UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Inhoudsanalyse van niet-goedkeurende auditverslagen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Evelien De Groote
onder leiding van
Prof. Ignace De Beelde
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Inhoudsanalyse van niet-goedkeurende auditverslagen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Evelien De Groote
onder leiding van
Prof. Ignace De Beelde
Permission Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Evelien De Groote
I
Woord vooraf Een masterproef betekent voor vele studenten het sluitstuk van hun academische opleiding. Dit is voor mij niet anders. Bij het tot stand komen van deze masterproef heb ik een beroep kunnen doen op de medewerking van verschillende personen, die ik bij deze gelegenheid wil bedanken. Vooreerst zou ik graag prof Dr. I. De Beelde en zijn assistente K. De Brabanter willen bedanken voor de opvolging van mijn masterproef en het geven van adviezen. Dankzij hen heb ik een beter begrip over het onderwerp verkregen wat mij ongetwijfeld zal helpen bij de uitoefening van mijn toekomstig beroep. Daarnaast wil ik Dhr. E. Van den Broele bedanken die mij ontzettend geholpen heeft bij de verzameling van de benodigde data. Kosten noch moeite werden gespaard om de data tot bij mij te krijgen, waarvoor heel veel dank. Voorts wil ik mijn dank betuigen aan Mathieu Wauters die een grote bijdrage geleverd heeft bij de totstandkoming van deze masterproef. Zo was hij steeds bereid om de initiële versies na te lezen en mij bij te staan bij taalkundige problemen. Uiteraard verdienen mijn ouders, grootouders en vrienden een grote dankuwel voor de jarenlange steun tijdens mijn academische opleiding en voor het geduld dat zij opbrachten in spannende tijden. Zonder hun steun en aanmoedigingen zou dit alles niet gelukt zijn. Dankzij hen kan ik dit avontuur tot een goed einde brengen en aan een nieuw avontuur beginnen.
Evelien De Groote
II
Inhoudstafel Woord vooraf .......................................................................................................................................... I Lijst met tabellen en figuren ................................................................................................................... V Inleiding ................................................................................................................................................... 1 Achtergrond............................................................................................................................................. 3 Hoofdstuk 1: Fouten in de jaarrekening die leiden tot niet-goedkeuring............................................... 8 Hoofdstuk 2: Invloed van variabelen op de verschillende niet-goedkeurende auditverslagen.............. 9 1. Algemeen......................................................................................................................................... 9 a) Affiliatie ....................................................................................................................................... 9 b) Veranderende auditomgeving .................................................................................................. 10 c) Gebruik van ratio’s in het beslissingsproces.............................................................................. 10 d) Earnings management .............................................................................................................. 10 e) Bedrijfs- en auditorkenmerken ................................................................................................. 11 f) Invloed van Raad van Bestuur en auditcomité ......................................................................... 12 g) Auditkwaliteit ............................................................................................................................ 13 2. Voorbehoud................................................................................................................................... 14 a) Bedrijfskenmerken en voorbehoud........................................................................................... 14 b) Auditorkenmerken en voorbehoud .......................................................................................... 15 3. Afkeuring ....................................................................................................................................... 16 4. Onthouding.................................................................................................................................... 16 5. Going concern................................................................................................................................ 17 a) Bedrijfskenmerken en going concern........................................................................................ 17 b) Auditorkenmerken en going concern ....................................................................................... 19 c) Externe factoren die een invloed hebben op going concern .................................................... 20 Hoofdstuk 3 : Empirisch onderzoek: Welke redenen leiden het frequentst tot niet-goedkeuring? .... 21 1. Dataverzameling ............................................................................................................................ 21 2. Methodologie ................................................................................................................................ 22
III
3. Afkeuring ....................................................................................................................................... 23 4.Onthouding..................................................................................................................................... 25 5. Voorbehoud................................................................................................................................... 27 5. Toelichtende paragraaf ................................................................................................................. 29 6. Zijn de auditors consistent in hun oordeel over de jaarrekening? ............................................... 31 7. Conclusie ....................................................................................................................................... 32 Hoofdstuk 4: Empirisch onderzoek: Welke variabelen beïnvloeden het verkrijgen van een bepaald type niet-goedkeuring? ......................................................................................................................... 33 1. Dataverzameling ............................................................................................................................ 34 2. Methodologie ................................................................................................................................ 35 3. Multicollineariteit .......................................................................................................................... 36 4. Verklaring onafhankelijke variabelen ............................................................................................ 37 5. Resultaten regressie ...................................................................................................................... 40 a) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een afkeuring in plaats van een goedkeuring? .......................................................................................................................... 40 b) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een onthouding in plaats van een goedkeuring? ................................................................................................................... 41 c) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een voorbehoud in plaats van een goedkeuring? ................................................................................................................... 42 d) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een toelichtende paragraaf in plaats van een goedkeuring? ..................................................................................................... 43 6. Zijn er verschillen in de variabelen tussen de verschillende verklaringen? .................................. 45 a) Totaal actief ............................................................................................................................... 45 b) Eigen vermogen......................................................................................................................... 46 c) Winst/verlies voor belastingen .................................................................................................. 47 d) Schulden lange termijn op totaal actief .................................................................................... 47 e) Winst/verlies voor belastingen op totaal actief ........................................................................ 48 f) Winst/verlies voor belastingen op verkopen ............................................................................. 49 g) Eigen vermogen op totaal passief ............................................................................................. 50
IV
h) Nettobedrijfskapitaal op totaal actief ....................................................................................... 50 i) Big 4 ............................................................................................................................................ 51 7. Conclusie ....................................................................................................................................... 52 Hoofdstuk 5: Algemeen besluit ............................................................................................................. 57 Lijst met geraadpleegde werken ............................................................................................................ VI Bijlagen ................................................................................................................................................... XI
V
Lijst met tabellen en figuren Tabel 1: Populatiegrootte per type verslag (eigen werk) Tabel 2: Steekproefgrootte bij een 10% nauwkeurigheidsmarge (eigen werk) Tabel 3: Redenen tot afkeuring (eigen werk) Tabel 4: Redenen tot onthouding (eigen werk) Tabel 5: Redenen tot voorbehoud (eigen werk) Tabel 6: Redenen tot toelichtende paragraaf (eigen werk) Tabel 7: Onderzoeksvragen bij tweede empirisch onderzoek (eigen werk) Tabel 8: Steekproefgrootte bij een 5% nauwkeurigheidsmarge (eigen werk) Tabel 9: Onafhankelijke variabelen (eigen werk) Tabel 10: Hypotheses (eigen werk) Tabel 11: p-waarde en kans bij significante variabelen afkeuring (eigen werk) Tabel 12: p-waarde en kans bij significante variabelen onthouding (eigen werk) Tabel 13: p-waarde en kans bij significante variabelen voorbehoud (eigen werk) Tabel 14: p-waarde en kans bij significante variabelen toelichtende paragraaf (eigen werk) Figuur 1: Het verband tussen gemiddeld totaal actief en de soorten verklaringen (eigen werk) Figuur 2: Het verband tussen gemiddeld eigen vermogen en de soorten verklaringen (eigen werk) Figuur 3: Het verband tussen de gemiddelde winst/verlies voor belastingen en de soorten verklaringen (eigen werk) Figuur 4: Het verband tussen het gemiddelde van lange termijn schulden op totaal actief en de soorten verklaringen (eigen werk) Figuur 5: Het verband tussen de gemiddelde winst/verlies voor belastingen op totaal actief en de soorten verklaringen (eigen werk) Figuur 6: Het verband tussen de gemiddelde winst/verlies voor belastingen op verkopen en de soorten verklaringen (eigen werk) Figuur 5: Het verband tussen het gemiddelde eigen vermogen op totaal passief en de soorten verklaringen (eigen werk)
1
Inleiding Een auditverslag is een verslag waarin de auditor een verklaring geeft over het feit of de jaarrekening een waarheidsgetrouwe voorstelling is van de economische en financiële toestand van de onderneming. Vermits de jaarrekening door veel verschillende personen en voor verschillende doeleinden gebruikt wordt, is het belangrijk dat de auditor de juiste verklaring geeft. Slaagt de auditor hier niet in, dan faalt hij in zijn maatschappelijke rol. Het Enron-schandaal, Worldcom en Parmelat zijn enkele voorbeelden uit het nabije verleden waarin de auditor verzaakte aan zijn maatschappelijke functie. Belangrijk om weten is waarom een auditor een niet-goedkeuring geeft en of er verschillen zijn tussen de verscheidene soorten niet-goedkeuringen. Daarnaast kunnen we ons afvragen of bepaalde variabelen, zoals ondernemingskenmerken en auditorkenmerken, de kans op een specifiek type nietgoedkeuring beïnvloeden. De bedoeling van deze masterproef is het geven van een antwoord op deze twee vragen. Vooreerst bekijken we de theoretische kant door na te gaan wat de literatuur reeds aan antwoorden biedt. Daarna volgt de praktische kant door zelf twee empirische onderzoeken uit te voeren. Het eerste onderzoek is eerder descriptief van aard en heeft als doel na te gaan welke redenen het meest frequent leiden tot een bepaald type niet-goedkeuring. Het tweede onderzoek zal het verband nagaan tussen de kans op niet-goedkeuring en bepaalde variabelen zoals ondernemingsen auditorkenmerken. Beide onderzoeken worden uitgevoerd op een steekproef van Belgische ondernemingen. De toegevoegde waarde van deze masterproef bevindt zich in het feit dat er nog maar zeer weinig descriptief onderzoek verricht werd naar de redenen voor het geven van een niet-goedkeuring. Daarnaast werd ook nog nooit nagegaan of de auditors wel consistent zijn bij het geven van hun nietgoedkeuringen. In die zin levert dit eindwerk waardevolle informatie naar zowel auditors als het IBR1 toe. Deze masterproef voegt ook op een tweede manier waarde toe. In de literatuur zien we vaak het verband tussen één type niet-goedkeuring en één of een beperkt aantal variabelen. In ons empirisch onderzoek focussen we ons niet op slechts één type niet-goedkeuring, maar op alle nietgoedkeuringen en het verband met verschillende ondernemings- en auditorkenmerken. De literatuurstudie bestaat uit een deel achtergrondinformatie en twee hoofdstukken. Bij de achtergrondinformatie wordt beknopt uitgelegd wat de functie van de auditor is en wat de betekenis is van de verschillende auditverslagen. Vervolgens zal in het eerste hoofdstuk nagegaan worden
1
Instituut der Bedrijfsrevisoren: dit instituut houdt zich bezig met het opleiden van de auditors en waakt erover dat de auditors hun opdrachten naar behoren uitvoeren.
2
welke fouten volgens internationale auteurs vaak voorkomen in de jaarrekening, waarna in een tweede hoofdstuk gekeken wordt naar het verband tussen de verklaring van de auditor en ondernemings- , auditor- en omgevingskenmerken. We bespreken eerst welke variabelen algemeen geassocieerd worden met een niet-goedkeuring. Hier komen volgende variabelen aan bod: affiliatie, veranderende auditomgeving, de invloed van ratio’s, earnings management, verschillende bedrijfsen auditorkenmerken, de invloed van de Raad van Bestuur en audit comité en tenslotte de invloed van de auditkwaliteit. Daarna bespreken we per type niet-goedkeuring de variabelen die specifiek op dat type niet-goedkeuring een invloed uitoefenen. Naast de literatuurstudie bevat deze verhandeling ook een empirisch gedeelte bestaande uit twee hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk bespreken we de verschillende redenen voor het geven van een bepaald type niet-goedkeuring, terwijl we in het tweede hoofdstuk via een regressie analyse het verband zullen nagaan tussen niet-goedkeuring en een aantal geselecteerde variabelen. In beide hoofdstukken bespreken we ook de gegevensselectie en -verzameling, aangezien we voor beide onderzoeken andere gegevens nodig hebben. In beide gevallen nemen we een representatieve steekproef om aldus de populatie zo goed mogelijk te weerspiegelen.
We beëindigen de
masterproef met een algemeen besluit, waarin de resultaten van beide onderzoeken gecombineerd worden.
3
Achtergrond Alvorens over te gaan tot het literatuurgedeelte van deze thesis, zullen we eerst enige helderheid scheppen omtrent de begrippen auditverslag en de verscheidene soorten verklaringen die de auditor kan geven. Deze informatie zal echter niet exhaustief zijn en zich eerder richten op de belangrijkste elementen. Zij zullen verder in deze verhandeling frequent aan bod komen. Jaarlijks stellen bedrijven een jaarrekening op, die een momentopname vertegenwoordigt van de financiële toestand van het bedrijf. Zo’n jaarrekening wordt door verschillende partijen gebruikt zoals door leveranciers en banken om de kredietwaardigheid van het bedrijf na te gaan, door investeerders om het groeipotentieel van het bedrijf te onderzoeken,… .Het is dan ook belangrijk dat de jaarrekening een waarheidsgetrouw beeld geeft van de financiële positie van het bedrijf en de gerapporteerde resultaten. Vandaar dat de wet voorziet in een onafhankelijke, deskundige controle van de jaarrekening. Deze controle gebeurt door de auditor die in België de titel bedrijfsrevisor draagt. Opdat de auditor een uitspraak kan doen over de getrouwheid van de jaarrekening dient hij uitgebreide controlewerkzaamheden uit te voeren wat ‘de audit’ genoemd wordt. Deze audit wordt jaarlijks uitgevoerd door de bedrijfsrevisor of in grotere ondernemingen door de commissaris, wiens functie wordt behandeld in artikels 130-171 in het Wetboek Vennootschappen (W. Venn.2). De aanstelling van de commissaris is verplicht in elke vennootschap “behalve in vennootschappen onder firma, gewone commanditaire vennootschappen, coöperatieve vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid waarvan alle onbeperkte aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn en kleine vennootschappen”(Art 15, W. Venn.). Kleine vennootschappen worden door het vennootschapsrecht gedefinieerd als: “vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die voor het laatste afgesloten boekjaar niet meer dan een van de volgende criteria overschreden heeft:
Balanstotaal: € 3 125 000
Jaaromzet excl. BTW: € 6 250 000
Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50
Indien de vennootschap echter meer dan 100 personeelsleden tewerkstelt, wordt zij meteen als een grote onderneming gedefinieerd” (Art. 15, W. Venn.). Een commissaris wordt benoemd door de Algemene Vergadering der Aandeelhouders, op voorstel van de Raad van Bestuur en na goedkeuring door de ondernemingsraad en dit voor een periode van 2
Alle artikels uit het Wetboek Vennootschappen die in deze masterproef gebruikt werden, werden het laatst geconsulteerd op 12/05/2009. Eventuele wijzigingen in wetteksten na deze datum zullen niet opgenomen zijn in deze masterproef.
4
3 jaar die hernieuwbaar is. De commissaris zal dan belast worden met een controleopdracht waarvan we de omschrijving kunnen terugvinden in het Wetboek Vennootschappen. Nadat de commissaris zijn controlewerkzaamheden uitgevoerd heeft, zal hij met redelijke zekerheid een oordeel kunnen vellen over de jaarrekening en dient hij een verslag op te stellen. Dit is het auditverslag of ook nog commissarisverslag of controleverslag genoemd. Sinds 13 januari 2006 zijn er wijzigingen aangebracht aan de inhoud van het commissarisverslag. Conform deze wijzigingen omvat het commissarisverslag 2 delen:
Het eerste deel omvat een inleiding, een beschrijving van de reikwijdte van de controle en de verklaring van de commissaris over de jaarrekening. Deze verklaring kan verschillende vormen aannemen, dewelke we later uitgebreid zullen bespreken.
Het tweede deel omvat een aantal vermeldingen zoals het feit dat de boekhouding in overeenstemming is met de wettelijke regels, of de winstbestemming in overeenstemming is met de statuten,… (Art. 144, W. Venn.)3.
Zoals daarnet aangehaald, worden de controlewerkzaamheden van de commissaris afgesloten door de opstelling van een verslag. In dit verslag geeft de commissaris zijn oordeel over het getrouwe beeld van de jaarrekening met betrekking tot het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van het bedrijf. De verklaring van de commissaris kan verschillende vormen aannemen (cfr. infra). Elk van deze verklaringen worden in de algemene controlenormen uitgelegd, opgesteld door het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Deze normen zijn specifiek bedoeld voor Belgische bedrijven. In een FEE-studie (Fédération des Experts-comptables Européens) van 15 juni 2000 blijkt dat de algemene controlenormen, voor wat betreft het controleverslag, in alle opzichten overeenstemmen met de norm ISA 700 en 701 (International Standards of Auditing) (IBR). Alhoewel deze normen van toepassing zijn in de internationale context, is er een sterke druk van Europa om te komen tot een harmonisatie van de normen in het audit beroep. Ook het IBR, dat de normen opstelt, probeert zoveel mogelijk de Belgische regels te laten overeenstemmen met de “International Standards on Auditing”. Vandaar dat we zowel de internationale als de algemene controlenormen gebruiken om de verschillende soorten verklaringen te definiëren.
3
Voor een meer gedetailleerde uitleg over de verschillende vermeldingen in het commissarisverslag verwijzen we naar Art. 144 in het Wetboek Vennootschappen.
5
In eerste instantie zijn er 4 soorten verklaringen die de auditor in België kan uitspreken 4: verklaring zonder voorbehoud, verklaring met voorbehoud, afkeurende verklaring en onthoudende verklaring. Sinds 1997 kan de bedrijfsrevisor zijn verklaring zonder voorbehoud of met voorbehoud aanvullen met een toelichtende paragraaf (cfr. infra). De jaarrekening wordt geattesteerd met een verklaring zonder voorbehoud indien de jaarrekening geen “afwijkingen van materieel belang betreft, rekening houdend met de wettelijke en reglementaire voorschriften, alsook met de boekhoudstandaarden waaraan wordt gerefereerd”(IBR). In de internationale literatuur spreekt men meestal over een goedkeuring eerder dan een verklaring zonder voorbehoud. De verklaring zonder voorbehoud kan aangevuld worden met een toelichtende paragraaf indien er een substantiële onzekerheid bestaat, zoals bijvoorbeeld een lopende rechtszaak waarvan de impact op de financiële positie van de onderneming onzeker is. Deze dient echter onvoldoende te zijn om een onthoudende verklaring te veroorzaken (cfr. infra). Een verklaring met voorbehoud wordt uitgesproken indien er tijdens de controlewerkzaamheden meningsverschillen waren met de bedrijfsleiding of indien er beperkingen in de uitvoering van de controle waren (scope limitations). De bedrijfsrevisor kan van mening verschillen met de ondernemingsleiding over “aangelegenheden zoals de aanvaardbaarheid van de gekozen grondslagen voor de financiële verslaggeving, de wijze van toepassing daarvan of het adequaat zijn van de in de financiële overzichten opgenomen toelichtingen” (ISA 701). Ook deze verklaring kan nog aangevuld worden met een toelichtende paragraaf.
Een afkeurende verklaring dient tot uitdrukking gebracht te worden indien er meningsverschillen tussen de auditor en bedrijfsleiding zijn die van dermate materieel belang zijn dat er geen voorbehoud kan uitgesproken worden. Deze verklaring wordt gegeven indien het beeld dat de jaarrekening geeft zodanig misleidend of onvolledig is dat de getrouwheid van de jaarrekening in het gedrang komt.(ISA 701)
4
In de internationale context zijn er eveneens 4 types verklaringen: - Unqualified opinion: wat overeenkomt met de Belgische verklaring zonder voorbehoud - Qualified opinion: deze komt in grote mate overeen met de verklaring met voorbehoud - Adverse opinion: refereert aan de afkeurende verklaring - Disclaimer: internationale tegenhanger van de onthoudende verklaring
6
De auditor dient een onthoudende verklaring te geven in volgende 2 gevallen: 1) Indien de uitvoering van de controle zodanig beperkt is dat de verstrekte informatie ontoereikend is om een gefundeerd oordeel te geven over de getrouwheid van de jaarrekening. 2) Indien de onderneming gekenmerkt wordt door tal van onzekerheden die op betekenisvolle wijze de jaarrekening kunnen beïnvloeden (ISA 701). Een voorbeeld hiervan kan zijn dat er onzekerheid heerst of de onderneming zijn exploitatievergunning kan verlengen.
Zoals hierboven reeds vermeld, kan de auditor zijn verklaring zonder voorbehoud en zijn verklaring met voorbehoud aanvullen met een toelichtende paragraaf. Zo’n toelichtende paragraaf kan echter slechts in de twee gevallen vermeld in de algemene controlenormen toegepast worden:
in geval van een betekenisvol probleem inzake de bedrijfscontinuïteit;
in geval er een betekenisvolle onzekerheid bestaat (op een ander vlak dan de bedrijfscontinuïteit), die niet van aard is om een onthoudende verklaring te verantwoorden. (IBR,1998)
Een toelichtende paragraaf kan ook slechts gebruikt worden indien de commissaris in de toelichting van de jaarrekening of het jaarverslag kan verwijzen naar een als gepast beschouwde melding van de onzekerheid. Concreet betekent dit wanneer er bijvoorbeeld onzekerheid is over een lopende rechtszaak en de auditor wenst hiervoor een toelichtende paragraaf te geven, dan moet hij kunnen verwijzen naar een melding die de ondernemingsleiding hierover maakt in het jaarverslag of de toelichting. Wanneer geen of voldoende informatie wordt verstrekt, mag de revisor geen gebruik maken de toelichtende paragraaf en zal hij een verklaring met voorbehoud, een onthoudende verklaring of een afkeurende verklaring moeten afleveren. (IBR,1998) In het literatuurgedeelte van deze masterproef zullen we vooral de aandacht vestigen op de toelichtende paragraaf omwille van problemen inzake bedrijfscontinuïteit. We zullen hierbij vooral de gangbare Engelstalige term gebruiken, going concern. Een jaarrekening wordt opgesteld in de veronderstelling dat het bedrijf gedurende het volgende financiële jaar nog operatief blijft. Via een falingspredictiemodel zoals de Fito score5 kan men nagaan wat de kans is dat een bedrijf overleeft. Indien echter blijkt dat er ernstige twijfels zijn dat het bedrijf geen boekjaar meer overleeft, dient de
5
De Fito score is opgebouwd uit 8 ratio’s om de financiële gezondheid van ondernemingen na te gaan. De score neemt een waarde aan tussen 0 en 1. Hoe hoger de score, hoe gezonder het bedrijf, hoe meer kans op overleving (Ooghe en Spaenjers, 2006)
7
jaarrekening op een andere manier6 opgesteld te worden en dient het publiek hiervan op de hoogte gebracht te worden. Dit gebeurt via de going concern opinie, of dus door de toelichtende paragraaf omwille van problemen met bedrijfscontinuïteit. In het eerste empirisch onderzoek zullen we zowel de redenen met betrekking tot bedrijfscontinuïteit als de redenen omwille van andere betekenisvolle onzekerheden nagaan.
6
Wanneer er geen problemen zijn met de bedrijfcontinuïteit worden alle elementen in de balans gewaardeerd aan historische kost of marktwaarde. Bij overlevingsproblemen moet men alles waarderen aan liquidatiewaarde, wat dus veel lager zal zijn.
8
Hoofdstuk 1: Fouten in de jaarrekening die leiden tot niet-goedkeuring Zoals we eerder hebben aangehaald is één van de doelstellingen van deze masterproef nagaan welke fouten in of problemen met de jaarrekening geleid hebben tot de ontvangst van een nietgoedkeuring. Daar er hieromtrent slechts beperkte literatuur beschikbaar is, zal dit eerste hoofdstuk eerder beknopt zijn. Het geeft ons echter het voordeel dat we via ons empirisch onderzoek in hoofdstuk 3 een nuttige bijdrage kunnen leveren aan auditors en het IRB en op die manier de bestaande literatuur uit te breiden. Een auditor kan zijn controlewerkzaamheden op verscheidene manieren uitvoeren, maar vaak wordt er geopteerd om per ondernemingscyclus te werken. We onderscheiden 3 hoofdcycli: verkoopcyclus, aankoopcyclus en financieringscyclus. In bepaalde onderdelen van deze hoofdcycli kun je vlugger een fout tegenkomen dan in andere onderdelen. Voor wat betreft de verkoopcyclus zien we in de literatuur vooral fouten met betrekking tot de opbrengsten, vorderingen en dubieuze debiteuren (Hylas en Ashton, 1982). In de aankoopcyclus blijken de fouten zich vooral bij de handelsschulden, voorraden en productiekosten te bevinden (Hylas en Ashton, 1982). Als laatste zijn er bij de financieringscyclus onjuistheden met betrekking tot materiële vaste activa, vooruitbetalingen en andere activa (Hylas en Ashton, 1982). Er dient opgemerkt te worden dat met fouten of onjuistheden zowel onderwaarderingen als overwaarderingen van de elementen bedoeld wordt. In hoofdstuk 3 zullen we zelf empirisch nagaan of deze problemen zich ook manifesteren in de Belgische ondernemingen. Er kunnen verschillende redenen zijn voor het ontstaan van deze fouten. Zo blijkt dat er vaak fouten gebeuren tegen het accrual principe, i.e. het boeken van kosten en opbrengsten in de juiste periode. Indien de boekingen niet in de juiste periode gebeuren, kan men, al dan niet intentioneel, een overof onderwaardering van het resultaat krijgen (Hylas en Ashton, 1982). De onjuistheden kunnen ook te wijten zijn aan een te beperkte kennis van het boekhouden. Deze oorzaak zal vooral te vinden zijn bij kleine bedrijven die geen beroep doen op een professionele accountant (Hylas en Ashton, 1982). Onervaren of incompetente personeelsleden kunnen er ook voor zorgen dat er fouten in de jaarrekening sijpelen (Hylas en Ashton, 1982). Een laatste oorzaak voor eventuele problemen in de financiële rapportering kan te wijten zijn aan een gebrekkige werking van het interne controlesysteem. De bedoeling van zo’n systeem is fouten voorkomen, maar indien dit systeem niet naar behoren werkt, kunnen er fouten sluipen in de jaarrekening. Zo kan bijvoorbeeld een gebrek aan permanente inventaris leiden tot fouten in de voorraadwaarderingen en slechte documentatie tot geen afstemming tussen de verschillende grootboeken (De Beelde, 2008).
9
Hoofdstuk 2: Invloed van variabelen op de verschillende niet-goedkeurende auditverslagen Een tweede doel van deze scriptie is onderzoeken welke variabelen er voor kunnen zorgen dat een bedrijf een grotere kans heeft op het verkrijgen van een niet-goedkeuring. In de literatuur spreekt men vaak over een gemodificeerd (aangepast) audit rapport wanneer men het heeft over de vier types van niet-goedkeuring, namelijk toelichtende paragraaf (going concern),
voorbehoud,
onthouding en afkeuring. Bepaalde variabelen hebben specifiek betrekking op een toelichtende paragraaf of voorbehoud, anderen op een afkeuring en sommige op een onthouding. Daarom hebben we hieronder een opsplitsing gemaakt naargelang het type niet-goedkeuring. We beginnen met een algemene bespreking van variabelen die een invloed hebben op het verkrijgen van een nietgoedkeuring, maar waarbij er geen specificatie is van het type niet-goedkeuring. Vervolgens behandelen we voorbehoud, afkeuring, onthouding en going concern. Merken we nog even op dat een going concern in principe geen apart type verklaring is, maar een aanvullende verklaring is. Wegens de belangrijkheid ervan beschouwen we dit in deze masterproef toch als een apart type.
1. Algemeen a) Affiliatie Zoals hiervoor reeds uitgelegd, controleren auditors de jaarrekening van bedrijven om op die manier een uitspraak te kunnen doen over het getrouwe beeld ervan. Auditors gebruiken hiervoor specifieke procedures en testen en elk auditkantoor zal zijn eigen manier van controle-uitvoering hebben. Wanneer een auditor ontslag neemt in zijn auditkantoor en gaat werken voor het bedrijf dat hij vroeger controleerde, kan dit een invloed hebben op het type verklaring dat die onderneming in een volgend jaar zal verkrijgen. Dit fenomeen wordt tewerkstellingaffiliatie genoemd (Lennox, 2005). Een ander type van affiliatie dat ook een invloed kan uitoefenen is wanneer de vroegere auditor een leidinggevende functie uitoefent in het bedrijf dat hij controleerde en dat hij zijn vorig auditkantoor verzoekt de audit te verzorgen. Beide types van affiliatie leiden tot significant minder aangepaste verklaringen en dus tot meer goedkeuringen in vergelijking met niet-geaffilieerde bedrijven (Lennox,2005). Daar zulke praktijken de auditkwaliteit kunnen schaden, voorziet de Corporate Governance wet in België in een afkoelingsperiode van 2 jaar. Dit wil zeggen dat gedurende 2 jaar na het uitoefenen van het mandaat van commissaris, de commissaris geen functie mag uitoefenen binnen de gecontroleerde onderneming (IBR, 2002).
10
b) Veranderende auditomgeving Ondanks de vele wetgevingen om de onafhankelijkheid en objectiviteit van het audit beroep te verzekeren, zijn er reeds veel schandalen uitgebroken. Denken we even aan Enron, Worldcom, Parmelat en andere woelwaters. Bij deze schandalen bleek dat de auditor zijn maatschappelijke rol als waarschuwingssysteem voor derden niet naar behoren vervulde en eerder handelde ten gunste van de klant. Na deze deuk in het imago van de auditors zien we dat de auditors de bestaande regels veel strikter en conservatiever toepassen bij hun controlewerkzaamheden, resulterend in meer nietgoedkeuringen. Concluderend kunnen we stellen dat een verandering in de audit omgeving het gedrag van de auditor beïnvloedt bij zijn beslissingsproces om een jaarrekening al dan niet goed te keuren (Sercu, Vander Bauwhede en Willekens, 2006). c) Gebruik van ratio’s in het beslissingsproces Het beslissingsproces om te kiezen voor een goedkeuring of een aangepaste verklaring kan soms moeilijk zijn voor auditors. Onderzoekers pogen daarom modellen te ontwerpen die hen kunnen helpen bij hun beslissingsproces. Vaak maken deze modellen gebruik van ratio’s om te discrimineren tussen goedkeuring en niet-goedkeuring. Zo wordt een hogere return on investment7 geassocieerd met minder kans op een niet-goedkeuring en een hogere financiële hefboom8 met meer kans op een niet-goedkeuring. Voorraadintensiviteit9 en vorderingintensiviteit10 worden beiden positief geassocieerd met de kans op niet-goedkeuring. En een laatste financiële ratio die Bell en Tabor (1991) als significant beschouwden was de verhouding vlottende activa op schulden op minder dan een jaar. Deze laatste ratio wordt de liquiditeitsratio in ruime zin genoemd en geeft aan of men in staat is om via zijn vlottende activa zijn korte termijn schulden te dekken. Wanneer deze ratio kleiner is dan 1, kan het bedrijf met liquiditeitsproblemen te kampen krijgen (Ooghe, Deloof, Manigart, 2003). Er bestaat dus een negatieve associatie tussen de liquiditeitsratio en de kans op nietgoedkeuring. d) Earnings management Soms blijkt bij de uitvoering van de controlewerkzaamheden dat de onderneming gepoogd heeft om haar resultaten te beïnvloeden. In de internationale literatuur wordt er naar dit fenomeen verwezen via de term earnings management en in de Belgische context spreekt men vaak over creatief boekhouden. Amat, Blake en Dowds(1999) definieerden earnings management als volgt: “a process 7
=winst voor uitzonderlijke items en discontinue operaties/geprefereerde aandelen + gewone aandelen = totaal financiële schulden/ geprefereerde aandelen + gewone aandelen 9 = voorraad/verkoop 10 = vorderingen/voorraad 8
11
whereby accountants use their knowledge of accounting rules to manipulate the figures reported in the accounts of a business”. Wanneer bedrijven in zulke mate aan earnings management doen dat het getrouwe beeld van de jaarrekening in gevaar komt, zou dit moeten leiden tot een niet-goedkeurende verklaring. Chen, Chen en Su (2001) onderzochten dit fenomeen voor beursgenoteerde bedrijven in China. Hun onderzoek bevestigde het vermoeden dat ondernemingen die actief aan earnings management doen ook meer kans maken op een aangepaste verklaring. De reden waarom deze Chinese bedrijven zich inlieten met earnings management had te maken met het feit dat de wetgevers in China een bepaald bedrag van winstgevendheid vooropstelden. Indien zij dit ‘target’ niet haalden, konden ze van de beurs gehaald worden of geen fondsen meer verkrijgen via de kapitaalmarkt. Hoe langer deze bedrijven genoteerd waren op de beurs, hoe meer zij earnings management zouden toepassen om hun target te behalen, met als gevolg dat een langere beursnotatie leidde tot meer kans op een nietgoedkeuring (Chen et al., 2001). Abnormale acrcruals houden verband met earnings management daar zij subjectieve inschattingen van het management zijn over toekomstige resultaten en dus gebruikt kunnen worden om de winsten te manipuleren. Voor auditors is het dan ook zeer moeilijk om deze subjectieve oordelen objectief te gaan controleren. Bedrijven waar er hoge abnormale accruals zijn, zullen dus veel meer onzekerheid met zich meebrengen dan bedrijven met minder hoge abnormale accruals. Deze onzekerheid ligt in het feit dat omwille van de hoge accruals bijvoorbeeld eventuele going concern problemen niet ontdekt zullen worden en dat de auditor dus geen correcte uitspraak doet over de jaarrekening. Een manier voor auditors om met dit groter risico om te gaan, is het verlagen van de materialiteitgrens voor bedrijven met hoge accruals en dus een conservatievere applicatie van de regels. Dit fenomeen wordt in de literatuur ‘auditor reporting conservatism’ genoemd. Francis en Krishnan (1999) bevestigden dat bedrijven met hoge accruals meer kans maken op een aangepaste verklaring. e) Bedrijfs- en auditorkenmerken Bepaalde bedrijfskenmerken worden vaak in de literatuur vernoemd verband te houden met de ontvangst van een niet-goedkeuring, andere bedrijfskenmerken zouden dan weer de kans verhogen op een goedkeuring. Zo spelen financiële gezondheid en prestatie een belangrijke rol in het beslissingsproces van de auditor. Chinese auditors gaven een aangepaste verklaring indien het bedrijf in financiële moeilijkheden zat, ongeacht of hun jaarrekening in overeenstemming was met GAAP11
11
General Accepted Accounting Principles
12
(Chen, Su en Wang, 2005). Een bedrijfskenmerk dat daarentegen positief geassocieerd wordt met een goedkeuring is de toekomstige groei (Krishnan en Krishnan, 1996 ; Farinha en Viana,2006). De kans op goedkeuring daalt indien de mate van outsider aandeelhouders12 toeneemt en indien geen dividenden betaald worden (Krishnan en Krishnan, 1996 ; Farinha en Viana,2006). Qua auditorkenmerken blijken vooral het risico op een rechtszaak en het aandeel van de klant in de auditors portfolio gerelateerd te zijn aan een aangepaste verklaring (Krishnan & Krishnan, 1996). Indien de auditor vreest dat het geven van een goedkeuring zou leiden tot een rechtszaak (omdat het bedrijf eigenlijk een niet-goedkeuring verdiende), zal hij vlugger een aangepaste verklaring geven. Omgekeerd indien de klant een groot aandeel vertegenwoordigt in de auditors totale opbrengsten dan zal hij uit vrees om die klant te verliezen eerder een goedkeuring geven dan een niet-goedkeuring. f) Invloed van Raad van Bestuur en auditcomité Ondernemingen richten een Raad van Bestuur op die “bevoegd is om alle handelingen te verrichten die nodig of dienstig zijn tot verwezenlijking van het doel van de vennootschap, behoudens die waarvoor volgens de wet alleen de algemene vergadering bevoegd is” (Art. 522, W. Venn.). Van deze Raad van Bestuur worden hoge prestatiestandaarden verwacht, waardoor dit orgaan een hoge kwaliteit moet kunnen bieden. Met hogere kwaliteit bedoelen Carcello, Hermanson, Neal en Riley (2002)dat de leden onafhankelijk, ijverig en ervaren zijn. Deze kwaliteit zou ervoor zorgen dat er minder frauduleuze financiële rapporteringen zijn (Beasley, 1996), wat dus kan resulteren in minder niet-goedkeuringen. Dit werd ook empirisch onderzocht door Farinha en Viana(2006) in de Portugese context. Een hogere onafhankelijkheid en hogere graad van ijver leidde tot significant minder aangepaste verklaringen. Echter, de grootte van de Raad van Bestuur bleek geen significante impact te hebben op het soort verklaring van de auditor. De Raad van Bestuur kan er ook voor kiezen om een auditcomité op te richten. Sinds 8 januari 2009 geldt de ‘Wet inzonderheid tot oprichting van een auditcomité in de genoteerde vennootschappen en de financiële ondernemingen’ (Art 526 bis, W. Venn.). Deze bedrijven zijn dus verplicht om een auditcomité op te richten binnen hun wettelijk bestuursorgaan. Dit comité dient samengesteld te zijn uit niet-uitvoerende leden van het wettelijke bestuursorgaan waarvan ten minste één onafhankelijk is en over de nodige deskundigheid op het gebied van boekhouding en audit beschikt. Het auditcomité heeft ten minste de volgende taken:
12
“monitoring van het financiële verslaggevingsproces;
Met outsider aandeelhouders worden aandeelhouders bedoeld die geen deel uitmaken van het bedrijf.
13
monitoring van de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle en risicobeheer van de vennootschap;
indien er een interne audit bestaat, monitoring van de interne audit en van zijn doeltreffendheid;
monitoring van de wettelijke controle van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening, inclusief opvolging van de vragen en aanbevelingen geformuleerd door de commissaris en, in voorkomend geval, door de bedrijfsrevisor die instaat voor de controle van de geconsolideerde jaarrekening;
beoordeling en monitoring van de onafhankelijkheid van de commissaris en, in voorkomend geval, van de bedrijfsrevisor die instaat voor de controle van de geconsolideerde jaarrekening, waarbij met name wordt gelet op de verlening van bijkomende diensten aan de vennootschap”. (Art 526bis, Wet venn.)
We kunnen ons nu afvragen wat de invloed van zo’n auditcomité is op het type verklaring van de auditor. Het loutere bestaan van een auditcomité zorgt volgens Pucheta-Martinez en de Fuentes (2007) niet tot meer goedkeuringen. Echter, een kleiner en onafhankelijk auditcomité leidt tot minder kans op een aangepaste verklaring. Dat eerder de samenstelling van het audit comité een invloed uitoefent op de verklaring dan de loutere aanwezigheid ervan, zal in een latere paragraaf nog eens extra geïllustreerd worden. g) Auditkwaliteit De auditkwaliteit bepaalt hoe goed de controlewerkzaamheden door de commissaris zijn uitgevoerd. Een hogere kwaliteit wil zeggen dat de commissaris meer kans heeft om de juiste verklaring te geven. Dit zal vooral belangrijk zijn wanneer de bedrijfsrevisor een keuze dient te maken tussen het al dan niet geven van een going concern opinie (cfr. infra). Volgens DeAngelo (1981) bestaat audit kwaliteit uit 2 componenten: onafhankelijkheid en competentie van de auditor. Een hogere onafhankelijkheid en een hogere competentie leiden tot een hogere kwaliteit. Er kunnen factoren zijn die nefaste gevolgen hebben op de audit kwaliteit en dus aanleiding kunnen geven tot verkeerde verklaringen. Omgekeerd kunnen er elementen zijn die juist leiden tot een verhoging van de audit kwaliteit. Zo blijkt dat grotere auditors, zoals de Big 4, meer accuraat zijn dan kleinere auditkantoren. Een grotere accuratesse betekent een hogere kwaliteit en dus meer correcte beslissingen. De reden voor deze grotere accuraatheid zou gedreven worden doordat deze auditors een grotere vrees hebben voor een rechtszaak (omwille van het geven van een verkeerde verklaring) dan de vrees om hun klant te verliezen (omdat ze geen goedkeuring geven), aldus Lennox (1999). Zo vond ook Blay (2005) dat auditors die geconfronteerd worden met een hoog risico op vervolging,
14
conservatiever zijn en vlugger een aangepaste verklaring geven. Daarentegen, auditors die een verhoogd risico hebben om hun klant te verliezen, zijn meer geneigd een goedkeuring te geven, volgens Blay (2005). Dit laatste resulteert in een slechte kwaliteit van de financiële rapportering indien de klant eigenlijk een niet-goedkeuring verdiende. Van audit bedrijven wordt verwacht dat ze beter presteren indien de verwachte reputatieverliezen toenemen, wat dus zou leiden tot een hogere financiële rapportering kwaliteit. Normaal gebruikt men de Big 4 indicator als een variabele voor reputatie. Echter, Gaeremynck, Van Der Meulen en Willekens gebruikten andere maatstaven om het effect van reputatie na te gaan in België. Zij vonden dat financiële rapportering kwaliteit steeg met het percentage klanten in financiële moeilijkheden en met het aantal klanten in de auditor ’s portfolio.
2. Voorbehoud a) Bedrijfskenmerken en voorbehoud Het is logisch dat bepaalde soorten bedrijven meer problemen ervaren bij de financiële rapportering dan andere. Zo zullen kleinere bedrijven over minder professionele accountants beschikken dan grotere bedrijven en kunnen er meer interne controleproblemen zijn omwille van een minder doorgedreven functiesplitsing. Daarnaast is het ook zo dat de concentratie van de aandelen onrechtstreeks mee de kwaliteit van de financiële rapportering bepaalt. Volgens Sanchez & GarciaMeca (2005) leidt een beperkte aandeelhoudersbasis tot betere corporate governance13 praktijken wat uiteindelijk zou resulteren in een hogere kwaliteit van de financiële rapportering. Bedrijfskenmerken spelen dus een belangrijke rol bij het identificeren van bedrijven die meer kans maken op een voorbehoud. Een klein bedrijf met slechts een gering aantal werknemers en een geringe groei (gemeten door de verandering in verkopen) zou meer kans maken op een voorbehoud (Laitinen & Laitinen, 1998). Ook een lage waarde van de solvabiliteitsratio, gemeten door de verhouding van het eigen vermogen ten opzichte van de totale passiva, vertegenwoordigt een grotere kans op een voorbehoud (Laitinen & Laitinen, 1998). Naast deze traditionele financiële ratio zijn er nog 2 andere financiële indicatoren die geassocieerd worden met het verkrijgen van een voorbehoud. Zo bleek in de Griekse context dat de graad van financiële nood, gemeten door Altman’s z-score14, en huidige verliezen factoren waren die discrimineerden tussen een goedkeuring
13
Corporate governance heeft als basis dat er binnen bedrijven meestal een scheiding is tussen eigendom en bestuur van de onderneming. Met corporate governance codes probeert men ervoor te zorgen dat het bedrijf behoorlijk bestuurd wordt en in overeenstemming is met de wensen van de eigenaars. (Guberna) 14 Deze score is een combinatie van vijf bedrijfsratio’s en meet de financiële gezondheid van een bedrijf. Deze score wordt gebruikt voor het voorspellen van faillissementen. (12 Manage)
15
en een voorbehoud (Spathis, 2003). Waarbij een hogere graad van financiële nood en meer verliezen de kans op niet-goedkeuring verhoogden. Bedrijven die goede prestaties leveren worden verwacht minder vlug een voorbehoud te krijgen. Prestatiemaatstaven die een significante negatieve associatie vertonen met voorbehoud zijn de volgende: ratio vorderingen op verkopen, netto winst op totale activa en bedrijfskapitaal op totale activa (Spathis, Doumpos en Zopounidis, 2003). Een recente beweging in de bedrijfsstructuur vormt het oprichten van een audit comité. Van dit comité wordt er, zonder veel bewijs, verondersteld dat het effectief is in het verbeteren van de financiële rapportering, wat dus zou moeten leiden tot minder verklaringen met voorbehoud. Echter,zoals hiervoor reeds vermeld, zorgt het loutere bestaan van een audit comité niet voor minder verklaringen met voorbehoud. De grootte van het audit comité en het percentage onafhankelijke leden hebben wel een significante invloed. Minder leden, die onafhankelijker zijn, verminderen de kans op een voorbehoud (Pucheta-Martinez en de Fuentes, 2007). b) Auditorkenmerken en voorbehoud Het staat bedrijven toe om te veranderen van auditor. Echter een verandering van auditor impliceert ook een verandering in de kwaliteit van de audit, daar het ene auditkantoor kwaliteitsvoller werk levert dan het andere. Bedrijven die in een vorig jaar een niet-goedkeuring kregen, blijken significant meer een contract af te sluiten met een lagere kwaliteit auditor dan bedrijven die een goedkeuring kregen. Indien bedrijven switchen naar een auditor die minder gespecialiseerd, minder conservatief en minder bekend is, daalt hun kans op een voorbehoud (Gomez-Aguilar & Ruiz-Barbadillo,2003). Dit fenomeen baart de wetgevers zorgen. Toch zouden bedrijven beter nadenken alvorens zich met zulke praktijken in te laten. Wanneer hun switchgedrag te opvallend wordt, zullen bepaalde auditors potentiële switchers conservatiever behandelen dan bedrijven die geen neiging tot switchen vertonen, waardoor we kunnen verwachten dat gepercipieerde potentiële switchers meer kans maken op een voorbehoud (Krishnan, Krishnan, Stephens, 1996). Naast deze kwaliteitskenmerken van de auditor kan het ook interessant zijn om eens te kijken wat de invloed van de vergoeding van de auditor is op het geven van een voorbehoud. Gegeven het feit dat een auditor ten alle tijden onafhankelijk dient te zijn, zou de fee die de auditor krijgt geen impact mogen hebben op zijn beslissingproces. Dit blijkt echter niet altijd het geval te zijn. Zo vond Firth (2002) dat de consulting fee15 van een bepaalde klant in verhouding tot het totale opbrengstenportfolio van de auditor een negatieve relatie vertoonde met de verkrijging van een 15
Consulting fee is het bedrag dat auditors krijgen voor het uitoefenen van opdrachten anders dan de auditopdracht.
16
voorbehoud. Craswell (1999) vond daarentegen geen significante relatie tussen de consulting fee en de kans op een voorbehoud. Ook een grotere audit fee afhankelijkheid zou niet leiden tot meer kans op een goedkeuring volgens Craswell(2002).
3. Afkeuring Opdat een auditor een afkeurende verklaring geeft, moeten er al zware materiële fouten in de jaarrekening aanwezig zijn die de globale betrouwbaarheid ervan teniet doen. In de praktijk wordt er niet zo vlug een afkeuring gegeven, waardoor deze vorm van niet-goedkeuring weinig interessant is voor onderzoekers. Omwille van de beperkte literatuur over dit onderwerp zal dit onderdeel vooral betrekking hebben op een aantal praktijkvoorbeelden. Accounting manipulaties kunnen leiden tot een afkeuring indien de manipulaties zodanig groot zijn dat ze de materialiteitsgrens overschrijden. De gebieden waar zulke manipulaties het meest voorkomen zijn afschrijvingen, lange termijn waardering van financiële activa, lange termijn waardering activa, afschrijving handelsvorderingen, voorzieningen, uitgaven, classificatie van passiva en aantasten van activa (Barac & Klepo, 2006). Een andere materiële fout die leidde tot een afkeuring bij een Chinees bedrijf was het kapitaliseren van interest terwijl het bedrijf nog steeds een groot verlies rapporteerde (Chen, Su, Wang, 2005). Naast gebreken in de jaarrekening kunnen materiële zwaktes in de interne controle ook leiden tot afkeuringen (Ashbaugh-Skaife, Collins, Kinney,Lafond, 2006 en Ettredge, Li, Sun,2006).
4. Onthouding Een onthoudende verklaring wordt eveneens zo weinig mogelijk gegeven aangezien het zeer ernstige gevolgen kan hebben voor het bedrijf. Zo kan een bedrijf die een onthoudende verklaring ontving soms moeilijkheden ondervinden om nog uitstel van betaling te krijgen van zijn leveranciers of om nog een banklening te verkrijgen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er in de literatuur weinig onderzoek verricht werd naar de redenen voor het geven van een onthouding. Toch is het belangrijk om te weten wat de auditor drijft om zo’n verklaring te geven om op die manier een volledig beeld te krijgen van het beslissingsproces van de auditor. Davis’ studie uit 2004 kan ons hier enigszins bij helpen. De meerderheid der redenen die auditors gaven voor een onthoudende verklaring had te maken met going concern problemen. De voornaamste reden voor onthouding was dat het bedrijf een operationeel verlies leed, zowel in het huidige jaar als in vorige jaren. Daarnaast horen ook gebreken in bedrijfskapitaal en negatieve cashflows tot deze going concern problemen. De tweede voornaamste beweegreden voor een onthoudende verklaring had te maken met wettelijke kwesties zoals een op handen zijnde proces. Een laatste reden, die geen betrekking heeft op de going concern problematiek, heeft te maken met de materiële scope beperkingen (Davis, 2004). Dit wil zeggen dat
17
de auditor beperkingen ondervond in zijn controlewerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld een gebrekkige administratieve organisatie. Andere verklaringen voor een onthouding werden gegeven door Chen, Su en Wang (2005). Zij ontdekten dat de eerste onthoudende verklaring die in China werd gegeven, zijn oorsprong vond in het stilleggen van de productie. Bovendien wist men niet wanneer de productie terug hervat zou worden. Daarnaast was de auditor ook niet in staat om de redelijkheid van de voorraadkost methode en de netto gerealiseerde waarde van de voorraad te beoordelen. De onthoudende verklaring had dus te maken met aanzienlijke onzekerheden die op betekenisvolle wijze de jaarrekening kon beïnvloeden (cfr. supra).
5. Going concern a) Bedrijfskenmerken en going concern Zoals bij de achtergrond informatie reeds uitgelegd, wordt een going concern getriggerd door het bestaan van onzekerheid omtrent het voortbestaan van de onderneming in de voorzienbare toekomst. Zo’n opinie wordt enkel uitgesproken voor bedrijven die signalen geven die erop wijzen dat ze in moeilijkheden verkeren. Voorbeelden van zulke signalen zijn onder andere een operationeel verlies, een nettoverlies en een negatief eigen vermogen(Knechel & Vanstraelen, 2007; McKneown, Mutchler, Hopwood, 1991). De alarmbelprocedure is, zoals zijn naam reeds laat vermoeden, een duidelijk signaal voor problemen. Indien het netto-actief ten gevolge van geleden verliezen gezakt is tot minder dan de helft, respectievelijk minder dan een vierde van het maatschappelijk kapitaal, dan moet de Algemene Vergadering bijeengeroepen worden om te beslissen over de ontbinding van de onderneming of het nemen van andere maatregelen (Art. 333,W. Venn.). Indien één of meerdere van deze signalen zich voordoen, zal de auditor dieper ingaan op de financiële gezondheid van het bedrijf. Hij zal dit doen via uitgebreide substantieve testen, waarna hij zal kunnen besluiten of het bedrijf nog in staat is verder te opereren. Verschillende factoren kunnen leiden tot problemen inzake bedrijfscontinuïteit en op die manier leiden tot een going concern opinie. Zo leidt een hoog financieel risico, gemeten door de ratio lange termijn schulden op totaal actief, tot meer kans op going concern opinies (Ireland, 2003). Een zelfde conclusie geldt voor een slechte liquiditeit wat weergegeven werd door het lijden van een verlies en een lage ratio vlottende activa exclusief voorraad op schulden op korte termijn (Ireland, 2003; Chen en Church, 1992). Geen dividenden uitkeren aan aandeelhouders zou ook een signaal aan auditors geven dat er problemen zijn in het bedrijf (Ireland, 2003). Andere financiële indicatoren die positief
18
geassocieerd werden met going concern zijn de score van het faillissementsmodel van Hopwood16, het niet meer kunnen afbetalen van de schuldobligaties (Louwers, 1998), en het zich begeven in curatorschap en reorganisaties (LaSalle en Anandarajan,1996). Ook financiële ratio’s worden vaak beschouwd om te discrimineren tussen het al dan niet geven van een going concern. Chen en Church (1992) ontdekten dat cashflow van operaties op totale passiva en nettowinst voor belastingen op verkoop belangrijke ratio’s zijn die auditors beschouwen bij het uitspreken van een going concern opinie. Hoe groter deze ratio’s zijn, hoe gezonder het bedrijf financieel gezien is en dus hoe kleiner de kans op een going concern opinie. Samenvattend kunnen we zeggen dat bedrijven met een hoge graad van financiële nood meer kans maken op een going concern (Citron & Taffler, 2001). Naast deze financiële aspecten van een bedrijf, speelt de grootte van het bedrijf ook een rol. Grote bedrijven kunnen profiteren van een gereduceerd financieel risico, wat één van de factoren is die Ireland (2003) heeft kunnen blootleggen. Kleine bedrijven hebben dit voordeel niet, waardoor ze sneller in moeilijkheden komen, wat de onzekerheid omtrent het voortbestaan enkel doet toenemen (Ireland, 2003). Auditors blijken ook aandacht te besteden aan de plannen die het management heeft met het bedrijf. Bepaalde plannen zouden ervoor kunnen zorgen dat het bedrijf een verminderde kans heeft op een going concern opinie zoals het uitschrijven van aandelen en het aangaan van fondsen (Behn, Kaplan en Krumwiede, 2001). Bedrijven die in staat zijn om extra financiering te bekomen, zullen geen hoog financieel risico hebben. Immers, niemand zou hen fondsen willen geven in dat geval. In veel Amerikaanse bedrijven, vooral beursgenoteerde bedrijven, werd er een audit comité opgericht. De Sarbanes-Oxley act stelt dat het audit comité direct verantwoordelijk is voor de aanstelling van de externe auditor en tevens moet het comité het werk van de auditor in relatie tot de externe financiële rapportering overzien (Stewart en Munro, 2007). De leden van dit comité moeten de onafhankelijkheid en objectiviteit van de auditor vrijwaren. Met andere woorden, zij moeten ervoor zorgen dat het management van het bedrijf geen druk kan uitoefenen op de auditor om op die manier een goedkeuring te krijgen, terwijl eigenlijk een going concern diende uitgesproken te worden, waarvan het belang reeds eerder werd aangehaald. Er wordt verwacht dat een onafhankelijk audit comité waarvan de leden in meerdere Raden van Bestuur zitten en die minder aandelen van het bedrijf bezitten, beter in staat is om de onafhankelijkheid van de auditor te garanderen, waardoor er dus meer kans is op een going concern indien er ook effectief problemen aanwezig zijn (Carcello & Neal, 2003). 16
Het Hopwood model is een model ontwikkeld door Hopwood, McKeown en Mutchler. Dit model omvat 6 financiële ratio’s die de financiële conditie van een bedrijf meten. Als resultaat krijg je een kans op faillissement (Hopwood, McKeown en Mutchler, 1988)
19
b) Auditorkenmerken en going concern We hebben nu gezien dat een aantal bedrijfskenmerken een invloed heeft op de ontvangst van een going concern opinie. Dit is eerder een interne aangelegenheid. Echter, voor de goedkeuring of nietgoedkeuring is men afhankelijk van een interactie tussen het bedrijf en de auditor. De auditor vormt het externe aspect. We kunnen ons dan ook terecht de vraag stellen of er auditorkenmerken zijn die een impact hebben op het beslissingsproces voor het geven van een going concern. De belangrijkste karakteristieken zijn auditorgrootte, audit en non-audit fee, auditor tenure en auditor onafhankelijkheid. We zullen de relatie van elk van deze kenmerken met de going concern opinie hierna kort toelichten. Een eerste belangrijk kenmerk van de auditor is de grootte van het auditkantoor. Meestal wordt een onderscheid gemaakt tussen Big 4 en niet-Big 4 kantoren, respectievelijk grote en kleine bedrijven. Zoals in het onderdeel over auditkwaliteit reeds gezegd, wordt van grote auditors verwacht dat zij accurater zijn bij het uitspreken van een going concern opinie in vergelijking met kleinere auditors. Hiermee wordt bedoeld dat grote auditors vlugger een going concern zullen uitspreken voor een bedrijf dat daarna ook effectief failliet gaat en sneller een goedkeuring zullen geven voor een bedrijf dat daarna blijft voortbestaan (Lennox, 1999). In het vorige deeltje zagen we dat ook de grootte van het geauditte bedrijf een rol speelt in het beslissingsproces. Een groot bedrijf zal omwille van zijn grotere financiële armslag vlugger een beroep doen op een groot audit kantoor dan een klein bedrijf, met als gevolg dat het een nauwkeuriger rapport zal voorleggen. Een tweede belangrijk kenmerk van de auditor heeft te maken met de grootte van de audit fee en de non-audit fee (consultancy fee). We zouden kunnen denken dat een grote audit fee ervoor zorgt dat de auditor zijn onafhankelijkheid verliest en geen going concern wil uitspreken omdat hij dan het risico loopt om zijn klant te verliezen. Daarentegen kan een grote audit fee erop wijzen dat de auditor vermoedt dat er problemen zijn in het bedrijf en dat hij veel werk nodig zal hebben om alles te onderzoeken. Dit laatste wordt ondersteund door de bevinding van Carcello en Neal (2003): er blijkt wel degelijk een positieve associatie tussen de grootte van de audit fee en de kans op het verkrijgen van een going concern te bestaan. Eenzelfde redenering kan toegepast worden met betrekking tot non-audit fee, maar hier vinden Carcello en Neal (2003) geen significante relatie, net zoals bij het effect op voorbehoud. Naast grootte van het auditkantoor en de auditverloning is auditor tenure een derde karakteristiek waarvan verwacht wordt dat het een invloed heeft op het beslissingsproces van de auditor. Met auditor tenure wordt er verwezen naar de duur van de relatie tussen auditor en klant, dus hoe lang de auditor al verbonden is aan dezelfde klant. Indien een auditor reeds lang voor de klant werkt, wordt er verondersteld dat hij competenter is vermits hij zijn beslissingen kan baseren op uitgebreide klantenkennis die hij over de tijd ontwikkeld heeft. Echter,
20
een langere tenure kan zijn onafhankelijkheid in gevaar brengen, daar de auditor een te nauwe band ontwikkeld heeft met de klant en die relatie niet op het spel wil zetten door een going concern opinie uit te spreken (Knechel en Vanstralen, 2007). Geiger en Raghunandan (2002) onderzochten deze relatie, maar vonden eerder bewijs dat een kortere auditor tenure leidde tot minder going concern opinies terwijl de bedrijven achteraf gezien wel failliet gingen. De rode draad in dit verhaal vormt uiteraard de onafhankelijkheid van de auditor wanneer het bedrijf onder de loep wordt genomen. Ook in de literatuur wordt het belang hiervan steeds opnieuw benadrukt. We zagen reeds dat een auditor wiens onafhankelijkheid zeer laag is tot gevolg kan hebben dat er verkeerde opinies uitgesproken worden die in het voordeel zijn van het bedrijf, maar in het nadeel van potentiële gebruikers van de financiële rapportering. Deze bezorgdheid werd empirisch bewezen door RuizBarbadillo Gómez-Aguilar,De Fuentes,
Garcí-Benau (2004) in Spanje. Daar kwam men tot de
conclusie dat een lage mate van onafhankelijkheid leidt tot een kleinere kans op een going concern opninie. Zelfs al verdient het bedrijf een going concern opinie, toch blijkt de aanwezigheid van enige afhankelijkheid de uitspraak van een going concern te belemmeren. We kunnen niet anders dan de literatuur bijtreden in het belang van de onafhankelijkheid van de auditor. c) Externe factoren die een invloed hebben op going concern Wanneer auditors twijfelen om al dan niet een going concern uit te spreken , voeren ze een evenwichtsoefening uit. Men moet een afweging maken tussen kosten en verliezen. De mogelijke kosten resulterend uit een rechtszaak omwille van het niet uitspreken van een going concern terwijl het bedrijf failliet gaat. Indien de auditor wel degelijk een going concern uitspreekt, zal het bedrijf verlies lijden indien de klant opstapt. Tevens moet men ook nog de schade aan het imago van het bedrijf
in
rekening
brengen.
Hierdoor
kunnen
prospects
andere
oorden
opzoeken.
De dreiging van een potentiële rechtszaak hangt samen met de wettelijke omgeving van de auditors. Indien de wettelijke omgeving veel druk legt op auditors om de juiste beslissing te nemen en er veel sancties opgelegd worden, zullen de auditors vlugger een going concern uitspreken. In een Amerikaanse studie toonden Geiger en Raghunandan (2002) aan dat een verminderde rechtsdruk in de periode 1996-2000 leidde tot het geven van minder going concern opinies. In een latere studie toonden Geiger, Raghunandan en Rama(2005) aan dat er meer going concerns uitgesproken werden nadat de wetgeving strikter werd, dit als gevolg van een periode van veel bedrijfsschandalen. Zoals in een vorige paragraaf (“veranderende auditomgeving”) reeds uiteengezet, blijkt de auditomgeving een belangrijke rol te spelen bij de kans op niet-goedkeuring.
21
Hoofdstuk 3 : Empirisch onderzoek: Welke redenen leiden het meest frequent tot niet-goedkeuring? Nadat we in de vorige twee hoofdstukken de theoretische kant bekeken hebben, is het nu tijd voor de praktische kant, namelijk het empirisch gedeelte. In dit hoofdstuk willen we nagaan waarom de auditor een bepaalde niet-goedkeuring geeft en of er verschillen zijn tussen de verscheidene types van niet-goedkeuringen. Op die manier kunnen we ook verifiëren of de auditors consistent zijn in hun beslissingsproces bij het uitspreken van een bepaalde opinie. Alvorens over te gaan tot de resultaten van ons onderzoek, bespreken we kort de dataverzameling en de methodologie van de studie. Daarna bespreken we voor elk type niet-goedkeuring onze bevindingen. We dienen nog op te merken dat de bijlagen waarnaar verwezen zal worden in zowel hoofdstuk 3 als 4, op de achteraan bijgevoegde cd-rom staan.
1. Dataverzameling Ter uitvoering van dit onderzoek hebben we nood aan de commissarisverslagen van de ondernemingen die een bepaald type niet-goedkeuring ontvingen. In onderstaande tabel vinden we per jaar het aantal ondernemingen dat een bepaalde soort niet-goedkeuring ontving. De bedoeling van deze empirische studie is om de commissarisverslagen één voor één handmatig na te lezen en vervolgens de reden van niet-goedkeuring te noteren. Type verslag
2003
2004
2005
2006
2007
Totaal
Toelichting
2749
2725
2612
2508
2488
13082
Voorbehoud
729
762
675
697
564
3427
Afkeuring
21
20
16
17
10
84
Onthouding
248
254
187
192
168
1049
Tabel 1: Populatiegrootte per type verslag (eigen werk)
Zoals te zien in de tabel worden er vooral toelichtende paragrafen gegeven en daarna vooral voorbehouden. Opvallend is dat er bij elke type niet-goedkeuring een dalende trend op te merken valt. Er worden schijnbaar minder niet-goedkeuringen gegeven. Het leek ons niet haalbaar om per type de volledige populatie van commissarisverslagen te onderzoeken, daarom hebben we ervoor geopteerd om met volledig aselecte steekproeven te werken. Het voordeel van zo’n volledig aselecte steekproeftrekking is dat er geen voorwaarden of restricties verbonden zijn aan de trekking. Bovendien heeft elk element in de populatie een gelijke kans tot selectie (De Pelsmacker en Van Kenhove; 2007). Het nadeel is echter dat je elk element van de populatie vooraf moet identificeren
22
(De Pelsmacker en Van Kenhove; 2007). Voor elk type niet-goedkeuring bepalen we hoeveel verslagen er onderzocht moeten worden opdat onze resultaten representatief zijn voor de populatie. We doen dit aan de hand van de volgende formules (De Pelsmacker en Van Kenhove; 2007):
P=50%
z= 1,96
M= nauwkeurigheidsmarge= 10%
N=Populatiegrootte
n’= steekproefgrootte zonder correctie voor eindige populatie n= steekproefgrootte met correctie voor eindige populatie Wanneer we deze oefening uitvoeren op elk jaar en elk type verslag, dan krijgen we de volgende tabel. Type verslag
2003
2004
2005
2006
2007
Totaal
Toelichting
93
93
93
93
93
465
Voorbehoud
85
86
85
85
83
424
Afkeuring
18
17
14
15
10
74
Onthouding
70
70
64
65
62
331
Tabel 2: Steekproefgrootte bij een 10% nauwkeurigheidsmarge (eigen werk)
Nu we weten hoeveel elementen we dienen te onderzoeken, moeten we uit de populatie het benodigde aantal selecteren. De selectie gebeurt door het genereren van random getallen in Excel die gelinkt zijn aan de ondernemingsnummers. Graydon NV Belgium17 leverde ons de ondernemingsnummers per jaar en per type niet-goedkeuring. Er dient wel opgemerkt te worden dat we enkel Nederlandstalige commissarisverslagen geselecteerd hebben om zo de juiste interpretatie te verzekeren. Daarnaast is het ook zo dat we de verschillende elementen over de jaren heen als cross-sectionele gegevens beschouwen in plaats van tijdreeks gegevens.
2. Methodologie Op basis van de steekproef bepaald in het vorige deel hebben we de ondernemingsnummers verzameld waarvan we de commissarisverslagen wensen te onderzoeken. Via de site van de Nationale Bank van België kan men gemakkelijk elk verslag downloaden. Alle 1294 gekozen verslagen werden gedownload en één voor één nagelezen. Voor elk jaarverslag werd dan gedetailleerd bijgehouden wat de reden van niet-goedkeuring was. Vervolgens bepaalden we per type nietgoedkeuring een aantal categorieën waarin we gelijkaardige redenen bundelden. Wanneer dit 17
Graydon NV Belgium is een leidinggevend bedrijf inzake handels- en marketinginformatie, krediet- en debiteurenbeheer.
23
gebeurd was voor elke niet-goedkeuring konden we eenvoudig nagaan welke redenen het meest voorkwamen bij afkeuring, onthouding, voorbehoud en toelichtende paragraaf. We willen ook opmerken dat soms de auditor meerdere redenen aangaf ter aanleiding van zijn niet-goedkeuring. We hebben dan ook altijd nagegaan of elke reden op zich tot niet-goedkeuring zou leiden of dat ze altijd in combinatie gebruikt werden om tot een bepaalde niet-goedkeuring te leiden. Nu we enig licht geworpen hebben onze methodologie, kunnen we overgaan tot de bespreking van de resultaten van het onderzoek.
3. Afkeuring Als eerste bespreken we welke redenen de auditor aanhaalt om een onderneming een afkeuring te geven. De meest frequente reden voor afkeuring was het feit dat de jaarrekening opgesteld was op basis van going concern terwijl de auditor vond dat deze op basis van discontinuïteit diende opgesteld te worden. Vaak werden samen met deze reden ook sterke verliezen, negatief eigen vermogen en onzekere bedrijfscontinuïteit vernoemd. Ook al leunen deze 2 categorieën dicht bij elkaar aan, toch zijn ze verschillend. Zo leed in bepaalde gevallen de onderneming sterke verliezen, maar vond de auditor dat de jaarrekening nog steeds op basis van going concern kon opgesteld worden. De tweede meest voorkomende reden voor afkeuring had te maken met boekhoudkundige fouten. Hierbij maken we een distinctie naar gelang het betrekking had op het niet boeken van een waardevermindering of op andere boekhoudkundige fouten. Beide soorten fouten kwamen zowel alleen als in combinatie met andere redenen voor. Het niet boeken van waardeverminderingen had vooral betrekking op deelnemingen in de rubriek financiële vaste activa en op dubieuze vorderingen. Deze vorm van accounting manipulaties kwam in de literatuur ook naar voren als reden voor afkeuringen. Voor wat betreft de andere boekhoudkundige fouten gaat het bijvoorbeeld over het niet aanleggen van voorzieningen, onterechte erkenning van verkoop, onverantwoorde activering, verkeerde classificatie,… In bijlage 1 werd de volledige lijst met andere boekhoudkundige fouten opgenomen. Een derde categorie van redenen betreft problemen met de administratieve organisatie en andere beperkingen in de uitvoering van de controlewerkzaamheden. Soms kan het zijn dat de auditor het bestaan, de volledigheid en de juistheid van bepaalde rubrieken niet kan controleren omdat de administratieve organisatie van de onderneming geen gepaste controle toelaat. In andere gevallen zijn er beperkingen in het interne controlesysteem waardoor er fouten in de jaarrekening kunnen sluipen en waardoor de auditor niet altijd in staat is deze fouten te ontdekken. Ook het management kan dwarsliggen waardoor de auditor beperkt wordt in zijn controlewerkzaamheden. Deze categorie
24
van redenen zal altijd in combinatie met andere redenen gebruikt worden om te leiden tot een afkeuring en zal in se niet volstaan om tot een afkeuring te leiden. Soms wordt de auditor geconfronteerd met zodanige onzekerheden dat hij geen oordeel kan uitspreken omtrent een bepaalde rubriek. Zo was er bijvoorbeeld een bedrijf dat zich borg gesteld had voor een lening, aangegaan door een natuurlijke persoon. Deze persoon had plots problemen om die lening af te betalen. De auditor werd geconfronteerd met grote onzekerheid of die borgstelling ging ingeroepen worden of niet en wat de impact daarvan ging zijn op de continuïteit van het bedrijf. Een ander voorbeeld heeft te maken met de voorraden. Een deel van deze voorraad bevond zich in het buitenland waardoor de auditor met aanzienlijke onzekerheid werd geconfronteerd omtrent het bestaan en waardering van de voorraad. Zo zijn er tal van andere onzekerheden waarmee de auditor te maken heeft en die kunnen leiden tot een afkeuring (zie bijlage 2 voor de volledige lijst van onzekerheden bij afkeuring).. We voorzien ook nog een aparte categorie voor specifieke onzekerheden, namelijk onzekerheden die ontstaan omwille van juridische geschillen. Deze geschillen kunnen te maken hebben met de belastingsadministratie, klanten of leveranciers. Vaak is het zo dat als een bedrijf verwikkeld is in een juridisch geschil dat de afloop onzeker is. Hierdoor wordt het voor de auditor ontzettend moeilijk om na te gaan of de jaarrekening wel een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de onderneming. Indien het bedrag van het geschil zeer groot is in vergelijking met het eigen vermogen dan zal dit volstaan om tot een afkeuring te leiden. In andere gevallen wordt er een bijkomende reden voor afkeuring gegeven zoals onzekerheid omtrent de bedrijfscontinuïteit. Ter volledigheid vermelden we een laatste, zeer kleine categorie, namelijk onzekerheid m.b.t. voorraadwaardering omwille van het specifieke karakter. Deze reden komt slechts 3 keer voor en leidt altijd in combinatie met een andere reden tot afkeuring. Reden tot afkeuring Jaarrekening opgesteld op basis van going concern, terwijl het opgesteld zou moeten worden volgens liquidatie. Verlies, negatief vermogen, onzekerheid m.b.t. bedrijfscontinuïteit Boekhoudkundige fouten, anders dan geen waardeverminderingen geboekt Geen waardeverminderingen geboekt: Problemen administratieve organisatie en beperking uitvoering controle Onzekerheden waarvan: - Problemen met rechtszaken - Problemen met voorraad wegens de aard ervan - Andere onzekerheden waardoor geen oordeel kan gegeven worden Tabel 3: Redenen tot afkeuring (eigen werk)
Aantal 38 22 33 30 10 26 8 3 15
25
4. Onthouding Auditors geven het vaakst als reden voor onthouding een ontoereikende administratieve organisatie, zwakke interne controle en beperkingen in de controlewerkzaamheden. Ingevolge een beperkte functiescheiding of beperkte personeelsbezetting laat de administratieve organisatie geen gepaste interne controles toe waardoor de auditor beperkt wordt in zijn controlewerkzaamheden en zodoende geen voldoende zekerheid heeft over het getrouwe beeld van de jaarrekening. De ontoereikende administratieve organisatie heeft zowel betrekking op voorraadbeheer als op aankopen en als op werken in uitvoering. Andere beperkingen in de controlewerkzaamheden werden veroorzaakt door het niet ontvangen van een bevestigingsbrief van het management, de ontoereikende aard van de verkregen informatie, het niet ontvangen van een bankconfirmatie, de onderneming die geen gedetailleerde voorraadtelling deed,…
Een tweede categorie van redenen waarom de auditor een onthouding gaf, heeft te maken met de grote mate van onzekerheden waarmee de auditor en onderneming geconfronteerd wordt. Hierbij maken we een onderscheid tussen onzekerheden met betrekking tot de bedrijfscontinuïteit, lopende geschillen en andere onzekerheden. Wanneer bedrijven een negatief eigen vermogen hebben of aanzienlijke verliezen, dan stelt de auditor zich vragen bij het feit of de onderneming nog wel kan overleven. In vele gevallen hangt deze overleving af van het succes van herstelmaatregelen of van de blijvende financiële steun van aandeelhouders en schuldeisers. Voor auditors is het zeer moeilijk te oordelen of de voorgestelde toekomstplannen succesvol zullen zijn. Omwille van deze grote onzekerheid zullen zij ervoor opteren om zich te onthouden. Naast onzekerheid met betrekking tot de bedrijfscontinuïteit zijn er tal van andere onzekerheden waarmee de auditor te maken krijgt bij de uitvoering van zijn controleopdracht (de volledige lijst van redenen met betrekking tot deze onzekerheden is opgenomen in bijlage 3). Zo zal hij soms onzeker zijn over de waardering van deelnemingen of over de inbaarheid van vorderingen. Wanneer de auditor hierover twijfelt, kan hij ook niet met voldoende zekerheid zeggen of er al dan niet waardeverminderingen geboekt moeten worden en wat de impact is op de jaarrekening en de financiële positie. Dientengevolge zal de auditor geen oordeel uitspreken over de jaarrekening. Wanneer de auditor pas in de loop van het boekjaar werd aangesteld, kan hij geen uitspraak doen over de vergelijkende cijfers van het voorgaande jaar en van de impact van die cijfers op het resultaat van dit jaar. De onthoudende verklaring zal in dit geval dus geen betrekking op de balans van dit jaar, maar enkel op de vergelijkende cijfers uit het vorige boekjaar en het resultaat van dit jaar. Er zijn nog gevallen waarbij de onthoudende verklaring enkel betrekking heeft op een deel van de jaarrekening. Dit is het geval wanneer de auditor omwille van laattijdige benoeming de voorraadcontrole niet kon bijwonen. In
26
deze situatie slaat de onthouding enkel op de rubrieken van de voorraad. Dit doet zich tevens voor wanneer de auditor de voorraadwaardering niet kan beoordelen omwille van de specifieke aard van de voorraad of omwille van te sterk schommelende marktgegevens. In de diamantsector komt deze reden keer op keer voor. Een laatste onderverdeling van onzekerheden heeft te maken met lopende geschillen waarvan de uitkomst onzeker is. Net zoals bij de andere types niet-goedkeuringen hebben deze geschillen te maken met de belastingsadministratie, douaneadministratie, leveranciers of klanten (cfr. infra). Aangezien de auditor niet kan voorspellen hoe deze rechtszaken zullen aflopen en wat hun impact zal zijn op de jaarrekening, verkiest hij om geen oordeel uit te spreken over het getrouwe beeld van de jaarrekening.
Als laatste vermelden we de boekhoudkundige fouten. Deze zullen slechts voorkomen en tot een onthouding leiden als de fout zodanig materieel is dat het getrouwe beeld van de jaarrekening in gevaar dreigt te komen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij een onderneming die een herwaarderingsmeerwaarde boekte op gebouwen zonder er een gepaste onderbouw voor te hebben, waardoor er aanzienlijke onzekerheid ontstond over de juistheid van het bedrag. Daarenboven maakten de terreinen en gebouwen 60% uit van het totaal der activa, waardoor de impact van een mogelijks verkeerd bedrag zeer groot was. Deze onderneming kreeg logischerwijs een onthoudende verklaring. Andere boekhoudkundige fouten die vermeld werden hadden te maken met onterechte boekingen, het niet aanleggen van voorzieningen, het overwaarderen van deelnemingen, het niet kunnen aantonen van eigenaarschap, verkeerde waardering van voorraden,… Al deze elementen leidden slechts in combinatie met andere redenen tot een onthoudende verklaring en wegen dus apart niet zwaar genoeg door om te leiden tot een onthouding (zie bijlage 4 voor een volledige weergave). Als aparte onderverdeling van boekhoudkundige fouten vermelden we tenslotte
het
niet
boeken
van
waardeverminderingen.
Opnieuw
betrof
het
zowel
waardeverminderingen met betrekking tot vorderingen als deelnemingen. Hierbij zien we dat in geen enkel geval de impact van het niet boeken van zo’n vermindering zwaar genoeg was om een onthouding te geven. Ook hier waren er dus meerdere redenen nodig voor het niet geven van een oordeel.
27
Reden tot onthouding
Aantal
Problemen administratieve organisatie en beperking uitvoering controle
137
Onzekerheden waarvan:
273
-
Problemen met rechtszaken
66
-
Onzekerheid m.b.t. bedrijfscontinuïteit; verlies; negatief eigen vermogen
95
-
Andere onzekerheden waardoor geen oordeel gegeven kan worden
112
Problemen met voorraad wegens de aard
123
Boekhoudkundige fouten, anders dan geen waardeverminderingen geboekt
38
Geen waardeverminderingen geboekt
29
Tabel 4: Redenen tot onthouding (eigen werk)
5. Voorbehoud De meest voorkomende reden voor het geven van een voorbehoud was het niet boeken van een waardevermindering. Ook hier zien we dit als een subcategorie van boekhoudkundige fouten. Ondernemingen boeken vaak geen waardevermindering op dubieuze debiteuren omdat ze hopen dat de vordering uiteindelijk toch nog geïnd zal worden. De auditor bekijkt dit echter vanuit een ander standpunt en zal twijfels hebben bij de inbaarheid van de vordering indien deze al geruime tijd open staat of indien de klant financiële moeilijkheden heeft. Wanneer deze situaties zich voordoen zal de auditor een voorbehoud maken voor de waardering van de vorderingen en voorstellen om een waardevermindering te boeken. Ook aangaande waardering van deelnemingen in andere bedrijven worden er vaak geen noodzakelijke waardeverminderingen geboekt. Een waardevermindering zou het vast actief doen dalen en dat hebben bedrijven niet graag. De auditors wensen echter een getrouw beeld weer te geven van de waarde van de deelnemingen en zullen dan ook objectief nagaan of die deelneming wel echt zoveel waard is. Hier kan zich de situatie voordoen dat er financiële problemen zijn bij de verbonden onderneming waardoor de waarde van de deelneming daalt, maar het bedrijf toch geen waardevermindering geboekt heeft. De auditor zal hier ook een voorbehoud voor maken. Ook op verouderde voorraad vergeten bedrijven al eens een waardevermindering te boeken, waardoor de auditor een voorbehoud moet maken. Andere boekhoudkundige fouten komen minder frequent voor dan de waardeverminderingen, maar zijn toch niet te onderschatten. Een aantal voorbeelden van deze fouten is onder andere het niet in resultaat
nemen
van
een
herwaarderingsmeerwaarden,
verlies,
het
overwaardering
niet van
boeken
geboekte
van
afschrijvingen
op
herwaarderingsmeerwaarden,
28
verkeerde classificaties,… (Zie bijlage 5 voor de volledige lijst van andere boekhoudkundige fouten bij voorbehoud)
Naast boekhoudkundige fouten wordt er vaak een voorbehoud gegeven inzake de aard van de voorraad. De reden hierbij is dat de auditors wegens het specifieke karakter van de voorraad geen uitspraak kunnen doen over de voorraadwaardering. Opnieuw moeten we hiervoor vooral verwijzen naar de diamantsector. Hieronder geven we als voorbeeld de typische verklaring bij een voorbehoud omwille van het specifieke karakter van de voorraad: “Teneinde de aanwezigheid van de voorraden na te gaan, hebben wij de overeenstemming vastgesteld tussen de goederenbeweging en de eindvoorraad in karaten, zoals deze vermeld werden in de jaarlijkse aangifte van voorraad en bedrijvigheid voor het afgelopen boekjaar aan het Ministerie van Economische Zaken enerzijds en de boekhouding anderzijds. De waardering van de voorraden gebeurt tegen aankoopprijs of marktwaarde indien lager en dit volgens de methode van de individualisering van de prijs van elke afzonderlijke partij. Wegens het zeer specifieke karakter van deze voorraden en de markteigenschappen in de diamantsector kunnen wij ons geen oordeel uitspreken over de waardering van de voorraden.” (Commissarisverslag Diamex Manufacturing, 2003)
Een derde grote categorie van redenen voor het geven van een voorbehoud heeft te maken met bepaalde onzekerheden waardoor de auditor geen oordeel kan geven over een bepaalde rubriek. Zo zal de auditor die laattijdig benoemd werd en zodoende de fysieke voorraadopname niet kon bijwonen geen uitspraak kunnen doen over het bestaan en de waardering van de voorraad. Ook wanneer het de auditor zijn eerste controlejaar is, kan hij geen oordeel vellen over de vergelijkende cijfers van het vorige boekjaar en van het mogelijke effect daarvan op de resultaten van dit jaar, waardoor hij hiervoor een voorbehoud zal maken. Daarnaast kan het zijn dat de auditor simpelweg de inbaarheid van vorderingen niet kan bepalen of de waardering van deelnemingen niet kan nagaan en daardoor geen oordeel kan uitspreken over deze rubrieken. In bijlage 4 werden alle redenen aangaande deze onzekerheden opgenomen. Ook hier zorgen lopende rechtszaken of juridische geschillen voor een onzekere impact op de jaarrekening. Het gaat hierbij vooral over geschillen met de belastingsadministratie, waarbij de afloop onzeker is. Omwille van deze onzekerheid geeft de auditor een voorbehoud.
Als voorlaatste categorie leiden problemen met de administratieve organisatie en een zwakke interne controle tot een voorbehoud. Deze problemen handelen vaak over het niet toelaten van een gepaste controle van de voorraad of over de waardering van bestellingen in uitvoering.
29
Ten slotte vermelden we dat in zeldzame gevallen ook een voorbehoud gemaakt wordt voor een slechte financiële positie.
Reden tot voorbehoud
Aantal
Boekhoudkundige fouten, anders dan geen waardeverminderingen geboekt
81
Geen waardeverminderingen geboekt
143
Problemen met voorraad wegens de aard
123
Problemen administratieve organisatie en beperking uitvoering controle
68
Onzekerheden waarvan:
159
-
Problemen met rechtszaken
36
-
Onzekerheid m.b.t. bedrijfscontinuïteit; verlies; negatief eigen vermogen
5
-
Andere onzekerheden waardoor geen oordeel gegeven kan worden
118
Tabel 5: Redenen tot voorbehoud (eigen werk)
6. Toelichtende paragraaf Theoretisch gezien wordt een toelichtende paragraaf gegeven wanneer er onzekerheid is met betrekking tot de bedrijfscontinuïteit of in geval van een andere betekenisvolle onzekerheid, die niet van die aard is om een onthoudende verklaring te verantwoorden. In de praktijk zien we dat de toelichtende paragraaf vooral betrekking heeft op onzekerheid over de continuïteit. In 45% van de gevallen meldde de auditor dat ondanks aanzienlijke verliezen de jaarrekening toch nog opgesteld was op basis van continuïteit. Bij 12% van de ondernemingen met toelichtende paragraaf had de reden betrekking op overgedragen verliezen en bij 4% verwees de auditor naar andere elementen zoals negatief eigen vermogen of een laag netto-actief. Dit wil dus zeggen dat in 61% van de gevallen een toelichtende paragraaf werd gegeven omwille van een slechte financiële toestand en dat de auditor de gebruikers van de jaarrekening daar op wou wijzen. Daarnaast is het ook zo dat bij 4% van de toelichtende paragrafen de auditors zonder enige duidelijke reden opmerkten dat er geen aanpassingen gebeurd waren aan de waarderingsregels indien de activiteiten niet voortgezet konden worden. Hieronder geven we een voorbeeld van een typische toelichtende paragraaf omwille van onzekerheid m.b.t. de bedrijfscontinuïteit.
“Niettegenstaande de vennootschap aanzienlijke verliezen heeft geleden die de financiële toestand van de vennootschap aantasten, is de jaarrekening opgesteld in de veronderstelling van verderzetting van de activiteiten van de onderneming. Deze veronderstelling is slechts verantwoord in de mate dat
30
de vennootschap verder op de financiële steun van haar aandeelhouders kan rekenen, beroep kan doen op andere financieringsbronnen en het toekomstplan zoals vermeld in het jaarverslag met succes wordt gerealiseerd. Zonder de hierboven vermelde verklaring zonder voorbehoud in het gedrang te brengen, vestigen wij de aandacht op het jaarverslag, waarin de Raad van Bestuur overeenkomstig het Wetboek van Vennootschappen, de toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit verantwoordt. Er werden dan ook geen aanpassingen gedaan met betrekking op de waardering of de classificatie van bepaalde balansposten die noodzakelijk zouden kunnen blijken indien de vennootschap niet meer in staat zou zijn haar activiteiten verder te zetten.” (Commissarisverslag Fenaux, 2003)
Naast de onzekerheden die de continuïteit bedreigen, werden er ook toelichtende paragrafen gegeven omwille van onzekerheden over de afloop van hangende geschillen. In veel gevallen verwijst de auditor naar het jaarverslag of de toelichting waarin de reden en het verloop van eventuele gerechtelijke geschillen uitgelegd wordt. De afloop van zo’n rechtszaak is altijd onzeker en kan moeilijk ingeschat worden. Omwille van deze onzekerheid opteren auditors ervoor om een toelichtende paragraaf te geven om zo de gebruikers te waarschuwen. Een andere reden om een toelichtende paragraaf uit te spreken, heeft te maken met de waardering van de participaties. In de meeste gevallen blijkt dat de eigen vermogenswaarde van de deelneming kleiner is dan de balanswaarde. De onderneming opteert er echter vaak voor om toch geen waardevermindering te boeken omdat ze van mening is dat de waardevermindering niet van duurzame aard is en dat de eigen vermogenswaarde weer snel zal stijgen omwille van positieve toekomstverwachtingen. Daar de auditor niet kan garanderen dat dit het geval zal zijn, wijst hij de gebruiker op de eventuele overwaardering via de toelichtende paragraaf.
Naast deze specifieke categorieën zijn er nog 77 andere redenen voor het geven van een toelichtende paragraaf die één keer of slechts een paar keer vermeld worden. Omwille van de lage significantie van deze op zich staande redenen zullen we slechts enkele voorbeelden vernoemen: een wijziging van de waarderingsregels, geen waardeverminderingen op twijfelachtige vorderingen boeken, onzekerheid bij de activering van ontwikkelingskosten, verwijzing naar inspectie van de Europese Commissie, het niet respecteren van bepaalde artikelen van het Wetboek Vennootschappen,… Voor de andere redenen verwijzen we naar bijlage 7.
31
Reden tot toelichtende paragraaf Onzekerheid m.b.t. de continuïteit waarbij het ging over:
Aantal 305
-
Aanzienlijke verliezen, toch opgesteld o.b.v. continuïteit
215
-
Overgedragen verliezen, toch opgesteld o.b.v. continuïteit
58
-
Geen aanpassingen waarderingsregels indien discontinuïteit
21
-
Andere tekenen van discontinuïteit
19
Onzekerheid m.b.t. geschillen
56
Onzekerheid m.b.t. waardering deelneming
29
Andere onzekerheden
74 Tabel 6: Redenen tot toelichtende paragraaf (eigen werk)
7. Zijn de auditors consistent in hun oordeel over de jaarrekening? Op basis van onze bevindingen is het moeilijk te besluiten dat de auditors consistent zijn. Zo werden er voor hangende geschillen zowel voorbehouden, onthoudingen als toelichtende paragrafen gegeven. We kunnen echter niet met zekerheid oordelen of er een verschil in materialiteit was tussen de hangende geschillen die leidden tot een voorbehoud, onthouding of toelichtende paragraaf. Indien er een verschil in materialiteit was met betrekking tot deze geschillen dan zouden we kunnen zeggen dat de auditors wel consistent waren. Het zou natuurlijk veel duidelijker zijn, moesten de auditors dit ook effectief vermelden dat het omwille van de grotere materialiteit was dat ze een onthouding gaven in plaats van een voorbehoud of toelichtende paragraaf, maar momenteel kunnen wij hierover slechts speculeren. Een gelijkaardige inconsistentie merken we op bij de voorraden waarvan de waardering niet beoordeeld kan worden omwille van de specificiteit ervan. Zo geven bepaalde auditors hiervoor een voorbehoud en andere een onthouding. Nochtans ging het bij beiden over problemen met betrekking tot voorraadwaardering in de diamantsector. Hier geldt de kwestie van materialiteit echter niet en is er gewoon sprake van inconsistentie in het beslissingsproces van de auditor. Beperkingen in de administratieve organisatie en in de interne controle leidden eveneens tot zowel voorbehouden als onthoudingen. Nochtans is er een groot verschil in mogelijke consequenties tussen voorbehoud en onthouding. Een voorbehoud heeft meestal betrekking op één rubriek of op één specifiek item terwijl een onthouding eigenlijk het gehele beeld van de jaarrekening in twijfel trekt. Een onthouding kan ervoor zorgen dat leveranciers wantrouwig staan tegenover de onderneming en geen betalingsuitstel meer wensen te geven. Financiële voorzieners kunnen omwille van het voorbehoud ook plots hun bedenkingen
32
hebben
over
de
onderneming
en
geen
verdere
financiële
ondersteuning
bieden.
Deze problemen zal een onderneming niet ervaren indien haar een voorbehoud werd toebedeeld. Het lijkt ons dat de verklaring van de jaarrekening kan verschillen van auditor tot auditor en dus enige tekenen van subjectiviteit vertonen. Dit druist echter in tegen één van de kenmerken van de definitie van auditing18, namelijk de objectieve aard van het proces (De Beelde, 2008). Dit houdt onder meer in dat auditors die met hetzelfde bewijsmateriaal geconfronteerd worden tot dezelfde conclusie moeten komen. Alhoewel er in deze gevallen niet echt sprake is van hetzelfde bewijsmateriaal en eerder van gelijkaardig bewijsmateriaal, drukken we toch onze bezorgdheid uit omtrent het juiste gebruik van de verklaringen.
8. Conclusie Wanneer we onze resultaten vergelijken met de bevindingen van Hylas en Ashton (1982) zien we een aantal gemeenschappelijkheden. Zo waren er in de jaren 80 reeds problemen met vorderingen, dubieuze debiteuren en voorraden. Problemen met handelsschulden en productiekosten die bij Hylas en Ashton(1982) aanwezig waren, worden door de Belgische auditors niet vernoemd. In ons onderzoek kwamen daarentegen nog veel meer redenen aan het licht die bij deze 2 auteurs niet ter sprake kwamen. Zo werd er in hun onderzoek niets vermeld over continuïteitsproblemen, hangende geschillen, verliezen,… In hun studie draaide het eerder rond de vraag ‘In welke jaarrekeningrubrieken zitten er fouten?’. Dit is echter een zeer beknopte visie. Een auditor geeft niet alleen een niet-goedkeuring omwille van fouten in de rubrieken, maar hij kijkt naar het hele ondernemingsgebeuren. In die zin breiden wij de studie van Hylas en Ashton(1982) uit door niet alleen naar de fouten in de jaarrekening te kijken, maar door alle mogelijke redenen in beschouwen te nemen. Daarnaast onderzochten wij ook specifiek per type niet-goedkeuring wat de redenen voor niet-goedkeuring waren in plaats van dit gewoon in het algemeen na te gaan. Het nadeel van het algemene onderzoek van Hylas en Ashton (1982) is dat de (in)consistentie van de auditors bij hen niet aan het licht kwam. Algemeen kunnen we besluiten dat niet-goedkeuringen vaak gegeven worden omwille van fouten in de jaarrekening, zoals het niet boeken van noodzakelijke waardeverminderingen, of omwille van onzekerheden met betrekking tot de bedrijfscontinuïteit, rechtszaken en voorraden of omwille van problemen met de administratieve organisatie. Welk type niet-goedkeuring een bedrijf zal krijgen, zal afhangen van het, ons inziens, eerder subjectieve oordeel van de auditor.
18
Auditing wordt gedefinieerd als “een systematisch proces waarbij op objectieve wijze bewijsmateriaal verzameld en geëvalueerd wordt m.b.t. veronderstellingen over economische feiten en handelingen, om na te gan in hoeverre deze veronderstellingen overeenstemmen met vastgestelde criteria, de resultaten van dit onderzoek worden meegedeeld aan geïnteresseerde gebruikers”. (De Beelde, 2008)
33
Hoofdstuk 4: Empirisch onderzoek: Welke variabelen beïnvloeden het verkrijgen van een bepaald type niet-goedkeuring? Nadat we in de literatuurstudie in hoofdstuk 2 een aantal variabelen ontdekt hebben die geassocieerd worden met het verkrijgen van een niet-goedkeuring, pogen we dit empirisch te demonstreren. In dit hoofdstuk gaan we na welke variabelen mee helpen verklaren waarom een onderneming een bepaald type van niet-goedkeuring ontvangt in plaats van een goedkeuring19. Niet alle variabelen die aan bod gekomen zijn in de literatuurstudie zullen opgenomen worden in ons model. Sommige variabelen zijn dermate moeilijk te onderzoeken dat zij een op zichzelf staand onderzoek vereisen. Zo waren we in de onmogelijkheid om audit fee data op te nemen vermits er in België geen verplichting heerst aangaande publicatie, waardoor er te weinig data beschikbaar was. Eenzelfde redenering gaat op voor data in verband met auditor tenure en samenstelling auditcomité. In totaal zullen we de invloed van 13 variabelen op het verkrijgen van een bepaald type nietgoedkeuring nagaan. Daarnaast lijkt het ons ook zinvol om te onderzoeken hoe deze variabelen verschillen tussen de verschillende soorten verklaringen. Dit zal verder in het hoofdstuk behandeld worden. De volgende onderzoeksvragen zullen empirisch onderzocht worden in dit hoofdstuk: Onderzoeksvragen 1: Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een afkeuring in plaats van een goedkeuring? 2: Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een onthouding in plaats van een goedkeuring? 3: Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een voorbehoud in plaats van een goedkeuring? 4: Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een toelichtende paragraaf in plaats van een goedkeuring? 5: Zijn er verschillen in de variabelen tussen de verschillende auditverklaringen? Tabel 7: Onderzoeksvragen bij tweede empirisch onderzoek (eigen werk)
19
We gebruiken de term goedkeuring in plaats van verklaring zonder voorbehoud. Beiden zijn echter synoniemen. We prefereren de term goedkeuring om zo duidelijk het onderscheid te maken met de verschillende niet-goedkeuringen.
34
1. Dataverzameling Voor dit onderzoek werd data verzameld van verschillende bronnen. Graydon Belgium N.V. is onze voornaamste bron van gegevensverzameling. Van Graydon hebben we voor elke onderneming volgende variabelen verkregen: totaal actief, kapitaal, eigen vermogen, winst/verlies voor belastingen, vlottende activa, schulden op korte termijn, schulden op lange termijn, omzet en handelsvorderingen. We hadden ook de Fito score gekregen voor de jaren 2005-2008. Aangezien wij onze observaties halen uit de periode 2003-2007 en wij de Fito gegevens niet konden combineren met de andere verkregen gegevens, hebben wij de Fito score niet kunnen opnemen. De verkregen data van Graydon werd aangevuld met informatie van het Bureau van Dijk via de Belfirst cd-rom. Via Belfirst zochten we welke bedrijven beursgenoteerd waren en wie de auditors van de bedrijven waren. Per type van niet-goedkeuring beschouwen we als populatie alle Belgische ondernemingen die dit bepaald type niet-goedkeuring ontvingen. Zoals we reeds eerder stelden, is deze populatie relatief groot. Daarom opteren we te werken met steekproeven. Opnieuw kiezen we voor een probabilistische steekproeftrekking, namelijk een volledig aselecte steekproeftrekking. We gaan hiervoor op dezelfde manier te werk als in het vorige hoofdstuk, met uitzondering van de nauwkeurigheidsmarge dewelke 5% in plaats van 10% wordt. Waar bij het vorige onderzoek een handmatige benadering nodig was, geniet hier het regressiemodel de voorkeur. Dit is dan ook de reden waarom we hier met een grotere nauwkeurigheid wensen te werken. Een bijkomend verschil is dat we tevens de ondernemingen die een goedkeuring gekregen hebben zullen opnemen daar we willen kijken naar het verschil tussen ondernemingen met een goedkeuring en ondernemingen met een niet-goedkeuring. We zullen hiervoor een gelijke proportie bedrijven met goedkeuring selecteren als bedrijven met een niet-goedkeuring. Door toepassen van de formule voor steekproeftrekking met de nieuwe nauwkeurigheidsgraad, krijgen we onderstaande tabel met het aantal te selecteren ondernemingen.
Type verslag
2003
2004
2005
2006
2007
Totaal
Toelichting
338
337
336
334
333
1678
Voorbehoud
252
256
246
248
229
1231
Afkeuring
20
20
16
17
10
83
Onthouding
151
154
126
129
118
678
Tabel 8: Steekproefgrootte bij een 5% nauwkeurigheidsmarge (eigen werk)
35
Op dezelfde manier als in hoofdstuk 3 selecteren we het aantal benodigde ondernemingen, namelijk via een random selectie in Excel. In bijlage 8 werden de namen van alle geselecteerde bedrijven opgenomen.
2. Methodologie Het doel van dit onderzoek is het nagaan van de variabelen die een verklaring bieden voor het geven van een bepaald type niet-goedkeuring in plaats van een goedkeuring. We zullen dit doen aan de hand van een binaire logistische regressie. Het doel van zo’n logistische regressie is “het voorspellen of een gebeurtenis al dan niet zal plaatsvinden en het identificeren van variabelen die een belangrijke rol spelen in het maken van deze voorspelling” (Wijnen, Janssens, De Pelsmacker en Van Kenhove, 2002). In ons geval willen we de kans op niet-goedkeuring bepalen en welke variabelen deze kans beïnvloeden. De reden voor dit type regressie heeft te maken met het feit dat onze afhankelijke variabele een dummy variabele is, namelijk niet-goedkeuring of niet. Het voordeel van dit type regressie is dat de voorwaarden van normaliteit en homoscedasticiteit van de residuen niet voldaan dienen te zijn (Sieben, 2002). Via SPSS voeren we de regressie uit voor de vier types nietgoedkeuring en bespreken we afzonderlijk de resultaten.
De regressievergelijking voor de verschillende soorten niet-goedkeuring zien er als volgt uit: 1. Y= α0 + α1X1 + α2 X2 + α3 X3 + α5 X5 + α6 X6 + α7 X7 + α8 X8 + α9 X9 + α10 X10 + α11 X11 + α12 X12 + α13 X13 + ε20 met Y = 0 indien goedkeuring en Y = 1 indien afkeuring 2. Y= α0 + α1X1 + α2 X2 + α3 X3 + α4 X4 + α5 X5 + α6 X6 + α7 X7 + α8 X8 + α9 X9 + α10 X10 + α11 X11 + α12 X12 + α13 X13 + ε met Y = 0 indien goedkeuring en Y = 1 indien onthouding 3. Y= α0 + α1X1 + α2 X2 + α5 X5 + α6 X6 + α7 X7 + α8 X8 + α9 X9 + α10 X10 + α11 X11 + α12 X12 + ε21 met Y = 0 indien goedkeuring en Y = 1 indien voorbehoud 4. Y= α0 + α1X1 + α2 X2 + α4 X4 + α5 X5 + α6 X6 + α7 X7 + α8 X8 + α9 X9 + α10 X10 + α11 X11 + α12 X12 + α13 X13 + ε22 met Y = 0 indien goedkeuring en Y = 1 indien toelichtende paragraaf
20
Variabele X4 werd niet opgenomen in het regressiemodel (cfr. infra) Variabelen X3, X4 en X13 werden verwijderd uit het regressiemodel (cfr. infra) 22 Variabele X3 werd niet opgenomen in het regressiemodel (cfr. infra) 21
36
Variabele
Naam
Type
X1
Totaal actief
Numeriek; natuurlijk logaritme
X2
Kapitaal
Numeriek; natuurlijk logaritme
X3
Eigen vermogen
Dummy: 1 indien positief, 0 anders
X4
Winst/verlies voor belasting
Dummy: 1 indien winst, 0 anders
X5
Beursnotatie
Dummy: 1 indien beursgenoteerd, 0 anders
X6
Big 4
Dummy: 1 indien Big 4, 0 anders
X7
Vlottende activa/ schulden
Ratio
korte termijn X8
Schulden op lange termijn/
Ratio
totaal actief X9
Winst, verlies voor belastingen
Ratio
/totaal actief X10
Winst, verlies voor belastingen
Ratio
/verkopen X11
Vorderingen/verkopen
Ratio
X12
Eigen vermogen/totaal passief
Ratio
X13
Nettobedrijfskapitaal/totaal
Ratio
actief Tabel 9: Onafhankelijke variabelen (eigen werk)
3. Multicollineariteit De assumptie van multicollineariteit geldt zowel voor lineaire als logistische regressies. Multicollineariteit wil zeggen dat er een sterke samenhang is tussen de verschillende onafhankelijke variabelen. Het is mogelijk dat omwille van een dermate sterke samenhang de schatting van de coëfficiënten minder betrouwbaar wordt. Om na te gaan of dit fenomeen zich in ons onderzoek voordoet, maken we gebruik van een correlatiematrix. In bijlage 9 is de output van deze matrix opgenomen en is te zien dat een aantal variabelen gecorreleerd is met elkaar. Slechts bij een paar variabelen is er een Pearson coëfficiënt van meer dan 0,6. Omwille van deze hoge Pearson
37
coëfficiënten kan het zijn dat een aantal variabelen niet significant uitkomt terwijl ze dat in werkelijkheid wel zijn. We hebben ervoor geopteerd om de ‘do nothing’ benadering van Blanchard te volgen (Gujarati, 2003). Volgens laatstgenoemde is multicollineariteit in essentie een gebrekkig dataprobleem, kunnen we beter niets doen en de variabelen in de regressie houden (Blanchard, 1967). 4. Verklaring onafhankelijke variabelen Vooreerst zullen de verschillende onafhankelijke variabelen toegelicht worden, waarna we ons licht werpen op de resultaten van de regressie. Totaal actief hebben we opgenomen gezien het feit dat in de literatuur al vaak onderzocht werd of de grootte van bedrijven een rol speelt bij de kans op nietgoedkeuring (Ireland, 2003) en we willen nagaan of dit ook zo is voor Belgische bedrijven. De invloed van kapitaal op de kans op niet-goedkeuring werd echter nog niet onderzocht. We verwachten dat de kans op niet-goedkeuring daalt als het gaat om kapitaalkrachtigere bedrijven, aangezien zulke bedrijven een grotere buffer hebben om eventuele operationele verliezen te compenseren. Totaal actief en kapitaal werden getransformeerd in een natuurlijk logaritme om zo het effect van eventuele uitschieters te dempen. Daarnaast nemen we het eigen vermogen op als onafhankelijke variabele. De reden waarom we eigen vermogen opnemen naast kapitaal is dat het eigen vermogen negatief kan zijn omwille van financiële problemen en dientengevolge aanleiding kan geven tot de alarmbelprocedure (cfr. supra), terwijl dit bij kapitaal niet het geval is. Net zoals in de literatuur verwachten we dat het eigen vermogen negatief geassocieerd is met de kans op niet-goedkeuring (Knechel & Vanstraelen, 2007; McKneown, Mutchler, Hopwood, 1991). Vervolgens hebben we ook winst/verlies voor belastingen van het boekjaar opgenomen, aangezien verliezen vaak gehanteerde indicators zijn voor continuïteitsproblemen (Knechel & Vanstraelen, 2007) en dus kunnen leiden tot een hogere kans op niet-goedkeuring. Eigen vermogen en winst/verlies voor belastingen zijn dummies waarbij de variabele de waarde 0 aanneemt bij een negatief teken en de waarde 1 bij een positief teken. Ook beursnotatie en Big 4 zijn 2 dummies. Beursnotatie neemt de waarde 0 aan indien het bedrijf niet genoteerd is op de beurs en de waarde 1 indien wel. Big 4 zal de waarde 1 hebben indien de jaarrekening van het bedrijf nagekeken wordt door een Big 4 auditor23 en de waarde 0 anders. Langs de ene kant verwachten we dat beursgenoteerde bedrijven geen foutieve boekingen zullen doen, vermits bij ontdekking van deze manipulaties dit grote gevolgen kan hebben voor de waardering van hun aandelen. Langs de andere kant bleek in China een positieve associatie te bestaan tussen beursnotatie en niet-goedkeuring (Chen C.J.P., Chen S. en Su, 2001). Daarom beslissen we ons niet uit te spreken over de richting van de invloed van deze variabele. Voor wat
23
Als Big 4 auditor beschouwen we: Deloitte, Ernst & Young, PriceWaterhouseCoopers en KPMG
38
betreft de Big 4 variabelen zien we in de literatuur dat er een positief verband bestaat tussen deze variabele en de kans op toelichtende paragraaf, i.e. een niet-goedkeuring (Lennox, 1999). Daarnaast hebben we ook een aantal ratio’s opgenomen. Vooreerst is er de verhouding vlottende activa op schulden op korte termijn. Zoals hiervoor reeds toegelicht, wordt dit de liquiditeitsratio genoemd. Wanneer deze ratio groter is dan één, wil dit zeggen dat men genoeg vlottende activa ter beschikking heeft om aan de korte termijn schulden te voldoen. Zoniet kan dit wijzen op liquiditeitsproblemen en eventuele overlevingsproblemen. De ratio schulden op lange termijn op totaal actief is geen standaardratio maar hebben we overgenomen uit de literatuur (Ireland, 2003). Wanneer deze ratio hoog is, kan dit eveneens wijzen op financiële problemen daar veel van de activa met lange termijn schulden gefinancierd worden, wat als een financieel risico kan beschouwd worden. Winst/verlies voor belasting op totaal actief en winst/verlies voor belastingen op verkopen werden ook in de literatuur naar voor geschoven als zijnde belangrijke ratio’s (Chen en Church, 1992 ; Spathis, Doumpos en Zopounidis, 2003). Alhoewel volgens Ooghe en Van Wijmeersch (2006) deze ratio’s weinig bedrijfseconomisch nut hebben, kunnen we ze als benadering gebruiken voor de nettorendabiliteit van het totaal actief en de nettoverkoopmarge. Hierbij verwachten we dat de kans op niet-goedkeuring daalt, naarmate deze twee ratio’s een hogere waarde aannemen. De verhouding eigen vermogen op totaal passief is een standaard solvabiliteitsratio. Het meet de financiële onafhankelijkheid van de onderneming (Ooghe en Van Wijmeersch, 2006). Hoe hoger deze ratio, hoe meer reserve de onderneming zal hebben om eventuele verliezen op te vangen. Ook de laatste twee ratio’s, handelsvorderingen op verkopen en nettobedrijfskapitaal24 op totaal actief, zijn ratio’s verworven uit de literatuurstudie (Spathis, Doumpos en Zopounidis, 2003), waarbij een negatieve associatie werd aangetoond met de kans op voorbehoud, een vorm van niet-goedkeuring. Alhoewel bijna alle variabelen uit ons model in vroegere onderzoeken significant bleken, is het niet zeker dat dit ook voor de Belgische bedrijven geldt. Er bestaan nogal wat verschillen tussen België en Anglo-Amerikaanse landen: er zijn verschillen in de accounting wetgeving, audit markt, bedrijfsfinanciering en algemene wettelijke omgeving (Knechel en Vanstraelen, 2007). Zo staan de auditing standaarden in België nog niet even ver als in Amerika. De Belgische bedrijven zijn ook vaker privaat eigendom, waardoor er minder verspreiding van aandelen is. In Amerika is de aandeelhoudersbasis enorm breed, waardoor er grotere druk op de auditor komt te liggen. Daarnaast is het ook zo dat de financiële rapportering hier in België sterk schuldeisergeoriënteerd is in vergelijking met Anglo-Amerikaanse landen (Jorissen en Van Oostveldt, 2001). Een laatste verschil tussen België en Anglo-Amerikaanse landen is dat wanneer auditors een verkeerde opinie uitspreken, zij hiervoor veel zwaarder gesanctioneerd worden in Amerika dan in België. We kunnen dus gerust 24
Nettobedrijfskapitaal= vlottende activa – vreemd vermogen korte termijn
39
besluiten dat de institutionele context in België sterkt verschilt van de landen waarin tot nu toe onderzoeken gevoerd zijn naar de invloed van hierboven vernoemde variabelen. We hopen met dit onderzoek aan te tonen of deze institutionele verschillen ook gevolgen hebben voor de significantie van bepaalde variabelen. Hypotheses H1: Bij bedrijven met een hoger natuurlijk logaritme van het totaal der activa daalt de kans op nietgoedkeuring H2: Bij bedrijven met een hoger natuurlijk logaritme van kapitaal daalt de kans op niet-goedkeuring H3: Bedrijven die een negatief eigen vermogen hebben, hebben een grotere kans op nietgoedkeuring H4: Bedrijven die verlies maken, hebben een grotere kans op niet-goedkeuring H5: De kans op niet-goedkeuring wordt beïnvloed door de beursnotatie H6: De kans op niet-goedkeuring wordt positief beïnvloed door het type auditor (Big 4 - Niet Big 4) H7: Een hogere ratio vlottende activa/schulden op korte termijn vermindert de kans op nietgoedkeuring H8: Een hogere ratio schulden op lange termijn/totaal actief doet de kans op niet-goedkeuring toenemen. H9: Een hogere ratio winst,verlies voor belasting/totaal actief vermindert de kans op nietgoedkeuring H10: Een hogere ratio winst,verlies voor belastingen/verkopen vermindert de kans op nietgoedkeuring H11: Een hogere ratio eigen vermogen/totaal passief vermindert de kans op niet-goedkeuring H12: Een hogere ratio handelsvorderingen/verkopen vermindert de kans op niet-goedkeuring H13: Een hogere ratio nettobedrijfskapitaal/totaal passief vermindert de kans op niet-goedkeuring Tabel 10: Hypotheses (eigen werk)
40
5. Resultaten regressie Alvorens over te gaan tot de resultaten, willen we nog opmerken dat in bepaalde gevallen het aantal geselecteerde ondernemingen en het aantal observaties in de regressie kunnen verschillen. Zo waren er bij de variabele schulden op lange termijn op totaal actief vaak missing values, waardoor we niet alle observaties konden opnemen. Daarnaast hebben we ook een aantal uitschieters verwijderd om ervoor te zorgen dat de resultaten niet vertekend worden. We beginnen onze bespreking met de variabelen die een effect hebben op de kans op afkeuring, vervolgens laten we de onthoudende verklaring en het voorbehoud aan bod komen en als laatste bespreken we de invloed op de kans op een toelichtende paragraaf. In bijlage 10 zijn de output van de regressies uit SPSS opgenomen. Vooral de twee uiterst rechtse kolommen in de tabel ‘Variables in the equation’ zijn belangrijk bij onze bespreking. Daarom hebben we ervoor geopteerd om deze op te nemen in een tabel onder onze uitleg over de resultaten. a) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een afkeuring in plaats van een goedkeuring? We vestigen er de aandacht op dat er bij het afkeuringsmodel normaal 83 afkeurende observaties opgenomen moesten worden, maar omwille van uitschieters en missing values zijn er slechts 65 waarnemingen opgenomen. Alvorens over te gaan tot de bespreking van de resultaten, is het belangrijk om weten in welke mate ons model bij de data past. Bij een binaire logistische regressie wordt dit nagegaan door de Hosmer en Lemeshow Test. De nulhypothese hierbij luidt dat er geen significante verschillen zijn tussen de frequenties zoals in de data waargenomen en de frequenties zoals door het model wordt voorspeld. De p-waarde bij deze test is 0,931 waardoor we de nulhypothese niet mogen verwerpen en aldus kunnen concluderen dat het model bij onze data past. We merken wel op dat we de dummy variabele voor winst uit ons model gelaten hebben om zo een betere fit te verkrijgen. Vervolgens beschouwen we de Nagelkerke R² (de tegenhanger van de determinatiecoëfficiënt R² bij de lineaire regressie) die een waarde van 0,73 vertoont. Dit betekent dat 73% van de variantie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door ons model, wat een heel hoge score is. Belangrijker echter is de vraag welke variabelen significant zijn in het verklaren van de kans op een afkeuring en wat hun effect is. In totaal zijn er slechts 3 variabelen significant op het 5% betrouwbaarheidsniveau. Ten eerste is het natuurlijk logaritme van totaal actief significant met een p-waarde van 0,001. De kans op afkeuring daalt met 64,6%25 als het natuurlijk logaritme van totaal actief met een eenheid stijgt. Dit betekent dat grotere bedrijven, gemeten door totaal der activa, veel minder kans maken op een afkeuring. Dit bevestigt onze verwachtingen uit de literatuur 25
Zie derde kolom in onderstaande tabel voor berekening van de kans.
41
(Ireland, 2003). Ten tweede vertoont het natuurlijk logaritme van kapitaal een significante p-waarde (0,009). Als het natuurlijk logaritme van kapitaal met een eenheid stijgt, stijgt de kans op afkeuring met 92,1%. Dit wil zeggen dat kapitaalkrachtige bedrijven meer kans maken op een afkeuring dan minder kapitaalkrachtige wat tegengesteld is aan onze verwachtingen. De laatste variabele die significant is met een p-waarde van 0,03 is de ratio eigen vermogen op totaal passief. Hierbij daalt de kans op afkeuring met 97,9% als deze ratio met een eenheid toeneemt. Dus hoe meer financiële reserve een onderneming heeft, hoe kleiner de kans op afkeuring. Deze negatieve associatie beaamt onze verwachtingen. Variabelen
p-waarde
Exp(B)
Kans: (Exp(B)-1)*100%
Totaal actief
0,001
0,354
-64,6%
Kapitaal
0,009
1,921
92,1%
Eigen vermogen/
0,030
0,021
97,6%
totaal passief Tabel 11: p-waarde en kans bij significante variabelen afkeuring (eigen werk)
b) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een onthouding in plaats van een goedkeuring? Net zoals bij de afkeurende verklaring ondervonden we bij de onthoudende verklaring hinder van uitschieters en missing values, vandaar dat er slechts 597 onthoudende observaties opgenomen werden. Opnieuw passen we de Hosmer en Lemeshow Test toe. Deze vertoont een p-waarde van 0,328 waardoor we weten dat het model een goede fit met de data vormt. Via de Nagelkerke R² zien we dat 38,7% van de variantie van de afhankelijke variabele verklaard wordt door het model. Dit is nog steeds een goede score. In dit model zijn er 6 variabelen die een significante invloed uitoefenen op de kans op onthouding. Het natuurlijk logaritme van het totaal der activa is significant met een pwaarde van 0,00. Wanneer deze variabele met één eenheid toeneemt, zal de kans op onthouding dalen met 39,6%. Net zoals bij afkeuring zullen onthoudende verklaringen eerder betrekking hebben op kleinere bedrijven dan op grotere. Vervolgens kijken we naar het natuurlijk logaritme van kapitaal, dat net zoals in het vorige model significant is met een p-waarde van 0,009. De kans op onthouding stijgt met 11,8% als de variabele met een eenheid toeneemt. Ook hier blijkt dat kapitaalkrachtige bedrijven minder kans maken op een goedkeuring en meer kans op een onthouding dan minder kapitaalkrachtige ondernemingen. Ook de dummy variabele voor eigen vermogen vertoont een p-
42
waarde van 0,000 en is dus significant. De kans op onthouding stijgt met 732,1% als het bedrijf een negatief eigen vermogen heeft in plaats van een positief eigen vermogen. Dit stemt overeen met onze bevindingen in het vorige onderzoek, namelijk dat financiële problemen zoals een negatief eigen vermogen leiden tot meer kans op onthouding. De ratio’s schulden op lange termijn op totaal actief, winst/verlies voor belastingen op totaal actief en eigen vermogen op totaal passief zijn significant met respectievelijke p-waarden van 0,007; 0,000 en 0,003. De kans op onthouding stijgt met 44,8% als de ratio schulden op lange termijn op totaal actief met één eenheid toeneemt, daalt met 81,4% als de ratio winst/verlies voor belastingen op totaal actief stijgt met één eenheid en daalt eveneens met 67,1% als de ratio eigen vermogen op totaal passief met één eenheid toeneemt. Een hogere schuldengraad wijst op een eerder slechte financiële positie wat een onthouding in de hand werkt. Hier tegenover staat dan dat een goede solvabiliteit en een positief rendement de kansen op goedkeuring verhogen. Variabelen
p-waarde Exp(B)
Kans: (Exp(B)-1)*100%
Totaal actief
0,000
0,604
-39,6%
Kapitaal
0,009
1,118
11,8%
Eigen vermogen
0,000
8,321
732,1%
Schulden op lange termijn/ totaal actief
0,007
1,448
44,8%
Winst, verlies voor belastingen op totaal actief
0,000
0,187
-81,3%
Eigen vermogen/ totaal passief
0,003
0,329
-67,1%
Tabel 12: p-waarde en kans bij significante variabelen onthouding (eigen werk)
c) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een voorbehoud in plaats van een goedkeuring? Als voorlaatste beschouwen we de invloed van de variabelen op de kans op een voorbehoud. Opdat we een goede fit tussen ons model en onze data zouden hebben, hebben we een aantal variabelen uit ons model moeten verwijderen. Zo zijn de verhoudingen bedrijfskapitaal op totaal actief, de dummy voor eigen vermogen en de dummy voor winst niet langer opgenomen in het model. Wanneer we de regressie uitvoeren zonder deze 3 variabelen krijgen we een nipte fit van het model. De p-waarde van de Hosmer en Lemeshow Test bedraagt 0,097 en is dus net niet significant. De Nagelkerke R² vertoont een score van 0,283. In dit model zijn er 6 variabelen significant. De kans op
43
een voorbehoud daalt met 28,4% als het natuurlijk logaritme van totaal actief met een eenheid stijgt en de kans stijgt met 5,6% als het natuurlijk logaritme van kapitaal met een eenheid stijgt. Daarnaast lijkt de Big 4 variabele voor de eerste keer een significante invloed uit te oefenen op de afhankelijke variabele gezien de p-waarde van 0,000. Als het bedrijf niet geaudit wordt door een Big 4 auditor stijgt de kans op voorbehoud met 136,8%, wat betekent dat de niet-Big 4 auditor vlugger een voorbehoud geeft dan de Big 4 auditor. Voor de eerste keer blijkt de ratio vlottende activa op korte termijn schulden een significante invloed te hebben (p-waarde 0,04). De kans op voorbehoud daalt met 5,1% wanneer deze ratio met een eenheid stijgt. Een betere liquiditeit betekent dus meer kans op goedkeuring, wat ons inziens ook logisch lijkt en in overeenstemming is met de bevindingen van Bell en Tabor (1991) en Ireland (2003).Tenslotte zijn ook de variabelen schulden op lange termijn op totaal actief en winst/verlies voor belastingen op totaal actief significant met een p-waarde van 0,000. Bij toename van één eenheid van de ratio’s stijgt de kans op voorbehoud met 257,1%, respectievelijk daalt de kans met 99,5%. Variabelen
p-waarde Exp(B)
Kans: (Exp(B)-1)*100%
Totaal actief
0,000
0,716
-28,4%
Kapitaal
0,035
1,056
5,6%
Big 4
0,000
2,368
136,8%
Vlottende activa/ schulden op korte termijn
0,004
0,949
-5,1%
Schulden op lange termijn/ totaal actief
0,000
3,571
257,1%
Winst, verlies voor belastingen op totaal actief
0,000
0,005
-99,5%
Tabel 13: p-waarde en kans bij significante variabelen voorbehoud (eigen werk)
d) Welke variabelen hebben een effect op de kans tot ontvangst van een toelichtende paragraaf in plaats van een goedkeuring? De laatste afhankelijke variabele die we bespreken is het verkrijgen van een toelichtende paragraaf versus een goedkeuring. De niet-significante p-waarde bij de Hosmer en Lemeshow Test wijst opnieuw op een goede fit van het model bij de data. Hiervoor hebben we wel de dummy variabele eigen vermogen uit het model moeten verwijderen. 36,1% van de variantie van de afhankelijke variabele wordt verklaard door het model wanneer we kijken naar de Nagelkerke R², wat wederom een goede score is. Zowel het natuurlijk logaritme van totaal actief als van kapitaal hebben een significante p-waarde (0,000). De kans op een toelichtende paragraaf daalt met 32,6% en stijgt met
44
47% als het natuurlijk logaritme van totaal actief, respectievelijk kapitaal met één eenheid toeneemt. Daarnaast stijgt de kans op toelichtende paragraaf met 29,9% als het bedrijf verlies maakt in plaats van winst. Deze bevinding stemt overeen met de resultaten uit het beschrijvend onderzoek waarin bleek dat de auditors enorm vaak een toelichtende paragraaf gaven omwille van verliezen. Voorts bevestigt dit de bevindingen uit vorige onderzoeken, zoals besproken in het literatuur- gedeelte. Opnieuw blijkt de dummy Big 4 een significante invloed te hebben op de kans op toelichtende paragraaf, gezien de p-waarde van 0,000. De kans op toelichtende paragraaf daalt met 40,4% indien het bedrijf geaudit wordt door een niet Big 4 auditor. Big 4 auditors lijken meer verklaringen met toelichtende paragraaf te geven dan andere auditors. Onze resultaten kunnen in zekere mate Lennox’ bevinding bevestigen dat Big 4 auditors accurater zijn en vlugger een going concern opinie of toelichtende
paragraaf
zullen
geven
dan
niet-Big
4
auditors
(Lennox,
1999).
Net zoals bij de onthoudende verklaring zijn de ratiovariabelen schulden op lange termijn op totaal actief, winst/verlies voor belastingen op totaal actief en eigen vermogen op totaal passief significant met een p-waarde van 0,000. Bij toename van de ratio schulden op lange termijn op totaal actief met een eenheid, stijgt de kans op toelichtende paragraaf met 821,6%. Een toename van één eenheid bij de andere 2 ratio’s leidt tot een daling van 93,1%, respectievelijk 79,8%. Ook hier bevestigen onze bevindingen de resultaten uit de literatuur: bedrijven met een betere financiële gezondheid en een hoger rendement zullen meer kans hebben op een goedkeurende verklaring.
Variabelen
p-waarde Exp(B)
Kans: (Exp(B)-1)*100%
Totaal actief
0,000
0,674
-32,6%
Kapitaal
0,000
1,470
47%
Winst/verlies voor belastingen
0,017
1,299
29,9%
Big 4
0,000
0,596
-40,4%
Schulden op lange termijn/ totaal actief
0,000
9,216
821,6%
Winst, verlies voor belastingen op totaal actief
0,000
0,069
-93,1%
Eigen vermogen/ totaal passief
0,000
0,202
-79,8%
Tabel 14: p-waarde en kans bij significante variabelen toelichtende paragraaf (eigen werk)
45
6. Zijn er verschillen in de variabelen tussen de verschillende verklaringen? Nadat we in het vorige deel van dit hoofdstuk bepaald hebben door welke variabelen de kans op een bepaald type niet-goedkeuring beïnvloed wordt, lijkt het ons nuttig om na te gaan hoe deze variabelen onderling verschillen tussen de verscheidene verklaringen. Hiervoor maken we gebruik van de One-way ANOVA test die per variabele de gemiddelden per groep vergelijkt en test of er significante verschillen zijn. Voor de dummy variabelen beursnotatie en Big 4 kunnen we de One-way ANOVA test niet gebruiken, vermits deze enkel voor interval en ratio geschaalde variabelen mag gebruikt worden. Om deze nominale variabelen te vergelijken over de verschillende verklaringen gebruiken we de Chi-kwadraat test. Alvorens deze testen uit te voeren hebben we ook hier ervoor geopteerd om een aantal uitschieters te elimineren aangezien we werken met het vergelijken van rekenkundige gemiddelden, waardoor uitschieters voor een vertekend beeld kunnen zorgen. Wanneer we de One-way ANOVA test uitvoeren, zien we dat er significante verschillen bestaan tussen de gemiddelden van totaal actief, eigen vermogen, winst/verlies voor belastingen, schulden op lange termijn op totaal actief, winst/verlies voor belastingen op totaal actief , winst/verlies voor belastingen op verkopen, eigen vermogen op totaal passief en nettobedrijfskapitaal op totaal actief (zie bijlage 11 voor de SPSSoutput). Vervolgens willen we nagaan tussen welke verklaringen er significante verschillen zijn. Alvorens de post hoc test uit te voeren, moeten we nagaan of de varianties homogeniteit vertonen. Zoals te zien is aan de p-waarden, is er geen homogeniteit van de varianties waardoor we Tamhane’s post hoc test zullen gebruiken. De Chi-kwadraat test toont aan dat er enkel bij de Big 4 variabele significante verschillen zijn tussen de verklaringen (zie bijlage 12 voor SPSS-output). Hierna bespreken we per variabele de significante verschillen.
a) Totaal actief Wat betreft het gemiddeld totaal actief zien we in onderstaande figuur dat deze voor de onthoudende verklaring significant kleiner is dan voor de goedkeurende verklaring, de toelichtende paragraaf en het voorbehoud. De goedkeurende verklaring heeft ook een hoger gemiddeld totaal actief in vergelijking met de afkeurende verklaring. Tussen de goedkeurende verklaring en toelichtende paragraaf en voorbehoud merkt de test geen significante verschillen op. De onthoudende en afkeurende verklaring blijken ook niet te verschillen qua gemiddeld balanstotaal. Dit betekent dat we via de One-way ANOVA test kunnen concluderen dat grotere bedrijven, gemeten door het gemiddeld totaal actief, minder onthoudingen en afkeuringen ontvangen. We kunnen
46
echter niet besluiten dat bedrijven met een voorbehoud of toelichtende paragraaf significant kleiner is dan bedrijven met een goedkeuring.
Figuur 1: Het verband tussen gemiddeld totaal actief en de soorten verklaringen (eigen werk)
b) Eigen vermogen De balanspost eigen vermogen blijkt gemiddeld groter te zijn bij goedkeuring en toelichtende paragraaf dan bij onthouding. Wanneer we op het 10% significantie niveau kijken, dan zal het gemiddeld eigen vermogen bij voorbehoud groter zijn dan bij onthouding. Tussen de andere verklaringen blijken er geen verschillen te zijn in gemiddeld eigen vermogen. Dit stemt overeen met ons vorig onderzoek waarbij we aangetoond hebben dat er vaak een onthoudende verklaring gegeven wordt omwille van een slecht eigen vermogen.
Figuur 2: Het verband tussen gemiddeld eigen vermogen en de soorten verklaringen (eigen werk)
47
c) Winst/verlies voor belastingen Zoals duidelijk te zien is op onderstaande figuur verschilt de gemiddelde winst in bedrijven die een goedkeurende verklaring kregen en bedrijven met een andere verklaring significant. Ondernemingen met een niet-goedkeurende verklaring hebben gemiddeld gezien minder winst. Daarnaast zien we ook dat er tussen de niet-goedkeurende verklaringen weinig verschillen zijn in de gemiddelde winst/verlies voor belastingen. We kunnen argumenteren dat bedrijven die over de jaren heen veel winst maken er ook alles zullen aan doen om hun jaarrekening op te stellen overeenkomstig de boekhoudkundige normen om op die manier de goedkeurende verklaring te krijgen. Het is ook zo dat bedrijven die veel winst maken normaliter een buffer zullen opgebouwd hebben zodat ze in moeilijkere tijden niet in de problemen komen. Hierdoor beschikken zij over een betere financiële positie en zullen zij minder vlug een niet-goedkeuring krijgen die te wijten is aan financiële problemen.
Figuur 3: Het verband tussen de gemiddelde winst/verlies voor belastingen en de soorten verklaringen (eigen werk)
d) Schulden op lange termijn op totaal actief Een hoge waarde van deze ratio is eerder een brenger van slecht nieuws dan goed nieuws. Een teveel aan schulden kan ervoor zorgen dat de onderneming niet meer in staat is om alles terug te betalen, waardoor opnieuw schulden aangegaan moeten worden. Na verloop van tijd komt men in een vicieuze cirkel terecht en voor men het weet, is het bedrijf op sterven na dood. Zoals we in het eerste onderzoek gezien hebben, wordt er vaak een onthoudende verklaring gegeven omwille van problemen met de bedrijfscontinuïteit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bedrijven met een
48
onthoudende verklaring gemiddeld genomen een hogere schuldengraad hebben dan bedrijven met een andere verklaring. Eenzelfde redenering gaat op voor de toelichtende paragraaf. Ook hier weten we dat auditors dit type verklaring vaak geven omwille van continuïteitsproblemen. De One-way ANOVA test wijst ook hier op de significant hogere schuldengraad van bedrijven met een toelichtende paragraaf dan bedrijven met een goedkeuring, voorbehoud of afkeuring. Tussen deze laatste 3 type verklaringen zijn er echter geen significante verschillen, zoals onderstaande grafiek aantoont.
Figuur 4: Het verband tussen het gemiddelde van lange termijn schulden op totaal actief en de soorten verklaringen (eigen werk)
e) Winst/verlies voor belastingen op totaal actief Deze ratio is een benaderende maatstaf voor het rendement op het geïnvesteerde actief: hoeveel krijgt het bedrijf terug van alle investeringen die het heeft gedaan? Opnieuw zijn er significant positieve verschillen tussen bedrijven met een goedkeurende verklaringen en bedrijven met een niet-goedkeurende verklaring. Daarnaast blijkt er ook een significant verschil te bestaan tussen bedrijven met een voorbehoud en bedrijven met een toelichtende paragraaf. Zoals op de figuur te zien is, hebben bedrijven met een voorbehoud een positieve ratio in tegenstelling tot bedrijven met een toelichtende paragraaf. De verklaring ligt volgens ons in het feit dat ondernemingen met een voorbehoud zelden rendementsproblemen kennen en het voorbehoud eerder betrekking heeft op kleine foutjes en probleempjes in de jaarrekening. Dit staat in schril contrast met ondernemingen die een toelichtende paragraaf kregen waar het vaak draait om continuïteitsproblemen en onrechtstreeks dus ook over rendementsproblemen.
49
Figuur 5: Het verband tussen de gemiddelde winst/verlies voor belastingen op totaal actief en de soorten verklaringen (eigen werk)
f) Winst/verlies voor belastingen op verkopen Hoe hoger deze ratio, hoe beter voor het bedrijf. Als men veel winst realiseert op de verkopen dan zal men als bedrijf minder vlug geconfronteerd worden met financiële problemen. Zoals verwacht hebben bedrijven met een goedkeurende verklaring een significant hogere ratio winst/verlies voor belastingen op verkopen in vergelijking met de andere types verklaringen. Opmerkelijk is dat enkel de bedrijven met een goedkeurende verklaring gemiddeld gezien een positieve ratio hebben, terwijl de ondernemingen met een niet-goedkeurende verklaring een gemiddeld negatieve ratio hebben, met uitzondering van de afkeurende verklaring die een zeer licht positieve ratio heeft. Tussen deze niet-goedkeurende verklaringen zijn er onderling geen significante verschillen.
Figuur 6: Het verband tussen de gemiddelde winst/verlies voor belastingen op verkopen en de soorten verklaringen (eigen werk)
50
g) Eigen vermogen op totaal passief Net zoals bij de ratio winst/verlies voor belastingen op totaal actief zien we dat enkel bedrijven met een goedkeurende verklaring of een voorbehoud een positieve solvabiliteitsratio hebben. De resultaten van het eerste onderzoek in ons achterhoofd houdend, hoeft dit ook gen verwondering te wekken. Ondernemingen krijgen vaak een voorbehoud voor andere redenen dan solvabiliteitsproblemen, terwijl bij de andere niet-goedkeurende verklaringen deze reden schering en inslag was. De One-way ANOVA test duidt ten eerste aan dat de ratio significant hoger is bij goedkeurende verklaringen dan bij niet-goedkeurende verklaringen en dat binnen de niet-goedkeurende verklaringen de ratio bij voorbehoud gemiddeld hoger is dan de rest.
Figuur 7: Het verband tussen het gemiddelde eigen vermogen op totaal passief en de soorten verklaringen (eigen werk)
h) Nettobedrijfskapitaal op totaal actief Bedrijven met een toelichtende paragraaf, afkeuring of onthouding hebben gemiddeld genomen een negatieve verhouding en verschillen hiermee significant van bedrijven met een goedkeuring of voorbehoud. Het nettobedrijfskapitaal geeft weer of de onderneming in staat is om zijn korte termijn schulden af te lossen door het liquideren van de vlottende activa. Als het nettobedrijfskapitaal negatief is, kan dit wijzen op eventueel korte termijn liquiditeitsproblemen. Wanneer deze problemen niet aangepakt worden, kan dit op lange termijn tot continuïteitsproblemen leiden wat een vaak voorkomende reden is voor een toelichtende paragraaf of onthouding. Tussen
51
ondernemingen met een goedkeuring of een voorbehoud zijn er gemiddeld genomen geen verschillen in de ratio’s.
Figuur 8: Het verband tussen nettobedrijfskapitaal op totaal actief en de soorten verklaringen (eigen werk)
i)
Big 4
Gezien het feit dat we bij deze variabele te maken hebben met een nominale meetschaal, hebben we geen grafiek voorzien bij de bespreking. In bijlage 12 werd de kruistabel opgenomen die we gebruikten voor onze interpretaties. We kijken hiervoor naar de rij ‘% within Big 4’ en vergelijken de percentages tussen Geen Big 4 en Big 4. Wat we eigenlijk doen is nagaan of een Big 4 auditor vlugger een bepaald type verklaring uitdeelt dan een niet Big 4 auditor. Zo zien we dat Big 4 auditors meer toelichtende paragrafen geven dan niet Big 4 auditors, wat correspondeert met onze bevinding in het regressiemodel. Daarnaast geven niet Big 4 auditors meer voorbehouden dan Big 4 auditors. Bij onthouding zien we een miniem verschil tussen de twee types auditors en ook bij goedkeuring en afkeuring zijn de verschillen miniem.
52
7. Conclusie De toegevoegde waarde van ons onderzoek ligt in de meer exhaustieve aanpak: wij focussen ons niet op één type niet-goedkeuring, maar op de vier soorten niet-goedkeuring in tegenstelling tot vroegere onderzoeken. In dit onderdeel bespreken we in welke mate de resultaten onze hypotheses bevestigen en wat eventueel de redenen kunnen zijn voor een afwijkend resultaat. Uit ons onderzoek blijkt dat grotere bedrijven, gemeten door het totaal der activa, meer kans maken op goedkeuring. Dit bevestigt onze eerste hypothese en de bevinding van Ireland (2003). Alhoewel deze hypothese bij Ireland (2003) enkel betrekking heeft op de invloed van de grootte van het bedrijf op de kans op een toelichtende paragraaf, kunnen we toch algemeen stellen dat de grootte van het bedrijf een invloed heeft op alle niet-goedkeuringen. Intuïtief kunnen we dit als volgt verklaren. Grotere bedrijven kunnen meer ervaren, professionelere boekhouders aanwerven dan kleinere bedrijven, waardoor de kans op foutieve boekingen vermindert. Daarnaast zullen deze grotere bedrijven ook over de nodige middelen beschikken om een beter uitgewerkt intern controlesysteem te installeren, waardoor opnieuw de kans op fouten in de jaarrekening verminderd wordt. Kleinere bedrijven beschikken echter niet altijd over deze middelen en hebben vaak minder personeel waardoor de functiesplitsing, die noodzakelijk is voor een doelmatige interne controleomgeving, niet volledig doorgevoerd wordt. De tweede hypothese waarin gesteld wordt dat kapitaal negatief geassocieerd wordt met de kans op niet-goedkeuring wordt niet ondersteund door ons model. Meer nog, de resultaten suggereren een positieve associatie met de kans op niet-goedkeuring. Een mogelijke reden waarom bedrijven met veel kapitaal meer kans maken op niet-goedkeuring kan te vinden zijn in een soort vicieuze cirkel waarin ze terechtkomen. Veel Belgische bedrijven zijn privé eigendom. Wanneer de resultaten tegenvallen, zullen ze extra kapitaal in het bedrijf pompen om hun droom toch maar in leven te houden. Dit extra kapitaal is echter geen garantie voor betere resultaten. Na verloop van tijd is er veel kapitaal in het bedrijf gestoken, maar draait het bedrijf gewoon vierkant en is er geen rendement meer, waardoor de auditor een niet-goedkeuring uitspreekt. Deze redenering is eerder intuïtief, maar zal wellicht voor vele familiebedrijven waar zijn. Verder onderzoek is dan ook vereist om empirisch na te gaan wat de reden kan zijn voor deze positieve associatie. In ons eerste onderzoek werd reeds aangetoond dat een negatief eigen vermogen een signaal kan zenden naar de auditor dat er problemen zijn en aanleiding kan geven tot een onthoudende verklaring of een toelichtende paragraaf. In ons regressiemodel zien we enkel wat de onthoudende verklaring betreft een significant effect van het eigen vermogen. Uit de One-way ANOVA test blijkt dat bij bedrijven met een onthoudende verklaring en bedrijven met een toelichtende paragraaf het eigen vermogen verschilt van dat van bedrijven met een goedkeuring. Onze derde hypothese wordt
53
dus deels bevestigd, daar ze opgaat voor twee van de vier niet-goedkeuringen. De reden waarom de kans op voorbehoud niet beïnvloed wordt door het eigen vermogen, is terug te vinden in ons descriptief onderzoek. Er werd slechts zelden een voorbehoud gegeven omwille van financiële problemen zoals een negatief eigen vermogen, vandaar dat het de kans op voorbehoud niet beïnvloedt. Bij de redenen voor afkeuring werd er wel gesproken over financiële problemen, maar nooit over een negatief eigen vermogen. Vandaar de niet-significante invloed op de kans op afkeuring. De One-way ANOVA test toont aan dat er duidelijke verschillen zijn qua winst tussen bedrijven die een goedkeuring en een niet-goedkeuring kregen. Knechel en Vanstraelen (2007) zien verliezen als waarschuwingstekens voor financiële problemen, wat mee een rol speelt in het beslissingsproces van de auditor om een toelichtende paragraaf te geven. Ons regressiemodel bevestigt dat de kans op toelichtende paragraaf verhoogt wanneer het bedrijf verliezen lijdt in plaats van winst te boeken. Dit bevestigt ook de resultaten uit het beschrijvend onderzoek (cfr. supra.), waaruit bleek dat de meest voorkomende reden voor een toelichtende paragraaf het hebben van verliezen was. De vijfde hypothese wordt nergens bevestigd. Beursnotatie blijkt geen significante invloed te hebben op de kans op niet-goedkeuring. De reden waarom deze variabele in ons onderzoek niet significant is en in andere wel, is volgens ons volledig te wijten aan de institutionele context. In België zijn slechts 160 bedrijven beursgenoteerd van de meer dan 20000 bedrijven. Er zijn te weinig beursgenoteerde bedrijven in België opdat er een significante invloed kan ontdekt worden. Big 4 auditors worden aanzien als meer accurate auditors, wat wil zeggen dat ze vaker de juiste beslissing nemen dan niet-Big 4 auditors (Lennox 1999). Uit zowel ons regressiemodel als de Oneway ANOVA testen blijkt dat de verschillen tussen Big 4 auditors en niet Big 4 auditors zich vooral bevinden bij een toelichtende paragraaf en bij een voorbehoud. Een Big 4 auditor geeft meer toelichtende paragrafen, maar minder verklaringen met voorbehoud. De reden waarom de kans op afkeuring niet beïnvloed wordt door het type auditor heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat er bijna geen afkeuringen gegeven worden en dat beide type auditors dit enkel doen als de fouten zodanig materieel zijn dat men er niet naast kan kijken waardoor ook minder accurate auditors die fouten opmerken. Ook onthoudende verklaringen worden relatief weinig gegeven, waardoor beide auditors dit enkel geven als het echt nodig is. Vandaar dat volgens ons de kans op afkeuring en onthouding niet beïnvloed wordt door het type auditor. De zevende hypothese, waarbij we verwachten dat de kans op niet-goedkeuring negatief beïnvloed wordt door de liquiditeitsratio, gaat enkel op voor de kans op voorbehoud. Bij de andere nietgoedkeuringen vinden we geen significante invloed. Zoals we in het beschrijvende onderzoek gezien hebben wordt een onthoudende verklaring vaak gegeven omwille van problemen met de administratieve organisatie of omwille van problemen met het specifieke karakter van de voorraad.
54
Deze problemen brengen de liquiditeitsratio niet in gevaar. Een hoge of lage liquiditeitsratio zal in deze gevallen de kans op onthouding niet verminderen of verhogen. Bij afkeuring had de reden vaak betrekking op continuïteitsproblemen en een verkeerde opstelling van de jaarrekening. Men zou kunnen argumenteren dat wanneer bedrijven continuïteitsproblemen hebben, zij ook vaak liquiditeitsproblemen zullen hebben. In een aantal gevallen zal dit ook zo zijn, maar het kan ook anders. De liquiditeitsratio bestaat uit handelsvorderingen, voorraden en schulden op korte termijn. Een bedrijf met continuïteitsproblemen kan redelijk wat openstaande handelsvorderingen hebben omdat klanten nog niet betaald hebben. Tevens kunnen ze heel wat voorraden hebben omdat er minder verkocht wordt. Daarnaast kan zo’n bedrijf omwille van de continuïteitsproblemen korte termijn schulden aangaan, zoals kaskredieten om toch maar liquide middelen te hebben om te blijven opereren. Op die manier wordt de onderneming geconfronteerd met een redelijk normale liquiditeitsratio, die weinig invloed zal uitoefenen op de kans op afkeuring. Dezelfde redenering gaat op voor toelichtende paragraaf. We kunnen ons nu afvragen waarom voorbehoud dan wel beïnvloed wordt door deze liquiditeitsratio aangezien voorbehoud de enige niet-goedkeuring is waarbij slechte liquiditeit een rol speelt, terwijl een voorbehoud normaal niet gegeven wordt voor liquiditeitsproblemen. We tasten in het duister omtrent een reden voor deze negatieve associatie, maar suggereren dat verder onderzoek meer antwoorden kan bieden. De tweede ratio die we onderzochten betreft schulden op lange termijn op totaal actief. Ons regressiemodel en One-way ANOVA testen bevestigen de positieve invloed op de kans op onthouding en toelichtende paragraaf. Een te hoge schuldgraad kan nooit goed zijn voor het bedrijf en zijn financiële positie. Een voorbehoud wordt slechts zelden gegeven omwille van een te slechte financiële positie, maar ons regressiemodel toont wel aan dat indien de schuldgraad te hoog zou zijn, de kans op voorbehoud in plaats van goedkeuring significant beïnvloed wordt. Enkel bij afkeuring zien we geen significante invloed. De literatuur vertelt ons dat afkeuringen gegeven worden indien er sprake is van accounting manipulaties (Barac & Klepo, 2006). Deze manipulaties hebben meestal geen betrekking op rubrieken zoals schulden op lange termijn, waardoor de ratio schulden op lange termijn op totaal actief geen manipulaties zullen reflecteren en dus ook geen invloed zullen uitoefenen op de kans op niet-goedkeuring. Deze manipulaties hebben wel betrekking op lange termijn waardering activa, afschrijving handelsvorderingen, voorzieningen, uitgaven, classificatie van passiva en aantasten van activa (Barac & Klepo, 2006) Uit de One-way ANOVA test blijkt duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen bedrijven met een goedkeuring en bedrijven met een niet-goedkeuring met betrekking tot de ratio winst/verlies voor belastingen op totaal actief. Wanneer we deze ratio als een benadering zien voor de nettorendabiliteit van het totaal actief is het logisch dat we een negatieve associatie vinden tussen deze ratio en de kans op niet-goedkeuring. Deze bevinding wordt ook door ons regressiemodel
55
bevestigd, behalve voor de afkeurende verklaring. Een mogelijke oorzaak kan liggen in het feit dat we bij het matching van bedrijven met een goedkeurende verklaring en een afkeurende verklaring met willekeurige selectie gewerkt hebben, waardoor nu toevallig geen significant verband gevonden kan worden. Deze redenering kan gestaafd worden door naar figuur 6 te kijken die hoort bij de One-way ANOVA test voor deze ratio. Daarop is duidelijk te zien dat bedrijven met een goedkeurende verklaring en bedrijven met een afkeurende verklaring significant verschillen. De volgende ratio, winst/verlies voor belastingen op verkoop, die we als benadering zien voor de nettoverkoopmarge blijkt aanzienlijk groter te zijn voor bedrijven met een goedkeurende verklaring dan bedrijven met een niet-goedkeurende verklaring. Opvallend is wel dat deze ratio eigenlijk geen invloed heeft op de kans op niet-goedkeuring en dus geen verklaring biedt voor het verkrijgen van een niet-goedkeuring. Als verklaring kunnen we hier naar voor schuiven dat auditors in België misschien eerder naar het rendement van het volledige bedrijf kijken in plaats van het rendement op de verkopen in tegenstelling tot de Verenigde Staten, waar deze ratio significant blijkt te zijn (Chen en Church, 1992). Bedrijven met een goedkeurende verklaring blijken een significant hogere solvabiliteitsratio (eigen vermogen op totaal passief) te hebben dan bedrijven met een niet-goedkeurende verklaring. Dit impliceert echter niet dat deze ratio de kans op elke niet-goedkeuring mee helpt te verklaren. Dit is enkel zo bij de onthoudende verklaring en de toelichtende paragraaf, de twee niet-goedkeuringen waarbij de financiële positie een zeer belangrijke reden is voor niet-goedkeuring. Bij voorbehoud en afkeurende verklaring zien we geen invloed van de solvabiliteitsratio. Nochtans vonden Laitinen en Laitinen (1998) een negatieve associatie tussen de kans op voorbehoud en de solvabiliteitsratio. De reden waarom deze ratio in een ander onderzoek wel significant bleek te zijn en hier niet, kan te maken hebben met het verschil in institutionele context. Het kan zijn dat hier in België auditors geen voorbehoud geven wanneer ze een lage solvabiliteitsratio bemerken, maar eerder een toelichtende paragraaf toekennen en dat in andere landen deze ratio wel een grond is op basis waarvan een voorbehoud wordt toegekend. Deze redenering kan bevestigd worden door ons beschrijvend onderzoek waarin we zien dat er slechts zelden een voorbehoud gegeven werd omwille van een slechte financiële positie. Wat betreft de niet significantie van de ratio bij de afkeurende verklaring, verwijzen we naar een eerdere opmerking in verband met de matching. Hypotheses twaalf en dertien worden door geen enkel regressiemodel bevestigd. De ratio’s vorderingen op verkopen en nettobedrijfskapitaal op totaal actief hebben bij Belgische bedrijven geen invloed op de kans op niet-goedkeuring. Volgens Spathis, Doumpos en Zopounidis (2003) daalt de kans op voorbehoud indien deze ratio’s hoger zijn. Volgens deze auteurs gebruiken auditors deze prestatiemaatstaven in hun beslissingsproces voor het geven van een voorbehoud. Dit blijkt echter niet op te gaan voor de Belgische auditors. Zij beschouwen deze prestatiemaatstaven blijkbaar niet
56
als relevant voor het beslissen tussen goedkeuring en niet-goedkeuring. Het kan dus zijn dat deze maatstaf typisch is voor Griekse auditors. Om zekerheid te verkrijgen over het feit dat het nietsignificant zijn van deze ratio te wijten is aan institutionele kenmerken, raden wij aan om verder onderzoek hiernaar te verrichten door het vergelijken van deze maatstaf over verschillende landen heen. Ter volledigheid merken we wel op dat voor de ratio nettobedrijfskapitaal op totaal actief de One-way ANOVA test duidde op verschillen tussen bedrijven die een goedkeurende verklaring of voorbehoud kregen en de bedrijven die een afkeuring, onthouding of toelichtende paragraaf krijgen. Bij de eerste twee was de ratio positief en bij de andere negatief.
57
Hoofdstuk 5: Algemeen besluit Verschillende belanghebbenden zoals klanten, leveranciers, kredietverstrekkers en aandeelhouders gebruiken de jaarrekening bij het nemen van belangrijke economische beslissingen. Het is dan ook van cruciaal belang dat deze jaarrekening correcte informatie weergeeft aangaande het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de onderneming. Daarom wordt aan de commissaris gevraagd een oordeel uit te spreken over de jaarrekening. Dit oordeel wordt uitgedrukt in een auditverslag en kan verschillende vormen aannemen: verklaring zonder voorbehoud (met toelichtende paragraaf), verklaring met voorbehoud (met toelichtende paragraaf), een onthoudende verklaring en een afkeurende verklaring. In deze masterproef gingen we zowel na wat de redenen waren voor het geven van een bepaalde niet-goedkeuring als de variabelen die een invloed hadden op de kans op een bepaald type nietgoedkeuring. Deze onderzoeksvragen werden nagegaan voor een representatieve steekproef van Belgische bedrijven over de periode 2003-2007. We merken op dat het hierbij gaat om een crosssectioneel onderzoek en geen longitudinaal. Uit de beperkte literatuur hebben we vastgesteld dat de meeste fouten in de jaarrekening zich bevinden bij opbrengsten, vorderingen, dubieuze debiteuren, handelsschulden, voorraden en productiekosten. Daarnaast waren er ook problemen met betrekking tot materiële vaste activa, vooruitbetalingen en andere activa (Hylas & Ashton, 1982). Het eigen empirisch onderzoek wierp per type niet-goedkeuring een blik op de reden voor niet-goedkeuring. Dit is in tegenstelling met het algemeen onderzoek van Hylas en Ashton (1982). Vaak kwamen bij ons eveneens de problemen in verband met vorderingen, dubieuze debiteuren en voorraden voor. Nog andere problemen die uit ons onderzoek bleken en nog niet in de literatuur aan bod kwam, waren lopende rechtszaken. Rechtszaken gaan altijd gepaard met een zekere mate van onzekerheid en de auditor wenst de gebruiker hier op te wijzen door het geven van een niet-goedkeuring. Daarnaast duidde ons onderzoek ook op de invloed van problemen met de administratieve organisatie, wat eveneens in de literatuur buiten beschouwing bleef. Andere redenen voor niet-goedkeuring hadden specifiek betrekking op de financiële positie, namelijk verliezen, negatief eigen vermogen,… Ook hierover werd er niks vermeld door Hylas en Ashton (1982). We kunnen concluderen dat onze studie een waardevolle bijdrage biedt tot het ontdekken van de reden waarom een auditor een nietgoedkeuring geeft binnen een typische, Belgisch institutionele context. De onderzoeken in de literatuur hebben al heel wat variabelen ontdekt die de kans op een bepaald type verklaring helpen verklaren. Zo stelden we vast dat affiliaties de kans op niet-goedkeuring verminderen (Lennox, 2005) en dat earnings management en accounting accruals deze kans doen
58
toenemen (Chen C.J.P., Chen S. en Su ,2001; Francis en Krishnan,1999). Ook de variabele beursnotatie liet in China de kans op niet-goedkeuring toenemen (Chen C.J.P., Chen S. en Su ,2001). De omgeving waarin de auditors opereren bleek ook een invloed uit te oefenen op het beslissingsproces van de auditor. In tijden waarin het imago van de auditor aangetast werd door schandalen, zag men een plotse stijging van het aantal niet-goedkeuringen (Sercu, Vander Bauwhede en Willekens, 2006; Geiger, Raghunandan en Rama, 2005). In voortvarender tijden, zag men dan weer een daling van het aantal niet-goedkeuringen (Geiger en Raghunandan, 2002). In de literatuur werd ook een aantal bedrijfskenmerken aangehaald die een significante invloed bleken te hebben op het type verklaring. Zo zullen kleinere bedrijven (Laitinen en Laitinen, 1998; Ireland, 2003) met een geringe groei (Laitinen en Laitinen, 1998; Krishnan en Krishnan, 1996; Farinha en Viana, 2006) die een grote aandeelhoudersbasis hebben en die geen dividenden uitkeren (Krishnan en Krishnan, 1996; Farinha en Viana, 2006) een grotere kans op een niet-goedkeuring hebben. Een slechte financiële positie gemeten door significante verliezen (Spathis, 2003; Ireland, 2003), een lage solvabiliteitsratio (Laitinen en Laitinen, 1998), een lage liquiditeitsratio (Ireland, 2003) en een hoog financieel risico (Ireland, 2003) zullen eveneens de kans op niet-goedkeuring verhogen. Prestatiemaatstaven zoals vorderingen op verkopen, netto winst op totale activa en bedrijfskapitaal op totale activa doen daarentegen de kans op niet-goedkeuring dalen. De laatste twee ondernemingskenmerken die we in de literatuur aantroffen zijn de samenstelling van de Raad van Bestuur en van het audit comité. Een groter onafhankelijk Raad van Bestuur met een hogere graad van ijver (Farinha en Viana, 2006) en een kleiner en onafhankelijk audit comité (PuchetaMartinez en Fuentes, 2007; Carcello en Neal, 2003) verminderen de kans op niet-goedkeuring. Er werd ook een aantal auditorkenmerken gevonden die een verband hebben met het type verklaring. Zo is er nogal wat discussie over de relatie tussen de vergoeding van de auditor en het type verklaring. Carcello en Neal (2003) vonden een positieve associatie tussen de audit fee en nietgoedkeuring, terwijl Craswell (2002) geen relatie vond. Carcello en Neal (2003) en Craswell (1999) vonden geen significante relatie tussen consulting fee en type niet-goedkeuring, terwijl Firth (2002) een negatief verband ontdekte. Er is dus momenteel nog geen consensus over het feit of er al dan niet
een
relatie
is
tussen
auditor
vergoeding
en
het
type
niet-goedkeuring.
De grootte van het auditkantoor beïnvloedt ook de kans op niet-goedkeuring. Grotere auditors, zoals de Big 4 blijken significant meer niet-goedkeuringen te geven in vergelijking met kleinere auditors (Lennox, 1999). Een laatste auditorkenmerk dat de literatuur naar voor schuift als zijnde belangrijk ter verklaring van het type verslag is de auditor tenure. Volgens wetgevers verlaagt een langere auditor tenure de kans op niet-goedkeuring. Empirisch onderzoek wijst echter uit dat er geen significante relatie bestaat tussen deze twee (Geigher en Raghunandan, 2002).
59
Uit het eigen onderzoek waarbij we dertien variabelen uit de literatuur onderzocht hebben, zien we dat de meerderheid van deze variabelen dezelfde relatie aantoont als in de literatuur. Zo blijkt ook hier dat grotere bedrijven met een betere financiële positie, liquiditeit en hogere rendementen de kans op niet-goedkeuring doen dalen. We dienen wel op te merken dat dit niet voor elk type nietgoedkeuring opgaat zoals uiteengezet werd in de conclusie van hoofdstuk 4. Alhoewel de Belgische ondernemingen opereren in een andere institutionele context dan de bedrijven uit de literatuur, toch gelden vaak dezelfde conclusies als in de literatuur. Voor andere variabelen zoals beursnotatie, vorderingen op verkopen en nettobedrijfskapitaal op totaal actief vinden we voor de Belgische bedrijven geen significante relatie in tegenstelling tot de literatuur. Hier zou het kunnen dat de institutionele omgeving wel een rol speelt. Zo is het overduidelijk dat er in België veel minder beursgenoteerde bedrijven zijn dan in de Anglo-Amerikaanse bedrijven. De Big 4 variabele was dan weer wel significant voor voorbehoud en toelichtende paragraaf. Big 4 auditors geven minder vaak een voorbehoud, maar meer toelichtende paragrafen, wat overeenkomt met de literatuur. Een opmerkelijk resultaat uit het empirisch onderzoek is de positieve associatie van kapitaal en de kans op niet-goedkeuring. Zoals hiervoor reeds gesuggereerd, kan verder onderzoek meer licht werpen op deze ogenschijnlijk bizarre associatie. Er dient opgemerkt te worden dat de resultaten van deze masterproef niet altijd veralgemeenbaar zijn omwille van een aantal beperkingen. Zo hebben we niet alle variabelen die in de literatuur aan bod kwamen opgenomen in ons onderzoek. Daarnaast kan het ook zijn dat er in onze steekproef misschien een ondervertegenwoordiging van bedrijven uit de publieke sector is, waardoor de resultaten voor deze bedrijven niet veralgemeend kunnen worden. Uit de internationale literatuurstudie en het eigen empirisch onderzoek voor Belgische ondernemingen kan afgeleid worden dat er een verband is tussen het type niet-goedkeuring en bepaalde onderneming- en auditorkenmerken. De resultaten toonden ook aan dat er nog heel wat andere variabelen zullen zijn die mee helpen verklaren wat de kans op een bepaald type nietgoedkeuring beïnvloedt. We suggereren ook dat verder onderzoek aangewezen is omtrent: de verklaring voor de positieve associatie tussen kapitaal en de kans op niet-goedkeuring, de verklaring voor de negatieve associatie tussen liquiditeitsratio en voorbehoud en niet met de andere nietgoedkeuringen, of de resultaten robuust zijn indien een andere manier van matching van bedrijven met goedkeurende en niet-goedkeurende verklaring werd gebruikt en tenslotte of de nietsignificantie
van de
ratio’s winst/verlies op verkopen, vorderingen op verkopen en
nettobedrijfskapitaal op totaal actief te wijten is aan institutionele kenmerken.
VI
Lijst met geraadpleegde werken Boeken
De Beelde I. Financiële Audit. 2008. p 3, 138
De Pelsmacker P., Van Kenhove P. Marktonderzoek: methoden en toepassingen. 2007. p 67, 82
Gujarati D. N. Basic Econometrics. 2003. p 363
Ooghe H., Deloof M., Manigart S. Handboek bedrijfsfinanciering. 2003. p 28-29, 173
Wijnen K., Janssens W., De Pelsmacker P., Van Kenhove P. Marktonderzoek met SPSS. 2002. p 145
Internetbronnen
12 Manage. Z-score Altman URL < http://www.12manage.com/methods_altman_z-score_nl.html> (09/05/2009)
Farinha J., Viana L.F. Board Structure and Modified Audit Opinions: the Case of the Portuguese Stock Exchange. Working paper. 2006. URL:< http://www.efmaefm.org/0EFMAMEETINGS/EFMA%20ANNUAL%20MEETINGS/2007Vienna/Papers/0564.pdf > (03/03/2009)
Gaeremynck A., Van Der Meulen S., Willekens M. Evidence on the Impact of Audit-Firm Portfolio Characteristics on Financial Reporting Quality. 2003 URL:
(13/02/2009)
Guberna, Corporate Governance URL: < http://www.guberna.be/index.php?option=com_content&task=view&id=11&Itemid=28 > (17/02/2009)
IBR, De audit van de jaarrekening, Het commissarsiverslag URL: < http://www.ibr-ire.be/ned/revisor_audit_verslag.aspx> (24/02/2009)
IBR, Internationale Controlestandaard 701 URL: (25/02/2009)
VII
IBR, Jaarverslag 2000, 5. Controleverslag, 5.1 FEE-studie URL: http://www.ibr-ire.be/ned/jaarverslag2000/jaarverslag_2000_1_iv_5.aspx (24/02/2009)
IBR, Jaarverslag 2001, Afkoelingsperiode URL:< http://www.ibr-ire.be/ned/jaarverslag2001/jaarverslag_2001_1_i_3.aspx> (25/02/2009)
IBR, Periodieke berichten 1998, De verklaring over de jaarrekening met toelichtende paragraaf URL: (24/02/2009)
Nationale Bank van België, Commissarisverslag Diamex manufacturing, 2003 URL: (28/04/2009)
Nationale Bank van België, Commissarisverslag Fenaux, 2003 URL: (28/04/2009)
Ooghe H., Spaenjers C. , De financiële toestand van ondernemingen 2006, working paper URL: <www.graydon.be/download/nl/fin_toestand_BE_ond_2006.doc > (01/05/2009)
Sieben I., 2002, Logistische regressie analyse: een handleiding, URL:< http://www.ru.nl/socialewetenschappen/rtog/naslagwerk/onderdelen/logistische/ > (20/04/2009)
Wetboek Vennootschappen: URL:< http://www.juridat.be/cgi_loi/loi_N.pl?cn=1999050769> (12/05/2009)
Wetenschappelijke artikels
Amat O., Blake J. en Dowds J. The ethics of creative accounting, Journal of Economic Literature. 1999.
Ashbaugh-Skaife H., Collins D.W., W R Kinney Jr, Lafond R. The Effect of Internal Control Deficiencies and Their Remediation on Accrual Quality. Accounting Review. 2006.
Barac Z.A., Klepo T. Features of accounts manipulations in Croatia. Zb. rad. Ekon. fak. Rij 24[2], 273-290. 2006.
Beasley, M. S. An empirical analysis of the relation between the board of director composition and financial statement fraud. Accounting Review 71,443–465. 1996.
VIII
Behn B.K., Kaplan S.E., Krumwiede K.R. Further Evidence on the Auditor's Going-Concern Report: The Influence of Management Plans. Auditing 20[1]. 2001.
Bell T.B., Tabor R.H. Empirical Analysis of Audit Uncertainty Qualifications. 2. Journal of Accounting Research 29. 1991.
Blanchard, O.J. Comment. Journal of Business and Economic Statistics. 5, 449-451. 1967.
Blay A.D. Independence Threats, Litigation Risk, and the Auditor's Decision Process. Contemporary Accounting Research. 22[4]. 2005
Carcello,J.V, Neal T.L. Audit Committee Characteristics and Auditor Dismissals following 'New' Going-Concern Reports. Accounting Review 78[1], 95-118. 2003.
Carcello J.V, Hermanson D.R, Neal T.L, Riley R.A. Board Characteristics and Audit Fees. Contemporary Accounting Research 19[3], 365-384. 2002
Chen Charles J.P., Chen Shimin, Su Xijia. Profitability Regulation, Earnings Management, and Modified Audit Opinions: Evidence from China. Auditing 20[2], 10-32. 2001.
Chen K.C.W., Church B.K. Default on Debt Obligations and the Issuance of Going-Concern Opinions. 2. Auditing 11. 1992.
Chen S., Su X., Wang Z. An Analysis of Auditing Environment and Modified Audit Opinions in China: Underlying Reasons and Lessons. International Journal of Auditing 9, 165-185. 2005.
Citron D.B., Taffler R.J. Ethical Behaviour in the U.K. Audit Profession: The Case of the SelfFulfilling Prophecy Under Going-Concern Uncertainties . Journal of Business Ethics 29, 353363. 2001.
Craswell A. T, Stokes D. J., Laughton Janet. Auditor independence and fee dependence. Journal of Accounting and Economics 33[2], 253-275. 2002.
Craswell A. T. Does the Provision of Non-Audit Services Impair Auditor Independence? International Journal of Auditing 3[1], 29-40. 1999.
DeAngelo, L. Auditor size and audit quality. Journal of Accounting and Economics 11 (3),183199. 1981.
Davis R.R., Using disclaimers in Audit Reports. The CPA Journal. 2004
Ettredge M.L., Li C., Sun L. The Impact of SOX Section 404 Internal Control Quality Assessment on Audit Delay in the SOX Era. Auditing 25[2], 1-23. 2006.
Farinha J., Viana L.F. Board Structure and Modified Audit Opinions: the Case of the Portuguese Stock Exchange. 2006.
Firth Michael. Auditor–Provided Consultancy Services and their Associations with Audit Fees and Audit Opinions. Journal of Business Finance & Accounting 29[5 & 6], 661-693. 2002.
IX
Francis J.R., Krishnan J. Accounting Accraals and Auditor Reporting Conservatism. Contemporary Accounting Research 16[1], 135-165. 1999.
Geiger,MA, K Raghunandan. Going-Concern Opinions in the "New" Legal Environment. Accounting Horizons 16[1], 17-26. 2002.
Geiger,MA, K Raghunandan. Auditor tenure and audit reporting failures. Auditing 21[1]. 2002.
Geiger,MA, K Raghunandan, D V Rama. Recent Changes in the Association between Bankruptcies and Prior Audit Opinions. Auditing 24[1], 21-35. 2005.
Gómez-Aguilar Nieves, E Ruiz-Barbadillo. Do Spanish Firms Change Auditor to Avoid a Qualified Audit Report? International Journal of Auditing 7[1], 37-53. 2003.
Hylas R, Ashton R. Audit detection of financial statement errors. Accounting Review 57[4], 751-765. 1982.
Ireland J. C. An Empirical Investigation of Determinants of Audit Reports in the UK. Journal of Business Finance & Accounting . 2003.
Jorissen, A., K. Van Oostveldt. Belgium: Individual accounts. Transnational Accounting. 2001.
Knechel,W.R., A Vanstraelen. The Relationship between Auditor Tenure and Audit Quality Implied by Going Concern Opinions. Auditing 26[1], 113-131. 2007.
Krishnan J., Krishnan J., Stephens R.G . The simultaneous relation between auditor switching and auditor opinion: an empirical analysis. Accounting and Business Research 26[3],224-236. 1996.
Krishnan J., Krischnan J., The Role of Economic Trade-Offs in the Audit Opinion Decision: An Empirical Analysis. The Journal of Accounting, Auditing and Finance, 11[4],. 1996
Laitinen E.K, Laitinen T. Qualified audit reports in Finland: evidence from large companies. European Accounting Review 7[4], 639-653. 1998.
Lasalle R.E., Anandarajan A. Auditors' Views on the Type of Audit Report Issued to Entities witti Going Concern Uncertainties. 2. American Accounting Association 10, 5-72. 1996.
Lennox,C. Are large auditors more accurate than small auditors? Accounting & Business Research 29[3], 217-227. 1999.
Lennox,C. Audit quality and executive officers' affiliations with CPA firms. Journal of Accounting and Economics 39[2], 201-231. 2005.
Louwers T.J. The Relation between Going-Concern Opinions and the Auditor's Loss Function. Journal of Accounting Research 36[1]. 1998.
McKeown J.C., Mutchler J.F., Hopwood W. Towards an Explanation of Auditor Failure to Modify the Audit Opinions of Bankrupt Companies. Auditing 10. 1991.
X
Pucheta-Martinez M.C, de Fuentes C. The Impact of Audit Committee Characteristics on the Enhancement of the Quality of Financial Reporting: an empirical study in the Spanish context. Corporate Governance 15[6]. 2007
Ruiz-Barbadillo,E, N Gómez-Aguilar, C De Fuentes-Barberá, M A Garcí-Benau. Audit quality and the going-concern decision-making process: Spanish evidence. European Accounting Review; 13[4], 597-620. 2004.
Sanchez Ballesta J P, Garcia Meca E. Audit qualifications and corporate governance in Spanish listed firms. Managerial Auditing Journal 20[7], 725-738. 2005.
Sercu P, Vander Bauwhede H, Willekens M. Post Enron Auditing Standards. The Economist 154[3], 389-403.2006
Spathis Charalambos, Doumpos Michael, Zopounidis Constantin. Using client performance measures to identify pre-engagement factors associated with qualified audit reports in Greece. The International Journal of Accounting 38[3], 267-284. 2003.
Spathis Charalambos. Audit Qualification, Firm Litigation, and Financial Information: an Empirical Analysis in Greece. International Journal of Auditing 7[1], 71-85. 2003.
Stewart J., Munro L. The Impact of Audit Committee Existence and Audit Committee Meeting Frequency on the External Audit: Perceptions of Australian Auditors. International Journal of Auditing. 11. 51-69. 2007
XI
Bijlagen We verwijzen naar de bijgevoegde cd-rom voor de raadpleging van de bijlagen. Hieronder vindt u de lijst met bijlagen. Bijlage 1: Andere boekhoudkundige fouten bij afkeuring Bijlage 2: Andere onzekerheden bij afkeuring Bijlage 3: Andere boekhoudkundige fouten bij voorbehoud Bijlage 4: Andere onzekerheden bij voorbehoud Bijlage 5: Andere onzekerheden bij onthouding Bijlage 6: Andere boekhoudkundige fouten bij onthouding Bijlage 7: Andere redenen bij toelichtende paragraaf Bijlage 8: Bedrijfsnamen van geselecteerde bedrijven Bijlage 9: Correlatiematrix Bijlage 10: Output regressiemodel Bijlage 11: Output One-way ANOVA Bijlage 12: Output Chi-kwadraat test