houding hun naasten benaderen en tegelijk heel bewust hun eigen keuzes maken die niet zelden haaks staan op de schema's van deze wereld. Alleen vanuit een werkelijk zich eigengemaakte christelijke identiteit zullen ze met Gods hulp in staat zijn de eigenheid te bewaren en tegelijkertijd solidair te zijn, d.w.z. bewogen te zijn met hun medemensen en samen met hen de taken in deze wereld te verrichten. Zo zal iets zichtbaar worden van waartoe Petrus oproept: "Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert de koning." (1 Petr. 2:17).
19
HOOFDSTUK
3
CHRISTENJONGEREN
IN DE KERK
J.H. MAURITZ Jongeren horen bij de kerk. 't is duidelijk dat de kerk belang heeft bij de jongeren. Zij zijn de toekomst van de kerk. Als het goed is kijken de ouderen in de kerk zo naar de jongeren. Zulke ouderen zijn blij als ze bij de jongeren een innerlijke betrokkenheid bemerken bij Gods Woord en bij de kerk. De jongeren zullen immers straks de plaats van de ouderen gaan innemen. Maar hoe zien de jongeren dat zelf? Zijn de jongeren in onze kerken betrokken bij de kerk? Hebben jongeren belang bij de kerk? Het is moeilijk om daar een eensluidend antwoord op te geven. Er is vandaag een grote diversiteit onder de kerkelijke jeugd. Er zijn jongeren die actief betrokken zijn bij de gemeente. Jongeren die zich van harte inzetten in de kerk. Er zijn echter ook heel wat jongeren in onze gereformeerde gezindte die weinig perspectief zien in de kerk. Ze groeien op bij het Woord. Ze houden vast aan een aantal zaken die de levensstijl raken. Innerlijk gaan ze echter aan Gods Woord voorbij. Dat de Heere jonge mensen roept in Zijn dienst, dat Christus Zijn Naam voortplant van generatie op generatie (Ps. 78); dat zijn bekende klanken maar ze raken het hart niet. Heel wat jongeren hebben niet het gevoel dat ze aansluiting vinden bij de kerk. Is de kerk wel op de hoogte? De vraag dient gesteld te worden of de kerk zich wel voldoende bewust is van de vragen en problemen die er bij jongeren in godsdienstig en maatschappelijk opzicht leven. Met andere woorden: is de kerk wel op de hoogte van de leefwereld van de jongeren; van de zorgen en problemen van de jongeren van vandaag? Er is heel wat aan de hand in de wereld van de jongeren. Ook in de jongerensituatie van de gereformeerde gezindte is heel wat aan de hand. Dan zeg je niet gemakkelijk: het gaat goed met de jeugd. Natuurlijk, er zijn in onze kring veel jongeren die positief willen staan binnen de kerkelijke gemeente. Jongeren die ernst maken met de Bijbel, met de dingen van Gods Koninkrijk. Elk jaar doen weer vele jonge mensen belijdenis van het geloof en voegen zij zich van harte in de gemeenschap van de kerk. God gaf ze een plaats op het erf van Zijn Verbond. Als lidmaten van Zijn gemeente (HC Zondag 21) werden ze gedoopt. En door hun "ja-woord" geven ze persoonlijk te kennen bij Gods gemeente te willen behoren. Verblijdend! Maar er is meer. Tegelijk zijn er veel jongeren met vragen en problemen. Jongeren die er in de gemeente (nog) wel bij horen, maar tijdens hun zoektocht het spoor bijster raken. Jongeren met persoonlijke problemen; op zoek naar zichzelf. Jongeren met problemen als het gaat om hun maatschappelijke participatie; hoe sta je als jongere in het leven van elke dag? Jongeren met problemen en vragen op het terrein van geloof en kerk. Jongeren die op kruispunten in hun leven staan. Jongeren die het spoor van de kerk dreigen te verlaten. Enkele voorbeelden: - Uit een onderzoek onder ruim 1000 jongeren van 13 t/m 21 jaar die deelgenomen hebben aan de jeugdkampen van de Geref. Gemeenten blijkt dat 20% zich niet zo 20
goed thuis voelt in de kerk. Zullen deze jongeren straks afhaken? De kerk vaarwel? Het Woord vaarwel? - Ruim een derde van de geïnterviewde jongeren (36%) geeft aan weinig contact te hebben in de gemeente. Aangrijpend: behorend tot de gemeente en toch er naar je gevoel niet bij te horen. - Bijna 60% van de jongeren van 13-15 jaar vindt de prediking te moeilijk. Bij de 16 - 18 jarigen is dit 51% en bij de 19 - 21-jarigen 33%. Zoveel jongeren aan wie de boodschap van de Heere veelal voorbij gaat. - Een derde van de tieners ziet het nut van huisbezoek niet; bij de 19 - 21 jarigen is nog 25% niet overtuigd van het nut van huisbezoek. - Ruim 40% van de tieners gaat niet graag naar de catechisatie; bij de +16 jongeren is dit 23%. Een willekeurige steekproef hoeft niet representatief te zijn voor de gehele rechterflank van de gereformeerde gezindte. Toch hoef je er niet gerust op te wezen. Als we in een aantal grotere gemeenten in de gereformeerde sector van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Gemeenten (al of niet met de toevoeging in Nederland) eens zouden nagaan hoe het staat met de zaterdagavondbesteding van de jongeren, zouden we stellig tot een zeer verontrustende conclusie komen. Veel jongeren leven een dubbel-leven. 's Zondags naar de kerk. Maar in je eigen tijd ben je zelf de baas. Daar heeft de kerk niets over te zeggen. Niet over radio 3 en niet over de lectuur uit de bibliotheek of de kiosk. Daarbij gaat de ik-gerichtheid aan kerkelijke jongeren niet voorbij. Het gaat er om dat ik aan m'n trekken kom. Is de kerk zich voldoende bewust van de gevaren die onze jongeren bedreigen? Moeten we niet vrezen dat ze dat niet is? Des-interesse en geringe betrokkenheid Dit brengt bij de vraag hoe moet worden omgegaan met signalen van des-interesse en geringe betrokkenheid met betrekking tot het geloof. Waar krijgt een ambtsdrager of jeugdleider dergelijke signalen? Uit contacten met jongeren. Maar ook als je in de gemeente om je heen kijkt en constateert dat ze wegblijven van de club of misschien wel van de catechisatie. Bij tieners bespeur je de eerste signalen van desinteresse. Het proces van innerlijke vervreemding, van transcendentie- en relevantieverlies begint al op 13-14- 15-jarige leeftijd. Denk aan Henk, hij is veertien, maar voor hem hoeft het niet meer. Hij gaat nog wel naar de catechisatie: omdat het moet van thuis. Maar dat zal over een paar jaar afgelopen zijn. Op de club van de kerk kom je ze nog tegen, maar als ze 15 jaar zijn, wordt het al moeilijker om ze erbij te houden. Van onschatbare waarde is een betekenisvolle godsdienstige opvoeding in het gezin. Daar wordt de basis gelegd. Tegelijk hebben jongeren behoefte aan identificatie. Aan mensen in de kerk waarvan ze merken dat het geloof iets voor hen betekent. Dat het echt is. Waar ze jaloers op kunnen worden. Mensen die het zaad van het Woord brengen op het zaaiveld van de jongeren. Biddend of de Heilige Geest het indraagt in het hart. Het Woord verandert mensen. Ook jonge mensen. Ambtsdragers en jeugdleiders moeten signalen serieus nemen. In de gemeente dient zorg te zijn voor jongeren. En dan zijn we er niet als er een jeugdvereniging is waar jongeren terecht kunnen. In prediking, catechese en pastoraat verdienen jongeren alle aandacht. Ze lijken aan de buitenkant soms onverschillig en niet zelden vertonen jongeren egocentrisch gedrag. Daaruit blijkt dat ze kinderen van deze tijd zijn. We zijn er echter niet mee als we jongeren typeren als 'de onbereikbare patatgeneratie'. 21
Jongeren zijn vaak toch op hun hart aanspreekbaar. En dan is er meer entree bij jongeren dan ouderen weieens denken. Opvallend dat uit genoemde enquête blijkt dat 75% van de catechisanten van mening is bij hun catecheet terecht te kunnen. Daar ligt een opening. Intussen reageert 25% niet zo positief. Het is niet te hopen dat al deze jongeren van mening zijn dat je er toch niets aan hebt. Dan is er echt sprake van referentieverlies. Welke zorg moet de kerk geven? De levensfase waarin jongeren verkeren, is zo specifiek, dat de kerk daaraan niet zomaar voorbij mag gaan. Jongeren verdienen aandacht. Bijzondere zorg mogen we daarbij wel hebben voor jongeren die wat minder cognitief zijn ingesteld. De jongeren op het niveau van het voortgezet beroepsonderwijs en de jongeren die al jong in het arbeidsproces terecht komen. Lopen ze niet vaak stuk op de nadruk op leren, lezen en discussie, op catechisatie en jeugdvereniging? Zorg voor jongeren begint met een bewogen hart. Zoals de Heere Jezus met innerlijke ontferming bewogen was. Zo mogen jongeren merken dat hun behoud zwaar weegt. Dat het de dominee, de ouderlingen, de jeugdleiders ter harte gaat. Heel wat jongeren voelen zich down, zien geen toekomstperspectief, missen geborgenheid en zijn psychisch in nood. Dan zijn er herders nodig. In hoeveel gemeenten zijn er zulke herders? In tal van gemeenten is er geen eigen predikant. Jongeren groeien van hun kinderjaren tot hun volwassenheid op zonder ooit contact te hebben met een ambtsdrager met een hart van een herder. Hij is er niet of jongeren kunnen hem niet vinden. Jongeren willen ervaren dat ze er mogen zijn, zoals ze zijn. Tegelijk mogen ambtsdragers en leidinggevenden richting geven en voorgaan. De kerk kan niet alles. Dat is waar. Daarom is het jeugdwerk belangrijk. Als vangnet van jongeren voor jongeren. Samen sta je sterker. En als jongere kun je leeftijdgenoten gemakkelijk benaderen. Belangrijk dat de preventieve waarde van jeugdwerk gezien wordt en dat jongeren gestimuleerd worden. Als jongeren uit de boot dreigen te vallen, moet de kerk present zijn. In gesprek met jongeren kan hulp geboden worden. Jongeren kunnen in contact gebracht worden met een jeugdleider in de gemeente, met een ambtsdrager die een klankbord kan zijn. Jongeren kunnen begeleid worden met specifieke vormen van hulpverlening. Maar ook dan zal de pastor beschikbaar moeten blijven. Soms blijft het gebed over. Niet als laatste redmiddel, maar als noodkreet tot God. Voor een jongere die niet meer bereikbaar is. Gebed met een jongere om vergeving. Met ouders in nood. Staat de kerk wel voldoende open? Hoe moet de kerk omgaan met kritiek van jongeren'? En staat de kerk wel voldoende open voor controversiële geloofsvragen van jongeren? De kerk moet aan jongeren in hun groei naar de volwassenheid ruimte bieden. Ruimte voor de vragen van jongeren. Ruimte om de dingen te toetsen op hun betrouwbaarheid. Ruimte om zich de dingen eigen te maken. Na 20 jaar jeugdwerk in de Ger. Gem. mag geconcludeerd worden dat er in veel gemeenten langzamerhand meer ruimte gekomen is voor jongeren om rond de Bijbel bezig te zijn. In dat gesprek rond het Woord komen de vragen. Persoonlijke vragen. Kritische vragen. Ze komen soms met antwoorden die over de grenzen van het gereformeerd belijden heen gaan. In hun zoektocht komen jongeren met vragen naar de eigen traditie. Kun je altijd wel een is-gelijk-teken zetten tussen het Woord en onze traditie? Boeiende vragen zijn dat. Soms heel vermoeiend. Toch: ze mogen gesteld worden binnen de ruimte van de gemeente. Waar zouden ze anders gesteld moeten worden? 22
Een ambtsdrager of leidinggevende zal als het goed is telkens het Woord openen en eerlijk antwoorden. Dan zullen er ook grenzen getrokken worden. Dan worden we het niet altijd eens, maar probeer jongeren met liefde te winnen in het uitzien dat ze ingroeien in de eigen traditie. Bij alle controversiële vragen mag het hart van de jongere niet vergeten worden. Denk aan het woord van J.C. Ryle: "Als u er nog niet achter gekomen bent dat Christus en Dien gekruisigd het fundament van de hele Bijbel is, dan heeft het lezen van de Bijbel u tot nu toe bijzonder weinig opgeleverd. Dan is uw godsdienst een hemel zonder zon, een gewelf zonder sluitsteen, een kompas zonder naald, een klok zonder veer of klepel, een lamp zonder olie. Pas op voor een godsdienst zonder het kruis." Jongeren voorbereiden met het oog op hun maatschappelijke paricipatie Jongeren dienen toegerust te worden met het oog op hun plaats in de samenleving. Jongeren hebben daar grote behoefte aan. Daar ligt natuurlijk in de eerste plaats een taak in gezin en school. Niettemin zal ook in prediking en catechese van tijd tot tijd de roeping van een christen in de maatschappelijke participatie aandacht krijgen. Bij uitstek liggen hier mogelijkheden in het kerkelijk jeugdwerk. Bezinning rond het Woord van God en toerusting met het oog op de participatie in kerk en samenleving is immers de doelstelling van het kerkelijk jeugdwerk. Hoe kun je in deze samenleving meedoen-en-jezelf-blijven? Kerkelijk jeugdwerk kan een waardevolle oefenschool zijn voor de eigen plaatsbepaling van jongeren. Wie ben ik? Waar sta ik? Hoe kan ik voor mijn overtuiging uitkomen? In reformatorische kring is te weinig aandacht voor het spanningsveld van assimilatie en persistentie. Assimilatie wil zeggen: aanpassing aan de dominante cultuur, aan de wereld waarin wij leven. Persistentie betekent dat we onze identiteit handhaven. In dat spanningsveld leven jongeren. De hoofdredacteur van het R.D., dr. C.S.L. Janse, heeft ruim tien jaar geleden in zijn dissertatie "Bewaar het pand" aandacht gevraagd voor dit probleem. Het is er vandaag niet eenvoudiger op geworden. Aan de ene kant van het reformatorisch spectrum zie je een sterke nadruk op het handhaven van beginsel en traditie, gepaard gaande met een sterk isolement. Aan de andere kant is er een groeiende aandacht voor het christen-zijn in deze wereld en komt niet zelden de eigen traditie ter discussie. Het is de uitdaging voor onze gezindte om jongeren toe te rusten voor het staan in deze wereld onder het motto: meedoen en jezelf blijven. Dat kan onmogelijk met de traditie alleen. Daarvoor is nodig het wondere geheim van de kennis van Christus. Opdat zij {de jongeren) hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren. Voor God bestaat geen verloren generatie! 23
HOOFDSTUK
4
CHRISTENJONGEREN
IN HET GEZIN
W. VISSER In de titel van dit hoofdstuk kan een bepaalde vooronderstelling liggen, dat ertussen jongeren en ouderen in hun belevingswereld, in het staan in de praktijk van alle dag, in het beleven van de tijdsomstandigheden conflicten zouden zijn. We hopen na te gaan of deze interessante vooronderstelling waar is. De functies van het gezin De betekenis van het gezin is niet gemakkelijk te overschatten. Tot het wezen van het gezin behoren stellig de vluchthaven - of koesteringsfunctie en de gevoelens die de leden van het gezin elkaar toedragen. Als daaraan iets ontbreekt is er iets mis met het gezin. In het gezin worden de kinderen opgevoed en bekwaam gemaakt tot hun toekomstige taak. We kunnen samenvattend vier hoofdfuncties van het gezin onderscheiden. 1. De biologische
functie:
We denken dan aan het voortbrengen van kinderen en de verzorging daarvan. Hiervoor is de moederlijke liefde vereist. Niet alleen de lichamelijke zorg voor het kind vindt binnen het gezin plaats, het kind wordt ook begeleid op zijn weg naar de volwassenheid. 2. De religieuze
functie.
Helaas geldt deze functie niet meer in zijn algemeenheid. We bedoelen er echter mee het overdragen van godsdienstige voorstellingen en begrippen, alsmede het aanleren van een religieuze levenshouding (bidden en danken). Het voorleven van de ouders is in dit verband van groot belang te achten. Deze opvoeding is ook naar de eis van de Schrift. "Leer de jongeling de eerste beginselen naar de eis zijns wegs; als hij oud zal geworden zijn zal hij daarvan niet afwijken" (Spr. 22).
3 De culturele
en sociale
functie.
Het gezin zorgt voor de sociale vorming. De mens ondergaat vorming door de groep, hij ondergaat vorming door het contact met anderen. De mens is immers geen eiland op zichzelf, maar een sociaal wezen? De sociale vorming is dus belangrijk, omdat de mens moet kunnen leven in de cultuur van zijn maatschappij. Voorts kunnen we bij deze functie denken aan de esthetische vorming, het scheppen van een sociale status voor de kinderen (via studie, beroep en huwelijk) en de gezelligheidsfunctie. 4. De economische
functie.
Het gezin kan zowel een productieve als een consumptieve functie hebben; het kan echter ook alleen een consumptieve functie hebben. In het landbouwbedrijf heeft het gezin over het algemeen zowel een produktieve als een consumptieve functie. De economische functie van het gezin hangt af van de rol die het gezin vervult ten aan24
zien van de voorziening van materiële levensbehoeften. Tegenwoordig hebben de gezinnen over het algemeen meer een consumptieve functie. De invloed van maatschappelijke ontwikkelingen op het gezin Vanuit de samenleving wordt veel invloed uitgeoefend op de gezinnen. a. Veranderingen in waarden die men er op nahoudt. Belangrijke zaken zijn vooral een goede gezondheid, een leuk gezin. Een goed huwelijk scoort niet hoog en een sterk geloof al helemaal niet. b. Levensbeschouwing, Circa 60% van de Nederlanders tussen 21 en 70 jaar noemen zich buitenkerkelijk. Bij de overigen is de kerkgang sterk gedaald. c. Huwelijk en gezin. A1s er grote spanningen in het huwelijk zijn, vindt de helft van de bevolking dat scheiden beter is. Buitenshuis werken met schoolgaande kinderen is geen bezwaar meer. Gehuwden zijn zeker niet gelukkiger dan ongehuwden. d. Media. Overdaad aan informatie zorgt er voort dat er weinig meer gelezen, maar veel meer gekeken wordt in de vrije tijd naar media als t.v. en dergelijke. e. Individualisering. Het individu geldt als basiseenheid en niet het gezin'. Veranderingen in de gezinnen Gezinnen zijn heel belangrijk voor de samenleving; ze zijn de kweekplaatsen van mensen die straks de scholen bevolken en de maatschappelijke functies moeten overnemen. Wat zien we de laatste decennia? - Meer oriëntatie op de maatschappij en een open communicatie. De maatschappij neemt gezinstaken over (vrije tijd, scholing, vorming, gezondheidszorg). Gezinsleden worden steeds meer ingeschakeld bij maatschappelijke taken. - Deze vermaatschappelijking is betrekkelijk en vooral aanwezig in kleine democratische gezinnen. Naast deze algemene typering zijn er een aantal trends te noemen: a. Individualisering. Elk gezinslid heeft een eigen ritme en er is steeds minder sprake van een gezinsritme. leder lid maakt eigen keuzes. b. Gezinsomvang. Het aantal gezinnen met kinderen wordt relatief kleiner. De gezinnen zelf veranderen qua omvang en samenstelling de laatste 25 jaar niet meer. Het huidige gezin wordt gezien als een voortzetting van het burgerlijke gezin uit de vorige eeuw. De positie van het kind is echter wel veranderd! c. Invloed van de ouders. De invloed van de ouders neemt af. Er is wel meer invloed op bijv. schoolkeuze, maar veel minder op het gebied van de vrije tijd. De jongeren spreken soms veel meer over de problemen met hun ouders dan omgekeerd het geval is. De "peergroup" is voor jongeren veel belangrijker. Ouders zijn zich ook te weinig bewust van de problemen en vragen die er bij hun kinderen leven. d. Opvoedingsonzekerheid. Ouders zijn in toenemende mate onzeker over hun opvoedingsstrategie. Jongeren 25
ontlenen hun normen en waarden niet meer aan hun ouders. Ouders missen soms zelf de basis om aanspreekpunt te zijn. Toegespitst naar onszelf Lang genoeg hebben we stilgestaan bij algemene kaders; laten we nadenken over het leven van de jongeren met hun ouders. Puntsgewijs een aantal zaken: 1. De tijd waarin wij leven kenmerkt zich door een enorme ik-gerichtheid. Egoisme en materialisme zijn bij ons allen kind aan huis! Dat betekent dat zowel ouderen en jongeren ten diepste leven voor zichzelf. Een echt meeleven, meelijden en meeworstelen zal steeds zeldzamer worden in de samenleving en in de gezinnen! Eenzaamheidsgevoelens nemen toe! 2. Ook onder ons vindt er een devaluatie plaats van het gezag. Niets is meer vanzelfsprekend en ook wij zijn onze ouderen ongehoorzaam. Natuurlijk, dat was altijd al zo, maar door de ontwikkelingen in de samenleving wordt het gezag voortdurend onder druk gezet. De droevige gevolgen van de devaluatie van het gezag vinden we ook onder ons. Veel gezinnen lijden daaronder: de ouders hebben niets meer te zeggen wat waarde heeft en hebben het daarmee niet meer voor het zeggen. Minder en minder wordt beleefd dat het ouderschap een ambt is en dat kinderen hun ouders hebben te eren, met al hun tekorten en fouten. 3. Ook onder ons is er een veranderende vader-rol waarneembaar. Steeds minder blijkt vader als hoofd van het gezin te functioneren. Hij gaat 's morgens vroeg naar elders (waar dat ook moge zijn) en moeder neemt de taken op zich. 's Avonds is vader ook niet degene, die het gezag uitoefent. Zo'n 50 procent van onze jeugd geeft aan niet met hun vader te praten! 4. De technische veranderingen in het huishouden hebben de huishoudelijke taak van de vrouw sterk doen afnemen. Gekweld door eenzaamheids- en zinloosheidsgevoelens gaan steeds meer vrouwen - ook onder ons! - buitenshuis werken. Ze hebben er ook de opleiding voor gehad. Het stijgende gezinsinkomen schept een hoger behoeftepatroon, het inkomen van de vrouw wordt onmisbaar en .., wie kan er nog terug? En de opvoedingstaak is het kind van de rekening en daarmee is het kind zelf kind van de rekening! 5. Het gezin verliest ook onder ons zijn functie meer en meer! Kinderen blijken minder gemakkelijk gezag en traditie te accepteren, Het gezag van de ouders wordt ondergraven door een dynamische samenleving. Op alle mogelijke manieren worden jongeren geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen in techniek en denken, Vaak begrijpen zij die beter dan hun ouders! Ze kunnen er dus niet over meepraten; ze worden bestempeld als "hopeloos ouderwets" en daarmee is de generatiekloof een feit! De beslotenheid van het gezin is weggevallen: school, vereniging en media nemen veel taken over! 6. We leven allemaal onder de vloek van de haast. Tijd voor jezelf is er amper, laat staan voor de ander, al is die ander je vader of moeder! 's Morgens op verschillende tijden weggevlogen, 's avonds is het al niet anders. Het gezin wordt dan meer en meer een cafetaria. Er is geen wezenlijk gesprek meer en juist daarin zie ik een groot gevaar. Wanneer we niet meer met elkaar in gesprek zijn als ouders en kind over vrijetijdsbesteding, omgang met vrienden, studiemogelijkheden, kleding, e.d. groeien we totaal uit elkaar. Er is dan wel geen conflict in de letterlijke zin, maar het gezin, het ouder- en het kindschap lijden aan een geweldige identiteitscrisis. 7. Niet zelden is er onder ons een generatieverschil te zien wanneer het gaat over het spreken over persoonlijke levensvragen. Jongeren spreken daar in het algemeen 26
gesproken makkelijker, opener over. Geleerd op school door spreekbeurten, gestimuleerd in het voortgezet onderwijs en op studentenverenigingen. Veel ouders hebben die openheid veel minder! Geloofsvragen beleef je voor jezelf! Ik pleit persoonlijk voor een optimaal proberen een gesprek met elkaar te hebben als ouders en kinderen. Juist daarin kun je elkaar ontmoeten en leren kennen. Dan past ouders wijsheid, voorzichtigheid, ootmoed en liefde; de kinderen en jongeren past ootmoed, nederigheid, ouders eren en hoogachten. Niet in alle finesses zullen we dan overeenstemming vinden: dat hoeft ook niet! Het leven is zoeken en tasten, op de grondslag en het fundament van Gods Woord . Een Bijbelse grondhouding daarbij is; willen luisteren naar elkaar! En met een open Bijbel samen na te denken over het staan IN de wereld, terwijl we niet VAN de wereld moeten zijn.
Het heeft mij meerdere malen diep aangegrepen in mijn leven, dat jongeren aangeven dat er thuis nooit gesproken wordt over wezenlijke vragen en geloofszaken. Een meisje zei eens: "Mijn vader gaat aan het Heilig Avondmaal, maar nooit vertelt hij Wie God voor hem is". Dan kan er door ouderen qesproken worden over een generatiekloof, een jongerenprobleem, maar dan kan de vinger wel eens anders moeten wijzen. Levenloze traditie en schijnheiligheid geeft geen binding, geeft metterdaad conflicten. Geloofwaardigheid is heel belangrijk! Veel jongeren zijn moe van al de vragen rondom wereldproblemen; persoonlijke vragen leven er genoeg! Krijgen ze er ook antwoord op?! Wanneer we zien wat er ons te wachten staat in het maatschappelijk bestel; als we denken aan zondagsarbeid, beleid met betrekking tot abortus en euthenasie, emancipatiebeleid en anti-discriminatiewetgeving, dan zal het duidelijk zijn: onze jongeren 27
zullen meer uit moeten komen voor wat ze geloven. Meer dan ooit (groot)ouders hebben hoeven te doen, zullen ze moeten staan op de laatste bastions van een nachristelijke samenleving. Een taak, die niet licht is; een taak waarvoor ze juist hun ouders nodig hebben. Een taak en een opdracht bovenal waar je alleen niet in kunt staan en volharden. Wat is Gods genade nodig. En bij afhaken dan? - Deur en hart altijd open houden; ook al denken jongeren heel anders. - Blijven praten met beleid en voorzichtigheid. Niet dwingen tot gesprekken. Elke mogelijkheid wel aangrijpen. - Kritisch kijken naar het ouderschap: geven we meer door dan een leeg testament? - Blijven bidden. - Niet vergeten dat de hardste schoppers soms de grootste zoekers zijn.
28
HOOFDSTUK
5
CHRISTENJONGEREN
IN HET ONDERWIJS
J. MOLENAAR Omdat deze workshop praktisch gericht moet zijn zoek ik voor de bespreking van dit onderwerp aansluiting bij de school waar ik werk: tot 1995 Guido de Brés, daarna het Wartburg College. Allereerst wil ik laten zien hoe zij die het ondergaan hebben er zelf over denken: een enquête onder oud-leerlingen. Tevens wil ik enkele andere meningen de revue laten passeren. Daarna willen we onderzoeken wat de opdracht is van het christelijk (reformatorisch) onderwijs, in het licht van de vraagstelling. Tenslotte want het moet allemaal binnen een kwartier- enkele praktische aandachtspunten en stellingen. Een enquête In 1994 zijn de oud-leerlingen ondervraagd van een viertal examenlichtingen, t.w. 1976/77, 1980, 1985 en 1990. 579 Formulieren kwamen ingevuld terug, dat is 55% van het verstuurde aantal. Enkele uitkomsten: * 93% was nog steeds kerkelijk meelevend. * 72% zou zelf opnieuw voor een reformatorische school kiezen. * 2/3e deel vindt een beschermd milieu, zoals dat op Guido de Brés heerst, een goede voorbereiding op de naschoolse situatie. * 1/3e deel heeft een kloof ervaren tussen het beschermde klimaat op school en de open maatschappij. * 1/3e deel vindt het belangrijk dat op school meer aandacht gegeven wordt aan de weerbaarheid van de leerlingen. * In 1976 vond 28% godsdienst het belangrijkste vak, in 1996 16%. De waardering van moderne vreemde talen, exacte vakken en economie is toegenomen. Een interessante vraag was: Op welke welke zouden onze leerlingen volgens u het beste voorbereid kunnen worden op hun toekomst? (meer dan 1 antwoord mogelijk) 1. Meer confrontatie (37%): beschermend/begeleid confronteren met de tijdgeest, meer confrontatie met de maatschappij, gastsprekers van buiten onze gezindte, meer (positieve) aandacht voor andere levensbeschouwingen en het moderne denken, meer gebruik van (moderne) media. 2. Weerbaarheid bevorderen (30%): discussievaardigheid, persoonlijkheidsvorming (zelfstandig, kritisch, gevoel voor eigen waarde, assertiviteit), realistisch beeld van de samenleving (niet alleen maar "boos"), leren principes te onderbouwen met argumenten. 3. Praktische toerusting (20%): stages, excursies, goede begeleiding bij studie- en beroepskeuze. 4. Inhoudelijke toerusting (20%): actuele onderwerpen, wapenen met Gods Woord, hoe functioneer je als christen in de huidige maatschappij. 5. Kwaliteit van het onderwijs (16%). 29
6. Meer accent op bescherming (4%). Globale conclusie kan zijn dat het overgrote merendeel van de jongeren in het spoor is gebleven, vindt dat de reformatorische school goed toerust voor de naschoolse situatie, maar tegelijk aangeeft dat het beter kan. Meer openheid, meer confrontatie, meer realiteitsgerichte toerusting. Kritischer hebben anderen zich uitgelaten. Ik wil er twee noemen: 1. Prof. Graafland heeft enkele jaren geleden in zijn boek "Gereformeerden op zoek naar God" kritische opmerkingen geplaatst bij het reformatorisch onderwijs. In een lezing op de jaarvergadering van de Rotterdamse scholen heeft hij dit nader toegelicht. Het reformatorisch onderwijs heeft zich in haar eigen zuil geïsoleerd. Dit werkt verstarring, verschraling en verenging in de hand. De nadruk ligt op het doorgeven van feitelijke gegevens en oude overgeleverde waarden. Hierbij wordt voorbijgegaan aan wezenlijke en eigentijdse vragen, waardoor de leerlingen bij het verlaten van de school een ware cultuurschok ondergaan. Het uiterlijke levenspatroon overheerst de inhoudelijke zaken. Er is weinig kracht van getuigenis naar buiten. 2. Ds. C. Blenk liet in een lezing voor het docentenkorps van Revius een oud-leerlinge, daarna studente biologie, aan het woord. Ze was best dankbaar voor de christelijke basis, die gelegd was, maar ze zei achteraf over haar middelbare schooltijd: wie over het persoonlijk geloof begon was een "mietje". Je wil niet aangezien worden voor een "echte refo". "Wat je van een reformatorische school verwacht, gebeurt niet", zei ze letterlijk. De toerusting ontbrak, bedoelde ze. "Nü heb ik in de studentenflat met buitenkerkelijken meer gesprekken over het geloof, dan toen met kerkelijke medeleerlingen. Maar het is wel verwarrend. Ik heb niet geleerd op hun vragen te antwoorden, b.v. over het Gods-bestuur. Je hoefde je op school niet te verantwoorden". Ze had weinig over evolutie gehad, zei ze. "De buitenwereld werd als slécht afgeschilderd, maar ik kom nu onder niet-christenen heel goede en aardige mensen tegen. Gaan die nu echt verloren?" Ds. Blenk wijst op de vraag, die de Heere Jezus aan Zijn discipelen voorlegt: wie zeggen de mensen, dat Ik ben? En zij weten een antwoord: die of gene profeet, een reïncarnatie van Elia of Johannes de Doper. Daarna de vraag: maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? Dus de Heere Jezus verwacht van Zijn leerlingen dat ze weten wat er "buiten" leeft. Daar confronteert Hij ze eerst mee. Daarna: en jullie? Eerst confrontatie, daarna belijdenis. Doen wij het in ons onderwijs vaak niet andersom? Wanneer het gaat over schepping of evolutie, kinderdoop of volwassendoop? En zijn onze docenten zelf voldoende toegerust? Sommigen zijn nooit buiten de eigen zuil geweest. Hebben nooit tegen de echte dwaalleer moeten strijden, nooit moderne literatuur gelezen, geen "wereld in huis", ook niet meer in militaire dienst gezeten. Hoe moeten de leerlingen het dan van hen leren? Kritische vragen, die alles te maken hebben met het thema van deze dag: hoe kunnen we onze jongeren vasthouden. De plaats en de opdracht van de school Heeft de school wel zo'n belangrijke plaats wanneer het gaat over jongeren, op weg naar de volwassenheid. Zijn het gezin en de kerk niet veel belangrijker? Op een bezinningsdag voor Guido de Brés over leerlingbegeleiding wees drs. N.C. van der Voet er op dat de school in onze samenleving zo ongeveer nog de enige vaste struc30
tuur is, waarin wij leerlingen, jongeren tegenkomen. "Alle verbanden, waarin jongeren leven zijn los-vast, zelfs de gezinsstructuur. Heel veel gezinnen hebben nu de functie van een hotel, leder leeft op z'n eigen kamer en er is alleen nog een gezamenlijke ruimte om te eten, want muziek luisteren en zelfs televisie kijken doen heel veel jongeren al op hun eigen kamer, om over de computer nog maar niet te praten. Dus de plaats, waar wij problemen kunnen signaleren, waarin wij problemen kunnen begeleiden, waarin we wat kunnen doen aan de preventie van problemen, wordt steeds meer de school. Hier hebben we de mensen voor onze neus. Hier moeten ze verschijnen, kunnen we ze zelfs via een ambtenaar dwingen om toch te komen en om te kijken wat er aan de hand is, als ze eventueel niet meer naar school willen komen. In onze samenleving, waarin veel structuren uiteenvallen, is de school de belangrijkste vaste structuur, waarin wij de jongeren kunnen ontmoeten." Overigens beweerde minister Ritzen in Uitleg van oktober jl. ongeveer hetzelfde toen hij schreef: "In onze maatschappij is er nog maar één ervaring over die iedereen in zijn of haar leven ondergaat: het volgen van onderwijs. Naar mijn mening is onderwijs het aangewezen en enige bastion om tegendruk te geven aan ontwikkelingen die kunnen leiden tot versnippering, ongelijkheid en conflicten. Onderwijs is alles wat ons gezamenlijk rest." Wat is dan de opdracht van de school? Leerlingen vasthouden, zodat ze niet uitvallen uit onze gezindte? Zodat ze staande kunnen blijven, blijven staan in onze kring? Bij het 25-jarig jubileum van onze school heb ik gesproken over het onderwerp "Een taak in de bres". Ik heb geprobeerd aan te tonen dat er in de veilige muur van Gods Woord en Gods geboden om ons volk vele bressen geslagen zijn. En dat daarmee ons volk -en daarmee ook wij- open staan voor Gods oordelen. Dat de profeet Ezechiël de nood van het volk daarin tekent, dat de Heere moet zeggen: "Ik zocht een man uit hen, die voor Mijn aangezicht in de bres zou staan voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven, maar....Ik vond niemand." Geen priester, geen overste, geen profeet, geen gewone burger. En daarmee was het vonnis getekend! Wat betekent dit nu voor onze opdracht? Ik wil herhalen wat ik toen gezegd heb. Wij hebben in de afgelopen jaren vaak nagedacht en gediscussieerd over: hoe open en gesloten moet onze school zijn. Hoe ver moeten we gaan in onze bescherming. Hoe ver moeten we gaan in onze confrontatie. Dit spanningsveld zal blijven. Ik kom nu eens uit een andere hoek. Benaderen wij de vraagstelling niet teveel vanuit een individuele invalshoek. Hoe komt deze jongen, dit meisje het leven door? Hoe kan zij of hij staande blijven in deze samenleving? Een nogal defensieve benadering. Ook een nogal op het individu gerichte benadering. Maar is er niet nog een andere dimensie. Ons volk is in gevaar. Onze cultuur is in gevaar. Wie zullen er in die bressen staan? Daar is behoefte aan. Dan is de eerste en belangrijkste vraag -wanneer de leerlingen de school verlaten- niet: kunnen ze zichzelf een beetje redden? Maatschappelijk: goed niveau, adequaat opgeleid. Natuurlijk, belangrijk. Een taak voor de school. Kunnen ze zichzelf een beetje redden? Mentaal, staande blijven in een keiharde maatschappij. Geestelijk, in een van God vervreemde samenleving. Zeker, zeer belangrijk. Een taak van de reformatorische school. Nooit op inleveren. Maar toch....het blijft steken in het individu. Het blijft steken in het defensieve. Er is geen uitstraling. Er is geen zicht op die andere dimensie. Er is geen zicht op het hele volk. Wie staat er in de bres?" Wanneer hebben we onze jongeren vastgehouden? Als ze in de eigen kring blijven? Zoals die 93% uit de enquête, waar we zo tevreden mee waren? Of wanneer ze iets 31
in praktijk brengen van wat we lezen in Fil. 2:15 "Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht ziin, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld; voorhoudende het Woord des levens. " De praktijk Het moeilijkste deel van de inleiding komt nu. De praktijk, weerbarstiger dan de leer. Hoe kunnen wij in de praktijk van ons onderwijs onze jongeren vasthouden, en dan in de zin zoals ik juist geschetst heb. Daar heb ik geen program voor. Als ergens de afhankelijkheid van God beleefd moet worden, dan is het wel bij deze opdracht. Toch wil ik een aantal dingen noemen, waar in de discussie straks verder op in gegaan kan worden. 1 Prof. A.v.d. Beek zei in een lezing voor onze docenten over "Jeugd in een veranderende cultuur", na op een indringende wijze de ontwikkelingen getekend waren: "Ik denk dat in al die jeugdcultuur, waar geschreeuwd wordt en waar agressie wordt uitgeoefend, waar mensen de onzekerheid in de graffiti van zich afschrijven, waar mensen overweldigd worden door wat er van hen gevraagd wordt en wat ze over zich heen laten komen, er een heel diep verlangen is naar iets wat gans anders is. Wat ik hoor in de jongste groep studenten is niet, dat het gaat om iets wat gans anders is, maar om Iemand, Die gans anders is, de vraag naar God. De vraag naar Iemand, Die een gelaat heeft en Die je bij de hand pakt en Die je de weg wijst. Geloof kun je niet aanleren en ook niet aanpraten. Wat je alleen kunt doen, is vertellen. Vertellen, de grote daden van God, vertellen van Jezus Christus." Vertellen wat we gehoord hebben. Vertellen, waardoor we zelf zijn aangesproken. Is dit niet de grote constante, alle eeuwen door: God spreekt, door Zijn Woord. Maar Hij gebruikt mensen om van Hem te getuigen. Levende getuigen, dat het geloof werkelijk verbindt met de levende God. Waarin een mens, in de meest kritieke momenten van zijn leven rust vindt. Prof. v.d. Beukei kon ze in zijn leven opnoemen: een onderwijzer, een leraar, zijn vader. Die levende getuigen hadden hem vastgehouden, in een wereld waarin met God werd afgerekend. Dus dat is het eerste wat onze jongeren nodig hebben: levende getuigen. 2. Wat vraagt dit van onze docenten? Niet alléén maar een helder getuigenis in woorden. Prof. Velema zei eens op de vraag wat nodig is om te overleven en te doen overleven naar de toekomst: "Ik noem drie werkwoorden: doorléven, doorgeven en voorleven. Ze spreken voor zichzelf. Het allereerste is dat de boodschap van de Bijbel existentioneel, bevindelijk doorleefd wordt. Dat die ons hart raakt en wij er door veranderd en vervuld worden. En vanuit die ervaring worden wij geroepen om door te geven aan de volgende generatie, aan de mensen om ons heen en aan de samenleving. Doorleven dringt van binnen uit tot doorgeven. Maar het doorgeven kan niet zonder het voorleven. Het moet concreet gestalte krijgen in ons eigen leven. Het Evangelie moet zichtbaar worden in onze handel en wandel." Dus dat is het tweede wat onze jongeren nodig hebben om vastgehouden te worden: docenten, die in hun handel en wandel het Evangelie zichtbaar maken. 3. Jongeren, die signalen afgeven van desinteresse in het geloof of zich kritisch opstellen, één van de aan mij voorgelegde vragen, moeten serieus genomen worden. Niets schept meer afstand dan het gevoel niet serieus genomen te zijn. Dat 32
wil niet zeggen dat de school alle ruimte geeft om de desinteresse en de kritiek te uiten. Het kan zelfs vormen aannemen, dat de leerling terwille van de andere leerlingen nauwelijks te handhaven is. Maar dan zullen er vele gesprekken gevoerd zijn met de leerling, en de ouders, waarin de pijn van deze gang verwoord is. Tot het uiterste moet worden geprobeerd om de leerling terug te winnen. Ook binnen de lessituatie mag best ruimte zijn voor een kritische opmerking. Het kan leerlingen vasthouden. Opvattingen worden in de regel geëigend, innerlijk gehecht, in de arena, in het strijdperk. In de enquête hebben enkele oud-leerlingen negatieve gevoelens geuit over een krampachtige manier van omgaan met kritiek. Toch heeft de school een eigen cultuurgestalte, met een eigen verantwoordelijkheid om keuzes te maken, juist met het oogmerk om onze jongeren vast te houden.
4. De leerlingen moeten op een realistische wijze worden voorbereid op hun plaats in deze samenleving. De ontsluitende functie van het onderwijs naar de maatschappij is voor de oudere leerlingen van wezenlijk belang. De spreuk, die één van de oud-leerlingen doorgaf is nog steeds actueel: "Als kinderen klein zijn moet je ze diepe wortels geven, als ze groter worden moet je ze vleugels geven." Geef bovenbouw-leerlingen via excursies, via gastsprekers, door middel van video en op andere wijzen een directe, maar begeleide confrontatie met de werkelijkheid van onze samenleving. Misschien komen er in de discussie nog andere ideëen. Tegelijkertijd wel drie kanttekeningen: - Laat confrontatie met andere denkrichtingen en andere leefmilieus niet leiden tot een neerzien op de eigen waarden en de eigen kring. Daarom is begeleiding nodig, zowel vooraf als naderhand. Wanneer bijvoorbeeld sprekers van eigen 33
kring en daarbuiten naast elkaar optreden, dient ervoor gewaakt te worden dat de kwaliteit in evenwicht is. - Wanneer van de drie opvoedingsmilieus (gezin, kerk en school) alleen de school een open benadering heeft, ontstaat er een spanningsveld, dat niet helemaal op te lossen is vanuit de stelling dat ieder van de drie een eigen verantwoordelijkheid heeft. Misschien een goede vraag voor vandaag hoe met dit spanningsveld om te gaan. Voor het vasthouden van sommige leerlingen is het van fundamenteel belang hoe de school en de docent zélf met het door de heer Büdgen geschetste spanningsveld tussen eigenheid bewaren en solidair zijn weten om te gaan, juist met het oog op déze leerlingen. - Laten wij niet de illusie hebben, dat al onze leerlingen vreemd zijn aan de schema's van deze wereld. Het zou wel eens kunnen zijn dat menig docent er vreemder aan is dan menige leerling. En dat voor hen het antwoord op de eerste aan mij voorgelegde vraag of de docenten zich voldoende bewust zijn van de vragen en problemen van onze jongeren dus 'nee' is. Een voorvraag voor de confrontatie van onze leerlingen is dan ook: hoe laten wij onze docenten "ervaringskennis" opdoen met de "buitenwereld". Alleen dan zijn ze toch in staat om de confrontatie van de leerlingen op een adequate wijze te begeleiden? Ook hierover graag uw mening in de discussie. 5. Maak de tijdgeest transparant. En dan bedoel ik dat in drieërlei opzicht. - in z'n openbaring in deze tijd - in historisch perspectief - in het licht van Gods Woord. Dat hoeft niet alleen bij geschiedenis, godsdienst en literatuurbehandeling. Dat kan ook bij verzorging, economie en exacte vakken. Leerlingen, die geen heldere, christelijke visie meekrijgen op deze tijd zullen gemakkelijker afhaken, dan wanneer ze de dingen hebben leren doorzien. Ook dit vraagt van docenten een heel andere oriëntatie, dan alleen maar het voorbereiden van de volgende les. Bewustwording van deze opdracht is in onze tijd meer dan ooit nodig. 6. Onderwijs is per definitie toekomstgericht. Het leidt jongeren op voor nu en straks. In onze situatie betekent dat o.a. dat de media en de informatie- en communicatietechnologie in hun werk- en leefwereld een grote plaats zullen innemen. Distantie is hier nauwelijks meer mogelijk. Actueel is op dit moment de discussie over Internet. We zullen onze leerlingen een ethiek bij moeten brengen om op een bijbels verantwoorde manier met deze dingen om te gaan. Dit vraagt om een nieuwe richting in het denken van velen onder ons: van distantie naar verantwoorde participatie. De school moet hierin keuzes maken, die aan dit uitgangspunt invulling geven: een ethiek voor verantwoorde participatie. Zo niet, dan zullen de gevaren voor een ongeremde participatie groot zijn, met groter risico van afhaken. Bovendien is het in iedere situatie bijbels verantwoorde keuzes leren maken een wezenlijk onderdeel van de toerusting. De heer Büdgen heeft daar in zijn lezing op gewezen. Om deze toerusting handen en voeten te geven moeten de school en de docent ook zélf keuzes maken die staan in het licht van eigenheid bewaren en solidair zijn. ICT is een terrein waarop dit gestalte krijgt. Tenslotte, wie is tot deze dingen bekwaam. God geeft ons een hoge roeping. Wij zijn maar zwakke mensen. Maar ook het woord '"t is Israëls God, Die krachten geeft" is waar. Door alle eeuwen heen! 34
HOOFDSTUK
6
CHRISTENJONGEREN
IN DE MAATSCHAPPIJ
G. VANBRENK Een aantal jaren geleden werd een boek gepubliceerd van Prof. Diekstra met als titel "De opgroeiende dood". Enkele gegevens daaruit: Elke dag komen er vijftien of twintig jongeren tussen de 15 en 25 jaar voor behandeling in het ziekenhuis wegens een sucidepoging. Na verkeersongevallen is dit de tweede in de rij van doodsoorzaken onder genoemde leeftijdscategorie. Enkele oorzaken: - Werkloosheid. Studies over de afgelopen honderd jaar maken duidelijk dat de gevolgen van sociaal-economische instabiliteit zich het sterkst voordoen bij de kwetsbare groepen, jongeren bijvoorbeeld. Er is geen perspektief en tijdvulling ontbreekt. Het langdurig afhankelijk zijn van thuis bevordert nogal eens spanningen in het gezin. - Aantal echtscheidingen. Het suïcidecijfer hangt daar sterk mee samen. Jongeren krijgen vaak een enorme emotionele dreun als de echtscheiding plaatsvindt voor of tijdens de pubertijd. Maar de gevolgen reiken verder. Als ouders steeds weer wisselende partners hebben ontstaat een verdere, instabiele toestand in het gezin die bij jongeren nogal eens een depressie veroorzaken. - Toename van het aantal moorden in een samenleving. - Buitenshuis werkende vrouwen. Deze faktor moeten we -samen met die van echtscheidingen- vooral beschouwen als een aanwijzing voor de verandering van de gezinsstruktuur in de samenleving. - Een vijfde faktor tenslotte, die ook aan te wijzen is als een verandering van de gezinssituatie, is het percentage dat jongeren van de totale bevolking vormen. Hoe minder jongeren, hoe hoger het suïcidecijfer. Een gevolg van minder kinderen is dat de samenleving minder kindvriendelijk wordt ingericht. Ze worden meer geïsoleerd. Ruim 80% van de toename van suïcides laat zich door deze faktoren verklaren. Dat is een score, die een wetenschapper zelden in zijn leven tegenkomt. Conclusie: een samenleving die sterk op het ik (individu) is gericht en waar macht één van de belangrijkste aspekten is waarop mensen met elkaar omgaan, blijft het gemeenschapsgevoel onderontwikkeld. Jeugdcultuur, een nieuw begrip? Jaques Jansen, universitair hoofddocent aan de K.U. Nijmegen, schrijft in het meest recente tijdschrift van "De Hoop": 'Jeugdcultuur ontstaat nog op dezelfde wijze als in de middeleeuwen. Alleen de inhoud verschuift en er bestaan steeds meer culturen naast elkaar'. Het karakteristieke van een jeugcultuur is dat die vanzelf weer verdwijnt. Als het iets blijvends is, kun je het geen jeugdcultuur noemen, Ook de gabbers van vandaag weten vaak zelf heel goed, dat het tijdelijk is. Zouden we ook binnen onze reformatorische kring niet kunnen spreken van een 35
zaterdagavond subcultuur. Het blijkt welig te groeien, gelet op de vele aankondigingen in een onder ons bekend dagblad. Bent u al eens op zo'n avond een kijkje wezen nemen? Kennismaken met de jeugdcultuur, niet uit de krant, maar persoonlijk. Het is belangrijk om jongeren persoonlijk te leren kennen. Elke cultuur heeft zijn slachtoffers. Het is te gemakkelijk om te zeggen dat het niet goed gaat met de jongeren die meegaan in een dergelijke cultuur, of dat het juist wél goed met ze gaat wanneer ze zich daar verre van houden. Voor de indentiteitsontwikkeling hebben de jongeren onder andere de groep nodig. Dat is een zoektocht en experimenteren is daarvan een wezenlijk onderdeel. Ze zijn daarin op zoek naar grenzen om veilig en geborgen een plaats te veroveren en hun eigen leven inhoud te geven. Het is mij vanuit de jeugdhulpverlening wel duidelijk geworden, dat ook onze jongeren in de gezinnen minder grenzen- en daarmee duidelijkheid ontmoeten. Of het gebeurt op basis ven macht in plaats van gezag. Het verschil kunnen vooral jongeren je heel goed duidelijk maken.
Conclusie. Elke subcultuur is duidelijk van tijdelijke aard. Ouders en jeugdwerkers, maak gebruik van deze wetenschap, zoek innovatief en kreëer alternatieven voor onze jongeren. Liefde voor een zaak maakt kreatief in het zoeken naar verantwoorde oplossingen. Jeugd- of ouderprobleem Ouders en jongeren ervaren steeds nadrukkelijker dat christenen een minderheidsgroep zijn in onze samenleving. Voor de beleving is de kloof nog nooit zo groot
geweest. Of dat werkelijk zo is valt te betwijfelen, want mensen zijn niet veranderd, maar de omstandigheden. Gevolg is wel dat ouders zelf soms in verwarring zijn. Vertrouwde waarden en normen zijn ter diskussie gesteld. Ook in onze gezinnen is het pragmatisch denken, leven en handelen sterker aanwezig dan principiële uitgangspunten. De jongeren zien het ook steeds meer voorgeleefd worden door de ouders, zoals het leven in twee werelden (thuis en werk). Ze zien bij hun ouders een jacht naar materiële welvaart en principiële standpunten over andere aspekten van het leven. Intellektuele ontwikkelingen/prestaties prevaleren boven emotionele aspekten van de mens en zijn relaties. De vaste panelen blijken ook binnen onze gezinnen op onderdelen schuivende panelen te zijn. Woord en daad, daarin wordt door de jongeren de harmonie steeds vaker gemist en dat ervaren ze ais onecht. Daar ligt de kiem van de toenemende relatieproblematiek, enerzijds tussen de ouders en anderzijds tussen ouders en kinderen. Ouders en jeugdleiders moeten samen met de jongeren op zoektocht, binnen het Bijbels kader naar gefundeerde waarden en normen. Conclusie. Jongeren vragen (schreeuwen) om een kader aangereikt te krijgen en geen harnas aangemeten te krijgen. Opmerking. In de hulpverlening merken we regelmatig dat jongeren en ouderen, die de kerk vaarwel hebben gezegd, in crisissituaties juist aankloppen bij christelijke hulpverleningsorganisaties. Ze zoeken en vragen dan eigenlijk naar een genormeerd kader voor hun probleemsituaties, zoals ze dat thuis in meer of mindere mate hebben ervaren. 's Mensen verlegenheid kan wel eens Gods gelegenheid zijn!
37
HOOFDSTUK
7
VERSLAG VAN DE PLENAIRE
DISCUSSIES
De onderstaande vier paragrafen zijn een verslag van hetgeen op het congres van diverse zijden te berde werd gebracht. Ook zijn er een paar suggesties in opgenomen, die na afloop van het congres door de heren Molenaar en Mauritz zijn opgestuurd. Uiteraard betreft het hier een selectie; niet alles kon worden opgenomen. Omdat de discussies vanuit zes verschillende invalshoeken hebben plaatsgevonden en door vier mensen zijn verslagen, viel het niet mee er enigzins een geheel van te maken. Om het toch overzichtelijk te krijgen, zijn de opmerkingen verdeeld over de terreinen waarmee ze te maken hebben: kerk, gezin en school. In de eerste paragraaf zijn een aantal algemene opmerkingen opgenomen, terwijl daar ook te vinden is wat betrekking had op alle drie genoemde terreinen.
Algemeen Het is "opvallend" dat de weerbaarheid van jongeren verbetering behoeft. Er is een spanningsveld tussen persistentie en assimilatie (vgl. dr. C.S.L. Janse, Bewaard het Pand) in een geassimileerde samenleving. "We moeten niet met een boekje in een hoekje gaan zitten. Zijn we uit uit op participatie? Zijn we een zoutend zout?" Degenen die onze jongeren begeleiden, mogen niet vervallen in (grenzeloos) relativisme. Er komt zeer veel op de jongeren af (niet alleen op de studerende jeugd!). In gesprekken mogen we duidelijk de positie van de kerk aangeven en uitleggen. Daarbij is eerlijkheid geboden! Jongeren prikken er snel doorheen als het slechts een 'lippendienst' betreft. Het moet er bij leidinggevenden niet om gaan om het oude maar in stand te houden: handhaving van het vertrouwde. Het gaat vooral om het echt zijn. Jongeren moet niet (alleen) bediscussieerd worden, ze moeten aangesproken worden. Durven we nog van hart tot hart te spreken? Dat heeft ingang bij jongeren. Heerst er niet te vaak een angst om over het geestelijk leven te spreken? Dat zijn uiteindelijk toch de zaken waar het in dit leven om gaat! Dat met schroom en eerbeid over deze zaken wordt gesproken, is uiteraard wel goed. Van onschatbare waarde is de echtheid. Zondag en doordeweek verschilt te veel. Belijden is onlosmakelijk verbonden met doen. Jongeren moeten geen keurslijf opgelegd krijgen waarbinnen ze moeten functioneren. Reik ze wel een duidelijk kader aan waar ruimte in zit voor eigen ontplooiing en verantwoordelijkheid. Veiligheid en geborgenheid staan hier tegenover verantwoordelijkheid leren nemen. Misschien hebben juist jongeren identificatiefiguren nodig. Leiding om tot volwassenheid (verantwoordelijkheid) te komen is onmisbaar. Echter, leiding wordt te vaak gegeven op basis van macht in plaats van gezag. Dan hebben we geen jeugdprobleem, maar een ouderprobleem. 38
We moeten onze aandacht evenwichtig verdelen tussen een jongerenprobleem en ouderenprobleem. Ze zijn niet zo makkelijk te scheiden als we als ouders wel zouden wensen. Voor het onderwijs is er een aparte taak. Het gezin en de kerk zijn meer gericht op het behouden van het verworvene. Minder openheid. De scholen daarentegen moeten met een open vizier de strijd aan durven gaan met toekomstige ontwikkelingen. Men moet daarin opbouwend en opvoedend bezig zijn. Het onderwijs als Poortwachter (Aalders). Op de school ligt wel een verzwaring van de taak als de ouders deze verwaarlozen. Ouders moeten goed bedenken dat primair het gezin bedoeld is voor opvoeding. Aan jonge ouders kunnen voorlichtingsavonden gegeven worden hoe met hun kinderen om te gaan in godsdienstig opzicht. Heel concreet: hoe bidden we met ze, hoe wordt er uit de Bijbel gelezen, wat is de voorbereiding op de catechisatie (plus nabespreking?), waaruit bestaat de voorbereiding op de zondag en wat is de invulling van de zondag zelf? Voor de catechisatielessen beginnen, kan er een bijeenkomst georganiseerd worden om met ouders het hoe en wat van de catechisatie te bespreken. Als het thuisfront er volledig achter staat, is er al heel wat gewonnen. Een andere mogelijkheid is om in samenwerking met het jeugdwerk enkele bezinningsavonden te beleggen over de godsdienstige opvoeding van het schoolkind en de begeleiding van de tiener. Het is onze stellige overtuiging dat het opvoedingsklimaat van belang is voor de internalisatie van de godsdienstige vorming. Onder internalisatie verstaan we: dat proces dat in jongeren plaatsvindt gedurende de groei naar de volwassenheid, waarin de in de opvoeding overgedragen godsdienstige gewoonten en vormen, zoals bijvoorbeeld bidden en Bijbellezen, langzamerhand daadwerkelijke inhoud krijgen. Uit onderzoeken onder jongeren blijkt dat jongeren uit een positief sociaal en geestelijk/godsdienstig gezinsklimaat positiever scoren als het gaat om zaken rond kerk en geloof dan leeftijdgenoten die het eigen gezinsklimaat minder positief waarderen. Binnen de kerkelijke gemeente zal gezocht moeten worden naar mogelijkheden om het gezinsklimaat positief te ondersteunen. Mogelijkheden daartoe zijn: de prediking, gemeenteavonden rond thema's van godsdienstige opvoeding, de kerkbode en het pastoraat. Voor de bewustwording van de problematiek kunnen de JBGG-uitgaven Leer de jongere... (een onderzoeksverslag) en Jongeren en de gemeente dienstig zijn. Het is voor ouders en ambtsdragers van belang om te weten welke knelpunten jongeren ervaren in de kerk en in hun maatschappelijke participatie. Welke meningen hebben jongeren? Welke invulling geven jongeren aan hun vrije tijd? Inzicht in de leefwereld van jongeren en bewustwording van de achterliggende problematiek is meer dan ooit van belang. In het JBGG-onderzoeksverslag Meedoen en jezelf blijven..?! is over deze problematiek belangrijke informatie te vinden. Er moet extra aandacht voor de 14-16 jarige vbo-jongeren komen. Hoe moeten we die bereiken? Vanuit onze (oude) beginselen moeten we aangeven hoe normen en waarden praktisch ingevuld worden. Elke generatie heeft weer te strijden tegen nieuwe 'tijdgees39
ten'. De samenleving maakt ook keuzes op grond van bepaalde aspecten. Kerk en onderwijs moeten samen opgaan. Anders speel je ze tegen elkaar uit. De stortvloed van info is voor de jongeren geen probleem, volgens de jongeren. Maar door de geweldige info-golf kom je niet tot rust. In het keuzes maken ben je veel op jezelf aangewezen. Dat zorgt ervoor dat beslissingen goed overwogen moeten worden. Selecteren en toetsen aan het Woord des Heeren is de beste overweging. Er moet bewust geselecteerd worden, zoals bij tijdschriften. De jeugdcultuur gaat voorbij. Jongeren worden langzamerhand volwassen. De schuivende panelen bij de ouders zijn ernstiger. We kunnen jongeren niet altijd vrijspreken, ze missen echter vaak een groep van herkenning.
Kerk In een maatschappij waarin wordt getwijfeld aan het nut van de kerk (of deze zelfs al geheel is afgeschreven), moeten we vanuit de gemeente laten zien wat we kunnen aanreiken. We moeten ons bezinnen op de mogelijkheden die de kerk heeft. Om te beginnen moeten bijvoorbeeld ambtsdragers zich afvragen: weten we wat er onder de jongeren leeft? Een pastoraal gesprek moet niet alleen gericht zijn op het overdragen van informatie, maar ook luisteren! Veel gesprekken gaan wel over jongeren, echter niet met jongeren. We mogen jongelui niet benaderen als een slecht en losbandig opkomend geslacht. Er heerst tegenwoordig veel openheid onder jongeren, daar kan positief op ingesprongen worden, mits op de juiste tijd en wijze! De catechisaties mogen geen starre dogmatische colleges worden waarbij het stellen van vragen bij voorbaat als verdacht wordt aangemerkt. We staan in een 20eeeuwse samenleving met alle gevaren die er nu spelen. In alle christelijke onderwijzingen wordt er ingegaan op de actuele punten van die tijd. Daarom moet er kennis genomen worden van wat er nu leeft, zodat men des te beter de Bijbelse weg daartegen kan afzetten. Wat zegt dit Woord voor ons, nu?! Daarbij mag aan de geestelijke rijkdom van oude geschriften niet voorbij gegaan worden. Er moet getracht worden een brug te slaan tussen vroeger en nu! Veel jongeren hebben het bezwaar dat bijv. prediking en catechese zo moeilijk zijn. Nu kan dit aan de lage interesse liggen, voor zaken die sommige jongeren meer boeien doen ze meer moeite (computer etc.). Toch mag dit verwijt niet zonder meer met deze tegenwerping worden neergelegd. Op catechisatie mag in de taal van de jongeren gesproken worden (natuurlijk geen turbotaal, echter Oudnederlands is ook niet nodig). Vragen door de jongeren mogen niet afstuiten op de 'angst' of 'onwetendheid' die er soms heerst om de vragen te beantwoorden. De kerk moet aandacht hebben voor het jongerenpastoraat. Wellicht is er de mogelijkheid tot gescheiden huisbezoeken (ouders - oudere kinderen). Laat tijdens gesprekken jongeren uitpraten. Niet direct bij een opmerking die niet
klopt (in overeenstemming is met de Bijbelse leer of het daaruitvoortkomende leven) klaarstaan met de mattenklopper. Jongeren moeten niet overspoeld worden met citaten uit allerhande oudvaders. Dit moet gebracht worden in alle eenvoud en eerbied. Anderzijds mag erop gewezen worden dat ook in vroegere tijden dergelijke noden gespeeld hebben. Heb oog voor de nood. Niet direct zeggen; dat kan niet, dat is fout! Woorden moeten altijd gewogen worden, zeker als het zogenaamde 'randjongeren' betreft. Om de problemen te zien die onze jongeren omringen en om er vervolgens een antwoord op te vinden, zullen we toch kennis moeten nemen van jongeren en hun leefwereld. Durven we de jongeren op te zoeken in de zogenaamde 'jeugdavonden' waar het bier overvloedig geschonken wordt, terwijl ze de volgende dag weer in de kerkbank zitten (hangen)? Ook predikanten moeten kennis nemen van de leefwereld van jongeren. Wat beweegt hen daar hun tijd door te brengen? Als het goed is hebben ambtdragers zelf hun antenne uitstaan. Daar staat tegenover dat niet overal kennis van genomen hoeft te worden om te weten dat iets verkeerd is. Vaak blijkt de 'hulp' averechts te werken. Hier ligt ook een taak voor +21 jongeren. Zij staan het dichtst bij de pubers. Gewezen kan worden op SRB-avonden waar de nadruk ligt op bezinnende invulling van de avond. Waarschijnlijk zal het merendeel uit 'Gorkum' niet de volgende zaterdag in de 'Guido de Brés' zitten. Daarom opvang binnen de eigen gemeente regelen. Er dreigen in onze gezindte steeds meer jongeren uit de kerkelijke boot te vallen. Kerkelijk jeugdwerk is meer dan ooit geboden. Samen sta je als jongeren sterker. Jongeren kunnen middels het jeugdwerk veel voor elkaar betekenen. Het is belangrijk dat ouders de preventieve waarde van het jeugdwerk inzien en deelname stimuleren. In elke kerkelijke gemeente dient een positieve traditie m.b.t. kerkelijk jeugdwerk te ontstaan. In gesprekken met jongeren die op het punt staan de kerk te verlaten, moet het besef des te groter zijn dat het de laatste keer kan zijn dat er met hen over geestelijke zaken wordt gesproken. Daarom laat ze uitpraten, niet direct klaarstaan met repliek. Geef ze een eerlijke kans hum mening te geven. Als jongeren Gods handelen niet kunnen 'doorgronden' kan een opmerking als 'Piet, ik kan jou goed begrijpen' meer doen dan direct met een leerstellige theorie aankomen. Bij al het spreken over het 'jongerenprobleem' mag zeker de notie van gebed niet worden veronachtzaamd. Laat de jongeren (ook in het ambtelijk gebed) merken dat er met hen meegeleefd wordt.
Gezin Binnen het gezin is er sprake van een veranderende vaderrol. Vader is veel weg. Hij heeft het druk met zijn werk en veel andere bezigheden daaromheen die hem vaak volledig in beslag nemen. Dit leidt ertoe dat de vrouw voor veel taken binnen het gezin geplaatst wordt. Op grond van Bijbelse noties kan worden verdedigd dat dat haar eerste taak is; echter de man is niet slechts werknemer/gever. Hij is in de eerste plaats man en vader (medeopvoeder van zijn kinderen). Daarbij moet worden 41
aangetekend dat opvoeding niet pas na de geboorte plaats moet vinden, het is een zaak die al begint tijdens de zwangerschap. Aandacht voor het gesprek van ouders met hun kinderen van hart tot hart. Niet als ze in de pubertijd zitten of in de adolescentie verkeren, maar van jongsaf! Eigenlijk begint de taak van de ouders al in de verkeringstijd. In de periode dat een jongen en een meisje elkaar leren kennen, moeten ze hun ideeën wat dit betreft al op elkaar afstemmen. De vaderrol is gedevalueerd is onze gezindte. Een aantal vaders wordt opgeslokt door hetgeen hun ambt in de kerk van hen eist. Ook zijn er vele functies in de top en subtop van onze gezindte, die door nogal wat vaders worden bekleed. Als vader door materialisme of ijdelheid tot het aanvaarden van deze functies is gekomen, heeft het gezin een groot probleem. Kinderen accepteren dit niet en zeggen dat de vader hem/haar is afgenomen. Het gezin denatureert en is geen geheel meer. Het is van wezenlijk belang dat beide ouders regelmatig samen in huis aanwezig zijn. Door de grote informatiestroom over opvoeding worden de ouders vaak aarzelend in de opvoeding. Juist die aarzelende houding heeft een sterke weerslag op de kinderen, die het dan helemaal niet meer weten. Een gezaghebbende, overtuigende houding naar de kinderen heeft een positieve weerslag op hun welbevinden.
Onderwijs In het onderwijs is meer openheid naar de maatschappij wenselijk. Dit om de kloof tussen bescherming en confrontatie kleiner te maken. Dit moet bewerkstelligd worden door het echt luisteren naar en meeleven met de jongeren. Het is misschien een meer kwetsbare opstelling, maar openstaan voor kritiek kan ook de eigen fundamenten verstevigen. Daarom moeten jongerenavonden bezocht worden, weten wat de EO-jongerendag inhoudt! De doelstelling van de school mag niet alleen gericht zijn op het voorkomen van uitval van jongeren, maar ook hoe ervoor te zorgen dat jongeren als christen in de maatschappij kunnen functioneren! Er kunnen thema-avonden belegd worden waarop school en ouders zich gezamenlijk bezinnen op de jeugdcultuur en de middelen om onze jongeren vast te houden en toe te rusten. Een concreet voorbeeld van het aanleren van attitudes en vaardigheden om ze voor te bereiden op de maatschappij is ICT. Dit geeft een geweldige vrees bij veel mensen, maar we hebben wel een goddelijke opdracht in de samenleving en die kan ik niet uitvoeren als ik niet actief in de ICT participeer. Door de mijding mis je ook de dialoog. Is het wenselijk niet-kerkelijke leerlingen toe te laten op reformatorische (basis)scho42
len? Betekent dit een gevaar voor de identiteit van de school of is het juist een uitgelezen mogelijkheid om een zoutend zout te zijn? Er is verschil tussen reformatorische en protestants-christelijke scholen. De eerste zijn strikt in het toelatingsbeleid; de laatste zijn open wat betreft hun identiteit. Er zijn "gevaren" als het gaat om een ruimer toelatingsbeleid. "Jongeren zijn heel ontvankelijk. Juist kinderen moeten bij het opgroeien wortels krijgen. Daarvoor hebben ze een beschermende omgeving nodig". Wel wordt onderscheid gemaakt tussen onder- en bovenbouw (middelbare school) als het gaat om de confrontatie met de buitenwereld. De onderbouw moet de nadruk leggen op het wortelen van de leerlingen in de Bijbelse principes. In de bovenbouw zouden de "vensters naar de wereld" meer opengezet mogen worden. De weerbaarheid onder reformatorische jongeren is niet groot. Ze worden immers in een tamelijk conflictloze omgeving opgevoed. Hoe maak je deze jongeren weerbaar in zo'n situatie? Leerlingen leren juist nadenken in discussies. Het is mogelijk bepaalde conflictsituaties op scholen na te bootsen. "Op die manier motiveer je leerlingen te staan voor hun uitgangspunten". Een praktijkvoorbeeld: Een vriend van een collega overlijdt. Hij was homofiel. Maak zo'n probleem onderdeel van de leefwereld van de jongere. Op die manier kun je de praktijk de school binnenhalen. Een ander voorbeeld: Een leerling pleegt een diefstal op school. Hij wordt betrapt en verklaart vervolgens: "Zij zeiden dat ik het moest doen." Dat biedt aanknopingspunten om de leerling aan het denken te zetten. Hoe pas je diepgaande discussies/confrontaties met de buitenwereld in het beleid van de school in? Moeten we dat overlaten aan de individuele docenten of vereist een dergelijke aanpak een beleidswijziging op centraal niveau? Deze aanpak moet meegenomen worden in de onderwijsvernieuwing. "De toerusting van leerlingen moet daar deel van uitmaken". Een confronterende insteek vereist veel van docenten. "Ze moeten weet hebben van de tijd waarin de leerlingen leven, ze moeten voldoende op de maatschappij zijn georiënteerd". Docenten moeten voldoende zijn toegerust. Zij moeten levende getuigen zijn van een levende boodschap. Daarnaast moeten ook zij weer goed weten wat er in de wereld te koop is om in te kunnen springen op actuele en principiële kwesties. In het reformatorisch onderwijs moet het begrip 'begeleide confrontatie' niet alleen op adhoc basis worden ingevuld, maar een concrete uitwerking krijgen in het schoolbeleid. Is het zinvol om leerlingen in discussie te laten treden met leerlingen van andere, nietreformatorische scholen? Dit gebeurt bijvoorbeeld op het Van Lodensteincollege in Amersfoort. Dit moet wel onder begeleiding gebeuren. Ook bij het uitnodigen van gastsprekers moet de opzet "niet te bekrompen" zijn. VBO-leerlingen kunnen ook stage lopen op bedrijven, onder begeleiding van een docent, die vroeger ook in het bedrijfsleven heeft gewerkt. Jongeren moeten assertief gemaakt worden. "Als een niet-christelijke jongere vraagt: waarom ga je naar de kerk?, dan moeten onze jongeren een antwoord weten". Kan een onbekeerde docent de leerlingen in het geestelijke wel goed voorgaan? Een oprecht geestelijk leven bij docenten is erg belangrijk. "Zien leerlingen levende 43
getuigen van Christus? Hoe dat kan als de leraar onbekeerd is, blijft een spanningsveld". Toch hebben ook onbekeerden de plicht op te komen voor de eer van God. Een praktijkvoorbeeld: Een SGP-raadslid werd geconfronteerd met een PvdA-collega die regelmatig de Naam van God misbruikte. Hij nam hem apart en vroeg of zijn vader nog leefde. Dat bleek niet het geval. Hij zei toen: Die van mij wel en Zijn Naam haal jij steeds door het slijk. Een andere SGP'er zei naderhand tegen hem dat je met zulke uitspraken voorzichtig moet zijn. Alleen ware kinderen van God mogen immers God als Vader aanspreken? Het SGP-raadslid verwees hem naar het Onze Vader, dat de Heere Jezus aan Zijn discipelen, dus ook aan Judas, heeft geleerd. "Het is onze plicht in het publieke leven te getuigen van de Hemelse Vader".
44
HOOFDSTUK
8
CONCLUSIES EN
AANBEVELINGEN
In de voorgaande zeven hoofdstukken is verschrikkelijk veel gezegd. Voor iemand die de tijd heeft en zich er in wil verdiepen goed om te lezen. Voor degenen die graag (ook na het helemaal te hebben gelezen) een overzicht willen hebben van de belangrijkste zaken die tijdens het congres aan de orde zijn gekomen, is dit hoofdstuk geschreven. Deze 'samenvatting' kan ook gebruikt worden om met elkaar in de kerkenraad, de directie of het bestuur te bespreken. Het eerste deel van de samenvatting behandelt de belangrijkste conclusies uit de hoofdlezingen (hs. 1 en 2). Deel twee geeft weer de voornaamste punten uit de workshoplezingen (hs. 3 t/m 6). Het laatste deel bestaat uit een aantal practische suggesties, zoals die in de lezingen en de discussies naar voren gekomen zijn. Uiteraard is de keus wat subjectief en voor uitgebreidere informatie hebt u het vorenstaande wel weer nodig. Refojongerenproblematiek 1 Alles is relatief en vrijblijvend geworden in de samenleving, absolute waarden bestaan niet en mogen dus ook niet verkondigd worden. 2 Jongeren leven in verschillende leefwerelden (afzonderlijke sociale circuits), met ieder hun eigen waarden en leefpatronen, waar ze zich steeds voor hun gevoel moeten aanpassen. 3 In de eigen kring heersen er over allerhande onderwerpen verschillende opvattingen. 4 In de maatschappij ligt sterk de nadruk op behoeftebevrediging, wat zijn weerslag heeft op onze jongeren (consumptiementaliteit). 5 De beslotenheid van de christelijke gemeenschap is op de meeste plaatsen weggevallen. 6 De privatisering en ervaringsgerichtheid van het geloof, waardoor het iets persoonlijks is geworden. Het is niet de bedoeling je geloof over te dragen op anderen. Ouders hebben grote moeite om te praten over hun geloof. 7 De grote toevloed van informatie, waarbinnen constant keuzes gemaakt moeten worden. 8 De slechte aansluiting van de kerk op de jeugd, vooral tot uiting komend in de prediking (weinig aandacht voor heiligmaking), de catechesatie (éénrichtingsverkeer) en de Tale Kanaans, die voor veel jongeren zonder verklaring moeilijk te begrijpen is. 9 De kloof tussen leer en leven door benadrukking van de leer ten koste van het leven. De kerkelijke achtergrond heeft dan geen invloed op het handelen van de jongere. 10 Gebrek aan identificatiefiguren, mensen die als een voorbeeld leven voor de jongeren. Het jongerenprobleem is voor een groot deel een ouderenprobleem, omdat ouderen zelf niet voorleven en de innerlijke overtuigingskracht missen om normen en waarden over te dragen. Refojongerenbeleid Refojongeren moeten leren enerzijds de eigenheid te bewaren, anderzijds solidair te 45
zijn met de naaste. Daarom moeten ze leren: a de betekenis van Gods Woord voor leer en leven b verantwoordelijkheid te dragen c de maatschappij te kennen d omgaan met informatie e communiceren in woord en daad. Kerk - Er moet meer aandacht komen voor de levenswandel, het tot uiting komen van het christen-zijn in gedachten, woorden en werken. - Vooral de beginnende puberteitsfase heeft aandacht nodig wat betreft de godsdienstige opvoeding. Let daarbij met name op vbo-leerlingen die stuklopen op het verstandelijke element in prediking, catechesatie en vereniging. - Help de jongeren in het omgaan met het spanningsveld assimilatie-persistentie: meedoen en jezelf-blijven in de samenleving. Gezin - Vaders moeten zich terdege bewust zijn van hun taak binnen het gezin. Een bijna altijd afwezige vader of moeder kan het gezin ontwrichten. - Tijd voor elkaar is erg belangrijk binnen het gezin. Zorg voor momenten dat allen bijeen zijn en men niet langs elkaar heen leeft. Praat dan ook met elkaar over wat de jongere bezighoudt, maar ook over geloofsvragen. - Wees gezaghebbend naar de kinderen, hoe onzeker je je ook voelt. Kinderen willen duidelijkheid, al moet je uiteraard wel argumenten hebben. School - Docenten moeten positief omgaan met kritiek, niet krampachtig. - Vooral in de bovenbouw moeten leerlingen voorbereid worden op de maatschappij via excursies, gastsprekers, e.d, maar wel onder begeleiding. De leerlingen moeten de tijdgeest kunnen herkennen en vanuit een christelijke visie léren bestrijden. - De docenten moeten weten wat er in de wereld leeft en leren jongeren daarmee te confronteren. Dat vergt wel enige (bij)scholing van docenten. - Er moet de leerlingen een ethiek bijgebracht worden die hen helpt om te gaan met zaken als ICT, zodat ze daarin op verantwoorde wijze kunnen participeren.
Practische
suggesties
Kerk 1 Ouderlingen moeten, indien mogelijk, scholing krijgen enerzijds gericht op overdracht, anderzijds op kennis m.b.t. de leefwereld van de jongeren. Dat zal de catechesatie en huisbezoeken ten goede komen. 2 Er kunnen voorlichtingsavonden georganiseerd worden door de kerkenraad over de godsdienstige opvoeding in het gezin, eventueel in samenwerking met het jeugdwerk. 3 Een goed georganiseerd jeugdwerk, waar ook aandacht is voor vbo-jongeren, is erg belangrijk om uitval te voorkomen. Betrek jongeren zelf bij de opzet ervan. 46
I
Gezin 1 Vader moet zorgen minstens twee avonden per week en de zaterdagavond thuis te zijn, plus zo veel mogelijk de avondmaaltijden. 2 De huisgodsdienst kan plaatsvinden bij de maaltijden tijdens het bijbellezen, het 's avonds voorlezen/bidden en met oudere kinderen bij de avondsluiting. Neem dan ook tijd voor een eventueel gesprek. 3 Vraag regelmatig naar de catechisatie, de preek, de vertelling/godsdienstles op school. School 1 Neem de 'begeleide confrontatie' op in het beleid van de school. 2 Behandel in de onderbouw onderwerpen als popmuziek, sport, computerspelletjes en vrije-tijdsbesteding, zodat ze ervaren welke consequenties het christen-zijn heeft voor zulke zaken. Laat bovenbouw-leerlingen geconfronteerd worden met andersdenkende leeftijdgenoten/ouderen door ze erop uit te sturen. Begeleid dat wel door bespreking voor- en achteraf. 3 Organiseer ouderavonden waar de jeugdproblematiek aan de orde komt. Laat ouders vertellen welke problemen jongeren geven of hebben, laat ze ervaringen uitwisselen, laat ze vertellen welke spanning ze zelf beleven als christen in een onchristelijke leefomgeving. Het zal de docenten materiaal geven om de leerlingen te confronteren met de 'werkelijkheid'.
47