INFORMATIE TWEEDE FASE
VWO
2011-2012
MEERSSEN/VALKENBURG
1
INDEX Blz 3
INLEIDING
Blz 4
AANVULLINGEN OP DE KEUZEMOGELIJKHEDEN
Blz 5
LESSENTABEL HAVO EN VWO
Blz 6
KEUZEFORMULIER KEUZEFORMULIER KEUZEFORMULIER
Blz 7 Blz 8
GYMNASIUM ATHENEUM HAVO
Blz 9 t/m 14
VOLLEDIG OVERZICHT DOORSTROOMRECHTEN VAN VWO NAAR WO
Blz 15 t/m 19
VOLLEDIG OVERZICHT DOORSTROOMRECHTEN VAN VWO NAAR HBO
Blz 20 t/m 32
BESCHRIJVING VAN DE VAKKEN IN DE NIEUWE TWEEDE FASE
2
INLEIDING
In de bovenbouw dient elke leerling in 4 VWO, in 5 VWO en in 6 VWO met diverse onderdelen van de studie bezig te zijn: lessen volgen, studeren, presentaties voorbereiden, informatie opzoeken, deelnemen aan excursies enzovoort. Hij is dus bezig met kennis, inzicht en vaardigheden verwerven. De lessen worden verdeeld over vakken die in 3 delen worden ondergebracht: Gemeenschappelijk Deel (GD) Profiel Deel (PD) Vrij Deel (VD). Elke leerling stelt zijn “profiel” samen met vakken uit deze 3 Delen, te weten: • alle vakken van het GD zijn verplicht • de verplichte en keuze vakken van een van de vier PD’s: Cultuur en Maatschappij=CM,Economie en Maatschappij=EM, Natuur en Gezondheid=NG,Natuur en Techniek=NT • één verplicht vak naar keuze uit het VD Het Vrij Deel kunnen we splitsen in een verplicht VD en een vrijwillig VD. Het verplicht VD moet ingevuld worden met 1 examenvak. Het vrijwillig VD mag naar eigen keuze ingevuld worden. Onder voorwaarden mag 1 extra examenvak gekozen worden. De leerling mag er ook voor kiezen om de studietijd die daarvoor is ingeruimd te spenderen aan de examenvakken. In alle vakken van GD, PD en VD wordt examen afgelegd. Er zijn 2 soorten examens: schoolexamen en centraal examen. Sommige vakken hebben alleen een schoolexamen; de school kan deze vakken laten afsluiten in het voorlaatste jaar. De andere vakken hebben zowel een school- als centraal examen; deze vakken worden afgesloten in het laatste jaar. Het schoolexamen van alle vakken kan aspecten bevatten, die in het examendossier worden opgenomen: A. toetsen met gesloten en/of open vragen: te vergelijken met proefwerken; hiervoor worden cijfers gegeven die meetellen in het eindcijfer. B. praktische opdrachten: een interview, een onderzoek, een practicum enz.; hiervoor worden cijfers gegeven die meetellen in het eindcijfer. C. handelingsdeel: hiervoor kán een cijfer gegeven worden dat dan meetelt in het eindcijfer In het laatste jaar wordt door elke leerling een profielwerkstuk gemaakt. Dit is een werkstuk dat minstens één groot vak uit het profiel betreft; hiervoor wordt een cijfer gegeven dat meetelt in het eindcijfer als onderdeel van het combinatiecijfer. Stella Maris College biedt de leerlingen veel keuzemogelijkheden: In het profieldeel kan tenminste één vak gekozen worden.In het vrij deel kan een keuze worden gemaakt uit een aantal profieldeelvakken en andere vakken. Het is echter mogelijk dat er te weinig aanmeldingen zijn om een vak te kunnen laten doorgaan. Ook bestaat de mogelijkheid dat een leerling een unieke keuze maakt die organisatorisch onuitvoerbaar blijkt te zijn. In verband hiermee geldt het keuzeformulier onder voorbehoud. In dit boekje wordt een aantal schema’s en gegevens gepresenteerd: 1) de lessentabel voor de bovenbouw, waarin staat vermeld het totaal aantal lesuren per vak, in welke perioden de vakken worden gegeven en hoeveel lesuren per week in dit vak worden gegeven. 2) het profielkeuzeformulier met alle keuzemogelijkheden; de vakken met een * zijn schoolexamenvakken, waarin geen centraal examen wordt afgelegd. 3) een volledig overzicht waarin de doorstroomrechten naar het Wetenschappelijk Onderwijs en naar het Hoger Beroeps Onderwijs is opgenomen. 4) een inhoudsbeschrijving van alle vakken afzonderlijk.
3
Een tweede vak (HAVO en VWO) in het vrije deel wordt altijd nageroosterd. Om een tweede vak in het vrije deel te kunnen kiezen moet je aan een aantal voorwaarden voldoen: 1. je moet direct bevorderd worden naar klas 4, zonder “bespreekgeval” te zijn. 2. je moet 0 verliespunten hebben in jouw gehele profiel. 3. voor het tweede vak in het vrije deel moet minimaal het cijfer 6,5 zijn behaald. Dit geldt alleen voor de vakken die in de derde klas voorkomen. 4. het gemiddelde van alle gekozen profielvakken moet minimaal 6,5 bedragen. 5. bij twijfel of bij overaanmelding (te veel leerlingen in een groep) kan de capaciteitentest en een of meer vakdocenten worden geraadpleegd. Als je een tweede vak in het vrije deel hebt gekozen gelden de volgende regels: 1. wisselen van vak is mogelijk, echter, in verband met in te halen leerstof van het nieuwe vak liefst vóór een vakantieperiode. 2. wisselen van vak gebeurt altijd in overleg met de decaan en voor de keuze van het nieuwe vak gelden de bovenstaande voorwaarden. 3. in 4 HAVO mag je het vak verwisselen voor een ander vak tot de Kerstvakantie. 4. in 4 VWO mag je wisselen van vak tot de Kerstvakantie. 5. als je een tweede vak in het vrije deel hebt gekozen, dan ben je verplicht om dat vak of een ander vak tot het einde van het schooljaar te volgen. Het schooljaar daaropvolgend mag je het vak uit jouw profiel laten verwijderen. De groepsgrootte. 1. de groepsgrootte is beperkt tot een maximum van 32 leerlingen. 2. als een vak door minder dan 15 leerlingen (latijn en grieks 8 leerlingen) gekozen wordt, wordt geen groep geformeerd voor dat vak. 3. als twee groepen gecombineerd worden is de groepsgrootte beperkt tot maximaal 22 leerlingen. Beperking in de keuzemogelijkheden binnen het profiel. als de situatie zich voordoet dat er zich te weinig leerlingen aanmelden voor een vak om een groep te kunnen formeren, of, als een keuze wordt gemaakt die organisatorisch niet realiseerbaar blijkt te zijn, dan wordt in een gesprek met de leerling bekeken voor welke alternatieven gekozen kan worden. Deficiëntie. Bij doorstroom van HAVO naar VWO moet een deficiëntie (bijvoorbeeld Frans of Duits) na het CE zelfstandig worden weggewerkt.
4
Concept lessentabel 2011-2012 HAVO
Klas 4
Klas 5
VWO
Klas 4
Klas 5
Klas 6
GD
GD ne
3
4
ne
2
3
3
en
3
3
en
2
2
3
ma
2
ma
2
ckv
2
ckv/kcv
2
1
lo
2
lo
2
2
1
anw
2
fa#
2
3
3
du#
2
3
3
la#
3
4
3
gr#
3
4
3
1
PD NT
PD NT wb
3
3
wb
3
4
3
na
3
4
na
2
3
3
sk
3
2
sk
2
3
2
bi
3
4
bi
3
2
3
NG wb#
3
3
NG wb#
3
4
3
wa#
3
2
wa#
3
3
3
bi
3
4
bi
3
2
3
sk
3
2
sk
2
3
2
nlt
2
3
nlt
2
2
3
EM wa
3
2
EM wa
3
3
3
gs
3
2
gs
2
3
3
ec
3
4
ec-
2
3
3
m&o
2
3
m&o
2
2
3
gs
3
2
gs
2
3
3
ak
3
2
ak
2
3
2
fatl*
3
4
fatl#
2
3
3
dutl*
3
4
dutl#
2
3
3
te*
2
3
te#
2
3
3
wc#
3
3
2
wa#
3
3
3
CM
CM
VD in
3
2
VD in
3
2
2
bsm
3
3
bsm
3
3
0
fi
2
3
3
5
6
7
8
VAN VWO NAAR WO
* : Toegangsrecht # : Geen toegangsrecht
VWO - WO
9
VWO - WO
10
VWO - WO
11
VWO - WO
12
VWO - WO
13
VWO - WO
14
VAN VWO NAAR HBO
15
VWO - HBO
16
VWO - HBO
17
VWO - HBO
18
VWO - HBO
19
Informatica VWO. Waarom informatica kiezen? Informatica is een boeiend vak voor iedere leerling. Waar je nu of later ook werkt of studeert: je hebt altijd te maken computers en informatica. Voorbeelden: kunstmatige intelligentie, virtual reality, spraaktechnologie, gebaarherkenning en computer vision, interactie tussen computer en mens, op een natuurlijke manier met een computer communiceren, ‘onzichtbare’ toepassingen. Wil je vooral allerlei computertoepassingen leren gebruiken? Of internetten? Of gamen? Of websites bouwen? Of programmeren? Dan moet je eerst maar even doorlezen. Bij het vak informatica leer je namelijk veel meer. Interactie met technologie vind je overal en op verschillende manieren. Techniek is dan ook minder belangrijk dan in projecten kunnen werken. Dan is het belangrijk dat je goed met anderen kunt samenwerken. En bovendien: creativiteit. Informatica is dan ook een bijzonder boeiend vak. Het is veelzijdig, want het wordt overal toegepast. Verder is informatica een onderdeel bij alle studies in HBO en op universiteiten. Basiskennis en concepten van informatica heb je daar hard nodig. Meisjes blijken op veel terreinen van informatica minstens zo goed of zelfs beter dan jongens te zijn. Ze richten vaak niet op de techniek, maar op de vraag: wat kun je ermee? En dat is eigenlijk de belangrijkste vraag bij dit vak. Kort gezegd: bij informatica leer je heel veel over computers en ICT op een praktische manier. Informatica gaat over het verwerken van informatie met computers. We noemen dit ook wel ICT: Informatie- en Communicatietechnologie. De hoofdonderwerpen zijn informatie en communicatie, toepassingen, techniek, computers en netwerken, de inzet in allerlei organisaties, nieuwe ontwikkelingen. En dan de andere vraag: “Wat leer je niet bij informatica?” We gaan niet sites maken en Microsoft Word of Excel leren bedienen. Als je alleen bekwaming zoekt in toepassingsprogramma’s kun je beter elders zoeken. Geschiedenis VWO. Het vak geschiedenis in de bovenbouw leert leerlingen kritisch te kijken naar de wereld om hen heen. In tegenstelling tot in de onderbouw gaan leerlingen veel grotere hoeveelheden informatie verwerken. Ze leren relativeren, samenhangen zien,relateren/verbanden leggen en oorzaken en gevolgen van elkaar onderscheiden. Bij historische processen worden ontwikkelingen geanalyseerd en wordt beoordeeld of het een continu of discontinu proces is. Naast het leggen van verbanden en het krijgen van lessen over het verleden wordt de lijn naar de actualiteit regelmatig doorgetrokken. Verleden, heden (en toekomst) staan uiteraard niet los van elkaar. Leerlingen krijgen door het vak geschiedenis meer inzicht in maatschappelijke processen en verwerven kennis over het functioneren van nationale en internationale politiek. De onderwerpen die in de tweede fase aan de orde komen zijn zeer divers, waarbij de chronologie het leidend beginsel is. Geschiedenis is geen makkelijk, maar wel een interessant vak en zeer waardevol voor je algemene ontwikkeling. Verder vormt het vak geschiedenis een goede basis voor vele vervolgstudies. Je decaan kan je daar meer over vertellen. Ben je bereid om hard te werken en heb je interesse voor de wereld om je heen, dan ben je van harte welkom in de lessen geschiedenis in de bovenbouw!!
20
Maatschappijleer VWO. Maatschappijleer is een nieuw vak dat voor havo- en vwo-leerlingen in de bovenbouw (Tweede Fase) op het lesrooster staat. Maatschappijleer zou je als volgt kunnen definiëren: een vak dat zich bezighoudt met de bestudering van de maatschappij: hoe ze is opgebouwd en hoe ze functioneert. Uit de definitie blijkt dat maatschappijleer elementen uit het verleden en het heden laat zien. Soms wordt er dus een blik in het verleden geworpen, zodat we kunnen begrijpen, waarom instituties en bepaalde zaken zo zijn geworden zoals ze zijn. Natuurlijk staat het heden bij het vak maatschappijleer centraal.Het vak maatschappijleer is geen wetenschap die je aan een universiteit kunt gaan studeren.
Maatschappijleer haalt zijn kennis uit de zogenaamde sociale wetenschappen, die we ook wel geesteswetenschappen, gamma- of mens- en maatschappijwetenschappen noemen. De sociale wetenschappen houden zich bezig met relaties tussen mensen, de processen die zich daarin voordoen en welke gedragspatronen en organisatievormen daaruit voortvloeien. Bij maatschappijleer komen er vier thema’s aan bod: • Pluriforme samenleving: migranten in Nederland, discriminatie, maatschappelijke ongelijkheid en het overheidsbeleid. • Verzorgingsstaat: de geschiedenis van de verzorgingsstaat en toenemende druk op de verzorgingsstaat. • Parlementaire democratie: de Nederlandse democratie, vertegenwoordigende lichamen, knelpunten in de democratie en politieke stromingen en partijen. • Rechtsstaat: de moderne rechtsstaat, het strafrecht, de Trias Politica en het handhaven van de rechtsstaat. Maatschappijleer wordt op het Stella Maris College op 4 vwo en op 5 havo gegeven en wel 2 lesuren per week. Het vak wordt afgesloten door middel van schoolexamens. Aardrijkskunde VWO. Het vak aardrijkskunde in 4, 5 en 6 VWO gaat verder op de kennis die is opgedaan in de onderbouw en breidt die verder uit. Naast de opdrachten die in het lesboek staan, worden ook kleine opdrachten uitgevoerd. Hierbij kun je laten zien dat je een onderwerp ook zelfstandig kunt uitwerken (alleen of in groepjes). De onderwerpen die in 4, 5 en 6 VWO worden behandeld, zijn met ingang van het schooljaar 2007-2008 geheel vernieuwd. We zullen ons bezighouden met: • De tegenstelling tussen rijke en arme landen en actuele problemen in arme landen • Globalisering: het toenemen van de contacten tussen gebieden op aarde • Natuurlijke processen op aarde b.v. het ontstaan van tsunami’s, vulkanisme, milieuproblemen • Klimaat en klimaatverandering • Zuidoost-Azië en actuele vraagstukken in Zuidoost-Azië • Wonen in Nederland b.v. overstromingen en wateroverlast, veranderingen in stedelijke gebieden Met voldoende interesse en inzet kunnen 4, 5 en 6 VWO succesvol worden afgesloten. Het aantal lesuren per week: 4 VWO 2 lesuren, 5 VWO 3 lesuren, 6 VWO 2 lesuren.
21
Filosofie VWO. Filosofen zijn mensen die vragen stellen. Vaak geven zij antwoorden op die vragen. Waarna er weer andere filosofen zijn die vragen stellen over die antwoorden. En dit doen zij al zo’n 2500 jaar. Wijsgeren, zo worden filosofen in het Nederlands genoemd, stellen vragen over allerlei mogelijke onderwerpen en zelfs over de filosofie zelf. Zij vragen zich bijvoorbeeld af wat ‘de werkelijkheid’ is, of deze wel bestaat en of en hoe je deze zou kunnen kennen. Zij breken zich het hoofd over de vraag of er zoiets als ‘waarheid’ is en of deze, als zij er is, wel kenbaar is voor de mens. Maar ook willen zij graag weten hoe je moet leven en handelen om een ‘goed mens’ te zijn en of er mogelijkheden zijn om hier algemeen geldende aanwijzingen voor te geven. Daarnaast hebben zij belangstelling voor het verschijnsel ‘kennis’ op zich en voor de vraag of alleen wetenschappelijke kennis echte kennis is of dat er ook nog andere kennissoorten zijn. En ook de mens zelf als ‘wezen’ ontsnapt niet aan hun alles bevragende aandacht: wat is een mens nu eigenlijk en waarin verschilt hij, als er al een verschil wordt aangenomen, van ‘de rest van de natuur’? Wijsgeren stellen ook vragen over politiek, over taal, over media, over cultuur, over kunst, over godsdienst, over techniek: zij stellen gewoon vragen over alles waarover men vragen kan stellen! Het schoolvak filosofie probeert een aantal van die vragen aan de orde te stellen en het wil ook de belangrijkste antwoorden behandelen die in de loop der eeuwen op die vragen gegeven zijn. Het wil leerlingen aanmoedigen om zelf vragen te stellen en het laat ze zien dat veel van onze opvattingen over van alles en nog wat absoluut niet vanzelfsprekend zijn. Wijsbegeerte als schoolvak probeert leerlingen aan te sporen om zich te ontwikkelen als kritische mensen die op een verantwoorde wijze de juiste vragen weten te ‘ontdekken’ en die, op grond van hun kennis van gedachten uit het verleden, in ieder geval weten in welke richting zij moeten kijken wanneer zij antwoorden op die vragen willen geven. Kortom: filosofie op school nodigt jonge mensen uit om te filosoferen, om ‘wijsgeer’ te worden. Daartoe worden zij in aanraking gebracht met een veelheid van denkers en hun gedachten uit zowel het verre verleden als uit het jonge heden en worden zij gestimuleerd om deze ideeën toe te passen in allerlei mogelijke situaties en vanuit allerlei verschillende invalshoeken. Op het Stella Maris College start Filosofie op VWO4, het kent schoolexamens en het wordt op VW06 uiteindelijk afgesloten met het Centraal Schriftelijk Eindexamen. Klassieke talen en KCV in de bovenbouw VWO. In de lessen klassieke talen van de vijfde en zesde klas worden authentieke Latijnse of Griekse literaire teksten uit de Oudheid gelezen en bestudeerd. • Op het programma van de bovenbouw staan dus geen navertellingen of vereenvoudigde en aangepaste teksten centraal maar teksten zoals ze geschreven zijn door schrijvers wier moedertaal Latijn of Grieks was. • Ook na de Oudheid zijn teksten in het Latijn of Grieks geschreven (denk maar eens aan onze eigen Erasmus!), maar deze teksten passen niet binnen het programma van de middelbare school. • De teksten zijn geschreven met literaire bedoelingen: dit betekent dat het literair karakter van deze tekst in de lessen volle aandacht krijgt. Naast het lezen en begrijpen van de teksten (waarbij het vertalen een essentieel onderdeel is) wordt daarom in de lessen Latijn en Grieks uitgebreid aandacht geschonken aan literatuuren stijlanalyse.
22
In het vak KCV komen die onderwerpen aan de orde die een duidelijk beeld geven van de maatschappij en de cultuur waarin de literaire teksten ontstaan zijn. Mythologie en geschiedenis, bouw- en beeldhouwkunst, toneel en filosofie zijn de belangrijkste onderwerpen van deze lessen; zij worden behandeld vanuit een cultuurhistorisch perspectief. In tegenstelling tot de lessen Latijn en Grieks worden voor het vak KCV geen teksten in de originele taal gelezen maar in vertaling. Biologie VWO. In de Biologie komen alle organismen aan de orde (bacteriën, schimmels, planten en dieren). Toch ligt de nadruk vooral op bouw en functioneren van het menselijk lichaam. Onderwerpen die o.a. behandeld worden zijn de bouw van de cel, de rol van het DNA, voortplanting, werking van de hersenen, het zenuwstelsel, de ademhaling, het gedrag, de erfelijkheidsleer, de voeding etc. etc. Ook wordt de ecologie en het milieu besproken ( bijv. Klimaatveranderingen en de effecten daarvan op het milieu zoals het verdwijnen van diersoorten.) De rol die de mens speelt in het ontstaan van het broeikaseffect wordt ook bekeken. Veel onderwerpen zul je herkennen uit de onderbouw, maar nu wordt er veel dieper op de stof ingegaan. Je zult merken dat de Biologie veel raakvlakken heeft met andere vakken zoals scheikunde en natuurkunde en de basis vormt voor veel verdere studies zoals gezondheidskunde en medicijnen. Iedereen wordt ten slotte, in zijn latere privé- en beroepsleven, geconfronteerd met Biologie en milieu. Biologie bestaat niet allen uit theorie, maar er worden ook veel practica gegeven. Men leert je te werken met het microscoop. Je doet eigen onderzoek bijvoorbeeld over dierengedrag of buiten in het veld, over het milieu. Snijpractica en het maken van preparaten voor de microscopie staan ook op het programma. Alles wordt beoordeeld en alle cijfers van zowel theorie en praktijk tellen mee. In alle drie de leerjaren wordt alleen examenstof behandeld. Je cijfer bestaat uit een voortschrijdend gemiddelde over drie jaar dat uiteindelijk meetelt voor het schoolexamen en steeds je rapportcijfer vormt. De Biologie wordt ook op het centraal schriftelijk geëxamineerd. Het gemiddelde van beide punten (schoolexamen en centraal schriftelijk) is tenslotte je eindexamenpunt. Algemene Natuurwetenschap VWO. Voor 4 vwo is ANW een verplicht vak voor alle leerlingen. De onderwerpen die bij ANW behandeld worden komen uit de biologie, scheikunde, natuurkunde en de fysische geografie. Soms zul je al deze vakken bij een onderwerp tegenkomen, waardoor de samenhang van die vakken duidelijk wordt. We vragen ons af hoe de kennis in die vakken vergaard is? We duiken daarvoor de geschiedenis in (soms tot bij de oude Grieken). Ook vragen we ons af welke rol deze vakken spelen in het dagelijks leven van onze tegenwoordige maatschappij en of deze kennis zo maar mag worden toegepast. Onderwerpen die o.a. aan de orde komen zijn: Wat verstaan we onder leven. DNA met toepassingen bij bijv. het opsporen van ziektes maar ook bij het opsporen misdaden. Genetische manipulatie en het kloneren. Evolutie van de mens. Misbruik van de evolutietheorie. Continental drift theorie. Het natuurlijke en door de mens veroorzaakte broeikaseffect. De groei van onze kennis over materie en dagelijkse toepassing ervan bijv. watergolven, duurzame auto’s, bemesting en milieu.. 23
Ook duiken we het heelal in. Hoe is ons zonnestelsel opgebouwd? Hoe dacht men er vroeger over? Wat is de wetenschappelijke revolutie? Is er leven op andere planeten of manen mogelijk? Wat is een ster? Blijft de zon eeuwig bestaan?Wat zijn satellieten en wat kunnen we ermee? Naast de theorie is er ook nog een praktische opdracht. ANW kent alleen een schoolonderzoek De cijfers die je scoort bepalen dit punt. Veel succes ermee. Economie VWO. Economie tref je dagelijks aan in de media. Als je dit vak gevolgd hebt kun je bijvoorbeeld beter begrijpen waarom politieke keuzes gemaakt worden en je kunt de consequenties daarvan begrijpen. De kern van het vak economie is het welvaartsvraagstuk van de mens en de maatschappij: op welke manier vindt groei van de welvaart plaats en hoe vindt welvaartsverdeling nationaal en internationaal plaats? In dit vak komen twee hoofdstromen aan de orde: de macro economie en de micro economie. In de macro economie wordt onder andere bestudeerd op welke manier de overheid de economie kan beïnvloeden en hoe zij haar uitgaven financiert. Tevens komt aan de orde hoe ons geldstelsel is opgebouwd en hoe onze economie wordt beïnvloed door onze buitenlandse handel. In de micro economie bestuderen we de werking van de consumentenvraag en het producentenaanbod van goederen, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de mate van concurrentie van ondernemingen. Een van de belangrijke vragen is hoe een onderneming de winst kan maximaliseren. In het vak economie wordt enige eenvoudige wiskunde gebruikt en enige rekenvaardigheid is noodzakelijk. Dit leeronderdeel van het vak beslaat ongeveer 30% van het totaal. Voor het andere leeronderdeel is begrijpend lezen van belang. Hierin leer je ook logische verbanden te leggen. Deze 70% van het totaal is volledig verbaal van aard. Management & Organisatie VWO. Het vak Management & Organisatie houdt zich bezig met het financiële reilen en zeilen van organisaties. Je zult zien dat veel onderwerpen bij Management & Organisatie op de een of andere manier met geld te maken hebben. Verder speelt cijfermateriaal een belangrijke rol. Om een organisatie goed te kunnen leiden heeft een manager namelijk informatie nodig. Deze informatie zit meestal verpakt in cijfers. Management & Organisatie brengt je in de wereld van brutowinst en BTW, marktaandelen en marketing, samengestelde interest en hypotheekleningen, eigen vermogen en vreemd vermogen, afschrijvingen en aandelenkoersen, kosten en baten, verliezen en winsten, balansen en begrotingen. Daarbij gaat het niet alleen om commerciële bedrijven maar ook om nonprofitorganisaties, zoals scholen en verenigingen. 24
Daarom is Management & Organisatie eigenlijk voor iedereen een nuttig vak. Jullie komen later, na je vervolgopleiding, immers allemaal in een organisatie terecht. Sommigen beginnen misschien wel een eigen bedrijf of krijgen een leidinggevende functie bij een bank of een verzekeringsmaatschappij. Voor deze mensen is dit vak een must. Maar ook als je straks een baan vindt bij de overheid, in het onderwijs of in de gezondheidszorg is het van belang dat je inzicht krijgt in de manier waarop deze organisaties worden gerund. Tot slot: veel theorie wordt toegepast in de vorm van rekenopdrachten. Management & Organisatie is tenslotte een vak dat veel met cijfers en bedragen te maken heeft. Voor het volgen van dit vak is het dus wel handig als je over een behoorlijke rekenvaardigheid en enig wiskundig inzicht beschikt. Natuurkunde VWO. Verschillen tussen onderbouw- en bovenbouw-natuurkunde: Alle onderwerpen die in de onderbouw zijn behandeld komen in de boven bouw terug, bovendien komen er nog enkele onderwerpen bij.Het grote verschil tussen onder- en bovenbouw zit in de diepgang en in het tempo. Het moet duidelijk zijn dat dan behalve grotere inzet (zie de tabel) ook veel meer inzicht verwacht wordt. Buiten de lessen zul je ongeveer evenveel tijd aan het vak moeten spenderen als in de lessen. Onderwerpen: • Mechanica; over bewegingen, krachten en energieën, zoals rekenen aan remweg, kreukelzones, aandrijfkrachten, krachten in hijsinstallaties, satelliet- en planeetbewegingen enzovoort. • Elektriciteit en magnetisme; over stroom, spanning en weerstanden, maar ook over dynamo’s en elektromotoren. • Warmteleer; hoeveel warmte is nodig om iets te smelten, af te koelen of te laten verdampen. • Trillingen en golven; afmetingen van muziekinstrumenten berekenen, maar ook over het feit dat twee geluiden elkaar kunnen opheffen en dat licht plus licht donker kan geven en hoe je met licht en met geluid snelheden van sterren en auto’s kunt meten. • Licht; over lichtbreking, lenzen, diaprojectoren, de werking van een loep en nog veel meer. • Licht en Kleuren; bijvoorbeeld wat vertelt de kleur van het licht van een neon lamp over de bouw van neonatomen. • Radioactiviteit; over de bouw van atoomkernen, over de gevaren, kerncentrales, energieproductie in sterren. Daar horen natuurlijk heel veel demonstraties bij en experimenten die je zelf moet doen. Toetsing: In klas 4 en 5 vindt de toetsing voornamelijk plaats door middel van repetities in de lesweken en proefwerken in de proefwerkweken. Practicumopdrachten tellen ook mee. Ook worden soms overhoringen gegeven (niet aangekondigde toets over het leerwerk en de huiswerkopgaven) en wordt het huiswerk gecontroleerd. Alle cijfers van het hele schooljaar tellen mee voor het eindcijfer; we spreken van een voortschrijdend gemiddelde.
25
Scheikunde VWO. Verschillen tussen onderbouw- en bovenbouw-scheikunde: Het verschil tussen onder- en bovenbouw is bij scheikunde groot. In de derde klas gaat het populair gezegd "OVER" scheikunde; je kunt het karakteriseren als algemene ontwikkeling. In de bovenbouw wordt echter een serieus begin gemaakt met de VAKMATIGE benadering van de scheikunde (hoe, wat en waarom). Het moet duidelijk zijn dat dan behalve grotere inzet (hoger tempo; zie de tabel) ook veel meer inzicht verwacht wordt. Dit vereist een zeer grote mate van betrokkenheid met het vak! Onderwerpen: • Bouw en eigenschappen van atomen en moleculen. Waarom vormen atomen moleculen. Waarom zitten moleculen zo in elkaar en wat zijn de eigenschappen van die moleculen en waarom is dat zo. • Organische chemie, dat is onder andere de chemie van het leven; van moleculen die een belangrijke rol spelen in de cellen. Dit is o.a. belangrijk voor biologen en medici. Het gaat ook over supermoleculen (kunstvezels en plastics). • Rekenen in de scheikunde; hoeveel van dit en hoeveel van dat is nodig om een bepaalde hoeveelheid van een stof te maken, maar ook hoe ik de formule van een stof kan berekenen. • Reactiesnelheid; waar hangt de snelheid waarmee reacties verlopen zoal vanaf en hoe kan ik beïnvloeden of een bepaalde reactie goed of slecht verloopt of zelfs in omgekeerde richting verloopt. Dat is belangrijk voor allerlei processen in de industrie • Zuren en basen (de tegenpool van zuur is base en niet zoet!); hoe regel en bereken je de pH van een oplossing. • Reacties waarbij elektronen worden uitgewisseld (=oxidatiereacties); daarop berust de werking van batterijen en van alle reacties die verlopen met elektriciteit (=elektrochemie). Bij al die onderwerpen horen experimenten in de vorm van demonstraties en practica. Toetsing: In klas 4 en 5 vindt de toetsing voornamelijk plaats door middel van repetities in de lesweken en proefwerken in de proefwerkweken. Practicumopdrachten tellen ook mee. Ook worden soms overhoringen gegeven (niet aangekondigde toets over het leerwerk en de huiswerkopgaven) en wordt het huiswerk gecontroleerd. Alle cijfers van het hele schooljaar tellen mee voor het eindcijfer; we spreken van een voortschrijdend gemiddelde. Wiskunde VWO. Dit jaar moet je gaan kiezen welke wiskunde je wilt gaan volgen in de bovenbouw. Hieronder kun je lezen wat wiskunde A, B C, en D inhouden. Wiskunde is een verplicht vak in de bovenbouw van vwo en is altijd één van je vier profielvakken. Bij wiskunde A gaat het om onderwerpen, die je later misschien weer nodig hebt bij een vervolgopleiding. Bij studies zoals psychologie en pedagogiek krijg je veel te maken met statistiek en kansrekening. In wiskunde A zit daarom een flink stuk statistiek en kansrekening. Ook moet je met functies en grafieken kunnen werken. Hierbij wordt vaak gebruikt gemaakt van de grafische rekenmachine. Bij economische studies is wiskunde ook belangrijk. Bij die studie krijg je ook differentiëren. Je moet dan kunnen bepalen hoe steil een lijn of een raaklijn loopt. In wiskunde A zit geen meetkunde. Als je verder wilt 26
studeren in de richting van “Gedrag en Maatschappij” of “Economie” is wiskunde A onmisbaar. Let op: bij sommige economische studies (o.a. econometrie) op de universiteit moet je wiskunde B hebben. Als wiskunde je goed af gaat en je wilt economie studeren op de universiteit, dan heeft wiskunde B de voorkeur boven wiskunde A. Vraag je docent om advies, want wiskunde B is moeilijker dan wiskunde A. Wiskunde C is alleen bestemd voor leerlingen met het profiel CM. Die gaan in het algemeen geen sterk wiskundig getinte studies doen. Het vak lijkt op wiskunde A, maar het onderwerp differentiëren ontbreekt. Er zit wel statistiek en kansrekening in en ook functies en grafieken. Met wiskunde C in je bagage kun je dus de kant van “Gedrag en Maatschappij” op. Voor de sector “Economie” kun je beter wiskunde A of B kiezen. Bij sommige studies komt op het eerste gezicht geen wiskunde aan de orde. Denk maar aan rechten. Maar bij sommige onderdelen die op economisch of fiscaal (belastingwetten) terrein liggen, is inzicht in getallen en grafieken toch wel erg handig. Daarom krijgen ook leerlingen die kiezen voor het CM-profiel op het vwo verplicht wiskunde C. Bij wiskunde B krijg je onderwerpen, die belangrijk zijn voor opleidingen in de exacte hoek, bijvoorbeeld op een technische universiteit. Maar ook voor universitaire studies zoals natuurkunde en scheikunde is wiskunde B verplicht. Er zitten onderwerpen in zoals functies, differentiëren en integreren (dat heb je nodig als je oppervlaktes wilt uitrekenen), meetkunde en goniometrische functies (daar komen de termen sinus, cosinus en tangens in voor. Ze komen van pas als je moet rekenen aan golven en trillingen). Wiskunde B is abstracter dan wiskunde A. De meeste leerlingen vinden wiskunde B moeilijker dan wiskunde A. Vraag je wiskundeleraar om advies bij je keuze. Lichamelijke opvoeding VWO. Algemeen Lichamelijk opvoeding is - ook binnen de nieuwe examenopzet – zowel op havo als vwo, een voor alle leerlingen verplicht vak in het gemeenschappelijk deel van het programma. Grotere keuzevrijheid In het vierde leerjaar havo en het vierde en vijfde leerjaar vwo volgen de leerlingen wekelijks een blokuur. Naast een aantal verplichte onderdelen krijgen ze ook de mogelijkheid activiteiten te kiezen die meer passen bij hun persoonlijke voorkeur. Eindexamenjaar Tijdens het eindexamenjaar worden de klassikale lessen vervangen door drie perioden van vier weken waarin de leerlingen zelf hun activiteit kiezen. Er komen onderdelen aan bod zoals sportklimmen, inline skaten, yoga, dans, voetbal, paardrijden, skiën en dergelijke. Dit is het jaar van de sportoriëntatie keuze.
Bewegen sport en maatschappij VWO. Bewegen sport en maatschappij is een keuzevak in alle doorstroomprofielen en het vak wordt afgesloten met een schoolexamen en wordt beoordeeld met een eindcijfer dat meetelt voor het eindexamen.
27
Voor wie is het bedoeld? Moet je een goede sporter zijn om dit examenvak te volgen? Nee, dat hoeft helemaal niet. Gewoon redelijk mee kunnen doen met de gymnastieklessen is genoeg. Het is dus zeker niet alleen voor de sportief getalenteerden. Het is natuurlijk wel van belang dat je geïnteresseerd bent in sport en bewegen en de achtergronden ervan. Daarnaast moet je het leuk vinden om leiding te geven in bewegingssituaties als instructeur, coach, observator of organisator. Wat doe je in dit vak? Vanuit het bewegen wordt een vertaalslag gemaakt naar verschillende gebieden: •
• •
•
Gezondheid: meet de fitheid van jezelf en anderen, maak een analyse van het uithoudingsvermogen met behulp van een hartslagmeter en stel een trainingsschema op om het uithoudingsvermogen te verbeteren. Leidinggeven: organiseer een sportdag, geef les aan medeleerlingen, organiseer een toernooi voor de brugklassers en realiseer een sportdag voor de basisschool. Sportverdieping: maak een verslag van een topwedstrijd, krijg meer inzicht in het uitvoeren van een beweging met behulp van video opnamen. Zie het verband tussen sport en psyche en ervaar hoe je mentaal je lichaam kunt beïnvloeden. Sport en samenleving: Organiseer een sportactiviteit voor minder validen of maak een werkstuk vanuit het eigen interessegebied.
Het lesrooster Leerlingen van havo en vwo volgen in de 4e en 5e klas een gezamenlijk programma. De havo leerlingen sluiten het vak voor de Pasen in de 5e klas af. De vwo leerlingen gaan daarna nog verder met een eigen programma en sluiten dit voor de Pasen in de 6e klas af. Bovenop het blokuur LO dat voor alle leerlingen verplicht is, volgen de 4e klassers 3 lessen BSM per week en de 5e en 6e klassers 2 lessen per week. Tekenen VWO. Het vak tekenen als examenvak wordt opgesplitst in twee onderdelen: 1) theorie: Hierbij gaat het vooral om het leren interpreteren van beelden uit de kunstgeschiedenis als ook de hedendaagse kunst.HAVO legt zich vooral toe op de kunstbeschouwing waarbij de waarneming centraal staat. We verstaan hieronder het analyseren op basis van de beeldaspecten, kleur, ruimte licht en vorm. De kunstgeschiedenis is weliswaar uitgangspunt, maar kennis hiervan beperkt zich vooral tot kenmerken van de stijlperiodes. VWO legt zich toe op causale verbanden die binnen de kunstgeschiedenis grote lijnen zichtbaar maken. Dit leidt tot specialisatie naar thema`s die de stof voor het eindexamen bepalen. Zowel HAVO- als VWO- leerlingen maken in brede zin kennis met cultuur waarbij eigen beleving en interesse binnen de lessen voorop staan. 2) praktijk Het praktijkgedeelte bestaat uit drie onderdelen: Tekenen naar de waarneming, d.w.z. hetgeen je ziet. Grafische vormgeving en design. Tekenen naar de beleving, fantasie. Tekenen is leren kijken. Kijken is zien en inzicht krijgen. Creativiteit is de op 28
oorspronkelijke wijze zoeken naar nieuwe oplossingen. Creativiteit is een van de meest gevraagde en gewilde kwaliteiten binnen de hedendaagse samenleving. Creativiteit kun je leren. Het vak tekenen is een van de weinige vakken die hier specifiek aandacht aan besteedt.Daarom is het niet noodzakelijk een kunstzinnige opleiding te gaan volgen om voor dit vak te kiezen. Ook specifiek tekentalent is, hoewel aan te bevelen, niet noodzakelijk. Een creatieve geest daarentegen een eerste vereiste. Nederlands VWO. Het vak Nederlands is natuurlijk het belangrijkste vak van allemaal. Immers zonder voldoende kennis van het Nederlands kun je jezelf niet uiten en kun je geen informatie van anderen verwerven. In de bovenbouw van het havo en het vwo spelen die twee elementen een belangrijke rol. Je zou kunnen zeggen dat alle onderdelen van het vak daaruit voortvloeien. Je leert je zelf te uiten in het schrijven van brieven, verslagen, betogen en beschouwingen (schrijfvaardigheid) en door het presenteren van spreekbeurten leer je hoe je moet spreken voor een groep (spreekvaardigheid). Je oefent in het verwerven van informatie door het analyseren van geschreven en/of gesproken teksten en door het zoeken, beoordelen en selecteren van informatie op internet. Daarnaast leer je in die informatie hoofd- en bijzaken te onderscheiden. Het bovenstaande lukt natuurlijk alleen als je de taal goed beheerst. We besteden daarom veel aandacht aan stijl, spelling en interpunctie. Ook heel belangrijk is de uitbreiding van je woordenschat. In de bovenbouw wordt meer aandacht aan literatuur besteed dan in de onderbouw. Je leest nu ook geen jeugdboeken meer, maar boeken die voor volwassenen geschreven zijn. Je leert waarom het zinnig is literatuur te lezen, je leert literaire werken te analyseren, je leert je een mening erover te vormen en je leert die mening onder woorden te brengen.. We besteden ook aandacht aan de literatuur uit ons verleden. De lessen literatuur monden uiteindelijk aan het eind van je laatste jaar uit in een mondeling tentamen naar aanleiding van je leesdossier ( literatuurlijst). Je begrijpt dat een goede beheersing van het Nederlands niet alleen nodig is als “schoolvak”, maar dat je zonder Nederlands niet goed kunt functioneren in je vervolgopleiding, maar ook niet in je beroep en evenmin in onze maatschappij.
Engels VWO. Op basis van wat jullie in de eerste drie klassen hebben geleerd, leer je in de tweede fase je engels beter beheersen: je kennis van de taal en je taalbeheersing worden op een hoger niveau gebracht. Bij de talen kun je vier vaardigheden onderscheiden: leesvaardigheid, schrijfvaardigheid, gespreksvaardigheid en luistervaardigheid. Alle vier die vaardigheden oefen je in de tweede fase: soms apart, vaak een aantal in één en dezelfde opdracht of oefening. Om een taal goed te leren beheersen, moet je er vooral veel mee bezig zijn. Meedoen, samenwerken en opletten in de les zijn dus heel belangrijk. Nog belangrijker is de tijd die je buiten de lessen om aan engels besteedt: teksten lezen, woorden opzoeken, films luisteren, boeken lezen, samen gesprekken oefenen, voordrachten voorbereiden, brieven en gedichten schrijven zijn allemaal bezigheden met de taal die nodig zijn om je taalbeheersing te vergroten. 29
De bedoeling is dat je zoveel mogelijk oefent/ met engels bezig bent. De studieplanner vertelt je (voor een deel) wat je moet doen. Jijzelf moet steeds proberen wat je doet zo goed mogelijk te doen: dan pas leer je er echt iets van. Met vragen/moeilijkheden ga je naar je docent, ook als je die dag toevallig geen les hebt. Je leert door te vragen en te onderzoeken; nieuwsgierigheid is hier heel belangrijk. Dat je engels goed kunt gebruiken als je door de wereld gaat reizen of in het buitenland gaat werken zal duidelijk zijn: ze spreken het op heel veel plaatsen (De VS, GrootBrittannië, Australië, Zuid-Afrika, Hongkong, Zweden, Noorwegen, Egypte, Canada, Zimbabwe, Japan, Nieuw-Zeeland…). Als je gaat studeren, over twee of drie jaar, zal je merken dat veel van jullie studieboeken in het engels geschreven zijn. Veel colleges worden trouwens ook al in het engels gegeven. Een excellente beheersing van de taal geeft je dus een voorsprong op universiteit en hogeschool. Het is een voorwaarde als je aan een buitenlandse universiteit of een University College wilt gaan studeren. Frans VWO. Wanneer je Frans kiest in je eindexamenpakket moet je je niet in de eerste plaats laten leiden door motieven als “Wat koop je ervoor?”of “Wat is het directe economische nut ?”. Kies het veeleer omdat je je aangetrokken voelt door de klank van de taal, de sfeer van de Franse les of omdat je kennis hebt gemaakt met de vele aantrekkelijke kanten van Frankrijk als vakantieland. Een vreemde taal leren valt niet uit de lucht. Daar moet je je liefst dagelijks voor inzetten wil je tot een goede beheersing komen. Alleen maar woordjes leren zonder ze te kunnen gebruiken in geschreven of gesproken taal is nutteloos. Wat kun je in de Bovenbouw verwachten? 1) Verwerving van nieuwe woorden in zinsverband; 2) Verdieping van de grammatica, erg belangrijk voor het schrijven van brieven; 3) Kennis maken met land en volk, de zogenaamde “civilisation”; 4) Literatuur voor 5 Havo en 4,5,6 Vwo in de vorm van gedichten, korte verhalen, romans(verfilmd) en chansons. Welke hulpmiddelen gebruiken we? • Een splinternieuwe methode van Grandes Lignes voor de Bovenbouw, compleet met CD en l-clips/internet; • een apart grammatica boekje; • Franse speelfilms en documentaires; • Opzoeken op internet, en nu ook de Franse sites. En, waar het mogelijk is, verlopen de lessen zoveel mogelijk in het Frans want “en forgeant on devient forgeron”.
30
Duits VWO. Duits is in Europa een belangrijke taal. Daarom is Duits ook in de bovenbouw HAVO en VWO belangrijk voor jezelf, je latere studiemogelijkheden en je latere loopbaan. Als je voor Duits kiest krijg je alle facetten van de taal aangeboden: naast lees- en schrijfvaardigheid wordt ook aandacht besteed aan luister- en spreekvaardigheid en kom je in aanraking met de Duitse literatuur, cultuur en geschiedenis. Voor zowel Havo als Vwo is de programmaopbouw dezelfde, maar niveau, verbreding en verdieping zijn uiteraard verschillend. De havisten krijgen respectievelijk 3 en 4 uur per week les in Havo 4 en 5. De Vwoleerlingen volgen in Vwo4 2 uur les, in Vwo5 en in Vwo 6 3 uur per week les. Gewerkt wordt vanaf volgend jaar met een erg moderne, actuele en zeer ICT interactieve methode. Alle toetsen staan vermeld in het PTA en de belangrijkste zijn herkansbaar. En dan nog last but not least: het slagingspercentage voor het vak Duits op zowel Havo als Vwo is reeds jarenlang bijna 100 procent. CKV VWO. CKV staat voor Culturele Kunstzinnige Vorming. CKV laat je kennis maken met kunst en iets ontdekken van de samenhangen en achtergronden van culturele uitingen en verschijnselen. Het gaat bij CKV om de beeldende kunsten ( schilderkunst, beeldhouwkunst, mode, architectuur en design ) film, toneel, dans en muziek. Maar ook musical, opera en cabaret. Je bezoekt een aantal culturele evenementen (voor HAVO 6 en voor VWO 10.) Sommige doen we samen en andere activiteiten onderneem je zelf. Je maakt een keuze in overleg met je kunstmentor. Je geniet meer van een voorstelling of expositie als je achtergrondinformatie hebt. Je moet dus enigszins op de hoogte zijn wat de verschillende disciplines te bieden hebben: kennis van kunst en cultuur is noodzakelijk. In je Kunstendossier leg je jouw ervaringen als bezoeker, luisteraar of lezer vast, je leert kritisch te zijn en je mening te verwoorden in een verslag of recensie. Je persoonlijke beleving staat centraal bij CKV Je bent ook zelf actief op het terrein van een van de kunsten: je neemt deel aan workshops streetdance, breakdance, tango, djembe, toneel of zelf een film maken.
Natuur Leven en Technologie VWO. Voor het inhoudelijke aspect moet worden verwezen naar de site www.betavak-nlt.nl, waar de (nog niet gecertificeerde) modules die tot nu toe zijn ontwikkeld kunnen worden bekeken. Onderwerpen zijn: 1. Startmodule vwo - Forensische technieken 2. Dynamische modellen 3. Rijden onder invloed Vwo – testversie 1. Startmodule havo 2. Dynamisch Modelleren 3. Aërosolen en vuile lucht (voorheen: aërosolen en UV) 31
4. Duurzame ontwikkeling 5. Wat zeg je? (voorheen: geluid, gehoor en geluidschade) 6. Digitale techniek (voorheen: robotica) 7. Sportprestatie (voorheen: mens en meten) 8. Nul-energie woning 9. Plaatsbepaling en navigatie bij mens en dier (communicatie en navigatie) 10. Forensisch onderzoek 11. Rijden (z)onder invloed Het nieuwe geïntegreerde bètavak NLT zal gekenmerkt worden door de volgende eigenschappen: • Het vak zal samenhang tussen de bètavakken op de middelbare school tonen en versterken o Samenhang tussen de verschillende bètadisciplines laten zien aan leerlingen. o Helpen de samenhang tussen de verschillende bètavakken op school te versterken. • Het vak zal uitdagend en stimulerend zijn o doordat het leerlingen uitdaagt met diepgang en boeiende en relevante contexten o waardoor het leerlingen voor bèta stimuleert en daarmee de aantrekkelijkheid van een keuze voor bèta vergroot • Het vak zal flexibel zijn o om ook toekomstige nieuwe ontwikkelingen in de bètavakken en vooral ook op de grensvlakken tussen de monodisciplines aan de orde kunnen laten komen o om als voorbeeld voor toekomstige vernieuwingen in de bètavakken te kunnen dienen en voorbereid te zijn om gevolgen van deze vernieuwingen op te vangen.
32