Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
April 2015 Dit onderzoek werd gefinancierd door de Europese Commissie. Conventienummer: VS/2013/0498
Opgesteld door: Dominique Caboret Tomasz Januszkiewicz Ana Martinez Alain Mestre Marcel Spatari David Tarren Eckart Voss Correctie: Alice Boussicaut, Jacquemine de Loizellerie Vertalingen: Syntrad
Introductie
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
2
Introductie
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
We hebben het genoegen u het rapport over de voorlichting en raadpleging van de personeelsvertegenwoordigers over de resource efficiency kwesties in de Europese staalindustrie te presenteren, dat in de loop van 2014 en 2015 werd opgesteld in samenwerking met IndustriAll Europe en de vakbondsorganisaties. We willen alle belanghebbende partijen die aan deze onderzoeksacties hebben deelgenomen hartelijk bedanken. De eerste fase betrof de voorlichting en raadpleging van de personeelsvertegenwoordigers m.b.t. de investeringen, middels een vragenlijst. Hierop volgde een tweede fase met een vervolgonderzoek. We zullen de belangrijkste stappen hiervan uiteenzetten.
1. Vragenlijst m.b.t. de investeringen: belangrijkste ondervindingen van de eerste fase van het project Om dit onderwerp met IndustriAll Europe te behandelen, hebben we een vragenlijst opgesteld en begin april 2014 aan de vertegenwoordigers van de medewerkers in de Europese staalindustrie gestuurd. 29 exemplaren werden ingevuld, waarvan een deel met telefonische hulp van een deskundige, die waar nodig het type antwoord dat verwacht werd preciseerde en uitlegde. We hebben antwoorden uit 11 landen ontvangen, waarvan 4 landen die recentelijk tot de Europese Unie zijn toegetreden. Uit deze antwoorden komt hoofdzakelijk het volgende naar voren: er zijn grote verschillen wat betreft de toegang tot informatie over de investeringen, die in meer dan de helft van de gevallen pas verkregen wordt nadat het besluit is genomen. er is een zeer duidelijk verschil tussen informatie van economische aard, die overal moeilijk te verkrijgen of zelfs geheel buiten bereik is, en informatie van sociale aard, die eenvoudiger beschikbaar wordt gesteld; bepaalde investeringen zijn personeelsvertegenwoordiging;
het
onderwerp
van
eisen
van
de
vaak weigeren directies van bedrijven om de mening van de personeelsvertegenwoordiging als relevant te beschouwen wanneer het om investeringskwesties gaat, maar in sommige landen accepteren ze over bepaalde aspecten te onderhandelen. Naast de belangstelling die het project heeft gewekt, konden ‐ dankzij de nadruk op het informatieproces ‐ de mogelijkheden worden geëvalueerd voor een diepgaander vervolgonderzoek tijdens de tweede fase van de onderzoeksactie.
Introductie
3
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
Overzicht van de uitgevoerde bezoeken Land
Groep
Eenheid
Type
Datum
Verenigd Koninkrijk
Tata Steel
Port Talbot
hoogoven
10 en 11/11/2014
Spanje
ArcelorMittal
Bilbao
EAF Carbone
20/11/2014
Spanje
Acerinox
Roldan
EAF Inox
08/01/2015
Spanje
ArcelorMittal
Gijon
hoogoven
17 en 18/03/2015
Frankrijk
Aperam
Imphy
EAF Inox
11 en 12/02/2015
Frankrijk
ArcelorMittal
Fos‐sur‐Mer
hoogoven
11, 12 en 31/03/2015
Duitsland
ArcelorMittal
Eisenhuttenstadt
hoogoven
08/01/2015
Duitsland
BGH Edelstahl
Siegen
EAF Carbone
09/01/2015
Duitsland
GMH Group
Georgsmarienhutte EAF Carbone
29/01/2015
Roemenië
ArcelorMittal
Galati
hoogoven
11 en 12/11/2014
Roemenië
Tenaris
Calarasi
EAF Carbone
23/01/2015
Slowakije
US Steel
Kosice
hoogoven
23 en 24/01/2015
België
ArcelorMittal
Gent
hoogoven
16/02/2015
Tsjechische Rep.
ArcelorMittal
Ostrava
hoogoven
4 en 5/03/2015
Polen
ArcelorMittal
Dabrowa Gornicza hoogoven
december 2014
Oostenrijk
Voest Alpine
Linz
hoogoven
26 en 27/03/2015
Italië
ThyssenKrupp
Terni
EAF Inox
23/02/2015
4
Introductie
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
2. Het vervolgonderzoek De onderzoeksperimeter omvatte drie typen installaties: geïntegreerde staalproductie, met hoogoven en convertor; elektrische staalindustrie voor productie van koolstofstaal; elektrische staalindustrie voor productie van roestvrij staal; Het merendeel van de antwoorden betreft desalniettemin de eerste categorie: 10 industriële vestigingen op een totaal van 17 vestigingen. Verschillende elementen kunnen dit verklaren: de milieu‐impact van de primaire staalproductie is duidelijk groter dan die van de secundaire staalproductie op basis van schroot. Bovendien is deze categorie nog duidelijk in de meerderheid in Europa, zowel qua hoeveelheid geproduceerd staal als qua werkgelegenheid; hetzelfde gaat op voor de CO2‐uitstoot. 1 ton staal geproduceerd via gietproces zorgt voor 2 ton CO2‐uitstoot, terwijl 1 ton staal geproduceerd via elektrisch proces voor minder dan 400 kg Co2‐uitstoot zorgt; de impact op de lokale bevolking is veel groter voor de primaire staalproductie; en tot slot vormt de energiekwestie de spil van investeringsprogramma's voor de geïntegreerde installaties.
2.1. De uitgevoerde bezoeken In totaal hebben we antwoorden gekregen voor 17 industriële vestigingen, verspreid over 11 landen (zie de tabel hiernaast).
2.2. Gevoerde gesprekken bezoeken per type industriële vestiging
EAF Stainless
Geïntegreerde installaties
EAF Carbon
Introductie
5
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
Aantal gevoerde gesprekken 18
17
16 13
14 12 10 8
6
6 4 2 0 Vakbonden
Directies
Lokale overheden
Er is gesproken met drie typen gesprekspartners: vakbondsorganisaties ‐ werknemersvertegenwoordigers ter plaatse, de directies van de industriële vestigingen en de lokale overheden. De vakbondsorganisaties zijn allemaal op ons verzoek om een gesprek ingegaan. Met uitzondering van Taranto, die sinds meerdere jaren een grote milieucrisis doormaakt, met sinds twee jaar verregaande industriële en sociale gevolgen. De directies van de vestigingen gingen in 13 van de 17 gevallen akkoord met deelname aan de gesprekken. De weigeringen betroffen hoofdzakelijk directies van vestigingen binnen de secundaire staalproductie. En tot slot waren de gesprekken met de lokale overheden over het algemeen genomen moeilijker te bewerkstelligen: 6 op een totaal van 17, ofwel slechts 30%. De situatie was eenvoudiger daar waar een vakbondslid tevens in een van de lokale overheidsraden zetelt. We kunnen tevens benadrukken dat ‐ in veel gevallen ‐ de vertegenwoordigers van de werknemers de lokale overheden en de vertegenwoordigers van lokale milieu‐NGO's niet kennen. Tot slot werd ons soms elk contact geweigerd. We benadrukken dat de gesprekken het belangrijkste materiaal vormden, voor zover het onderzoek de sociale dialoog m.b.t. de resource‐efficiency kwesties betrof. De verkregen onderzoeksresultaten zijn dus van kwalitatieve aard. We hebben geen vergelijkingen uitgevoerd m.b.t. de energie‐ en milieuprestaties van de installaties.
6
Introductie
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
2.3. De uitvoeringsmethode: De gesprekken zijn vooraf voorbereid, waarbij naast de vragenlijsten tevens kennis is genomen: van de nationale en Europese wetgeving m.b.t. de juridische aspecten op het gebied van milieu, energie en CO2‐uitstoot, evenals de juridische aspecten inzake informatie en raadpleging van de personeelsvertegenwoordigende organen m.b.t. deze onderwerpen. van de resultaten / antwoorden op de vragenlijsten; in veel gevallen, van de contactpersonen van de vakbonden. Van elk bezoek is een schriftelijk rapport opgesteld en deze rapporten zijn geharmoniseerd om voor elk land een overzichtsrapport samen te stellen. Dit rapport bestaat uit deze introductie, gevolgd door de belangrijkste conclusies en de rapporten van de verschillende landen. Wij hopen dat dit rapport een nuttige bijdrage zal leveren aan de informatievoorziening en het overleg met de personeelsvertegenwoordiging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie. Bureau Syndex
Introductie
7
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
8
Introductie
Conclusies
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
10
Conclusies
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
De voorlichting, raadpleging en onderhandeling over de investeringen in de Europese staalindustrie t.b.v. middelenefficiêntie ‐ waarmee in één term energie‐ en grondstofefficiëntie wordt samengevat ‐ stelt ons voor de vraag naar de rol van personeelsvertegenwoordiging en vakbondsorganisaties in het moderniseringsproces van de Europese staalindustrie. Het behandelen van investeringen in een zeer kapitaalintensieve industrie als de staalindustrie betekent de toekomstige capaciteit bepalen en de banen die daarbij horen, zowel in kwantiteit als in kwaliteit, kortom de industriële duurzaamheid van de investeringen bepalen.
1. Analytische benadering We bespreken de investeringskwestie in het kader van de middelenefficiëntie van de Europese staalindustrie vanuit drie gezichtspunten: de energiekwesties; de milieuaspecten; de reductie van broeikasgassen, met name CO2. Deze drie gezichtspunten vragen om verschillende benaderingen: energie is een klassiek onderwerp: het energieverbruik vormt sinds oudsher de kern van de keuzes van het bedrijf en vloeit voort uit het industrieel beleid; het milieudomein kan resulteren in verregaande evaluaties die economische aspecten met zich meebrengen die door de regelgeving zijn voorgeschreven; het onderwerp klimaat hangt samen met het milieu, maar heeft een gedistantieerder, minder direct waarneembaar effect, en waarvoor een flexibere aanpak door de economische instrumenten mogelijk is.
2. Energie: een managementcompetentie 2.1. Centrale aandacht voor energiekwesties Energie is de afgelopen jaren het centrale onderwerp in de industriële economie van Europa, onder het gecombineerde effect van stijgende energieprijzen, het onvoltooide karakter van de Europese bouwsector op dit gebied, de innovaties op het gebied van schaliegas in de VS en de subsidies op duurzame energiebronnen. De Europese staalindustrie is direct betrokken bij deze ontwikkelingen, op verschillende punten: de geïntegreerde installaties, waarvan de energiebalans in de eerste plaats afhankelijk is van de capaciteit om hete gassen terug te winnen en van de aanwezigheid van een elektriciteitscentrale downstream die de overtollige hete gassen valoriseert;
Conclusies
11
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
de elektrostaalinstallaties, waarvoor elektriciteit een belangrijke productiefactor vormt. De constatering dat de energiekwesties tegenwoordig, in een moderne staalindustrie, van het grootste belang zijn en veel belangrijker dan de kwesties inzake de arbeidskosten, wordt door de sociale partners gedeeld; In Duitsland plaatsen zowel directie als personeelsvertegenwoordiging de CO2‐ emissievoorwaarden op de voorgrond, van de emissiehandel tot maatregelen ter ondersteuning van duurzame energiebronnen. Deze competitiviteitsfactoren zijn belangrijker geworden dan de arbeidskosten. Om de doelstellingen m.b.t. energieëfficiëntie te behalen zijn er binnen de bedrijven specifieke organisaties gecreëerd om: informatie‐ en organisatiesystemen hiertoe op te zetten en te leiden (ISO 50001 certificering die een managementsysteem voor energieëfficiëntie vereist); specifieke programma's te lanceren, zoals 'Energize' in het geval van ArcelorMittal, of te reageren op externe verplichtingen, zoals de industriële beleidsovereenkomsten die met de overheden van de verschillende Belgische gewesten zijn afgesloten en die de energiedoelstellingen vastleggen met een daaraan gekoppeld investeringsprogramma ‐ stuk voor stuk elementen die bovendien de investeringsinspanningen die in Vlaanderen zijn afgesproken verklaren.
2.2. De energiekwestie: een pure managementcompetentie in de Europese staalindustrie De sociale dialoog zou zich moeten voeden met deze ontwikkelingen en de uitdagingen die ermee samenhangen. We zien echter sterk uiteenlopende situaties: enerzijds raadpleging van de personeelsvertegenwoordiging voorafgaand aan elk investeringsproject, of zelfs deelname aan de uitwerking van een investeringsplan, in de bedrijven met medezeggenschap... In het geval van Voest Alpine wordt het medezeggenschapssysteem gecombineerd met een participatie van de werknemers in het sociale kapitaal van het bedrijf, nemen de personeelsvertegenwoordigers deel aan het bepalen van de investeringen en doen voorstellen. aan het andere uiterste: uitsluitend voorlichting van de personeelsvertegenwoordigers achteraf, over investeringsplannen waarvan de directie zelfs niet communiceeert over de economische redenen en de verwachte winst; Dit is de algemene situatie in Spanje, in ongeacht welke vestiging en ongeacht de lokale milieuproblematiek. Maar tevens, hoewel in mindere mate, in Frankrijk, waar de personeelsvertegenwoordigers met moeite een autonome, beargumenteerde mening kunnen vormen, bij gebrek aan contextualisering van de gerealiseerde investeringen met strategische, financiële en sociale analyses, een folllow‐up van de
12
Conclusies
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
investeringen en de industriële en financiële resultaten ervan, de positionering van de investeringen in verhouding tot de door de wet en regelgeving opgelegde beperkingen. en tussen beide uitersten in zien we een situatie waarin de directie van het bedrijf de vakbonden uitnodigt zijn actie te ondersteunen ten opzichte van de overheden, om voordeligere elektriciteits‐ en gastarieven te verkrijgen. Dit is met name het geval in Roemenië, waar de vakbonden openlijk de bijkomende lasten om duurzame energie te steunen hebben bestreden. In dit laatste geval kan de vakbond slechts redeneren op basis van de argumentatie van de directie, zonder autonoom standpunt. We zouden, in een eerste benadering, kunnen concluderen dat de energiekwestie in de Europese staalindustrie als een competentie wordt beschouwd waarover alleen het management beschikt. Zo beschouwen de directies die we in Spanje hebben bezocht de energiekwestie als een onderdeel van de bedrijfsstrategie en daarom als een zaak die buiten de competenties en het handelend vermogen van de personeelsvertegenwoordgers vallen. In Frankrijk zien we een vergelijkbare situatie, waar de personeelsvertegenwoordiging niet wordt geïnformeerd over de energiebalans van hun bedrijf, in tegenstelling tot in België. Het voortbestaan van de activiteit van US Steel in Slowakije is deels veiliggesteld door een overeenkomst van de staalproducent met de overheid, waarin onder andere de energie die geproduceerd wordt uit de terugwinning van bij de staalproductie vrijgekomen gassen, als 'groene energie' wordt beschouwd en dus voor overheidssubsidies in aanmerking komt. De vakbond van de onderneming was hier niet bij betrokken. De kwaliteit van de sociale dialoog over de energiekwestie is afhankelijk van de mate waarin de personeelsvertegenwoordigers worden betrokken bij het beheer van de onderneming. Desalniettemin resulteert dit in de bedrijven waar de energiekwestie onderdeel uitmaakt van de sociale dialoog van de sociale partners in de creatie van: vakraden op ad hoc‐basis; In een Duits bedrijf is een overlegplatform voor milieu‐, energie‐ en
gezondheidsonderwerpen opgericht, dat ingaat op de behoeften wanneer deze naar voren komen (wanneer er nieuwe eisen bijkomen). regelingen voor werknemersparticipatie; aanvullende beloning (soms), vastgelegd in een overeenkomst; In een Duits bedrijf is onderhandeld over een winstdeling i.v.m. de gerealiseerde
energiebesparing. lokale industriële partnerschips tussen operators. De beschikbaarheid van informatie voor de werknemers en hun vertegenwoordigers is een voorwaarde voor deze regelingen.
Conclusies
13
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
3. Milieugerelateerde investeringen: het noodzakelijke dubbelverband met economie en lokale context 3.1. Milieugerelateerde investeringen: een relevante categorie? Om de kwestie van milieugerelateerde investeringen aan te pakken moet er onderscheid worden gemaakt tussen: verplichte investeringen die verband houden met de toepassing van een richtlijn uit de milieuwetgeving, die de uitstoot inperkt (RIE‐richtlijn) en bedoeld is om de lokale bevolking te beschermen tegen de gevaren van de exploitatie van een industriële vestiging; investeringen die voortkomen uit een flexibel beleid en uit economische keuzes die onder invloed van marktontwikkelingen worden gemaakt (hier: CO2‐emissiehandel), die tevens een bescherming vormen, maar in een algemenere en minder directe vorm. In de context van de financiële crisis in 2008, waarvan de economische en sociale gevolgen nog lang niet voorbij zijn, heeft de Europese staalindustrie zijn investeringen drastisch gereduceerd: er werden veel investeringen gerapporteerd die werden gedaan om te voldoen aan een nieuwe milieuregelgeving; bedrijven vragen vrijstellingen voor de opgelegde investeringsverplichtingen, zoals voorbeelden in Slowakije en Frankrijk laten zien, met een verzoek om aanvullende termijnen en een verzoenende houding van de overheden t.a.v. vertraagde investeringen. milieugerelateerde investeringen om aan normen te voldoen die op Europese schaal zijn aangenomen, worden door de industriëlen vaak omschreven als geïnvesteerde bedragen die niets opleveren. Deze mening is wijdverbreid, in de mate waarin de analyses van de investeringsplannen in veel gevallen niet toegankelijk zijn voor de vakbonden, zoals in Frankrijk het geval is.
3.2. Economische en milieugerelateerde prestaties Deze situatie is echter grotendeels het resultaat van de individuatie van milieugerelateerde investeringen, die nog beperkender lijken wanneer ze worden opgelegd in een periode waarin het bedrijf niet investeert, wetend dat: elke investering ‐ al is het doel ervan economische winst ‐ automatisch een milieuwinst tot gevolg heeft en omgekeerd; Dit is het geval in Aperam (Imphy), waar milieu‐investeringen, grondstofefficiëntie
via recycling, en industriële efficiëntie elkaar sterk overlappen.
14
Conclusies
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
in het omgekeerde geval draagt een tekort aan investeringen bij aan de verslechtering van de milieubalans: degradatie van het productieapparaat, onvoldoende onderhoud, competentieverlies. Deze financiële dimensie wordt versterkt door de concurrentie, waarbij de sociale partners op een ongelijkheid wijzen: tussen de Europese landen onderling, hoewel onderworpen aan dezelfde regels, maar inderdaad met grote verschillen qua controle en toepassing, zoals het voorbeeld van Taranto laat zien; tussen Europese landen en milieuverplichtingen hebben.
niet‐Europese
landen,
die
niet
dezelfde
Zo worden in sommige landen de normen met vertraging toegepast, terwijl er elders vooruit wordt gelopen op toekomstige, strengere normen, met name omdat industrieën gedwongen zijn om te investeringen als gevolg van lokale vervuilingsproblemen. Dit was het geval in Linz (Voestalpine), waar de bewustwording m.b.t. de milieukwestie, zowel voor de directie als voor de personeelsvertegenwoordiging, voorkomt uit een druk vanuit de bevolking en de ecologische politiek van eind jaren 1980. Bepaalde producenten, met ecologische prestaties die het Europese referentiekader overtreffen, hopen subsidies te krijgen voor plannen die verder gaan dan de minimale normen voorschrijven. Milieuregelingen bedoeld om de lokale bevolking te beschermen vormen dus een krachtige stimulans voor het in overeenstemming brengen met de normen, terwijl de personeelsvertegenwoordigers, en soms de overheden die de toepassing van de wetten moeten nagaan en controleren, veel soepeler zijn: het dreigen met verlies van banen laat zijn grenzen zien; de personeelsvertegenwoordigers kunnen in een accepteerbaarheidsbeleid 'gevangen' raken dat volledig door de directie van het bedrijf wordt beheerst.
3.3. De eis van een volledige en beschikbare informatievoorziening We zien een tweeledige ontwikkeling: afname van de werkgelegenheid in de vestigingen van de staalindustrie, waarmee hun belang voor de omwonende bevolking afneemt. toename van de omwonende bevolking die geen band heeft met de staalindustrie, door toenemende urbanisatie. Deze beweging zorgt voor een lagere tolerantiegrens bij de omwonende bevolking t.o.v. de vervuiling van de fabriek, wat zichtbaar wordt in de oprichting en het activisme van milieuorganisaties. Het lijkt dat een volledige toegang tot informatie over deze kwesties een criterium is voor een goede governance van de industriële vestiging binnen zijn ruimtelijke en sociale omgeving. Op dit gebied constateren we echter grote verschillen, uiteenlopend van:
Conclusies
15
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
informatie die uitsluitend beschikbaar is tijdens de door de Europese regelgeving voorgeschreven periodes van onderzoek t.b.v. het algemeen nut, en waar de vakbonden momenteel over het algemeen geen gebruik van maken; tot het te allen tijde beschikbaar stellen van informatie door de bestuurders. Als de informatie eenmaal toegankelijk is, moeten de verschillende belanghebbende partijen ook de middelen krijgen om de betekenis ervan te begrijpen.
3.4. Een moeizame sociale dialoog m.b.t. milieukwesties Wat dit betreft stuit de sociale dialoog op milieugebied op grote uitvoeringsproblemen: het is soms niet duidelijk welke instantie voor de sociale dialoog de betreffende informatie van de directie van het bedrijf moet krijgen: de ondernemingsraad en de gezondheids‐ en veiligheidsraad delen soms dezelfde
of vergelijkbare competenties, de ondernemingsraden laten deze onderwerpen soms aan de gezondheids‐ en
veiligheidsraad over, waardoor deze niet in een algemeen kader geplaatst kunnen worden, in verhouding tot de industriële, financiële en sociale strategie van het bedrijf, en het lastig is een autonoom standpunt te vormen; de beschikbare informatie is niet bekend bij de vakbonden, of wordt (soms) niet begrepen. de onderwerpen lijken van zeer technische aard en moeilijk te bevatten. Zo zijn de
personeelsvertegenwoordigers op een bredere basis betrokken bij gezondheids‐ en veiligheidskwesties dan bij milieukwesties, die men beschouwd als ingewikkeld en met een minder direct zichtbare impact op de werknemers, er bestaat heel vaak geen enkel verband tussen de vakbondsorganisaties en de
openbare instanties die toezien op het naleven van de regelgeving. Dit maakt de objectiviteit van de uitgevoerde inspecties en de verstandhouding tussen overheid en bedrijf in dienst van het economisch behoud van de vestigingen, twijfelachtig. Deze beperkingen zijn nog sterker wanneer de situatie van de industriële vestiging aanzienlijke moderniseringen vereist om te voldoen aan de huidige en toekomstige normen. De geïntegreerde vestiging in Roemenië heeft gekozen de vervuilende cokesoven niet te moderniseren maar te sluiten. Een andere geïntegreerde vestiging in Slowakije vraagt uitstel voor de verplichte modernisering van zijn cokesoven. De milieuprestatie is dus een kenmerk dat overeenstemt met de economische en sociale prestaties, vooral wanneer de grondstoffen duur zijn. De productielocaties voor roestvrij staal laten dit zien, zoals Aperam in Imphy, waar de interne recycling van metaal een ware industriële cultuur vormt, zonder dat de personeelsvertegenwoordigers een gedeeld zicht op de follow‐up van de industriële en financiële resultaten hebben.
16
Conclusies
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
4. De CO2‐emissierechten 4.1. Een dreiging die zich uitkristalliseert, na jarenlange te hoge toewijzingen De investeringen met als doel de CO2‐uitstoot te reduceren vormen, sinds het Kyotoverdrag en het begin van de emissiehandel, de kern van het milieubeleid van de Europese Commissie om de klimaatverandering te bestrijden. Deze investeringen hadden als doel te besparen op de groeiende lasten van de emissierechten die de industriëlen betalen. Het falen van dit beleid heeft twee hoofdredenen: de financiële crisis en de recessie, gevolgd door een gebrek aan economische groei, hebben de CO2‐uitstoot sterk teruggebracht, zonder dat daar investeringen voor nodig waren. het beleid om 'koolstoflekken' tegen te gaan bleef beperkt tot subsidies voor de industrie, wat zichtbaar wordt in een stijging van de koolstofvoetafdruk in Europa, zonder voorbereiding op de toekomst. De regels die in fase 4 van het ETS‐systeem, vanaf 2020, van toepassing zijn en waarop sinds de verklaring van de Europese raad van staatshoofden en regeringsleiders in november 2014 wordt geanticipeerd, laat een sterke dreiging gelden over de industrieën met CO2‐ uitstoot, in geval van een sterke stijging van de emissierechten.
4.2. Een algemene dreiging die moeilijk te beschrijven is, maar waarvan de gevolgen worden gevreesd. In antwoord op deze situatie heeft Eurofer een actieve campagne opgezet over de buitensporige financiële kosten die de toepassing van de nieuwe normen voor de Europese staalindustrie met zich meebrengt. Met desalniettemin de erkenning van de benchmark als referentiekader voor de emissie, die steeds meer per geproduceerde ton wordt beschouwd. In de industriële vestigingen worden de personeelsvertegenwoordigers soms niet regelmatig geïnformeerd over de CO2‐emissie. De CO2‐uitstoot is gedaald als gevolg van de inspanning op het gebied van energie‐ efficiëntie, wat soms wordt tegengewerkt door de verbranding van energie‐intensievere grondstoffen. Deze algemene problematiek lijkt in sommige landen eerder de vakbondsfederaties te betreffen dan de personeelsvertegenwoordigers van de vestigingen. Zo lijkt de CO2‐ problematiek, in de fabrieken, eerder een toekomstige dreiging, waarmee de investeringen opnieuw ter discussie worden gesteld (koolstoflekken). Deze dreiging zou de vorm aannemen van een prijsstijging per ton CO2 die de Europese commisie wil doorvoeren en, soms, van aanvullende heffingen, zoals het geval was in Slowakije in 2011 en 2012. Desalniettemin hebben de personeelsvertegenwoordigers en vakbondsorganisaties de
Conclusies
17
Informatie‐raadpleging over resource‐efficiency kwesties in de Europese staalindustrie
indruk niet te beschikken over een autonoom standpunt en eigen argumentatie over deze onderwerpen. Ook wijzen de vakbondsorganisaties er op dat de Europese eisen op dit gebied soms een handicap vormen in de internationale concurrentie, zowel bij de import als op de markten buiten de Europese Unie.
18
Conclusies