Inhoud Voorwoord
9 11
Inleiding
Andreas Stynen
DEEL I
Afwegingen en keuzes 22
Een ontwrichte samenleving. Landbouw en industrie op het Meetjeslandse platteland tijdens de negentiende eeuw
Frederik De Cocker
41 58
Migratiebeslissingen in een ruraal kader
Henk Byls
Hoe het Meetjesland Amerika vond
Frank Caestecker
67
70
72
76
78
Hansbeekse emigratie naar Amerika, een opmerkelijk verhaal
Willy Quintyn & Marc Van Ooteghem
Nevelaars op zoek op onbekend terrein
André Stevens
Emigratie uit Maldegem, 1847-1924
Hans Van Landschoot
Van Assenede naar de Nieuwe Wereld
Jackie Claeys
Vrouwelijke emigranten uit het Meetjesland: profiel, traject en netwerk
Anaïs Masure 6|
2014.06.17 Boer vindt Land.indd 6-7
|7
17/06/14 14:47
DEEL 2
Onderweg 84
De grote oversteek tussen twee werelden. Van het Meetjesland tot het Beloofde Land
Torsten Feys
104
Het Amerika van het Meetjesland. Berichten uit de Nieuwe Wereld in ‘t Getrouwe Maldeghem, 1900-1930
Bram Beelaert
DEEL 3
Uitdagingen 130 148
Spanningsbronnen in de Verenigde Staten, 1860-1930
Hans Krabbendam
De Canadese uitdaging, 1888-1952
Marc Journée
DEEL 4
Grenzen van een gemeenschap 166
‘Het oude land herleeft.’ Gedeelde ervaringen in Noord-Amerika
Andreas Stynen
186
192
Twee werelden? Banden met het oude vaderland
Andreas Stynen
212
8|
2014.06.17 Boer vindt Land.indd 8-9
216 218 229 239
Belgian dream: in het spoor van de Belgische nazaten
Ingrid Leonard, Katharina Smets en Selm Wenselaers
Familiegeschiedenissen van meet af aan
Marie-Charlotte Le Bailly
Personalia Noten Bibliografie Illustratieverantwoording
Voorwoord
A
ls zijn belangrijkste bijdrage aan de viering van het honderdvijftigjarige bestaan van België nam het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen in 1980 het initiatief om een Museum van de Vlaamse Sociale Strijd op te richten. Dat museum moest een beeld geven van de geschiedenis van de sociale ontvoogdingsstrijd in Vlaanderen, in de ruimste zin van het woord, met de klemtoon uiteraard op de negentiende en de twintigste eeuw. Al was het aanvankelijk de bedoeling een klassiek museum uit te bouwen in het Caermersklooster in Gent, gaandeweg groeide de overtuiging dat het realistischer was om het Museum van de Vlaamse Sociale Strijd als een virtueel museum op te vatten. Momenteel werkt de Provincie daarvoor samen met vier grote archief- en documentatiecentra: het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN), het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging - Instituut voor Sociale Geschiedenis (AMSAB - ISG), het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving van de KU Leuven (KADOC-KU Leuven) en het Liberaal Archief. Het virtuele museum bestaat uit een gestaag groeiende reeks onderzoeksprojecten van de genoemde archief- en documentatiecentra naar de meest uiteenlopende aspecten van de sociale geschiedenis van Vlaanderen. Die projecten monden gewoonlijk uit in een tentoonstelling en/of een publicatie. Met dit boek over de migratie vanuit onze provincie – en met name vanuit het Meetjesland – naar de Verenigde Staten en Canada zijn we al aan het 28ste deel toe in de reeks ‘Bijdragen van het Museum van de Vlaamse Sociale Strijd’. De gelijknamige tentoonstelling is tijdens de zomer van 2014 te zien in het Provinciaal Cultuurcentrum Caermersklooster. Boek en tentoonstelling zijn de resultaten van een onderzoeksproject van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme. Migratie is een verschijnsel van alle tijden, en het doet zich ook zowat overal ter wereld voor. Door de weinig rooskleurige, vaak zelfs penibele economische omstandigheden, vooral op het platteland, verlieten in de negentiende, maar ook nog in de eerste helft van de twintigste eeuw heel wat Vlamingen tijdelijk of definitief hun geboortestreek in de hoop op een beter bestaan. Onder hen ook een groot percentage Oost-Vlamingen. Sommigen trokken naar de stad om er werk te vinden in de opkomende industrie, anderen deden aan seizoenarbeid om tenminste tijdens een aantal maanden van het jaar verzekerd te zijn van een inkomen. De meesten van die seizoenarbeiders gingen in Wallonië of Noord-Frankrijk aan de slag. En dat is ook waar het grootste gedeelte van de migranten zich vestigde die hun geboortegrond definitief achter zich lieten. Maar het is ongetwijfeld de migratie naar Amerika – de Verenigde Staten en Canada, maar ook Argentinië – die het meest tot de verbeelding spreekt. De seizoenarbeid en de emigratie naar Wallonië zijn eerder al aan bod gekomen in het Museum van de Vlaamse Sociale Strijd. In 1993 verscheen het boek Vlaamse arbeiders in de vreemde, of hoe in de negentiende en twintigste eeuw Vlaamse seizoenarbeiders elders hun brood moesten gaan verdienen van Bert Woestenborghs, het resultaat van een onderzoeksproject van KADOC. En het was ook KADOC dat tekende voor het boek Vlaamse migranten in Wallonië 1850–2000, én voor de gelijknamige tentoonstelling, die niet alleen te zien was in het Provinciaal Cultuurcentrum Caermersklooster, maar ook in Le Grand-Hornu. Beide boeken waren respectievelijk het 10de en het 26ste deel in de reeks ‘Bijdragen van het Museum van de Vlaamse Sociale Strijd’.
|9
17/06/14 14:47
‘Ik zou gewoon thuisblijven,’ zegt vader, ‘wij zijn geen Canadezen.’ ‘Wij zijn wel Canadezen’, zegt moeder. ‘We wonen hier, we verdienen hier ons brood en we betalen hier belastingen.’ (…) ‘Belgen zijn en blijven Belgen en Hollanders zijn en blijven Hollanders, ook al wonen ze een half leven in China of in Hottentottenland.’ ‘Maar ik woon al heel mijn leven in Canada’, zeg ik. ‘Ge doet maar wat ge niet laten kunt’, is zijn antwoord.1
Met dit boek, Boer vindt land. Vlaamse migranten en Noord-Amerika, wordt dus weer een ander aspect van de negentiende- en twintigste-eeuwse emigratie vanuit (Oost-)Vlaanderen belicht. Wij wensen het boek en de gelijknamige tentoonstelling een ruime publieke belangstelling toe en danken graag iedereen die aan dit project heeft meegewerkt.
Alexander Vercamer
Jozef Dauwe
Gedeputeerde voor Landbouw Provincie Oost-Vlaanderen
Gedeputeerde voor Cultuur Provincie Oost-Vlaanderen
Inleiding Andreas Stynen
H
10 |
2014.06.17 Boer vindt Land.indd 10-11
et was een plechtig moment voor Philippe Bekaert, die septemberavond in 1972. Robert Flaherty, mayor van Watervliet, een gemeente in de Amerikaanse staat Michigan, overhandigde zijn tweeëntwintigjarige bezoeker een officiële brief voor de overheden in zijn thuisdorp: Watervliet, een gemeente op de Belgisch-Nederlandse grens. Voor beide gemeenschappen was het een bijzondere gebeurtenis. Eerder had de burgemeester van het Oost-Vlaamse dorp immers al op perkament de hoop uitgedrukt dat de banden tussen de gelijknamige plaatsen zouden worden aangehaald: ‘May our peoples come together through peace & through prosperity.’ Voor Philippe was alles bescheiden begonnen. Tijdens het lezen van National Geographic Magazine had hij in een advertentie voor het eerst iets over het bestaan van een Watervliet aan de overzijde van de Atlantische Oceaan vernomen en de ontdekking liet hem niet meer los. De fotografiestudent schreef het gemeentebestuur van de Amerikaanse city om meer informatie en in zijn hoofd rijpten stilaan concrete plannen voor een reis. Daar hoefde het trouwens niet bij te blijven. In de toekomst wilde hij graag Watervliet in de staat New York bezoeken en hij vermoedde dat hij ook Engeland en Zuid-Afrika zou moeten aandoen om op termijn alle plaatsen met die naam te hebben bezocht en, wie weet, een programma rond de sister cities te kunnen ontwikkelen. Met zijn bezoek haalde Philippe de voorpagina van The News-Palladium, een krant uit Benton Harbor aan Lake Michigan. Het Belgische Watervliet leek de journalist een heel andere wereld: dat het dorp met zeshonderd huizen amper twee kleurentelevisies telde, was het vermelden waard. Het verslag over de unique traveler eindigde zoals het was begonnen, met de dorpsnaam. Watervliet, zo had Philippe verteld en vernamen nu ook de krantenlezers, betekende volgens hem niets minder dan ‘vervuild water’.2 Het verhaal lijkt duidelijk. Het is algemeen geweten dat het grondgebied van de Verenigde Staten tal van plaatsen bevat die rechtstreeks naar een Europese tegenhanger verwijzen. New York City stond aanvankelijk bekend als Nieuw Amsterdam, een rechtstreekse verwijzing naar het thuisland van Pieter Stuyvesant en andere Nederlandse stichters. Ruim tweehonderd jaar later, in 1881, werd plattelandsdorp Grandview in Minnesota dan weer in Ghent herdoopt. Er woonden al veel kolonisten uit België, en een vertrouwde naam moest de aantrekkingskracht van de plek nog vergroten.3 Maar was er ook zo’n band tussen Watervliet in Michigan en dat in het
| 11
17/06/14 14:47
12 |
2014.06.17 Boer vindt Land.indd 12-13
Meetjesland? Misschien wisten de betrokkenen in 1972 maar al te goed op welke geheel eigen wijze het Amerikaanse stadje aan zijn naam was gekomen. Het was in 1833 uit een watermolen op de Paw Pawrivier gegroeid, en verwees met de eerste naam Waterford naar die waterloop. Toen de gemeente in 1849 een eigen postkantoor kreeg, drong een naamswijziging zich op. Meer oostelijk in Michigan lag immers al een ander, ouder Waterford. Om de verwijzing naar de oorsprong niet verloren te laten gaan, koos de gemeente voor een verwante, Nederlandse naam. Van inwoners, laat staan een stichting met Oost-Vlaamse origine is met andere woorden geen sprake.4 Misschien, zeker is het niet, is het voorgaande toch al te kort door de bocht. Dat men midden op de eindeloze Amerikaanse prairie een Nederlandse term kende, is best opmerkelijk. Bovendien is bekend dat ten tijde van de naamsverandering op niet al te verre afstand wel wat Nederlandstaligen leefden. Michigan was van vroeg in de negentiende eeuw een van de belangrijkste bestemmingen van emigranten uit Nederland. In South Bend (Indiana), een stad op nog geen veertig mijl – naar Amerikaanse normen vlakbij – leefden uiterlijk in 1840 al enkele Vlamingen, onder wie een koppel uit Nevele. Enkele decennia later zou zowel South Bend als Mishawaka (Indiana), eveneens op zo’n veertig mijl, trouwens het nieuwe thuis worden voor een aanzienlijke groep inwijkelingen uit de plattelandsdorpen rond onder meer Aalter en Nevele, gemeenten op amper dertig kilometer van Watervliet… De bijzondere reis uit 1972 en de naamgeving van Watervliet in Michigan maken duidelijk dat contacten tussen de Oude en de Nieuwe Wereld almaar nieuwe vragen opwerpen. De realiteit beantwoordt niet aan de verwachtingen of eerste indrukken en onze kennis is onvolledig. Maar intrigerend is de situatie alleszins. Verwarrende gevoelens zijn het, die voor migranten niet onherkenbaar zijn. Boer vindt land wil in de veelzijdige thematiek van trans-Atlantische migratie alvast aanknopingspunten bieden. In de bijdragen van het boek komen de achtergronden, omstandigheden en betekenissen van uitwijking naar Noord-Amerika aan bod. Vertrekpunt is het negentiende- en vroegtwintigste-eeuwse landelijke Vlaanderen dat wel wat van een samenleving in een permanente bestaanscrisis weg had. Migratie is geen eenvoudig thema, in eigentijdse noch in historische context. Weinig onderwerpen geven aanleiding tot zoveel morele onrust en paniek. Niet alleen in de vroege eenentwintigste eeuw slagen sommige politici erin hun hele carrière op het thema te bouwen, ook honderd jaar geleden al was de vrees voor ongeschoolde nieuwkomers een kwestie waarop met name Amerikaanse politici zich profileerden. Zelden was en is er in de debatten echter inbreng van historici, terwijl die nochtans verrijkend kan zijn.5 Tegenover populistische visies op internationale migratie stelde Douglas S. Manning in 1999 bijvoorbeeld dat een adequate verklaring voor het bestaan van immigratie minstens oog moet hebben voor de structurele krachten onder zowel de uit- als inwijking, voor de motieven en aspiraties van de betrokkenen en voor de sociale en economische structuren die beide gebieden met mekaar verbinden.6 Ook benadrukken historici dat noties als ‘migratiestromen’ het fenomeen onrecht kunnen aandoen, omdat ze makkelijk de indruk wekken dat uitwijking een dwingende, onontkoombare kracht is waarin een anonieme, homogene massa wordt meegesleurd. Correcter is het migranten te bekijken als individuen met vrije wil en keuzevrijheid, die hun beslissingen pas na een hele afweging nemen. Nochtans wil dat allerminst zeggen dat iedere uitwijking een geïsoleerd verhaal is. Om te beginnen volgt nagenoeg ieder vertrek op een bespreking in familiale kring en ook nadien is het belang van netwerken ongemeen groot. In hun verhuizing naar een andere leefwereld zijn migranten afhankelijk van de beïnvloeding en assistentie door anderen, die niet zelden uiteenlopende opties aanbieden.7 De rol van netwerken blijkt bij uitstek in het fenomeen van kettingmigratie, het verschijnsel waarbij pioniers de weg vrijmaken voor volgmigranten. Veelal gaat het om kleine groepen familieleden of kennissen, die hetzelfde traject als hun voorlopers afleggen en daarna op hun beurt anderen tot voorbeeld strekken. Auguste Van der Straten Ponthoz, een Belgische diplomaat die na een
reis door de VS in 1846 een lang verslag over migratie opstelde, voelde alvast dat dit de logische gang van zaken was. Wanneer bekenden voor dezelfde plaats kozen om een nieuw leven op te bouwen, noemde hij migratie ‘un simple déplacement’ en konden ze zonder moeite de draad opnieuw oppakken. Het mag duidelijk zijn dat dit een wel erg optimistische voorstelling was, niet zonder bijbedoelingen. Dat migratie meer is dan zomaar een verplaatsing van de ene plaats naar de andere, staat buiten kijf.8 Tot de voornaamste inzichten uit de migratiegeschiedenis behoort ongetwijfeld de vaststelling dat migratie een typisch menselijke eigenschap is en geen verstoring van een natuurlijke orde. Van in de vroegste tijden trekken mensen naar andere gemeenschappen. Die bewegingen zorgden niet enkel voor een verspreiding van de soort over de aarde, de kruisbestuivingen van talen en gebruiken leidden telkens ook tot aanpassingen en bijsturingen van de geschiedenis, vaak ten goede, op andere momenten met nefaste gevolgen.9 Niet dat alle migratiebewegingen zomaar herhalingen van eenzelfde model zijn: culturele specificiteit speelt wel degelijk een rol, maar moet misschien toch vooral als een nuance bij algemene patronen worden gezien. Aansluitend daarbij rekenen sommige onderzoekers ook af met de tendens om een fundamenteel onderscheid tussen migratietypes te maken, vooral tussen vrijwillige en gedwongen of tussen legale en illegale varianten. Eerder dan aan strikte tweedelingen, heeft het debat meer baat bij graduele voorstellingen die ook ruimte voor combinaties laten. Politieke vluchtelingen kunnen bijvoorbeeld ook economische motieven hebben.10 Dat migratiehistorici uit een rijke onderzoeksbasis kunnen putten, mag duidelijk zijn. De toegenomen expertise heeft in recente jaren komaf kunnen maken met of toch minstens vraagtekens gezet bij enkele ooit wijdverspreide modellen. De idee van migranten als ontwortelden (uprooted) die door het verlies van hun vertrouwde omgeving onvermijdelijk een hele crisis doormaakten, is duidelijk achterhaald. Het verklaren van migratie met louter een eenvoudig schema van zogeheten push- en pull-factoren, waarbij mensen als vanzelf van lage lonen naar hoge inkomsten verhuizen, duikt nog vaker op, al wordt het als niet minder beperkend erkend. Nu maakt onder meer een systeemtheoretische benadering opgang, die migratiebeslissingen en -patronen aan een veelheid van factoren en parameters en aan afwegingen van uiteenlopende aard koppelt. Het hele traject – met daarbij ook het leven ter bestemming – wordt op verschillende niveaus bekeken, om zo de impact op (individuele) levens zo precies mogelijk te duiden. Als vanzelf wordt het migratieonderzoek zo ook hoe langer hoe meer interdisciplinair, met inbreng uit onder meer economische, politieke, sociologische, linguïstische en zeker ook antropologische hoek.11 Het blikveld is dan wel sterk verbreed, de best bestudeerde migratie blijft vooralsnog die van Europa naar Noord-Amerika. Beperkte de aandacht van Amerikaanse historici zich lange tijd tot de assimilatie van de nieuwkomers in een Angelsaksische samenleving, dan werden vanaf de jaren 1970 beide zijden van de oceaan onderzoeksmatig verbonden. Nog eens twintig jaar later raakten ook andere uitwijkingsopties – en de mogelijkheid van ter plaatse te blijven – in de analyse betrokken. Bovendien hebben onderzoekers als Walter Nugent vanaf de jaren 1990 kunnen afrekenen met de lang ingeburgerde opvatting dat de migratie naar de VS een uitzonderlijk en uniek karakter had.12 De schaal van de beweging blijft niettemin indrukwekkend: op haar hoogtepunt, tussen 1880 en 1930, staken bijna 25 miljoen Europeanen de Atlantische Oceaan over. Uit België trokken tussen 1850 en 1930 naar schatting zo’n 150.000 landverhuizers naar de VS, en tussen 1900 en 1960 zo’n 60.000 naar Canada.13 Een baanbrekende studie voor ons land was die van Ginette Kurgan. Op basis van de zogeheten Venesoenrapporten, lijsten van passagiers die in Antwerpen door emigratiecommissaris Eugène Venesoen werden ondervraagd vooraleer ze in derde klasse inscheepten, stelde ze in 1976 een veelzijdig profiel op van de Belgische trans-Atlantische emigrant in de periode 1901-1912. Zeker een kaart die de herkomst van de uitwijkelingen
| 13
17/06/14 14:47
Het grondgebied van de huidige dertien Meetjeslandse gemeenten, op een kaart uit 1938.
14 |
2014.06.17 Boer vindt Land.indd 14-15
weergeeft, vormt een troef: ze laat immers een opmerkelijke concentratie aan vertrekkers uit West- en Oost-Vlaanderen zien, samen zo’n zestig procent van het totaal. Nevele (3,8 procent van de inwoners) en Kaprijke (3,5 procent) waren de kantons van waaruit de grootste contingenten richting Amerika trokken, over heel het land enkel door Charleroi (4,4 procent) voorafgegaan. Het overwicht van Oost- en West-Vlaanderen was er niet altijd geweest (tussen 1830 en 1844 kwam nog 75 procent van de trans-Atlantische vertrekkers uit de provincie Luxemburg), maar in het besef dat stoomschepen in vergelijking met zeilschepen een aanzienlijke stimulans voor uitwijking vormden, is het een uitermate belangrijke vaststelling. Dat mensen uit deze groep (of toch diegenen die zonder gezelschap reisden) bij het inschepen gemiddeld minder geld bij zich had dan de doorsnee Belgische emigrant, wekt niet minder aandacht.14
In deze studie staat het Oost-Vlaamse deel van dit vertrekgebied centraal: het Meetjesland. De regio in het noordwesten van de provincie, ruwweg tussen Gent en Brugge, is een rustig plattelandsgebied zonder grote steden onder haar dertien fusiegemeenten: Aalter, Assenede, Eeklo, Evergem, Kaprijke, Knesselare, Lovendegem, Maldegem, Nevele, Sint-Laureins, Waarschoot, Zelzate en Zomergem.15 Het noorden van het Meetjesland, tegen de grens met Zeeuws-Vlaanderen, is een waterrijk gebied met veel polders en kreken, terwijl het zuiden een meer bosrijk landschap heeft. Over de herkomst van de naam bestaan drie gangbare theorieën. Een eerste stelt dat er sprake is van een toponiem, waarbij de ‘meetjes’ naar kleine sloten of ‘meetgoten’ verwijzen. Volgens een andere verklaring is Meetjesland een verbastering van het Franse pays des métiers, waarbij zowel aan beroepen als aan weefgetouwen kon worden gerefereerd, waarmee de naam een economische dimensie krijgt. Dat geldt ook voor de derde variant: ‘meetjes’ betekent daarin zoveel als oude vrouwtjes. Die waren volgens een sage tijdens een passage van Karel V in de streek als enigen op straat te zien, omdat ouders de keizer niet in de buurt van hun dochters vertrouwden. Maar daarmee kan ook naar het profiel van de typische vlasspinsters in de regio worden verwezen. De achterliggende economische realiteit, zo zal blijken, was van belang in het migratieverhaal. Opmerkelijk is verder dat het oudste bekende gebruik van ‘Meetjesland’ slechts tot halverwege de achttiende eeuw teruggaat en dat ook andere vermeldingen zowat honderd jaar lang van buiten de regio kwamen. Enigszins als een spotnaam zelfs, ambtenaren noch dichters uit de regio penden hem neer. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw raakte ‘Meetjesland’ ingeburgerd, als een soort folkloristische naam. Een vastomlijnd gebied duidde de term ook dan niet aan.16 Dat is niet zonder belang. De vaagheid van de term wijst op het ontbreken van een collectief gedragen identiteit. De samenhang in dit boek komt dan ook vooral door de aanzienlijke emigratie uit dorpen in hetzelfde landsgedeelte, zonder de suggestie dat de beleving van de betrokkenen fundamenteel verschilde met de situatie in enkele dorpen verder. Wie de eersten waren die het Meetjesland voor Noord-Amerika inruilden, is moeilijk definitief uit te maken. Een zekere Cornelius Langhevelt uit Sint-Laureins, die ten laatste in 1654 in Nieuw Amsterdam voet aan wal zette en er met een Nederlandse huwde, was alleszins een van de eersten.17 Anderhalve eeuw later, maar toch ook verscheidene decennia vooraleer gewone dorpelingen de stap zetten, staken enkele geestelijken uit de regio de Atlantische Oceaan al over om er missiewerk bij de inheemse bevolking te verrichten. Uit Antoine De Smets onterecht nog maar weinig geraadpleegde repertorium van Belgische reizigers in de Verenigde Staten sinds de zeventiende eeuw zijn zo priesters Louis De Seille (Sleidinge), Jean De Neve (Evergem) en Constantin Maenhout (Waarschoot) bekend. Amper de twintig gepasseerd was die laatste al in 1817 in de omgeving van New Orleans (Louisiana) actief. In een bewaard gebleven brief aan zijn broer schreef hij in 1833 over epidemieën waaraan vele inwijkelingen bezweken en die dat jaar ook het leven eisten van de bisschop van het gebied: Leo-Raymond De Neckere uit Wevelgem, die in zijn laatste ogenblikken samen met Maenhout over hun ‘chère patrie’ had gemijmerd.18 De bekendste Amerikaganger uit het Meetjesland was wellicht Nevelaar Cyriel Buysse, die er het familiebedrijf moest leiden. Al zou de schrijver zich er nooit vestigen, onder meer in zijn bekende toneelstuk Het gezin van Paemel (1903) was de emigratie naar Amerika een belangrijk motief. Maar vooral waren er vele duizenden die in Noord-Amerika in de landbouw en, meer nog, de industrie terechtkwamen en van wie de naam enkel voor hun nazaten misschien nog vertrouwd klinkt. Zij staan in dit boek centraal: hoewel ieder migratieverhaal eigen accenten had, is hun wedervaren toch tekenend voor wat de keuze tot uitwijken met zich meebracht. Het is uiteraard niet de eerste keer dat de (trans-Atlantische) uitwijking uit Vlaamse dorpen werd onderzocht.19 Terwijl in het buitenland, vooral in Noord-Amerika, academische kringen al van in de jaren 1960 de thematiek bestudeerden, waren het in eigen land vooral heemkundigen die een decennium nadien als pioniers aandacht voor migratie hadden. Eeklo was een van
| 15
17/06/14 14:47
Klyn Loretten, een katholieke missiepost in Kentucky, werd in 1812 gesticht door de Belgische priester Charles Nerinckx.
16 |
2014.06.17 Boer vindt Land.indd 16-17
de eerste gemeenten waarvan de beweging in kaart werd gebracht. In 1977 publiceerde Erik De Smet, de latere stadsarchivaris, het resultaat van zijn speurtocht in de bevolkingsregisters.20 Nadat Familiekunde Vlaanderen vijftien jaar later met de publicatie van de Venesoenrapporten was begonnen, reconstrueerde menige heemkring in het Meetjesland (en elders) de uitwijking uit de eigen gemeente. Hoewel in omvang niet de belangrijkste bestemmingen, ging het leeuwendeel van de belangstelling naar de Verenigde Staten en Canada uit. Door de politieke en culturele banden tussen Québec en Franstalig België verwierf dat tweede land trouwens een voorsprong in het academische onderzoek ten zuiden van de taalgrens.21 Niet alleen tussen Vlaanderen en Wallonië blijkt de uitwisseling van onderzoeksresultaten trouwens erg beperkt, ook in vele lokale migratiegeschiedenissen wordt maar zelden voorbij het eigen dorp gekeken.22 Bij gebrek aan een duidelijk verklaringskader voor de uitwijking zijn die lokale verhalen vaak trouwens nogal algemeen van aard en hebben ze veelal weinig oog voor het leven in Noord-Amerika zelf. Amerikanen met Belgische roots hebben wél vooral belangstelling voor dat aspect van migratie. In heel wat gemeenschappen is de lokale geschiedenis al te boek gesteld. Dit gebeurde meestal aan de hand van prominente figuren, een overbelichting die enigszins ten koste ging van inzicht in de beleving van de modale migrant.23 Andere Vlaams-Amerikaanse studies zijn evenwichtiger opgebouwd, met veel aandacht voor het socioculturele leven van de groep en dit dankzij bronnenmateriaal dat vanuit België niet of nauwelijks toegankelijk is. Niet zelden verschenen die studies op een ogenblik dat een collectief Belgisch ‘gevoel’ uitgehold geraakte, in die mate dat ‘it is doubtful if the traditional culture will survive’; een studie van de eigen achtergrond moest het besef van de eigen identiteit aanscherpen.24 Zeker de jongste jaren begonnen academici in het onderzoek naar migratie aan een inhaalbeweging, waarmee ze het perspectief terecht verruimden: nadat pionierswerk van Luc Schepens naar Frankrijk als bestemming verschillende decennia zonder navolging was gebleven, begonnen onder meer twee Leuvense doctoraatsonderzoeken met de invulling van dit hiaat. Een project van het Museum van de Vlaamse Sociale Strijd belichtte dan weer uitvoerig de Vlaamse emigratie naar Wallonië.25 De opening van het Antwerpse Red Star Line Museum in het najaar van 2013 genereert tot slot heel wat belangstelling voor migratie, ongetwijfeld een impuls voor verder studiewerk de komende jaren.26 De huidige bundel heeft niet de ambitie het definitieve verhaal van de overzeese migratie uit de plattelandsdorpen tussen Gent en Brugge te vertellen. Zo is het precieze aantal vertrekkers onbekend en wellicht zal dat zo blijven. Enerzijds zijn er verscheidene problemen op het vlak van bronnen, van niet of onduidelijk geregistreerde emigranten tot grote onzekerheden in verband met wie terugkeerde, anderzijds zijn nog niet alle dertien gemeenten statistisch onderzocht en al zeker niet voor alle periodes. Het getal van 6000 dat in de loop van dit boek valt, is dan ook een absoluut minimum dat bovendien niet zomaar op basis van bevolkingscijfers naar andere, onderbelichte gemeenten kan worden geëxtrapoleerd. Daarvoor verschilt de dynamiek op soms korte afstanden al te zeer. Het belang van migratie overstijgt de vraag naar aantallen trouwens ruimschoots, zo mag intussen duidelijk zijn. De nadruk ligt hier veeleer op het ruime traject van de trans-Atlantische migratie, vanaf de omstandigheden die uitwijking een aanlokkelijke optie
maakten tot de contacten over zowel de oceaan als de generaties heen. De gebruikte literatuur, bronnen en methodes kunnen daarbij inspiratie en een houvast bieden voor wie zich aan gelijkaardig onderzoek wil wagen. Die brede toegankelijkheid wordt bovendien gewaarborgd door een al te zelden nagestreefde samenwerking van onderzoekers met een erg verschillende achtergrond, van gerenommeerde academici tot gedreven heemkundigen. Een eerste deel van het boek geeft aan welke keuzes de (aspirant-)migranten hadden. Frederik De Cocker schetst de sociaaleconomische situatie in het Meetjesland van de tweede helft van de negentiende eeuw. Macro-economische transformaties en opeenvolgende crises van uiteenlopende aard zetten het traditionele maatschappijmodel in de regio op de helling en deden heel wat mensen over andere opties nadenken. Dat vertrekken naar Amerika de enige noch de meest gekozen uitweg was, wordt duidelijk in de bijdrage van Henk Byls. Om de moeilijkheden het hoofd te bieden bedachten mensen verschillende inkomensstrategieën, van seizoen- en pendelarbeid tot een permanente verhuizing, met Noord-Frankrijk en Wallonië als belangrijkste bestemmingen. De niettemin aanzienlijke migratie richting Verenigde Staten en Canada volgde het patroon van kettingmigratie, zo blijkt in het derde hoofdstuk. Vier lokale casestudy’s en één thematisch stuk over vrouwelijke emigranten, ingeleid door specialist demografische geschiedenis Frank Caestecker, bieden een profiel van de trans-Atlantische migranten uit het Meetjesland. Het tweede deel van dit boek belicht hun oversteek. Eerst analyseert Torsten Feys de praktische dimensies van de intercontinentale bootreis. De overgang van zeil- naar stoomschepen had zoals bekend een grote impact, maar de rechtstreekse invloed van bedrijfsmodellen en het wettelijke kader op de beleving van migranten was eveneens van zeer groot belang. Daarna beschrijft Bram Beelaert met welke informatie op zak mensen in de tijd van massamigratie de overtocht aanvatten. Langs diverse kanalen vernamen ze nieuws over wat hen te wachten stond. Overheden en rederijen verstrekten informatie, maar het informele circuit en zeker de pers, met een eersterangsrol voor ’t Getrouwe Maldeghem, waren zeker zo belangrijk in het scheppen dan wel temperen van verwachtingen. In het derde deel staan de uitdagingen voor nieuwkomers in Noord-Amerika centraal. De pioniersjaren vroegen een hele aanpassing en wie niet de nodige flexibiliteit aan de dag kon leggen, maakte geen kans. Dat gold voor individuen, maar ook voor groepen, zo blijkt uit het hoofdstuk van Hans Krabbendam over de Verenigde Staten. Succes van een etnische groep was in ruime mate van drie factoren afhankelijk: de keuze van het vestigingsgebied, de economische schommelingen en de confrontatie met andere culturen. Ook de Vlamingen, eerder laat in de VS aangekomen en dan nog met relatief weinigen, kregen met deze spanningsbronnen af te rekenen. In Canada lagen de vestigingsjaren voor iedereen minder ver in het verleden. Pas nadat de Amerikaanse frontier niet meer kon worden opgeschoven, won de verovering van the Last Best West in Canada terrein. Marc Journée beschrijft de verschillende stadia in de uitwijking naar die andere bestemming in Noord-Amerika en maakt aan de hand van enkele kleurrijke levensschetsen duidelijk dat een succesvolle migratie allerminst een evidentie was. In het vierde, afsluitende deel bespreekt Andreas Stynen in twee hoofdstukken de Vlaamse aanwezigheid op het Noord-Amerikaanse continent. Eerst gaat het over het veelzijdige socioculturele leven, met tal van verenigingen en initiatieven op plaatselijk maar ook op bovenlokaal niveau. Hoewel het behoud van de vroegere identiteit een voorname ambitie was, bleken deze instanties zeker op termijn belangrijke vehikels voor integratie in de Amerikaanse samenleving, een omstreden kwestie in de etnische gemeenschap. Nadien volgen de al dan niet blijvende contacten tussen uitwijkelingen en achterblijvers. In crisistijden als de Eerste Wereldoorlog of de Grote Depressie werden de banden opvallend aangehaald, maar op andere ogenblikken waren structurele initiatieven nodig om blijvende verwijdering te voorkomen. Persoonlijke contacten werden door velen wellicht echter hoger ingeschat en door moderne communicatiemiddelen namen de mogelijkheden hier toe – voor zover de interesse nog
| 17
17/06/14 14:47
aanwezig was. Met kaderteksten over sporen van Vlaamse aanwezigheid in de Midwest vandaag en een handleiding voor genealogisch onderzoek zijn het vierde deel en ook dit boek compleet. In de loop van de verschillende delen en hoofdstukken sneuvelen enkele hardnekkige mythes over migratie. Dat Amerika niet de belangrijkste keus was en dat de aantallen vertrekkers bijgevolg minder massaal waren dan vaak wordt gesuggereerd, kwam al aan bod. Maar ook zal onder meer blijken dat het niet de armsten waren die de wijk namen, dat de oversteek in heel wat minder dramatische omstandigheden verliep dan doorgaans wordt verondersteld en dat het vertrek lang niet altijd een definitief afscheid betekende. De mobiliteit lag in het algemeen trouwens heel wat hoger dan het gangbare beeld van Vlamingen als ‘zeer honkvaste mensen’ die weinig verhuizen, doet vermoeden. Dat Landegem in de jaren 1870 inwoners telde die in liefst 102 verschillende gemeenten waren geboren, spreekt in dat opzicht boekdelen.27 Onvermijdelijk laat dit boek ook een reeks vragen onbeantwoord. Vanzelfsprekend zijn niet alle migrantenkernen in NoordAmerika tot in detail onderzocht, evenmin als alle verenigingen en initiatieven die in hun midden werden ontplooid. Moeilijker nog om te onderzoeken zijn de migranten die buiten het patroon van kettingmigratie vielen en zonder het gezelschap van landgenoten een nieuw leven in NoordAmerika uitbouwden. Weinig is geweten over hoe zij de uitwijking beleefden, tenzij via verhalen als die van de dochters van Alfons De Meulenaere, die gedetailleerd verslag konden uitbrengen van de Amerikaanse omzwervingen van deze goudzoeker uit Meigem (net ten zuiden van Nevele). Hij kwam eind 1891 voor het eerst in Amerika aan en doorkruiste tal van staten alvorens zich, teleurgesteld, in 1912 in Illinois te vestigen.28 Verder kan ons inzicht er enkel bij winnen wanneer het beeld nog algemenere vormen aanneemt: vergelijkingen met andere vertrekregio’s en -landen, met andere bestemmingen en in andere periodes kunnen toelaten om de ‘migratiehabitus’ nog beter in te schatten en te duiden. Boer vindt land hoopt belangrijke puzzelstukken aan te leveren, maar is geen sluitstuk. Het boek wil uitdagen en vragen opwerpen, te beginnen met zijn titel. ‘Boer’ is in de migratiecontext geen onbekende term, vooral als het over Zuid-Afrika gaat. Het woord kan zowel negatieve bijklanken hebben als naar een agrarisch ondernemer met een grote welstand verwijzen, maar
hier schetst de term vooral de plattelandsachtergrond van de vertrekkers uit het Meetjesland, mannen én vrouwen – zonder hun identiteit volledig daarop te willen vastpinnen.29 Het (idealiter) gevonden ‘land’ was immers zeker niet voor elk van hen een eigen landbouwbedrijf. Voor velen betekende uitwijking overigens veeleer een afscheid van een plattelandsbestaan. Wat ze in alle geval ontdekten was een nieuwe wereld, zowel geografisch als mentaal. Zelfs wie er niet aantrof wat hij of zij had verwacht, bleef de ervaring met zich meedragen. Velen droegen bij aan het onderzoek waarop zowel deze studie als de tentoonstelling in de zomer van 2014 is gebouwd. Behalve de auteurs en de medewerkers achter de schermen gaat het om experts verbonden aan een brede waaier instanties, die vaak met groot enthousiasme adviezen aanreikten en uiteenlopende assistentie boden. Maar ook gaat het om mensen die, in reactie op een vraag om informatie, tijd vrijmaakten om in een lokale bibliotheek of zelfs bij hen thuis hun familiegeschiedenis te delen. Hun verhalen, foto’s en brieven gaven migratiegeschiedenis telkens opnieuw een herkenbaar gezicht. Allen verdienen zij dank.
Belgisch-Amerikaanse picknick in Mishawaka, georganiseerd door de plaatselijke Broederenkring (3 juni 1928).
18 |
2014.06.17 Boer vindt Land.indd 18-19
| 19
17/06/14 14:47