Inhoud JASON Magazine is het kwartaalblad van de Stichting JASON Dagelijks Bestuur
3
Voorzitter • R. Schuller Penningmeester • A. M. Verweij Internetcoördinator • J. J. van Aalst
6
Redacteur • K. M. Asjes
8
Redacteur • J. J. G. Hartman
Het Nederlands buitenlands beleid in de 17e eeuw (deel 1) Matthijs Geneste
Redacteur • F. Boedeltje Redacteur • J. de Jong
China’s rol in de toekomst; draak of panda? Kathleen Asjes
Lid • M. J. P. Geneste Eindredacteur • drs. R. B. Wille
Amerika na de verkiezingen Wim Oosterveld
11
PMCs – what are they and what do they do? Cees Hellingman
E-mail •
[email protected]
14
drs. S. Lo Bianco drs. R. Boudewijn
18
drs. B.R. Limonard
20 22
prof. dr. J. Th. J. van den Berg
23
drs. G. J. J. M. Hayen
26
R. D. Praaning prof. dr. J. G. Siccama
Opinie The Project for the New American Century Martin Bos Opinie De EU, Turkije en de internationale politiek Joost Sillen Opinie Ontnuchterend ja voor Grondwet EU Edwin van der Post
H. A. M. Hoefnagels R. W. Meines
Opinie De vergeten oorlog Werner van de Wiel
prof. dr. H. de Haan prof. drs. V. Halberstadt
Oorlog en vrede in de 21e eeuw.
dr. W. F. van Eekelen, voorzitter F. de Bakker
drs. T. E. Westerhuis Raad van Advies
Boekbespreking Joyce de Jong
mevr. drs. C. Broersma drs. F. W. Joustra
Sociale cohesie in de Europese Unie na een politieke moord Wieteke Koster
Algemeen Bestuur
27
Column Inkeer Leon Wecke
mevr. drs. L. F. M. Sprangers prof. dr. A. van Staden drs. L. Wecke Adres Stichting JASON
Redactioneel
Bezuidenhoutseweg 237-239 2594 AM Den Haag Telefoon 070 · 360 56 58 Telefax 070 · 363 32 85 www.stichtingjason.nl E-mail •
[email protected]
w ww.stichtingjason.nl
issn 0165-8336 De Stichting JASON noch de redactie van JASON Magazine is verantwoordelijk voor
Het zijn interessante tijden voor een magazine voor internationale zaken. De resultaten van de Amerikaanse presidentsverkiezingen, de ontwikkelingen in de Europese Unie en zelfs de impact van de moord op Theo van Gogh op de internationale ‘clash of civilizations’: er is genoeg materiaal om over te schrijven. Er is zoveel om over te schrijven dat enkele vaste rubrieken in dit nummer hebben moeten wijken voor artikelen over actuele situaties. In dit nummer – ik juich het toe – ook een aantal (indirecte) reacties op de Europese artikelen in het vorige nummer. Het is goed om te zien dat de Europese integratie als een belangrijk thema wordt gezien en veel debat oproept.
de in de bijdragen weergegeven meningen. Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij een schriftelijke opzegging vóór 1 december van het kalenderjaar is ontvangen.
Is JASON sowieso al een blad voornamelijk voor en door studenten en (net) afgestudeerden, in dit nummer zijn bijna alleen maar artikelen van deze ‘professionals’ te vinden. Het is een bemoedigend idee dat de huidige Nederlandse expertise op het gebied van internationale betrekkingen nog een aantal decennia zal blijven. Het is ook een aanmoediging voor hen die nog studeren en aarzelen om alsnog dat ene stuk naar ons op te sturen.
Ontwerp • Phoelich Media Design, Rotterdam Lay-out • Hans van der Jagt, Zeist Druk • Drukkerij Karstens, Leiden
Robert-Jan Wille Eindredacteur JASON Magazine
JASON Magazine
jaargang 29
Artikelen
AMERIKA NA DE VERKIEZINGEN Door Wim Oosterveld
Wat kunnen we verwachten qua buitenlands beleid van de nieuwe regering? Een eerste belangrijke factor is dat Bush dit keer een duidelijk mandaat heeft verkregen en dat hij zich dus niets gelegen hoeft te laten aan de oppositie, waar hij toch al weinig problemen mee hoeft te verwachten aangezien de Republikeinen ook in de Senaat en in het Huis van Afgevaardigden winst hebben behaald. Niet dat de robuustheid van het mandaat anders een grote zorg voor Bush is. Na de ontknoping in de laatste verkiezingen zei Bush rekening te willen houden met de gevoelens die in het land leven, en niet zijn hele beleid op de rechterflank van de Republikeinse partij af te stemmen. Ook dit keer
maakte Bush eenzelfde soort belofte, maar er is geen reden waarom Bush zich dit keer wel zou gaan opstellen als een verzoener. Bovendien wil de rechtervleugel van de partij natuurlijk haar steun aan Bush terugbetaald zien in de komende vier jaar. Wat dat betreft zal de agenda van Bush weinig gaan verschillen van wat we de afgelopen vier jaar hebben gezien. Als er al een verschuiving komt dan zal die eerder naar rechts dan naar links uitvallen. Een tweede belangrijke factor is dat president Bush zich geen zorgen meer hoeft te maken over herverkiezing, omdat de Amerikaanse president niet langer dan twee termijnen mag dienen. Hierdoor hoeft hij zich minder aan te trekken van wat de Amerikaanse bevolking wil, en hoeft hij zijn beleid dus niet af te stemmen op electorale overwegingen. Alleen de tussentijdse verkiezingen voor het Congres in 2006 kunnen eventueel nog roet in het eten gooien. Wat echter in een tweede termijn een rol speelt voor elke president is het veiligstellen van de erfenis en zijn plaats in de geschiedenis. George W. Bush zal daarom zeker proberen om tijdens zijn tweede termijn van Irak een succes te maken, en anders proberen om op andere vlakken successen te boeken. De geschiedenis heeft aangetoond dat veel presidenten zich in hun eerste termijn vooral richten op binnenlandse aangelegenheden, omdat ze op dat terrein veel verkiezingsbeloftes hebben in te lossen, maar dat ze zich in een tweede termijn meer op buitenlands beleid gaan richten. JASON Magazine
nummer 4 2004
Zoals gezegd, Irak is het speerpunt voor president Bush’ buitenlandse beleid voor de komende vier jaar, vooral ook omdat hij zich ten doel heeft gesteld om van Irak een democratisch land te maken, wat als zodanig als lichtend voorbeeld van het ‘grotere Midden-Oosten’ kan dienen. Met de herinneringen aan Duitsland en Japan na de Tweede Wereldoorlog in het achterhoofd zal Bush zeker denken dat dit een haalbare kaart moet zijn. Dit geldt niet zozeer voor de oorlog tegen het terrorisme als geheel, of voor de strijd tegen de verspreiding van ABCwapens. Hierover heeft de president gezegd dat ze wellicht enkele decennia kunnen duren. Uiteraard zal Bush er alles aan doen om zoveel mogelijk successen te kunnen boeken in zijn tijd in het Witte Huis. Voor Europa is natuurlijk de grote vraag of de transatlantische partners op dezelfde voet voort zullen gaan als de laatste vier jaar. Veel Europese regeringsleiders hadden stiekem gehoopt dat John Kerry de verkiezingen zou winnen, maar konden dit natuurlijk niet hardop
w ww.stichtingjason.nl
Voor de Democraten waren de druiven niettemin bijzonder zuur. Dit jaar moest worden aangetoond dat het verlies van Al Gore vier jaar geleden slechts een ‘vergissing’ was, en dat de overwinning van Bush toen alleen mogelijk was geworden door Bush’ welgezinde opperrechters in Washington. Naast een kwakkelende economie stond er in deze campagne vooral een zich catastrofaal ontwikkelende oorlog op de agenda. En niet alleen een oorlog die slecht verliep, maar ook nog eens één die volgens velen onder valse voorwendselen was begonnen. Niettemin wist George W. Bush, die voor de verkiezingen een approval rating had van onder de 50%, opnieuw verkozen te worden als president. Of de rest van de wereld het leuk vindt of niet: ook de komende vier jaar zullen ze met de regering-Bush moeten zien samen te werken.
Dit komt vooral doordat vaak blijkt dat binnenlandse successen moeilijk te behalen zijn (zie de eerste termijn-Clinton bijvoorbeeld), en omdat succes in het buitenland een president meer ‘prestige’ geeft en ook meer aanspreekt in historisch perspectief.
Bron: http://www.georgewbush.com
Er was lang, heel lang naar uitgekeken, en even leek het er weer op alsof ook deze editie een lange staart zou kunnen krijgen. Maar één dag na de verkiezingen, met de uitslag in Ohio officieel nog in het ongewisse, besloot John Kerry toch om de zittende president, George W. Bush, op te bellen om hem te feliciteren met zijn zege in de presidentiële verkiezingen. De supporters van Kerry konden nauwelijks getroost worden; de Republikeinen waren in euforie; het enige wat de twee kampen deelden was waarschijnlijk de opluchting dat het niet weer op een ellenlange hertelling van stemmen was aangekomen met inmenging van het Supreme Court.
Promotiemateriaal van de site van George W. Bush. Bush strijdt voor binnenlandse veiligheid.
3
Artikelen zeggen. Velen vrezen dat de komende vier jaar niet veel verbetering te zien zullen geven. Maar of de relaties zullen verbeteren hangt van een aantal factoren af. Ten eerste natuurlijk het beleid van George W. Bush en zijn bereidheid om zijn oor meer bij de Europese partners te luister te leggen. Aangezien Bush nu naar de geschiedenis kijkt zal hij toch op een bepaald moment een poging willen wagen om de relaties met de Europeanen te verbeteren. In geen geval wil hij de boeken ingaan als de president die de definitieve scheiding tussen Amerika en Europa tot stand heeft doen komen, al was het maar omdat ze ondanks alles toch veel belangen en waarden delen waar Amerika nu ook voor vecht.
Het is aldus heel goed mogelijk dat een aantal landen – en met name de landen die zich fel hebben verzet tegen de oorlog in Irak – kunnen beslissen om een streep onder het verleden te zetten en de banden met de Verenigde Staten weer te versterken. Als Washington de bereidheid toont om een dergelijke nieuwe opstelling van Europese zijde te verwelkomen, dan is er zeker een kans dat de relaties tussen de Verenigde Staten en Europa zullen verbeteren.
Maar dit zal natuurlijk pas mogelijk zijn als beide kanten tot een gemeenschappelijke basis kunnen komen over de manier waarop aangelegenheden op het gebied van de internationale veiligheid aangepakt moeten worden. En of dit zal lukken zal ondermeer afhangen van de aard van de huidige Transatlantische twisten. Als deze van structurele aard zijn, zoals bijvoorbeeld Robert Kagan heeft bepleit in zijn boek Of Paradise and Power, dan zien de vooruitzichten er niet louter hoopvol uit. Het Amerikaanse beleid zal dan bepaald blijven worden door de manier waarop Amerika zelf internationale bedreigingen inschat, en zal ook zelf blijven bepalen op welke manier het deze bedreigingen te lijf zal gaan. Een andere belangrijke factor in dit verband – en één die in Europa nog weleens over het hoofd wordt gezien – is dat voor de Verenigde Staten de mening van landen aan de andere kant van de Grote Oceaan net zoveel meetellen als die van de Europese partners. In een artikel dat daags voor de verkiezingen in de New York Times verscheen en waarin de balans werd opgemaakt
Bron: http://www.defenselink.mil
w ww.stichtingjason.nl
Een tweede factor is hoe de Europeanen zich zullen opstellen tijdens de tweede termijn Bush. Dit hangt weer gedeeltelijk af van welke regeringsleiders er aan de macht blijven tijdens verschillende verkiezingen die de komende jaren zullen plaatsvinden in o.a. Groot-Brittannië, Duitsland en over drie jaar in Frankrijk. En of een overwinning van John Kerry nu heel veel verschil
zou hebben gemaakt valt ook te betwijfelen, gezien bijvoorbeeld het besluit van Duitsland om onder geen enkele voorwaarde troepen naar Irak te zullen sturen. Er zijn genoeg redenen te bedenken waarom de Europeanen hun standpunt ten aanzien van Bush’ strijd tegen het terrorisme en de oorlog in Irak niet zouden aanpassen, maar Europa is zich er nu ook van bewust dat het nog vier jaar met George W. Bush te maken zal hebben, en dat het dus maar beter kan proberen om er het beste van te maken.
Is de premier van Japan misschien één van de belangrijkste bondgenoten voor de komende vier jaar? Hier ontvangt Paul Wolfowitz (vice-minister onder Rumsfeld) Junichiro Koizumi, twee weken na de aanslagen op New York.
4
JASON Magazine
jaargang 29
Artikelen
Als er dus één continent waarop nu de aandacht is gericht in Amerika dan is dat niet Europa maar Azië, en dan vooral China. Een recente persoonlijke ervaring kan hier ter illustratie dienen. Tijdens een internationaal forum wat ik afgelopen september bijwoonde in New York over internationale politiek werd zeer boeiend gediscussieerd over de manier waarop Amerika China tegemoet zou moeten gaan treden in de 21e eeuw. Als er veel meningsverschillen waren dan was het in ieder geval niet over de vraag of China de nieuwe grootmacht zal gaan worden in de 21e eeuw. De VS weet dat het met China rekening heeft te houden, en vandaar dat nu alle aandacht, vanuit het bedrijfsleven én de politiek, zich op China richt. De discussie over Europa daarentegen ging voor het grootste gedeelte over de economische malaise in Europa en waarom de EU nu nog steeds niet tot een echt gemeenschappelijk buitenlandse beleid was gekomen. De huidige staat van Europa stemde maar tot weinig hoop. De wereld is dan ook veranderd. De tijd is voorbij dat Amerika’s ministers van buitenlandse zaken in Europa hadden gestudeerd of hadden gewoond in hun jeugd, zoals bijvoorbeeld het geval was met Dean Acheson en John Foster
Bron: http://johnkerry.com
van het buitenlandse beleid van Bush werd opgemerkt dat de antipathie tegen Bush vooral een Europese aangelegenheid is, en dat veel Aziatische leiders, zoals Koizumi van Japan en Thaksin Shinawatra van Thailand zich openlijk hebben uitgesproken vóór Bush.
Promotiemateriaal van de site van John Kerry. Een foto van Kerry en Edwards in gelukkiger tijden.
Dulles. Maar veel hangt natuurlijk ook af van het perspectief van de president zelf. Het is niet geheel toevallig dat het bijvoorbeeld Richard Nixon was (afkomstig uit Californië) die de banden met China aanhaalde, of dat de huidige president (als voormalig gouverneur van Texas) zich aanvankelijk vooral wilde richten op LatijnsAmerika, en één van zijn eerste staatsbezoeken vier jaar terug bracht aan Mexico. De huidige en
aankomende president kijkt naar de wereld door de bril van Amerika’s heartland, ofwel de staten tussen de Mississippi en de Rocky Mountains. En zoals de verkiezingen hebben aangetoond zijn het deze staten die de huidige psyche van Amerika het beste vertegenwoordigen, of dat Europa nu bevalt of niet.
Conclusie
Wim Oosterveld is oud-redacteur en momenteel MA student (political science) aan New York University
JASON Magazine
nummer 4 2004
w ww.stichtingjason.nl
Dit wil natuurlijk geenszins zeggen dat er geen perspectief zou zijn voor Europa in de komende vier jaar. Veel andere kenners, zoals bijvoorbeeld Charles Kupchan (Georgetown) en Andrew Moravcsik (Princeton) hebben betoogd dat Amerika en Europa elkaar op het gebied van internationale veiligheid heel goed kunnen aanvullen. Amerika met zijn military hardware en Europa met capaciteiten op het meer humanitaire vlak. De huidige situatie in Irak heeft voor Bush duidelijk gemaakt dat hij de steun van zijn Europese bondgenoten nu meer dan ooit nodig heeft. Of hij deze ook zal krijgen hangt in grote mate af van de opstelling van de president. Europa heeft er geen enkel belang bij dat de relaties met de VS op lange termijn slecht blijven, en zal dus zeker geneigd zijn om als de mogelijkheid geboden wordt weer toenadering tot de VS te zoeken, maar zeker niet tegen elke prijs. De geste van goede wil zal dus van de kant van Bush moeten komen, en het zal dus afwachten zijn of hij daartoe bereid of in staat is.
5
Artikelen
CHINA’S ROL IN DE TOEKOMST; DRAAK OF PANDA? Door Kathleen Asjes
w ww.stichtingjason.nl
China wordt internationaal gezien als een rijzende macht op economisch en politiek gebied. Het valt zeker niet te ontkennen dat het land veel potentie heeft om macht te ontwikkelen. Deze potentie komt alleen al naar voren door een oppervlakte van 9.956,960 vierkante kilometer (282 x Nederland) en een inwoneraantal van 1.3 miljard personen.1 China heeft naar eigen zeggen de grootste populatie en militaire macht ter wereld.2 Dit, in combinatie met een snel groeiende economie en een socialistische staatsinrichting, wordt door sommige landen als bedreigend ervaren. Sinds 1990 wordt er volgens Beijing door de Verenigde Staten, India en Japan gesproken van de zogenaamde ‘China Threat Theory’.3 Dit is een theorie die stelt dat China, met de huidige groei en voortuitgang, binnen afzienbare tijd de twee na grootste macht zal worden. Met deze snel toenemende macht zal China zelfs een bedreiging kunnen vormen voor de huidige wereldorde. De Chinese regering doet er alles aan om deze theorie te ontkrachten. Ze stelt zelfs dat deze hardnekkige theorie de vooruitgang van China remt, en de relaties met andere staten onnodig verstoort.4 Maar welke visie is hier realistisch; zouden we China als een bedreigende draak of als een vredelievende panda moeten zien?
6
De culturele verschillen tussen China en Westerse staten zijn groot. Dit is waarschijnlijk ook een van de voedingbodems voor de ‘China Threat’-theorie. Om de Chinese visie beter te begrijpen is het belangrijk om terug te gaan in de geschiedenis. China heeft historisch gezien een heel andere kijk op de wereld dan Westerse staten en ziet zichzelf als het ‘centrum van de wereld’. De wereld is volgens Beijing georganiseerd in een hiërarchische manier, met China daarin aan de top. Of anders gezegd; als de vader van alle staten. In deze hiërarchie wordt ze gevolgd door alle staten die op regelmatige basis hun respect aan China tonen. Dit zijn staten die net als China een confucionistische grondslag hebben zoals bijvoorbeeld Korea. Hierna komen de staten die op een onregelmatige basis hun respect tonen, zoals bijvoorbeeld Indonesië, of buurlanden die de Chinese cultuur respecteren. Als laatste komen de staten die hun respect niet tonen, zij worden beschouwt als ‘barbaren’. Dit zijn alle Westerse landen die ver verwijderd zijn van de Chinese tradities en hun wereldvisie.
Deze traditionele wereldtheorie gaat in de praktijk echter niet meer op. China heeft te weinig macht om deze visie te handhaven en aan andere landen op te leggen. Door interne conflicten kan het land moeilijk als een eenheid functioneren. De turbulente geschiedenis van het land, met vele vernederingen en oorlogen, heeft er voor gezorgd dat China zich niet heeft kunnen ontwikkelen zoals ze zou willen. De periode van de negentiende eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog beschouwt men als vernederend en deze periode in de geschiedenis wordt ook wel de ‘eeuw van schaamte’ genoemd.5 Het Chinese volk voelt zich onrechtvaardig behandelt en tegengehouden in hun ontwikkeling. Dit gevoel van onrechtvaardigheid maakt veel nationalistische gevoelens bij hen los. Met de huidige economische groei probeert men een inhaalslag te maken en de ongelukkige geschiedenis achter zich te laten. Met andere woorden; streeft China weer naar een rol als het centrum van de wereld?
JASON Magazine
jaargang 29
Open deur politiek De inhaalslag die China voor ogen heeft lijkt op dit moment zijn vruchten af te werpen. Het belang van China in de wereld wordt steeds groter. Deze toenemende internationale belangen brengen het land economische voorspoed maar vereisen ook veranderingen in het Chinese staatsbestel. Volgens de grondwet van China is ‘de volksrepubliek China een socialistische staat onder de democratische dictatuur van het volk’. Het socialistische systeem wordt gezien als het fundament van de Chinese Volksrepubliek, sabotage van dit systeem is bij wet verboden. In praktijk betekent dit dat de Chinese Communistische Partij (CCP) een sterke controle heeft over de staat; partij en staat zijn sterk met elkaar verbonden. De partij heeft volledige controle over alles wat er in het land gebeurd, ook over alle media, het leger en de regering. Maar het huidige systeem is lang niet meer zo totalitair als het vroeger is geweest. Na de turbulente periode van regering door Mao Zedong (1949-1976) brak er een periode van normalisering in China aan. Na deze periode van herstel is in 1987 door de politieke leider Deng Xiaoping de zogenaamde ‘open deur’ politiek geintroduceerd. Met deze politiek zijn ingrijpende economische hervormingen in gang gezet. Deze hervormingen maken expansie van de Chinese economie mogelijk en heeft ervoor gezorgd dat we op dit moment kunnen spreken van een kapitalistische markteconomie in een socialistisch land. Deze tegenstrijdigheid zet veel druk op de Chinese regering en is moeilijk om te handhaven. Uit de open markteconomie komen namelijk veel initiatieven voor liberalisering voort. Zo heeft China in 2001 toe kunnen treden tot de World Trade Organization (WTO). Dit is een stimulans voor de economische groei maar brengt ook een aantal verplichtingen met zich mee, zoals bijvoorbeeld het bedrijven van vrije en eerlijke handel. Om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen moet de CCP haar grip op de
economie nog meer laten vieren. Een ander voorbeeld zijn de Olympische spelen die in 2008 in Beijing zullen plaatsvinden. Deze grote gebeurtenis legt ook veel eisen op aan de Chinese regering. Zo moeten alle atleten en journalisten zich in China vrij kunnen verplaatsen, ook al komen hun ideeen niet overeen met die van de Chinese regering. Het idee van vrijheid van meningsuiting lijkt zeer voor de hand liggend maar is in China zeker niet vanzelfsprekend. De media krijgen steeds meer vrijheid maar mogen zeker nog geen partij-vrije mening publiceren. De media wordt nog steeds gebruikt als een politiek instrument, als zij in deze functie niet toestemmen kunnen ze niet bestaan. Het organiseren van de Olympische Spelen zal dus voor verdere liberalisering van het socialistische systeem zorgen, in ieder geval op het gebied van media en informatie.
Bron: http://www.cse.msu.edu
Artikelen
Hu Jintao, de president van China, die in september de laatste van de drie machtigste functies in Beijing van Jiang Zemin overnam. Naast president en voorzitter van de CCP is Hu Jintao ook inmiddels tot voorzitter van het Centrale Militaire Commissie benoemd en daarmee is hij nu de onbetwiste leider en
Ontwikkeling zorgt voor interne spanning Begin oktober dit jaar is China voor het eerst uitgenodigd om een diner met de ministers van Financiën van de G7 bij te wonen6. Een historisch moment en de eerste stap in de erkenning van China als een grote economische macht. De G7 ziet het belang van China in de wereldeconomie en wil handelsbelemmeringen uit de weg helpen. Er zijn namelijk zeer veel problemen ontstaan met de snelle groei van de economie. Deze problemen worden door de regering echter voornamelijk beschouwd als een uitdaging voor de Chinese interne politiek,
toenemende corruptie. Een ander belangrijk probleem is hoge inflatie en de ongelijke regionale verdeling van de rijkdom. De kustprovincies ontwikkelen zich snel maar het binnenland blijft achter. Dit veroorzaakt enorme verschillen tussen rijk en arm, een opvangnet voor de armen bestaat echter niet. Migratie naar de rijkere gebieden van China zorgt ook voor een grote sociale druk op de kustprovincies. De problemen en ontwikkelingen die voortkomen uit de economische groei zijn de voornaamste zorgen van de Chinese regering. Binnenlandse politiek heeft de grootste prioriteit, het behouden van interne stabiliteit is hierin het speerpunt. Zelfs de buitenlandse politiek is afgeleid van binnenlandse doelstellingen; economische vooruitgang met behoud van interne stabiliteit.
degene met wie Bush, Poetin, Blair en Chirac te maken zullen krijgen de komende jaren.
andere actoren mogen zich hier niet in mengen. Deze drang naar zelfbeschikking is ook een erfgoed van de ‘eeuw van schaamte’. De Chinese leiders hebben hiervan geleerd dat andere staten eerder een bedreiging dan hulp zullen zijn. Een probleem dat de Chinese regering zelf hekelt als gevolg van de economische ontwikkelingen is het kapitalistische geloof in geld en de sterk
Om deze interne stabiliteit te kunnen handhaven heeft de regering een aantal hervormingen voor ogen. Onder deze hervormingen vallen bijvoorbeeld hervorming van de sociale zekerheid, hervorming van staatsondernemingen, stroomlijning van het ambtenarenapparaat en anti-corruptie campagnes7. Deze hervormingen kosten veel tijd en energie om te realiseren, in de nabije toekomst lijkt dit nog niet mogelijk. Met interne stabiliteit als de voornaamste zorg van de Chinese regering wordt er weinig aandacht besteed aan andere zaken. Een grotere rol in internationale betrekkingen lijkt niet te worden nagestreeft. Inmenging van andere staten in de binnenlandse politiek wordt gehekeld en afgewezen.
Conclusie
Kathleen is redacteur en studeert momenteel in Zuid-Korea.
Noten 1
2
3
http://www.economist.com/world/
site van het Amerikaanse Congres:
Kenneth Pomeranz, The Great
Bron:
asia/displayStory.cfm?story_id=27
http://countrystudies.us/china/12
Divergence. China, Europe and
http://devdata.worldbank.org.
92533, of: ‘Peaceful rise’,
4.htm en voor een academisch
the making of the modern world
Geraadpleegd op 07-11-04
The Economist (24 juni 2004).
Westerse visie die stelt dat
Embassy of the People’s Republic
4
Embassy, ‘China Threat’.
economische verschillen in de
of China in India, ‘China Threat’,
5
Zie voor meer over ‘de eeuw van
achttiende en negentiende eeuw
a great fallacy (2004/04/30.
schaamte’ en over de
tussen China en het Westen het
Bron:
geschiedenis van China ook een
verschil hebben uitgemaakt, zie
JASON Magazine
nummer 4 2004
w ww.stichtingjason.nl
De geschiedenis leert dat China zichzelf het liefst ziet als het centrum van de wereld. De praktijk leert echter dat het land als gevolg van interne moeilijkheden andere belangen heeft. Het behouden van interne stabiliteit is het belangrijkst voor de Chinese regering. Internationale politiek lijkt niet hoog op de agenda te staan. Het land heeft de macht nog niet om haar traditionele wereldvisie aan andere staten op te leggen. De snelle economische vooruitgang heeft vele uitdagingen als gevolg, vooral door de tegenstelling in de socialistische staatsstructuur en de kapitalistische markteconomie. Hoe dit in de toekomst zal lopen is moelijk te voorspellen. Waarschijnlijk zal de Chinese economie groei, en daarmee ook haar belang in de wereld, blijven toenemen. Maar naar alle waarschijnlijkheid zal China zich niet oprichten als een nieuwe grote macht op het internationale toneel. Zolang het land interne uitdagingen heeft zal ze zich op eigen stabiliteit blijven richten. Een rol als regionale leider in Azie kan eventueel weggelegd zijn voor China. Groter dan dit hoeven we China echter voorlopig, ondanks alle nadruk op haar invloed, nog niet te zien. Deze panda zal zich niet als draak ontpoppen in de nabije toekomst.
economy (Princeton 2000) (red.) 6
‘Inviting China to dinner’, The Economist (4 oktober 2004).
7
Zie: http://www.minbuza.nl, landenrapport China
7
Artikelen JASON duikt de geschiedenis in
HET NEDERLANDS BUITENLANDS BELEID IN DE 17e EEUW (DEEL 1) Door Matthijs Geneste 1
w ww.stichtingjason.nl
Na de Vrede van Münster van 1648 had deze provincie een hegemonie verworven op handelsgebied en werd hiermee de economische slagader voor de gehele Republiek. Holland’s belangen botsten met die van de stadhouder Willem II, die als een telg van het Oranjehuis niet afkerig was van enige territoriale expansie. De Hollandse regenten kwamen hierin openlijk in conflict met de stadhouder over de te voeren buitenlandse politiek, maar vooral over de zijn bevoegdheden.
8
Na Willems dood werd er in een Grote Vergadering van alle staten besloten om geen nieuwe stadhouder aan te wijzen. Onder druk van Holland en haar machtige economische positie volgden de meeste provincies, met uitzondering van Friesland. De feitelijke macht in de Republiek kwam nu in handen van de regenten, in het bijzonder de Hollandse. Het buitenlands beleid van de Republiek was uniek en moeilijk te vergelijken met omliggende landen, wellicht was het haar tijd zelfs vooruit. Er is één persoon die hier van significant belang was, Johan de Witt, raadspensionaris van het gewest Holland. In dit artikel zal ik het buitenlands beleid schetsen rondom zijn persoon, zijn ideeën en zijn theorieën.
Johan de Witt werd vermoedelijk geboren op 24 september 1625 in een gegoede Dordtse regentenfamilie. Volgens zijn belangrijkste biografen stond Johan de Witt bekend als iemand met een brede ontwikkeling en de kwaliteiten van een volmaakt politicus. Vooral het eerste punt is van belang, aangezien er in deze tijd geen specifieke opleiding voor het staatkundig bedrijf was. Het bezit van een brede ontwikkeling en goede afkomst was vaak het belangrijkste vereiste. De rest van de kennis werd vooral opgedaan door contacten met familieleden, het regentenbestaan rustte vooral op contacten en familiebanden. De strikt noodzakelijke kennis van de staatsinstellingen droegen de regenten bij zich in kleine instructieboekjes. De Witt was echter in bezit van een voor die tijd zeer brede kennis. Niet alleen was hij een groot kenner van de geschiedenis van de Republiek, maar ook van de verschillende rechtssystemen en politieke theorieën. De Witt’s opvattingen over staatsrechtelijke kwesties verschilden echter niet zoveel van de andere regenten. Het was vaak gebruik dat zoons de politieke denkbeelden van hun vader overnamen en dat was bij Johan de Witt zeker het geval. Hij stond net als zijn vader positief JASON Magazine
jaargang 29
tegenover de heerschappij van stedelijke aristocratieën en was van mening dat ‘ongekwalificeerde ende geringe personen niet in de regering thuishoorden’. Politiek moest in zijn ogen dus vooral bedreven worden door mensen die ervoor gekwalificeerd waren en de goede afkomst hadden, kwaliteiten speelden wellicht een ondergeschikte rol. Verder had De Witt op politiek gebied een sterke republikeinse overtuiging in de klassieke zin des woords. Hij refereerde bijvoorbeeld vaak aan het Republikeinse Rome.2 Het is moeilijk De Witt in een bepaalde politieke stroming te plaatsen. Dit heeft alles te maken met de complexiteit van de functie van raadspensionaris en de complexiteit van de politiek in de Republiek, zeker na het wegvallen van de stadhouder. De stadhouder was een persoon die de provincies van de Republiek in feite bij elkaar hield, een soort van bindende factor in de constante tweestrijd tussen de Staatsgezinden (Hollandse regenten) en de
Bron: http://www.kb.nl
De internationale betrekkingen zijn niet altijd geweest wat ze vandaag de dag zijn. In de 17e eeuw was de toenmalige Republiek der Nederlanden een economische en politieke grootmacht die een grote machtsfactor in Europa was. In dit artikel wil ik u graag mee terug nemen naar 1650 en een beeld schetsen van de positie van de Republiek en haar buitenlands beleid. 1650 is het jaar dat Stadhouder Willem II na een kort ziekbed overleed en daarmee het Eerste Stadhouderloze Tijdperk van de Republiek inluidde. Niet iedereen treurde om de dood van de stadhouder, met name het gewest Holland treurde niet.
De Republiek in 1648.
Artikelen haar ingezeten. In het Hollandse geval zouden dat dan in het bijzonder de maritiemcommerciële belangen zijn, met name die van Amsterdam.8
Prinsgezinden (Orangisten). Het coördineren van de sterke belangen van de twee krachtige bewegingen, de Hollanders enerzijds en de andere provincies anderzijds was een zeer moeilijke taak. Sterk leiderschap was dan ook noodzakelijk en die kwaliteit vervulde hij met verve. De Witt was de personificatie van de staat en van de eenheid. In briefwisselingen gebruikte hij vaak ‘wij’ als hij het over zichzelf heeft. Hiermee bedoelde hij niet dat hij een monarch was, maar bedoelde hij dat hij de personificatie van de Staten van Holland is.3
Naar mijn mening neemt niet weg dat religieuze en ethische belangen geen rol speelden. Het was de tijd van verschillende religieuze twisten en politieke twisten, maar die waren van minder groot belang dan bijvoorbeeld de handelsbelangen.
Johan de Witt: een Realpolitiker avant la
Het raadspensionarisschap was dan ook een vreemde functie, hij had niet de macht om beleid te maken of mensen te benoemen. Hij kon slechts het initiatief nemen en was altijd afhankelijk van anderen. Dat maakte de uitvoering van het beroep moeilijk, maar De Witt wist er op een tactische manier mee om te gaan, getuige de bovenstaande uitspraak van Rowen. De historicus Boogman meende dat de politiek van Johan de Witt gebaseerd was op het principe van raison d’etat. Over de feitelijke betekenis en de lading die dit begrip in de 17e eeuw had zijn historici en politicologen het oneens, maar simpel gezegd kan men zeggen dat raison d’etat een beleid is waarin de belangen van ‘de staat’ centraal staan. Het begrip is afkomstig van het Italiaanse ragione di stato. Nu is staatsbelang hierin weer een redelijk vaag begrip, dat kan namelijk vele kanten op. Wat is bijvoorbeeld een staat en is de Republiek al echt als een territoriale staat te beschouwen of als een unie? Daarnaast is er een interpretatieprobleem. Een vorst zag in staatsbelang iets heel anders dan dat bijvoorbeeld burgers dat zagen, of dat de Hollandse regenten over wie we het nu hebben het zagen, om over bijvoorbeeld de Prinsgezinden nog maar te zwijgen. Raison d’etat kon voor een monarchie eerder betekenen dat deze op agressieve wijze streefde naar expansie, omdat dit in het belang van de vorst was. De vorst was tenslotte ‘de staat’. Door het gebrek aan een monarch in de Republiek lag volgens historicus Boogman de nadruk bij raison d’etat op de belangen van de regenten.6
lettre?
Raison d’etat stelde dus prioriteit aan het belang van de staat en impliceert hiermee dat dit belangrijker is dan religieuze en ethische idealen die vorsten nog vaak met zich meedroegen. Johan de Witt zegt hierover: ‘In tegenstelling tot vorsten en illlustre hoofden hadden alle vroome regenten t’ gemeene beste bovenal op het hoog en hielden zij den welstand van het volk voor de opperste wet.’7 Met ‘gemeene beste’ doelt De Witt op ‘het algemeen belang /res publica’, maar wat was dat in deze tijd? Was dat het belang van alle burgers of alleen van de regenten? Historicus en De Witt’s belangrijkste biograaf Japikse, heeft ons er al op gewezen dat De Witt een aanhanger was van de klassieke Romeinse Republiek, res publica sloeg daar echter alleen op de aristocratie. Aangezien de stemming onder de Hollandse regenten republikeins (in de klassieke zin van het woord) en anti-monarchaal was, kan men dus suggereren dat voor de Hollanders het belang van hun staat en haar burgers voorop stonden. Boogman beweert daarnaast dat de regenten minder waarde hechtten aan religieuze of ethische opvattingen. Kijkend naar de Hollandse belangen kan men volgens Boogman dus concluderen dat raison d’etat voor de Hollandse situatie betekende dat zij dus geen nadruk legden op religieuze en ethische kwesties, maar op een logische en rationele manier keken naar de belangen van de staat en JASON Magazine
nummer 4 2004
In plaats van het streven naar macht en gebiedsuitbreiding, zoals een vorst, zag men meer in consolidatie van het huidige gebied om zich in alle rust te concentreren op handel en vergroting van de maritieme en commerciële belangen. Figuren als de bekende Leidse lakenkoopman Pieter de la Court pleitten zelfs voor volledige afzijdigheid door het graven van een gracht rond Holland.9 Johan de Witt verwoordde de politiek van de republiek aan de Franse ambassadeur 1663 als volgt: ‘Het belang van de republiek is gericht op seurete en liberte de commerce’. Het woord raison d’etat zelf gebruikte men nauwelijks, dat is pas later ‘im zwang’ gekomen. Men sprak liever van interest van staat. Dit is een woord dat dan ook veelvuldig voorkomt in de correspondentie van de Witt.10 Naar mijn inzicht is raison d’etat dan ook geen goed voorbeeld van een politieke stroming waar we De Witt cum suis in kunnen plaatsen. Het probleem met raison d’état is dat het op (te) veel manier is in te vullen. Raison d’état was voor Lodewijk XIV iets anders dan voor de Witt, en voor de Hollandse regenten iets anders dan voor de Prinsgezinden. Het principe is dus kortom voor iedere machthebber of factie anders te interpreteren. Toch vond ik het van belang om het artikel van Boogman te gebruiken, aangezien dit één van de enige werken is die De Witt in een stroming tracht te plaatsen. Zoals de voorbeelden ook aangeven handelde De Witt wel degelijk in het belang van Holland en in zijn ogen wellicht ook in het belang van de staat. Het blijf echter te makkelijk om het daarom maar de stempel raison d’état op De Witt’s beleid te plaatsen, gezien de interpretatieproblemen met dit principe. Raison d’etat of niet, De Witt’s buitenlands beleid resulteerde in een beleid dat was gericht op vrede, politieke status-quo en neutraliteit ten aanzien van ontwikkelen op het continent en daarnaast respect voor het volkenrecht. Door zich niet te bemoeien met ontwikkelingen op het continent zou de Republiek zich in alle rust op de handel kunnen richten. Je zou kunnen zeggen dat Republiek een vorm van pacifisme aanhing,
w ww.stichtingjason.nl
De kwaliteit van De Witt was zijn vermogen om te overtuigen. Zijn biograaf Herbert Rowen noemt hem ‘a servant who guided his masters’.4 De Witt was zeer afhankelijk van de regenten om zijn beleid te kunnen voeren en zijn macht wordt dan ook vaak overdreven. Hij was ongetwijfeld de belangrijkste figuur in het buitenlands beleid, maar het fundament van zijn macht lag bij de grote Hollandse steden, in het bijzonder Amsterdam.5
9
Artikelen alleen niet op een ideologische manier. Over het doel van zijn beleid is dus geen twijfel mogelijk: behartiging van de belangen van de Nederlandse en in het bijzonder de Hollandse ingezeten.11
staat’ was. Omwille van het behoud van de status-quo in Europa zag hij daarom het meeste in een defensieve alliantie met Frankrijk en Engeland.12
De manier waarop dat zou moeten gebeuren liet hij vooral afhangen van de omstandigheden en wat het interest van staat het beste zou dienen. De Witt was echter niet gek en wist dat als hij om zich heen keek heel goed dat totale onthouding en afzijdigheid onmogelijk was. De oplossing hiervoor zag hij in het sluiten van defensieve allianties, niet om ideologische redenen maar omdat het in het ‘interest van de
Een tweede ideaal in van De Witt was collectieve vrede in Europa. Om dat te bereiken zouden de grote mogendheden Engeland, Frankrijk en de Republiek moeten samenwerken. Ter handhaving van de status-quo en in het geval van een bedreiging van de collectieve vrede zouden de drie moeten ingrijpen, desnoods in regionale conflicten. Een soort NAVO, alleen dan een aantal eeuwen eerder.13
Noten 1
zestiende eeuw - 1940)’, in: E. H.
M. A. M. Franken, Coenraad van
8
Boogman, ‘Raison d’état-politicus’,
van der Beugel, Nederlandse
Beuningen’s politieke en
vermelde literatuur heeft de
buitenlandse politiek: heden en
diplomatiek activiteiten in de
schrijver ook gebruik gemaakt van
verleden (Baarn 1978).
jaren 1667-1684 (Groningen
continentale diplomatie? De
N. Japikse, Johan de Witt
1966) 30-31.
buitenlandse politiek van Johan de
J.C. Boogman., ‘De raison d’etat-
Witt tot Willem V’, Republiek
Herbert H. Rowen, John de Witt,
politicus Johan de Witt’, Bijdragen
tussen zee en vasteland (1995)
1995) en J.C. Boogman,
Grand Pensionary of Holland
en Mededelingen voor de
‘Achtergronden, tendenties en
1625-1672 (Princeton 1978) 133-
Geschiedenis der Nederlanden 90
2
Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness and fall (Oxford
(Amsterdam 1928) 38-40 3
tradities van het buitenlands beleid van Nederland (eind
w ww.stichtingjason.nl
Matthijs Geneste is actief bij JASON.
Naast de in de andere noten
de volgende literatuur: Jonathan
10
5
In het volgende nummer zal in deel 2 dieper ingegaan worden op het beleid van Johan de Witt in de praktijk.
6
136. 4
(1975) 381-385.
Rowen, John de Witt, 139-143
7
Ibidem, 400.
Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door:
JASON Magazine
jaargang 29
380. 9
Wouter Troost, ‘Maritieme of
273. 10 Boogman, ‘Raison d’état politicus’, 382.
Artikelen
PMCs WHAT ARE THEY AND WHAT DO THEY DO? Door Cees Hellingman
Private Military Companies (PMCs) increasingly plug some of this gap, supplying expertise and trained personnel to thinly stretched military forces. In the last decade, PMCs have been active in conflict and volatile regions around the globe, from Afghanistan to Papua New Guinea, from Sierra Leone to Iraq. As Peter W. Singer writes, ‘Not since the eighteenth century has there been such reliance on private soldiers to accomplish tasks directly affecting the tactical and strategic success of military engagement’.1 It is becoming increasingly clear that ‘nationstates are losing their monopoly over military might.’2 This is exemplified by the case of Iraq, where Erinys International, a London based PMC, deploys some 15,000 operators to contribute to the security of the Iraqi oil infrastructure. When in Iraq, Paul Bremer was guarded by American PMC operators, rather than by US military personnel. Some observers even go as far as to say that ‘as many as 30,000 Iraqis and several thousand expats are working for private outfits in Iraq’.3
Issues arising with these PMC operators receive lots of media attention, with notable examples being the early April deaths of four American PMC operators in Fallujah and the deployment of PMC interrogators in the Abu Ghraib prison, where Iraqi prisoners faced humiliating treatment.4 In such a televised and heavily scrutinized context, it could have been expected that the PMCs themselves would get so much of the attention and criticism, from the media, the public, and from the academic community. Much of the academic and serious journalistic literature on PMCs consists of case-studies, whether single-company or single-region. Furthermore, much of the literature is highly polarized, either praising increasing PMC influence or ‘condemning their mere existence’.5 Such an approach does not do justice to the pressing fact that states do rely to an everincreasing degree on private contractors when dealing with such highly salient issues as peace and security.
JASON Magazine
nummer 4 2004
PMCs vs. Mercenaries PMCs are not mercenary cooperatives and PMC employees are not mercenaries. Although PMC operators are primarily motivated by financial gain, the highly complex and corporate nature of PMCs differentiates them directly from the individual ‘dogs of war’ that engaged in many post-colonial independence struggles of the 1960s and 70s. Any comparison between Irishman ‘Mad’ Mike Hoare, Frenchman Bob Denard and Belgian Jean Schramme on the one hand and modern PMCs such as MPRI, DynCorp and Erinys loses track when one considers both legal and operational characteristics of both the ‘dogs of war’ and modern PMCs. Legally, Article 47 of Protocol I of the Geneva Convention provides the definition of mercenaries. According to article 47, whose definition is cumulative, a mercenary is one who: a is specifically recruited locally or abroad in order to fight in an armed conflict; b does, in fact, take direct part in the hostilities; c is motivated to take part in the hostilities essentially by the desire for private gain and, in fact, is promised, by or on behalf of a party to the conflict, material compensation substantially in excess of that promised or paid to combatants of similar ranks and functions in the armed forces of that party; d is neither a national of a party to the conflict nor a resident of territory controlled by a party to the conflict; e is not a member of the armed forces of a party to the conflict; and f has not been sent by a state which is not a party to the conflict on official duty as a member of the armed forces.6
w ww.stichtingjason.nl
The practice of deploying foreign nationals to support military endeavors is as old as warfare itself. With the development of the standing army and the modern state system after the signing of the treaty of Westphalia in 1648, this practice watered down significantly. Because of the uneasy and insecure relationship with such ‘hired guns’, states seemed to rely more and more on armed forces under direct control, with the chain of command structured around a politically controllable military apparatus. The end of the Cold War, however, signaled a return to the former reliance on private contractors. No longer being faced with such a visible and easily identifiable opponent as during the superpower-struggle, most modernized states cut back on defense spending and redirected the freed means to other purposes. Less developed countries, still facing considerable troubles and formerly dependent on now defunct military superpower-aid, no longer have the institutional and financial means to address their problems independently.
With regard to sub-paragraph (a), recruitment must be specifically for a particular armed conflict. In fact, many PMC operators are employed by those companies on a long-term
11
Artikelen basis. Moreover, most PMCs do not actively get involved in battlefield operations and therefore do not take direct part in the hostilities. Thirdly, many PMCs recruit locals and pay them local wages. For instance, most of Erinys’ operators in Iraq receive wages substantially lower than their American military counterparts employed by the Pentagon. Furthermore, Article 47 is only concerned with international conflicts or national-liberation movements, and its does therefore not apply in a civil war, one of the PMCs classic areas of operation. The International Convention against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries does prohibit mercenary deployment, something the aforementioned protocol does not. Although its definitions are much wider than those in Article 47, it still exempts all companies working for recognized governments. Furthermore, the convention has not yet come into force. Rephrasing Geoffrey Best any PMC operator who cannot ‘exclude himself from these definitions deserves to be shot – and his lawyer with him’.7
Front Line Service Type 1: Military Provider Firms
Implementation and Command (Executive Outcomes, Sandline)
Type 2: Military Consulting Firms
Advice and Training (MPRI, Vinnell)
Type 3: Military Support Firms
Supplementary Services (Brown and Root, Ronco)
Support Service the now defunct Pretoria-based Executive Outcomes, have actively engaged in offensive military operations. This highly differentiated nature of the private actors in the military and security sectors renders characterization and generalization a difficult and dangerous exercise. However, the analyst concerning himself with the impact of the privatization of warfare will have to overcome these burdens and find the common ground for analysis. Peter Singer, a highly distinguished scholar working on PMCs at the Brookings Institution, employs a three-type framework for distinguishing between different PMCs.8 His ‘Tip of the Spear’ typology (see Figure 1) distinguishes PMCs by the range of services and forces they provide to the hiring government.
Picture on the site of a PMC: ‘MPRI, in conjunction with the U.S.Department of Defense, presents a Public Affairs Seminar with Armenian Ministry of Defense Information Officers during a recent Exchange Program conducted in that country.’
12
Type 1 PMCs get involved in actual, offensive, combat operations. They are at ‘the tip of the spear’, actively engaging hostile opponents at the front-line of the battlefield. The PMC either deploys their own troops, as the Russian aeronautics firm Sukhoi did when they leased as small but complete air force to the Ethiopians during the 1997-99 Ethiopia-Eritrea conflict, or the PMC deploys officers that are in direct command over the combat troops (as Executive Outcomes did during its 1993 operations in Angola). Type 2 PMCs offer advice, training, and training facilities (including in some instances armstrade) to under-qualified, under-equipped, and under-motivated regular armed forces. As Singer qualifies, the difference between type 1 and type 2 firms lies in the ‘trigger finger’ factors; ‘The task of consultants is to supplement the management and training of their clients’ armed forces, not to engage in combat’. Type 2 firms do not bear the final battlefield risks. For instance, the American based MPRI was involved in the training and modernization of the Croatian military apparatus as of 1994. Type 3 PMCs do not participate in the planning or execution of direct hostilities. However, they perform functional, ‘rear-echelon’, supplementary tasks that are indispensable for the proper functioning of the entire military apparatus. This includes logistics, technical support and transportation. Brown and Root Services, a subsidiary of Halliburton Corporation, is an example of a well-known private military engineering company currently operating in Iraq.
Bron: http://www.mpri.com
w ww.stichtingjason.nl
Categorizing PMCs As always, there is no such thing as the PMC. Every company is specialized to such a large extent as to make it nearly impossible to heap them all together and to treat them as equals. Some companies, such as CACI International and Titan Corp, focus on intelligence gathering, whereas others, such as MPRI, focus on the training of national armies. Yet others, such as
Figure 1: The Tip of the Spear
JASON Magazine
jaargang 29
David Shearer includes two more levels of operation, namely in Security and Crime Prevention Services.9 Although highly interesting and often integrated into firms also active as type 1, 2 or 3 PMCs, the fact that they solely engage in contract with private individuals makes those companies active in, for instance,
Artikelen kidnap response and commercial security protection, ill-suited for the PMC-label. Rather, they should be analyzed in conjunction with PSCs, Private Security Companies. Now what do type 1, 2 and 3 PMCs have in common? The answer lies in the fact that their operations have a direct impact on the strategic and tactical context in which the conflict pursues.10 In other words, the different types of PMCs have in common that without their deployment the conflict would have gone a distinctively different path. This is obvious when concerning companies of Singer’s Type 1, being directly involved in combat operations. However, also the supplementary services provided by Type 3 PMCs are essential to the proper functioning of the military apparatus involved in front-line combat operations. Also regular combat troops need their daily rations, need to be transported to and from the front, need encampments and need emergency roads. Scrutinizing PMCs Critique on the usage of mercenaries has always existed. Niccolo Machiavelli, for instance,
devoted a chapter of his ‘Il Principe’ to the utter stupidity of their usage, and commented negatively on them in many sections of his ‘Discorsi’. Worries range from the alleged cowardly behavior of mercenaries, the possibility that they turn on their contractor, the fact that they might have an incentive to prolong unstable conflict situations, to the limited accountability of individual operators and their private leaders. Most of these critiques are directly or indirectly transferable to PMCs, and certainly are issues of great concern to the international community. As stated above, the PMC’s distinguishing characteristic is its ability to change the strategic and tactical environment in which a conflict is pursuing. This is where most of the opponents’ criticism comes from. In contrast to regular national armies, PMCs operate in a context that is controlled less by politics, and more by economics. Because of the impact their operations are deemed to have on high salience issues such as war and security, the lack of (popular) accountability is feared by many to have distinctly negative results on performance and ethic conduct. In turn, many commentators
fear that this decreased accountability of military operators will significantly decrease a contracting state’s legitimacy. However, it can be – and is argued that as a result of respectability- and trustworthiness-incentives most PMCs will have an active business interest in operating at the best of their capabilities. The involvement of PMCs in the process of policy implementation seriously affects the political arena. Although the provision of expert knowledge provides policy-makers ample incentive to resort to private military assistance, problems of accountability and diverging incentive structures persist. Providing a ‘helping hand’ to those actors that make policy, they effectively gain policy-coordinating powers. In contrast to other private companies, PMCs have rather distinct characteristics, mostly including a staff of well-connected former top-brass. This grants them easy access to the policy-making levels of decision-making in the relevant Ministries of Defence.
Conclusie PMCs are intrinsically international, both in operation and composition. Therefore, the current lack of an international regime covering these increasingly important military actors is something to be addressed quickly. Some domestic initiatives are underway, but these can impossibly govern the sector as a whole, let alone reverse the trend of privatization. Privatization, in the end, is not something to be dreaded, but something to be governed, and governed effectively as such. PMCs are here, and they are here to stay. Whether one agrees with their deployment or not, PMCs have found a sustainable market-niche in postCold War security provision. Many states are unable or, for domestic reasons, unwilling to divert the necessary resources to maintain an effective military apparatus, one that can effectively deal with its responsibility in the advent of crisis. As long as this condition remains, governments will turn to the private sector to plug some of the holes.
Cees Hellingman is student en volgt op dit moment de MA International Relations and Diplomacy van de Universiteit Leiden en het Instituut Clingendael.
Reader to the seminar
private sector for spies’, Financial
warfare: the modern history of the
Peter W. Singer, ‘Corporate
‘Privatisation of Warfare’
Times (May 17, 2004) 3.
international law of armed
Warriors’, International Security
(Clingendael; The Hague 2004).
5
Singer, ‘Corporate warriors’, 190.
Michael Duffy, ‘When private
6
David Shearer, ‘Private armies and
8
Singer, ‘Corporate warriors’ 200. Shearer, ‘Private armies’, 25-26.
26 (3, 2001) 186-220, 187. 2
3
conflicts (London 1980) 328.
Stella Beernink and Kees Homan,
armies take to the front lines’,
military intervention’,
9
‘Introduction’, in: Stella Beernink
Time (April 12, 2004) 28-29, 28.
Adelphi Paper 316 (1998), 17.
10 Ibidem, 21.
and Kees Homan (eds.),
4
Joshua Chaffin, ‘US turns to
JASON Magazine
7
Geoffrey Best Humanity in
nummer 4 2004
w ww.stichtingjason.nl
Noten 1
13
Artikelen De moord op Theo van Gogh bekeken vanuit Brussel
SOCIALE COHESIE IN DE EUROPESE UNIE NA EEN POLITIEKE MOORD Door Wieteke Koster 1
w ww.stichtingjason.nl
In de ochtend van 2 november 2004 werd Theo van Gogh vermoord in Amsterdam. Hij werd neergestoken door een 26-jarige man met zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Deze liet hem achter met een brief met Islamitische teksten die in van Gogh’s borst werd vastgestoken. In premier Balkenende’s reactie werd duidelijk dat de moord veel teweeg bracht in Nederland. Hij zei dat Theo van Gogh een strijder voor het vrije woord was en benadrukte dat Nederland een land is waarin mensen hun mening vrijelijk moeten kunnen uiten. De moord op van Gogh was het gevolg van zijn persoonlijke mening en overtuiging en er zijn meerdere personen uit de publieke arena nu die zich bedreigd voelen. Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders zijn daar voorbeelden van. In dit verband wordt daarbij natuurlijk ook gedacht aan de moord op Pim Fortuyn, 6 mei 2002, die overigens werd vermoord door een niet-Islamitische autochtoon. Samengevat heeft Nederland te maken gehad met twee politieke moorden in twee jaar tijd, veel persoonlijke bedreigingen en daarop volgend een groot aantal veiligheidsmaatregelen.
14
Polariserende effecten van het veiligheidsdiscours Hoewel we kunnen afvragen of 11 september het begin van een nieuw discours betekende of wellicht het resultaat was van een discours dat lang daarvoor al was ingezet, is het een gegeven dat sinds die dag er meer discussie is over veiligheidszaken en in het bijzonder over Islamitisch fundamentalisme en moslims-burgers in het algemeen. Angst voor een nieuwe en onbekende vorm van oorlog, gevoelens van onveiligheid, de angst voor de vijand van binnenuit en onzekerheid voor de toekomst resulteerden in een sterke nadruk op veiligheidszaken in de Europese lidstaten. Een veiligheidsdiscours ontwikkelde zich en vandaag de dag kunnen we zien hoe dat discours heeft geleid tot nieuwe debatten over vrijheid. De kern van deze debatten is de (verkeerd) geïnterpreteerde frictie tussen de concepten van veiligheid en van vrijheid. Europese reacties op nieuwe vormen van
onveiligheid zorgen in toenemende mate voor reacties die het liberale en democratische karakter van Europese samenlevingen ondermijnen. Er wordt teruggegrepen op het veronderstelde bestaan van wereldwijde terreur, oorlog en geweld om de beveiliging van Europese samenlevingen en de specifieke focus op op bepaalde minderheden te rechtvaardigen. Het resultaat ervan is het groeiende contrast tussen Westerse samenlevingen en de Islamitische wereld. Helaas is deze trend niet alleen een Nederlands fenomeen, maar karakteriseert het veel Europese samenlevingen. Bij het verklaren van de scheiding in de samenlevingen refereren velen aan Huntington’s ‘Clash of Civilizations’. Samuel Huntington beschrijft dat door – onder andere – globalisering, het verval van de natiestaat en desecularisatie identiteit belangrijker wordt en de wereld grotendeels zal worden gevormd door de interactie tussen zeven of acht grote JASON Magazine
jaargang 29
beschavingen. Volgens Huntington zullen de belangrijkste conflicten van de toekomst zich afspelen langs de culturele grenzen die deze beschavingen van elkaar scheiden. Hoewel het lijkt alsof Huntington hiermee precies de kern van de waarheid raakt, maakt hij een fout door deze beschavingen grotendeels te generaliseren2 en religie aan de kern van zijn Clash te plaatsen; religie lijkt de centrale kracht te zijn die mensen motiveert en mobiliseert. Dit ‘theologocentrisme’ is een extreme vereenvoudiging van een erg complexe wereld.3 Dit gebeurt overigens niet alleen in Huntington’s werk, maar ook in het publieke debat over veiligheid en het gevecht tegen islamitisch fundamentalisme en leidt tot homogenisering van zowel de Islamitische wereld als het Westen. Er is vaak gezegd dat de oorlog tegen het terrorisme niet een oorlog tegen de Islam is. Toch worden moslimburgers vaak verbonden aan het fundamentalisme en is het bijna onmogelijk voor hen om deze veronderstelde banden tussen islam en radicalisme van zich af te schudden.4 Naast het radicalisme worden allerlei andere zaken die gerelateerd zijn aan het veiligheidsdebat opeengestapeld, zonder duideljk onderscheid te maken tussen oorzaken en gevolgen en tussen hoofzaken en bijzaken, met generaliseringen als het logische maar ongewenste gevolg. Voorbeelden van opeengestapelde zaken zijn immigratiebeleid, integratiebeleid, gevoelens van onveiligheid bij burgers, extremisme, vrijheid bij het praktiseren van religie en na de moord op van Gogh ook de vrijheid van meningsuiting. Het resultaat van het generaliseren en de continue veiligheidsfocus op enkele groepen is het beschuldigen van sommige minderheden in Europese samenlevingen; mensen zijn immers bang voor de vijand van binnenuit. Het gevolg daarvan is de beschuldiging van bepaalde
Artikelen
Effecten van polarisering Klachten van moslims hierover betreffen vaak de generalisering van moslimburgers en het gebrek aan nuance in het veiligheidsdebat. Moslims voelen de vijandigheid en benadrukken het heterogene karakter van moslimgemeenschappen. Ook wijzen ze erop dat Islam niet gebruikt mag worden als algemene oorzaak van maatschappelijke problemen. Daarnaast wordt bekritiseerd dat de media geen positieve artikelen over Islam en moslims publiceren. Een ander punt dat hier gemaakt wordt is dat de afwezigheid van een goed debat over integratie en Islam in Westerse samenlevingen voor 11 september de reden is voor de sterke polarisatie op dit moment. In dat geval zou men ook blij kunnen zijn met het debat zoals die gevoerd wordt vandaag de dag en het feit dat normen en waarden die we cruciaal achten voor onze maatschappij openlijk worden bediscussieerd. Er mag zich nu dan wel dan wel een sterke confrontatie afspelen, maar op die manier komen we ook af van bestaande taboes. Dat zou een manier kunnen zijn om hogere standaarden van integratie te bereiken. Aan de andere kant kan de confrontatie ook leiden tot een escalatie, en de moord op van Gogh lijkt dat te bevestigen. De uitkomst van zo’n escalatie kan een grote stap terug betekenen voor het integratieproces en voor sociale cohesie in het algemeen. En inderdaad hebben veel Nederlandse politici en zogenaamde ‘opiniemakers’ gewezen op het gevaar voor polarisatie en afname van sociale cohesie in de maatschappij na Van Gogh’s moord. Voordat men echter met deze terminologie te werk gaat zou echter eerst eens moeten worden afgevraagd wat termen als ‘sociale cohesie’, ‘polarisatie’ en ‘fragmentatie’ nu echt inhouden en betekenen. Het zijn populaire ‘buzzwords’ geworden en de lading ervan lijkt niet altijd even duidelijk. Als eenmaal duidelijk is wat sociale cohesie inhoud, moet vervolgens worden nagedacht over de mate waarin cohesie gewenst is in de samenleving, wanneer dit namelijk ook kan leiden tot invloeden op fundamentele vrijheden en rechten zoals de vrijheid van meningsuiting. Het Europese Comité voor Sociale Cohesie beschrijft sociale cohesie in 2004 als ‘the
capacity of society to ensure the welfare of all its members, minimizing disparities and avoiding polarization’. Welvaart is in dit opzicht omschreven in de breedste zin van het woord en het impliceert daardoor ‘not only equity and nondiscrimination in access to human rights, but also the dignity of each person and the recognition of their abilities and their contribution to society, fully respecting the diversity of cultures, opinions and religious beliefs (…)’. Daarnaast bepleit het Comité dat geen enkele samenleving over volledige cohesie beschikt en dat sociale cohesie daarom eerder een ideaal is dat moet worden nagestreefd: ‘no society is without ethnic and cultural diversity; the question is how to manage diversity so that it becomes a source of mutual enrichment rather than a factor of division and conflict. A cohesive society is one which has developed satisfactory ways of coping with these and other strains in an open and democratic manner.’ Uit dit citaat kunnen we afleiden dat er een verschil bestaat tussen de Europese strategie en de daadwerkelijke situatie in de lidstaten. Er is geen welvaart voor al de burgers uit de lidstaten: discriminatie is nog duidelijk aanwezig en ook de waardigheid van bepaalde burgers wordt niet in tact gehouden, omdat hun culturen, meningen en geloofsovertuigingen niet worden gerespecteerd. Dit verhaal kent natuurlijk twee kanten, want het zijn niet alleen moslims maar ook niet-moslims die zonder respect worden behandeld. Op die manier ontstaat er een groeiende kloof tussen tussen moslim en nietmoslimgroeperingen. Dit leidt tot een groeiend aantal beschuldigingen aan het adres van minderheidsgroeperingen, hetgeen sommige leden van hen rechtstreeks in de handen van extremisten kan drijven. Dat proces wordt nog eens versterkt door de situatie van veel jonge moslims waarin ze hun etnische identiteit en hun karakter dat verbonden was aan het land van herkomst verliezen, maar zich tegelijkertijd ook nog niet gelijk voelen aan de autochtone gemeenschap.5 De polariserende activiteiten kunnen dus leiden tot radicalisering en tot extreme meningen bij een kleine minderheid binnen de moslim-gemeenschappen. Er zijn steeds vaker geluiden over jonge moslims die bereid zouden zijn deel te nemen aan de Jihad. De Actoren in het Debat Een probleem in het debat is de afwezigheid van woordvoerders voor moslims. Dit is het gevolg van het feit dat er simpelweg geen verenigde moslimgemeenschap bestaat in Europa. Moslims delen wel dezelfde geloofsovertuiging, maar zijn niet verenigd in een bepaalde gemeenschap vanwege de grote varieteit in landen van JASON Magazine
nummer 4 2004
herkomst, generatieverschillen en verschillen in religieuze of politieke kleur.6 Deze afwezigheid verzwakt de mogelijkheden voor een goed debat en de mogelijkheden voor Europese samenlevingen om de moslim-gemeenschappen en zijn diversiteit te begrijpen. Een andere factor waardoor moslims nog niet genoeg effectieve invloed hebben kunnen uitoefenen in de publieke sfeer is de zwakke economische situatie waarin de meerderheid van hen zich in bevindt. De overgrote meerderheid van de moslims in Europa zijn arbeiders, wat als gevolg heeft dat er slechts een kleine elite bestaat.7 Problemen rondom leiderschap ontstaan in zo’n situatie. Daar komt bij dat degenen die de erkenning krijgen van de overheid om het leiderschap op zich te nemen vaak niet dezelfden zijn als degenen die erkenning krijgen namens de moslimgemeenschappen. Daar komt ook nog eens bij dat er nog steeds een grote zeggenschap bestaat van landen van herkomst over moslim-instituties in Europese lidstaten. Ook dat kan invloed hebben op het integratieproces van moslim burgers en de manier waarop zij hun mening verkondigen in de publieke sfeer van hun nieuwe thuislanden. Vrijheid van meningsuiting De moord op van Gogh heeft aanleiding gegeven tot vragen over de betekenis van vrijheid van meningsuiting, maar ook over de mate waarin het nog bestaat. Waar is de grens tussen vrijheid van meningsuiting en discriminatie? Veel Nederlandse politici, columnisten en andere opiniemakers gaven te kennen dat van Gogh te ver was gegaan in zijn uitspraken, hoewel dat natuurlijk nooit mocht leiden tot zijn moord. Enkele moslimburgers verklaarden de moord op van Gogh te begrijpen, omdat hij moslims op zo’n grove manier beledigde. Van Gogh’s moord roept daarom vragen op over het recht op vrijheid van meningsuting, en de mate waarin het in andere fundamentele rechten kan aantasten. Zowel de Europese Conventie voor de Mensenrechten en Fundamentale Vrijheden (ECMFV) en het concept-Verdrag van e Europese Grondwet kunnen antwoorden leveren op deze vragen. In het concept-Verdrag van de Europese Grondwet beschrijft artikel II-11 de vrijheid van meningsuiting en informatie als ‘the freedom to hold opinions and to receive and impart information and ideas without interference by public authority and regardless of frontiers, and give no clear restrictions that could be imposed’. Artikel 10 van de ECMFV beschrijft het recht voor vrijheid van meningsuiting op vrijwel dezelfde manier, maar heeft een meer tweeledig karakter. Na de beschrijving van het recht op vrijheid van meningsuiting wordt beschreven hoe het
w ww.stichtingjason.nl
minderheden. Niet eens voor iets specifieks, maar voor allerlei fricties in de maatschappij waarmee de lidstaten kampen en welke gerelateerd zijn aan het publieke debat over veiligheid. Dit heeft geresulteerd in de afname van sociale cohesie en in polarisering in de maatschappijen van lidstaten, met name tussen moslims en niet-moslims.
15
Artikelen uitoefenen van deze vrijheden onderheving kan zijn aan beperkingen ‘in the interest of national security, territorial integrity or public safety, for the prevention of disorder or crime, for the protection of health or morals, for the protection of the reputation or rights of others (…)’. Dit tweede deel van dit artikel noemt dus de beperkingen die kunnen optreden en laat daarbij een enorme ruimte open voor verschillende interpretaties over wanneer een beperking in praktijk moet worden gebracht. Want wat is nu het punt waarop de vrijelijke uiting van de mening van een persoon een gevaar wordt, zodat beperkingen kunnen woren opgelegd? Heeft van Gogh de rechten van extremistische moslims geschonden toen hij ze ‘de vijfde colonne geitenneukers’ noemde, en discrimineerde hij joden toen hij zei: ‘het ruikt hier naar caramel. Vandaag verbranden ze alleen de suikerzieke joden’?
w ww.stichtingjason.nl
Deze twee artikelen zijn, bij toepassing op Van Gogh’s zaak, in conflict met de artikelen over discriminatie in het concept-Verdrag van de Europese Grondwet (artikel II-21) en de ECMFV (artikel 14), want deze beschrijven beide het verbod op discriminatie. De eerste beschrijft dat alle discriminatie op religieuze gronden of op basis van overtuigingen zal worden verboden. Dat impliceert dat van Gogh’s uitspraken inderdaad schendingen zijn van andermans rechten. Dat is echter totaal niet zeker en hangt af van de interpretatie van elk afzonderlijke zaak. Hoewel men ook nog met de richtlijn van de Europese Raad van 2004 over gelijke behandeling van personen voor de dag kan komen, is daarbij echter het probleem dat deze richtlijn in artikel 2 discriminatie op grond van ethniciteit en ras verbiedt, maar religie en overtuiging daar volledig bij achterwege laat. De scheidslijn tussen vrijheid van meningsuiting en het verbod op discriminatie is dus onduidelijk in dergelijke situaties. Het debat over moslims in de samenleving van Europese lidstaten reflecteert deze onduidelijkheid, omdat burgers niet weten wat wel en wat niet is toegestaan en hoe ver zij kunnen gaan bij het uiten van hun mening. Debat rondom nog meer fundamentele vrijheden In de dialoog over moslims in de samenleving van Europese lidstaten is het niet alleen meer de vrijheid van meningsuiting die ter discussie is komen staan. Vragen over allerlei fundamentale
Noten 1
16
rechten worden opgeroepen doordat burgers gevoelens van onveiligheid relateren aan de culturele en religieuze achtergrond van moslimburgers. Ik zal hier verder niet dieper op ingaan, maar zal ze wel noemen om de diversiteit van het debat en al de fundamentele rechten en vrijheden te noemen waar vandaag de dag zelfs soms vraagtekens bij worden geplaatst. Het gaat hier om de vrijheid van gedachte, bewustzijn en religie, de vrijheid van samenkomst en vereniging, het recht op menselijke waardigheid, het recht op vrijheid en veiligheid, recht op bescherming van persoonlijke data, het recht op culturele, religieuze en taalkundige diversiteit en het recht op educatie (in dit geval gaat het om het recht van de ouders om te zeker te zijn dat hun kinderen geschoold worden conform hun religieuze, filosofische en pedagogische overtuigingen).
De dialoog over deze fundamentele vrijheden is niet per se een negatieve ontwikkeling en impliceert ook niet dat deze vrijheden werkelijk op het spel staan. De dialoog is een reactie op de veiligheidsdiscours. Mensen willen nu weten waar Europa’s morele grenzen liggen. Fundamentele rechten vertegenwooridgen de fundamentele moraal van een samenleving. De dialoog kan daardoor misschien zelfs een positieve ontwikkeling zijn, want het laat immers de bereidwilligheid van burgers zien om mee te denken over zowel de grenzen van tolerantie als ook die van intolerantie in Europese samenlevingen. Hoe dan ook moeten de lidstaten de discussie aangaan over deze gevoelige, maar verwarde scheiding tussen fundamentele rechten en de manier waarop die scheiding geinterpreteerd kan en zou moeten worden.
Conclusie De moord op Van Gogh heeft veel vragen opgeroepen. Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. Maar hoe alomvattend deze vragen ook zijn, en hoe groot de consternatie ook is, het zou niet mogen leiden tot een onduidelijk debat waarin allerlei zaken opeengestapeld worden. Terwijl de relatie tussen de onderwerpen in het zicht wordt gehouden, kan ook geprobeerd worden de dialoog te ontrafelen en hem dan op te splitsen in de twee hoofdzaken die in de dialoog worden besproken: integratie en fundamentele rechten. Dit ontrafelen is de eerste voorwaarde voor een nuttig debat. De tweede voorwaarde is de gelijke behandeling van alle actoren in het debat. Dat betekent dat moslimgemeenschappen een poging moeten wagen om in publieke sfeer namens hun gemeenschappen te spreken. Het is een proces dat werkt van twee kanten en het debat zal daarom nooit vruchtbaar zijn als slechts één van deze twee zijden is vertegenwoordigd. Gelijke behandeling van de actoren in het debat betekent ook dat er geen eenzijdige beschuldigingen mogen plaatsvinden richting moslimburgers. Waar twee partijen vechten zijn ook twee partijen schuldig. Vooral voor Europese overheden is de taak weggelegd deze gelijkheid te benadrukken en te waarborgen. In het debat over integratie moeten Europese overheden gaan zoeken naar de redenen voor terrorisme en de groeiende belangstelling voor de radicale Islam bij de moslimjeugd. Integratie en participatie van migranten in Europese samenlevingen zijn een absolute voorwaarde als overheden willen voorkomen dat deze jongeren beïnvloed worden door anti-Westerse en ondemocratische ideeen van radicaal-islamitische personen en organisaties. Overheden moeten hun integratiebeleid daardoor opnieuw onder de loep leggen en mogelijkheden tot verbetering zoeken. De identiteitsproblemen van de tweede en zelfs de derde generatie moslim-migranten geven aan dat nog steeds veel lange-termijn investeringen nodig zijn. Het debat over fundamentele rechten ten slotte vertegenwoordigt het debat over fundementale waarden in Europese samenlevingen. Zo’n diepgaand debat heeft tijd nodig en overheden moeten daarom geen overhaaste beslissingen nemen. Want wat ook de reden is voor de consternatie van de afgelopen weken, de Europese overheden moeten zoeken naar de vervaagde grenzen in de wet en voor de vervaagde grenzen tussen de wet en de normen in de samenleving. Deze zoektocht moet gepaard gaan met veel geduld. Eenzijdige beschuldigingen en overhaaste conclusies passen daar niet bij.
voor dit artikel ook gebruik
Human Rights and Fundamental
International Human Rights
Naast de in de andere voetnoten
gemaakt van deze werken:
Freedoms (1950)’,
Documents (Tweede druk; Londen
genoemde werken heeft de auteur
‘Convention for the Protection of
in: P. R. Ghandi, Blackstones
1995); Raad van Ministers,
JASON Magazine
jaargang 29
Artikelen
Implementing the principle of
2004); Samuel Huntington,
officiële documenten is steeds de
development of the European
equal treatment between persons
‘The clash of civilizations’, Foreign
Engelstalige variant gebruikt.
Union. State of the art (Brussel
irrespective of racial or ethnic
Affairs 72, afl 3 (zomer 1993)
D. Kellner, Theorizing September
2004) 244 (te lezen op
origin (29 juni 2000); Raad van
22-49; Conferentie van de
11: social theory, history, and
Europa, Europees Comité voor
vertegenwoordigers van de
globalization (Los Angeles 2003) 2
Sociale Cohesie, CDCS (2004)
regeringen der lidstaten,
(zie ook
10. Revised Strategy for Social
Provisional consolidated version
http://www.gseis.ucla.edu/faculty/
Cohesion. Approved by the
of the draft Treaty establishing a
kellner/papers/theorizing911.htm)
5
Dittrich, Perspectives, 5.
Committee of Ministers at the
Constitution for Europe.
ELISE, European Liberty and
6
Ibidem.
878th meeting of the Deputies on
2003/2003 IGC. CIG 86/04
Security, Security issues, social
7
Ibidem, 7.
31 March 2004 (Straatsburg
(Brussel, 25 juni 2004). Van alle
cohesion and institutional
2
3
http://www.eliseconsortium.org). 4
M. Dittrich, What perspectives for Islam and muslims in Europe (Brussel 2003) 11.
Uitnodiging Nieuwjaarsborrel JASON Het Dagelijks Bestuur van JASON nodigt alle lezers uit om op vrijdag 21 januari een hapje en een drankje te komen nuttigen en elkaar een gelukkig nieuwjaar te wensen. Vanaf 18:00u bent u welkom in Café Diner de Grote Beer gevestigd in de Rembrandtstraat 27 te Leiden.
Een mooie gelegenheid voor ons en voor de lezers van ons blad om kennis met elkaar te maken. Wij wensen al onze lezers alvast prettige feestdagen toe en wij hopen
w ww.stichtingjason.nl
binnenkort samen met u een toast te kunnen uitbrengen op een nieuw goed jaar.
Namens het Dagelijks Bestuur,
Joost van Aalst
JASON Magazine
nummer 4 2004
17
Boeken
OORLOG EN VREDE IN DE 21e EEUW. EUROPA EN DE NIEUWE WERELDORDE Door Joyce de Jong
Robert Cooper, ISBN 90-290-7511-2 (vertaling van: The breaking of nations. Order and chaos in the twenty-first century) Wie nu nog door Berlijn loopt kan slechts nog met moeite authentieke stukjes van de Muur vinden en onlangs werd gevierd dat het reeds 15 jaar geleden is sinds de bevolking van Berlijn met de sloop begon.
w ww.stichtingjason.nl
In die vijftien jaar is er veel veranderd in de wereld. Met het wegvallen van de oude vijandschap tussen oost en west is een nieuwe wereldorde ontstaan. Over die wereldorde schreef Robert Cooper het boek ‘Oorlog en vrede in de 21e eeuw. Europa en de nieuwe wereldorde’. Cooper is directeur–generaal buitenlandse en politiek-militaire zaken van de Raad van Ministers van de Europese Unie en is daarmee de hoogste ambtenaar van Javier Solana. Tot vorig jaar adviseerde hij Tony Blair in buitenlandse kwesties. Hij is, mede dankzij enkele controversiële publicaties waarin hij preventieve oorlogsvoering en een nieuwe vorm van imperialisme bepleit, in Engeland even controversieel als het Irak-beleid van Blair.1 Cooper ziet in de combinatie van fanatisme en technologie de grote bedreiging voor vrede in de 21e eeuw. Waar in vroeger tijden massa’s op de been moesten worden gebracht om een ideologische beweging macht en daadkracht te geven, zijn tegenwoordig zo’n 60 man voldoende om een serieuze terroristische aanval uit te voeren. Het boek valt in drie delen uiteen. In het eerste deel komt de huidige toestand van de wereld en de natiestaat aan bod. Cooper verdeelt de wereld in drie delen: de premoderne, de moderne en de postmoderne groep landen. In
18
deel twee wordt bekeken hoe diplomatie vrede tot stand kan brengen, hoe dat in het verleden gebeurd is en hoe daar op postmoderne wijze mee omgegaan moet worden. Ten slotte is deel drie een commentaar op het Europa van vandaag. Als de vrede in Europa bewaard moet blijven, dan zal Europa niet langer alleen op de bescherming van Amerika moeten rekenen.
herkennen. Door het wegvallen van het kolonialisme of communistische steun is in veel landen de orde weggevallen. Dit noemt Cooper de premoderne wereld. Verscheurd door burgeroorlogen, geregeerd door drugsbaronnen of broedbed voor terroristische organisaties: de premoderne wereld vormt een bedreiging voor georganiseerde staten.
Premodern, modern of postmodern? In deel 1 bespreekt Cooper de huidige situatie van de wereldorde. Aan de hand van geschiedenis legt hij verschillende systemen uit. We beginnen de bliksemreis door de tijden met de oudheid, toen er slechts twee keuzes waren; chaos of hegemonie. Grote rijken beheersten de wereld, al wat buiten de rijken viel was chaos. Binnen de rijken kon orde alleen met harde en starre hand gehandhaafd worden, de rijken waren door hun logge structuur kwetsbaar voor veranderingen.
De tweede groep landen die Cooper onderscheidt is de moderne wereld. Tot die groep behoren de traditionele natiestaten, die hun soevereiniteit ten alle tijden zullen beschermen. Een voorbeeld van een dergelijke natiestaat is de Verenigde Staten.
In Europa kreeg men naar verloop van tijd andere verhoudingen, die van de kleine staten. Gecentraliseerd gezag dat flexibeler was dan de oude wereldrijken en gefundeerd op soevereiniteit bleek intern een groot succes. Maar internationaal resulteerde dat in anarchie. Het gevaar dat Europa door oorlogen in chaos zou vervallen, of dat één mogendheid machtiger zou blijken en een hegemonie aan de rest van de Europa zou opleggen, kon alleen worden afgewend door het stelsel van machtsevenwicht. Na Bismarcks eenwording van Duitsland werd het evenwicht verstoord. De technologische vooruitgang betekende dat de consequenties van oorlogsvoering desastreus werden. Na de Tweede Wereldoorlog moest men dan ook met een nieuw systeem komen. De chaos uit de oudheid kunnen we ook in onze tijd nog in verschillende delen van de wereld JASON Magazine
jaargang 29
Sinds 1989 bevindt Europa zich in het postmoderne tijdperk. Al sinds de Tweede Wereldoorlog kenmerken de interne Europese relaties zich door openheid en samenwerking, maar buitenlands en defensiebeleid stonden in het teken van de Koude Oorlog. Met het verdwijnen van het Gordijn is Europa geheel postmodern; staten die samenwerking als hoogste ideaal hebben. Een einde van de talloze oorlogen die eeuwenlang het continent beheersten. Wederzijdse inmenging, in nationale en internationale zaken, is ervoor in de plaats gekomen. Ook landen buiten Europa komen in aanmerking voor de stempel postmodernisme, zo is Japan nog slechts verhinderd van het ware postmodernisme door haar moderne buren en gaat ook Rusland steeds meer verplichtingen aan die haar richting het postmoderne laten gaan. Diplomatieke maximes Voor het tot stand brengen van vrede kon men in het verleden twee wegen kiezen: de al eerder genoemde opties van machtsevenwicht of hegemonie. Machtsevenwicht werd in stand gehouden door het voeren van oorlogen, om te
Boeken voorkomen dat één natie sterker dan de rest zou kunnen worden. Tegenwoordig maken nucleaire en andere massavernietigingswapens die optie hoogst onaantrekkelijk. Een hegemonie, welke milde vorm deze ook zou mogen aannemen, van de Verenigde Staten, met of zonder bondgenoten, zou zoveel weerstand opwekken dat het tot meer terrorisme zou kunnen leiden. Cooper bepleit daarom een derde optie, naar postmodern Europees voorbeeld; een echte internationale gemeenschap. In deel twee van zijn boek gaat hij in op de problemen die zich bij zo’n samenleving voordoen. Dit doet hij doormiddel van het introduceren van vijf maximes, ‘stof tot nadenken’ voor de postmoderne diplomatie. De eerste maxime klinkt simpel: buitenlanders zijn anders. Maar aan de hand van enkele historische voorbeelden wordt aangegeven hoe cruciaal het is dat men zich goed kan verplaatsen in de denkwereld van de buitenlander. Ten tijde van de Koude Oorlog was de vijand nog een bekende, met vergelijkbare culturele en religieuze achtergrond. De huidige dreigingen komen uit een andere, veel moeilijker te doorgronden hoek. De tweede maxime is dat uiteindelijk de binnenlandse politiek telt. Regeringen zijn afhankelijk van steun van hun kiezers, het bedrijfsleven en belangengroepen. Diplomatie bedrijven is dan ook weten hoe het bedrijfsleven en belangengroepen te mobiliseren voor eigen doelstellingen. Het derde maxime is als volgt: het is moeilijk om buitenlanders te beïnvloeden. Door militaire macht, economische invloed of overredingskracht kan een poging worden gedaan invloed uit te oefenen op andere staten, maar dit is ongelooflijk lastig. Het omver werpen van regimes kan haalbaar zijn, het opbouwen van een uiteindelijk zelfstandig
functionerende orde blijkt een heel stuk lastiger, maar voor de internationale veiligheid wel noodzakelijk. Maxime vier stelt dat buitenlandse politiek niet alleen om belangen gaat. De identiteit en fundamenten van de politiek van een land gaan verder en zijn van grotere invloed op duurzame belangen. Verruim de context. Dat is maxime nummer vijf. En het is de meest opmerkelijke. Onder het verruimen van de context wordt verstaan dat het verstandig kan zijn om bij het oplossen van een diplomatiek probleem meerdere problemen te betrekken. Een probleem oplossen levert vaak een winnaar en verliezer op, niet goed voor toekomstige betrekkingen. Een kritische massa aan problemen biedt een veel beter perspectief op een compromis, zo stelt Cooper. De ultieme context-verruiming is volgens hem het creëren van een ‘wij’-gevoel tussen voormalige vijanden, zoals dat in Europa gebeurd is: van buitenlandse politiek een binnenlandse kwestie maken, waarbij iedereen hetzelfde doel nastreeft, en waarbij oorlog niet langer als onvermijdelijk wordt beschouwd. Toekomstvisie In de epiloog wordt ingegaan op de in relatie tussen de Verenigde Staten en Europa, met name op militair vlak. Cooper bepleit dat Europa onafhankelijker van de V.S., en op militair vlak efficiënter, moet worden. Militaire samenwerking zou de buitenlandse politiek van Europa daadkrachtiger en serieuzer maken. Op die manier kan Europa werken aan het streven de postmoderne wereld uit te breiden.
theoretisch boek, dat op schematische wijze onze wereld in kaart tracht te brengen. Maar leg daarom het boek niet weg. Cooper’s visie op de diplomatie is baanbrekend en door zijn positie zeer interessant. The Independent On Sunday schreef al dat wie Blair begrijpen wil, Cooper lezen moet. En het boek geeft inderdaad een vernieuwend perspectief op het buitenlands beleid van de Britten. Cooper’s boek mag dan wel theoretisch zijn, het is zeer toegankelijk. Het geeft een helder beeld van zijn ambitieuze visie voor Europa. Hoewel niet zonder controverse, lijkt dit boek minder stof te doen opwaaien dan enkele van zijn eerdere publicaties. De kwestie Irak komt in het boek dan ook nauwelijks ter sprake. Eens of oneens met de standpunten van Cooper, het valt niet te ontkennen dat hij een goed doordachte visie neerzet. Zijn beeld van Europese samenwerking is weliswaar wat optimistisch en ideaal, waardoor zijn ambities groter zijn dan de realiteit wellicht rechtvaardigt. Maar misschien is groot denken wel essentieel voor Europa om verder te komen. Dat is Europa, voor de rest van de wereld lijkt er minder hoop. Totdat men zich voldoende in de Europese context kan inleven om zich bij de postmoderne wereld te voegen lijkt de rest van de wereld verloren of in ieder geval niet in het ideale plaatje van Cooper te passen. Wat dat betreft biedt ‘Oorlog en vrede in de 21e eeuw’ voorlopig weinig hoop op vrede, maar meer een verhelderend inzicht in de huidige stand van zaken en enkele goede tips voor de diplomaat van nu.
Controversieel? Wie het boek van Cooper oppakt in de hoop interessante anekdotes tegen te komen, heeft het verkeerde boek in handen. Dit is een
Noten B. Lanting en M. Sommer, ‘Interview met Robert Cooper’, de Volkskrant (29 september 2004).
w ww.stichtingjason.nl
1
JASON Magazine
nummer 4 2004
19
Opinie
DE VERGETEN OORLOG Door Werner van de Wiel
w ww.stichtingjason.nl
Tijdens de presidentsverkiezingen van de V.S. stond er één thema centraal: de oorlog in Irak. In de internationale media zijn talloze discussies gevoerd over de legitimiteit van deze oorlog, welk beleid men ten aanzien van Irak dient te ontwikkelen en welke plaats deze strijd inneemt in de oorlog tegen het terrorisme. Alle aandacht van media en politiek voor Irak heeft de aandacht afgeleid van het land waar de oorlog tegen het terrorisme haar eerste en enige grote militaire campagne zag: Afghanistan.
20
De campagne ‘Enduring Freedom’ begon 7 oktober 2001 en was een directe reactie op de aanslagen van 11 september. Het Talibanregime was zo nauw verweven met Al-Qa’ida dat een aanval op Afghanistan gezien kon worden als een aanval op de direct verantwoordelijken van deze terroristische daad. Met behulp van de zogenaamde ‘Noordelijke Alliantie’, een bijeengeraapt gezelschap van krijgsheren met een niet al te beste reputatie, werden de Taliban tamelijk makkelijk uit de belangrijke steden Kabul en Kandahar verdreven. Eind 2001 werd er in Bonn op initiatief van de VN een conferentie belegd waarbij diverse vertegenwoordigers van het Afghaanse volk afspraken maakten over de toekomstige politieke structuur van het land. Verder werd overeenkomst bereikt over een gezamelijke strijd tegen drugshandel, georganiseerde misdaad en terrorisme. De Veiligheidsraad werd gevraagd een mandaat te verlenen voor een veiligheidsmacht in Afghanistan. In ruil voor deze toezeggingen beloofde de internationale gemeenschap militaire en financiële hulp om de wederopbouw van het land te ondersteunen. Ondanks deze successen kan men nauwelijks
spreken van een geslaagde campagne. De belangrijkste doelen van de campagne waren het uitschakelen van de Taliban en het elimineren of arresteren van Osama Bin Laden. Al ver voor het begin van de militaire campagne hadden de kopstukken van Al-Qaída zich teruggetrokken in het grotten complex van Tora Bora nabij de grens met Pakistan. Hoewel dit gebied ruig en ontoegankelijk is bood dit de Amerikanen een uitgelezen mogelijkheid om de leiding van Al-Qaida, inclusief Osama Bin Laden, onschadelijk te maken. Het gebied werd omsingeld en indien men de regio effectief wist af te grendelen was ontsnappen onmogelijk. Zeer tegen de zin van de legertop koos de minister van Defensie Rumsfeld echter voor een strategie waarbij de strijd op de grond hoofdzakelijk werd gestreden door Afghaanse strijders, gesteund door Amerikaanse Special Forces en de Amerikaanse luchtmacht. Dit geschiedde hoofdzakelijk om Amerikaanse slachtoffers tot een minimum te beperken. Deze ‘war on proxy’ had desastreuze gevolgen voor de effectiviteit van deze onderneming; de anti-Taliban coalitie werd voornamelijk met Amerikaanse dollars bijeengehouden en de lokale bevolking van Pathanen was op de hand van Al-Qaída, zodat van een effectieve omsingeling geen sprake kon zijn. Naar schatting wisten zo’n zeshonderd strijders, waaronder Osama Bin Laden, onder de ogen van de Amerikanen Tora Bora te onvluchten. De jongste videoboodschap van Osama Bin Laden, waar hij commentaar leverde op de presidentsverkiezingen, bewijzen dat hij nog in leven is. De Taliban zijn weliswaar afgezet en hebben zich uit de steden moeten terugtrekken, uit de onophoudelijke stroom aanslagen en ontvoeringen kan men opmaken dat de organisatie nog springlevend is. De laatste ontvoering van drie VN-medewerkers onderstreept dit nog eens. Hoewel er onlangs vier commandanten in de provincie Oruzgan zijn opgepakt is het de hoogste leider van de Taliban, mullah Mohammed Omar, tot dusverre gelukt uit handen van de coalitietroepen te JASON Magazine
jaargang 29
blijven. Vooralsnog moet de internationale gemeenschap het van deze kleine succesjes hebben. Diverse analisten menen aan de hand van de meest recente aanslagen en ontvoeringen, waaruit een hoge organisatiegraad spreekt, te mogen opmaken dat de Taliban zich aan het hergroeperen zijn. De situatie in Afghanistan wordt er al met al niet beter op; er zijn weliswaar zonder al te grote problemen verkiezingen gehouden, er is een regering in Kabul geïnstalleerd die door de belangrijkste stamhoofden wordt erkend, de internationale troepenmacht (ISAF) heeft de grootste moeite haar gezag te handhaven. Sterker nog, buiten Kabul heerst anarchie en lokale strijdheren zijn al meer dan eens met elkaar slaags geraakt in hun strijd om de macht in een provincie. Naast het toenemende geweld van krijgsheren en Taliban neemt ook de ‘gewone’ criminaliteit een hoge vlucht, niet in de laatste plaats omdat de vele wapens in het land worden gefinancierd met de opbrengsten van de opiumhandel. Hulporganisaties trekken zich massaal uit Afghanistan terug omdat het geweld zich steeds vaker richt tegen hulpverleners, wat de negatieve spiraal waarin het land afglijdt alleen maar versterkt. Er zijn twee belangrijke redenen aan te geven waarom de missie in Afghanistan wel op een mislukking moest uitlopen. Allereerst is daar de onwil van de internationale gemeenschap om een grote troepenmacht in Afghanistan te stationeren. Bang voor de grote aantallen slachtoffers die een grondoorlog met zich meebrengt – en de electorale schade die dit zou veroorzaken – zijn de westerse mogendheden sterk gaan leunen op de luchtmachten en hun technologische overwicht. Hiermee zijn weliswaar veldslagen te winnen, maar kan je een land niet bezet houden. Scherpe commentatoren hebben eens uitgerekend dat het aantal Amerikaanse militairen in Afghanistan gelijk staat aan het aantal agenten in het district Manhattan. Overdreven of niet, het blijft overeind staan dat de ISAF in deze omvang voor de onmogelijke taak staat het land te pacificeren.
Bron: http://www.nato.int
Opinie
Belgische troepen onder de vlag van ISAF patrouilleren in Kabul.
Omdat alle ogen op Irak zijn gericht wordt vaak vergeten dat ook in Afghanistan nog steeds een oorlog woedt, al willen regeringsleiders vaak anders doen geloven. Elke maand sneuvelen er tientallen rebellen en ook onder de militairen van de ISAF vallen geregeld slachtoffers. President Karzai wist al enkele aanslagen op zijn
leven te overleven; enkele van zijn ministers waren minder gelukkig. De belangrijkste redenen zijn een gebrek aan inzet van financiële en materiële middelen. Dit alles is niet los te zien van de beslissingen die de regering Bush heeft genomen in het kader van de oorlog tegen het terrorisme. De oorlog tegen het Taliban regime was een direct gevolg van de aanslagen op het WTC. Hoewel een andere strategie gekozen dan een totale oorlog had kunnen worden is het verband tussen deze gebeurtenissen evident. Deze militaire campagne kan dan ook met recht
gezien worden als een belangrijke bijdrage in de strijd tegen het terrorisme. Hoe anders is dit wanneer men kijkt naar de oorlog in Irak, waarbij elk verband ontbreekt. Toch koos Bush voor het voeren van een tweede oorlog, waarbij hij de broodnodige middelen aan de strijd in Afghanistan onttrok. Over de redenen van de regering Bush om deze oorlog te beginnen is al genoeg gezegt, maar dat het weinig te maken heeft met de oorlog tegen het terrorisme is overduidelijk.
Conclusie Wat is de toekomst van Afghanistan? Het ziet er niet naar uit dat het door oorlog geteisterde land, waar generatie na generatie met oorlog opgroeit, op korte termijn vrede is vergund. De aandacht van media en internationale politiek is tanende, en nu ook hulporganisaties het land verlaten lijkt Afghanistan aan haar lot overgelaten te worden. Wanneer deze trend zich doorzet is het een kwestie van tijd voordat de Taliban en Al-Qa’ida weer voldoende bewegingsruimte hebben om wederom een grote aanslag te plegen. De mogelijke prijs die het Westen betaalt voor deze onverschilligheid kan een tweede 9/11 of Madrid zijn. Slechts wanneer de internationale gemeenschap bereidt is serieus te investeren in een vrij Afghanistan mag het hopen de moslimextremisten een slag toe te brengen. Tot die tijd zijn de inspanningen die nu geleverd worden door de mannen en vrouwen ter plaatse slechts loze gebaren in de symboolpolitiek die het Westen nu ten aanzien van Afghanistan voert.
w ww.stichtingjason.nl
De tweede reden, die overigens nauw samenhangt met het falen van de internationale troepenmacht, is de stagnerende wederopbouw van het land. De Afghaanse bevolking gaat nog steeds gebukt onder armoede, anarchie en geweld en de aanwezigheid van de ISAF en vele hulporganisaties hebben dit niet kunnen verhelpen. Naast het feit dat het geweld steeds vaker gericht is tegen hulpverleners, waardoor deze steeds meer belemmerd worden in het uitoefenen van hun werk, is er ook weinig terecht gekomen van de mooie beloftes die op de conferentie van Tokio zijn gedaan. Op deze conferentie werd overeengekomen dat de internationale gemeenschap 4,5 miljard dollar zou betalen aan de wederopbouw van Afghanistan gedurende een periode van vijf jaar, maar van dit bedrag is tot dusverre maar een klein deel in Afghanistan terecht gekomen.
drs. Werner van de Wiel studeerde geschiedenis aan de Radboud Universiteit.
JASON Magazine
nummer 4 2004
21
Opinie
THE PROJECT FOR THE NEW AMERICAN CENTURY Door Martin Bos
‘Four more years’; de Amerikaanse kiezer heeft gekozen. George Bush mag nog vier jaar lang zijn stempel drukken op de wereldpolitiek. Het Witte huis kent vele denktanks en belangengroeperingen die de koers van Washington mee helpen bepalen. ‘The Project for the New American Century’, oftewel PNAC, is wellicht één van de meest invloedrijke en omstreden conservatieve organisaties: ‘American leadership is good both for America and for the world; such leadership requires military strength, diplomatic energy and commitment to moral principle…’
Het ‘Project voor de Nieuwe Amerikaanse Eeuw’ wordt in 1997 opgericht als een denktank voor het buitenlandse beleid van de supermacht. De oprichters zijn Donald Kagan, hoogleraar geschiedenis verbonden aan Yale, en William Kristol een neoconservatief denker en redacteur van de Weekly Standard.
w ww.stichtingjason.nl
Dat de organisatie binnen conservatieve kringen serieus wordt genomen blijkt uit de leden en de geldschieters die de PNAC weet te trekken. De organisatie wordt gefinancierd door kapitaalkrachtige geldschieters zoals de Bradley Foundation en de John M. Olin Foundation. Tot de ondertekenaars van het oprichtingsmanifest behoren onder andere prominenten als Steve Forbes, Francis Fukuyama, Dan Quayle, Jeb Bush (de broer van…), Paul Wolfowitz, Dick Cheney en Donald Rumsfeld.
22
In eerste instantie is het project er op gericht om tegen het ‘laffe en opportunistische’ buitenlandse beleid van de regering Clinton aan te schoppen. Van groter belang is echter dat het PNAC ageert tegen de isolationistische tendensen binnen de republikeinse partij. De leden bepleiten een terugkeer naar de Reaganistische machtspolitiek. Via het bespelen van de media, het organiseren van conferenties en het uitbrengen van rapporten probeert de organisatie de Amerikaanse geesten te rijpen voor een meer actieve en agressieve rol op het wereldtoneel. Het land van de onbegrensde
mogelijkheden moet haar middelen aanwenden om ‘Amerikaanse’ waarden als democratie en vrijheid over de wereld te verspreiden. De PNAC kent een belangrijke rol toe aan de strijdkrachten als instrument om de Amerikaanse belangen uit te dragen. In 1998 pleiten onder andere Rumsfeld en Wolfowitz in een open brief aan president Clinton voor het verwijderen van Saddam Hoessein, desnoods met militaire middelen. In het rapport ‘Rebuilding America’s Defences’ (2000) wordt de aanval geopend op Clinton’s defensiebeleid. Ook worden internationale verdragen over wapenbeheersing en de opschorting van kernproeven veroordeeld als blok aan het been van goedwillende generaals. De Verenigde Staten dienen volgens het rapport de defensie-uitgaven fors op te schroeven opdat de Pax Americana ook in de 21e eeuw kan zegevieren. De auteurs gaan er echter van uit dat eventuele koerswijzigingen slechts traag zullen doorsijpelen tenzij er een nieuw Pearl Harbor plaats vindt. De overwinning van Bush in 2000 betekent de ommekeer in de Amerikaanse politiek. Mensen als Cheney, Wolfowitz en Rumsfeld keren terug in het centrum van de macht. Van de 18 ondertekenaars van het PNAC-manifest vinden we er 10 terug in de gelederen van de eerste Bush-regering.
Het nieuwe Pearl Harbor laat niet lang op zich wachten. Negen dagen na de aanvallen op New York en Washington pleit de PNAC in een open brief aan president Bush voor een aanval op Irak, ‘even if evidence does not link Iraq directly to the attack, any strategy aiming at the eradication of terrorism and it’s sponsors must include a determined effort to remove Saddam Hussein from power in Iraq.’ Een jaar later openbaart de Amerikaanse regering het nieuwe veiligheidsbeleid. De nieuwe nationale veiligheidsstrategie komt in grote lijnen overeen met de voorstellen die twee jaar eerder in ‘Rebuilding America’s Defences’ waren uitgewerkt. Zo stijgt het defensiebudget en wordt gepleit voor de uitschakeling van regimes die het terrorisme ondersteunen. In het eerste Bushtijdperk trekken de Amerikanen zich tevens terug uit het ABM-verdrag en wordt een opwaardering van het kernwapenarsenaal serieus overwogen. Het regime in Afghanistan wordt uitgeschakeld en wat voor drama er zich in Irak ontvouwt kunnen we iedere dag in de media volgen. Welke stokpaardjes van de PNAC zou Bush in de volgende vier jaar kunnen gaan berijden? Volgens de organisatie kan de nieuwe Amerikaanse eeuw alleen gestalte krijgen als de uitgaven voor het toch al niet geringe oorlogsapparaat met 100 miljard dollar worden verhoogd. Zo dienen de strijdkrachten op orde te worden gebracht om eventueel een tweefrontenoorlog te voeren tegen Noord-Korea of Iran. Vooralsnog wordt gehoopt dat het voorbeeld van een succesvolle Irak-campagne en diplomatieke druk kan zorgen voor een democratische omwenteling in de zogenaamde schurkenstaten. Mocht dit echter niet gebeuren, dan wordt de mogelijkheid tot militair ingrijpen niet uitgesloten. Voor ‘The Project for the New American Century’ komt vrijheid uiteindelijk immers uit de loop van een geweer.
Martin Bos is historicus
JASON Magazine
jaargang 29
Opinie
DE EU, TURKIJE EN DE INTERNATIONALE POLITIEK: EEN NIEUWE BENADERING IN HET DEBAT Door Joost Sillen
Bron: http://europa.eu.int
Begin oktober verscheen het lang verwachte advies van de Europese Commissie over de mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie. De Commissie adviseerde in dat rapport de Europese Raad om in december van dit jaar te besluiten de onderhandelingen met Turkije over toetreding te starten. In afwachting van het oordeel van de Raad heeft zich in de nationale en internationale pers een brede en bij vlagen verhitte discussie ontwikkelt tussen voor- en tegenstanders van een Turks lidmaatschap. Op 18 april van het jaar 1951 werd met het tekenen van het verdrag voor een Europese
Volgens deze benadering van internationale politiek kunnen ten aanzien van een eventuele toetreding van Turkije tot de Unie twee facetten onderscheiden worden. Enerzijds zijn dat
Gemeenschap van Kolen en Staal een begin gemaakt aan de Europese samenwerking. De club van landen is op dat moment nog klein. Zes ministers van Buitenlandse Zaken tekenden het verdrag: Paul van Zeeland (België), Joseph Bech (Luxemburg), Carlo Sforza (Italië), Robert Schuman (Frankrijk), Konrad Adenauer (Duitsland) en onze minister Dirk Stikker (tweede van rechts, rechts naast Adenauer, die ook Bondskanselier was). Zouden de heren weten hoeveel leden en kandidaatleden de Europese Unie in 2004 zou hebben?
gevolgen in de internationale politiek binnen de Unie en anderzijds zijn dat gevolgen voor de positie van de Unie in de wereld. Na beschouwing van beide facetten, kan een goed Europeaan niet anders dan ‘nee’ zeggen tegen Turkije. Het succes van de Europese samenwerking De samenwerking tussen de staten zoals die in de Europese Unie vorm heeft gekregen is internationaal een unieke samenwerking. Hoewel er geen instantie is die de staten kan JASON Magazine
nummer 4 2004
dwingen hun afspraken tegenover elkaar na te komen, vindt naleving van die afspraken in het kader van de Europese integratie doorgaans loyaal plaats. Dat de Europese Unie een Hof van Justitie kent doet niets aan de onafdwingbaarheid van die afspraken af. Een dergelijke internationale rechter legt het uiteindelijk altijd af tegen de macht van de nationale staat. Hoe is dit nu te verklaren? De belangrijkste oorzaak daarvoor is dat de Unie een beperkt aantal leden kent, die al lange tijd met elkaar omgaan, waardoor zij zich ten opzichte van elkaar zijn gaan gedragen als
w ww.stichtingjason.nl
Grote aandacht ging daarbij steeds uit naar argumenten van ideologische aard.1 Behoort Turkije wel tot Europa? Deelt Turkije wel de, aan de Europese cultuur toegeschreven, christelijke normen en waarden? Dergelijke argumenten appelleren in het bijzonder aan de idee van Europa als een waardengemeenschap. Dit idee en haar bijbehorende argumenten spelen in de binnenlandse politieke besluitvorming een belangrijke rol. Een dergelijke discussie op enkel ideologische gronden doet echter, hoe belangrijk ook, geen recht aan de organisatie die Europa bovenal is: een internationale politieke organisatie gedragen door staten. Deze kant van de Unie vereist een andere benadering: een van internationale politiek.
23
Opinie
Bron: http://europa.eu.int
de groep van staten die de Unie dragen. Na verloop van een doorgaans een lange tijd kan zich in een dergelijke grotere groep, ongeacht of het een sportvereniging betreft of een internationale organisatie, de oude loyaliteit opnieuw ontwikkelen. In sommige gevallen zal dat echter niet meer het geval zijn: de groep blijkt te groot om als een hechte vriendengroep te kunnen functioneren.
Als Ankara toetreedt, zullen Bagdad en Brussel buren zijn. Op dit moment zijn Commissievoorzitter Barroso (r.) en de Iraakse premier Iyad Allawi nog gewoon verre vrienden.
w ww.stichtingjason.nl
betrouwbare partners. Verder is van belang dat zich in die beperkte groep van staten geen grote plotselinge veranderingen hebben voorgedaan. De enige uitzondering hierop is de Duitse hereniging in oktober 1990. Deze uitzondering op de stabiele machtsverhoudingen binnen Europa brengt ons bij de tweede factor in de verklaring van het succes van de Unie: de relatie tussen Duitsland en Frankrijk. Van oudsher zijn deze twee staten de aanjagers van de voortgaande integratie in Europa. Hun goede relatie ten opzichte van elkaar en van hen samen in relatie tot de overige leden van de Unie vormt de tweede belangrijke oorzaak van de loyaliteit aan het samenwerkingsverband. Als gevolg van die hechte relatie tussen Duitsland en Frankrijk kon de machtsverschuiving binnen Europa ten gevolge van de Duitse hereniging worden opgevangen. Het belang dat Duitsland hechtte aan haar relatie met Frankrijk en de wetenschap dat de Duitse hereniging in Europa en met name bij Frankrijk angst opwekte, heeft er voor gezorgd dat de Duitse regering in haar buitenlandse politiek niet een groter belang ging hechten aan haar eigen positie, maar juist een nog meer proEuropees buitenlandsbeleid ging uitdragen. Hét voorbeeld daarvan kan gevonden worden in de versnelde onderhandelingen over de totstandkoming van de EMU rondom de Duitse hereniging:2 de Duitse economie werd nog vaster dan voorheen verbonden aan Europa. Het Verenigd Koninkrijk als derde grootmacht neemt, naast Duitsland en Frankrijk, een aparte status in. Haar lidmaatschap (verkregen in
24
1973) is niet een dat gekenmerkt wordt door een politiek van verdergaande integratie, zoals bij Duitsland en Frankrijk, maar van een afremmende katalysator. De politieke toestand van de Europese Unie Op het niveau van de internationale politiek staat de EU op dit moment voor twee uitdagingen in het bijzonder. In het licht van die uitdagingen moet ook een mogelijke toelating van Turkije bezien worden. Het omgaan met de gevolgen van de toetreding van tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 vormt de eerste van die uitdagingen. De grote uitbreiding heeft geweld gedaan aan het eerste principe waarop het succes van de Unie is gegrondvest: een beperkt aantal leden. De toetreding van een vloed aan nieuwe lidstaten doet afbreuk aan de samenstelling van de groep van staten als loyale staten. Deze, hopelijk tijdelijke, aderlating kan vergeleken worden met de sfeer in een kleine sportvereniging. De leden van die kleine vereniging zijn, na een lang lidmaatschap, vrienden van elkaar geworden. Ze weten wat ze aan elkaar hebben. Die zekerheid, gecombineerd met de sociale controle in de groep, zorgt er voor dat de leden vergaande afspraken met elkaar kunnen maken, omdat ze in de wetenschap zijn dat de andere medewerking zullen geven aan de gemaakte afspraken. Wanneer nu een grote groep nieuwe leden zich aanmeldt bij de vereniging, zal dat ten koste gaan van het vertrouwen dat binnen de groep van oude leden bestond. De grote ledengroei zal negatieve effecten hebben op de loyaliteit in de groep, ongeacht de wil van de nieuwe leden. Zo ook in JASON Magazine
jaargang 29
Deze aderlating wordt daarenboven versterkt doordat de lidstaten van de Europese Unie hebben nagelaten om, voordat er nieuwe leden toetraden, er voor te zorgen dat haar instituties slagvaardiger werden en beter waren toegerust op de komst van deze grote groep nieuwe leden. Enige hervormingsmaatregelen worden nu geregeld in het onlangs ondertekende Grondwettelijke Verdrag voor de Unie. Of dat verdrag de eindstreep haalt, is verre van zeker. In veel landen zal de ratificatie van het verdrag onderhevig zijn aan een referendum; ook in landen waarin de bevolking allerminst heil ziet in een verdere Europese integratie. Deze gedane zaken nemen uiteraard geen keer, maar zij kunnen wel een les zijn voor een toekomstige toelating van nieuwe leden. De aanleiding voor de tweede grote uitdaging vormt de Irak-oorlog. Deze oorlog en haar voorgeschiedenis heeft Europa eindelijk ook tot nadenken gestemd over haar buitenlandse politiek. De verdeeldheid die de Europese lidstaten ten toon spreiden tijdens en met name voor die oorlog, zorgde ervoor dat Europa meer met zichzelf bezig was dan met de ontwikkelingen omtrent Irak. De meningsverschillen van die tijd zijn bijgelegd, een betere coördinatie van het Europese buitenlandse beleid is in de maak. Wil Europa in de internationale politiek, ondanks het feit dat een Europees leger ontbreekt, enige indruk maken dan is die herbezinning op de coördinatie van het Europese buitenlandse beleid pure noodzaak. Gevolgen van een Turkse toetreding binnen de Unie De toetreding van Turkije zal aan de hierboven geschetste politieke uitdagingen verder geweld doen. Allereerst komt dat doordat Turkije een staat is die niet te vergelijken valt met de staten die laatstelijk zijn toegetreden. Turkije is een machtige kolos gemeten naar grootte van het land, bevolkingsaantal en economische groei. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het nieuwe lid Polen. De toetreding van zo een machtige staat doet een verdere aanslag op de homogeniteit van de bestaande groep van lidstaten. De macht van een staat is immers nog steeds in grote mate van belang bij de uitkomst van interstatelijke onderhandelingen, zoals die in
Opinie
De huidige macht van Turkije en haar potentiële macht in de toekomst doet ook afbreuk aan het tweede principe waarop het succes van de Unie is gestoeld: de stabiele verhouding tussen de drie Europese grootmachten en in het bijzonder de relatie Duitsland en Frankrijk. Naar inwonersaantal zal Turkije achter Duitsland de tweede staat worden, waarmee ze Frankrijk van de tweede plaats stoot. Gemeten naar oppervlak wordt Turkije zelfs veruit het grootste land. Hoewel Turkije een relatief klein bruto binnenlands product kent, zal zij zich, als gevolg van haar oppervlak en inwonersaantal, met name op langere termijn, kunnen meten met Duitsland en Frankrijk. Hun leiderschap binnen de Unie zal daardoor niet meer onbetwist zijn. Als gevolg daarvan komt daarmee ook de progressieve toekomst van de Europese Unie in gevaar. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat de toetreding van Turkije geen uitdaging is voor de Unie, maar juist een gevaar voor haar succesvol voortbestaan. Naast de grote macht van Turkije zijn nog twee andere eigenschappen van Turkije belangrijk om te noemen in verband met de gevolgen van een mogelijke toetreding van Turkije tot de Unie. Ten eerste staat Turkije op gespannen voet met de lidstaat Griekenland vanwege de kwestie Cyprus.3 Dat conflict zal het politieke spel in de Europese Unie zeker niet vergemakkelijken. Met een toetreding van Turkije tot de Unie wordt daardoor een sluimerend gevaar van verdeeldheid tussen de lidstaten op de koop toegenomen. Ten tweede is Turkije economisch een relatief zwak land dat profijt zal hebben van de grote Europese structuurfondsen en in het bijzonder de landbouwsubsidies welke veertig procent van de Europese begroting in beslag nemen. Dat landbouwbeleid zal moeten veranderen nu dat beleid, mede als gevolg van de laatste toetredingen, grote financiële druk zal leggen op de economieën van de relatief rijke lidstaten. Wanneer onderhandelingen met Turkije gevoerd zullen worden, zal de druk tot verandering van dat beleid toenemen. Hoe deze druk op de onderlinge relaties van de lidstaten bij een dergelijk politiek gevoelig beleidsterrein (welke niet voor niets grotendeels is ontrokken
Noten 1
Vergelijk L. van Hooijdonk, ‘De Turkse tocht naar Brussel: kleine stapjes voorwaarts en toch
2
aan het toezicht van het Europees Parlement) zal uitpakken, zou men niet proefondervindelijk moeten willen weten. Gevolgen van een Turkse toetreding voor de positie van de Unie in de wereld Naast de bovengenoemde interne gevaren van een mogelijke toetreding van Turkije tot de Unie, zijn aan deze toetreding ook externe gevaren voor de Unie verbonden. De geopolitieke positie van Turkije in daarbij de cruciale sleutel. Die geopolitieke positie is zeer gecompliceerd doordat Turkije grenst aan een zeer instabiele regio: het Midden-Oosten. Het heeft Irak als zuiderbuur. Het weinige wat met zekerheid over dat land te zeggen valt is dat het zeer instabiel is. Daarnaast kan gewezen worden op de nabijheid van het Palestijns-Israëlisch conflict. Dergelijke conflicten kunnen hun uitstraling hebben op Turkije. De kans daarop is des te groter nu de greep van de Turkse regering op het zuidoosten van haar staat verzwakt is als gevolg van de onafhankelijkheidsstrijd van de Koerden. Turkije zal steeds opnieuw geconfronteerd worden met veiligheidsproblemen. Wanneer het land lid wordt van de Europese Unie zal ook deze organisatie daarin betrokken worden. De spanningen die dat oplevert, zullen hun weerslag hebben op de voortgang van de Europese integratie. De Unie zal meer tijd moeten besteden aan het bijdragen aan de Turkse veiligheid ten behoeve van haar eigen veiligheid. De besluitvorming daarover zal ingewikkeld zijn, omdat het de lidstaten zal dwingen om een gezamenlijke buitenlandse politiek te voeren. Dat het voeren van een gezamenlijk buitenlandse politiek bij de lidstaten voor grote problemen zorgt, mag duidelijk zijn wanneer de hopeloze verdeeldheid van de Europese staten ten tijde van de laatste Irak-oorlog in herinnering wordt geroepen. Het falen van een gezamenlijke Europese politiek ten aanzien van de veiligheid van een lidstaat, welke vanwege haar strategische ligging een belangrijke bondgenoot is van de Verenigde Staten, zal desastreuze gevolgen voor het aanzien van de EU in de wereld. De huidige geleidelijke ontwikkeling naar een beter gecoördineerde buitenlandse politiek van de lidstaten, welke verder uitgebouwd wordt onder het Grondwettelijke Verdrag, zal daar van onvermijdelijk slachtoffer worden.
Naast deze directe invloeden op het functioneren van de Europese Unie in de internationale politiek zullen ook de hierboven geschetste problemen van een Turkse toetreding binnen de Unie hun weerslag daarop hebben. Een logge en intern verdeelde Europese Unie, kan geen tegenwicht bieden tegen welke internationale macht dan ook.
Conclusie De mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie levert een heftige en uitgebreide discussie op. De vraag of Turkije toegelaten zou moeten worden tot de EU wordt vaak op ideologische gronden beantwoord. Daarmee wordt echter geen recht gedaan aan het wezen van de Unie: een internationale organisatie gedragen door staten. De vraag van toelating moet dan ook bovenal worden beantwoord aan de hand van internationaal-politieke argumenten. Wanneer dat wordt gedaan, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de uitbreiding van de EU met Turkije enkel gevaren voor de eerste oplevert: verdeeldheid en stilstand liggen op de loer. In dat geval zal het ook gedaan zijn met de secundaire taak van de Unie: de waardengemeenschap. Deze heeft immers enkel kans van slagen indien aan de Europese organisatie een hecht politiek fundament ten grondslag ligt. Een ieder die de Europese integratie een warm hart toedraagt kan dan ook niet anders dan ‘nee’ zeggen tegen Turkije. De ingeslagen weg van toezeggingen is een verkeerde weg. De Europese regeringen moeten in december bezien hoe de vriendschappelijke relatie van de EU met Turkije institutioneel verder vorm moet krijgen: uit eigen lijfsbehoud moet de Unie het lidmaatschap daarbij echter uitsluiten.
drs. J.J.J. Sillen is politicoloog en vierdejaars student Nederlands recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
geen weg terug’,
en Frankrijk omtrent de
JASON, afl. 3 (2004) 6-9.
totstandkoming van de EMU:
Zie uitgebreid voor de politieke
R. H. Lieshout, De organisatie van
een diplomatieke mislukking’,
ontwikkelingen tussen Duitsland
de West-Europese samenwerking
JASON, afl. 2 (2004) 3-5.
JASON Magazine
nummer 4 2004
(Bussum 1997) 227 e.v. 3
w ww.stichtingjason.nl
(het bijzonder binnen de Raad van) de Europese Unie plaatsvinden.
Zie F. Boedeltje, ‘Cyprus en de EU:
25
Opinie
ONTNUCHTEREND JA VOOR GRONDWET EU Door Edwin van der Post
Ja of Nee? Die vraag mogen we volgend jaar beantwoorden in het referendum over de Grondwet van de Europese Unie. Het kabinet zal de komende tijd op alle mogelijke manieren uitdrukking geven aan de eigen stellingname dat deze grondwet moet worden goedgekeurd. Grote kans dat we daarbij worden opgescheept met hoogdravende vergezichten, bonte beelden en visionaire statements die bergen aan illusies scheppen over een Eutopia. De aanloop naar het referendum is echter de ideale tijd dat politici nu eens pragmatisch van wal steken over de inhoud ervan. De Europese grondwet analyserend geeft daar ook alle relativerende aanleiding toe.
w ww.stichtingjason.nl
Zo moet allereerst nuchter worden vastgesteld dat de term Grondwet nogal zwaarder doet vermoeden dan de inhoud eigenlijk is. De nieuwe Grondwet is gewoon een geredigeerd verdrag waarin alle afspraken overzichtelijk op een rij worden gezet. In plaats van ‘Grondwet’ had het ook het Nieuwe Verdrag van Rome kunnen heten. Om dit nieuwste verdrag te bestempelen als Grondwet is hoofdzakelijk ontstaan uit de wens om de burger te interesseren voor wat er in de EU gebeurt.
26
Daarnaast telt de Grondwet dan wel meer dan 450 artikelen maar deel I die 59 artikelen omvat en de hoofdlijnen van de organisatie en de taken van de EU regelt, is het enige nieuwe. Deel II (54 artikelen) omvat in wezen niets anders dan het bestaande ‘Handvast van de grondrechten’ en deel III is verder noodzakelijk omdat deze afspraken al vastlagen in oudere verdragen. De Europese grondwet vervangt hiermee uiteindelijk ook niet de Nederlandse en wordt niet onze Grondgrondwet. Door ermee de Europese verdragen te vervangen, is het meer een Grondwetje die onze Grondwet aanvult. Of anders gezegd: eigenlijk is er al lang een Europese grondwet, alleen noemen we die niet zo. Wat en hoe er in Brussel mag worden beslist, is al geregeld vanaf de oprichting van de eerste Europese gemeenschap, en wel bij internationale verdragen.
De term Grondwet moge dus uitdagender klinken dan bijvoorbeeld het zoveelste Europees verdrag, maar in feite gaat het alleen om de 59 artikelen die inspelen op de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Unie en de besluitvorming binnen de Unie. Dit vooral vanwege hoe om te gaan met de besluitvorming als gevolg van de uitbreiding naar 25 lidstaten. Zo gaat het met name om punten als een vaste EU-voorzitter voor 2,5 jaar, de instelling van een Europese ‘minister’van Buitenlandse Zaken en dat vanaf 2014 achttien leden in de Europese Commissie komen op basis van een gelijkwaardig rotatiestelsel tussen grote en kleine EU-landen. Vervolgens doet zich nog het paradoxale feit voor dat de Grondwet niet betekent dat de nationale parlementen minder zeggenschap krijgen. Voor Europese wetgeving zorgt de Grondwet juist voor een versterking van de rechten van zowel het Europese als de nationale parlementen. Voor of tegen Europese integratie zijn, heeft daarmee geen direct verband met de werkelijke betekenis van de Europese grondwet. De Grondwet zegt meer iets over de besluitvormingsmachine en verder nog weinig concreets over de af te leggen route. Zelfs ook over de historische betekenis van het referendum moeten we ons geen hoogdravende
JASON Magazine
jaargang 29
illusies koesteren. Ons land heeft namelijk al eens een sterk vergelijkbare ervaring gehad met zo’n referendum. Dit was op 8 augustus 1797 om precies te zijn, de dag waarop ruim 130.000 Nederlandse burgers zich uitspraken over wat ‘het dikke boek’ werd genoemd. Dat dikke boek was het concept van de eerste geschreven Grondwet van Nederland en werd met een zeer ruime meerderheid van ongeveer 80 procent tegen verworpen. Maar een enigszins gewijzigd concept van de Grondwet werd binnen het jaar aan de Nederlandse kiesgerechtigden alsnog voorgelegd. Dit keer stemde een overgrote meerderheid er wel mee in. Ook voor de Europese grondwet zijn er uiteindelijk weinig alternatieven. Want uit de EU stappen, zal Nederland in een ongelukkige geïsoleerde positie brengen. Pragmatisch gezien kan Nederland er niet onder uit om eieren voor haar geld te kiezen. Wie de Europese grondwet afstemt, krijgt het Verdrag van Nice terug en dat is minder. Het is dus een keuze tussen de Europese grondwet als half ei of Nice als een lege dop. Voor nu en de toekomst is deelname aan de EU en dus ook de aanvaarding van de Grondwet de beste verzekering voor vrede, welvaart en welzijn van het land. Ook al hebben wiskundigen onlangs aangetoond dat de benodigde percentages voor goedkeuring van een wet middelgrote landen zoals Nederland benadeelt. Bij het best belangrijke referendum zal ik dan ook met realiteitszin het stemvakje rood maken waarbij staat: ja. Dit vanuit mijn eigen Europese grondwet: ‘Be a dreamer. Remain a realist!’
Drs. Edwin van der Post is bestuurskundige en lid van de VVD.
Column
INKEER Door Leon Wecke
Inkeer is besef krijgen van de verkeerdheid van wat men gedaan heeft. Het is een proces van zelfkritiek dat zeker niet altijd, na welke verkeerde daad of handeling dan ook, plaats heeft. Er is iets voor nodig. De dodelijke waarschuwing op het pakje rookwaar is voor vele verstokte rokers onvoldoende reden om tot het besef te geraken dat niet-roken een boven het roken verre te prefereren niet-bezigheid is. Pas enige maanden geleden kwamen zowel de redactie van de New York Times als ook die van de Washington Post – de laatste ooit de grootcommunicator van Watergate – tot het besef dat er iets geschort had aan hun berichtgeving en commentaar inzake de Irak-oorlog. Beide media waren weinig kritisch geweest in hun berichtgeving en commentaar inzake de oorlogsnoodzakelijkheid. Pas tweeëneenhalve maand voor de verkiezingen, had men het licht gezien, waardoor de eigen tekortkomingen zichtbaar werden. De vraag is dan waar dat licht vandaan kwam en hoe het kon gebeuren dat men zo lang in duisternis gewandeld had? Een ingestorte genade van bovenaf kon het niet geweest zijn. Dat kan individuen overkomen, die bijvoorbeeld na decennia van dronkenschap plots bekeerd worden en, om, zoals ene George Bush, vervolgens slechts van het grote goed vervuld door het leven te gaan.
Er zijn vele redenen te geven waarom de journalist niet in alle objectiviteit de werkelijkheid zal (kunnen) weergeven. Ook hij is afhankelijk van beelden van de werkelijkheid: de mens is een beperkt wezen en ook de journalist behoort tot die soort. Beelden van de werkelijkheid, die als kenmerk hebben dat ze de feitelijkheid veelal onvolledig, vertekend en met fantasie-elementen aangevuld weergeven. Voor de journalist geldt dat de hoofdredactionele lijn niet onbelangrijk is en dat Mac Luhans ‘the medium is the message’ nog steeds geldig is. De ontoegankelijkheid van het gebeuren – of het een slagveld is of een bijeenkomst van het kabinet dan wel de bronnen van inlichtingendiensten – leidt ertoe dat vertrouwd moet worden op per definitie subjectieve voorlichting. En ook als de journalist als een fototoestel te werk zou gaan en de letterlijke opvattingen van deze of gene weergeeft, werkt hij mee aan de verspreiding van de werkelijkheidsopvatting zoals deze of gene die geuit heeft. Maar het was vooral de nationaliteit, het burgerschap van de journalist dat aan een weinig kritische houding ten grondslag lag. Na 9/11 maakte immers iedere Amerikaan deel uit van het grote patriottische reveil, dat als gevolg van de plotselinge kwetsbaarheidervaring ontketend werd. Wie kritiek had op de leider was immers een verrader, ‘wie niet met ons is, is met de terroristen’, aldus Bush. Welke journalist kon
JASON Magazine
nummer 4 2004
al vroegtijdig tot het besef komen dat de legitimatie van de oorlog aan leugens, bedrog en halve waarheden was opgehangen? Kon in een democratisch landen verwacht worden dat een regering volk en vaderland op zo'n wijze zou vernachelen? Pas toen tal van commissies met hun bedenkingen kwamen, toen duidelijk werd dat de massavernietigingswapens als een gemakkelijke legitimatie waren gepresenteerd en van een onmiddellijk vriend en bondgenoot bedreigend gevaar geen sprake kon zijn geweest, werd men wakker. De conclusie van de bekeerlingen is dat men kritischer had moeten zijn, dat bepaalde wel kritische of van het regeringsstandpunt afwijkende artikelen ook wel eens op de frontpagina hadden mogen staan en dat men correctie van verkeerde voorstellingen van zaken of aangedragen feiten met meer nadruk had moeten presenteren. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Maar helaas zullen vele media niet tot enige zelfreflexie komen. Zij kunnen dat niet, vooropgesteld dat ze het zouden willen. De bezitters van die media laten zelfkritiek niet toe. Ze blijven meewerken aan het presenteren van een plaatje van de werkelijkheid dat het gevestigd gezag het best uitkomt. En helaas, zelfs het meest onwerkelijk plaatje blijkt werkelijker voor lezer, kijker of luisteraar dan de échte werkelijkheid. De oorlog tegen het terrorisme kon zo een oorlog tegen Irak worden. En dat er geen enkel te bewijzen verband was tussen Irak en 9/11 en geen enkele kaper uit Irak kwam, maar 14 betrokken wel uit Saoedie Arabië kan de opgelegde onwerkelijkheidszin van de burger niet ondermijnen. In het land van de vrijheid geldt ook de vrijheid om met kracht wat niet waar is tot waarheid te verheffen. En natuurlijk geldt daar ook voor iedereen de vrijheid van drukpers, zodat tegengeluiden gehoord kunnen worden. Maar het probleem is wel dat niet iedereen, ook in deVerenigde Staten, een drukpers heeft.
w ww.stichtingjason.nl
Het licht bij de Post en de New York Times werd aangedaan door de aanzwellende stroom berichten over de twijfelachtigheid van informatie en informatiebronnen waaruit regering en inlichtingendiensten geput hadden. Met name de onttroning van de oplichter en hoog betaalde dissident Ahmed Chalabi was in dezen van belang. Maar uiteraard ook de slechte gang van zaken in Irak. En zulks noopt tot nadenken over de ratio van de betreffende expeditie. Daarbij kwam dat het schokeffect van 9/11 de door Al Qaida toegebrachte ‘shock and awe’, minder krachtig werd.
27