Informatievoorziening bij Veiligheidsregio’s Best Practices
Rob Peters, Gerke Spaling, Henk Djurrema, Arthur Haasbroek en Elfriede Fendel (eds.)
CIP GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
Informatievoorziening bij Veiligheidsregio’s Best Practices
Eds: Rob Peters (VR Kennemerland), Gerke Spaling (VR NOG), Henk Djurrema (VR Twente, Arthur Haasbroek (VR HM) en Elfriede Fendel (Sectie GIS technologie, TU Delft) Foto omslag
:
Jan-Willem van Aalst
Drukker
:
Sieca Repro BV, Delft,
ISSN 1569-0245
Trefwoorden: Informatievoorziening, Crisismanagement, Veiligheid, Geoinformatie, Modellering en Visualisering, Gebruikerseisen en Best Practices
© Copyright 2015 Sectie GIS technologie, TU Delft/Brandweer Nederland
Voorwoord
Het kan altijd beter. Informatievoorziening blijft een uitdaging. Blijven vragen en blijven zoeken naar antwoorden. Werelden verbinden om oplossingen en verbeteringen te realiseren in hoe we als hulpverleners ons werk kunnen doen. Het kenmerkt vele van de verhalen die u vindt in dit boek. Van wetenschappers die voor het eerst een brandweervoertuig van dichtbij zien tot het definiëren van een solide informatiearchitectuur voor de Veiligheidsregio. Allemaal middelen om te komen tot een verdere professionalisering en verbetering van de hulpverlening voor de burger. De niet aflatende drive om het beter te willen doen heeft geresulteerd in initiatieven waarvan er een aantal zijn gebundeld in dit boek. Bij veel van de initiatieven zijn we zelf betrokken geweest. En hoewel moeilijk en soms frustrerend op momenten, voerde het goede gevoel van gezamenlijk een verschil maken in de wereld van de hulpverlening de boventoon. Dit is het derde boek in zijn reeks over informatievoorziening bij crisismanagement. De eerste twee waren een wetenschappelijk boek in het kader van ‘geo-informatie for Disaster management’ (GEO4DM2012) en een overzicht van best practices vanuit het hele land. Dit waren Engelstalige uitgaven en daarmee hebben we ons visitekaartje afgegeven. Deze keer is het boek van ‘best practices’ gewoon, in het Nederlands. Het eerste deel van dit boek betreft een overzicht van de innovaties die we onder de iNowIT vlag bij de Veiligheidsregio’s de afgelopen twee jaar hebben uitgevoerd. Dit was onder andere een ‘challenge’ waarbij aan de regio’s is gevraagd om hun innovaties op het gebied van VERA en de kernregistraties te delen met anderen. Deze ‘best practices’ zijn vervolgens gedemonstreerd op de jaarlijkse iNowIT bijeenkomst welke voor de tweede keer op Vliegbasis Twente bij Troned georganiseerd werd. Naast deze demonstratiedag is er ook voortvarend gewerkt aan het inrichten van het iNowIT innovatieplatform. iNowIT is de doorontwikkeling van het project I-Bridge dat in 2012 ophield te bestaan. I-Bridge was een door defensie en Veiligheidsregio's opgezette samenwerking om ICT-innovaties met eindgebruikers te ontwikkelen. Met een aantal middelen die beschikbaar waren vanuit het project is er hard gewerkt om I-Bridge om te zetten naar een ICT innovatieplatforms van en voor de Veiligheidsregio's. Er werd gewerkt aan een technisch platform en een gegevensboek. Dit zijn voorzieningen die meestal niet de volle aandacht krijgen, niet altijd herkenbaar voor de buitenwereld, maar noodzakelijk zijn om een voorziening te hebben om ICT innovaties op te testen. Het tweede deel van het boek bestaat uit de beschrijving van het Disaster experiment. Schiphol was de ‘gastheer’ tijdens het uitvoeren van dit experiment over het meetbaar maken van informatievoorziening tijdens incidenten. In het verlengde daarvan hebben we een artikel over keteninformatiesering daar aan toegevoegd. VERA stond centraal in 2014 en 2015. Daarom hebben we een deel van VERA 2.0 ook in dit boek opgenomen voor het nageslacht. Het laatste artikel en de uitnodiging voor het congres 2015 geeft al een doorkijkje naar dit jaar, waar we in internationaal verband en in een VERA Masterclass informatiegestuurd optreden met vier netwerken samen werken aan begrippen als ‘risico’ en ‘effect’ en een overstromingsscenario.
vi We hopen dat de inhoud u inspireert om samen met ons de zovele goede ideeën net dat extra zetje te geven. Veel leesplezier!
Namens de Expertgroep iNowIT, Rob Peters, Henk Djurrema, Gerke Spaling en Arthur Haaasbroek.
Rob Peters, VR Kennemerland
[email protected]
Henk Djurrema, VR NOG
Gerke Spaling, VR Twente
[email protected]
[email protected]
Arthur Haasbroek, VR HM
‘Van theezakjes tot gordelgebruik’
We schrijven New York 1904. De prijzen van tinnen blikken stijgen aanzienlijk. Thomas Sullivan, een groothandelaar, besluit daarom de verpakking van zijn theemonsters te vervangen door kleine zijden zakjes. De klanten van Sullivan realiseren zich niet dat de zijde bedoeld is als verpakkingsmateriaal en doen de thee met zakje en al in het water. Het theezakje is geboren. Een mooi verhaal van hoe de oplossing van het ene probleem kan leiden tot een innovatie die wereldwijde impact heeft. Serendipiteit pur sang. Innovatie is een modewoord geworden. Innovatiemanager is tegenwoordig een functietitel. Maar verhoogt dát nu de innovatiekracht van een organisatie? Innovatie ontstaat daar waar problemen en creativiteit bij elkaar komen. Zeker in een organisatie waar vakmanschap hoog in het vaandel staat. Mensen van “de vloer” die op zoek gaan naar de oorzaak van het lage gordelgebruik achter in de brandweerwagen en hiervoor een praktische oplossing bedenken. De Fix Safety Seat zoals de vinding gedoopt is, wint in 2013 de Jan van der Heijden prijs. Maar innovatieprijzen en innovatieplatformen zijn slechts een katalysator. Na het ontstaan van het idee moet het échte werk vaak nog beginnen. Een goed idee is een cruciale stap in de realisatie van een nieuw product of een dienst, maar de stappen die daarna volgen zijn zeker zo belangrijk. Het label innovatie moet er vanaf, en het “idee” moet op eigen benen gaan staan. Veel innovaties overleven deze fase niet, maar degenen die dat wel doen gaan een zonnige toekomst tegemoet. Dit boek is een terugblik op de activiteiten die zijn ontplooid door of in relatie met het Innovatieplatform Veiligheidsregio’s (iNowit). Ik hoop dat de inhoud u stimuleert om te komen tot nieuwe ideeën. Maar u bovenal aanzet tot het creëren van een klimaat waar ideeën kunnen bloeien en mensen uit verschillende vakgebieden en van verschillende bloedgroepen elkaar kunnen ontmoeten en denklijnen kunnen uitwisselen. Een omgeving waar serendipiteit maximaal wordt gefaciliteerd en innovaties voor de toekomst worden gecreëerd.
Ik wens u veel leesplezier, Stephan Wevers, Voorzitter Raad van Brandweercommandanten.
viii
Informatievoorziening bij Veiligheidsregio’s Best Practices
Met gepaste trots presenteer ik u dit overzicht van de innovatie-inspanning van en voor onze veiligheidsregio’s. Het is een uitdaging om in onze sector de vaandeldrager te zijn van zoiets ongrijpbaars en abstracts als informatie-voorziening. Toch ben ik er van overtuigd dat de toekomst van ons vak en onze toegevoegde waarde voor de samenleving gelegen is in de mate waarin we er in slagen om deze kunst - de kunst van het slim digitaliseren - onder de knie te krijgen. Ik ben er ook van overtuigd dat we ons op een tweesprong bevinden. Bovendien sta ik op de sterke schouders van wijze voorgangers en een goed team van regionale specialisten. We bouwen met z’n allen aan een gezamenlijke informatie-infrastructuur, aan de harmonisatie van ons begrippenkader en aan een beter meetbare prestatie, of we vallen terug naar het niveau van iedereen zijn eigen gadget en een andere, veel beter georganiseerde sector zal het stokje van de veiligheid van ons overnemen. De kwaliteit van onze organisatie staat of valt bij onze kennis van deze wereld van systemen, van software en van de soort mensen die het ver brengen in de digitale technieken. We zijn geen nerds en we worden geen nerds, maar we kunnen wel iets leren van hun succes. Het internet en de harmonisatie van webservices hebben geleid tot functies zonder welke wij ons de wereld niet meer kunnen voorstellen. Het was Linux en de open source gedachte, die de innovatie een boost gaf om het internet in zijn tienduizenden componenten te kunnen bouwen zoals het nu is. Het is Android dat de smart phone betaalbaar heeft gemaakt. Die technieken zijn ontworpen door slimme mensen die vooral slim konden samenwerken in nieuwe stelsels van afspraken en nieuwe talen. Dit boek getuigt – zij het op veel bescheidener schaal – van onze vingeroefening in het samenwerken op het gebied van ICT en Informatievoorziening. Ik ben deze mensen dankbaar voor hun moed om hun nek uit te steken wanneer die inspanning niet altijd door collega’s gewaardeerd of begrepen wordt. Namens de sector wil ik mijn waardering daar voor uitspreken. Inmiddels hebben we een goedgekeurde VERA en een goedgekeurd informatieprogramma. Van onderop wordt innovatie bedreven en van bovenaf bevestigen we de kaders en borgen we jullie resultaten. We hebben een kans om onszelf opnieuw uit te vinden. We kunnen een schakel worden in de informatieketens van deze eeuw, waar een gerespecteerd instituut als de brandweer in de nieuwe vorm van de veiligheidsregio gelijkwaardig informatie uitwisselt met onze vele ketenpartners.
x Ik hoop dat deze bloemlezing u als lezer inspireert om mee te doen aan deze vernieuwing en het net zo spannend vindt als ik. Diemer Kransen, CIO Brandweer Nederland.
Inhoud
Voorwoord ............................................................................................................... v Rob Peters, Henk Djurrema, Gerke Spaling en Arthur Haasbroek ‘Van theezakjes tot gordelgebruik’ ........................................................................ vii Stephan Wevers Informatievoorziening bij Veiligheidsregio’s - Best Practices ................................. ix Diemer Kransen
Deel 1: Best Practices Brandveiligheid (in)zicht .......................................................................................... 3 Marijn Riemens Beheermodule voor Risicobeheersing.................................................................... 11 Marcel Hanswijk Kernregistratie Medewerkers ................................................................................ 15 Désirée Bolsius, Marieke van den Berg en Josien Oosterhoff iNowit VRHM/BHM: Brandveiligheid [In]zicht ................................................... 23 Marijn Riemens WeNowAndDoIT.nl............................................................................................... 31 Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen Branchespecifieke Routenavigatie ......................................................................... 65 Susan Stegeman BRAIN, Slimme Database .................................................................................... 71 Jason van Erve en Luud Verheijen Dynamisch Kaartmateriaal Natuurbranden ............................................................ 77 Ester Willemsen Alarmeren als Dienst: Succesvolle Publieke-Private Innovatie ............................. 83 Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman TEC4SE ................................................................................................................. 95 Bernard de Graaf en Gerke Spaling CSam Open U: Naar een Onderhoudbaar Ketenplatform voor de Preparatie van Crisisinformatie ............................................................................ 105 Rob Peters, Matty Lakerveld, Hugo van Beusekom en Jan Willem van Aalst
xii Live-op: Innovatie komt tot Leven ...................................................................... 113 Gerke Spaling DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding Leren nog Effectiever Samen te Werken ... 117 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst
Deel 2: Instrumenten Informatievoorziening FireBrary: Elektronisch Gegevenswoordenboek Brandweer Nederland.............. 143 Bart van Leeuwen De (On)mogelijkheden van Google Glass/Uitkomsten Enquête Google Glass ... 147 Barry van ’t Padje en Mark Luijten VeRA: Veiligheidsregio Referentie Architectuur ................................................ 161 Het VeRA Kernteam van Brandweer Nederland en GHOR
Deel 3:Toekomstige Ontwikkelingen Informatiemanagement: van Wet naar Werkelijkheid ......................................... 191 Roy Schinning-Woltring en Rob Peters DOMINO: EU projecten als Fortress en de Strategische Agenda van het Veiligheidsberaad ................................................................................................ 207 Rob Peters, Nico van Os, Lilian Weber en Elsbeth Beeke Slimme 3D Indoormodellen ter Ondersteuning van Crisismanagement in Grote Openbare Gebouwen .................................................................................. 213 Sisi Zlatanova, George Vosselman, Kourosh Koshelham, Rob Peters, Bart Beers, Robert Voûte, Bart De Lathouwer, Matty Lakerveld, Henk Djurrema en Gerke Spaling Buzz Tour: Geoinformatie voor Incident Management bij Veiligheidsregio’s .... 223 Wimfred Grashoff1 en Rob Peters
Deel 1: Best Practices
Brandveiligheid (In)zicht1
Marijn Riemens Veiligheidsregio Hollands-Midden
1. Wat is het probleem? Brandweermensen tijdens een uitruk werken vaak onder flinke tijdsdruk en nemen op basis van beschikbare informatie snel beslissingen. De beschikbare informatie tijdens een uitruk is op dit moment summier. Zo is voor de uitrukkende eenheid over het algemeen alleen het adres bekend, de route naar het object en de classificatie van het incident. Ze weten vaak niet hoe de locatie eruit ziet en waar de ingang is, en het ontbreekt vaak aan belangrijke informatie die nodig is om beslissingen te nemen. De brandweer heeft informatie nodig om veilig en efficiënt te kunnen werken. Huidige praktijk Een brandweereenheid rijdt nu vaak nog naar een locatie zonder beschikking te hebben over kaartmateriaal en luchtfoto’s. De brandweermensen hebben geen idee wat ze aan zullen treffen. Zo weten ze bijvoorbeeld niet wat de grootte van het gebouw is, waar zich de toegang bevindt, hoe de omgeving eruit ziet en waarvoor het gebouw gebruikt wordt. Voertuigen rukken veelal uit naar panden zonder te weten waar gevaarlijke stoffen opgeslagen liggen. Een bevelvoerder of Officier van Dienst kan uit onwetendheid een verkeerde inzet kiezen en zo een groot risico nemen aangaande de veiligheid van zijn eigen mensen en die van bewoners en omstanders. Als de bevelvoerder of Officier van Dienst wist waar gevaarlijke stoffen opgeslagen lagen, zou deze kunnen inschatten of de stoffen betrokken zijn bij de brand. Vervolgens kan daarop ingespeeld worden bij de bestrijding. In de huidige situatie is het moeilijk een verantwoorde en veilige keuze te maken. Wenselijke situatie Het helpt brandweermensen enorm als ze weten waarvoor het gebouw gebruikt wordt. Een brand in een houtverwerkingsbedrijf verlangt een geheel andere inzet van de brandweer dan een verzorgingstehuis met niet zelfredzame mensen. Bij een calamiteit is het belangrijk te weten wat er zich in de omgeving bevindt. Als gevaarlijke dampen vrijkomen bij een lekkende tankwagen met schadelijke
1
De partners in dit project zijn: De partners in dit project zijn: Brandweer Nederland, iNowit, Veiligheidsregio/Brandweer Hollands Midden, Incentro en Webmapper.
4
Marijn Riemens
gevolgen voor mens en milieu wil de brandweer weten of er aangrenzend een woonwijk is. De hulpdienst kan dan sneller opschalen en ontruimen. Iedere burger wil zo snel mogelijk geholpen worden bij een calamiteit. Brandweer Brabant-Noord doet er alles aan om de opkomsttijd van de brandweer zo kort mogelijk te houden. Het is niet wenselijk als de uitrukkende eenheid tijd verliest door een onbekende wegopbreking of moet zoeken naar de waterwinning of de toegang tot een object. Bij een afgesloten toegang moeten beheerders of eigenaren van objecten en gebieden gewaarschuwd worden om toegang te verschaffen. Deze calamiteitennummers bevatten ook de nummers van de bedrijfsdeskundigen en eigenaren. Brandweer Brabant-Noord kan deze personen informeren en vragen naar specifieke informatie. Deze calamiteitennummers zijn onvoldoende bekend. Uitdaging Binnen de informatieketen van de brandweer worden diverse systemen en methoden gebruikt om voor te bereiden op een eventuele calamiteit, maar het ontbreekt aan bundeling en afstemming van informatie. Daardoor is de beschikbare informatie onvolledig en niet eenduidig, en is deze informatie moeilijk actueel te houden en niet voor iedereen tijdig beschikbaar. Dat is lastig samenwerken. Momenteel is het voor de brandweer onmogelijk om over noodzakelijke betrouwbare operationele objectinformatie te beschikken Als de brandweer vandaag door een medewerker objectinformatie laat verzamelen en tekenen dan bestaat de kans dat de verzamelde informatie over een week door veranderingen bij bedrijven en instellingen niet meer actueel is. De brandweer heeft informatie nodig om veilig en efficiënt te kunnen werken. Informatie is alleen bruikbaar als deze actueel, eenduidig en tijdig beschikbaar is.
2
Waarom is dit een probleem voor de veiligheidsregio?
De Brandweer is een onderdeel van de Veiligheidsregio. Deze is verantwoordelijk voor een goede brandweerzorg, de veiligheid van de brandweermensen en voor een efficiënte benutting van middelen.
3
Wat is de gekozen oplossing voor ‘best practice’?
Brandweer Brabant-Noord heeft samen met leverancier Falck AVD een innovatieve applicatie ontworpen. Deze innovatie is gebaseerd op een behoefte vanuit het primaire en ondersteunende proces (risicobeheersing, incidentbestrijding, crisisbeheersing, bedrijfsvoering). Brandweer Brabant-Noord is april 2013 gestart met het project Database Operationele Informatie Voorziening (DOIV) Doel van dit project is het realiseren van een systeem waarin actuele en betrouwbare object-, omgevings-, meldings- en managementinformatie is samengevoegd in één digitale omgeving. Een database waar alle afdelingen binnen de Brandweer Brabant-Noord hun informatie vandaan halen.
Brandveiligheid (In)zicht
5
Figuur 1: Beginscherm DOIV. DOIV is opgesplitst in twee deelprojecten: DOIV1 en DOIV2. Deelproject DOIV1 Deelproject DOIV1 brengt operationele- en managementinformatie digitaal samen. Voorbeelden van operationele informatie zijn waterwinplaatsen, compartimentering, toegangsinformatie, gevaarlijke stoffen, afsluiters, et cetera. Informatieketen Met behulp van een Geografisch Informatie Systeem (GIS) wordt deze informatie gecombineerd en gevisualiseerd in kaartvorm. Brandweer Brabant-Noord maakt gebruikt van een webbased GEO/GIS-server. Met GIS-technieken kunnen ruimtelijke gegevens worden gegenereerd, gevisualiseerd, bewerkt en geanalyseerd. Het systeem is flexibel in gebruik waardoor operationele informatie eenvoudiger actueel te houden is.
Figuur 2: Objectinformatie.
6
Marijn Riemens
Alle informatie is beschikbaar binnen de automatiseringsomgeving van Brandweer Brabant-Noord, zodat alle medewerkers te allen tijde beschikken over dezelfde betrouwbare informatie. Zo gebruikt de afdeling Risicobeheersing bijvoorbeeld het kaartmateriaal om proactieve maatregelen te bepalen en levert deze afdeling in de vergunning geëiste maatregelen aan bij DOIV. De plannen van de afdeling Operationele Voorbereiding zijn zichtbaar in de kaart. De informatie van Risicobeheersing en Operationele Voorbereiding wordt gebruikt door Repressie bij de uitruk, bij oefenen en bij opleiden. Mocht iemand incorrecte informatie tegenkomen dan kan dit door klikken op een button in DOIV eenvoudig per mail doorgegeven worden aan de betreffende persoon. We zien hierdoor duidelijk een verbetering in de samenwerking binnen de informatieketen van de brandweer. Bronhouders Het is belangrijk informatie door bronhouders te laten verzamelen. Bronhouders beheren en gebruiken dagelijks de informatie. Ze zijn eigenaar van de informatie. Zo wordt actuele en betrouwbare informatie verkregen, zoals bluswaterwinplaatsen van de waterleidingmaatschappij, informatie over auto- en waterwegen van Rijkswaterstaat en over spoorwegen van ProRail. Brandweer Brabant-Noord werkt intensief samen met deze partijen. Veel informatie wordt automatisch (zonder tussenkomst van mensen) op de server geplaatst. Een voorbeeld hiervan is informatie over ondergrondse brandkranen, die automatisch vanaf de server van Brabant Water wordt geüpload op de server van DOIV. Een ander voorbeeld is informatie over aansluitingen op het openbaar brandmeldsysteem, die wordt verzameld binnen de applicatie Quint. Ook deze informatie wordt automatisch gesynchroniseerd met DOIV waardoor nieuwe aansluitingen vanzelf zichtbaar worden en altijd up-to-date zijn. Op deze wijze beschikt de brandweer eenvoudig over grote hoeveelheden belangrijke informatie. Invoeren Het invoeren van brandweer specifieke informatie, zoals de opstelplaats van brandweervoertuigen is de taak van de brandweer. Brandweer Brabant-Noord heeft twee regiomedewerkers die DOIV beheren en de brandweerspecifieke informatie invoeren. Dit bevordert de eenduidigheid. Managementinformatie Nadat een incident is afgesloten, genereert DOIV binnen 10 minuten automatisch een incidentrapportage. Dit is een overzicht waarin onder andere de verwerkingstijd van de meldkamer, de uitruktijd en opkomsttijd wordt vermeldt en vergeleken met het dekkingsplan. Deze managementinformatie kan in verschillende periodes worden weergegeven per post, per gemeente, per district of per regio. Tevens kunnen de incidenten worden geordend per soort, prio, voertuig en tijdvak. In de toekomst kan informatie vanuit DOIV gecombineerd worden met externe informatiebronnen om nog meer managementinformatie te verkrijgen. De eerste fase van DOIV1 is september 2013 operationeel geworden.
Brandveiligheid (In)zicht
7
Figuur 3: Incidentinformatie.
Figuur 4: Managementinformatie. Deelproject DOIV2 Binnen deelproject DOIV2 worden de mogelijkheden onderzocht hoe de verzamelde informatie uit deelproject DOIV-1 beschikbaar te maken is in de uitrukvoertuigen. Uiteraard in digitale vorm zodat ook de repressieve eenheden altijd beschikken over betrouwbare informatie. We laten geen PDF zien, maar het gehele actuele systeem. Begin 2014 is het streven te starten met een pilot zodat de uitrukkende eenheden binnen een aanbesteding kunnen kiezen voor een geschikte informatiedrager (tablet, MDT, computer etc) met bijpassende software om de gebruiksvriendelijkheid te verhogen. Er is bewust gekozen om eerst de informatie te verzamelen. Het is mooi om een informatiedrager in de voertuigen te hebben, maar deze heeft weinig meerwaarde als de onderliggende actuele informatie ontbreekt.
8
Marijn Riemens
Innovatieve applicatie Operationele informatie van bedrijven en instellingen is zeer gewenst, maar voor Brandweer Brabant-Noord onmogelijk om zelfstandig te beheren. Er kunnen 25 brandweermedewerkers informatie verzamelen en tekenen op kaart, maar deze informatie kan een week na de invoer verouderd zijn. We hebben een applicatie nodig die het broneigenaren, ofwel eigenaren en beheerders van instellingen en bedrijven mogelijk maakt om operationele informatie voor de brandweer te verzamelen en eenvoudig te plaatsen in DOIV. Deze eigenaren en beheerders weten wanneer iets wijzigt en kunnen in korte tijd op het moment van de verandering wijzigen. Het regelmatig wijzigen van informatie van circa 1600 bedrijven en instellingen door de brandweer is niet beheersbaar en inefficiënt. Voorbeelden van informatie die eigenaren en beheerders van bedrijven en instellingen kunnen invoeren in DOIV zijn de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de aanwezigheid van bedrijfshulpverleners, aantal personen werkzaam en wonend (zelfredzaam) per tijdvak, noodstroomvoorzieningen, toegang aspecten en calamiteitennummers. De innovatieve applicatie bestaat uit twee onderdelen die het de beheerder of eigenaar van een bedrijf of instelling mogelijk maakt eenvoudig operationele informatie in DOIV te plaatsen: 1. Safety Maps Light+ (SML+) : Met SML+ maken we het mogelijk om beheerders en eigenaren operationele informatie van het eigen bedrijf of instelling zichtbaar te maken op het DOIV van Brandweer Brabant-Noord. SML+ is een SAAS oplossing. Deze beheerders en eigenaren kunnen op een scherm met een kaart door middel van vooraf aangegeven iconen, symbolen, lijnen en tekstvelden operationele informatie zoals toegangen, brandmeldkast, gevaarlijke stoffen, calamiteitennummers etc. van het eigen object aangeven. De informatie synchroniseert (na goedkeuring van de beheerders DOIV van Brandweer Brabant-Noord) met de server van DOIV. Deze applicatie zal door bedrijven gebruikt worden waarvan Brandweer Brabant-Noord “veel” operationele informatie nodig heeft. Te denken valt aan BRZO- bedrijven, OMS-aansluitingen en bedrijven met een “groot gevaar” (afbeelding scherm SML); 2. Safety Maps web. Bedrijven en instellingen krijgen de kaart van DOIV en kunnen door het beantwoorden van ongeveer 15 vragen de noodzakelijke operationele informatie voor Brandweer Brabant-Noord verzamelen. Je kunt denken aan. Waar is uw hoofdingang? Klik op de kaart waar de hoofdingang zich bevindt. Bij veel vragen staat een korte uitleg van de vraag. Deze applicatie zal gebruikt worden door bedrijven en instellingen waarvan Brandweer BrabantNoord minder operationele informatie wenst. Te denken valt aan cafés en kinderdagverblijven. Repressie en Risicobeheersing hebben uit de SBI lijst van de Kamer van Koophandel (Kvk) de soorten bedrijven gefilterd welke deelnemen aan SML+ en welke deelnemen aan SMLweb.
4
De iNowit-innovatie
De innovatie in het kader van het 2013-programma van iNowit betreft: 1. De bestaande applicatie Safety maps light webbased maken. Alle beheerders en eigenaren ontvangen een link via mail om de informatie te wijzigen. SML web = webbased, (SML+ is SAAS)
Brandveiligheid (In)zicht
9
2. De bestaande applicatie Safety Maps light zeer gebruiksvriendelijk maken. Door middel van duidelijke vragen en aanwijzingen worden mensen in SML web geholpen de operationele informatie bijeen te brengen en in DOIV te plaatsen. 3. De bestaande applicatie ombouwen zodat na synchronisatie van beheerders en eigenaren, er extra brandweerinformatie toegevoegd kan worden en er een controle plaats kan vinden. Na het invullen van de informatie door beheerders en eigenaren komt het ingevulde scherm bij de beheerders DOIV van Brandweer Brabant-Noord. Deze kunnen de informatie controleren en eventueel aanvullen met operationele informatie van de brandweer. Bijvoorbeeld een opstelplaats. Daarna kan de beheerder DOIV eenvoudig de informatie toevoegen aan de server DOIV zodat de informatie voor iedereen zichtbaar is. 4. Om de nieuwe ICT oplossing goed te laten functioneren is een campagne noodzakelijk. Beheerders en eigenaren van bedrijven en instellingen zullen bekend gemaakt moeten worden met Safety Maps Light + en Safety Maps Light web. Mogelijkheden Als een Bevelvoerder en/of Officier van Dienst uitrukt naar een object, kunnen zij de locaties en hoeveelheden gevaarlijke stoffen eenvoudig zien in DOIV. Er kan een verantwoorde en veilige inzet gekozen worden. Mocht een verzorgingstehuis in benedenwinds gebied liggen dan kan gekozen worden voor ontruiming. (afbeelding hoeveelheid gevaarlijke stoffen) Het is voor de uitrukkende eenheid belangrijk te weten hoeveel personen, en of er een bedrijfshulpverlening aanwezig is. De ontruiming van 30 niet zelfredzame bewoners met 3 personeelsleden bij (nacht bij) rookontwikkeling zal veel meer een taak van de brandweer zijn dan het ontruimen van 30 zelfredzame bewoners met 3 personeelsleden (afbeelding DOIV aantal personen per tijdvak). Soms is het uitschakelen van stroom de “doodsteek” voor de continuïteit van een bedrijf. Kritieke delen zullen voorzien zijn van noodstroom. De locatie van de noodstroomvoorziening en bijzonderheden met betrekking tot het bedrijf kunnen door de bedrijven en instellingen zelf opgegeven worden. De brandweer kan bij het niet automatisch inschakelen of wel inschakelen en bij andere bijzonderheden anticiperen. Als een bedrijf of instelling zelf de locatie van een brandmeldinstallatie en een brandweeringang aangeeft in DOIV, kan na een OMS- of telefonische melding met de exacte locatie (ontwikkeld door Risicobeheersing van Brandweer BrabantNoord), direct naar de goede ingang gereden worden. Een foto met de locatie van de sleutelbuis in DOIV zal de inzetsnelheid verder verhogen. Dit verhoogt de snelheid en efficiëntie van de gehele inzet. (foto sleutelbuis in DOIV). Bedrijven en instellingen geven zelf telefoonnummers op van personen welke de brandweer kan bellen in geval van calamiteit i.v.m. de toegang of informatie. Binnen DOIV gebruiken we, zoals wettelijk voorgeschreven, de gebouwcontouren en objectfunctie van de BAG. Bedrijven en instellingen kunnen zelf het aantal gebouwen en gebouwcontouren controleren en eventueel muteren. Daarnaast gebruikt Brandweer Brabant-Noord de objectfuncties uit de SBI lijst van de Kamer van Koophandel (KvK). De BAG en de KVK gebruiken algemene functies als industrie en groothandel. DOIV bevat een extra veld zodat het bedrijf of instelling zelf een specifiekere objectfunctie in kan vullen. Dit geeft de uitrukkende eenheden een beter beeld (gebouwcontour in DOIV met functie).
10
Marijn Riemens
5
Wat is bijzonder aan de oplossing?
Het is voor de brandweer, zonder dit systeem, onmogelijk operationele objectinformatie te verzamelen en actueel te houden. We betrekken, net als bij alle onderdelen van DOIV, de bronhouder van deze informatie nl; de eigenaar of beheerder. Deze kan beheersbaar en eenvoudig voor ons de informatie verzamelen en actueel houden. De nieuwe innovaties SML+ en SMLweb passen goed binnen het systeem DOIV met operationele informatie. De informatie is generiek en goed uitwisselbaar. Het systeem GEO/GIS is flexibel in gebruik. De oplossing is efficiënt en besparend. Het is bijzonder om met bronhouders samen te werken. Samen informatie delen om in geval van calamiteit de brandweer efficiënt en effectief haar werk te laten doen.
6
Testmethode
Fase 1 van DOIV 1 is getest en operationeel. Iedere uitbreiding wordt getest voordat deze operationeel wordt. SML+ en web zullen we in december 2013/ januari 2014 eerst bij een kleine groep bedrijven en instellingen testen, voordat we alle bedrijven en instellingen betrekken (2014).
7
Testresultaat
We zien momenteel de positieve resultaten van DOIV1. We werken binnen de brandweer met één systeem met operationele informatie. Doordat iedereen met dezelfde informatie werkt worden belangrijke aanvullingen aangegeven en aangevuld. We zien een betere samenwerking binnen de keten brandweer.
8
De generaliseerbaarheid van de oplossing
Alles is gebouwd binnen een flexibel GIS/ GEO systeem. Het systeem is DBKproof. De richtlijnen van het landelijk project Digitale Bereikbaarheidskaart (DBK) zijn gevolgd. DOIV is gereed om regio-overschrijdende informatie uit te wisselen. DOIV is een database met meer operationele informatie als aangegeven in DBK. Het bevat meerdere kaartlagen, meer informatie en meer functionaliteiten.
9
Aanbevelingen voor andere regio’s
Ga niet met 25 mensen tekenen, maar laat informatie inbrengen door bronhouders. Dit is beheersbaar en efficiënt. Gebruik een flexibel systeem zoals GEO/GIS bij het maken, beheren en gebruiken. Dus gebruik geen PDF, maar het actuele systeem. Dit maakt betrouwbare, eenduidige en actuele informatie mogelijk. Uitwisseling van informatie van en naar het systeem is mogelijk Zorg dat je de richtlijnen volgt van de landelijke DBK. Uitwisseling met andere regio’s is mogelijk.
Beheermodule voor Risicobeheersing1
Marcel Hanswijk Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek
1
Wat is het probleem?
Sinds 2009 is de brandweerregio Gooi en Vechtstreek geregionaliseerd en worden sindsdien diverse taken centraal geregeld, ontwikkeld en aangestuurd. Preventietaken worden echter op uitvoerend niveau op de diverse locaties apart georganiseerd en op diverse manieren geregistreerd. Hierdoor ontstaat een wirwar aan bronbestanden en op verschillende manieren beheerd. In 2010 is de brandweerregio Gooi en Vechtstreek begonnen met de implementatie van de Digitale BereikbaarheidsKaart (DBK) en met succes afgerond in 2012. Dit project laat de processen zien om vooral bereikbaarheidskaarten te tekenen voor de repressie op een eenduidige manier. De beheersmatige kant daarvoor is ook geregeld, maar aansluiting met preventie blijkt in de praktijk toch lastiger. In verschillende regio’s is geëxperimenteerd met diverse programma’s/ applicaties om preventieprocessen te registeren. Sommige met succes, andere toch met minder resultaat. Echter geen enkele applicatie sluit de brug tussen preventie en preparatie waardoor criteria voor het tekenen van kaarten moeizaam zijn uit te voeren.
2
Waarom is dit een probleem voor de veiligheidsregio?
Doordat de preventieprocessen niet op een eenduidige manier worden geregistreerd verloopt beleidsontwikkeling erg moeizaam. Aanpassing van bestaand beleid verloopt nu over teveel schijven en er dient rekening gehouden te worden met verschillende lokale wensen. Aansluitend is dan het gebruik van bestaande preventieve gegevens moeilijk om binnen de bestaande organisatie te gebruiken. De vraag naar analyse van risico’s op basis van bestaande gegevens wordt steeds groter. Zonder eenduidige beheersing van registratie is dit in zijn geheel niet mogelijk.
1
De partners in dit project zijn: Brandweer Nederland, iNowit, Veiligheidsregio/Brandweer Gooi en Vechtstreek, Stichting SIVV en Delite.
12
Marcel Hanswijk
Ook de aansluiting van de afdeling planvorming verloopt dan moeizaam, mede door het niet eenduidig toekennen van criteria. Hierdoor ontstaat diversiteit in beleving en betrokkenheid. Ook planvorming weet dan niet goed welke gegevens bruikbaar zijn of niet.
3
Wat is de gekozen oplossing voor ‘best practice’?
In de brandweerregio Gooi en Vechtstreek zijn inmiddels 2 innovatieve projecten met succes afgerond. Het betreft Use!Info en Use!Beheer, en beide producten zijn een sterke verbetering van de bestaande MDT oplossingen. Door deze innovatie is het mogelijk om bestaande begroting te blijven continueren en is een extra forse investering niet meer nodig. Deze derde innovatie sluit aan de voorkant van het proces aan en zorgt dat informatie over vergunningaanvragen op een eenduidige manier wordt geregistreerd en de informatie kan worden gebruikt door het team planvorming.
4
Wat is bijzonder aan de oplossing?
De oplossing is volledig BAG compliant en dynamisch en informatiegestuurd. Het zorgt op locatie voor een eenvoudige manier van vinden, het aanvullen en of verrijken van informatie van het pand, en op basis van criteria wordt een lijst samengesteld voor planvorming. De oplossing werkt met de PDOK koppeling en laat in beginsel de BAG contouren zien op een topografische kaart, alsook de hmp van wegen en spoor.
5
Testmethode
Er is een ICT team samengesteld uit beleidsmedewerkers en uitvoerende specialisten. Deze innovatie is een basis en noemen we fase 1. Aansluitend worden de behoeftevragen gesteld en aanvullingen op deze innovatie worden begroot. Aan het einde van deze fase 2 is een bruikbaar product ontstaan voor de preventisten en planvorming.
6
Testresultaat
Er worden nog GO or NO GO regels opgesteld waaraan de applicatie zou moeten voldoen. In de loop van dit jaar krijgt dit meer vorm en is onderdeel van het projectteam.
Beheermodule voor Risicobeheersing
7
13
De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice
Het VeRA principe blijft in stand door het flexibel koppelen van afdelingen onder de noemer ‘eenmaal vergaard, meervoudig gebruikt’ Deze basis zal de organisatie verder helpen om de primaire processen te ondersteunen op het gebied van informatiemanagement.
8
Aanbevelingen voor andere regio’s
Deze applicatie maakt onderdeel uit van een zeer groot en efficiënt productenrange voor de gehele organisatie. De flexibiliteit staat erg hoog in het vaandel waardoor de applicaties vrij eenvoudig zijn aan te passen aan de persoonlijke wensen van de veiligheidsregio. Of er nu bestaande servers en of processen lopen is niet relevant, de manier waarop dit gebruikt wordt en gepresenteerd aan de gebruikers is nu eenvoudiger dan ooit.
14
Marcel Hanswijk
Kernregistratie Medewerkers1
Désirée Bolsius1, Marieke van den Berg1 en Josien Oosterhoff2 1
Veiligheidsregio Haaglanden
2
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
1
Wat is het probleem?
Binnen veiligheidsregio’s staan medewerkersgegevens in diverse applicaties opgeslagen, van zowel interne mensen als ingehuurd personeel. Denk hierbij aan het personeels- en salarissysteem en de telefoongids, maar ook aan systemen ter ondersteuning van personeelsplanning, vakbekwaamheid, diverse facilitaire processen, automatisering en vele anderen. Verschillende afdelingen binnen een regio houden vaak in verschillende systemen personeelsgegevens en mutaties bij. De kans op verschillen tussen de gegevens in die systemen en fouten is hierbij aanzienlijk. De gevolgen kunnen groot zijn. Denk aan een medewerker die uit dienst is, wat bekend is bij HRM, maar die nog allerlei voorzieningen tot zijn beschikking heeft. Of andersom: een medewerker is al wel bij vakbekwaamheid bekend, maar nog niet bij HRM. Daarom kan bijvoorbeeld geen salaris of vergoeding uitbetaald worden, terwijl de medewerker al wel in opleiding is. Het uitwisselen van gegevens is bewerkelijk en wordt vaak geautomatiseerd via een koppeling. Maar weten beide partijen wat gegevens in die koppeling betekenen? Bedoelt HRM bijvoorbeeld met ‘functie’ hetzelfde als een afdeling vakbekwaamheid? Een koppeling loopt vaak direct van een systeem naar een ander systeem. Wijzigt er iets in een van beide systemen, dan moet de koppeling worden aangepast. Dit vraagt continu alertheid en afstemming tussen beheerders van de systemen. Ook hier geldt dat er flinke problemen kunnen ontstaan als het fout gaat. Want stel dat de koppeling tussen HRM en de personeelsplanning niet goed werkt en een overplaatsing naar een andere ploeg daardoor niet goed verwerkt wordt. Wat betekent dat voor de personeelsplanning?
1
De partners in dit project zijn: Brandweer Nederland, iNowit, Veiligheidsregio’s Haaglanden, Gelderland-Zuid en Groningen, Netage en AG5.
16
Désirée Bolsius, Marieke van den Berg en Josien Oosterhoff
2
De oplossingsrichting
De oplossing voor bovengenoemde problemen heeft veel kanten. Het gaat om duidelijkheid over het gebruik van gegevens, over processen en afspraken binnen en tussen afdelingen, over systemen en vaak ook over koppelingen. Er is dus kennis nodig van zowel de inhoud als techniek. In dit project hebben we zowel voor inhoud als techniek stappen gemaakt: 1. Inhoud: Informatiemodel Kernregistratie Medewerkers; 2. Techniek: Proof of concept gebruik linked data.
3
De inhoud
In de Veiligheidsregio Referentiearchitectuur (VeRA) [1] staan een aantal leidende principes benoemd, gebaseerd op het Informatiebeleid Veiligheid (IBV). Eén van de principes is: ‘deel alleen oorspronkelijke informatie’, met als toelichting: ‘informatie moet altijd van een authentieke bron komen’. Dit wordt ingevuld door het gebruik van basisregistraties en kernregistraties, door VeRA gedefinieerd als: “gegevensbronnen die door meerdere processen en systemen kunnen worden gebruikt”. Basisregistraties hebben een wettelijke basis, sectoren en organisaties kunnen daarnaast zelf kernregistraties definiëren. VeRA heeft de volgende kernregistraties benoemd voor de veiligheidsregio’s: Incidenten, Materieel, Objecten, Budgetten en Personeel.
Vult in (rood) Wordt gebruikt in (paars) Figuur 1: Visualisatie van Kernregistratie Medewerkers op de bedrijfsfunctieplaat van VeRA.
Kernregistraties Medewerkers
17
Deze laatste wordt in de volgende versie van VeRA hernoemd naar Medewerkers, dit is waar we in dit project invulling aan geven. Een informatiemodel vormt de basis voor een kernregistratie. Dit betekent dat velden zijn benoemd met hun betekenis en dat relaties tussen elementen inzichtelijk worden. Organisaties (in dit geval veiligheidsregio’s) kunnen het informatiemodel gebruiken voor: • interne communicatie, bijvoorbeeld bij het doornemen van processen die binnen en tussen afdelingen lopen; • inkoop- en aanbestedingstrajecten, waarbij het informatiemodel het formuleren van eisen en wensen ondersteunt; • communicatie met leveranciers, bijvoorbeeld bij het realiseren van koppelingen; • functioneel beheer, die velden in systemen kan relateren aan velden in het informatiemodel, ter ondersteuning van gesprekken met gebruikers en leveranciers. In dit project definiëren we de basis voor het informatiemodel van de Kernregistratie Medewerkers. Figuur 1 boven toont hoe deze kernregistratie zich verhoudt tot de bedrijfsfuncties die in VeRA zijn gedefinieerd. Daarnaast zullen in veel andere systemen gegevens aanwezig zijn specifiek voor autorisatie en authenticatie, zoals de naam van de gebruiker en de gebruikersnaam. Deze zijn hier buiten beschouwing gelaten.
4
De techniek
Medewerkergegevens worden in de praktijk vaak geregistreerd in meerdere systemen. Daarbij wordt het HRM-systeem meestal als oorspronkelijke bron gezien. Veel regio’s hebben inmiddels koppelingen gerealiseerd tussen het HRM-systeem en andere systemen, zoals die van vakbekwaamheid en personeelsplanning. Hierbij zijn leveranciers van de systemen nodig om een één-op-één-koppeling te realiseren. Op beide systemen is functioneel beheer nodig, maar ook op de koppeling. Want het is goed dat iemand de juiste werking van de koppeling in de gaten houdt, maar ook kan inschatten wat het effect is van een verandering in één van de systemen die is aangesloten. Bij koppelingen is vaak wel gestandaardiseerd hoe wordt uitgewisseld, bijvoorbeeld via het formaat XML. Maar wat wordt uitgewisseld is niet gestandaardiseerd. En dat betekent dat bij iedere koppeling opnieuw moet worden onderzocht welke velden meegenomen moeten worden en wat deze velden eigenlijk betekenen. Want kun je het veld ‘Roepnaam’ uit het ene systeem nu wel of niet gelijkstellen aan het veld ‘Voornaam’ in een ander systeem? Linked data is een principe dat naast het hoe ook het wat definieert, de betekenis van een gegeven. Linked data is niet nieuw, de overheid gebruikt het bijvoorbeeld al om het stelsel van basisregistraties te realiseren, dus om de koppelingen tussen verschillende basisregistraties te leggen. Voor veiligheidsregio’s is gebruik van linked data echter wel nieuw. In het kader van iNowIT is de Firebrary gerealiseerd, bedoeld om “terminologie voor en door brandweer mensen beschikbaar te maken als linked data” [2]. Met de Firebrary kunnen landelijk beheerde termen op een centrale plaats worden beheerd en vervolgens hergebruikt in regio’s. Een voorbeeld van een centraal beheerde lijst is de Landelijke Meldingsclassificatie. Vanuit het project Kernregistratie Medewerkers zijn de functies en rangen die benoemd zijn in het Besluit personeel veiligheidsregio’s [3] aan de Firebrary toegevoegd.
18
Désirée Bolsius, Marieke van den Berg en Josien Oosterhoff
5
De aanpak
Uitgaand van bestaande systemen en beschrijvingen van bestaande koppelingen hebben we met leverancier AG5 een eerste overzicht van velden opgesteld. Vervolgens hebben we uitgezocht welke velden in bestaande, formele overzichten en normen gedefinieerd zijn. We hebben hierbij gekeken naar NEN-norm 1888:2002 nl (Algemene persoonsgegevens - Definities, tekensets en uitwisselingsformats) [4] en elementen van de E-Government Core Vocabularies (Core Person Vocabulary en de Core Business Vocabulary) [5] die wordt beheerd door de EU. We hebben aangegeven welke velden uit de voorlopige set van de Kernregistratie Medewerkers we hieraan kunnen relateren. Daarnaast hebben we de definities uit de NEN-norm waar mogelijk overgenomen. Vervolgens hebben we een uitvraag gedaan binnen de netwerken P&O en Vakbekwaamheid van Brandweer Nederland. We hebben de regio’s gevraagd om capaciteit te leveren om mee te lezen op wat er was gerealiseerd. Een aantal regio’s heeft hierop gereageerd. Unaniem werd de problematiek rondom medewerkergegevens bevestigd. De inhoudelijk deskundigen van de regio’s hebben een belangrijke bijdrage geleverd in de verdere uitwerking van het informatiemodel dat in het kader van het project wordt opgeleverd. Leverancier NetAge heeft ruime ervaring met linked data en heeft met AG5 gesproken over de inzet ervan binnen de haar programmatuur. Binnen de Firebrary heeft NetAge een voorziening gemaakt waardoor AG5 gegevens kan aanroepen (‘discovery service’). Dit betekent dat AG5 in een proof of concept zo wordt ingericht dat de inhoud van lijstjes uit de Firebrary in het programma AG5 worden getoond. Het inhoudelijk beheer ervan verschuift daarmee van regionaal (mogelijk zelfs meerdere keren, namelijk in meerdere systemen) naar landelijk. Dat scheelt veel tijd en daarmee kosten en de foutkans wordt sterk verlaagd. Als er een toelichting bij een term in de Firebrary beschikbaar is kan deze ook in het afnemende programma worden getoond. Het voorlopige informatiemodel is omgezet naar linked data. Dit betekent dat een overzicht dat als Excel-sheet begon is ‘vertaald’ naar de schemataal van linked data, waarin relaties zichtbaar zijn. In de pilot testen we of de Firebrary beschikbaar is, of deze vanuit AG5 aangeroepen kan worden en of gegevens uit de Firebrary in AG5 opgeslagen kunnen worden. Andersom testen we ook of vanuit AG5 gegevens via linked data beschikbaar gesteld kunnen worden voor presentatie in een eenvoudige webapplicatie.
6
De ervaringen
Het opstellen van het informatiemodel betekende het voeren van elementaire discussies, die in regio’s periodiek ook zeker gevoerd zullen worden. Het is echter essentieel dat elk veld een eenduidige definitie heeft. Zonder eenduidige definitie heeft uitwisseling van gegevens, of dit nu mondeling, op papier of digitaal is, een flink risico op interpretatieverschillen met mogelijk grote gevolgen. Het beëindigen van een dienstverband wil bijvoorbeeld niet altijd zeggen dat de medewerker ook daadwerkelijk vertrekt, hij kan immers meerdere dienstverbanden tegelijkertijd hebben. We hebben bij de uitvraag voor meelezers nog eens bevestigd gekregen dat de problematiek rondom registratie van medewerkergegevens breed wordt ervaren. Het principe van linked data is niet nieuw, maar wel voor veiligheidsregio’s. Het kost daarom wat tijd om het principe duidelijk te maken aan mensen die er voor het eerst mee in aanraking komen. Het is zaak om goede metaforen te vinden waarmee het verhaal en de vele voordelen duidelijk over het voetlicht gebracht kunnen worden.
Kernregistraties Medewerkers
19
In eerste instantie was het idee om een (deel van een) contactgids na te bouwen vanuit de combinatie van het informatiemodel Kernregistratie Medewerkers en linked data. Een minimale database zou een HRM-systeem verbeelden, dat via linked data gegevens zou leveren aan een geprepareerde omgeving van AG5. Vervolgens zou op een webpagina een gecombineerde weergave van gegevens getoond worden. Gedurende het traject hebben we ervoor gekozen om het fictieve HRM-systeem niet in te zetten, maar uit te gaan van daadwerkelijke systemen, namelijk dat van AG5 en de Firebrary. Daarmee bleef de doelstelling om de kracht van linked data in de praktijk te tonen wel overeind. Medewerkergegevens worden vaak als vertrouwelijk bestempeld. Bij uit-isseling van dergelijke gegevens speelt autorisatie dan ook een belangrijke rol. Welk systeem mag bijvoorbeeld de geboortedatum van een medewerker opvragen? Of het privételefoonnummer? Eén van de conclusies uit discussies binnen dit project is dat het makkelijker is om met linked data te starten als het om minder gevoelige gegevens gaat, dat scheelt discussies waardoor de kracht en voordelen van linked data kunnen ondersneeuwen. In dit kader is het relevant om op te merken dat linked data vaak met linked open data wordt verward: hetzelfde principe, maar met data die om niet beschikbaar is (‘open’). Linked data (zonder ‘open’) kan echter ook prima ingezet worden om interne gegevensstromen efficiënt in te richten, zonder dat gegevens over internet gaan. Met linked data is het overigens goed mogelijk om beveiliging te regelen. In dit project is dit geziend e beschikbare tijd bewust niet meegenomen. Linked data biedt de mogelijkheid om real-time gegevens uit te wisselen en bijvoorbeeld keuzelijsten op te bouwen met gegevens die via linked data beschikbaar zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vullen van de lijst met gegevens uit de Landelijke Meldingsclassificatie zoals deze nu in de Firebrary is geplaatst. Maar wat als de leverancier van gegevens niet beschikbaar is, in dit geval de Firebrary? In het project hebben we ervoor gekozen om gegevens te synchroniseren en niet real-time te gebruiken. Dat wil zeggen dat we gegevens hebben binnengehaald vanuit de Firebrary in (een speciale omgeving van) AG5. Deze zijn daar opgeslagen en automatisch wordt periodiek gecontroleerd of de laatste versie van de gegevens is opgeslagen. Nee? Dan haalt AG5 via linked data automatisch de meest recente gegevens op en slaat deze weer op. Hiermee wordt de beschikbaarheid van AG5 niet afhankelijk van de beschikbaarheid van (in dit voorbeeld) de Firebrary. Synchronisatie betekent echter dat er verschillen kunnen ontstaan die bij het genereren van bijvoorbeeld rapportages een vertekend beeld kunnen geven. Deze problematiek speelt overigens ook vaak bij de koppelingen die nu rechtstreeks tussen systemen gelegd worden, omdat deze meestal ook periodiek synchroniseren. Er is ook voor synchronisatie gekozen bij het beschikbaar stellen van gegevens uit AG5 via linked data. In dit geval synchroniseert AG5 naar een speciaal kopiebestand dat naast het programma zelf draait. Hier speelt de beschikbaarheid een rol, zoals hierboven beschreven, maar ook de performance van AG5. Als er via linked data vragen aan het kopiebestand worden gesteld, dan heeft dit immers geen enkele invloed op de performance van AG5. Mede door de bewuste keuze voor synchronisatie in dit project komt de kracht van linked data in deze pilot nog niet helemaal uit de verf. Nu lijkt linked data een alternatief voor XML, een formaat dat vaak wordt gebruikt bij het leggen van éénop-één-koppelingen tussen systemen. De kracht van linked data wordt juist zichtbaar als gegevens uit verschillende bronnen bij elkaar worden gebracht die samen een geïntegreerd overzicht leveren. Daarbij is essentieel dat er eenduidige definities zijn voor velden, zodat er geen interpretatieverschillen kunnen ontstaan. Het informatiemodel dat dit project oplevert geeft hiervoor voor medewerkergegevens een goede aanzet. AG5 heeft intern gediscussieerd wat het zou betekenen om linked data structureel in te zetten binnen haar gelijknamige applicatie. Zoals hierboven
20
Désirée Bolsius, Marieke van den Berg en Josien Oosterhoff
beschreven worden op dit moment de voordelen ten opzichte van andere methoden nog onvoldoende gezien. Daarnaast betekent een overstap op linked data een aanzienlijke aanpassing in de architectuur van de applicatie. Hier dreigt een kip-eisituatie te ontstaan: zolang er onvoldoende bronnen zijn om op aan te sluiten, biedt linked data blijkbaar onvoldoende meerwaarde. Om die bronnen op te starten moet echter ergens een begin worden gemaakt. De Firebrary biedt hiervoor dan ook een essentieel startpunt.
7
De aanbevelingen
Vanuit het project Kernregistratie Medewerkers binnen iNowIT is een conceptinformatiemodel opgeleverd dat is opgebouwd met kennis en ervaring vanuit verschillende disciplines binnen diverse veiligheidsregio’s. Daarmee is een mooie basis gelegd om te komen tot een eerste definitieve versie van het informatiemodel voor de Kernregistratie Medewerkers, die in VeRA is benoemd. Een aanbeveling is om deze ontwikkeling voortgang te laten vinden in 2014. De contacten die hierbij zijn opgedaan binnen veiligheidsregio’s zijn zeer waardevol. Parallel met het ontwikkelen van een 1.0-versie moet ook een voorstel worden opgesteld om het beheer en eventuele doorontwikkeling na oplevering vorm te geven. Een informatiemodel krijgt pas waarde als ermee gewerkt wordt. Vandaar dat we regio’s van harte willen aanbevelen om met het model aan de slag te gaan en het te gebruiken in interne gesprekken en contacten met leveranciers, waar het gaat om het verwerven van nieuwe software of het koppelen van toepassingen. Elke regio kan voor zichzelf bepalen welk systeem (en daarmee welk proces) bronhouder is van elk gegeven. Processen kunnen vervolgens daaromheen ingericht worden. Zo is het goed mogelijk dat het HRM-systeem bronhouder is voor de naam en functie van de medewerker. Met opgedane ervaringen kan het informatiemodel bijgesteld worden. Implementatie en borging zijn (ook) voor de Kernregistratie Medewerkers essentieel om een succes te worden. Vandaar dat het goed is om landelijk, in samenhang met VeRA, te bekijken hoe implementatie en borging kunnen worden ingericht. Een aanbeveling is dus om de Kernregistratie Medewerkers niet ‘smal’ te bekijken, maar landelijk aandacht te besteden aan implementatie en borging van informatiemodellen. Linked data is nieuw voor veiligheidsregio’s en uit ervaring weten we dat ook leveranciers van software nog niet altijd op de hoogte zijn van de mogelijkheden. Hierbij speelt zeker niet alleen dat linked data nog relatief onbekend is, maar dat er ook een voorziening moet zijn om ‘tegenaan te praten’ voordat het zinvol is om linked data te overwegen. De Firebrary vult dit nu al deels in, maar kan nog veel vulling gebruiken. Een aanbeveling is om de informatiemanagers van regio’s goed mee te nemen in het principe van linked data, zodat zij hierover ook het goede gesprek met leveranciers kunnen voeren. De Firebrary is nu gevoed met de functies en rangen uit het Besluit personeel veiligheidsregio’s, maar het beheer ervan is nog niet belegd. De aanbeveling is om dit in te regelen, mogelijk als onderdeel van de borging van het informatiemodel van de Kernregistratie Medewerkers. Verder is een aanbeveling om de Firebrary uit te breiden met relevante gegevens en het beheer goed te regelen, zodat deze voorziening een aanjager kan zijn voor inzet van linked data.
Kernregistraties Medewerkers
8
21
Bibliografie
[1] Veiligheidsregio Referentie Architectuur - Samenwerking door samenhang. . [2] “Firebrary.” [Online]. Available: http://www.firebrary.com/nl/. [Accessed: 24Nov-2013]. [3] “Besluit personeel veiligheidsregio’s.” . [4] “NEN 1888:2002 nl,” . [5] “E-Government Core Vocabularies.” [Online]. Available: ttps://joinup.ec.europa.eu/elibrary/document/egovernment-core-vocabularies. [Accessed: 24-Nov-2013].
22
Désirée Bolsius, Marieke van den Berg en Josien Oosterhoff
iNowit VRHM/BHM: Brandveiligheid [In]zicht1
Marijn Riemens Brandweer Hollands Midden
1
Wat is het probleem?
Het probleem is het ontbreken van inzicht op adresniveau van brandveiligheid. De gegevens zijn er vaak wel, maar ze zijn niet aan elkaar gekoppeld of ze worden nergens sámen getoond. Het ontbreekt de brandweer dus aan samenhangend inzicht op een adres en per pand. We moeten eenvoudig de vraag kunnen beantwoorden: “wat weten we van een pand en hoe brandveilig is het?”
2 Waarom is dit probleem voor de veiligheidsregio? Ontbrekend inzicht leidt tot ‘toevallig presteren’, maar meer inzicht leidt tot betere beslissingen. Brandveiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid voor de brandweer, maar ook van de burgers, bedrijven en organisaties zelf. Het inzicht dient dus breed gedeeld te worden. Burgers hebben nu niet de informatie die ze wel nodig hebben om bewust te zijn van de brandrisico’s en daarop te kunnen handelen.
3 Wat is de gekozen oplossing voor ‘best practice’ Een laagdrempelige website voor burgers, organisaties en bedrijven om inzicht te geven in de brandveiligheid op een adres. De insteek hierbij is dat als we in staat zijn om brandveiligheid op een begrijpelijke manier inzichtelijk te maken voor burgers, dan zal het ook nuttig en toepasbaar voor de brandweer. Hierdoor kan intern de brandweer ook meer behoefte ontstaan voor ontsluiting en voor andere doelgroepen zoals Toezicht, Brandpreventie en Brandeducatie. Om het brandveiligheidsinzicht op adresniveau mogelijk te maken is een schil nodig om de (regionale) kernregistraties gezamenlijk te tonen. De kernregistratie geografische objecten (BAG-compliant; gerefereerd aan de Basisregistratie Adressen en Gebouwen) is de belangrijkste kernregistratie voor dit onderwerp en staat centraal, de overige kernregistraties (meldingen, incidenten, dekkingsplan) worden daaraan vast geknoopt.
1
De partners in dit project zijn: Incentro, Wepmapper, Veiligheidsregio Hollands Miden en Brandweer Hollands Midden.
24
Marijn Riemens
Hiermee wordt inzicht gegeven in brandveiligheid op pand-/adresniveau door informatie uit de verschillende kokers te ontsluiten in één website. Brandveiligheid is in zicht.
4
Wat is bijzonder aan de oplossing?
Intuïtief De burger is het uitgangspunt. Het gebruiksgemak staat daarom centraal. De opzet is gebruiksvriendelijk en intuïtief. De site is daarnaast op mobiele apparaten te gebruiken, waarbij het gebruiksgemak nauwelijks afneemt. Combineren van kaart en administratieve gegevens Het brengt daarnaast een geografische representatie (de kaart) en de gegevens over adressen bij elkaar. De website geeft inzicht dat goed aansluit bij de beleving van mensen die niet dagelijks op een kaart kijken en geeft tegelijkertijd ook de administratieve gegevens in tekst overzichtelijk weer. Het samenspel tussen adressen op de kaart en de gegevens over dit adres is subtiel en intuïtief ingericht. Herbruikbaar en uitbreidbaar Het gaat dus om een gebruiksvriendelijke en intuïtieve kaart in samenhang met de achterliggende administratieve gegevens, op basis van BAG-gerefereerde gegevens. Andere regio’s kunnen eenvoudig deze ‘schil’ op hun onderliggende kernregistraties plaatsen om deze generiek en eenvoudig te ontsluiten. Daarnaast is het mogelijk om aanvullende kernregistraties toe te voegen (bijvoorbeeld: brandrisicoprofiel, informatie over advies- en vergunningstrajecten, etc.), zolang deze maar te relateren zijn aan de BAG.
5
Illustraties
Figuur 1.
iNowit VRHM/BHM: Brandveiligheid [In]zicht
Figuur 2.
25
26
Marijn Riemens
Figuur 3.
iNowit VRHM/BHM: Brandveiligheid [In]zicht
Figuur 4.
27
28
Marijn Riemens
Figuur 5.
iNowit VRHM/BHM: Brandveiligheid [In]zicht
29
Figuur 6.
6
Testen
In de komende weken zal het gebruik van de website worden getest door verschillende interne gebruikers en burgers.
30
Marijn Riemens
7
De generaliseerbaarheid van de oplossing
De gegevens en de applicatie worden uit elkaar getrokken. Feitelijk is deze website generiek in te richten op basis van de beschikbare gegevens, zolang ze maar BAGcompliant zijn.
8
De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice
De oplossing sluit nauw aan bij de kernregistratiegedachte zoals verwoord in de VERA (Veiligheidsregio Referentie Architectuur). De volgende standaarden zijn gehanteerd: • HTML5 en CSS3 • WMS, Web Mapping Services om grotere kaartafbeeldingen in de kaartviewer te gebruiken • WMTS, Web Mapping Tiled Services om de kaarttegels van 256*256 pixels in de kaartviewer te gebruiken • WFS, Web Feature Services om de database te bevragen • GML, Geography Markup Language om geografische geometrie te kunnen tonen in de kaartviewer • SLD, Styled Layer Descriptors om de visualisatie van de kaarten in te beschrijven • Nederlandse richtlijn Tiling voor het Rijksdriehoekstelsel • https://lijsten.forumstandaardisatie.nl/open-standaard/geo-standaarden • http://www.geonovum.nl/geo-standaarden-op-pas-toe-leg-uit-lijst • http://www.geonovum.nl/onderwerpen/geography-markup-languagegml/geography-markup-language • http://www.geonovum.nl/sites/default/files/nederlandse_richtlijn_tiling__versie_1.1.pdf • OpenLS voor het uitwisselen van informatie met de Geocoder http://www.opengeospatial.org/standards/ols
WeNowAndDoIT.nl1
Jaap Smit1, Johan van Ballegooijen2, Ronald van Leeuwen3 en Mark Knaapen4 1
Veiligheidsregio IJsselland
2
Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
3
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
4
Veiligheidsregio Haaglanden
1
Project WeNowAndDolt(.nl)
Digitale Scenario Kaart (DSK) Het project WeNowAndDoIt bestaat uit vijf deelprojecten: • Mobiel gebruik planvorming en operationele informatie • Operationele informatievoorziening voor de regionale WVD-organisatie • Dekkingsgebieden op basis van werkelijke rijsnelheden • Beheer planvorming • Digitale Scenario Kaart (DSK In deze eerste paragraaf wordt een algemeen beeld gegeven van het project als geheel. In de volgende paragrafen worden de verschillende deelprojecten behandeld. 1.1 Start Naar aanleiding van de uitnodiging van iNowit om gebruik te maken van de stimuleringsregeling is Veiligheidsregio IJsselland gestart met het formuleren van gewenste functionaliteit voor proof of concepts. Hierbij is gebruik gemaakt van behoeftes die eerder zijn aangegeven. Deze eerste lijst is afgestemd met de firma Esri omdat de toepassingen betrekking hadden op het gebruik van de bestaande regionale geo-architectuur. Op basis hiervan zijn een aantal deelprojecten beschreven en is deze informatie gedeeld met alle veiligheidsregio’s met het verzoek om samen te werken. Het resultaat is de samenwerking met de eerder genoemde veiligheidsregio’s. Veiligheidsregio Haaglanden financiert haar deelname uit eigen middelen. De overige veiligheidsregio’s maken hierbij gebruik van de iNowit stimuleringsbijdrage. Drie veiligheidsregio’s hebben wel hun belangstelling gemeld maar dit heeft niet geresulteerd in deze samenwerking. Omdat de firma’s Esri en Grontmij samen een tool voor het maken en beheren van webviewers en –applicaties op de markt zetten en deze tool werd gebruikt, treden deze firma’s op als partner / leverancier. Dit is vast gelegd in een samenwerkingsovereenkomst die door alle 1
De partners in dit project zijn: Brandweer Nederland, iNowit, Veiligheidsregio’s IJsselland, ZuidHolland Zuid, Rotterdam Rijnmond en Haaglanden, Esri Nederland, Grontmij, ProRail (voor het deelproject ‘Operationele informatievoorziening over emplacementbezetting‘).
32
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
partners op management niveau is ondertekend. De leveranciers leveren ook een bijdrage aan het beschikbare budget. Hierbij is afgesproken dat dit alleen gebruikt wordt voor het programmeren en configureren en voor eventuele data. De overige projectactiviteiten worden door de partners voor eigen rekening uitgevoerd. Omdat het budget slechts gedeeltelijk komt uit de stimuleringsbijdrage die eind 2013 als einddatum had en omdat in het najaar er relatief weinig programmeer en configureer capaciteit beschikbaar is, is besloten om het project door te laten lopen tot eind maart 2014. 1.2 Werkwijze Bij de start van het project is het voorstel gedaan om de Agile-ontwikkelmethode Scrum toe te passen, Zie bijlage A voor de toelichting hierover. Het resultaat hiervan is dat er is gewerkt met de functie van ‘Product Owner’. Deze functionaris is de schakel tussen de opdrachtgevers: de veiligheidsregio’s, de leveranciers en de ontwikkelaars. Hij is verantwoordelijk voor het formuleren van de eisen en wensen als zogenaamde ‘User Stories’ in de ‘Product Backlog’ en voor het delen en actueel houden hiervan. Deze taak is uitgevoerd door Jaap Smit, Informatiemanager GEO van de Veiligheidsregio IJsselland. De afstemming met de veiligheidsregio’s en de leveranciers vindt plaats in de ‘Afstemmingsgroep’ en soms alleen met de leveranciers of met de veiligheidsregio’s. Met het oog op de eventuele behoefte om te escaleren en om het project af te sluiten is een ‘Stuurgroep’ opgestart. Dit bestaat uit managementvertegenwoordigers van Esri en Grontmij en van Veiligheidsregio IJsselland namens de veiligheidsregio’s. De vertegenwoordigers van de partners zijn hierbij aanwezig. Bij de aanvraag voor de stimuleringsregeling In het eerste overleg van de afstemmingsgroep zijn de verschillende deelprojecten weergegeven in de gewenste volgorde. Daarbij is aangegeven dat het aantal gerealiseerde deelprojecten, afhankelijk is van het benodigde en beschikbare budget. Op basis van de user stories van de deelprojecten heeft de product owner gesprekken gevoerd met de ontwikkelaars. Hierbij zijn de beschrijvingen van de user stories aangepast en zijn er inschattingen gemaakt van de benodigde tijd per onderdeel. De planning was om voor de iNowit Demonstratiedag van 17-12-2013 een test uit te voeren met klankbordgroepjes uit de verschillende doelgroepen. Omdat dit echter een eerste versie betrof, met nog te corrigeren zaken en om het belang van een goede eerste indruk is dit plan aangepast. Deze test is toen door de vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s uitgevoerd samen met hun collega’s. Het project WeNowAndDoIt bestaat uit de volgende deelprojecten (de opsplitsing van de deelprojecten is ontstaan tijdens de uitvoering van het project): 1.a Offline planvorming Het offline gebruik van de gegevens van de Digitale BereikbaarheidsKaart en Digitale Evenementenkaart als GIS-bestanden, inclusief de functionaliteit voor operationeel gebruik. 1.b Operationele informatie over emplacementbezetting Hierbij wordt een bestand met dynamische administratieve informatie over het actuele gebruik van emplacementen gekoppeld aan het betreffende spoor en dit wordt op een kaart weergegeven.
WeNowAndDoIT.nl
33
2.
Ondersteuning van de waarschuwings- en verkenningsdienst (WVD) De verplaatsing- en meetopdrachten van de Leider Meet Plan Organisatie aan de Meetploegen en de meetresultaten wordt gecommuniceerd via een digitale kaart. De adviezen van de Leider Meet Plan Organisatie worden vervolgens ontsloten in het Landelijk Crisis Management Systeem. 3.a Opkomsttijden op basis van historische rijsnelheden Hierbij wordt per gebouw / gebouwfunctie het verloop berekend van de opkomsten in de loop van een week aan de hand van gemiddelde historische rijsnelheden per tijdstip en per dag van de week. 3.b Kwetsbaarheidsanalyse Een tool voor het per wegtype en per wegvak berekenen van de absolute en relatieve extra rijtijd die nodig is bij de versperring van dat wegvak. 4. Beheer basis- en themakaartlagen Het eenvoudig analyseren van de mutaties nabij voorbereide objecten, die gevolgen kunnen hebben voor de planvorming, waarbij deze mutaties per object worden weergegeven en worden beoordeeld. 5. Digitale Scenario Kaart Een tool voor het maken, beheren en gebruiken van scenario’s en de betreffende effectgebieden voor gevaarlijke stoffen voor stationaire en mobiele objecten. Voor een uitgebreidere beschrijving van de deelprojecten wordt verwezen naar de volgende paragraven. 1.3 Analyse Toepassing Scrum
Bij het toepassen van de ontwikkelmethode Scrum (zie bijlage A voor een toelichting), wordt door een zelfsturend ontwikkelteam van 3 tot 9 personen, gedurende een sprint van 1 tot 4 weken, gewerkt aan het realiseren van een werkende toepassing. Deze bevat de functionaliteit zoals deze door hun is geselecteerd uit een lijst (Product Backlog) met eisen en wensen (User Stories). Bij de analyse van de user stories, is echter geconstateerd dat er slechts bij enkele sprake is van programmeren. De meeste user stories konden gerealiseerd worden door configureren. In tegenstelling tot programmeren is configureren een taak die niet in teamverband kan worden uitgevoerd. Er was dus geen (doorlopende) behoefte aan een ontwikkelteam. Er is daarom gekozen voor het niet volledig toepassen van de methode Scrum. De volgende onderdelen uit de scrum methodiek zijn wel toepast: de functie van Product Owner als contactpersoon tussen de klanten (stakeholders) en de ‘ontwikkelaars’ en voor het beheer van de ‘Product Backlog’, het gebruik van de User Stories voor het beschrijven van de gewenste functionaliteit en een zogenaamde ‘Sprint review’ waarin aan de klanten wordt gepresenteerd wat is opgeleverd en wordt aangegeven wat het vervolg is. Het Product Backlog werd opgesteld en actueel gehouden door de Product Owner. Hierover werd regelmatig afgestemd met de betrokkenen (Stakeholders) en met de ontwikkelaars. Een User Story is een methode die in scrum gebruikt kan worden. Hij bestaat uit de onderdelen: a) Wie, b) Wat, c) Waarom. Hierbij wordt de volgende notatie gebruikt: “Als [gebruiker] wil ik, [functionaliteit], zodat [verwacht resultaat]”. Voorbeeld: “Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik, met behulp van één klik de weergave van de luchtfoto kunnen verbergen en weergeven,
34
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
zodat ik snel de gewenste instelling kan weergeven.” Deze formulering moet volledig zijn zodat deze ook kan functioneren als toets (Definition of Don) voor de product owner.
Figuur 1: Schematische weergave van de onderdelen van de ontwikkelmethode Scrum. Verantwoordelijkheid product owner Deze functie moet door één persoon worden uitgevoerd. Hiervoor is de volgende afspraak gemaakt: “Als er een keuze moet worden gemaakt over een onderdeel met weinig impact, dat wordt deze achteraf ‘verantwoord’. Bij een keuze met een mogelijk groot impact, stemt de product owner eerst af met de veiligheidsregio’s. Deze moeten hiervoor hun goedkeuring geven.” Deze afspraak functioneerde in de praktijk goed. Kleine wijzigingen zoals het herformuleren van de user stories of het formuleren van nieuwe, werden gecommuniceerd door het verspreiden van een nieuwe versie en het met elkaar bespreken hiervan. Voorbeelden van gedane keuzes met ene groot impact zijn: het starten met de uitvoering van andere deelprojecten en de aanschaf van data voor een deelproject. Prioriteit en gelijktijdige uitvoering De fasering van de deelprojecten is tot stand gekomen tijdens de afstemming met de veiligheidsregio’s over de deelname. De volgorde van weergave komt overeen met de gewenste volgorde van uitvoering. Bij de aanvraag, is aangegeven dat het aantal uit te voeren deelprojecten, afhankelijk is van het beschikbare en het benodigde budget. Tijdens de uitvoering werd de inschatting bevestigd dat de meeste user stories (functionaliteit) bestand uit configureren in plaats van programmeren waardoor er minder tijd nodig was dan eerst was geschat. Er bleek toen voldoende budget te zijn om andere deelprojecten uit te voeren. Daarom zijn toen drie andere deelprojecten opgestart.
WeNowAndDoIT.nl
35
Gebruikte technologie/applicaties In het volgende overzicht is per deelproject aangegeven welke technologie/ applicaties zijn gebruikt.
Technologie/applicatie Deelproject ArcGIS Desktop Standaard ArcGIS- model ArcGIS Server GeoWeb GeoWeb-workflow HTML5-viewer HTML5-editor Java-viewer Geocortex app
I.a X
I.b X
II. X
X X** X** X** X** X* X*
X X** X** X** X**
X X X X X
III.a X X** X** X** X** X**
III.b X** X** X** X** X** X**
IV X** X** X** X** X** X**
V X** ? X** X** ? X** X**
Tabel 1: Per deelproject gebruikte technologie/applicaties. Toelichting I.a Offline planvorming I.b Operationele informatie over emplacementbezetting II. Ondersteuning van de WVD III.a Opkomsttijden op basis van historische rijsnelheden III.b Kwetsbaarheidsanalyse IV. Beheer basis- en themakaartlagen V. Digitale Scenario Kaart X = toegepast in de huidige en de volgende versie X** = alleen toegepast in de volgende versie ? = nog uit te zoeken
Verscheidenheid deelprojecten Uit de beschrijving van de deelprojecten blijkt ook de verscheidenheid aan onderwerpen en daarmee aan het verschil in ondersteunde processen. Aan de ene kant is dit een verrijking van dit project en een (onbewuste) risicospreiding. Voor een deel werd het door deze opzet mogelijk dat andere veiligheidsregio’s voldoende herkenning hadden zodat ze zich bij dit project wilden aansluiten. Aan de andere kant werd het door de variatie soms ook moeilijker om het geheel te overzien. Dit zou minder het geval zijn geweest als alle functionaliteit betrekking zou hebben op één of twee onderwerpen.
Interregionale samenwerking De interregionale samenwerking in dit project is mogelijk geworden doordat de deelnemers: a) zich vonden in de onderwerpen van de deelprojecten, b) ze gebruik wilden maakten van elkaars kennis, ervaring en competenties, c) zich herkenden in de aanpak, d) de bereidheid hadden om samen te werken waarbij het een geven en nemen is. Uit een eenvoudige tussenevaluatie, in de vorm van een SWOT-analyse voor de onderdelen: proces, Organisatie, Mens en Techniek, bleek de projectuitvoering gemiddeld een 7,0 te scoren. Uit deze evaluatie zijn aandachtspunten geselecteerd voor de uitvoering van het tweede deel van het project.
36
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
1.4 Communicatie Voor de open en de besloten communicatie over dit project, wordt een projectpagina ingericht op www.BrandweerIJsselland.nl. Deze is rechtstreeks bereikbaar via: www.WeNowAndDoIt.nl. De projectdeelnemers hebben toegang tot het besloten deel. Tijdens het congres van brandweer Nederland op 19 en 20 september 2013 te Papendal, was Veiligheidsregio IJsselland aanwezig met een stand. Hiermee en met een folder is aandacht gegeven aan de beschikbare regionale geo-architectuur en aan dit project. Tijdens de Demonstratiedag iNowit op 17 december 2013 te Enschede zijn de vier deelprojecten gepresenteerd waaraan gewerkt is. Elk deelproject was in een poster beschreven en werd door een vertegenwoordiger toegelicht en eventueel gedemonstreerd. Daarbij werd een folder uitgereikt met de inhoud van de posters. (De afbeeldingen van de posters zijn bij de beschrijving van de deelprojecten opgenomen.)
Figuur 2: Presentatie van WeNowAndDoIt tijdens de iNowit Demonstratiedag op 17 december 2013 1.5 Resultaten De toepassing van de principes van de Veiligheidsregio Referentie Architectuur in dit project blijkt uit: a) informatie van interne en externe bronnen wordt (her)gebruikt en uitgewisseld op basis van de open uitwisselingsformatie en op basis van bestaande en nieuwe informatiemodellen, b) operationele (statische) systemen werken offline en c) het gebruik van een service gerichte geo-architectuur en een platform onafhankelijke ontsluiting. Voor de volgende onderdelen is een informatie uitwisseling model toegepast: ProRail dynamische data, Digitale Bereikbaarheidskaart (DBK) en de waarschuwings- en verkenningsdienst (WVD). Daarnaast zijn op dit moment voor drie deelprojecten proof of concepts gerealiseerd: a. het mobiel en offline gebruiken van planvorming; b. Het mobiel gebruiken van operationele informatie over emplacementbezetting; c. het optimaal ondersteunen van operationele informatie-uitwisseling door de regionale WVD. Ten slotte is er ervaring opgedaan met het werken met de ontwikkelmethode Scrum en met interregionale samenwerking.
WeNowAndDoIT.nl
2
37
Deelproject 1.a ‘Offline planvorming’
2.1 Het probleem De veiligheidsregio’s beschikken over een tool voor het op het zogenaamde GISniveau (als afzonderlijke GIS-kaartlagen) maken en beheren van de planvorming. Op dit moment wordt van deze informatie een Pdf-bestand gegenereerd dat digitaal in de brandweervoertuigen wordt gebruikt. Voor een optimaal gebruik van deze geoinformatie moet deze ook mobiel beschikbaar zijn. Deze functionaliteit is echter binnen de beschikbare geo-architectuur nog niet beschikbaar. Het gevolg daarvan is dat deze geo-informatie en de voordelen daarvan, nog niet operationeel gebruik kan worden. Hierbij moet worden gedacht aan: enkelvoudige opslag en het hergebruik, de weergave per informatiecategorie in plaats van per object zodat de informatie van de belendende percelen ook inzichtelijk zijn, de weergave bij verschillende schaalniveaus, het gebruik van verschillende basiskaarten en automatisch gebruik van data-updates. 2.2 De gekozen oplossing voor ‘best practice’ Omdat de betrokken veiligheidsregio’s beschikken over een vergelijkbare geoarchitectuur op basis van ArcGIS Server van de firma Esri wordt gebruik gemaakt van deze basisvoorziening voor het genereren van standaard webservices. Voor de eerste opzet is gekozen voor het gebruik van GeoWeb. Deze tool wordt op de markt gezet door de firma’s Esri en Grontmij. Hierbij wordt een zogenaamde site aangemaakt, welke gepresenteerd kan worden met een Silverlight viewer en met een HTML5 viewer. Er is gekozen voor deze viewer omdat deze platform-onafhankelijk is. Als tweede optie is beschikbaar de technologie van ArcGIS Runtime Software Development Kits (SDK’s). 2.3 Bijzonder aan de oplossing HTML5-viewer en iOS-app Omdat er niet overal (voldoende) dekking is voor het gebruik van internet is een voorwaarde bij het gebruik van planvorming, dat deze offline gebruikt kan worden. De beperking van HTML5 (op dit moment) is dat offline er slechts een beperkt aantal MB’s aan data gebruikt kan worden. Door de combinatie van de HTML5viewer met een app, kan echter de volledige opslagcapaciteit van de device worden gebruikt. In het najaar was alleen voor iOS een app beschikbaar. Daarom is gestart met het gebruik van deze app en is er budget gereserveerd voor het gebruik van de Windows app die in december 2013 beschikbaar zou komen.
Figuur 3: Offline gebruik (Grontmij).
38
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
Er is begonnen met het toepassen van de bestaande en door enkele veiligheidsregio’s gebruikte opzet van de Digitale BereikbaarheidsKaart. Deze bestaat uit de kaartlagen DBK object (vlak), DBK punt, DBK lijn, DBK vlak uit nog 23 verschillende kaartlagen. Bij het gebruik van de app moet het aantal features beperkt zijn. Daarom is het gebruikte datamodel vereenvoudigd tot alleen DBK object (vlak met alle administratieve gegevens), DBK punt en DBK lijn (met eventueel de administratieve informatie voor een label) en DBK vlak. Een eigenschap van deze technologie is dat de beste opmaak wordt weergegeven met een zogenaamde mapservice. Voor het beheren / muteren van gegevens is echter een zogenaamde featureservice nodig. ArcGIS Runtime SDK Met de Runtime Software Development Kits (SDK’s) van de firma Esri is het mogelijk snel applicaties te bouwen die gebruik maken van krachtige kaartweergave, geocoderen zowel on- als offline. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van het Windows Presentation Foundation (WPF) platform. 2.4 Testmethode en –resultaat Hierin is beschreven welke werkzaamheden er zijn uitgevoerd. Het testen bestond uit het gebruiken van de voorziening waarbij werd getest op functionaliteit zoals deze is beschreven in de user story’s. HTML5-viewer en iOS-app Er is begonnen met het toepassen van de bestaande en door enkele veiligheidsregio’s gebruikte opzet van de Digitale BereikbaarheidsKaart. Deze bestaat uit de kaartlagen DBK object (vlak), DBK punt, DBK lijn, DBK vlak en uit nog 23 verschillende kaartlagen. Bij het gebruik van de app moet het aantal features beperkt zijn. Daarom is het gebruikte datamodel vereenvoudigd tot alleen DBK object (vlak met alle administratieve gegevens), DBK punt en DBK lijn (met eventueel de administratieve informatie voor een label) en DBK vlak. Deze opzet komt overeen met die van het vereenvoudigde DBK data uitwisselingsmodel. Een gevolg hiervan is dat er niet meer wordt gewerkt met gekoppelde tabellen en dat bijvoorbeeld het aantal te registreren gevaarlijke stoffen beperkt is tot vijf. Een eigenschap van deze technologie is dat de beste opmaak wordt weergegeven met een zogenaamde mapservice. Hiermee is het onder andere de weergave mogelijk van labels, geroteerde symbolen zoals de brandweer- en overige ingangen en van lijnen met een uitgebreidere weergave voor een goede herkenning. Deze functionaliteit wordt echter niet ondersteund door de zogenaamde featureservice. Bij het offline werken wordt echter de weergave van de feature service lokaal opgeslagen. Dit heeft tot gevolg dat de genoemde weergave waarvoor een mapservice nodig is, bij offline werken niet beschikbaar is. Andere beperkingen waardoor er met de huidige uitvoering van deze technologie knelpunten ontstaan zijn: het aantal gebruikte featureservices en features, de handmatige synchronisatie van de kaartlagen, de synchronisatie die bestaat uit het volledig overschrijven in plaats het gewenste verwerken van de verschillen en de mogelijke lagere performance. Hoewel een aantal zaken mogelijk zijn opgelost door de eerste versie van de app voor Windows waarin de ervaringen van de iOS-app zijn meegenomen, is het de verwachting dat in de komende maanden deze zaken niet voldoende zijn opgelost. Daarom is gestart met het updaten van de informatie over een alternatieve technologie: ArcGIS Runtime SDK.
WeNowAndDoIT.nl
39
Figuur 4: Weergave van de offline versie van de digitale bereikbaarheidskaart.
De user story voor het offline gebruik van de GPS is niet uitgevoerd. Deze functionaliteit is wel beschikbaar maar niet geconfigureerd. Dit geldt ook voor het via wifi koppelen van de GMS-inzetlocatie aan de applicatie, en voor de functionaliteit met een lage prioriteit: het instellen dat alleen de gegevens van het geselecteerde object worden weergegeven en het zoeken op een object-naam en –adres. De functionaliteit die in de eerste versie is gerealiseerd, is beperkt tot de Digitale BereikbaarheidsKaart. De toepassing van de Digitale EvenementenKaart is gepland voor de tweede versie met ArcGIS Runtime SDK. Voor het automatisch synchroniseren van de verschillen is geen actie ondernomen. De motivatie daarvoor was dat het budget daar waarschijnlijk niet voldoende voor was en dat er vele gebruikers zijn met de behoefte. Het is dan ook waarschijnlijk dat de app-leverancier dit in een volgende versie aanbied. ArcGIS Runtime SDK
Er is bij de start van het project voor gekozen om niet te starten met het gebruik van deze technologie omdat de voorkeur lag bij het gebruik van GeoWeb dat al in gebruik was bij een aantal veiligheidsregio’s en omdat hiermee meer functionaliteit eenvoudig gerealiseerd kan worden door middel van configureren. Daarnaast waren er voor de inzet van Runtime extra licentiekosten nodig. Op dit moment wordt de actuele stand van zaken voor de technologie in kaart gebracht. De afgelopen periode zijn hier veel wijzigingen geweest onder andere in het licentiemodel waardoor naar verwachting deze technologie gebruikt kan worden zonder aanvullende licentiekosten. Het
40
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
voornemen is om deze technologie te gebruiken voor een proof of concept in het eerste kwartaal van 2014.
Figuur 5: Weergave van de gebruikte poster door dit deelproject. 2.5 De generaliseerbaarheid van de oplossing HTML5 is een relatief jonge technologie die het mogelijk maakt om een viewer op verschillende platforms te gebruiken. Wat de functionaliteit is het algemeen betreft is hiermee meer mogelijk dan met de zogenaamde Flex- of Java-viewers. De functionaliteit van Silverlight-viewers (voor Windows) is echter op dit moment nog uitgebreider.
WeNowAndDoIT.nl
41
De oplossingen bestaan uit twee onderdelen, de server en de viewer. De gebruikte ArcGIS server kan de services kan genereren die voldoen aan de openstandaarden. Bij deze oplossingen is voor de koppeling met de viewers, gebruik gemaakt van een leverancier specifieke uitvoering van map- en feature services. De server ook kan gebruik maken van generieke WFS-en maar de server en de viewer zijn specifiek voor deze leverancier. Na de omzetting van deze proof of concept naar een product, kan deze oplossing ook als een dienst worden aangeboden. 2.6 De rol van architectuur en standaardisatie bij ‘best practice’ Bij dit deelproject is gebruik gemaakt van de volgende architectuurprincipes: 1. informatie van interne en externe bronnen wordt (her)gebruikt; 2. informatie kan worden gedeeld op basis van de open uitwisselingsformatie; 3. het gebruiken van bestaande informatiemodellen; 4. het offline gebruik van operationele (statische) data; 5. het gebruik van een service gerichte geo-architectuur; 6. een platform onafhankelijke ontsluiting. 2.7 Aanbevelingen voor andere regio’s Deze en de andere proof of concepts, konden relatief eenvoudig worden gerealiseerd door het gebruik van een geo-architectuur rond een GIS-server waarbij de benodigde functionaliteit beschikbaar is om verschillende (deel)processen te ondersteunen. Dit is het grote verschil tussen de benadering van een probleem vanuit een (geo)architectuur, ten opzichte van de benadering van de oplossing (applicatie) per probleem (het zogenaamde ‘jumping to application’). 2.8 User stories Dit betreffen de user stories van de gedeeltelijk gerealiseerde proof of concept. Op basis hiervan worden de user stories gedefinieerd van de vervolg proof of concept. Kleurlegenda voor prioriteit: Blauw = Hoog Oranje = Midden Grijs = Laag Basisapplicatie 1. Besturingssysteem Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de functionaliteit beschikbaar hebben voor iOS 7, zodat ik dit besturingssysteem kan gebruiken. 2. Device Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de functionaliteit beschikbaar hebben voor een iPad2 of nieuwer, zodat ik deze devices kan gebruiken. 3. Zoomen en pannen Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik kunnen zoomen en pannen, zodat ik zelf beste kaartbeeld kan instellen 4. Basiskaarten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik beschikken over actuele en gedetailleerde basiskaarten (Topo en PDOK-luchtfoto), zodat ik mij ter plaatse op gebouw-, evenement- en spoorniveau een goed beeld kan vormen. 5. Luchtfoto beschikbaarheid
42
6.
7.
8.
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de weergave van de luchtfoto (PDOK) kunnen verbergen en weergeven via een menu/ inhoudsopgave, zodat ik kan kiezen welk instelling voor mij het beste beeld geeft. Luchtfoto snelkoppeling Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik met behulp van één klik de weergave van de luchtfoto kunnen verbergen en weergeven, zodat ik snel de gewenste instelling kan weergeven. GPS-locatie Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik dat mijn actuele locatie geografisch wordt weergegeven en dat ik het kaartbeeld daarop (éénmalig) kan centreren, zodat ik snel het beeld van mijn locatie heb. Inzetlocatie Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik dat bij een inzet het kaartbeeld automatisch centreert en inzoomt op de inzetlocatie, die gemarkeerd wordt weergegeven, (ongeacht mijn positie tijdens het raadplegen), zodat ik direct een duidelijk beeld heb van de ligging van het object en van de locatie en de directe omgeving ervan.
Planvorming bereikbaarheid object 9. Offline gebruik basis- en themakaarten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de niet dynamische basis- en themakaarten, met uitzondering van de luchtfoto's (in verband met de omvang hiervan) van het verzorgingsgebied, offline gebruiken, zodat ik mij onafhankelijk van de beschikbaarheid van een verbinding, een beeld kan vormen. 10. Offline gebruik basis- en themakaarten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik dat de synchronisatie van de DBK themalagen automatisch worden gesynchroniseerd als er een internetverbinding beschikbaar is, zodat ik de synchronisatie niet handmatig hoef uit te voeren. 11. Offline gebruik DBK Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik beschikken over actuele digitale bereikbaarheidskaarten op GIS-niveau, zodat ik deze informatie operationeel kan gebruiken 12. Indeling DBK-categorieën Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik dat de standaard weergave van de gegevens per categorie (basis-, object-, preventieve, preparatieve en repressieve gegevens) is gekoppeld aan mijn functieprofiel, zodat ik afhankelijk van mijn functie, beschik over de optimale informatievoorziening. 13. Indeling snelkoppeling Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik met één klik de weergave van de gegevens per categorie (basis-, object-, preventieve, preparatieve en repressieve gegevens) kunnen verbergen en weergeven, zodat ik snel kan kiezen welk instelling voor mij het beste beeld geeft. 14. Indeling persoonlijk profiel Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de standaard weergave van de gegevens per categorie kunnen instellen aan de hand van een persoonlijk profiel, zodat ik naast de standaard profielinstelling, altijd beschik over mijn persoonlijk profiel. 15. Objectselectie Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik kunnen instellen dat alleen de gegevens van het betreffende object worden weergegeven in het kaartbeeld, zodat ik mij hiermee kan focussen op de gegevens van alleen dit object.
WeNowAndDoIT.nl
43
16. Zoeken Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik een voorbereid object (bereikbaarheidsobject en adres) kunnen opzoeken en gecentreerd visualiseren, zodat ik snel een beeld kan krijgen waar dit object zich bevindt. Planvorming evenement (inhoudelijk is deze functionaliteit gelijk aan die van de DBK) 17. Offline gebruik basis- en themakaarten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de niet dynamische basis- en themakaarten, met uitzondering van de luchtfoto's (in verband met de omvang hiervan) van het verzorgingsgebied, offline gebruiken, zodat ik mij onafhankelijk van de beschikbaarheid van een verbinding, een beeld kan vormen. 18. Offline gebruik basis- en themakaarten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik dat de synchronisatie van de DBK themalagen automatisch worden gesynchroniseerd als er een internetverbinding beschikbaar is, zodat ik de synchronisatie niet handmatig hoef uit te voeren. 19. Offline gebruik DEK Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik beschikken over actuele digitale evenement kaarten op GIS-niveau, zodat ik deze informatie operationeel kan gebruiken. 20. Indeling DBK-categorieën Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de standaard weergave van de gegevens per categorie (veiligheid, publiek, organisatie) is gekoppeld aan mij functieprofiel, zodat ik kan kiezen welk instelling voor mij het beste beeld geeft. 21. Indeling snelkoppeling Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de weergave van de gegevens per categorie kunnen verbergen en weergeven met behulp van een snelkoppeling, zodat ik met één klik de gewenste instelling kan weergeven. 22. Indeling persoonlijk profiel Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de standaard weergave van de gegevens per categorie kunnen instellen aan de hand van een persoonlijk profiel, zodat ik naast de standaard profielinstelling, altijd beschik over mijn persoonlijk profiel. 23. Objectselectie Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik kunnen instellen dat alleen de gegevens van het betreffende object worden weergegeven in het kaartbeeld, zodat ik mij hiermee kan focussen op de gegevens van alleen dit object. 24. Zoeken Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik een voorbereid object (evenement en adres) kunnen opzoeken en gecentreerd visualiseren, zodat ik snel een beeld kan krijgen waar dit object zich bevindt. Beheer 25. Flexibele inrichting basis Als functioneel beheerder wil ik de gebruikte kaartlagen en de in de viewer beschikbare gebruiksfunctionaliteit zelf kunnen instellen, zodat ik deze zaken optimaal kan instellen voor regionaal gebruik. 26. Flexibele inrichting sneltoetsen Als functioneel beheerder wil ik de gebruikte snelkoppelingen voor het tonen en verbergen van (groeps)kaartlagen zelf kunnen instellen, zodat ik deze zaken optimaal kan instellen voor regionaal gebruik.
44
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
27. Status Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de status van objecten, gebieden, de opdracht en de eenheid kunnen registreren, zodat deze informatie optimaal gedeeld wordt met andere operationele eenheden en staven.
3
Deelproject 1.b ‘Operationele informatievoorziening ‘ Emplacement
3.1 Het probleem Bij een incident op een spooremplacement is er een acute behoefte aan de informatie over de incidentlocatie en over de direct en indirect betrokken wagons. Dit is vooral het geval bij de betrokkenheid van wagon met gevaarlijke stoffen. Door ProRail wordt in een dergelijke situatie een proces opgestart waarbij onder andere de informatie over de wagons op dat emplacement per e-mail naar de betreffende veiligheidsregio gemaild. Dit bericht bevat de volgende gegevens: naam emplacement, dienstregelpunt en oriëntatiepunt (voor de aanduiding van de eerste wagon) geselecteerde sporen. Daarna volgen de sporen met de spooraanduiding en de gegevens van de opeenvolgende wagons. Deze aanduiding bestaat uit: volgnummer, wagennummer, vervoerder, status (Beladen, Leeg), bruto gewicht, GEVI-code, UN-nummer en Netto gewicht. Deze gegevens moeten ter plaatste worden gekoppeld aan het betreffende spoor. Dit is een probleem omdat de spoor vaak niet van een aanduiding zijn voorzien. Deze herkenning is alleen mogelijk door interpretatie van de locatie. Een ander probleem is dat een emplacement honderden wagons kan bevatten en dat de lijst dus kan bestaan uit vele pagina’s. Een selectie op alleen de gebruikte sporen en op alleen de wagons met gevaarlijke stoffen is hierbij niet mogelijk. Ten slotte kan een spoor vele kilometers lang zijn en is het niet bekend waar de wagons zijn opgesteld, of deze allemaal aan elkaar gekoppeld zijn en dus kan niet eenvoudig worden bepaald wat de belendende wagons zijn. ND De wagons kunnen een verschillende lengte hebben en deze is niet bekend. In 2013 raakte door het rangeren een wagon met een brandbare stof in brand. Door de complexe situatie bleek pas na geruime tijd dat door de brand een LPGwagon werd aangestraald. Deze situaties moeten worden voorkomen door een goede informatievoorziening. 3.2 De gekozen oplossing voor ‘best practice’ ProRail is met verschillende projecten bezig om de informatievoorziening over het spoor en het spoorgebruik te verbeteren. Een deelproject hiervan is dat de vervoerders tijdens het rangeren via een app alle transportbewegingen op een emplacement registreren. Hierdoor ontstaat, met een nauwkeurigheid van 5 minuten, een beeld van de actuele situatie op de emplacementen. Deze administratieve gegevens moeten worden gekoppeld aan het betreffende spoor. De spooraanduiding is echter niet uniek en de verschillende registraties gebruikten verschillende combinaties (met oriëntatiepunt of dienstregelpunt). Voor dit deelproject is een selectie van het spoorbestand voorzien van het betreffende dienstregelpunt zodat dit gekoppeld kan worden met de dynamische informatie. Omdat het vertrouwelijke informatie bevat moet deze zijn voorzien van een zogenaamde PKI-certificaat. Op basis van de ervaring van firma Grontmij, met het ontsluiten van informatie via een dergelijk certificaat, waarbij dit vele maanden koste, is besloten dat voor de proof of concept gebruik kon worden gemaakt van een lager beveiligingsniveau.
WeNowAndDoIT.nl
45
In de eerste opzet bestond de administratieve informatie uit een zogenaamde SOAP-service. Door planningsproblemen is de betreffende testomgeving pas later operationeel gemaakt. Daarom is gebruik gemaakt van een back-up voorziening. Deze bestond uit een beveiligde FTP-server waarmee elke 5 minuten een update beschikbaar was in CSV-formaat. De gerealiseerde viewer bevat de sporen met de spooraanduiding. Daarnaast maakt de viewer het mogelijk om per dienstregelpunt de actuele spoorbezetting op te vragen. Op basis hiervan wordt de betreffende sporen voorzien van een kleurenaanduiding: grijs: leeg spoor, groen: spoor met alleen lege wagons, blauw: spoor met gevulde wagons zonder gevaarlijke stoffen, rood: spoor met één of meer wagons met gevaarlijke stoffen (gevuld of leeg en ongereinigd). De samenstelling van de wagons kan per spoor worden opgevraagd. 3.3 Bijzonder aan de oplossing Hiermee is de juiste aanduiding van het spoor beschikbaar en is een dynamische gegevensbron van ProRail ontsloten voor operationeel gebruik. Bij de volgende versie van deze proof of concept wordt er nieuwe functionaliteit toegevoegd. Dit betreft: het ter plaatste plotten van de juiste locatie van een wagon en het kopiëren van de betreffende wagongegevens, het delen van deze gegevens met andere gebruikers, het weergeven van de gevaarlijke stoffen met gevaarsymbolen en het genereren van cirkelvormige effectgebieden per wagon. Hierbij wordt deze viewer ontsloten via een HTML5-viewer 3.4 Testmethode en -resultaat De inhoud van de dynamische gegevensbron is op 10 december 2013 op emplacement Kijfhoek getest. Daar is bij een aantal wagons geconstateerd dat de inhoud van de informatiebron juist was. 3.5
De generaliseerbaarheid van de oplossing
Op 17 december 2013 omstreeks 15:00 uur stopte het gebruik van de demo omdat toen de informatiesystemen werden verplaatst naar het operationele systeem. Deze gegevens komen beschikbaar voor de afronding van deze proof of concept. De planning is dat in 2014 ProRail de gekoppelde informatie kan aanleveren via de nieuwe applicatie Spoorweb. Dit betreft dan niet alleen de emplacementen maar ook het overige spoor en ook de reizigerstreinen. Daarmee is deze proof of concept de kraamkamer geweest voor deze landelijke voorziening. Op dit moment is nog niet bekend: wanneer deze voorziening beschikbaar komt, of deze alleen beschikbaar is bij incidenten, of dit alleen een webservice betreft of ook een webapplicatie en welke beveiligingsniveau hiervoor nodig is.
46
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
Figuur 6: Weergave van de gebruikte poster door dit deelproject. 3.6 De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice Bij dit deelproject is gebruik gemaakt van de volgende architectuurprincipes: 1. informatie van interne en externe bronnen wordt (her)gebruikt; 2. informatie kan worden gedeeld op basis van de open uitwisselingsformatie; 3. het realiseren van een nieuw informatiemodel; 4. het offline gebruik van operationele (dynamische ) data; 5. het gebruik van een service gerichte geo-architectuur; 6. een platform onafhankelijke ontsluiting.’
WeNowAndDoIT.nl
47
3.7 Aanbevelingen voor andere regio’s Zorg voor de beschikbaarheid van een regionale geo-architectuur voor het gebruik van deze voorziening en voor de ontsluiting van de resultaten. 3.8 User stories Dit betreffen de user stories van de gedeeltelijk gerealiseerde proof of concept. Kleurlegenda voor prioriteit: Blauw = Hoog Oranje = Midden Grijs = Laag Basisapplicatie 1. Online gebruik basis- en themakaarten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de niet dynamische basis- en themakaarten, van het verzorgingsgebied, online gebruiken, zodat ik mij snel een beeld kan vormen van de situatie ter plaatse. 2. Service operationele data Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de operationele informatie (ProRail data over wagons) operationeel kunnen opvragen, zodat ik locatieonafhankelijk kan werken met actuele (geo-) informatie. Operationele informatie 3. Themakaarten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik dat de actuele geografische ligging van het spoor met een spoornummer/letter duidelijk herkenbaar is, zodat ik in de praktijk herken welk spoor het betreft. 4. Zoeken Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de ligging van een spoor met een bepaalde spoornummer/letter kunnen opzoeken, zodat ik snel een beeld kan krijgen waar dit spoor zich bevindt. 5. Spoorstatus Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik een duidelijk herkenbare visualisatie van de status van elk spoor: 'Leeg', 'Voorzien van wagons', 'Voorzien van wagons waaronder gevuld met gevaarlijke stoffen', zodat ik in de praktijk herken welk spoor het betreft. 6. Wagon(lading)gegevens Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik per spoor de gegevens kunnen opvragen met de wagons in de juiste volgorde, zodat ik inzicht krijg over de wagongegevens. 7. Offline gebruik operationele data Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik dat de gegevens over het gebruik van het spoor offline gebruikt kunnen worden, zodat ik deze bij het wegvallen van de verbinding kan blijven gebruiken. 8. Wagon(lading)locatie plotten Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de locatie van een wagon plotten, zodat de globale locatie hiervan geografisch gevisualiseerd wordt en ik een sneller beeld heb van de situatie. 9. Wagongegevens kopiëren Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de gegevens van die wagon, aan de hand van het volgnummer per spoor, kopiëren naar een puntbestand op de betreffende locatie, zodat deze gegevens niet opnieuw ingevoerd hoeven te worden.
48
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
10. Wagon(lading)locaties delen Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik de ingestelde locatie van wagons kunnen delen, zodat deze locatie ook inzichtelijk is voor de andere medewerkers van de hulpverleningsdiensten. 11. Gevaarsherkenning Als bevelvoerder en als officier van dienst wil ik snel geografisch een beeld krijgen van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen door de weergave van de betreffende symbolen, zodat ik snel een geografisch inzicht krijg in de gevaren van de (belendende) wagons. 12. Effectgebieden Als Adviseur gevaarlijke Stoffen wil ik snel een wagon kunnen bufferen met een in te stellen afstand, zodat ik snel een geografisch inzicht krijg in het effectgebied. 13. Einde inzet Als Adviseur gevaarlijke Stoffen wil ik alle informatie per dienstregelpunt eenvoudig voorzien van een einddatum en tijd, zodat ik snel een incident kan 'afsluiten'. 14 PKI certificaat Als Informatiemanager GEO wil ik de met een PKI-certificaat beveiligde service van ProRail/ Spoorweb ontvangen, zodat ik ervaring kan op doen met de installatie hiervan.
4
Deelproject 2 ‘Ondersteuning waarschuwings- en verkenningsdienst
4.1 Het probleem
De regionale Waarschuwings- en VerkenningsDienst wordt onder andere ingezet bij het (vermoeden van het) vrijkomen van gevaarlijke stoffen. Hierbij start de Leider Meet Plan Organisatie, LMPO, met een verplaatstingsopdracht. Hierdoor verplaatsen de meetploegen uit de hele regio zich naar het inzetgebied. Vervolgens verzamelt de LMPO meer informatie over de bron en maakt hij een inschatting van het effectgebied. In zowel het bron- als het effectgebied kan hij meetploegen inzetten. Deze kunnen de volgende metingen verrichten: een gasmeting (gasdetector metingen en maximaal drie soorten meetbuisjes), een simultaanmeting (gasdetector metingen en een simultaanmeting van 5 gecombineerde meetbuisjes), een radiologische meting (met verschillende meters en sondes). Deze opdrachten en de resultaten daarvan moeten via een standaard radioberichten-procedure via C2000 worden gecommuniceerd. De proof of concept levert een tool waarmee deze communicatie via een digitale kaart wordt uitgevoerd. Daarnaast kan de LMPO zijn adviezen intekenen waarbij deze wordt weergegeven in het Landelijk Crisis Management Systeem. 4.2 De gekozen oplossing voor ‘best practice’ Omdat de betrokken veiligheidsregio’s beschikken over een vergelijkbare geoarchitectuur op basis van ArcGIS Server van de firma Esri wordt gebruik gemaakt van deze basisvoorziening voor het genereren van standaard webservices. Voor de eerste opzet is gekozen voor het gebruik van GeoWeb. Deze tool wordt op de markt
WeNowAndDoIT.nl
49
gezet door de firma’s Esri en Grontmij. Hierbij wordt een zogenaamde site aangemaakt, welke gepresenteerd kan worden met een Silverlight viewer en met een HTML5 viewer. Er is gekozen voor deze viewer omdat deze platform-onafhankelijk is. Voor het instellen van de gewenste functionaliteit is gebruik gemaakt van workflows die door GeoWeb worden ondersteund. Voor de presentatie wordt gebruik gemaakt van een HTML5-viewer. 4.3 Bijzonder aan de oplossing De communicatie tussen de LMPO en de meetploegen is door de vele mogelijkheden behoorlijk complex. Dit is vereenvoudigd door het gebruik van zogenaamde codewoorden uit het NATO-alfabet. Het snel en foutloos gebruiken daarvan vraagt regelmatige oefening. Vooral het gebruik van weinig toegepaste meetopdrachten, geeft een verhoogde kans op verwarring, onduidelijkheid en fouten. Door deze tool is de communicatie vereenvoudigd en zijn alle codewoorden weggelaten. Daarbij wordt de locatie voor een verplaatsing of een meetopdracht op de kaart aangegeven. De verwachting is dat hierdoor het gebruik eenvoudiger wordt, zodat er minder getraind hoeft te worden en er bij het gebruik minder fouten worden gemaakt. Daarnaast ontstaat er door het invullen de van de meetploegstatus en door het weergeven van de actuele locatie van de meetploegen een beter beeld over de voortgang en van de werkelijke locaties van de meetploegen. Ten slotte kan de LMPO zijn advies op een eenvoudiger manier communiceren naar het regionaal Operationeel Team. 4.4 Testmethode en –resultaat Op basis van een beschrijving van de verschillende processtappen en de mogelijke meetapparatuur zijn er workflows aangemaakt waarmee deze acties kunnen worden uitgevoerd. 4.5 De generaliseerbaarheid van de oplossing De oplossingen bestaan uit drie onderdelen, de server, de viewer en de workflows. De gebruikte ArcGIS server kan de services genereren die voldoen aan de openstandaarden. Bij deze oplossingen is voor de koppeling met de viewers, gebruik gemaakt van een leverancier specifieke uitvoering van map- en feature services. De server ook kan gebruik maken van generieke WFS-en maar de server en de viewer zijn specifiek voor deze leverancier. De workflows zijn gebaseerd op Windows Workflow Foundation (EF4). Het is niet bekend of de aangemaakte workflows gebruikt kunnen worden in andere applicaties, die ook WF4 ondersteunen. Na de omzetting van deze proof of concept naar een product, kan deze oplossing ook als een dienst worden aangeboden.
50
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
Figuur 7: Weergave van de gebruikte poster door dit deelproject.
4.6
De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice
Bij dit deelproject is gebruik gemaakt van de volgende architectuurprincipes: 1. informatie van interne en externe bronnen wordt (her)gebruikt; 2. informatie kan worden gedeeld op basis van de open uitwisselingsformatie; 3. het ontwikkelen van nieuwe informatiemodellen; 4. het online gebruik van operationele (dynamische) data; 5. het gebruik van een service gerichte geo-architectuur; 6. een platform onafhankelijke ontsluiting.
WeNowAndDoIT.nl
51
4.7 Aanbevelingen voor andere regio’s Zorg voor de beschikbaarheid van een regionale geo-architectuur voor het gebruik van deze voorziening. 4.8 User stories Dit betreffen de user stories van de gedeeltelijk gerealiseerde proof of concept. Kleurlegenda voor prioriteit: Blauw = Hoog Oranje = Midden Grijs = Laag Verplaatstingsopdracht 1. Verplaatsingsopdracht Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik geografisch een voorlopige locatie kunnen doorgeven aan de in te zetten meetploegen, zodat ik eenvoudig een verplaatstingsopdracht kan communiceren 2. Verplaatsingsopdracht Als meetploeg wil ik een verplaatstingsopdracht kunnen ontvangen, zodat deze niet via C2000 hoeft te worden gecommuniceerd. Meetopdracht 3. Meetopdracht Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik geografisch, drie soorten gecombineerde meetopdrachten kunnen formuleren aan de beschikbare meetploegen voor: 1) gasmeting, 2) simultaanmeting, 3) radiologische meting, zodat dit niet via C2000 hoeft te worden gecommuniceerd. 4. Meetopdracht overig Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik geografisch een opdracht kunnen formuleren voor een visuele verkenning, (voor o.a. asbest) en een monstername door meetploegen, zodat dit via C2000 hoeft te worden gecommuniceerd. 5. Meetopdracht Als meetploeg wil ik een meetopdracht kunnen ontvangen, zodat deze niet via C2000 hoeft te worden gecommuniceerd. Meetresultaat 6. Meetploegstatus Als meetploeg wil ik elke stap in het werkproces kunnen melden als een status van de voortgang, zodat deze niet via C2000 hoeft te worden gecommuniceerd. 7. Meetresultaatregistratie Als meetploeg wil ik de meetresultaten met behulp van vrije tekst voor een eventuele toelichting kunnen registreren en terugmelden, zodat deze niet via C2000 hoeft te worden gecommuniceerd. 8. Meetresultaatregistratie domeinwaarden Als meetploeg wil ik de meetresultaten met behulp van domeinwaarden en een vrije tekst voor een eventuele toelichting kunnen registreren en terugmelden, zodat deze niet via C2000 hoeft te worden gecommuniceerd. 9. Resultaat geografisch Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik dat de meetresultaten, per meetploeg en per meting geografisch worden weergegeven, zodat deze overzichtelijk gepresenteerd worden.
52
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
10. Resultaat administratief Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik dat de meetresultaten, per meetploeg en per meting, inclusief het tijdstip van einde meting, administratief worden weergegeven, zodat deze overzichtelijk gepresenteerd worden. 11. Actuele locatie meetploeg Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik dat de actuele locatie van de meetploeg geografisch wordt weergegeven, zodat deze beschikbaar is. 12. Klachtenplot Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik dat de locaties en de aard van de ontvangen klachten geografisch kunnen plotten en/of uit een externe bron weergeven, zodat deze geografisch beschikbaar zijn. Advies 13. Plotten maatregelgebieden Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik mijn advies met maatregelgebieden kunnen intekenen, zodat deze gecommuniceerd kunnen worden. 14. Plotten maatregelgebieden Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik de status van de te activeren sirenes kunnen aanpassen, zodat deze gecommuniceerd kunnen worden naar de meldkamer. 15. Delen maatregelgebieden Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik mijn advies met te gebruiken sirenes en de maatregelgebieden presenteren in het Landelijk Crisis Management Systeem voor het Regionaal Operationeel Team, zodat deze niet meer via een andere methode hoeft te worden gecommuniceerd en niet opnieuw ingevoerd moet worden. Afsluiting inzet 16. Afsluiten inzet Als Leider Meet Plan Organisatie wil ik alle informatie per inzet eenvoudig voorzien van een einddatum en tijd, zodat ik snel een incident kan 'afsluiten'.
5
Deelproject 3.a ‘Dekkingsgebieden op basis van werkelijke rijsnelheden’
N.B. Op dit moment is de uitvoering van dit deelproject nog niet gestart. Afhankelijk van het benodigde en beschikbare budget zal de uitvoering hiervan in het eerste kwartaal van 2014 worden gerealiseerd of komt dit deelproject te vervallen. 5.1 Het probleem De veiligheidsregio’s genereren op basis van voorbereide vlakken zogenaamde kazernevolgordetabellen. Hierbij wordt per vlak bepaald, vanuit welke kazerne, dat vlak als eerste kan worden bereikt. De vlakken per kazerne vormen zo het verzorgingsgebied. Wettelijk zijn er per gebouwfunctie normen vastgesteld voor de opkomsttijd. Onder ‘opkomsttijd’ wordt verstaan de tijd tussen de melding van een incident tot en met het moment dat de brandweer ter plaatse is. De opkomsttijd is opgebouwd uit drie elementen: de verwerkingstijd, de uitruktijd en de rijtijd. De verwerkingstijd is de tijd tussen de melding aan de meldkamer van de burger in nood en het alarmeren van de brandweer. De uitruktijd, de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het eerste voertuig de kazerne verlaat op weg naar
WeNowAndDoIT.nl
53
het brandadres. De rijtijd ten slotte is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats incident te gaan, (2011 Inspectie OOV, Opkomsttijden Brandweer Plan van aanpak). Bij de rijtijd wordt uitgegaan een vaste snelheid ongeacht de snelheidsbeperking door de dagelijkse verkeersdrukte. In dit deelproject wordt, op per object inzichtelijk gemaakt, hoe het dagelijkse en wekelijkse verloop in de rijtijd is. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de snelheden die eerder op verschillende momenten van de dag en in de week zijn gerealiseerd. Deze informatie is ingewonnen door gebruik te maken van de locatiegegevens van mobiele telefoons. Naast dit inzicht per object en objecttype ontstaat er ook inzicht in welke knelpunten zich periodiek waar en wanneer voordoen. Op dit moment is er een beeld van de kwetsbaarheid van de infrastructuur maar deze is niet berekend. Het tweede deel van dit deelproject betreft een analyse van deze kwetsbaarheid waarbij deze absoluut en relatief wordt gepresenteerd. 5.2 De gekozen oplossing voor ‘best practice’ Berekening via service areas Deze werkwijze bestaat uit twee stappen. Stap 1. Bij deze stap wordt voor de kazernes in het betreffende verzorgingsgebied de zogenaamde service areas berekend. • De service areas van de verschillende posten overlappen elkaar niet. • Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een netwerk analyse voor de volgende intervallen: ½, 1½, 2½, 3½, 4½, 5½, 6½, 7½, 8½, 9½,10½, 11½, 12½, 13½, 14½, 15½. Het gaat hierbij om de ‘ringen’ met deze intervallen. • Deze berekening wordt uitgevoerd voor elk uur van alle dagen van een week • Voor de rijsnelheid wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde snelheid die op dat tijdstip van die dag mogelijk is. Stap 2. Bij deze stap wordt de informatie uit stap 1 gekoppeld aan de verschillende gebruiksfuncties Vervolgens kan de normtijd gekoppeld worden aan de gebruiksfunctie en kan de overschrijding hiervan per tijdstip worden berekend. N.B. De normtijd geldt voor de opkomsttijd. Deze bestaat uit zowel de verwerkingstijd, de opkomsttijd en de rijtijd. De berekende tijd is zonder de verwerkingstijd en opkomsttijd. Berekening per object Bij deze benadering wordt per object de rijtijd bepaald naar de dichtstbijzijnde kazerne. Vervolgens kan de normtijd gekoppeld worden aan de gebruiksfunctie en kan de overschrijding hiervan per tijdstip worden berekend. Overweging Er is gestart met de berekening via service areas. De motivatie daarvoor was de inschatting dat er voor deze aanpak minder rekencapaciteit en rekentijd nodig was. Hiervoor zijn drie proefberekeningen gemaakt voor drie tijdstippen voor de kazernes in Veiligheidsregio IJsselland. Hierbij is geconstateerd dat, bij het aan elkaar grenzen van de gebieden van verschillende kazernes, er veel contourlijnen vlak bij elkaar werden weergegeven. Hierdoor ontstond het onjuiste beeld dat er binnen enkele tientallen meters enkele minuten rijtijd verschil was. Dit is gedeeltelijk gecorrigeerd door de gebieden met de gelijke rijtijden van verschillende kazernes samen te laten voegen. Een andere constatering was dat niet alle objecten in de berekende service areas vielen. Dit is ongewenst omdat er dan over die objecten
54
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
geen gegevens bekend zijn. Dit is opgelost door de instellingen voor het maken van deze vlakken aan te passen. Op basis van de uitgevoerde proefberekeningen wordt geconstateerd dat deze methode gebruik kan worden voor een beeld te krijgen van het dagelijkse en wekelijkse verloop maar dat de nauwkeurigheid van deze berekening beperkt is. Daarom is besloten voor het vervolg van deze proof of concept de methode te gebruiken van de berekening per object. Hierbij zal de benodigde rekencapaciteit worden beperkt door niet alle gebruiksfuncties te bepalen. De resultaten bestaan uit een rapport per object, gebruiksfunctie of gebied waarbij de resultaten zowel grafisch, in tabel en in grafiek worden gepresenteerd. Kwetsbaarheidsanalyse Hierbij wordt voor één of meer geselecteerde wegcategorieën, per wegvak bepaald wat de benodigde rijtijd is en wat de benodigde extra rijtijd is als dit wegvak is versperd. Hierbij wordt verschil absoluut en relatief bepaald. 5.3 Bijzonder aan de oplossing Hiermee wordt een aanvullend beeld gegenereerd van de invloed van de gemiddelde historische rijsnelheid op de tot nu toe gebruikte rijtijden op basis van een vaste rijsnelheid. Deze gegevens kunnen ook worden gebruikt bij het beoordelen van tijdelijke afsluitingen door bijvoorbeeld evenementen. Op een berekende manier wordt er inzicht gegeven in de kwetsbaarheid van de wegvakken per wegtype. De berekeningen worden vastgelegd in een model met instelbare parameters zodat deze eenvoudig kan worden hergebruikt. 5.4 Testmethode en -resultaat De eerste opzet is om proefberekeningen uit te voeren voor een beperkt aantal tijden en deze resultaten te beoordelen. Op basis van automatisch geregistreerde inzetten (en met verwerking van de betreffende verwerkings- en opkomsttijd) kan een vergelijking worden gemaakt met de bekende waarden voor die route en voor dat moment van de dag van de week. 5.5 De generaliseerbaarheid van de oplossing Hierbij zijn verschillende onderdelen relevant. Voor het maken van deze resultaten wordt gebruik gemaakt van specifieke tools met hun specifieke data en rekenmodellen. Hoewel de basis van deze rekenmodellen gelijk zijn, zijn er vele factoren van invloed en is het de verwachting dat de resultaten van een berekening met andere tools en data van deze zullen verschillen. Als de resultaten berekend zijn, kunnen de resultaten via een (besloten) geoviewer worden gepresenteerd en breed worden gebruikt. 5.6 De rol van architectuur en standaardisatie bij ‘best practice’ Bij dit deelproject is gebruik gemaakt van de volgende architectuurprincipes: 1. informatie van interne en externe bronnen wordt (her)gebruikt; 2. informatie kan worden gedeeld op basis van de open uitwisselingsformatie; 3. het ontwikkelen van een nieuw informatiemodel; 4. het online gebruik van data; 5. het gebruik van een service gerichte geo-architectuur; 6. een platform onafhankelijke ontsluiting.
WeNowAndDoIT.nl
55
5.7 Aanbevelingen voor andere regio’s Zorg voor de beschikbaarheid van een regionale geo-architectuur voor het gebruik van deze voorziening en voor de ontsluiting van de resultaten. 5.8 User stories Dit betreffen de user stories van de gedeeltelijk gerealiseerde proof of concept. Kleurlegenda voor prioriteit: Blauw = Hoog Oranje = Midden Grijs = Laag Berekening 1. Streetmap aanschaf Als Informatiemanager GEO wil ik de beschikking over Streetmap Desktop, zodat ik zonder extra kosten een onbeperkt aantal analyses kan uitvoeren. 2. Proefberekening Als Informatiemanager wil ik een proefberekening maken voor een selectie van de objecten met de historische rijtijden op enkele momenten van een dag van de week, zodat ik een beeld krijg van de benodigde tijd en credits en van de resultaten. 3. Berekening Nederland Als Informatiemanager wil ik een berekening maken voor een selectie van de objecten met de historische rijtijden de berekening maken van de niet overlappende dekkingsgebieden voor de brandweerkazernes in NL waarbij het verloop hiervan door de week zichtbaar wordt, zodat ik deze resultaten kan gebruiken voor mijn beeldvorming hierover en ik deze landelijk kan delen. 4. Normtijd Als Informatiemanager wil ik de normtijd per object beschikbaar hebben, zodat ik deze kan gebruiken voor mijn beeldvorming en ik gebruikt kan worden voor de berekening van de overschrijding, 5. Normale tijd Als Informatiemanager wil ik de rijtijd per object op basis van maximale rijsnelheid per wegvak beschikbaar hebben, zodat ik deze kan gebruiken voor mijn beeldvorming, 6. Overschrijding normtijd Als Informatiemanager wil ik de eventuele overschrijding van de normtijd per tijd en dag berekenen, zodat ik deze kan gebruiken voor mijn beeldvorming, 7. Overschrijding normale tijd Als Informatiemanager wil ik de eventuele overschrijding van de normale tijd berekenen, zodat ik deze kan gebruiken voor mijn beeldvorming. Presentatie 8. Visualisatie Als Informatiemanager wil ik de resultaten van de berekening (overschrijding en normtijd) per object kunnen visualiseren op een besloten website waarbij de objecten per categorie kunnen worden verborgen of weergegeven, zodat ik deze informatie kan delen met geautoriseerde gebruikers. Analyse & rapportage 9. Objectgegevens Als Informatiemanager wil ik de resultaten per object kunnen opvragen, met de
56
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
normtijd (voor die gebruiksfunctie) en het verloop in de week van de historische opkomsttijden en de overschrijdingswaarden, zodat ik deze resultaten per object kan opvragen voor mijn beeldvorming hierover. 10. Objectrapportage Als Informatiemanager wil ik een rapport per object kunnen opvragen, waarbij de normtijd (voor die gebruiksfunctie) wordt vergeleken met het verloop in de week van de historische opkomsttijden (grafisch) en waarbij de resultaten als overschrijdingswaarden worden weergegeven, zodat ik deze resultaten per object kan opvragen voor mijn beeldvorming hierover. 11. Objecttype analyse Als Informatiemanager wil ik een rapport per objecttype per gebied kunnen opvragen, waarbij de normtijd (voor die gebruiksfunctie) wordt vergeleken met het verloop in de week van de historische opkomsttijden (grafisch) en waarbij de resultaten als overschrijdingswaarden worden weergegeven, zodat ik deze resultaten per gebied kan opvragen voor mijn beeldvorming hierover. 12. Gebiedsrapportage Als Informatiemanager wil ik een rapport voor de verschillende objecttypen per gebied genereren, waarbij de normtijd wordt vergeleken met het verloop in de week van de realistische opkomsttijden en waarbij de resultaten grafisch worden weergegeven, zodat ik deze resultaten per gebied kan opvragen voor mijn beeldvorming hierover. Kwetsbaarheidsanalayse 13. Proefanalyse Als Informatiemanager wil ik voor de autosnelwegen in VR IJsselland, per wegvak de extra rijtijd weten die ontstaat als dat wegvak is afgesloten, zodat ik inzicht heb in de resultaten van deze analyse. 14. Proefanalyse 2 Als Informatiemanager wil ik voor de autosnel-, hoofd-, lokale en regionale wegen in VR IJsselland, per wegvak de extra rijtijd weten die ontstaat als dat wegvak is afgesloten, zodat ik inzicht heb in de resultaten van deze analyse. 15. Analyse Als Informatiemanager wil ik voor de autosnel-, hoofd-, lokale en regionale wegen in Nederland, per wegvak de extra rijtijd weten die ontstaat als dat wegvak is afgesloten, zodat ik een overzicht heb van de kwetsbaarheid van de infrastructuur. 16. Presentatie Als Informatiemanager wil ik een webviewer met de resultaten van de kwetsbaarheidsanalyse, zodat ik een overzicht heb van de kwetsbaarheid van de infrastructuur.
WeNowAndDoIT.nl
57
Figuur 8: Weergave van de gebruikte poster door dit deelproject.
6. Deelproject 4. ‘Beheer basis- en themakaarten’ N.B. Op dit moment is de uitvoering van dit deelproject nog niet gestart. Afhankelijk van het benodigde en beschikbare budget zal de uitvoering hiervan in het eerste kwartaal van 2014 worden gerealiseerd of komt dit deelproject te vervallen. 6.1 Het probleem Bij het maken van een digitale kaart voor bijvoorbeeld planvorming, wordt vaak gedacht dat de gebruikte functionaliteit ook volstaat voor het beheer van die kaart.
58
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
Als het om actualiseren van de betreffende geo-objecten en hun administratieve data betreft, is dit juist. Bij het maken wordt er echter gebruik gemaakt van een basiskaart en eventuele themakaarten. Updates in deze kaarten kunnen gevolgen hebben de juistheid van de planvorming. 6.2 De gekozen oplossing voor ‘best practice’ Met dit deelproject wordt een proof of concept gerealiseerd voor een beheertool. De eerste stap die bij het gebruiken hiervan is het analyseren van wijzigingen in de betreffende basis- en themakaarten nabij de planvormingsobjecten. Dit betreft de verschillen ten opzichte van de laatste wijziging. Als er verschillen zijn, dan worden deze per object gemarkeerd weergegeven. De planvormer kan deze verschillen visueel beoordelen op eventuele consequenties voor de planvorming. Als er een aanpassing nodig is kan deze worden uitgevoerd met de beschikbare functionaliteit van de maak-tool. Als dit is afgerond of als er geen updates nodig zijn, dan wordt met de betreffende functieknop de status van alle getoonde mutaties aangepast en wordt het volgende object weergegeven. 6.3 Bijzonder aan de oplossing Hiermee wordt concreet inhoud gegeven aan de beheerfunctie, zodat de wijzigingen in de gebruikte basis- en themakaarten worden beoordeeld op de noodzaak voor een update van de planvorming. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van een selectie van de begindatum voor de betreffende GIS-bestanden. 6.4 Testmethode en -resultaat Hiervoor wordt gebruik gemaakt zowel historische verschillen in de basis- en themakaarten als van gesimuleerde wijzigingen. 6.5 De generaliseerbaarheid van de oplossing De methode, waarbij voor een buffer rondom de voorbereide objecten, aan de hand van een verschil in de begindatum van de gebruikte geo-informatie, de wijzigingen worden geanalyseerd is generiek toepasbaar. De gebruikte workflows en webapplicatie zijn echter specifiek. 6.6 De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice Bij dit deelproject is gebruik gemaakt van de volgende architectuurprincipes: 1. informatie van interne en externe bronnen wordt (her)gebruikt; 2. informatie kan worden gedeeld op basis van de open uitwisselingsformatie; 3. het online gebruik van operationele data; 4. het gebruik van een service gerichte geo-architectuur; 5. een platform onafhankelijke ontsluiting. 6.7 Aanbevelingen voor andere regio’s Zorg voor de beschikbaarheid van een regionale geo-architectuur voor het gebruik van deze voorziening en voor de ontsluiting van de resultaten.
WeNowAndDoIT.nl
59
6.8 User stories Dit betreffen de user stories van de nog niet gerealiseerde proof of concept. Kleurlegenda voor prioriteit: Blauw = Hoog Oranje = Midden Grijs = Laag Analyse 1. Basiskaarten Als planvormer wil ik de wijzigingen van de basiskaart GBKN binnen 100m van de voorbereide objecten (bereikbaarheidskaart) sinds de vorige controle analyseren, zodat ik deze kan beoordelen op gevolgen voor de planvorming 2. Basiskaarten Als planvormer wil ik de wijzigingen van de basiskaart GBKN binnen 100m van de voorbereide objecten (evenement-, waterongevallen-, natuurbrandkaart) sinds de vorige controle analyseren, zodat ik deze kan beoordelen op gevolgen voor de planvorming Presentatie 3. Visualisatie wijzigingen Als planvormer wil ik de voorbereide objecten met wijzigingen van de basiskaart, worden afzonderlijk per object weergegeven, waarbij ik kan klikken voor het volgende object en de objecten zonder wijzigingen worden overgeslagen, zodat ik de eventuele gevolgen voor de wijzigingen kan beoordelen op een eventuele aanpassing. 4. Visualisatie wijzigingen en aanpassing planvorming Als planvormer wil ik, de eventuele wijzigingen van de basiskaart in de objectplanvorming aanpassen zodat ik de deze aanpassing direct kan invoeren. 5. Registratie & visualisatie Als planvormer wil ik de wijzigingen per object met één klik kunnen registreren als 'Verwerkt', waarna het volgend object wordt gepresenteerd, tot de melding dat alle objecten verwerkt zijn, zodat ik snel de statusregistratie van de wijzigingen kan verwerken en het volgende object kan beoordelen. Beheer 6. Instellen kaartlagen Als planvormer wil ik de kaartlagen die beoordeeld moeten worden op wijzigingen, zelf kunnen instellen, zodat ik deze functionaliteit optimaal kan gebruiken.
7. Deelproject 5 ‘Digitale Scenario Kaart’ N.B. Op dit moment is de uitvoering van dit deelproject nog niet gestart. Afhankelijk van het benodigde en beschikbare budget zal de uitvoering hiervan in het eerste kwartaal van 2014 worden gerealiseerd of komt dit deelproject te vervallen. 7.1 Het probleem Door de brandweer zijn verschillende soorten plannen voorbereid voor verwachte inzetten. Voorbeelden hiervan zijn de digitale bereikbaarheidskaart voor gebouwen en de digitale waterongevallenkaart voor de mogelijke inzet van duikers. Met de
60
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
realisatie van digitale plannen voor de scenario’s die kunnen ontstaan met gevaarlijke stoffen is er relatief weinig of geen ervaring opgedaan. Dit wordt veroorzaakt doordat er voor de combinaties gevaarlijke stof en verpakking verschillende scenario’s mogelijk zijn en elk scenario’s weer verschillende effectgebieden kent. Daarbij komt nog dat een aantal effectgebieden afhankelijk zijn van onder andere de actuele windrichting en windsnelheid. De eerste opzet van de planvorming bestond uit een document met een afbeelding die als digitaal PDF-bestand werd gebruikt. Deze versie is minder geschikt voor het presenteren van de scenario’s en hun effectgebieden. De veelheid aan gegevens kunnen goed worden weergegeven als een GIS-kaartlaag waarbij ook met een analyse, een rapport van de betrokken kwetsbare objecten kan worden gegenereerd. Naast de stationaire objecten zoals en LPG-tankstation, waarvoor de planvorming goed kan worden voorbereid, zijn er ook mobiele objecten, zoals een LPG-tankauto. Deze kan op veel verschillende routes en locaties betrokken zijn bij een incident. De betreffende scenario’s en hun effectgebieden kunnen worden voorbereid maar de ongevalslocatie moet operationeel worden vastgesteld. 7.2 De gekozen oplossing voor ‘best practice’ De eerste aanpak voor de stationaire objecten is dat de betreffende scenario’s en effectgebieden voor een LPG-tankstation worden uitgewerkt en handmatig worden aangemaakt. Bij verschillende windrichtingen worden verschillende effectgebieden aangemaakt. Deze informatie wordt ontsloten in een HTML5-viewer. De voorbereide Digitale Scenario Kaart, moet operationeel toegepast kunnen worden. Hierbij moet de status van de betreffende scenario’s gewijzigd worden zodat ook andere operationele gebruikers zien welk scenario wordt verwacht, dan wel zich voordoet of welk heeft plaatsgevonden. Als de windrichting en windsterkte van invloed zijn op de effectgebieden, moeten deze ingesteld kunnen worden. Voor de mobiele locaties moeten deze scenario’s op de geplotte locatie worden weergegeven. Er wordt onderzoek gedaan naar de technologie die daarvoor gebruikt kan worden. 7.3 Bijzonder aan de oplossing Er wordt gewerkt aan het op het zogenaamde GIS-niveau ontsluiten van belangrijke geo-informatie voor planvorming voor zowel stationaire als dynamische objecten met gevaarlijke stoffen. 7.4 Testmethode en resultaat Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de verschillende doelgroepen: de planvormers en de operationele gebruikers. 7.5 De generaliseerbaarheid van de oplossing De tools voor het maken van de scenario’s en effectgebieden zijn specifiek maar de resultaten daarvan voor de stationaire objecten kunnen worden uitgewisseld op basis van de open standaarden en kunnen worden hergebruikt in andere applicaties. Het hergebruik van de Digitale ScenarioKaart voor de mobiele objecten is afhankelijk van de gebruikte technologie.
WeNowAndDoIT.nl
61
7.6 De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice Bij dit deelproject is gebruik gemaakt van de volgende architectuurprincipes: 1. informatie van interne en externe bronnen wordt (her)gebruikt, 2. informatie kan worden gedeeld op basis van de open uitwisselingsformatie, 3. het ontwikkelen van een nieuw informatiemodel, 4. het online gebruik van data, 5. het gebruik van een service gerichte geo-architectuur, 6. een platform onafhankelijke ontsluiting. 7.7 Aanbevelingen voor andere regio’s Zorg voor de beschikbaarheid van een regionale geo-architectuur voor het gebruik van deze voorziening en voor de ontsluiting van de resultaten. 7.8 User stories Dit betreffen de user stories van de nog niet gerealiseerde proof of concept. Kleurlegenda voor prioriteit: Blauw = Hoog Oranje = Midden Grijs = Laag Maken en beheren 1. Datamodel Als planvormer wil ik een datamodel waarmee ik administratieve objectinformatie en geo-informatie met de relevante scenario's en effectgebieden (van werkblad, schadescenarioboek en professioneel vuurwerk) kan registreren, zodat ik dit kan gebruiken in een applicatie voor het maken en beheren daarvan. 2. Vast object informatie Als planvormer wil ik een webbased tool voor maken en beheren van de administratieve informatie van de Digitale Scenario Kaart voor LPGtankstation en LPG-tankauto, zodat ik deze administratieve informatie kan registreren voor mobiel gebruik op GIS-niveau. 3. Vast object scenario Als planvormer wil ik een webbased tool voor maken en beheren van de scenario's en effectgebieden en de overige geo-informatie van de Digitale Scenario Kaart voor LPG-tankstation en LPG-tankauto, zodat ik deze geoinformatie kan registreren voor mobiel gebruik op GIS-niveau. Autoriseren 4. Vaste objecten Als bevelvoerder, officier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen en als leider meetplanorganisatie wil ik de relevante scenario’s voor vaste objecten (LPGtankstation en LPG-tankauto), inclusief de eventuele windrichting, operationeel kunnen selecteren en de status kunnen instellen in: 'Dreiging' of 'Heeft (mogelijk) plaatsgevonden', zodat ik snel de mogelijke scenario's en effectgebieden bij een incident op die locatie en kan instellen en delen.
62
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
Gebruiken 5. Vaste objecten Als bevelvoerder, officier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen, leider meetplanorganisatie en als meetploeg wil ik de administratieve informatie van de digitale scenariokaart en de scenario's met een ingestelde status, voor vaste objecten (LPG-tankstation en LPG-tankauto), operationeel kunnen visualiseren, zodat ik snel een beeld heb van het object en de mogelijke scenario's en effectgebieden bij een incident op die locatie. Delen 6. Delen vaste objecten Als medewerker van een hulpverleningsdienst wil ik de relevante scenario’s voor vaste objecten (LPG-tankstation en LPG-tankauto), operationeel kunnen gebruiken, zodat ik een goed beeld heb van de actuele situatie. Afsluiting inzet 7. Afsluiten inzet Als Adviseur Gevaarlijke Stoffen wil ik de status van de scenario's per vast object (LPG-tankstation en LPG-tankauto), eenvoudig voorzien van een einddatum en tijd, zodat ik snel een incident kan 'afsluiten'.
WeNowAndDoIT.nl
Bijlage A – Scrum
Figuur 9: Scrum Cheat Sheet (wijziging van: http://www.protechtraining.com/pdf/ScrumCheatSheet.pdf).
63
64
Jaap Smit, Johan van Ballegooijen, Ronald van Leeuwen en Mark Knaapen
Branchespecifieke Routenavigatie1
Susan Stegeman Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
1. Wat is het probleem? Snel ter plaatse zijn is belangrijk voor hulpdiensten, daarom maken zij gebruik van navigatiesoftware. De OOV-sector stelt specifieke eisen aan navigatie, standaard consumentennavigatie is te beperkt in zijn functionaliteit. Belangrijke wensen zijn o.a. dat het systeem koppelbaar moet zijn met het meldkamersysteem voor het inschieten van de incidentlocatie. Het kaartmateriaal moet aan te passen zijn, denk hierbij aan rijden over busbanen en terreinen die niet als wegen bekend zijn in bijvoorbeeld natuurgebieden. Daarnaast is aanpasbaarheid van de parameters van belang, bijvoorbeeld de maximumsnelheid, de doorrijdhoogte, de as-last en blokkades. Naast het kunnen navigeren naar een uit het meldkamersysteem ingegeven locatie en het handmatig instellen komt het ook voor dat er tijdens een inzet een locatie wordt bepaald. Bijvoorbeeld een uitgangsstelling of een punt in een natuurterrein zonder adres. Deze punten worden geplot in het command- en controlsysteem CCS-M. Een koppeling tussen de navigatie en plotsysteem is niet beschikbaar. Er zijn drie typen navigatie te onderscheiden, te weten: • Navigatie in de stad, de aanrijtijden zijn vaak kort (enkele minuten end e bestuurder is vaak zeer goed op de hoogte van de lokale situatie en de verkeersdruk is hoog zodat een navigatiesysteem eerder afleid dan helpt. • Navigatie naar verder gelegen incidenten, waar de bestuurder meerder mogelijkheden heeft om naar het incident te rijden en soms afwegingen moet maken (snelste/ veiligste route) en of dat er vanuit verschillende kazernes naar een zelfde incident genavigeerd moet worden , waarbij je wil voorkomen dat iedereen achter elkaar aan rijdt. • Het volgen van ene vaste vooraf opgegeven route bij bijv. een treintje van een incident naar een waterlaadpunt en weer terug, al dan niet door onbekend terrein. De meeste navigatiesoftware is niet VeRA-compliant (Veiligheidsregio Referentiearchitectuur). Het betreft veelal gesloten systemen die niet door de gebruiker configureerbaar zijn met een specifiek geodata-formaat. De wens/innovatie is branche specifieke routenavigatie, die koppelbaar is met brandweer specifieke preparatieve data en dynamische incidentdata. Van belang is wel dat er afspraken worden gemaakt over data-uitwisseling en de koppelvlakken tussen clientapplicatie en navigatie. 1
De partners in dit project zijn: Brandweer Nederland, iNowit, Veiligheidsregio Noord- en OostGelderland en NMPO.
66
Susan Stegeman
2
Wat is de gekozen oplossing voor ‘best practice’?
Onderdeel 1: Beheer kaartapplicatie/ wegennetwerk Het basis wegenbestand is van Navteq, het bestand is routeerbaar. Voor de doelstellingen van dit traject zijn er in het basisbestand attributen en lijnen van het basisbestand aangepast. Bijvoorbeeld het toevoegen van de doorrijdhoogte en eenrichtingsverkeerswegen die door de hulpdiensten worden gebruikt. Er zijn ook wegen toegevoegd die aansluiten bij het Navteq bestand en samen met het bestand van Navteq het routeerbare basisbestand vormen, paden in het natuurgebied bijvoorbeeld. Deze functies worden uitgevoerd door de NMPO web applicatie. Hierin kunnen naast het bestaande kaartmateriaal van Navteq (routeerbaar) ook eigen lijnsegmenten worden toegevoegd. (functies zijn: kaartupdates, toevoegen/ wijzigen/ verwijderen van vectoren en attribuut gegevens, exporteerbaar maken als kaartmateriaal voor het navigatiesysteem). Men kan zelf of samen met de leverancier de route-informatie aanpassen aan de wensen van de hulpverlening. Hier kan ook de voertuig(type) de snelheid per wegfunctie worden ingesteld. De bestaande applicatie kan worden uitgebreid met attributen voor vrachtwagen restricties (doorrijhoogte/ as belasting). Dit kan worden verrijkt met eigen gegevens, die in de routering worden meegenomen. Er wordt uitgegaan van een bestaand NMPO Programma: Winter Planning. Dit is een webbased programma (Postgis database, Dot net/ Java script front end, mapserver kaart handler. De source hiervan zal worden gekopieerd zodat aanpassingen alleen voor de Veiligheidsregio’s gelden. Tevens is het dan mogelijk specifieke (gebruikers)termen in de menu’s te plaatsen. Deze verrijkte kaartinformatie kan ook gebruikt worden bij bereikbaarheidsberekeningen (zodat er met 1 source wordt gewerkt). Onderdeel 2: Ingeven van geo-informatie, preparatieve data Preparatieve data is in een centrale postgis database opgenomen. Deze hebben weinig impact op de routenavigatie. Gegevens kunnen worden getoond in het navigatiesysteem. Deze data worden opgenomen als POI. Deze POI kunnen als aanrijdpunten worden geselecteerd. Deze kunnen als GPX of XML worden aangeleverd aan het navigatiesysteem. Een tweede aspect van preparatieve data is de data die gegenereerd wordt aan de hand evenementen of incidenten en kunnen elementen bevatten voor routering. Hierbij worden objecten ingeven van objecten zodat de operatie over de juiste gegevens beschikt, inclusief het distribueren van deze gegevens naar de voertuigen. Deze informatie heeft (vaak) een tijdelijk karakter (begindatum-einddatum). Er is onderzocht of deze tijdelijke POI’s ook middels een zelfde format (GPX/ XML ) kunnen worden overgedragen. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen wegafzettingen, en wegafsluitingen met betrekking tot het berekenen van de route. Bij wegafzetting, er kan geen gebruik gemaakt worden van de doorgang (incident en preparatief), bij een wegafzetting kan er door hulpdiensten gebruik gemaakt worden van de doorgang (incident en preparatief). De wegafsluitingen mogen door de navigatie genegeerd worden. De preparatieve data wordt als GPX aangeboden aan de navigatie (dus als POI). Dit is al beschikbare functionaliteit, er zal alleen een juiste XML moeten worden opgebouwd. Het communicatiekanaal dat hiervoor wordt gebruikt is hetzelfde als wat gebruikt wordt binnen CCS-M.
Branchespecifieke Routenavigatie
67
Onderdeel 3: Ingeven van geo-informatie, dynamische data Een incident begint met een(XML-)bericht van de meldkamer. Deze melding komt binnen bij het voertuig (en is niet altijd even accuraat wat betreft locatie). Hier wordt automatisch naartoe genavigeerd . Tijdens een incident kan geplot worden in een applicatie. Incidentdata die geplot wordt, bestaat uit een positie (X/Y) en attribuutdata. Deze objecten kunnen of POI’s zijn (bijvoorbeeld water inname punten/ voertuig opstelplaatsen) of blokkades (bijvoorbeeld blokkades/ gifwolk) zijn. Een deel van deze geografische gegevens kunnen impact hebben op de routering. Om dit te realiseren zullen manieren gevonden moeten worden om de verschillende objecttypen (punten/lijnen en vlakken) te verwerken in het routeerbare bestand. Bv puntblokkade op lijnsegment sluit lijnsegment uit van routering. Door aansluiting op het project dat loopt binnen de TU Delft (dynamische routeberekening) kan een blokkade ook dynamisch zijn en daarmee direct van invloed op de berekende route en zal het resultaat van de berekende route altijd afhankelijk zijn van de input plaats/tijd en actie). Deze functie zal alleen bij bepaalde type incidenten toegepast hoeven te worden. Daarnaast kent het incident soms uitgangsstellingen. Vanaf deze uitgangsstellingen kunnen verschillende routes worden gecreëerd. Bijvoorbeeld aan- en afrijroutes naar waterpunten. Deze routes zijn verplicht voor de betreffende voertuigen en “overrulen” de navigatie. Een voertuig krijgt deze routes zodra het mogelijk is en anders niet. Deze navigatiefunctie is nu al aanwezig, het belangrijkste ontwikkelpunt is gelegen in het uitwisselen van de voorbereide route(tekenen) met de plotapplicatie. Onderdeel 4: Routeberekening Alle routeberekeningen worden aan de client side uitgevoerd (dus op het navigatie systeem). Als extra functie zal hiervoor worden ontwikkeld het tonen en kiezen van verschillende alternatieven. De routeberekening wordt gebaseerd op de input data (wegen/ objecten en obstakels). De route kan bestaan uit: • veilige route; • snelste route. Alle berekende routes zijn routes die dynamisch zijn. Dus ook bij afwijkingen worden herberekend. Integratie met actuele verkeersinformatie is mogelijk Aan de navigatiekant wordt de voorkeursroute geladen, en bij afwijkingen van de route wordt automatisch herberekend (is aan/uit te zetten). Of gedwongen naar de originele route teruggeleid.
3
Wat is bijzonder aan de oplossing?
Er is gebruik gemaakt van bestaande technieken en open standaarden. Het nieuwe in deze oplossing zit hem in het feit dat navigatie dynamischer is en meer geïntegreerd in de incidentbestrijding. Extra winstpunt is dat door het in huis hebben van de routedata voor zowel planvorming (dekkingsplan) als incidentbestrijding gerekend kan worden met dezelfde data. Nu zijn dat veelal verschillende gegevensbronnen.
68
Susan Stegeman
4
Illustraties
Figuur 1. Het volgende screenshot betreft de routenavigatie.
Branchespecifieke Routenavigatie
69
Figuur 2.
5
Testen
Het betreft een bestaande oplossing die nog verder OOV-specifiek gemaakt kan worden door te configureren. Er is hoofdzakelijk gewerkt met open standaarden. De navigatie heeft zijn eigen protocollen, voor uitwisseling dienen wellicht afspraken gemaakt te worden.
70
Susan Stegeman
6
De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice
Er is bewust rekening gehouden met de architectuurprincipes van VeRA. De gegevens worden eenmalig opgeslagen en meervoudig gebruikt. De koppelvlakken voldoen in grote mate aan open standaarden.
7
Aanbevelingen voor andere regio’s
Het zou aardig zijn als een aantal regio’s bereid is gezamenlijk op te trekken voor het ontwikkelen van OOV-navigatie. Het is van belang dat de markt van OOVnavigatie divers wordt, dit om leveranciers scherp te houden, en zelf meer aan het roer te zitten op het gebied van ontwikkelingen.
BRAIN, Slimme Database1
Jason van Erve en Luud Verheijen Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
1
Wat is het probleem?
Als er één beroepsgroep is voor wie geldt ‘al doende leert men’, is het de brandweer wel. Maar om te kunnen leren, is informatievastlegging een must. Dit gebeurt nu al wel, maar er zijn vaak verschillende systemen voor nodig. Ook is de brandweer een vrij traditionele, maar vooral op operationeel gebied, geprotocolleerde organisatie. Men werkt op straat veel met procedures en protocollen, die in de koude fase worden uitgewerkt en vastgesteld op basis van gefragmenteerde informatie. Onze brandweermensen worden met grote regelmaat blootgesteld aan risico’s tijdens het uitoefenen van hun professie. Het is de taak van de werkgever om daar waar mogelijk risico’s te reduceren tot een “acceptabel” minimum. Op het gebied van mens en materieel is de rek om deze risico’s te reduceren er nagenoeg uit. Met snellere brandweerauto’s, betere beschermingsmiddelen en of nog slimmere brandweermensen gaan we niet het beoogde resultaat halen. We zullen als lerende organisatie andere bronnen moeten aanboren om onze ambitieuze doelstellingen te realiseren. Op dit moment heeft de brandweerorganisatie weinig tot geen beschikking over gevalideerde data om goede trendanalyses en of managementrapportages te maken. Op het gebied van brandonderzoek zijn er al flinke stappen in de goede richting gemaakt. Nu is het bijna van levensbelang om deze cruciale informatie te vergaren en tijdens incidenten te presenteren om tot een hoger veiligheidsniveau te komen, maar zeker ook om tot betere besluitvorming te komen. Kortom het verzamelen en het daadwerkelijk slim gebruiken van deze data voor alle disciplines en niveaus is op dit moment nog niet goed geregeld binnen Nederland. BRAIN maakt gebruik van integraal datamanagement. Integraal datamanagement zorgt erover, dat zowel op operationeel, tactisch als strategisch niveau data wordt verzameld en deze vervolgens ook weer beschikbaar wordt gesteld voor de genoemde niveaus. De veiligheidsregio’s werken vaak nog in eilandjes, die weinig tot geen informatie delen met andere regio’s, ondanks dat we allemaal soortgelijke problemen hebben. Het delen van informatie met andere veiligheidsregio’s verdient daarom nog de nodige aandacht. Ook het leren van elkaar, leren van branden en ongevallen staat om die reden hoog op de agenda binnen onze organisatie.
1
De partners in dit project zijn: Brandweer Nederland, iNowit, Veiligheidsregio Midden- en WestBrabant, TNO en Respond BV.
72
Jason van Erve en Luud Verheijen
2
Waarom is dit een probleem voor de veiligheidsregio?
We zitten in een tijd van crisis en er wordt door de overheid behoorlijk bezuinigd op alle fronten. Ook de veiligheidsregio’s worden niet ontzien. Het grootste gevaar in deze is, dat door de bezuinigingen mogelijk de veiligheid van hulpverleners en burgers in gevaar komt. Men moet zich uiteraard goed prepareren op incidenten, maar de focus moet meer op het voorkomen van incidenten komen te liggen. Op dit moment zijn we op het gebied van wet- en regelgeving, procedures en protocollen redelijk probleem gestuurd. In ons vak vertaald betekent dat we er pas over gaan nadenken als het incident gebeurd is en er diverse rapportages liggen met aanbevelingen. Of met andere woorden: “Als het kalf verdronken is, dempt men de put.” . Op basis van deze aanbevelingen worden er nieuwe procedures en protocollen geschreven voor onder andere de parate dienst. Ook kan er dan kritischer worden gekeken naar weten regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en vergunningverlening. Er is op dit moment nog geen slim datamanagementsysteem, die ons in staat stelt om in een vroegtijdig stadium landelijke trends op het gebied van incidenten te ontdekken om zo het potentiele gevaar dat het escaleert te voorkomen. Als voorbeeld; 100 kleinschalige brandjes in studentenhuizen vallen niet op als je ze per regio beschouwt, maar zijn op landelijk niveau een probleem waar je aan de voorkant middels wet- en regelgeving op kunt én moet acteren. Nu is het haast onmogelijk om deze trends in een vroeg stadium te ontdekken. Met Integraal datamanagement kunnen we de omschakeling maken van reactieve wet- en regelgeving naar proactieve wet- en regelgeving.
3
Wat is de gekozen oplossing voor ‘best practice’?
De gekozen oplossing is verwerkt in het project BRAIN met een aantal componenten. BRAIN staat voor BRAndweer Informatie Netwerk, dat als beoogd doel heeft incidentinformatie te verzamelen, deze te analyseren en voor verschillende disciplines toe te passen. 1. Er wordt een mobiele “stand alone” applicatie gebouwd, die vooralsnog alleen op de iPad is te gebruiken. De basis van de applicatie is het tonen van de GMS incidentgegevens op de tablet, zodat de bevelvoerder/OvD meteen over de meest relevante incidentinformatie beschikt. Zo wordt er noodzakelijke informatie over waterwinningen, gevaarlijke stoffen, bereikbaarheidskaarten en andere relevante gegevens beschikbaar gesteld. Ook wordt er historische informatie getoond omtrent het adres en of pand. Deze informatie wordt door een zelflerende intelligente database beschikbaar gesteld. Dit is uniek in Nederland omdat deze informatie pas altijd achteraf beschikbaar komt. Uitleg over deze informatiestroom volgt bij punt 3. 2. Er wordt een administratieve module in de mobiele applicatie verwerkt, die verschillende vragen ten behoeve van het brandonderzoek en brandveilig leven aan de bevelvoerder/OVD stelt. Deze Team Brandonderzoek vragenlijst wordt modulair gemaakt zodat de juiste vragen aan de juiste functionaris worden gesteld. De ingevulde vragen zijn per direct beschikbaar voor de brandonderzoeker in de database. Als uitgangspunt voor deze vragenlijst wordt het model van het “platform Brandonderzoek” gebruikt, waarvoor momenteel een vernieuwde versie wordt ontwikkeld. Ook is er een mogelijkheid tot het maken van foto’s om een goede technische evaluatie met de diverse betrokkenen te houden of om bepaalde situaties te delen met brandonderzoekers en of collega’s.
BRAIN, Slimme Database
73
Alles wat er op de tablet wordt gepresenteerd is te allen tijde oproepbaar voor de bevelvoerder mochten er na verloop van tijd vragen over komen. 3.
Zelflerende intelligente database In samenwerking met TNO wordt er door Respond een zelflerende database gebouwd. Deze database vormt het hart van het systeem. De database zal worden gevoed door diverse informatiebronnen: • Incidentrapporten welke door de meldkamer worden aangemaakt. • Brandonderzoekrapportages • CBS rapportages • Externe bronnen • Informatie komende vanaf de mobiele applicatie. Wat is er gedaan, waar kunnen we van leren. Deze dossiers vormen de input voor de slimme meedenkende database. De database helpt om op metaniveau inzicht te krijgen in de branden. Dat gebeurt door mee te denken bij het invullen van de rapportages door de brandonderzoeker en of bevelvoerder: “op dit adres zijn het afgelopen jaar al 4 meldingen ‘binnenbrand’ geweest” en door (trend) analyses uit te voeren bijvoorbeeld een rapport van het afgelopen jaar met alle meldingen ‘bermbrand’. De database zal werken met slimme taaltechnologie. Deze unieke technologie stelt ons in staat om altijd trendanalyses uit te kunnen voeren ondanks dat er mogelijk sprake is van trendbreuk. Indien er een melding van een incident binnenkomt dan zal de database alle relevante informatie omtrent het exacte adres, omgeving en het pand presenteren op de mobiele applicatie. De bevelvoerder krijgt informatie of er mogelijk eerder brand is geweest of dat er andere voor de brandweer relevante gevaarlijke activiteiten hebben plaatsgevonden. Om veiliger en efficiënter te kunnen werken is deze informatie cruciaal. Een belangrijke voorwaarde van de database is dat zowel de input als de output eenvoudig moeten zijn, de intelligentie gebeurt ‘binnenin’.
Figuur 1: De zelflerende intelligente database.
4
Wat is bijzonder aan de oplossing?
BRAIN gaat uiteindelijk alle disciplines en niveaus binnen de brandweer van de zo nodige informatie voorzien. De informatie/data is er al, alleen de wijze waarop we het gaan toepassen is uniek. Vanaf de manschappen op de wagens tot aan de korpsleiding, iedereen heeft baat bij BRAIN. Elke input, vanuit waar dan ook, geeft extra informatie bij een volgend beslismoment.
74
Jason van Erve en Luud Verheijen
Als voorbeeld: Het rijksmuseum staat in brand. Je staat voor de keuze of je het pand gaat redden of de Nachtwacht. In Nederland zijn er meer dan eens soortgelijke situaties geweest, waar men een dergelijke keuze moest maken. Het is niet handig als je enkel afhankelijk bent van de keuze van het individu terwijl er informatie beschikbaar is die kan helpen bij die keuze. Tijdens de inzet is er de gelegenheid om de 'Do’s en Don’ts” in te zien uit eerdere branden. Waar het nu een moeizaam en langdurig proces is om inzicht te verkrijgen in de diverse vraagstukken, zal BRAIN dit meer en meer gaan vergemakkelijken door de groeiende database en de eenvoudige output.
5
Testmethode
BRAIN wordt met Agile Scrum ontwikkeld. Dit betekent dat na de eerste opstart van ontwikkeling er elke twee weken een oplevering plaatsvindt. Deze wordt dan door de bètatesters (veldgebruikers) getest. De feedback wordt besproken en daarna wordt er eventueel bijgestuurd in de ontwikkeling. De ontwikkeling kan dus nooit meer dan twee weken ‘uit de pas lopen’. Als de initiële ontwikkeling afgerond is, gaat BRAIN met een selectie van partners een pilotperiode starten. In deze periode zal er gekeken worden naar de bruikbaarheid van de applicatie in zijn geheel. Naast het rapporteren van eventuele technische problemen in de applicatie zal er ook gekeken worden naar de wijze van informatieverzameling en registratie hiervan. Door feedback van de stuurgroep, de expertgroep en gebruikers, kunnen er nog aanpassingen worden doorgevoerd die bijdragen aan het succesvol maken van deze applicatie.
6
Testresultaat
De test- en pilotperiode moet er toe leiden dat de applicatie wordt gedragen door de deelnemers. Eventuele technische problemen moeten zijn ondervangen in de pilotperiode.
7
De generaliseerbaarheid van de oplossing
Het idee achter BRAIN is niet brandweergebonden. Het systeem wordt zo opgebouwd dat andere disciplines binnen de brandweer, maar ook partners van buiten de brandweer, met hun eigen vraagstukken aan kunnen sluiten bij het systeem. Dit geldt zowel binnen de VR als tussen de VR’s onderling.
8 De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice De architectuurprincipes van de Veiligheidsregio Referentie Architectuur (VeRA) worden gevolgd zodat opgeslagen gegevens uitwisselbaar zijn met applicaties die aan dezelfde standaard voldoen. Daar waarin de VeRA niet voorziet, zal zo mogelijk aansluiting worden gezocht bij ‘best practices’ van het werkveld. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan ontwikkelingen in het kader van het OOV-gegevensboek (Firebrary).
BRAIN, Slimme Database
75
9
Aanbevelingen voor andere regio’s
•
Denk groots, maar begin klein. BRAIN is een omvangrijk traject, zeker wat betreft de impact voor de organisatie. Iedereen ziet de meerwaarde van informatie delen, maar heeft ook een beeld bij hoe dat zou moeten. Door het klein te houden en ‘gewoon’ te beginnen, kan het systeem meer organisch groeien. Het is dan meer tastbaar, waardoor de wensen van de andere geïnteresseerden concreter worden. Zo loop je minder vertraging op en wordt het systeem breder gedragen. Zorg voor een win-win situatie, iedereen die het systeem gaat voeden moet er ook direct profijt van hebben. Wat lost het op? Door daarin tegemoet te komen creëer je draagvlak. Open source, open connectiviteit, open mind; zorg ervoor dat je systeem niet per definitie andere applicaties/systemen/benaderingen uitsluit. Zorg juist voor de connectie tussen deze verschillen.
•
•
76
Jason van Erve en Luud Verheijen
Dynamisch Kaartmateriaal Natuurbranden1
Ester Willemsen Veiligheidsregio Gelderland-Midden
1
Inleiding
In de beleidsreactie aan de Tweede Kamer geeft de Minister van V&J aan dat uit onderzoek blijkt dat het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand in Nederland relevant te noemen is en de impact ervan aanzienlijk kan zijn. Het scenario onbeheersbare natuurbrand maakt onderdeel uit van de Nationale Risicobeoordeling. Dit heeft zich onder meer vertaald in het Landelijk Werkprogramma Natuurbranden 2012-2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Anders dan bij een gebouwenbrand zijn natuurbranden zeer grillig in hun uitbreiding en is er nog weinig inzicht over het brandbare materiaal. Er lopen binnen het Landelijk Werkprogramma diverse projecten waaronder die van de ontwikkeling van het Natuurbrandverspreidingsmodel en de Risico Index Natuurbranden (RIN). • Het Natuurbrandverspreidingsmodel is een simulatiemodel dat aan de hand van een aantal parameters een berekening maakt van de branduitbreiding in de tijd. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van terreinkenmerken, zoals hoogteverschil en ligging. Hierdoor is het gebruik van (gedetailleerd) kaartmateriaal van groot belang, waardoor je de juiste koppeling met brandstofmodellen kunt maken. • De Landelijke Risico-Index Natuurbranden (RIN) biedt de mogelijkheid om de risico’s van brand in natuurgebieden zichtbaar te maken. De definitie van het begrip 'risico' binnen de RIN is: 'de kans dat een eenmaal ontstane natuurbrand zich ontwikkelt tot onbeheersbare proporties'. Er wordt dus alleen gekeken naar de effecten en uitbreidingsmogelijkheden en niet naar de ontstaanskansen. Het betreft een kaart waarin de verschillende km-vakken in risicoklassen worden weergegeven. Een groene kleur wijst op een laag risico en een rode kleur op een zeer hoog risico. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat deze kaart wordt voorzien van een bijhorende (opleg)notitie2 , waarbij de effecten van een natuurbrand worden beschreven. De handreiking is een middel om de risico’s van brand in natuurgebieden zichtbaar te maken. Het geeft een inzicht over de gebiedsgebonden risico's en het heeft een belangrijke rol bij het creëren van het veiligheids- en risicobewustzijn ten aanzien van natuurbrand. Hierdoor wordt het eenvoudiger om (vrijwillig) gezamenlijke maatregelen te treffen.
1
De partners in dit project zijn: Brandweer Nederland, iNowit, Veiligheids- en gezondheidsregio Midden- en West-Brabant en Geodan.
2
Bron: Landelijke Risico Index Natuurbranden (RIN) Handreiking bepaling en indexering parameters, versie februari 2013.
78
Ester Willemsen
2
Waarom is dit een probleem voor de veiligheidsregio?
Het probleem bestaat uit het onvoldoende aansluiten van het bestaande kaartmateriaal dat wordt gebruikt in zowel het Natuurbrandverspreidingsmodel als in de RIN op de werkelijke 'brandstof situatie' binnen Nederland. Dit heeft te maken met de dynamiek van de vegetatie, in dit geval 'brandstof'. Door natuurbeheer veranderd de situatie in het Nederlandse kleinschalig landschap voortdurend, dus hiermee ook de aanwezigheid van brandstof welke van invloed is op de verspreiding van een natuurbrand. Het huidige kaartmateriaal is voorzien van 'statische' data (niet optimaal afgestemd op het meest recente natuurbeheer) en is te grofmazig van opbouw om optimaal bij te kunnen dragen aan het tot stand komen van een berekening. Deze meest recente data technisch koppelen aan zowel het verspreidingsmodel als aan de RIN vormt hierbij de uitdaging. De ontwikkeling van het model en de RIN hadden beiden een eigen ontwikkelsnelheid. Op dit moment lijken beide projecten zover dat een technische koppeling met 'dynamisch' gevoed kaartmateriaal mogelijk is en voorkomen kan worden dat er kostbare tijd verloren gaat doordat niet de juiste basisdata over brandstof beschikbaar is. Deze technische verkenning vergt echter nog de nodige uitwerking voor wat betreft het binnenhalen van de juiste data, dekkend voor heel Nederland (zie tekst hieronder voor meer uitleg). Niet alleen voor VGGM, maar ook voor alle overige regio’s met een verhoogd natuurbrandrisico is het van groot belang om voorbereidingen op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand, zowel bestuurlijk als operationeel goed op orde te hebben. Het IFV ontwikkelt samen met de veiligheidsregio’s o.a. VGGM een natuurbrand-verspreidingsmodel (basismodel gereed sinds 27 juni 2013), om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van een natuurbrand (tijd/tempo factor). De mate van betrouwbaarheid van de berekening door het verspreidingsmodel hangt voor een belangrijk deel af van de juiste informatie over het brandbare materiaal (brandstofmodel) gekoppeld aan het juiste kaartmateriaal. Op dit moment wordt er gewerkt met een standaard topografische kaart in combinatie met het gehanteerde ‘brandstofmodel’ (model dat de brandbaarheid van de vegetatie weergeeft).
Figuur 1: Voorbeeld - Verschil in basis kaartmateriaal, Bron: Geoserver.nl. Het Nederlandse Natuurbrandverspreidingsmodel is afgeleid van het Noord Amerikaanse simulatiemodel Farsite. Op dit moment vinden er doorontwikkelingen plaats naar een model dat specifiek is afgestemd op de Nederlandse situatie en vraagt om detaillering en actualiteit om tot een betrouwbare voorspelling te komen. Dit
Dynamisch Kaartmateriaal Natuurbranden
79
betekent dat er naast de in ontwikkeling zijnde Nederlandse brandstofmodellen, ook meer gedetailleerd en actueel kaartmateriaal gekoppeld zouden moeten worden dan de huidige topografische kaart. Dit zou bijvoorbeeld de Top25 kaart kunnen zijn maar ook kaartmateriaal dat binnen diverse natuurbeherende organisaties en IPO reeds voorhanden is. Door beheersmaatregelen en ontwikkelingen in natuurgebieden is het huidige kaartmateriaal dus niet up to date en is er extra input vanuit natuurbeheer, IPO en andere bronnen wenselijk. Naast de ‘standaard’ topografische kaart, met infrastructuur op hoofdlijnen, zou er dus ook een aanvulling op deze basisinformatie gewerkt worden met informatie uit ‘dynamisch kaartmateriaal’ zoals hierboven bedoeld3 . Naast het natuurbrandverspreidingsmodel wordt er binnen Brandweer Nederland ook gewerkt met een Risico Index Natuurbranden kaart (RIN). Als spin off van dit project kan ook de actualiteit en betrouwbaarheid van de RIN vergroot worden, dat bruikbaar is voor alle natuurbrand gerelateerde regio’s.
3
Wat is de gekozen oplossing voor ‘best practice’?
Het technisch mogelijk maken van koppeling diverse ‘dynamische natuurbrand kaarten aan het natuurbrandverspreidingsmodel. Hierbij ook gebruik makend van data vrijkomend uit het onderzoek naar brandstof in de praktijk (plan van aanpak brandstofonderzoek in duingebieden ). Het is wenselijk om de brandstofkaart steeds aan te vullen naarmate er meer data beschikbaar komt en ad hoc wijzigingen in brandstofkaart aan te brengen. Met andere woorden de vegetatie op de verschillende topografische kaarten moet steeds vertaald worden naar ‘brandstof’, zodat deze als input kan dienen van de dynamische brandstofkaart.
Figuur 2: Voorbeeld - Gedetailleerd kaartmateriaal natuurbeheer, Bron: Staatsbosbeheer.
3 Met dynamisch kaartmateriaal wordt hier bedoeld: gebruik maken van het meest actuele kaartmateriaal als input voor zowel het verspreidingsmodel als voor de RIN.
80
Ester Willemsen
4
Wat is bijzonder aan de oplossing?
Een brandstofkaart is dus van groot belang om de juiste inschatting te kunnen maken van de brandbaarheid van de vegetatie zodat een meer betrouwbare berekening plaats kan vinden dan er tot op heden gebeurde. Deze input van een ‘dynamische natuurbrandkaart’ kan voor meerdere doeleinden worden gebruikt, zoals tijdens de besluitvormingsfase tijdens een operationele inzet of het maken van scenario’s, denk ook aan de Risicokaart. Aanbeveling: Wanneer de brandstofkaart ook gebruikt wordt als basis voor de brandbaarheid van de vegetatie in de RIN, en we gebruiken een aantal parameters uit het verspreidingsmodel (zoals temperatuur, luchtvochtigheid en neerslag) dan ontstaat er een dynamische natuurbrandkaart - bij voorkeur webbased - waarbij een km-vak in februari groen kan zijn en in augustus oranje (hogere temp, lagere luchtvochtigheid, meer mensen op de camping, etc.) Deze combi van zowel het model als van de RIN vormt een échte innovatie doorontwikkeling op het gebied van dynamisch kaartmateriaal voor natuurbranden.
5
Illustraties
Het is mogelijk om screenshots te leveren van de uitkomst van de berekening van het natuurbrandverspreidingsmodel, met behulp van ‘proef input’ van de dynamische natuurbrandkaart of een live demo van de berekening zelf.
Figuur 3: Voorbeeld - Branduitbreiding bij zorginstelling ’s Heeren Loo, locatie de Hartenberg.
6
Testmethode en -resultaat
Er is aangetoond dat het verspreidingsmodel kan rekenen, ook met meer gedetailleerd kaartmateriaal. Daadwerkelijk kunnen inlezen meest recente data van kaarten (anders dan huidige Top10LN) en brandstofmodellen aan het verspreidingsmodel. De uitkomst van project is op 17 december 2013 gedemonstreerd tijdens de landelijke demonstratiedag van iNowit op Troned Safety Campus in Enschede.
Dynamisch Kaartmateriaal Natuurbranden
7
81
De generaliseerbaarheid van de oplossing
Dit project betreft een technische voorbereiding van koppeling van dynamische informatie (geleverd door terreineigenaren/provincie e.a.) en de uitkomst van het brandstofonderzoek aan het natuurbrandverspreidingsmodel en wordt tevens kortgesloten met de ontwikkelaars van de Risicokaart.
8
De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice
De rol van architectuur en standaardisatie bij deze practice is gerelateerd aan het streven naar bruikbaarheid van data voor alle regio’s met een verhoogd natuurbrandrisico.
9
Aanbevelingen voor andere regio’s
•
Structureel contact onderhouden met o.a. natuurbeherende instanties voor uitwisseling meest up to date kaartmateriaal. Deze input kan dan voor eigen gebied worden ingevoerd in het natuurbrandverspreidingsmodel. Integratie 'dynamisch kaartmateriaal' in de RIN en het verspreidingsmodel (zie ook punt 4). Integratie in LCMS voor landelijke uitrol operationeel gebruik (CoPI/ROT). Landelijke standaard.
• • •
10 Overzicht werkzaamheden Bouwen techniek Daadwerkelijk koppeling aan brandstofmodel Testen Afstemming met betrokken partijen (zoal makers Risicokaart) Demo dag Totaal
€ 6.500,€ 1.500,€ 1.000,€ 1.000,€ 1.000,€ 10.000,-
82
Ester Willemsen
Alarmeren als Dienst: Succesvolle Publieke-Private Innovatie
Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman Stichting Studio Veiligheid
Samenvatting Om innovatieve experimenten van idee tot productie te brengen, moeten in de praktijk veel hobbels genomen worden. Teveel innovaties bereiken nooit de fase van ‘in-productie-name’. Als de innovatie ook nog eens de inbreng van zowel publieke als private partijen vraagt, neemt de complexiteit exponentieel toe. In deze bijdrage bespreken we een geslaagd innovatie experiment om de alarmering van hulpverleners en burgers bij een calamiteit op een zwaar industrieel terrein met meer dan de helft van de tijd te bekorten. Het experiment heette “Alarmeren as a service” (A3S). Met dit concept is in de alarmering van hulpverleners en burgers een aanzienlijke professionaliteitsslag gemaakt. We beargumenteren in dit paper dat voor het realiseren van een dergelijk innovatief succes de factoren ‘mens’, ‘proces’ en ‘techniek’ constant in de juiste balans moeten worden gehouden. Hiervoor is een neutrale faciliterende partij onontbeerlijk. Deze partij moet zorgen voor het juiste vertrouwen en de juiste “veiligheid” op vier schaakborden: bestuurlijk, ambtelijk, tactisch en operationeel (uitvoerend technologisch). Succesfactoren zitten vooral in (1) een helder en eenvoudig concept voor informatie-uitwisseling waar alle partijen zich in herkennen; (2) een “veilig” gevoel bij alle partijen in de zin dat er vertrouwen is dat de eigen belangen geen gevaar lopen; (3) de neutrale faciliterende partij die van operationeel tot strategisch de juiste interventies met de juiste timing weet te organiseren; (4) een werkelijk veilige technologische oplossing die in de meest eenvoudige taal aan alle betrokkenen is uit te leggen en te demonstreren. Het concept is in dit experiment getest bij Tata Steel in IJmuiden, samen met de hulpdiensten van de Veiligheidsregio Kennemerland. Het experiment liep van medio 2012 tot eind 2013 en is door alle betrokken partijen als een succes bestempeld. Uit de evaluatie blijkt dat A3S generiek toepasbaar is voor vele combinaties van publieke en private partijen in de sectoren veiligheid, transport en logistiek.
84
Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman
Figuur 1: De drie randvoorwaarden voor sneller alarmeren; mens, proces en techniek.
1
Aanleiding en probleemstelling
De leerpunten vanuit de brand in Moerdijk in 2012 hebben in veel regio’s in Nederland de urgentie getoond van het belang van snelle informatie-uitwisseling tussen private en overheidsorganisaties rondom calamiteiten1 Zo ook hebben Tata Steel IJmuiden, de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK), Politie Noord-Holland en de Kennemerlandse gemeenten de behoefte getoond een snellere alarmering van meldkamer, hulpverleners en burgers bij een calamiteit op de Tata Site te bewerkstelligen. Deze behoefte is vertaald naar een samenwerkingsproject “Sneller Alarmeren voor hulpverleners en bevolking”, dat eind 2012 door de initiatiefnemers en financiers (Tata Steel, VRK en Stichting Studio Veiligheid) is geaccordeerd. In 2012 nam Tata Steel het initiatief om een onderzoek te starten naar het versnellen van het alarmeringsproces voor terrein overschrijdende calamiteiten. In datzelfde jaar werd op een bestuurlijke bijeenkomst van Kennemerlandse burgemeesters datzelfde thema tot prioriteit benoemd. Tata Steel en de VRK hadden elkaar snel gevonden. Maar voor zo'n innovatie heb je goede marktpartijen nodig. Hoe zorg je voor soepele samenwerking tussen een private partij, een publieke partij, gemeenten, onderzoekers, en slimme maar ook commerciële marktpartijen, op zo'n manier dat de economische, bestuurlijke en maatschappelijke belangen optimaal gediend worden? Tata Steel en VRK besloten om Stichting Studio Veiligheid (SSV) te vragen dit samenwerkingsproces (met daarin een sterke ICT-innovatiecomponent) vanuit haar neutrale rol te begeleiden. Een belangrijk doel daarin is het tot productie brengen van innovatieresultaten. Te vaak resulteren innovatieve experimenten in een stille dood omdat de vraag- en aanbodpartijen niet tot 'valorisatie' (waarde-opbrengst) in de praktijk komen. Hier spelen allerlei factoren in die elkaar beïnvloeden, maar de rode draad blijkt toch steeds 'vertrouwen' te zijn. Privaat, publiek, wetenschap, markt: alleen als zij in een 'veilige'2 omgeving kunnen experimenteren en innoveren, is er een basis om tot blijvende productie te komen. Eigenlijk is alleen dan écht geïnnoveerd. De missie van het "Sneller Alarmeren" project is dan ook om met een jaar de ontwikkelde functionaliteit als dienst operationeel te hebben. 1 2
Nationale Raad voor Veiligheid. “Brand bij Chemie-pack te Moerdijk.” Den Haag, februari 2012. Veilig in de zin dat partijen er vertrouwen in hebben dat hun belangen geen gevaar lopen.
Alarmeren als Dienst: Succesvolle Publieke-Private Innovatie
85
Met het project werd beoogd om de alarmeringsfunctionaliteit niet zozeer aan te bieden als technisch product, maar als een informatiedienst die kan worden afgenomen door in eerste instantie Tata Steel en de VRK als ‘launching customers’. Een dergelijk dienst kan in tweede instantie worden afgenomen door gemeenten, politie, andere veiligheidsregio’s en BRZO bedrijven3. Deze dienst wordt aangeduid met de werknaam ‘Alarmeren as a Service’ (A3S). SSV werkt voor dit project nauw samen met een drietal technologiebedrijven, te weten Thales Delft, CityGis Den Haag en Nose Applications Den Haag. Thales is de voornaamste leverancier van het beveiligde informatieplatform, dat als basis dient voor A3S. CityGis levert en verrijkt de bestaande geografische informatie-omgeving bij VRK en Tata. Nose Applications levert de toepassingen waarbij de ‘sensoren’ van Tata worden berekend en omgezet in een gemeenschappelijke gasmal.
Gedeelde doelstelling
Calamiteiten informatieuitwisseling
Betrouwbare internet technologie
A3S
Figuur 2: De bouwstenen van A3S.
2
Alarmeren as a service (a3s): het concept
A3S is een innovatieve informatiedienst die private en overheidsorganisaties een gemeenschappelijk beeld biedt van de situatie in geval van grootschalige calamiteiten zoals gaslekken, explosies en branden op erkende risicolocaties. A3S is gebaseerd op realtime informatiedeling op het moment dat de maatschappelijke veiligheid in het geding is. Op zulke momenten willen de hulpdiensten alle informatie hebben die noodzakelijk is voor een goede bestrijding van de calamiteit. Aan de andere kant willen ook bedrijven in een dergelijke situatie dat de calamiteit zo snel mogelijk succesvol wordt bestreden. Daardoor kan mogelijke gevolgschade voor het bedrijf zelf en voor de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. Deze gedeelde doelstelling is de basis voor de toepassing van A3S. In situaties van een calamiteit, zoals een grote brand, een gaslek of een explosie, beschikken publieke hulpdiensten veelal niet over de benodigde actuele en gedetailleerde informatie over de aanwezige gevaarlijke stoffen binnen bedrijven. De desbetreffende risico-bedrijven hebben weliswaar intern hun bedrijfsproces, informatievoorziening en vergunningenregime op orde, maar de actuele informatie is slechts intern beschikbaar. Bij een calamiteit is het van belang dat deze actuele informatie realtime ter inzage is voor de betrokken hulpdiensten, zodat zij de juiste bestrijdingsmaterialen kunnen kiezen alvorens uit te rukken.
3
BRZO: Besluit Risico Zware Ongevallen. Dit betreft regelgeving waarin de gevaarlijkste bedrijven in Nederland aan moeten voldoen, o.a. inspecties en registraties.
86
Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman
Figuur 2: De bouwstenen van A3S. Nieuwe informatiesystemen, gegevensverzamelingen, of permanente informatieuitwisseling van de bedrijfsinformatie naar de hulpdiensten biedt hier geen oplossing. Dit leidt tot grote inspanningen op het gebied van het waarborgen van de vertrouwelijkheid, de beveiliging en de vindbaarheid binnen de veelheid aan gegevens, terwijl feitelijk alleen de actuele gegevens van belang zijn. Met toepassing van A3S als instrument kan door middel van een goede samenwerking tussen private en publieke organisaties een ‘just-in-time’ informatiedeling met behulp van betrouwbare technologie in crisissituaties worden gerealiseerd. Daarmee kan veel maatschappelijke onveiligheid en (imago)schade worden voorkomen. A3S is gebaseerd op een drietal organisatieprincipes: • informatie- en procesanalyse bij zowel de betrokken private- als publieke organisaties; • real-time en standaard calamiteiteninformatie-uitwisseling alleen als het echt nodig is; • een gemeenschappelijk beeld op basis van hoog beveiligde, betrouwbare informatie technologie. Hiermee is A3S een unieke combinatie van het afstemmen van de koppelvlakken tussen organisaties in de keten, het creëren van vertrouwen4 , het optimaliseren van de relevante bedrijfsprocessen, en de inzet van slimme informatietechnologie.
3
A3S bij VRK en Tata Steel: publiek-private samenwerking
A3S 1.0 is gericht op snelle een informatiedeling tussen de meldkamers van Tata Steel en de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK) in geval van een ‘Loss of Containment’ op de Tata-Steel site. De dienst richt zich op de eerste minuten van een incident, waarbij m.b.v. A3S op basis van de eerste ‘alarmeringsgegevens’ vanuit de meldkamer van Tata Steel een gemeenschappelijk gedeelde gas-mal wordt berekend en gelijktijdig in de meldkamer van Tata en de VRK (MICK) gepresenteerd. Vanuit het MICK kan de alarmering naar de burgers in de omgeving met A3S binnen een paar minuten plaatsvinden. De te bereiken tijdwinst is het 4
G. Schmid, K. Bijlsma-Frankema, G. Bernaert; “Innovatie en vertrouwen in netwerken”. In: J. Boonstra (red.); “Ondernemen in allianties en netwerken, een multidisciplinair perspectief”. Kluwer Deventer 2007.
Alarmeren als Dienst: Succesvolle Publieke-Private Innovatie
87
gevolg van verkregen vertrouwen, afgestemde processen/randvoorwaarden voor incident-definitie en alarmering, gecombineerd met de geboden technischinnovatieve ketenoplossing5 .
Figuur 3: componenten van A3S bij Tata Steel en VRK. In de huidige situatie wordt in het geval van een breuk of lekkage in de pijpleiding op het terrein van Tata Steel, conform de geldende procedures en afspraken, door de Alarm meld Centrale (AMC) van Tata Steel een aantal variabele gegevens ingevoerd in ‘Phast’ (Excel toepassing). Deze worden via het geünificeerde rekenpakket ‘Safety-NL’ vertaald naar een gas-mal (effectgebied). De gas-mal wordt vervolgens vanuit de meldkamer van Tata Steel via de fax verzonden naar het MICK (Meldkamer Veiligheidsregio Kennemerland). Aldaar wordt een analyse gedaan door de specialist gevaarlijke stoffen (AGS) en wordt eventueel het RIVM geconsulteerd. Indien zekerheid is verkregen over de juistheid van de gas-mal vindt na enige tijd alarmering naar de burgers plaats via de activering van was-palen. In de gewenste situatie voert de meldkamer van Tata de relevante gegevens in A3S, die door Tata en VRK zijn overeenkomen op basis van wetgeving en veiligheidsrapportages. Op basis hiervan wordt realtime een gas-mal berekend en gepresenteerd op zowel de AMC van Tata als die van het MICK op hun bestaande geografische informatiesysteem. In de gas-mal zijn tevens de was-palen gesitueerd. Op basis hiervan kan de meldkamer (centralist of Multi Proces Coördinator) direct de betreffende WAS6 -palen activeren en de alarmering naar de burgers doen. Een aanzienlijk deel van de tijdwinst bij alarmeren wordt aldus behaald door het verleggen van het primaat voor het bepalen van het effectgebied naar een geautomatiseerde omgeving. De inmiddels bewezen waarde van de hiervoor genoemde functionaliteit van A3S is dat met de in gebruik name de doorlooptijd van de eerste fase van het alarmeringsproces naar de burgers aanzienlijk kan worden verkort van de nu gangbare 30-60 minuten naar 5 tot 10 minuten vanaf het moment van ontdekking van het incident. Dit is een eerste veronderstelde schatting van de betrokken 5
A.M.J. Panneman, E. de Vries, P. de Bruijn. “Network Information Management for Collaboration in Disaster Management: Concepts and Case Study”. Short Paper for the 8th international Conference on Geo-information for Disaster Management 2012. 6 WAS: Waarschuwing en Alarmering Systeem. Dit is een landelijk netwerk van sirenemasten bedoeld om de burgers te alarmeren bij calamiteiten. De sirenes worden elke eerste maandag van de maand om 12:00 getest.
88
Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman
deskundigen7 . Deze tijdwinst is het gevolg van zowel de geïntensiveerde samenwerking in het proces als door de ondersteunende tool. Met de in gebruik name van A3S kan het verouderde pakket ‘Safety-NL’ bij Tata Steel worden uit gefaseerd en vervangen door een state-of-the-art toepassing waarmee de alarmeringstijd van hulpverleners en burgers meer dan gehalveerd kan worden.
4
Beschrijving van het A3S experiment 2012-2013
Het idee van de mogelijkheden van een veel snellere alarmering van hulpverleners en burgers leefde begin 2012 bij enkele functionarissen bij zowel de VRK als Tata Steel. Zij wilden graag toe naar een publiek-privaat experiment. Om een dergelijke innovatie te laten slagen moet echter een aantal randvoorwaarden worden ingevuld. 1. Er moet bestuurlijk vertrouwen en commitment zijn, gedreven vanuit een urgentiegevoel (voornamelijk economische continuïteit bij de private partij, voornamelijk maatschappelijk belang vanuit de publieke partij); 2. Er is een projectstructuur nodig waarin het innovatieve experiment een kapstok heeft om beheerst (d.w.z. goed bestuurd) van idee naar implementatie te komen, gefaciliteerd door een neutrale partij; 3. Er dienen middelen (financiën, kennis, kunde, werktijd) beschikbaar te komen vanuit alle betrokken partijen, op tactisch en operationeel niveau. Ook deze partijen moeten elkaar goed kennen en voldoende vertrouwen; 4. De omgeving van het innovatieve experiment dient voor voldoende veiligheid te zorgen; dit valt uiteen in: a. Vertrouwen dat het gezamenlijk belang voorop staat en dat de individuele belangen geen gevaar lopen / niet in het geding komen; b. Vertrouwen dat de in het experiment gebruikte informatie niet in verkeerde handen terecht komt; c. Vertrouwen dat de lopende operationele omgevingen (privaat en publiek) geen last hebben van het experiment. Deze aspecten vatten we samen in het volgende schema:
Figuur 4: Te garanderen randvoorwaarden in innovatief experiment met publieke en private partijen. De vier rijen zijn te beschouwen als ‘schaakborden’ waarop een sleutelrol is weggelegd voor de neutrale facilitator (in dit geval SSV) tussen de private en publieke deelnemers aan het experiment. In de figuur valt verder op dat vertrouwen en veiligheid genoemd staan op alle niveaus. Dit betekende in de praktijk dat er gedurende het experiment veel tijd is besteed aan de volgende afstemmingen:
7
In de huidige eerste versie worden de incidentgegevens handmatig door de centralist van Tata Steel ingevoerd op basis van een melding. Hij is daarbij afhankelijk van de melder en de precisie van de door hem/haar aangereikte informatie. De beoogde tijdwinst wordt pas daadwerkelijk worden geboekt indien de incidentgegevens geautomatiseerd via sensoren worden vertaald naar de gasmal.
Alarmeren als Dienst: Succesvolle Publieke-Private Innovatie 1.
89
Bestuurlijk: vertrouwen en veiligheid voeden tussen de directeur Bedrijfsvoering van Tata Steel en de directeur van de Veiligheidsregio Kennemerland, alsmede het voeden van de bestuurlijk portefeuillehouders van de gemeenten in de regio; 2. Ambtelijk/managerial: toelichtende gesprekken met gemeentelijke ambtenaren over de meerwaarde van het experiment. Zij zijn immers de belangrijkste adviseurs van het bevoegd gezag; daarnaast overleg op managementniveau met de deelnemende markt¬partijen, omdat zij tegenover hun investering ook een verdienmodel moeten zien; 3. Tactisch: structurering/prioritering van activiteiten in het experiment op het niveau van de Crisismanager Tata Site en tactisch functionarissen van de VRK, met input van de betrokken marktpartijen; 4. Operationeel: afstemming met functionarissen van de meldkamer, operationele voorbereiding en incidentbestrijding over de concreet te maken keuzes gedurende het experiment. Op bestuurlijk en ambtelijk/managerial niveau is met name verkend hoe de economische en maatschappelijke belangen gebaat zijn bij een betrouwbare, veilige oplossing voor snelle alarmering van hulpverleners en burgers. Op tactisch en operationeel niveau is de volgende meerwaarde van het innovatie-experiment benoemd: 1. Er is sprake van uniformiteit en eenduidigheid in de berekening, diagnose en visualisatie van het effectgebied. Hiermee neemt de kwaliteit van de alarmeringsinformatie toe. 2. Informatie-uitwisseling omtrent het effectgebied vindt automatisch plaats (snel, in enkele minuten) en behoeft geen extra handelingen (‘Information as a Service’). Hierdoor wordt de alarmering naar de hulpververleningsdiensten en burgers versneld. 3. Alle betrokken partijen beschikken, bij incidentsituaties, direct over de juiste effectgebied informatie en advisering. Miscommunicatie wordt daarmee voorkómen. 4. Partijen hebben de zekerheid dat de ‘rekenmodeldienst’ altijd bij de tijd is en nationaal (en internationaal) wordt doorontwikkeld. Het model is bovendien schaalbaar Op 21 september 2012 verzorgde Studio Veiligheid een grote 'kick-off' sessie op het gemeentehuis van Velsen. Alle partijen, inclusief vier betrokken gemeenten, spraken daar de bereidheid uit om te investeren in deze samenwerkingsinnovatie. Aan de vraagzijde (Tata Steel, VRK, gemeenten) zijn in de maanden daarna workshops georganiseerd om het huidige en gewenste alarmeringsproces goed af te pellen en in eenvoudige taal inzichtelijk te krijgen. Ook over de berekeningswijze (rekenmodel) van het effectgebied werd in een aantal workshops consensus bereikt. Tevens is in december 2012 het besluitvormingstraject succesvol afgerond met een geaccordeerd projectvoorstel en de financiering van het project. Met de deelnemende partijen Thales Research, CityGis en Nose Applications is vanuit SSV een activiteiten-werkpakket- en tijdsplanning opgesteld. Het doel was om toe te werken naar een demonstratie, die moet leiden tot de handelingsbereidheid om tot daadwerkelijke implementatie en productie te komen in de operationele processen. De demonstratie illustreert op welke wijze de betrokken organisaties (Tata, VRK en gemeenten) bij hun gemeenschappelijke alarmeringsproces kunnen worden ondersteund met de ‘slim verbinden technologie’. Ook is van belang om te tonen op welke wijze de kwaliteits- en snelheidsverbetering in dit proces zou kunnen worden gerealiseerd. De workshops om tot een gezamenlijk procesmodel en presentatiemodel (voor de gas-mal) te komen verliepen positief. De marktpartijen hebben dankzij een ‘agile’ werkwijze snel en flexibel kunnen inspelen op de voortschrijdende inzichten van de
90
Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman
deelnemende partijen aan de workshops. De demonstratie van de A3S methodiek vond uiteindelijk plaats medio 2013. Op de demonstratie dag werd de meerwaarde geïllustreerd via een rollenspel. Met de echte meldkamermedewerkers aan de knoppen. Het scenario was als volgt. De meldkamer van Tata Steel krijgt een melding binnen van gaslek op het terrein. Meldkamer Tata Site voert snel de benodigde incidentgegevens in via de invoermodule en deze gegeven worden in het juiste "gegevensbakje" geplaatst. Op basis van deze gegevens wordt een effectgebied bepaald dat wederom in het juiste "bakje" wordt geplaatst. Dit beeld wordt door de meldkamersystemen van VRK en Tata opgehaald en op kaartbeelden is duidelijk te zien hoe snel het op basis van door Tata Steel gegevens- gegenereerde effectgebied gedeeld kan worden met de meldkamer van de veiligheidsregio. Beide meldkamers zien direct welke WASsirenepalen en Telecommasten in het effectgebied liggen. Dit maakt het de meldkamer gemakkelijk om de juiste sirenes te activeren. Ook met de gemeenten kan dit beeld zeer snel worden gedeeld, mits de juiste 'autorisaties' op de 'gegevensbakjes' zijn gezet door de meldkamer. Er is berekend dat de alarmering van burgers en hulpverleners op deze manier in 5 tot 10 minuten kan in plaats van 30 tot 60 minuten. Vervolgens nam Peter de Bruijn (SSV) de aanwezigen met een film mee in de mogelijkheden voor de nabije toekomst waarin de beelden van het effectgebied niet alleen gedeeld worden op meldkamers maar ook direct beschikbaar zijn voor de hulpverleners in het veld. Daarbij wordt via de smartphone naar het beeld ook nog relevante informatie meegeleverd over de herkomst van de informatie en indien noodzakelijk concrete instructies voor handelen door de ontvanger. De aanwezigen reageerden enthousiast op het resultaat van de demonstratie. Het hoofd meldkamer van de VRK beaamde het nut van een dergelijke innovatie. "Dit willen we, dit gaat ons echt helpen", was zijn veel herhaalde reactie.
5
Lessons learned
Innovatieve experimenten zijn minstens zo waardevol om de geleerde lessen als het opgeleverde inhoudelijke resultaat. Op alle in figuur 4 genoemde niveaus (bestuurlijk, ambtelijk, tactisch en operationeel) zijn waardevolle inzichten opgedaan. De belangrijkste zijn: A. Bestuurlijk 1. Bestuurders en directeuren hebben veel onderwerpen op hun agenda staan. Het is niet eenvoudig om een innovatie-experiment op het netvlies van deze mensen te krijgen en te houden. Voor de bestuurders dient heel duidelijk het maatschappelijk nut en de economische meerwaarde duidelijk geformuleerd te zijn. De ervaring is dat dit niet slechts eenmaal of tweemaal duidelijk gemaakt moet worden, maar vrijwel doorlopend, zonder daarbij zeurderig te worden. Hierbij is het mogelijk om bijvoorbeeld slim gebruik te maken van reeds lang ingeplande evenementen waar bestuurders elkaar toch al tegengekomen. 2. Financiële middelen loskrijgen bij bestuurders (zowel publiek als privaat) voor een innovatie-experiment is een zeer complexe zaak. De business case mag nog zo helder zijn, in lopende begrotingen is doorgaans weinig plaats voor innovaties. Aan de andere kant stimuleert gebrek aan financiële middelen ook de creativiteit. 3. Het gebruiken van rijksoverheid bijdragen (subsidies) voor dergelijke innovatie-experimenten klinkt aanvankelijk aantrekkelijk, maar leidt in de praktijk tot een aanmerkelijke verantwoordingslast. Een dergelijke
Alarmeren als Dienst: Succesvolle Publieke-Private Innovatie
91
financieringsbron is op zich bruikbaar maar dan wel als één van de geldstromen, niet de hoofdstroom. B. Ambtelijk / managerial 4. Op ambtelijk niveau, met name bij gemeenten, is in het algemeen wel interesse in innovatie-experimenten, zolang het maatschappelijk nut duidelijk is en er niet teveel inzet/capaciteit van de betrokkenen wordt gevraagd. Met name de invloedsrol van sommige ambtenaren richting hun bestuurders is een waardevol instrument om te benutten, zeker als een bestuurder met het resultaat kan ‘scoren’. 5. Op managementniveau wordt nogal eens argwanend naar innovatie gekeken. Een belangrijke reden daarvoor is dat het ‘disruptive’ zou kunnen zijn voor de lopende processen, die toch al zo lastig te beheersen zijn. C. Tactisch / adviserend 6. Op tactisch niveau proberen de betrokken partijen vaak een innovatief idee te koppelen aan de lopende prioriteiten die ze vanuit hun leidinggevende hebben meegekregen. Het gevaar daarbij is dat de originele prioriteiten teveel ruis gaan veroorzaken in het innovatie-experiment, of dat het innovatieexperiment onnodig met de lopende prioriteit wordt geassocieerd. Zo wil Tata Steel én versnelde alarmering én vernieuwing van het sensor-netwerk op Tata site, maar deze onderwerpen mochten niet met elkaar vermengd worden. 7. De marktpartijen zijn alleen bereid om te investeren in een regionaal innovatie-experiment als het verdienmodel op middellange termijn voor hen overtuigend is. Dit heeft mede het voorbereidende proces beïnvloed om de pilot vooral schaalbaar op te zetten, d.w.z. dat de afspraken en gekozen oplossing zo generiek zijn dat ze in vrijwel elke ‘hotspot’ van Nederland (zelfs Europa) te implementeren zijn. Enerzijds geeft dat de innovatie een grotere reikwijdte en potentiële impact, anderzijds vergt het meer tijd om tot keuzes te komen die door alle partijen gedragen worden. D. Operationeel / uitvoerend 8. Formulering van termen luistert soms heel nauw. Tussen private en publieke partijen bestond een groot verschil in het gebruik van rekenmodellen voor de gas-mal. Dit dreigde een belemmering te worden om tot consensus te komen in het innovatie-experiment, totdat een op internationale standaarden gebaseerde oplossing werd geformuleerd als ‘presentatiemodel’; dit bleek voor de partijen wel acceptabel. 9. De in het innovatie-experiment gebruikte technologie dient voor alle partijen in zeer eenvoudige vorm te worden uitgelegd, willen zij voldoende vertrouwen hebben om er daadwerkelijk gezamenlijk experimenten mee uit te voeren. Met name de ‘lego-blokjes-in-bakjes’ uitleg door Thales heeft daarbij in belangrijke mate bijgedragen. 10. Het enthousiasme bij beide partijen blijkt op uitvoerend niveau het snelst te komen en is ook daar het beste vast te houden, omdat ze er concreet mee bezig zijn. Echter, een stukje succesvolle technologie is onvoldoende voor de borging van resultaat en productie. Een nieuwe werkwijze en bijbehorende afspraken moeten ook op bestuurlijk niveau worden goedgekeurd; verantwoordelijkheden moeten worden belegd en de getoonde technologie moet door de aanbodpartijen in productie worden gebracht. Alleen dan kan de aangetoonde tijdwinst in de praktijk worden behaald. Algemeen kan worden geconcludeerd dat succesvolle innovaties tussen private en publieke partijen weinig kans van slagen hebben zonder faciliterende neutrale partij. Deze ‘derde’ partij, in dit geval SSV, is nodig om voldoende vertrouwen en veiligheid te kunnen doen ontstaan, twee essentiële ingrediënten op alle beschouwde niveaus van figuur 4.
92
Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman
Een tweede algemene geleerde les is dat voor succesvolle innovaties, van idee tot implementatie, alle niveaus tegelijkertijd gemanaged moeten worden: bestuurlijk, ambtelijk/managerial, tactisch, en operationeel. We bekijken nu hoe, dat in aanmerking nemend, de inhoudelijke stappen van idee tot implementatie er uitzagen in dit experiment.
6
De inhoudelijke stappen van idee tot implementatie
Indien andere Veiligheidsregio’s in relatie tot industriebedrijven A3S in gebruik willen zullen zij voor een belangrijk deel hetzelfde proces doorlopen als bij VRK en Tata Steel is geschied. Uit het voorgaande blijkt dat een aantal stappen is doorlopen om A3S succesvol op te leveren en te implementeren. Deze zijn als volgt. 1. Probleem- en procesdefinitie en –optimalisatie. De wens om A3S te gebruiken hangt altijd samen met het oplossing van een informatieprobleem. Om die reden bestaat de start van het proces uit het definiëren van een gemeenschappelijk doelstelling . Vervolgens wordt het ketenproces in kaart gebracht en wordt bezien op welke wijze dit proces kan worden geoptimaliseerd. Er ontstaat vertrouwen tussen partijen om samen te werken en informatie te delen indien het urgent is en dit een gemeenschappelijk belang dient. Op basis hiervan wordt het gewenste ketenproces in beeld gebracht. 2. Analyse wet- en regelgeving. Vervolgens wordt bekeken op welke wijze A3S past in de vigerende wet- en regelgeving. De VR stemt dit af met de private counterpart en beide partijen komen tot overeenstemming over de inhoud en de mogelijke consequenties voor de formele samenwerking tussen de organisaties en benodigde besluitvorming en/of convenanten. 3. Informatievoorziening en ICT. Indien A3S als dienst wordt ingenomen, dan dient te worden geïnventariseerd op welke wijze deze wordt gekoppeld aan de ‘legacy’ systemen van de deelnemende organisaties. Bovendien moeten afspraken gemaakt worden omtrent de toegang tot het netwerk, het beheer, de installatie en toekomstige service-afspraken. 4. Proof of Concept toetsen aan gebruikerswensen en -eisen. Op basis van de hiervoor genoemde specificaties wordt A3S op maat ontwikkeld. Tussentijds wordt deze in de vorm van een ‘Proof of Concept’ getoond aan de gebruikersorganisatie. Hier wordt gelegenheid geboden om de toepassing te toetsen op bruikbaarheid en relevantie. Op basis hiervan wordt A3S verder opgeleverd voor test en in gebruik name. 5. Implementatievoorbereiding en test. Samen met de betrokken partijen wordt de implementatie voorbereid en gepland. Het betreft hier zaken als instructie, oefeningen, voorlichting, besluitvorming, convenanten en SLA. In de vorm van een gebruikerstest wordt in beginsel akkoord gegeven aan de in gebruik name, onder de conditie van een formeel genomen besluit. 6. Besluitvorming. Beide organisaties nemen formeel het besluit om A3S in gebruik te nemen, op basis van de ontwikkelde implementatieplannen en A3S product- en projectdocumentatie. Er worden zowel proceseigenaren voor de regie, als projectleiders voor de uitvoering benoemd. 7. Instructie, voorlichting, oefenen. Op basis van de plannen wordt uitvoering gegeven aan de instructie van beoogde gebruikers, wordt de organisatie op diverse niveaus voorgelicht en wordt de in gebruik name op voorhand een aantal keren geoefend met de betrokken partijen. 8. In gebruikname. De laatste stap is de in gebruikname. Deze stap wordt gezet als aan voorgaande voorwaarden is voldaan.
Alarmeren als Dienst: Succesvolle Publieke-Private Innovatie
7
93
Conclusies en aanbevelingen
De door het lokale bestuur, de VRK en Tata Steel gekozen weg om via een innovatieve weg het alarmeringsproces naar hulpverleners en burgers te verkorten, kan als geslaagd worden beschouwd. De gekozen weg heeft geleid tot een constructieve samenwerking tussen de beide organisaties, tot een groter wederzijds vertrouwen, een hechtere samenwerking en precies afspraken omtrent wet- en regelgeving en convenanten. Het project heeft tevens geleid tot een concrete informatiedienst A3S, welke een duidelijk toegevoegde waarde heeft voor de privaat/publiek keteninformatievoorziening. A3S blijkt een relevante bijdrage te leveren aan de informatie-uitwisseling tussen VRK en Tata Steel bij calamiteiten op de Tata Steel site. Vooreerst is de conclusie van beide partijen dat de alarmering naar de medewerkers en de bevolking (via de was-palen) vele malen sneller kan plaats vinden dan met de huidige werkwijze. Voor Tata Steel vervangt A3S bovendien een verouderde applicatie en samenwerkingsmethodiek. Daarenboven levert het vergroten van de betrouwbaarheid van de samenwerking en de informatievoorziening met A3S voor Tata Steel ook een imagovoordeel op. Het project toont aan dat het mogelijk is om technologiepartijen in contact te brengen met nieuwe toepassingsgebieden en op deze wijze ‘agile’ innovatieve technologie naar productie te brengen. Echter het project toont eveneens aan dat A3S alleen door de ‘launching costumers’ niet te bekostigen is. Om die reden was de ambitie van A3S dan ook gericht op een ‘schaalbare’ dienst waar meer organisaties in verschillende constellaties, in netwerkverband, gebruik van kunnen maken. A3S als dienst is nu een feit en zal door de gelijknamige organisatie op de markt worden gebracht. In eerste instantie wordt bevorderd dat A3S ook zal worden gebruikt bij private- en publieke organisaties in de directe omgeving van Tata Steel IJmuiden, die eveneens belang hebben bij realtime informatie-uitwisseling bij calamiteiten. Hierbij kan worden gedacht aan de omliggende (en reeds bij het project betrokken) gemeenten, de politie, de provincie, Nuon, het Havenbedrijf, terminal-, opslag en transportbedrijven. A3S is zodanig ingericht (technisch en organisatorisch) dat snel nieuwe afnemers kunnen worden aangesloten, zoals andere Veiligheidsregio’s, gemeenten en industrieën in Nederland. De organisatie is er klaar voor! Referenties [1] A.M.J. Panneman, E. de Vries, P. de Bruijn. “Network Information Management for Collaboration in Disaster Management: Concepts and Case Study”. Short Paper for the 8th international Conference on Geo-information for Disaster Management 2012. [2] Nationale Raad voor Veiligheid. Brand bij Chemie-pack te Moerdijk. Den Haag, februari 2012. [3] Grijpink, J. (red.), Geboeid door ketens; keteninformatisering. Den Haag 2007. [4] G. Schmid, K. Bijlsma-Frankema, G. Bernaert; “Innovatie en vertrouwen in netwerken”. In: J. Boonstra (red.); “Ondernemen in allianties en netwerken, een multidisciplinair perspectief”. Kluwer Deventer 2007. Over de auteurs Jan-Willem van Aalst is als zelfstandig adviseur en verbinder verbonden aan Stichting Studio Veiligheid. Jan-Willem richt zich op organisatiebloei, waarbij de menselijke drijfveren centraal staan: "bloei komt uit energie”. Daarbij combineert hij zijn technische informatica-achtergrond met onderzoek naar de menselijke succesfactoren in innovatieve samenwerking. E-mail:
[email protected].
94
Jan-Willem van Aalst en Fons Panneman
Fons Panneman is als zelfstandig informatiemanagement professional werkzaam voor de Stichting Studio Veiligheid in Den Haag. Hij houdt zich bezig met innovaties in publiek/private organisatieketens, zoals die ten behoeve van evenementveiligheid. Fons is tevens kwartiermaker van het recent opgerichte Platform A3S. E-mail:
[email protected].
TEC4SE1
Bernard de Graaf1 en Gerke Spaling2 1
Thales
2
Veiligheidsregio Twente
1
Inleiding
Het borgen van veiligheid in de breedste zin van het woord is actueler dan ooit en wordt steeds complexer. De wereld van 3 jaar geleden toen het TEC4SE idee geboren werd is een andere dan vandaag. Niet alleen op technologisch gebied maar ook op het gebied van veiligheid. Een potentiële calamiteit voorkomen met alleen 24/7 bewaking is niet langer genoeg. We moeten het veel eerder zien aankomen maar hoe kom je aan die intelligentie? Deze uitdaging voor “safety & security intelligence at the right time in the right place” wordt dus alleen maar groter. At the right time: Van reactief en zelfs preventief naar proactief. In the right place: Bij de juiste persoon of instantie zodat geen tijd wordt verloren maar ook om de juiste informatie information overload te voorkomen. Het TEC4SE project is opgericht om vanuit de informatievoorziening deze uitdaging aan te gaan. Gesubsidieerd door de provincie Overijssel en de Regio Twente hebben in het project kennis instellingen, bedrijfsleven en overheid de handen ineen geslagen om deze uitdaging te adresseren.
2
Scope
In TEC4SE zit het woord kracht verwerkt. Wat is de kracht van TEC4SE dan? De kracht van TEC4SE is verbinden. • Verbinden door netcentrisch werken binnen het OOV domein ten behoeve van de dagelijkse operatie evenals evenement gerelateerde operaties. Bij netcentrisch werken wordt de informatievoorziening zo ingericht dat iedereen, ongeacht de plaats in de hiërarchie, regionaal en bij opschaling landelijk, zo snel mogelijk kan beschikken over de relevante beschikbare informatie. Het creëren van één actueel totaalbeeld met deze informatie resulteert in betere beeldvorming wat de oordeelen besluitvorming ten goede komt. • Verbinden door Innovatie. De kracht van innovatie zit niet enkel in het verzinnen van nieuwe middelen of toepassingen maar vooral in het integreren van bestaande technieken.
1
De partners in dit project zijn: Saxion, ENAI, Sigmax, Gemeente Enschede, Thales, Figo, Isolectra, Pino & Partners, CrowdSense, Smart Signs, Universiteit Twente, Veiligheidsregio Twente en Blue Mark.
96
Bernard de Graaf en Gerke Spaling
• Verbinden door samenwerking tussen techniek, kennisinstellingen en operatie. Daarbij moeten we eerst elkaars taal leren spreken voordat een dialoog kan worden gestart en tot resultaten kan worden gekomen. Luisteren naar elkaar is daarbij van onschatbare waarde gebleken.
3
RESULTATEN
TEC4SE is van start gegaan met een systeemarchitectuur dat bestaat uit drie modules: 1. de Convergent Information Acquisition module is een soort stekkerdoos en verzamelt alle verschillende informatiebronnen bij elkaar welke vervolgens in …. 2. het TEC4SE Integration Platform, worden geïntegreerd in een overkoepelend systeem. Van daar uit wordt de informatie via… 3. De TEC4SE Human Machine Interface gedistribueerd naar alle operationeel relevante partijen. Daarnaast moest het systeem “Privacy by design” ondersteunen zodat het voldoet aan juridische regelgeving omtrent privacy.
Figuur 1: De modules van TEC4SE. 3.1 Architectuur (Werkpakket TEC4SE Room en Integratie) Gedurende de loop van het project bleek deze architectuur een aantal fundamentele problemen te hebben: • Zo bleek dat niet iedere partij in staat was zijn data voor centrale opslag beschikbaar te stellen vanwege de intellectual property van de data dan wel vanwege privacy en regelgeving. • Verder is de hoeveelheid data die potentieel ter beschikking staat enorm en steeds groeiende. Dat vereist schaalbaarheid maar ook een snelle en dynamische verbinding met nieuwe databronnen met respect voor toegankelijkheid van de data via autorisatie. • Tenslotte heeft gedurende het project het gebruik van mobiele applicaties ten behoeve van operationele intel ter plekke een vogelvlucht genomen. Hier was de
TEC4SE
97
architectuur niet primair op ingericht. Uiteindelijk is het project tot een architectuur gekomen die voldoet aan de volgende eisen: • data bij de bron houden (edge computing); • schaalbaar (light weight applicatie); • snel nieuwe databronnen kunnen verbinden (DPIF); • dynamische Autorisatie (Martello); • secured datauitwisseling (Martello).
Figuur 2: Grafische weergave van de architectuur. Deze architectuur is het best uit te leggen aan de hand van een voorbeeld van een hulpverlener tijdens een evenement. Traditioneel communiceert deze hulpverlener via zijn porto met zijn eigen centrale (safety & security module links boven) van wie hij orders ontvangt en aan wie hij meldingen verstrekt. Met TEC4SE kan een passend operationeel beeld worden ontsloten aan deze beveiliger. Daar zijn wel eerst een aantal stappen voor nodig: Met behulp van DPIF, een soort gouden gids van informatiebronnen kan deze hulpverlener snel geabonneerd worden op de juiste actuele informatie. Bijvoorbeeld social media alerts betreffende het evenement. Echter voordat de hulpverlener toegang tot deze data krijgt zal Martello eerst autorisatie moeten regelen. Dit gebeurt middels een sleuteluitwisseling. Deze sleutel wordt verstrekt door de eigenaar van de databron en kan te allen tijde worden ingetrokken. Eenmaal in bezit van deze sleutel kan de versleutelde data worden ontsloten voor gebruik. Hetzelfde proces wordt gevolgd voor andere databronnen: crowd informatie, object en andere informatie. Alle informatie wordt via een industrie standaard Enterprise Service Bus (ESB) uitgewisseld. Correlatie van gegevens vindt dynamisch plaats: de positie van de hulpverlener in combinatie met de betreffende crowd informatie. De hulpverlener kan op zijn beurt weer input leveren aan crowd (bijvoorbeeld sfeerbeeld) en social media (bijvoorbeeld high quality alerts). Meer informatie over architectuur, infrastructuur en demonstrator kan worden gevonden in de eindrapportage “WP1 – TEC4SE Room”. Meer informatie over integratie en het ontsluiten van databronnen kan worden gevonden in de eindrapportage “WP7 – Integratie”.
98
Bernard de Graaf en Gerke Spaling
3.2 Werkpakket Verkeer Verkeersdrukte is een potentiele bron voor early warning van een calamiteit. Door verkeersdrukte te meten en patronen te analyseren kunnen anomalieën worden gedetecteerd In het werkpakket heeft de nadruk gelegen op het koppelen van verschillende databronnen: • verkeerslussen in de stad Enschede; • snelwegen van Rijkswaterstaat. Hiervoor is gewerkt met het standaard DATEX2 formaat en zijn zogenaamde Heat maps gegenereerd in TEC4SE. Daarnaast is parkeergarage-informatie in de stad Enschede ontsloten naar TEC4SE.
Figuur 3: Werkpakket Verkeer. Meer informatie over het werkpakket verkeer kan worden gevonden in de eindrapportage “WP2 – Verkeer”. 3.3 Werkpakket Publiek-Private Samenwerking Het uitwisselen van data tussen privaat en publiek met goed geregeld worden. Afspraken en de juiste autorisatie bleken hier de belangrijkste bottleneck. Zo liepen vakbonden bijvoorbeeld niet warm voor het niet conditioneel ontsluiten van de positionele data van private beveiligers aan de politie. Daarnaast kan het ook niet zo zijn dat een private beveiliger opdrachten van de politie moet opvolgen en vice versa. Goede afspraken zijn dus belangrijk. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een conditionele en geautoriseerde uitwisseling van informatie tussen publiek (backoffice) en privaat (backoffice en mobiel). Het gaat hier om generieke informatie als tekst en beeld maar ook om het uitwisselen van sfeer. Hierbij is gebruik gemaakt van het standaard eclips formaat voor datauitwisseling.
TEC4SE
99
Figuur 4: Werkpakket Publiek-Private Samenwerking. Meer informatie over het werkpakket PPS kan worden gevonden in de eindrapportage “WP3 – Publiek Private Samenwerking”. 3.4 Werkpakket Social Media Social Media is een belangrijke informatiebron voor sfeer en calamiteiten. Met behulp van Twitsident Social Media alerts, verrijkt met afgeleide positionele data is binnen TEC4SE niet alleen het Twitsident Dashboard ontsloten maar ook geselecteerde alerts met positionele data. Deze alerts bieden vervolgens een unieke gelegenheid om bijvoorbeeld automatisch ontsloten te worden naar portable devices van hulpverleners (privaat en publiek) die zich in de buurt van het alert bevinden.
Figuur 5: Werkpakket Social Media.
100 Bernard de Graaf en Gerke Spaling Meer informatie over het werkpakket Social Media kan worden gevonden in de eindrappor-tage “WP4 – Social Media”. 3.5 Werkpakket Crowd Niet allen het meten van drukte maar vooral de verschuivingen van mensenmassa’s zijn belangrijk om te meten. Met behulp van de Bluemark technologie is deze data naar TEC4SE ontsloten en op verscheidene evenementen succesvol uitgetest. Naast het meten van crowd is door de Universiteit Twente een unieke gezichtsherkenningsmodule ontwikkeld die met een hoge nauwkeurigheid gezichten kan herkennen die van bijvoorbeeld een bodycam afkomstig zijn. Het resultaat kan worden teruggekoppeld naar de portable device van de hulpverlener. Eén van deze mogelijke portable devices is de Moove applicatie. Deze is specifiek ontwikkeld ten behoeve van evenementen of gelegenheden waar grote drukte is. Middels Moove kan data van de TEC4SE Control room gemakkelijk worden ontsloten naar de hulpverlener en vica versa. Daarnaast kan met Moove efficiënt data worden uitgewisseld tussen hulpverleners in het veld.
Figuur 6: Werkpakket Crowd. Meer informatie over het werkpakket Crowd kan worden gevonden in de eindrapportage “WP5 – Crowd”. 3.6 Werkpakket Object Binnen het werkpakket object is gekeken naar het uniform ontsluiten van informatie over objecten. Daarvoor zijn de volgende scenario’s onderzocht: • brand bij Saxion Hogeschool; • school Shooting bij Saxion Hogeschool; • brand bij parkeergarage. Voorbeelden van de informatie die is ontsloten zijn: gevaarlijke stoffen, voertuiginformatie (parkeergarage), aantallen en positie van mensen in een object (gebouw), plattegronden (2D/3D). Middels een generieke interface wordt deze data ontsloten naar TEC4SE. Tenslotte is door Smart Signs binnen dit werkpakket dynamische evacuatie assistentie geïmplementeerd op de door Smart Signs ontwikkelde dynamische gebouwinformatiepanelen.
TEC4SE
101
Figuur 7: Werkpakket Object. Meer informatie over het werkpakket Object kan worden gevonden in de eindrapportage “WP6 – Object”. 3.7 Algemene informatie Het ontsluiten van algemene informatie op het operationele beeld is gedaan binnen het werkpakket TEC4SE Room. Voorbeelden van algemene informatie die is ontsloten zijn: • weer; • aanrijtijden van hulpverleningsvoertuigen; • BAG; • brandkranen.
Figuur 8: Werkpakket TEC4SE Room – Algemene informatie.
102 Bernard de Graaf en Gerke Spaling 3.8 Privacy en regelgeving TEC4SE maar ook de informatie-ontsluitende partners hebben 10-stappenplan gevolgd om vast te stellen en waar nodig te melden waarom en hoe de privacy van data wordt gewaarborgd: privacy by design! Dit heeft mede geleid tot aanpassen van systemen voor hoe met data om wordt gegaan, bijvoorbeeld door het anonimiseren van data.
Figuur 9: Werkpakket Juridisch – 10-stappenplan. Meer informatie over Privacy en Regelgeving binnen TEC4SE kan worden gevonden in de eindrapportage “WP – Juridisch”. 3.9 Valorisatie Het creëren van toegevoegde waarde, door kennis te dissemineren ten behoeve van maatschappelijk en economisch nut is een belangrijk onderdeel geweest binnen het TEC4SE project met als resultaat dat de regio Twente als belangrijke experimenteer omge-ving (sandbox) op OOV-terrein is gepositioneerd en versterkt. Tevens is de marktpositie van de op het OOV-gebied opererende bedrijven in Twente versterkt. Tenslotte heeft het project nieuwe innovatieve productconcepten voor de OOVmarkt voor Twentse bedrijven neergezet. Voorbeelden daarvan zijn DPIF, Martello, gezichtsherkenning, dynamische bewegwijzering en de positiebepaling van Social Media alerts.
TEC4SE
103
Figuur 10: Valorisatieactiviteiten. Meer informatie over de Valorisatieactiviteiten binnen TEC4SE kan worden gevonden in de eindrapportage “WP – Valorisatie”. 3.10 Maatschappelijk nut Tijdens het project is de maatschappelijke meerwaarde van TEC4SE geadresseerd. In een praktijk casus zijn de kosten en opbrengsten van de inzet van middelen die een verbeterde informatiepositie tot gevolg hebben tegen elkaar afgewogen. Hiermee is een onderzoek gedaan naar het maatschappelijk nut (maatschappelijke business case) van de inzet van onderdelen van TEC4SE. Conclusie is dat de opbrengsten van TEC4SE worden gevonden in de verminderde inzet van politiemensen en een verminderde schadelast door vernielingen en dat bij een structurele inzet van TEC4SE middelen een positieve maatschappelijke business case kan worden gevonden. Meer informatie over de Maatschappelijke Business case binnen TEC4SE kan worden gevonden in de eindrapportage “WP – Procesverandering”.
4
Conclusies & aanbevelingen
Met de voltooiing van deze “eerste fase” van TEC4SE is een gedegen en beproefde architectuur voor systemen die netcentrisch werken ondersteunen opgeleverd en staat de deur open voor toekomstige tenders evenals een eventuele “tweede fase” welke moet leiden tot een door scenario’s en procesmatige protocollen ondersteund (bèta) systeem. Met het inzetten van TEC4SE op verschillende evenementen zoals de NIS, NSS en koninginnenacht hebben we de toegevoegde waarde van netcentrisch werken in operationele omgeving kunnen toetsen en daarmee TEC4SE kunnen positioneren in het OOV domein als een absolute “must-have” voor een efficiënte en effectieve borging van veiligheid in brede zin van het woord.
104 Bernard de Graaf en Gerke Spaling Sponsors van het project De sponsors van dit project waren de Provincie Overijssel en de Regio Twente.
CSam Open U: Naar een Onderhoudbaar Ketenplatform voor de Preparatie van Crisisinformatie1
Rob Peters1, Matty Lakerveld2, Hugo van Beusekom3 en Jan Willem van Aalst4 1
Veiligheidsregio Kennemerland
2
Crotec
3
Nieuwland
4
Stichting Studio Veiligheid
1
Wat is het probleem?
Het delen van informatie bij een incident met partners en ketenpartners is verankerd in de wet op de veiligheidsregio’s. Wat niet in de wet is verankerd, is de ‘koude’ voorbereiding van de informatie , die bij een incident noodzakelijk is. Het gevolg is dat deze informatie in een veel te korte tijd bijeen ‘gesprokkeld’ moet worden bij een incident. Informatie moet derhalve van te voren ergens opgeslagen worden. Voor dat doel is het verstandig om overleg te plegen om de scenario’s met de betrokken partijen ‘door te rekenen’ op cruciale informatieonderdelen, die bij het scenario van invloed zijn op het proces leiding en coördinatie. Het probleem is dat deze informatie nu niet goed van te voren opgeslagen en actueel gehouden kan worden.
2
Waarom is dit een probleem voor de veiligheidsregio?
De Veiligheidsregio wordt geacht een regiefunctie te hebben in het netwerk dat zich verantwoordelijk acht voor de fysieke veiligheid. Deze rol kan bij het onderwerp informatiemanagement ingevuld worden als een ontwerper van ketenregie. Ketenregie heeft ten doel om informatie uit basisregistraties te verrijken met de relevante informatie van ketenpartners en van veranderingen in de status van objecten. Voorbeelden zijn: • minder stacaravans op een camping aan zee; • uitbreiding de capaciteit van een hotel als opvanglocatie; • een nieuwe huisartsenpost; • de opslag van gevaarlijke stoffen; • de capaciteit van een brug; • de sluiting van een tunnelbuis; • de aanleg van een leiding in de grond. 1
De partners in dit project zijn: de Veiligheidsregio’s Kennemerland en Zaanstreek Waterland in samenwerking met Crotec en Studio.
106 Rob Peters, Matty Lakerveld, Hugo van Beusekom en Jan Willem van Aalst Ketenregie wordt hier gedefinieerd als het tot stand brengen van: informatieketenanalyse; bronbeheer; platformontwikkeling; informatieketenherontwerp; informatieketen caseopvolging; informatieketenverbetering – het verrijken van relevante informatie op objecten informatieketenborging. Het probleem bij platformontwikkeling is dat in het verleden vele pogingen zijn ondernomen om een dergelijk platform op te zetten (de Infopool, Sherpa, Ravi geoclearinghouse, Risicokaart, OLO loket). Deze pogingen kenmerkten zich door een monolitische of centralistische structuur. Hier zijn een aantal problemen mee: • het gemeenschappelijk belang is slecht zichtbaar te maken; • het verdienmodel is snel onderwerp van discussie; • het onderhoud is moeilijk; • de termen zijn begrijpelijk voor één sector, maar niet voor de ander; • niemand overziet alle details; • de actualiteit van de gegevens gaat waarschijnlijk achteruit;; • het is duur en onpraktisch om informatie in een van de normale productie gescheiden systemen te onderhouden; • niet alle partijen zijn van te voren bekend. Door middel van de visualisatiemogelijkheden van GIS is het gemeenschappelijk belang wel goed zichtbaar te maken. Aan de hand van scenario’s kan het belang van het delen en het actueel houden van de gegevens goed geïllustreerd worden. In de normale situatie onderhoud iedere partij de bijzonderheden van zijn organisatie of infrastructuur De bronhouder van de gegevens is waarschijnlijk bereid om onder bepaalde condities de informatie te delen. Volgens Spatial Data Infrastructure (SDI) literatuur is een gedistribueerde opzet op basis van services meer van deze tijd. Een zogenaamde Service Oriented Architecture (SOA) is de belangrijkste ontwerpparameter volgens NORA en VERA. In deze architectuur is sprake van basisregistraties, bronhouders, kernregistraties, vele ‘hubs’ of ‘nodes’ en een aantal infrastructuur voorzieningen zoals een gemeenschappelijke semantiek per sector. De hier gepresenteerde voorziening is een uitwisselplatform om de regiefunctie in een dergelijke architectuur ter ondersteunen. Daarvoor zijn een aantal eisen en wensen geformuleerd: • gemakkelijk onderhoudbaar voor ketenpartners op het extranet VRK en op het intranet VRK; • extreem Gebruiksvriendelijk, dus in principe niet voor specialistisch gebruik; • objectgericht (panden, risico objecten, witte kaart objecten, infrastructuur, etc.); • laagdrempelig en toegankelijk voor derden; • regio overschrijdend (kaart) beeld; • communiceert met landelijke platforms als LCMS, Proxyserver; • geen licentie per gebruiker, zodat een toename van gebruikers geen toename van kosten betekent; • aansluitbaar op bronnen van bronhouders, zoals de gemeenten Velsen, Zaanstreek of het havenbedrijf; • inpasbaar in de technische infrastructuur van de VRK en Zaanstreek Waterland; • koppelbaar met Sharepoint, zodat documenten over een object archiveerbaar zijn; • koppelbaar met een workflow, zodat documenten over een object in een vergunningsproces meegenomen kunnen worden. • • • • • • •
CSam Open U: ….
3
107
Wat is de gekozen oplossing voor ‘best practice’
Er is gekozen voor een GIS platform dat ‘Multi – koude planvorming mogelijk maakt op basis van de CSam GIS uitwisselingsapplicatie en met gebruikmaking van de WMC 2 export functie, zodat een compleet kaartbeeld als plan voor een incident of evenement voorbereid en als plan opgeslagen kan worden.’ Bovendien kan een WMC document ge-exporteerd worden naar een andere omgeving, met behoud van data, opbouw en kaartlagen, zoals NMS of LCMS of een GIS omgeving die aan de OGC standaarden voldoet. CSam werkt samen met de Open Source Geoserver kaartdatabaseserver.
4
Wat is bijzonder aan de oplossing?
Het bijzondere aan de CSam oplossing is de uitwisselbaarheid: • er wordt gebruik gemaakt van een open standaard voor het uitwisselen van een ‘Pakket’aan kaartlagen - dus een geheel plan – volgens een nieuwe OGC uitwisselstandaard, de WMC of web map context standaard, zodat het plan ingeladen kan worden in meldkamersystemen als NMS en crisissystemen als LCMS; • het scenario gebruikt termen en symbolen die onderhouden worden in het landelijke gegevensboek (Firebrary) van INowit en de veiligheidsregio’s; • de bronhouders , ketenpartners en bedrijven zijn zelf in staat om hun gegevens bij te houden op het platform; • het platform kan gebruikt worden voor het clusteren van plannen voor verschillende gebruikersgroepen, evenementen of verschillende scenario’s. Daarmee worden het scenariokaarten of wordt het een instrument voor het ondersteunen van het proces van gemeenschappelijke planvorming; • de gebruikers kunnen zelf, zonder veel opleiding extra kaartlagen, ondergronden of dynamische gegevens toevoegen aan de objecten en kaartlagen op de kaart; • dit maakt onderhoud door bronhouders mogelijk, waardoor planvorming voor deze gegevens digitaal en decentraal onderhoudbaar wordt voor de ketenpartners; • het platform kan gebruikt worden voor aansluiting bij operationele administratieve processen in de organisatie, zoals de locatie van schepen en de lading van deze schepen; • het invullen van gegevens kan uitgevoerd worden op een tablet.
Figuur 1: Op Google is dit een leeg gebied. 2
http://www.opengeospatial.org/standards/wmc.
108 Rob Peters, Matty Lakerveld, Hugo van Beusekom en Jan Willem van Aalst
Figuur 2: In werkelijkheid staat er een risicovol bedrijf.
5
Illustraties
Figuur 3: Risico te midden van intensieve havenactviteiten.
Figuur 4: Preparatief overleg over scenario's en vluchtwegen over land of over water bij een incident.
CSam Open U: ….
109
Figuur 5: Actuele data beschikbaar gemaakt bij daadwerkelijk incident op basis van de WMC standaard. Bovenstaand figuur 5 is een samenstel van kaartlagen, representatievormen en gegevens die voorbereid zijn als een crisisbestrijdingsplan. Omdat het een stelsel van lagen is kan geen gebruik worden gemaakt van een kaartlaag. Het is een hele reeks van lagen. De data van een statisch plaatje is niet actueel. Door gebruik te maken van de WMC standaard en de onderhoudbare termen worden de gegevens bij een incident op dat moment pas per webservice bij de bronhouder opgehaald. Dit is een principe van VERA.
Figuur 6: De gegevens worden weergegeven in symbolen en kleurindicaties. Elke ketenpartner kan een eigen representatie voorbereiden en bij een incidentscenario op een voor deze organisatie begrijpelijke wijze een beeld krijgen.
110 Rob Peters, Matty Lakerveld, Hugo van Beusekom en Jan Willem van Aalst
6
Testmethode
Er is gekozen voor een gebied waar grensoverschrijdende preparatie zinvol is. Dit is de Accraweg in het Westelijk Havengebied van Amsterdam naast Ruiggoord en naast de grootste benzine-opslagplaats van Europa Het idee en de technologie is gedemonstreerd aan een vertegenwoordiger van de bedrijven en vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s’ rond het Accraweg gebied in aan het Noordzeekanaal. De test vond plaats aan de hand van een afgesproken scenario met bijzonderheden van de omgeving die bij de 3 relevante regio’s nu niet beschikbaar is. Door toevoeging van deze gegevens zijn de partners in de keten op de hoogte van: • vrachtinformatie van schepen op basis van de BAPLI EDI messages; • opslaggegevens van stoffen; • aanwezigheid van mensen; • aanwezigheid van kwetsbare infrastructuur; • opstapplaatsen; • aanmeerplaatsen.
7
Test resultaat
Het resultaat va de test was dat alle deelnemers actief deel willen nemen aan het aanvullen van de informatie. Een tweede resultaat is dat er gedurende de evaluatie voortdurend gesproken werd over verdere mogelijkheden van een dergelijk uitwisselplatform: • het delen van opslaggegevens; • het delen van kennis over de bijzonderheden van een bedrijfspand, zoals een CO2 blusinstallatie; • het delen van gegevens over bemensing ‘s nachts en overdag • het delen van gegevens over lading en aard van de lading van schepen. • het nuanceren van het benodigde veiligheidsregime van de omgeving van opslag en vracht in de vitale infrastructuur • identiteitsmanagement voor beveiligde uitwisseling • alertering van bedrijven bij een incident op het kanaal • drempelniveaus voor bepaalde informatieuitwisseling bij een incident De uitwisseling met het Firebrary gegevensboek is aangetoond. Het systeem werkt volgens de uitgangspunten van VERA. Firebrary stelt betrokken partijen in staat om uit te wisselen van vataal naar vaktaal. Zo is een duikplaats voor de brandweer een aanmeerplaats voor het havenbedrijf, ieder met eigen symboliek en betekenis, maar voor de domeineigenaar hetzelfde doel op dat moment, namelijk mensen efficiënt evacueren.
8
De generaliseerbaarheid van de oplossing
Het GIS platform is gebouwd in een omgeving die overdraagbaar is. Er kan gebruik gemaakt worden van een eigen database of van een database als Saas-oplossing. De WMS standaard voor een XML document bevat het element “keywordlist”, dat het mogelijk maakt om scenario’s voor te bereiden met termen die op te vragen kaartlagen aanduiden (context collection). Die termen of rubricering kunnen op hun beurt weer onderhouden worden in het gegevensboek (Firebrary). Scenario en kaartlagen kunnen zo als één geheel opgeslagen worden in een repository, zoals
CSam Open U: ….
111
bijvoorbeeld de LCMS proxyserver van ons Nationaal crisis management systeem of voor het toekomstig NMS (nieuw Meldkamersysteem)
9
De rol van architectuur en standaardisatie bij de best practice
De grondslag voor het idee is uitwisselbaarheid van gegevens tussen administratieve processen, preparatieve processen en repressieve processen op basis van geoinformatie. • Er wordt gebruik gemaakt van een koppeling met de basisregistratie BAG. 3 • De BAG wordt gebruikt als sleutel op basis van RDF techniek . De BAG is 4 hiervoor ingericht als URI (unique resource identifier ). Dit maakt het in de toekomst mogelijk om queries ut te zetten in een service, zonder dat men de bron van de gegevens van te voren kent. • Partijen kunnen daarmee hun eigen gegevens over een object beschikbaar stellen. Op het moment dat iemand over dat object gegevens opvraagt, helpt de URI om de gegevens in de zoekopdracht mee te nemen vanuit de bron. • Er wordt gebruik gemaakt van WMS, WFS en WMC standaarden voor 5 geografische gegevensuitwisseling op basis van VERA en IMgeo2 specificaties; • Er wordt gebruik gemaakt van de onderhoudbaarheid van de termen in het gemeenschappelijk en on line beschikbare gegevensboek op basis van SKOS6 XL W3C standaarden conform VERA. • De termen zijn onderhoudbaar door de bronhouder volgens het principe van Ketenregie en NORA • De termen zijn geordend in categorieën: 1. tentatief beeldvormend; 2. bediscussieerd; 3. voorlopig vastgesteld; 4. vastgesteld voor een beperkte periode; 5. vVastgesteld. Dit ondersteund de harmonisering van begrippen van ‘Folksonomie’ naar ‘Taxonomy’ naar ‘Ontologie’, zonder dat er tegen veel weerstand in gestandaardiseerd behoeft te worden,\.
10 Aanbevelingen voor andere regio’s en verder onderzoek • • •
3
Er is een goede verbinding nodig. Een eigen database is noodzakelijk voor cashing. Gebruik de mogelijkheden van de standaard als overlegplatform in een ketensituatie, niet als database.
http://en.wikipedia.org/wiki/Resource_Description_Framework. http://nl.wikipedia.org/wiki/Uniform_Resource_Identifier. 5 http://www.geonovum.nl/onderwerpen/bgt-imgeo-standaarden/verplicht-en-optioneel-bgtimgeo. 6 http://www.w3.org/TR/skos-reference/skos-xl.html. 4
112 Rob Peters, Matty Lakerveld, Hugo van Beusekom en Jan Willem van Aalst
11 Verder onderzoek • • •
Gebruik in combinatie van open linked data is onderwerp van verder onderzoek. Gebruik in combinatie met toegang voor private partijen in combinatie met access control is onderwerp van verder onderzoek. Gebruik in combinatie van grensoverschrijdende scheepsvracht met Duitsland is onderwerp van verder onderzoek.
Live-op: Innovatie komt tot Leven
Gerke Spaling Veiligheidsregio Twente
1
Het idee
Het idee vindt zijn oorsprong in 2011. Onder het motto “Iedereen op hetzelfde moment dezelfde informatie” wordt de beschikbare informatie over een incident en eventuele bijbehorende preparatieve data als de digitale bereikbaarheidskaart, relevante procedures en andere planvorming gedeeld met betrokken hulpverleners van brandweer, politie, ambulance en gemeente. Actuele informatie van de meldkamer wordt één op één gedeeld met het veld. Het idee wordt in 2011 genomineerd voor de Jan van der Heijden prijs
Figuur 1: Jan van der Heijden.
2
Wegens succes verlengd
Het systeem wordt zo gretig geaccepteerd door het veld dat de inname van de mobiele devices aan het einde van het project geen optie is. Brandweer Twente besluit vervolgens dan ook om nu het idee zo goed ontvangen wordt de leerpunten van het project mee te nemen in de ontwikkeling van een app die later de naam LiveOp zal gaan dragen. Eind 2013 worden op de Twente Safety Campus de eerste “mock ups” getoond van de nieuwe app. De innovatie wordt door het publiek als veelbelovend bestempeld.
114 Gerke Spaling
3
Live-op B.V.
De bedrijven Slagman en Appnormal die de oplossing samen met Brandweer Twente ontwikkelen richten samen een nieuw bedrijf op om de exploitatie van de oplossing in de markt te zetten. LiveOp B.V. is geboren.
Figuur 2: LiveOp B.V. In 2014 wordt de eerste versie van Liveop opgeleverd. Naast het leveren van het product steekt het bedrijf veel tijd in het opzetten van een user community om te zorgen dat de stem van de klant doorklinkt in de doorontwikkeling van het product. Dat dit “serious business” is voor het bedrijf blijkt wel uit het feit dat een gedeelte van de licentiekosten die de gebruiker betaalt rechtstreeks wordt bestemd voor de doorontwikkeling van het product (80 uur per licentie). Deze in zich zelf ook weer innovatieve benadering van het betrekken van de klant bij het product zorgt voor een solide basis voor het product LiveOp. 3.1 Netcentrisch werken pur sang; informatie delen vanaf het ontstaan van het incident Al vanaf het eerste idee voor de oplossing van dit probleem was de intentie van Brandweer Twente om de oplossing breed toepasbaar te laten zijn in het veiligheidsdomein. In de basis is LiveOp dan ook geschikt om gebruikt te worden door de verschillende hulpdiensten. Het effectief delen van informatie tussen diensten levert vanaf het kleinste incident immers al meerwaarde. Kladblokregels uit GMS van alle disciplines kunnen dan ook real time worden gedeeld met alle betrokkenen. 3.2 Olievlek Dat LiveOp voorziet in een behoefte blijkt wel uit het feit dat amper een half jaar na de formele release LiveOp wordt gebruikt in drie veiligheidsregio’s. In een tweetal regio’s vindt besluitvorming plaats en nog eens zes regio’s overwegen serieus LiveOp in te gaan zetten in hun organisatie. 3.3 Grensverleggend Met de gebruiker in de regie positie wordt LiveOp op dit moment doorontwikkeld. De principes van de Veiligheidsregio Referentie Architectuur (VERA) respecterend sluit LiveOp naadloos aan op de landelijk gedragen Digitale Bereikbaarheids Kaart
Live-op: Innovatie komt tot Leven
115
(DBK). Verder staan concrete ontwikkelingen op de road map die de integratie van voertuigpositionering en het crash recovery system van Moditech realiseren. Beide buurlanden Duitsland en België en de Verenigde Staten tonen serieuze belangstelling in de oplossing die LiveOp biedt. 3.4 Wat is LiveOp eigenlijk precies? LiveOp laat zich nog het makkelijkst omschrijven als een instrument waarop verschillende informatiebronnen op slimme wijze worden gecombineerd om zo de hulpverlener op een zo efficiënte en betrouwbare manier te ondersteunen in hun werk. Hiermee vormt LiveOp een integrale verbinding tussen verschillende leveranciers van gegevens en informatie en ontsluit deze op een effectieve en intuïtieve manier. LiveOp bestaat uit twee hoofdcomponenten. In een administratieve omgeving wordt de configuratie van de suite georganiseerd. Hier worden autorisatie gegevens en informatiebronnen geconfigureerd. Ook wordt de gebruikersfeedback die een integraal onderdeel uitmaakt van de app verzameld. De front end bestaat uit een intuïtieve interface die de op basis van bijvoorbeeld de incidentkarakteristieken gericht informatie, zowel tekstueel als geografisch, aanbiedt aan de hulpverlener. Meer informatie over LiveOp is te vinden op http://www.getliveop.com.
4
Conclusie
Ontsproten vanuit de gedachte dat zo’n mooi consumenten product als een tablet PC toch van meerwaarde zou moeten kunnen zijn voor de hulpdiensten en de tomeloze inzet en betrokkenheid van collega’s uit allerlei lagen van de organisatie en van verschillende veiligheidsregio’s gecombineerd met maatschappelijk verantwoord ondernemen van een tweetal bedrijven resulteert in een oplossing die ons helpt de maatschappij een beetje veiliger te maken. Da’s toch mooi!
116 Gerke Spaling
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding Leren nog Effectiever Samen te Werken1
Ellen Oude Kotte1, Rob Peters1 en Jan Willem van Aalst2 1
Veiligheidsregio Kennemerland
2
Stichting Studio Veiligheid
1
Inleiding en aanleiding
Crises en rampen zoals grootschalige stroomuitval, overstromingen, luchtvaartcalamiteiten en pandemieën kunnen grote impact hebben op de samenleving en de economie. Burgers en bedrijven verwachten van de uitvoerende partijen in de crisisbeheersing en rampenbestrijding dat zij adequaat en professioneel optreden. Deze partijen betreffen allereerst de hulpdiensten waaronder Brandweer, Politie, Ambulancezorg, Marechaussee en Defensie. Om ‘adequaat en professioneel’ te kunnen optreden, werken zij samen met een reeks aan ketenpartners; denk aan energienet beheerders, waterschappen, douane, drinkwaterbedrijven, GGD’en, ziekenhuizen, wegbeheerders, en gemeenten, om er een paar te noemen. Vanuit het Europese onderzoeksprogramma FP7 zijn middelen beschikbaar gesteld om te onderzoeken, middels praktische experimenten, hoe de crisisbeheersing en rampenbestrijding nog beter kan, door de samenwerking tussen de betrokken partijen verder te professionaliseren. De conclusies en ervaringen uit dergelijke experimenten komen ten goede aan alle deelnemende Europese lidstaten.
Figuur 1: Logo onderzoeksprogramma FP7. De Veiligheidsregio Kennemerland (hierna: VRK) heeft in 2013 in het kader van FP7 geparticipeerd in het Europese onderzoeksproject “DISASTER”2 . Daarin is 1
2
De partners in dit project zijn: GGD, Brandweer en Veilgheidsregio Kennemerland.
DISASTER is een afkorting van: “Data Interoperability Solution At STakeholders Emergency Reaction”.
118 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst onderzocht middels praktische experimenten, gebaseerd op realistische calamiteiten scenario’s, hoe een slimme ICT oplossing voor informatie-uitwisseling en communicatie kan helpen om de samenwerking tussen ketenpartners in crisisbeheersing en rampenbestrijding verder te brengen. Dit document beschrijft (de deelname van de VRK aan) het FP7 project “DISASTER”: de opzet, werkwijze, aanpak, resultaten en conclusies. Het is geschreven voor een brede lezersgroep, van operationeel uitvoerenden en beleidsadviseurs tot managementteams en directies. De VRK hoopt zo de lezer te inspireren tot het zelf verder ontwikkelen van ervaring en vaardigheden in de crisisbeheersing en rampenbestrijding. Zoals eerder genoemd is dit document een samenvatting. Voor het gehele rapport kunt u contact opnemen met Veiligheidsregio Kennemerland (
[email protected]). Aanleiding Waarom een rapport over de deelname van VRK aan Europees onderzoek naar informatie-uitwisseling en communicatie tussen partijen in crisisbeheersing en rampenbestrijding? De Veiligheidsregio Kennemerland (VRK) kent haar partners waar het gaat om verschillende scenario’s van crisisbeheersing en rampenbestrijding. Deze samenwerking is logisch, maar gaat lang niet altijd vanzelfsprekend goed; zeker niet in de hectische praktijk tijdens de bestrijding van een grote calamiteit. Dit ligt niet aan één individuele partij; dit is een uitdaging in de keten van crisisbeheersing en rampenbestrijding. Elke ketenpartner kent een eigen cultuur, (bedrijfs)jargon, en standaarden voor begrippendefinities en grafische symbolen. Daarnaast kent elke ketenpartner ook een eigen wettelijk-juridisch kader, wat in sommige gevallen ook de samenwerking bemoeilijkt. Het continu verbeteren van de kwaliteit van informatie-uitwisseling en communicatie tussen de betrokken ketenpartners is dus van het grootste belang. Het is randvoorwaardelijk om de samenwerking in crisisbeheersing en rampenbestrijding zodanig te verbeteren dat het aantal slachtoffers en de geleden schade tot een minimum wordt beperkt. De VRK heeft in 2013 geparticipeerd in het Europese FP7 onderzoeksproject “DISASTER”. In een praktijkcasus is een slimme ICT oplossing voor informatieuitwisseling en communicatie getest. Om deze ervaringen breed binnen Nederland te kunnen delen, stelt de VRK de onderzoeksresultaten in dit rapport beschikbaar. Dit onderzoeksrapport is uiteraard geen eindstation. De bevindingen uit het “DISASTER” project geven aanleiding tot verder onderzoek en nieuwe praktische experimenten. Waar de professionaliteit en de technische mogelijkheden groeien, ontstaat ook ruimte voor nog verdere verbetering van de samenwerking tussen ketenpartners in de crisisbeheersing en rampenbestrijding. Leeswijzer Hoofdstuk 2 licht de doelen van “DISASTER” toe. Hoofdstuk 3 beschrijft de opzet van het onderzoek, de opzet van het EMS en de testscenario’s. De twee hoofdstukken daarna, hoofdstuk 4 en 5, gaan dieper in op twee praktijkexperimenten. Hoofdstuk 6 beschrijft de uitkomsten van het praktijkexperiment vliegtuigongeval Schiphol. Het rapport sluit af met hoofdstuk 7, de conclusies en het vervolg.
2
Onderzoeksdoelstelling DISASTER
De doelstelling van het Europese onderzoeksproject “DISASTER” wordt vanuit de Europese organisatoren zelf als volgt verwoord. Hieronder is een vertaalde samenvatting weergegeven:
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
119
1. Als hoofddoelstelling van het DISASTER project wordt een gemeenschappelijke en modulaire ontologie ontwikkeld. Deze wordt door alle belanghebbenden gedeeld. Dit is de basis voor een optimale oplossing om de kennis van belanghebbenden te verbinden in een uniek en flexibel gegevensmodel, dat kan omgaan met de culturele, taalkundige en wettelijk-juridische verschillen van de verschillende landen en betrokkenen. 2. Vervolgens, gebruikmakend van het feit dat de meeste EMS’en uitgaan van een servicegerichte architectuur (Service Oriented Architecture, SOA), zijn deze EMS’en te voeden met informatie die wordt samengesteld uit verschillende gedistribueerde en gespecialiseerde systemen (waaronder geografische informatiesystemen). De uitdaging voor betekenisvolle informatie-uitwisseling wordt aangepakt middels transparante SOA mediatie-algoritmen, die in lijn zijn met huidige gegevensformaten en reeds in gebruik zijnde oplossingen. Deze doelstellingen worden in het Europese onderzoeksproject “DISASTER” verder uitgewerkt in resultaten. Eenvoudig gezegd betekenen deze resultaten dat binnen DISASTER een begrippenvertaling tussen ketenpartners wordt ontworpen, gerealiseerd en getest, die zoveel mogelijk geautomatiseerd alle betrokkenen voorziet van de relevante calamiteiten-informatie, in hun eigen context. Idealiter hoeven de betrokken partijen niet anders te werken dan zij al gewend zijn, maar is de kwaliteit van de informatie die zij daarbij gebruiken een stuk beter dankzij het DISASTER concept. Informatie die voorheen tot begripsverwarring of miscommunicatie leidde, wordt nu helder in hun eigen context gepresenteerd. Dat betekent wel dat van tevoren goed moet worden nagedacht over de kwaliteit van die vertalingen tussen de ‘begrippenwerelden’ van de ketenpartners. Bovendien moet de vertalingsapplicatie zelf zo onzichtbaar mogelijk zijn voor de gebruikers. Het enige dat ze moeten opmerken is dat de informatie relevanter, helderder en ondubbelzinniger is.
Figuur 2: DISASTER Emergel: symbolen voor alle partijen betekenisvol op het scherm krijgen in de eigen context…
3
Werkwijze en aanpak
120 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst Dit hoofdstuk beschrijft in het kort de opzet van het onderzoek, de opzet van het EMS en de testscenario’s. De twee hoofdstukken daarna gaan dieper in op de twee praktijkexperimenten. 3.1 Betrokken partijen In dit onderzoekstraject waren de volgende partijen betrokken: • Wetenschappelijke onderzoekers. Het DISASTER wetenschappelijk onderzoeksteam bestaat uit onderzoekers uit Nederland, Schotland, Duitsland, en Spanje. Zij voeren hun onderzoek uit onder de vlag van het Europese FP7 onderzoeksprogramma. • Managers en informatiemanagers van de hulpdiensten. Zij zien in het Europese onderzoek een mogelijkheid tot verdere professionalisering van de hulpverlening en de samenwerking met de ketenpartners. • Managers en informatiemanagers van partners van de hulpdiensten. Bij grote calamiteiten vertrouwen zij op het optreden van de hulpdiensten. Zij begrijpen dat zij zelf ook een rol hebben in hoe effectief de hulpverlening geschiedt, zeker waar het gaat om informatie-uitwisseling en communicatie. Daarom participeren zij ook in het Europese onderzoeksprogramma. • Operationele hulpverleners. Zij geven input over (a) gebruikte terminologie; over (b) de huidige werkwijze in de praktijk van calamiteitenbestrijding; en over (c) hun ervaringen met het EMS dat tijdens het onderzoek is ontworpen, ontwikkeld, en getest. • Technische ondersteuners. Zij vertaalden de visie, ontwerpen en testscenario’s in functionaliteit (Emergel, als uitbreiding op de bestaande EMS’en) waarmee getest kon worden in hoeverre de onderzoeksdoelstelling haalbaar is. 3.2
Onderzoeksmethode
Om te testen of het gebruik van een gezamenlijke ontologie en symbolenvertaling in de standaard EMS’en van de hulpdiensten (via Emergel) effectief blijkt, is een papieren exercitie alleen onvoldoende. Er zijn realistische veldexperimenten nodig. De praktijkexperimenten zijn uiteraard geënsceneerd: er mag geen echte schade zijn, laat staan slachtoffers. Maar de praktijkinzet van de hulpdiensten, evenals de inzet van de ketenpartners, alsof er een echte calamiteit gaande is, vormt wel onderdeel van het praktijkexperiment. De professionals die dagelijks met de praktijk van incidentbestrijding bezig zijn, worden dus ook hier betrokken, evenals de hun bekende ketenpartners. Wetenschappelijke onderzoeksgegevens werden verzameld door nauwgezette observaties en registraties van de praktijkexperimenten (ook middels video), via interviews met de betrokkenen, en via metingen, bijvoorbeeld van de tijd tot adequate beeldvorming, oordeelvorming en besluitvorming. 3.3 Aanpak en werkwijze De aanpak van het wetenschappelijk onderzoek volgen globaal de volgende stappen: Het bepalen van de praktijkscenario’s Er zijn twee scenario’s gekozen: 1. Veenbrand op de grens van Twente en Kreis Borken (Duitsland). Dit scenario wordt behandeld in hoofdstuk 4. 2. Vliegtuigongeval Schiphol-Oost. Dit scenario wordt behandeld in hoofdstuk 5. Het betrekken van de stakeholders
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
121
Hoewel de praktijkexperimenten geënsceneerd zijn, zijn er bij alle partners belangen mee gemoeid die goed gemanaged moeten worden. Ook is er in de voorbereiding veel verschillende soorten expertise nodig: niet alleen inhoudelijk over crisisbeheersing en rampenbestrijding, maar ook over informatiekunde, semantische modellering en mens-machine interactie. Het bepalen van de onderzoeksopzet Er is gekozen voor gestructureerde observaties/metingen en dito interviews, en gebruikersverslagen over hun ervaringen met het onderzoek. Wat de crisisbestrijding onderscheidt van alle bestaande modellen over keteninformatisering, is de factor tijd. Het totaalbeeld – en bijbehorende informatiebehoefte – is bij de meldkamer anders dan bij OVD, CoPI, Commissie van Overleg Schiphol of OT. Bovendien is een deel van de informatie alleen bruikbaar wanneer het preparatief voorbereid is. De tijdsbalk is daarmee allesbepalend voor validatie van ‘proportionele informatievoorziening’. Het inventariseren van begrippen Om begrippen betekenisvol te kunnen uitwisselen tussen partners (ook over de landsgrens) moet eerst binnen elke deelnemende discipline (partner) een eenduidige definitie voorhanden zijn. Deze definities waren echter in beperkte mate voorhanden, zeker waar het gebeurtenissen of situaties betreft. Het opbouwen van de ontologie Na het inventariseren van de begrippen is het mogelijk om de gezamenlijke ontologie op te stellen. Deze dient niet alleen als basis voor ‘vertaaltabellen’ van begrippen tussen ketenpartners onderling en tussen Europese landen, maar ook als fundament voor de Emergel “vertaalsoftware” die het operationele beeld in de praktijkexperimenten zo moet kunnen presenteren in de standaard EMS’en dat de hulpverleners hier hun werk beter mee kunnen doen dan voorheen. Als de praktijkexperimenten succesvol zijn, draagt de ontologie bij aan een stuk standaardisatie voor de deelnemende landen én op Europees niveau. De validatie van theorie met praktijk is echter niet eenvoudig omdat de hulpverleners in het algemeen geen abstracte denkers zijn en andersom de wetenschappers weinig voeling hebben met het gebruik van formele termen in de hectiek van de calamiteitenbestrijding. Het inventariseren van pictogrammen / symbolen Hulpverleners werken vaak met kaartbeelden waarop bekende pictogrammen/ symbolen staan, om zo snel mogelijk een betrouwbaar operationeel beeld te krijgen. Niet alleen verschillen de pictogrammen/symbolen voor de operationele calamiteitenbestrijding vaak sterk tussen Europese landen, ook binnen een land worden nog verschillende “standaarden” aangetroffen. Waar de symbolen voor verkeerstransport bijvoorbeeld al wel Europees gestandaardiseerd zijn, zijn ze dat voor de crisisbeheersing nog niet. Ook zijn pictogrammen van inzetvoertuigen niet altijd ondubbelzinnig: in Duitsland worden voor bepaalde zaken andere typen voertuigen gebruikt dan in Nederland. Het helder vertalen van een kaartbeeld voor verschillende contexten blijkt dus een hele puzzel te zijn. Het realiseren van een prototype van Emergel Met de bovenstaande ‘puzzelstukken’ heeft het onderzoeksteam voldoende basis voor het realiseren van een prototype van Emergel. Dit is een software module die, op basis van de overeengekomen ontologie, het operationele beeld kan vertalen naar de contexten van bestaande EMS’en. In het geval van Nederland is dat het Landelijk Crisismanagement Systeem (LCMS). Emergel moet echter niet alleen theoretisch zuiver zijn, maar ook in de praktijk van crisisbeheersing robuust, intuïtief en betrouwbaar zijn. Emergel wordt gerealiseerd door technische onderzoekers die niet
122 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst bekend zijn met de wereld van operationele hulpverlening. De hulpverleners moeten dus zodanig bij de realisatie van Emergel worden betrokken dat de software aansluit op de praktijk.
Het opzetten van de veldexperimenten Dit onderzoekstraject behelst naast een formidabele hoeveelheid academisch ‘bureauwerk’ ook het organiseren van praktijkexperimenten. Deze moeten passen in de reguliere oefenkalenders van de hulpdiensten. Daarnaast leggen zij tijdelijk beslag op (dure) capaciteit van de (publiek dan wel private) ketenpartners zoals Schiphol, Douane, Politie en Marechaussee. Zeker in het geval van de praktijkcasus op Schiphol komen er allerlei juridische en administratieve vraagstukken bij kijken. Hoe wordt omgegaan met informatievoorziening over het onderzoekstraject zelf? Aan dit onderwerp hebben informatiemanagers van de betrokken partijen veel tijd besteed, zodat de veldexperimenten veilig, controleerbaar en gecontroleerd konden worden uitgevoerd. Het meten tijdens de experimenten De tijd tussen stappen in het opbouwen van de informatiepositie is nauwkeurig gemeten. Veel van de communicatie is per video vastgelegd. Daarnaast zijn vele interviews afgenomen met betrokkenen. De analyse, synthese en verslaglegging De resultaten van het onderzoekexperiment zijn door de betrokken onderzoekers uitgewerkt tot conclusies over de effectiviteit van de ontologie, van Emergel en het gebruik ervan in het EMS, en aanbevelingen voor nader onderzoek. De conclusies en aanbevelingen zijn opgetekend in wetenschappelijke onderzoekrapportages.
4
Casus 1: Veenbrand bij de landsgrens
4.1
Inleiding: context
Het eerste praktijkexperiment in Nederland van het DISASTER project vond plaats in Twente, bij het grensgebied met Duitsland (Kreis Borken). Een belangrijke reden daarvoor is dat DISASTER is gericht op samenwerking, informatie-uitwisseling en communicatie tussen Europese lidstaten. In dit geval werd als praktijkscenario een veenbrand (EN: “moor fire”) gekozen in een natuurreservaat aan beide kanten van de landsgrens. Het scenario betrof een “replay” van een veenbrand die daar daadwerkelijk recentelijk had plaatsgevonden (het Aamsveen / Hündfelder moor). Locatie van de eerste casus. De dikke blauwe lijn is de landsgrens (met genummerde grenspalen).
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
123
Figuur 3: Locatie van de eerste casus. De dikke blauwe lijn is de landsgrens (met genummerde grenspalen).
Figuur 4: Fotoshot van de heidebrand op het Aamsveen, 2012. 4.2 Het Cross-border experiment In dit experiment zijn hulpverleners vanuit Nederland en Duitsland betrokken in een realistisch veldscenario op locatie van het originele incident. Deze hulpverleners zijn gewend aan hun eigen begrippenkader en kaartsymbolen. Tussen de beide landen zijn grote verschillen, met name in het gebruik van kaartsymbolen. Vanuit DISASTER is een zgn. Initial Ontology (initiële ontologie) opgezet met een nauwgezette vertaling tussen beide landscontexten. De ontologie is in een ICTsysteem vertaald genaamd Emergel, ondersteund door het Initial Middleware Platform. In het betreffende experiment zijn de twee standaard Crisismanagement systemen (EMS, Emergency Management System) van de beide landen gebruikt. Er werd één Common Operational Picture (COP) gegenereerd dat vervolgens beschikbaar kwam in elk EMS, in de eigen taal, bewoordingen, begrippen, en kaartsymbolen. Deze ‘semantische mediatie’ is gebruikt om de landoverschrijdende interoperabiliteit van EMS’en (via Emergel) te demonstreren. Het experiment is wetenschappelijk geobserveerd en geanalyseerd. De onderzoeksdata zijn op de volgende manieren verzameld: 1. Directe observaties van functionarissen terwijl zij hun EMS gebruiken (gevoed door Emergel), en terwijl zij onderling discussiëren;
124 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst 2. Gebruikersverslagen betreffende hun ervaring met incident¬bestrijding, hun indruk van het gebruikte Emergel prototype, en hun eigen meningen over de sterktes en zwaktes daarvan; 3. Interviews met belanghebbenden (bevelvoerders, overige functionarissen) door een ergonomist (een expert m.b.t. gebruiksvriendelijkheid). 4.3 Analyse en resultaten De observaties en interviews over ervaringen en meningen van geïnterviewden zijn gestructureerd in de volgende categorieën. NB: alle onderzoeksdata zijn vertrouwelijk behandeld en zijn anoniem. 1. Relevante voor crisismanagement en rampenbestrijding 2. Beeldschermgrootte en helderheid 3. Begrijpelijkheid van kaartsymbolen en terminologie 4. Hoe eenvoudig informatie toegankelijk was 5. Coördinatie over de landsgrens heen 6. Gebruik van een PC gedurende het veldwerk 7. Behoefte aan afspraken en protocollen. Ad 1. Relevantie voor crisismanagement en rampenbestrijding De hulpverleners onderschreven de relevantie voor crisismanagement en rampenbestrijding volledig. Vanaf het moment dat ze het dynamische kaartbeeld zagen met alle relevante locaties en voertuigen duidelijk zichtbaar, en bijgewerkt naar gelang het incidentscenario vorderde, was men unaniem van mening dat dit de crisisbestrijding en interregionale samenwerking ondersteunt. Ad 2. Beeldschermgrootte en helderheid Het is duidelijk een uitdaging om de relevante hoeveelheid informatie aan te passen aan de schermgrootte. Er is feitelijk meer onderzoek nodig naar begrip over de relatie tussen schermgroottes en benodigde informatie per rampenscenario. Ad 3. Begrijpelijkheid van kaartsymbolen en terminologie Meerdere deelnemers vonden de kaartsymbolen bij gebruik in het veld niet direct begrijpelijk, in het geval van het gebruik van een hun niet-bekende symbolenset. Toen ze werd uitgelegd hoe ze dit konden ‘switchen’ naar hun eigen symbolenset werd dat positief ontvangen; wel kwamen er vragen over het vertalen van symbolen bij voertuigen die ongeveer maar niet dezelfde functie hebben. Dit vereist meer onderzoek. Ad 4. Hoe eenvoudig informatie toegankelijk was Op zich werd de informatie als toegankelijk beoordeeld. Tegelijkertijd hadden deelnemers behoefte om zelf eenvoudig extra eigen databronnen toe te voegen. In dit scenario bepaalde het EMS welke bronnen beschikbaar waren. Ad 5. Coördinatie over de landsgrens heen Discussies gedurende het experiment illustreerden de behoefte om het geheel aan interregionale coördinatie in crisissituaties nog eens goed te bekijken. Men was van mening dat strakkere samenwerkingsprotocollen randvoorwaardelijk zijn voor het effectief uitwisselen van data. Ad 6. Gebruik van een PC gedurende het veldwerk Het gebruik van PC’s werd niet door iedereen als positief beoordeeld. Echter, hoewel in dit experiment PC’s zijn gebruikt, kan elk device gebruikt worden dat de EMS applicatie kan draaien. Ad 7. Behoefte aan afspraken en protocollen
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
125
Uit de discussie tussen de deelnemers werd duidelijk dat meer overeenstemming nodig is over de wijze waarop gegevens worden gedeeld gedurende crisissituaties. Een open data scenario (zonder validatie) werd niet enthousiast onthaald. Er is duidelijk behoefte aan interregionale afspraken over hoe data betrouwbaar kan worden uitgewisseld, protocollen uniform worden gedefinieerd, en relevante data aan- en uit kan worden gezet (bijv. visualisatie van voertuigbewegingen). 4.4 Observaties uit interviews Zeven belanghebbenden zijn geïnterviewd: één op strategisch (“gold”) niveau, drie op tactisch niveau (“silver”), en drie ondersteunende technische functionarissen. Belangrijke punten die uit interviews naar voren kwamen: 1. Bekende problemen met het toegankelijk krijgen van (realtime) informatie in het veld. 2. Suggesties voor verdere verbetering van DISASTER/Emergel ondersteuning in veldoefeningen. In het algemeen werd de Emergel ondersteuning als positief tot zeer positief ervaren. Tegelijkertijd werden ook suggesties voor verdere verbeteringen aangedragen. Dit ging met name over het zelf kunnen besluiten over wat wel en niet gedeeld wordt en zichtbaar wordt (vertrouwelijkheid en informatie overload). 3. Herkenbaarheid van kaartinformatie. Het zichtbaar hebben van locaties van Duitse functionarissen en voertuigen werd als zeer nuttig ervaren. Wel werd aangegeven dat de vertaling van Duitse naar Nederlandse kaartsymbolen soms lastig is vanwege (kleine) verschillen in functies van typen voertuigen. 4. Mate van detail. Met name de Duitse deelnemers waren niet gewend aan deze mate van detail op het kaartscherm. 5. Problemen met gebruik van het systeem (beschikbaarheid en performance) in het veld. 6. Deelnemers onderschreven unaniem de (potentiële) winst van de mogelijkheid om actuele operationele informatie te delen tussen verschillende partners in hulpverlening, interregionaal, en tussen landen. Tegelijkertijd benadrukten velen het belang van interregionale afspraken, protocollen en communicatiestrategieën. Overige observaties en meningen uit de interviews: 1. Eén Europese kaart symbolenset is vooralsnog niet haalbaar, dus semantische mediatie blijft voorlopig de beste mogelijkheid. Dit is een geslaagd praktijkvoorbeeld daarvan. 2. De mediatie zal open standaarden moeten gebruiken om uitwisselbaarheid van resultaten te faciliteren. 3. Niet alle gedeelde informatie zal open data zijn; beveiligde gegevensuitwisseling zal in veel gevallen nodig zijn. 4. Het software platform en de ontologie kunnen gebruikt worden in opleiding en training, gebruik makend van bestaande crisisscenario’s. 5. Er is behoefte om de praktijktest te herhalen met crisisscenario’s waar een grotere variëteit aan crisispartners aan deelneemt. Dit is gebeurd in het Schipholscenario (zie casus 2, H.5). 6. Naast locaties van functionarissen en voertuigen zouden meer typen informatie beschikbaar kunnen komen, zoals de objecten op de risicokaart. 4.5 Conclusies Deelnemers onderschrijven de relevantie van de DISASTER aanpak voor hun behoefte aan betere (actuele, relevante) informatie, en voor de uitwisselbaarheid tussen informatiesystemen in gezamenlijke (interregionale) crisisbeheersing en
126 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst rampenbestrijding. Wel is er nog veel uit te zoeken over de betekenisvolle en passende presentatie van symbolen op het kaartbeeld. Gebruikers zouden zelf meer mogelijkheden moeten hebben om symbolen groter of kleiner te maken of uit te zetten. Ook de noodzaak van overkoepelende afspraken tussen deelnemende partners werd meermalen benadrukt.
5
Casus 2: Vliegtuigongeval Schiphol
Figuur 5: Locatie van casus 2: een hangar op Schiphol-oost (rode pijl). 5.1 Inleiding: de context In het praktijkexperiment op Schiphol is de bruikbaarheid en effectiviteit van de Emergel oplossing getest in een scenario van een vliegtuigongeval op Schiphol (VOS). In deze test waren geen buitenlandse hulpverlenings¬partners betrokken, maar wel een grotere variëteit aan participanten: naast de traditionele hulpdiensten deden de Koninklijke Marechaussee, de Douane, Schiphol Airport, de Netbeheerder en de gemeente mee. In dit experiment is onderzocht hoe relevant informatie is voor leiding en coördinatie en het opschalen en afschalen van capaciteiten, en wat er voor nodig is om dit goed te organiseren. De DISASTER evaluatie is ook bedoeld als boodschap voor de Inspectie VenJ. De boodschap is dat evaluatie van informatie-uitwisseling tussen hulpdiensten en ketenpartners beschouwd moeten worden in relatie tot de context van dat unieke incident. De mate en kwaliteit van de informatie-uitwisseling is sterk afhankelijk van de context van elk unieke incident. Een bepaalde basis is voor te bereiden, maar met het verstrekken van de tijd lijken improvisatie en veerkracht een prominentere rol te gaan spelen. Niet alles is dus voor te schrijven.
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
127
Figuur 6: Fotoshot van het daadwerkelijke experiment in de herfst van 2013. De Boeing is ter beschikking gesteld door Transavia. 5.2 Opzet van het onderzoek en experiment Bepalen van het scenario In dit calamiteitenscenario, bekend als een Vliegtuigongeval Schiphol (VOS), rijdt een Boeing 737 tegen een hangar aan op Schiphol-oost. Zowel in het vliegtuig als in de hangar zijn burgers aanwezig. Het incident heeft potentieel gevolgen voor het reguliere luchtverkeer op Schiphol. De meldkamer Schiphol informeert de meldkamer Kennemerland, die vervolgens de hulpdiensten alarmeert. Deze proberen zo snel mogelijk een betrouwbaar operationeel beeld (Common Operational Picture, COP) samen te stellen. Informatie van ketenpartners (met name van Schiphol, de Marechaussee en de douane), en de bereidheid om die informatie te delen, zijn van essentieel belang. In het bepalen van het scenario moest een balans worden gevonden tussen ketenuitwisselingsmogelijkheden enerzijds en praktische uitvoerbaarheid anderzijds. Elke verstoring van het reguliere luchtverkeer kost de luchthaven en vliegmaatschappijen veel geld, en is dus onacceptabel, ook in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Vandaar dat als locatie is gekozen voor een hangar op Schiphol-oost, verwijderd van de reguliere start- en landingsbanen. Transavia is bereid gevonden om een Boeing voor de hangar te ‘parkeren’ ten behoeve van dit incident; na strenge afspraken over veiligheidsmaatregelen en verzekeringsvoorwaarden. Voor het scenario is een tijdlijn opgezet. Per tijdseenheid was aangegeven welke gebeurtenis er zal plaatsvinden en welke informatie daarvoor van belang zal zijn. Daarbij werd aangegeven wie de bronhouder was of waar het gegeven anders vandaan werd gehaald. Deze tijdlijn bood houvast aan het opzetten en configureren van de Emergel software module.
128 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst
Figuur 7: Screenshot van LCMS plot. Betrekken van de stakeholders De deelnemers bestonden uit: • Veiligheidsregio Kennemerland, zijnde de meldkamer, de brandweer, de GHOR, het Veiligheidsbureau en de GGD; • Schiphol airport, de beherende autoriteit van de luchthaven; • Koninklijke Marechaussee, de militaire politie die verantwoordelijk is voor de veiligheid van het personenverkeer op de luchthaven; • Douane Schiphol, die gegevens over lading bijhoudt; • Liander, als netbeheerder van de stroomvoorziening in het gebied; • Transavia, die een Boeing ter beschikking stelde voor het experiment. Een half jaar voor aanvang van het experiment hebben we de managers innovatie en de betreffende informatiemanagers betrokken bij de voorbereiding van het scenario. Een belangrijk verbindend element was het gezamenlijke belang dat de partijen delen om te blijven werken aan de fysieke veiligheid in en rondom de luchthaven. Inventarisatie van begrippen en symbolen De informatiemanagers en onderzoekers hebben in de eerste fasen van het experiment veel tijd besteed aan het inventariseren van de begrippen en in gebruik zijnde symbolen bij alle deelnemende partners. De uitdaging is om het Operationele beeld (Common Operational Picture) in de bekende context van elke ketenpartner weer te geven. De begrippen en symbolen zijn verzameld en vervolgens gevalideerd bij betrokkenen van de deelnemende partijen. Opzet van de ontologie Emergel is de software module die, op basis van het Middleware Platform, de verschillende begrippen en symbolen vertaalt naar een bepaalde gebruikerscontext. De basis hiervoor vormt de ontologie die wordt gegenereerd uit de begrippen. Deze kreeg praktisch de vorm van vertaaltabellen tussen gebruikerscontexten. Deze vertaling moest zó worden opgezet dat Emergel zo automatisch mogelijk (d.w.z. zo min mogelijk tussenkomst van mensen) de bestaande EMS’en kan voeden met de juiste gegevens in de juiste context met de juiste symbolen. Voor dit experiment is met een prototype van Emergel gewerkt in het Landelijk Crisis Management Systeem (LCMS). Emergel is hierbij zo ingezet dat de LCMS gebruikers gewoon konden werken met de voor hen bekende user interface.
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
129
5.3 Meten tijdens het experiment Tijdens het experiment van het uitvoeren van het praktijkscenario zijn de handelingen van de betrokken deelnemers nauwkeurig geregistreerd op film. Deze video’s werden voorzien van exacte time stamps. Zo konden onderzoekers bepalen hoe lang het uitvoeren van een bepaald onderdeel van het experiment in beslag naam. Zo konden uitspraken gedaan worden over de benodigde tijd voor beeldvorming, oordeelvorming en besluitvorming, en afhandeling van het incident in het algemeen.
Figuur 8: Het gebruik van tables in het operationele veld. Wat het experiment verder bijzonder maakte, was het gebruik van tablets in het operationele veld. Waar voorheen vooral werd gebeld, kwam actuele informatie nu direct beschikbaar op de tablets op de plaats-incident. Dit was voor veel betrokkenen een nieuwe situatie. De betrokken functionarissen hadden tot dan toe nog nooit een tablet in de operaties gebruikt, en zij waren hierop ook niet voorbereid. Dit heeft het verloop van de oefening zeker beperkt en het vergelijken van de effectiviteit van het gebruik van Emergel versus de ‘traditionele’ situatie beïnvloed. Meer hierover in het volgende hoofdstuk. 5.4 Analyse van de verzamelde data De analyse van het experiment bestond uit het nauwkeurig beschrijven en monitoren van de video’s. Deze observaties werden vergeleken met de input die uit de gestructureerde interviews kwam en aangehouden tegen een referentiekader voor alle overdrachtsmomenten. Op deze wijze kon worden vergeleken in hoeverre het experiment wel of niet volgens het geplande scenario verliep. Bovendien konden uitspraken worden gedaan over de effectiviteit van de informatie die nu dankzij Emergel sneller bij de betrokkenen ter plekke beschikbaar kwam. De evaluatiemethode heeft als grondslag dat er overdrachtsmomenten bestaan tussen mensen, systemen en verbindingen. Op al deze overdrachtsmomenten zijn er risico’s en problemen die de overdracht verstoren. Hieronder wordt een voorbeeld uitgewerkt aan de hand van de ketenpartner Schiphol. Bij de overdracht spelen een aantal actoren een rol (zie Figuur 9). 1. Toren/Regiecenter naar Meldkamer Regio & Douane naar Meldkamer; 2. Meldkamer naar OVD en STPI (Motorkap); 3. OVD naar COPI; 4. OT;
130 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst 5. CVO (Commissie van overleg met de business Schiphol)n).
Figuur 9: Actoren die bij de overdracht een rol spelen. De overdracht van de informatie en de duiding van de informatie dient te worden bekeken. De afhankelijke variabelen zijn de variabelen die we willen evalueren. Dat zijn de factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van de informatiepositie. Dit zijn: verbindingen, gebruiksvriendelijkheid, relevantie, tijdigheid, gebruik van de standaarden en proportionaliteit. Verbindingen hebben betrekking op zaken als bandbreedte, methode van overdracht en contact. De gebruiksvriendelijkheid slaat op de mate waarin de gebruiker de aangeboden informatie kon waarnemen. De techniek voor standaarden hebben betrekking op de mate waarin deze de verschillende barrières konden passeren en de informatie konden overdragen. De relevantie heeft betrekking op de mate waarin de informatie bijdroeg tot de beslissing om een type of meerdere typen hulpverleningscapaciteit op te schalen of af te schalen. De term ‘relevantie’ wordt hiermee gedefinieerd op een manier die uniek is voor het vak van de incidentmanagement of de crisisbeheersing. De relevantie van informatie als indicatie van de bijdrage van deze specifieke informatie bij de algehele informatiepositie van de incident manager of crisismanager is de bijdrage die deze informatie levert aan de besluitvorming over het opschalen of het afschalen van vormen van capaciteit. Deze definitie, die betrekking heeft op de ‘content’ van informatie-uitwisseling is een onderdeel van het methodologisch bouwwerk dat nog ontbreekt in de Netcentrische manier van samenwerken. De tijdigheid van informatie slaat op de relevantie in relatie tot de juiste beslisser op het juiste moment voor de juiste beslissingsschaal (lokaal, gemeentelijk, regionaal, landelijk of grensoverschrijdend. Tijdens het DISASTER experiment is op deze wijze elke stap en elke overdracht geobserveerd, vastgelegd en geanalyseerd. Een dergelijke grondige evaluatiemethode is natuurlijk niet van toepassing voor elke systeemtest. Het levert echter wel een grondslag op voor vergelijkbaarheid van concrete verbeteringen op het gebied van de kwaliteit van de informatiepositie. De feedback werd ook geanalyseerd om de zaken te duiden die minder voorspoedig verliepen, en om de onderwerpen te benoemen waar nog meer onderzoek naar benodigd is. Dergelijke onderwerpen beperken zich niet tot semantiek of ICT. Met name rondom afspraken, processen, procedures en vertrouwens aspecten werd veel feedback verzameld. Hier wordt uitgebreider op ingegaan in de volgende hoofdstukken.
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
131
5.5 Conclusies Terugkerende thema’s in deze onderzoekscasus waren. 1. Connectivity (verbinding): verbindingen bleken tamelijk snel uit te vallen. Ook vanuit de meldkamer bleek LCMS te weinig (vaste) verbinding te hebben. Als de verbinding niet goed is, hebben investeringen in andere zaken niet zoveel zin. Helaas blijft dit een factor waar de OOV maar beperkt invloed op heeft. 2. Usability (gebruiksvriendelijkheid): in het donker in de regen buiten met een groep mensen over een tablet gebogen staan is niet optimaal. Ook in de meldkamer waren opmerkingen over bruikbaarheid. 3. Interoperability (uitwisselbaarheid): het uitwisselen ging niet altijd naar wens. Dit heeft niet alleen met ICT te maken, maar ook met geoefendheid en het begrijpen van de wereld van de ketenpartners. 4. Proportionality (dosering, proportionaliteit): Niet te veel, niet te weinig, en goed aansluitend op de context van het incident. Een mooi streven, waar alleen door veel oefenen het optimale resultaat bereikt kan worden. Er zijn ook interviews afgenomen, enkele kernpunten uit deze interviews waren: 1. Handelingen van gebruikers op tablets moeten gelogd kunnen worden. Dit hoeft niet per se op persoonsnaam; dit kan op functie. 2. Nieuwheidfactor. Deze wijze van informatiegebruik was voor iedereen nieuw. 3. Informatie weergeven: tekenen op de kaart kost veel tijd. Zelf tekenen of standaard iconen plaatsen? Of optie: vrij tekenen naast icoontjes? 4. De user interface lijkt verouderd ten opzichte van wat mensen zelf gewend zijn. Het is een combinatie van matig user interface ontwerp en gewenning van gebruik. 5. Teveel informatie: tekst op de kaart veroorzaakt info-overload. Realtime veranderingen op de kaart kunnen verwarrend zijn. Er is behoefte om een beeld vast te zetten. Ook is er behoefte om achteraf ‘terug te kunnen kijken’ in de tijd, waardoor er een “terugspoel functie” mogelijk wordt. 6. Informatie verwijderen bleek niet eenvoudig te zijn (ook voor correctiedoeleinden). Informatie aanvragen bleek ook moeilijk. 7. Voorbeeld: aanvragen locatie gevaarlijke stoffen. Je gebruikt het systeem dan niet om een beeld te delen maar om specifieke informatie op te vragen. Het gebruik van LCMS speelt pas vanaf CoPI niveau, afhankelijk van hoe je dat inricht. Het zou de moeite waard zijn om de mogelijkheden van LCMS hiertoe te verkennen.
6
Uitkomsten van het Schiphol experiment
6.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschouwt in nader detail de resultaten van de DISASTER experimenten 2013. De focus ligt hier op de Schiphol casus.
132 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst
Figuur 10: Fotoshot van de daadwerkelijke DISASTER oefening op Schiphol, herfst 2013. 6.2 Schiphol-casus: evaluatie vanuit CoPI Vanuit het Commando Plaats-Incident (CoPI) is de volgende log bijgehouden. Deze wordt gevolgd door enkele algemene observaties en bevindingen aan de hand van interviews door het DISASTER onderzoeksteam. Eerste CoPI: 20:00 Het incident heeft plaatsgevonden. 20:10 De uitrukdienst is ter plaatse. 20:15 De HOVD komt de CoPI binnen: bespreking situatie aan de hand van de LCMS, HOVD vraagt of dit alle informatie is die beschikbaar is. 20:19 HOVD pakt multomap om te kijken of een en draaiboek voor dit scenario beschikbaar is, dit is niet het geval. 20:20 HOVD schetst de situatie (feiten) op het whiteboard. 20:22 Terminal connectie met de Geo software word door de plotter aangemaakt met behulp van VPN (thuiswerk verbinding), dit kost ongeveer een minuut. 20:23 De CC Brandweer komt binnen in de CoPI container en doet zijn verslag. Er was sprake van een brand met een frituurpan in de hangar, de brand is inmiddels onder controle. De VT is geëvacueerd. 20:25 Passagiers zijn van boord en zijn geteld. 20:28 Er komt via het systeem een tekening binnen vanaf de incident locatie. Er zijn twee zaken onduidelijk voor de functionarissen: 1) wat betekent de grote rode stip naast het toestel; 2) waarom staat de OVD wagen in de Termiekstraat. (Achteraf bleek dat de rode stip een vergissing was en dat de OVD wagen van een van de deelnemers van het congres was.) 20:30 Als grootste knelpunt wordt “de opvang van de passagiers” vastgesteld. 20:35 Er is nog geen bericht van de CVO en de OVD, de HOVD wil graag weten waar deze zich bevinden. 20:36 De CC Brandweer geeft aan dat er GRIP 3 is gemaakt. Hij weet niet de reden waarom er GRIP 3 is gemaakt (de HOVD vraagt hierom), de CC weet alleen dat er FORS groot is afgegeven. 20:38 De belangrijkste vraag is waarnaartoe de passagiers dienen te worden geëvacueerd. De Schiphol Liaison (CVO) geeft aan dat er geen standaard scenario voor deze situatie is.
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
133
Figuur 11: Fotoshot in de CoPI bak tijdens het experiment. 2e CoPI: 20:50 De 2e CoPI is begonnen. 20:52 De HOVD vraagt aan de OVD om een aangepast beeld van de situatie. De OVD rapporteert dat de brand geblust is. De passagiers zijn geëvacueerd, het vliegtuig is leeg. De informatie vanuit het systeem geeft niet aan of er gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en zo ja welke gevaarlijke stoffen. De OVD heeft dit wel bij het plaats incident gehoord maar niet specifiek gevraagd omdat hij er vanuit ging dat deze informatie via het systeem bekend zou zijn. (dit was een specifiek probleem rond de simulatie, de software werkte niet op het juiste moment). 20:55 De CVO van Schiphol stelt 2 locaties voor de evacuatie voor, de CoPI gaat akkoord met de eerste. 20:56 De plotter geeft aan dat hij bezig is om de GS lijst binnen te halen (dit is tijdens de oefening niet meer gelukt). 20:58 Een SMS komt binnen bij de Schiphol CVO dat de evacuatie locatie door Schiphol is goedgekeurd. 20:59 Er is intussen een compleet beeld van de incident locatie met de positie van de blus voertuigen, de rode stip is ondertussen verwijderd. 21:00 Er wordt besloten dat er tijdens de 3e CoPI duidelijkheid over de gevaarlijke stoffen moet komen. Tevens is het nog niet duidelijk wat de reden is dat GRIP 3 is afgegeven. Vanuit het CoPI komen de volgende observaties en conclusies: 1. Er heeft tijdens de CoPI slechts beperkte communicatie met functionarissen buiten de CoPI plaatsgevonden (dit heeft waarschijnlijk te maken met de scope van de simulatie) 2. Communicatie met Schiphol ging veelal via SMS. Proven technologies niet zomaar afschrijven. 3. Waarnemingen OVD op de incident locatie (dwz. de OVD was tussen de CoPI’s buiten) 4. Gegevens beschikbaar via de informatie systemen 5. Er is niet vastgesteld waarom er sprake is van GRIP 3. 6. Er is niet vastgesteld dat er een VIP aan boord van het vliegtuig was (dit is op geen enkele manier ter sprake gekomen).
134 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst 7. CoPI functionarissen waren over het algemeen zeer te spreken over de toegevoegde waarde van de nieuwe informatiesystemen. 8. Er speelden in het CoPI geen economische aspecten, d.w.z. de vraag of de afgegeven GRIP niet te hoog is en of er terug geschaald kan worden lijkt geen rol van betekenis te hebben in de COPI. 6.3 Schiphol-casus: evaluatie vanuit OT Vanuit het Operationele Team (OT) komen de volgende observaties en conclusies: • De informatie die direct uit het veld komt, is in principe bruikbaar voor het OT, mits die informatie gevalideerd is door het CoPI. Een belangrijk onderscheid tussen LCMS en het nieuwe systeem (Emergel) is dat in LCMS duidelijk is waar informatie vandaan komt. Als je weet waar informatie vandaan komt, kun je de waarde goed inschatten. In Emergel is de bron van informatie niet altijd duidelijk. Dat roept een fundamentele vraag op volgens het OT. De betrouwbaarheid van informatie is in het geding als zomaar iedereen in het veld het plot kan aanpassen. Als er een goed opgeleide functionaris ter plekke die plots kan aanleveren die gevalideerd zijn, dan is Emergel een waardevolle aanvulling. Key issues Niet alle geleverde informatie is relevant voor het OT. De situatieschets is bepaald niet compleet. Er is geen overzicht, informatie overload dreigt. Omdat iedereen informatie kan toevoegen/wijzigen, is die niet meer gevalideerd. Dit wordt gezien als serieus issue. Wie kan aanpassingen maken in LCMS? Wie is verantwoordelijk? Het zou helpen als bij de wijzigingen wordt aangegeven wie de wijziging heft aangebracht. Zorg dat pictogrammen/symbolen schalen als je inzoomt/uitzoomt. Probeer een omgeving te realiseren waarin data wordt gegenereerd voor bruikbare informatie, in plaats van alleen een database te leveren. Er is aandacht nodig voor de actualiteit van de data in LCMS.
6.4 Schiphol-casus: evaluatie door de centralist Rond 20.02 kwam het telefoontje bij de centralist (Paul) binnen. De info uit de melding betrof: Een VOS groot, een 737 die doorgeschoten is, een inbound vlucht, als locatie hangar 2, het merk en de nummers van het toestel en de uitgangsstelling. Dit betrof meteen al veel informatie. Samen met de ervaring van de centralist bepaalt de melding/melder hoe er wordt gereageerd. De melding is voor de centralist dan ook de belangrijkste informatiebron!
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
135
Figuur 12: Binnenkomst van de melding. Na het ontvangen van de melding werd het Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) ingevuld, met na elk getypte regel een ‘enter’. Door GMS per regel in te vullen komen er minder snel rare aanvullingen vanuit het systeem. De melding blijft zo duidelijk en er kan al sneller informatie worden gedeeld met het veld. De centralist begon met het invullen van de locatie en de meldingsclassificatie, zodat de eenheden met deze informatie al konden uitrukken. Wanneer de voertuigen gealarmeerd waren werd de melding verduidelijkt. De alarmering van de meeste eenheden was niet zoals dit ‘normaal’ gaat. Een voorbeeld hiervan is dat ene Joey gebeld moest worden om een eenheid te alarmeren, al deze ‘afwijkingen’ verminderen de validiteit van de oefening. En normaal weet de centralist ook veel eerder dat er al “iets” aan de hand is, door de VOS-box, maar ook door het gesproken bericht vanuit de toren. Kortom, er waren veel afwijkingen van de ‘normale’ manier waarop de meldkamer handelt. Na het aannemen van de melding en het invullen van GMS kwamen rond 20.23 de eerste beelden binnen op Citygis. Dit betrof een cirkel rondom een vliegtuig. Dit plaatje zei eigenlijk niks, men wist bijvoorbeeld niet wat de cirkel inhield (bijvoorbeeld het brongebied) en dat is ook later niet bijgetekend. De aanvullende informatie, wat de gevaarlijke stoffen waren, kwam pas erg laat binnen, om 20.40. Dit vond de centralist veel te laat. Een standaardwijze van invullen werd gemist. Daarnaast was het onbekend van wie de informatie afkomstig was, dit kon de centralist ook niet zien en dat miste de centralist wel degelijk. Met het Landelijk Crisis Management System (LCMS) had de centralist wel kunnen zien wie informatie toevoegde aan het operationele beeld. De centralist had en heeft echter geen LCMS tot zijn beschikking. Samenvattend. • Veel informatie voor een eerste melding. • Veel afwijkende methoden van alarmeren verslechtert de validiteit van het experiment. • GMS werkt naar wens. • Centralist heeft geen LCMS en mist daardoor informatie. • In Citygis ontbreekt lang aanvullende informatie, is het onduidelijk van wie de informatie komt, wie het in het systeem zet en is de informatie die wordt ingevoerd erg onduidelijk. Naast het systeem zelf is goed gebruik noodzakelijk!
136 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst 6.5 Schiphol-casus: evaluatie door de CaCo CaCo / MPC Rond 20.06 wordt door de CaCo LCMS opgestart. Eén van de eerste handelingen die door de CaCo wordt uitgevoerd is het overhevelen van informatie van GMS naar LCMS. In het LCMS systeem wordt, om de duidelijkheid te vergroten, gebruik gemaakt van METHANE. Dit is een sjabloon waarbij elke letter voor een woord staat, de M staat bijvoorbeeld voor Melding. Het METHANE sjabloon staat echter niet in LCMS, maar moet uit een Word-document gekopieerd worden. De CaCo heeft tijdens het gehele incident geen tekeningen gezien en dat was nu juist een van de extra’s binnen deze oefening. De LCMS viewer laadde heel erg lang, was onduidelijk en werkte uiteindelijk niet. En omdat de CaCo geen Citygis had kon hij ook via die weg de tekeningen niet zien. Op een gegeven moment liep de CaCo dan ook naar de centralist om de tekeningen te zien, maar ook om extra informatie te ontvangen. De koppelingen tussen LCMS viewer en de kaarten verliep dus niet goed, de CaCo had meer informatie verwacht van het systeem dan hij bij de centralist had gezien en naar de centralist lopen was de snelste manier om extra informatie te ontvangen. De extra informatie die de CaCo ontvangt over het incident is in dit geval direct weer terug gestuurd naar het veld. Zo hoort de CaCo om 20.20 via de centralist van de omgevallen frituurpan, vervolgens vraagt hij of er een causaal verband is met het vliegtuigongeluk. Dit is onbekend waarna de informatie in LCMS verwerkt wordt. Verder wordt er door de CaCo geen vervolgactie ondernomen. Het was voor de CaCo een enigszins vertekende oefening. Want in een echt rampscenario heeft hij het veel drukker, de CaCo moet dan ook echt mensen gaan aansturen. Aan de andere kant heeft de CaCo dan ook meer informatiebronnen die hij kan raadplegen, bijvoorbeeld de Kmar. Als laatste punt moet LCMS anders gebruikt gaan worden. Zo moet LCMS voor meer actoren beschikbaar zijn. Centralisten kunnen bijvoorbeeld gaten in het beeld bijvullen als hun tijd over hebben. En een OvD kan de getekende kaarten dan direct in LCMS zetten. Belangrijk is hierbij wel dat men weet wie wat erin zet, bijvoorbeeld dat de kaart van de OvD afkomstig is. Samenvattend. • Methane bericht is niet in LCMS aanwezig, betekent handmatig overtypen van sjabloon; • Extra informatie wordt ingevoerd in de systemen, maar er wordt verder niet op geacteerd; • De LCMS viewer faalt en de CaCo heeft geen Citygis. Op het eigen scherm zijn dus geen beelden te zien en er moet dan ook naar de centralisten worden gelopen; • De CaCo had meer informatie vanuit de tekeningen verwacht; • Meer actoren moeten LCMS hebben, waaronder de centralisten en de OvD.
7
Conclusies en vervolg
7.1 Conclusies Uit de experimenten zijn de volgende conclusies getrokken door de deelnemende partijen: 1. We hoeven niet naar één systeem-voor-iedereen. Elke deelnemende partner mag best een eigen platform (hardware/software) hebben, maar de getoonde informatie moet uit dezelfde bron komen, en uitwisselbaar zijn volgens de afgesproken standaarden.
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding …
137
2. Als je een gevalideerde, vertrouwde informatiepositie hebt, stimuleert dat om proactief te zijn (wel binnen je eigen mandaat). Ook op- en afschalen gebeurt niet door de centralist. De conclusie gaat over rolvastheid: “je neemt besluiten over díe informatie waar je over gaat.” 3. Het blijft interessant om te weten wie welke informatie beschikbaar stelt. In theorie hoeft dat geen persoonsnaam te zijn. Logging van personen is prima, maar je moet kunnen vertrouwen op de rol met de juiste competentie. 4. Verbindingen moeten robuuster, betrouwbaarder werken. Dit blijft de basis voor digitaal werken! 5. Opleiden/trainen/oefenen moet geïntensiveerd worden. Een tablet één keer gebruiken en dan maanden niet meer, is desastreus voor je eigen effectiviteit. 6. Bij ontwerp van user interfaces beter kijken naar de verschillende gebruikers. De gebruikte data moet uit dezelfde bronnen komen. Als user interfaces verbeteren, kun je je oefenuren terugdraaien. 7. Vanuit de rol van OvD is interessant: “wie levert wanneer welke informatie?” De OvD heeft meer te doen dan alleen maar de tablet “vullen”. 8. Voordat de “DISASTER” resultaten operationeel kunnen werken, is er nog wel een weg te gaan. Eerst moeten alle onderliggende zaken (connectiviteit, interoperabiliteit) betrouwbaar werken. Niet te vroeg willen lanceren, want dan loop je het risico dat het een stille dood sterft. 9. De gebruikte content moet absoluut betrouwbaar zijn, te beginnen met de basiskaart. 7.2 Vervolg Er is nog meer onderzoek nodig naar de volgende zaken. We zijn er in geslaagd om informatie te delen door on-the-fly iconen te vertalen in de terminologie van de ketenpartners. De duiding van die symbolen en termen is een riskant moment bij de besluitvorming voor de informatiemanager. Dit gaat verder dan definities. In het vervolg traject (Fortress en Domino) zullen we onderzoeken of het mogelijk is om de duiding ‘mee te zenden’ met de kaartlaag. Voor dat doel wordt een overstromingsscenario gebruikt om de veelheid van actoren en het bijbehorende gevaar van verkeerde duiding (letterlijk) in kaart te brengen. De ervaringen met Emergel, ontologieën en taxonomieën hebben geleid tot een ontwerp voor ‘Firebrary’, het Gegevensboek Brandweer. Dit gegevensboek wordt momenteel gebouwd onder de vlag van INowit, Innovatie moed en Fortress. De koppeling met LCMS en Geo4oov wordt momenteel onderzocht. Voorts wordt de kennis ter borging ingebracht bij CEN/NEN commissie security. Het DISASTER project is het eerste experiment met crisis management waar informatiemanagement centraal stond. Het thema “proportioneel informatiemanagement” is het leidend thema voor het lectoraat informatiemanagement geworden. De gebruikte methodiek en de validatie van de informatiepositie is nog niet uitgekristalliseerd. In de praktijk blijkt dat het in één experiment niet mogelijk is om alle overdrachtsmomenten te meten, omdat er te veel variabelen van invloed kunnen zijn, om een herhaalbare conclusie te trekken. Een belangrijke onderzoeksvraag is daarom voor de toekomst, op welke manier de prestatie van de informatievoorziening voor delen uit de informatieoverdrachtsketen van meldkamer tot aan BT en partners los van elkaar gemeten kunnen worden. Eén van de centrale uitgangspunten bij informatiemanagement voor crisis- en incidentenbestrijding is artikel 22 van de VVR. Daar staat vermeld dat de veiligheidsregio’s de kaders dienen te stellen voor de informatievoorziening. Een belangrijk vraagstuk is hoe ‘proportionaliteit’ van informatie (niet te veel op het verkeerde moment met de foute duiding) een onderdeel kan worden van structurele
138 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst samenwerking tussen regio en partners. Het testen van een dergelijke informatieinfrastructuur is onderwerp van vervolgonderzoek. Bijlage: gebruikte afkortingen Afkorting
Betekenis
AC
Alarm Centrale (Alarm centre / Dispatch Centre)
AAS
Amsterdam Airport Schiphol
AFO
Airport Fire Officer (Has connection to CVO at start of incident, and hands over to COPI as required)
BV
Bevelvoerder (Chief Fire Truck)
BHV
Bedrijfshulpverlening (Company First Aid)
BT
Beleids Team (Policy Team) (Strategic/Gold level)
CaCo
Calamiteiten Coordinator (officer at KMar dispatch room in charge of emergency)
CDM
Centraal Dienstverlenings Meldpunt (Central Services Point)
COP
Common Operational Picture
CoPI
Commando Plaats Incident (On-Site Command)
CVO/AVO
Commissie/Assistant van Overleg (Control and coordination of AAS Emergency Centre)
ELS
Emergency Management System at AAS
EMERGEL
Emergency Elements (Ontology of emergency concepts, icons, vocabularies)
EMS
Emergency Management System
GMS
Geïntegreerd Meldkamer Systeem (Integrated Emergency Room System)
GRIP
Level of incident co-ordination
HOVD
Hoofd Officier van Dienst (Commanding Officer Fire Services)
IATA
International Air Transport Association
ICS
Incident Command System
KMar
Koninklijke Marechausee (Military police, the single police authority at Schiphol)
LCMS
Landelijk (National) Crisis Management System (Emergency Management System)
MDT
Mobile Data Tablet
MICK
Meld Informatie en Coördinatiecentrum Kennemerland (Emergency Control Center Kennemerland)
DISASTER: Ketenpartners in Rampenbestrijding … MPC
Multidisciplinaire Procescoordinator (as CaCo but used at MICK: officer in Charge of Emergency)
NOTOC
Notification To The Captain in Command
OVD
Officier Van Dienst (Commanding Officer)
OVDG
Officier Van Dienst Geneeskundig (Commanding Officer - medical services)
OT
Operationeel Team (Tactical/Silver level)
POB
Persons on Board (ship/airplane/train)
PoC
Proof of Concept
PIB
Persons In Building
SOA
Service Oriented Architecture
VOS
Vliegtuig Ongeval Schiphol (Air Incident Schiphol)
VRK
Veiligheids Regio Kennemerland (Regional Health and Safety Authority)
WMS
Web Map Service
WFS
Web Feature Service
139
140 Ellen Oude Kotte, Rob Peters en Jan Willem van Aalst