INDUSTRIËLE STRIJKROLLEN
ROLDIAMETER 500 mm STRIJKROLLEN MET GEÏNTEGREERD INSTEEKSYSTEEM EN LENGTEVOUWSYSTEEM MET ROLLENGTE: 2000 mm 2500 mm 3200 mm
INSTALLATIE-, ONDERHOUDS- EN GEBRUIKERSHANDLEIDING 508781 E Uitgave datum:11.3.2009
GEBRUIKSAANWIJYINGEN VOOR DE MACHINE 1. INHOUD 1. INHOUD......................................................................................................................... 1 2. WAARSCHUWINGEN EN ETIKETTEN ........................................................................ 2 2.1. SYMBOLEN OP DE MACHINE...............................................................................................................2 2.2. INSTRUCTIES VOOR STRIJKEN ..........................................................................................................3 2.3. ONJUIST GEBRUIK VAN DE MACHINE......................................................................................................3 2.4. INSTRUCTIES VOOR ONDERHOUD EN INSTELLING EN VOOR VEILIGHEID VAN PERSONEN ...3
3. SYMBOLEN OP HET VOORPANEEL .......................................................................... 4 4. BEDRIJFSINSTRUCTIES ............................................................................................. 5 4.1. START EN BEDRIJF...............................................................................................................................5 4.1.2. PROGRAMMANUMMER„ 0 “...............................................................................................................6 4.1.3. BEDIENING VAN DE MACHINE IN HET BEDRIJFSREGIME............................................................7 4.2. STOPPEN VAN MACHINE .....................................................................................................................7
5. PROBLEMEN EN HUN VERWIJDERING..................................................................... 8 5.1. NOODSTOP VAN DE MACHINE............................................................................................................8 5.2. ONDERBREKING VAN TOEVOER VAN ELEKTRISCHE ENERGIE ....................................................8 5.3. VASTZITTEN VAN WASGOED OP MACHINEUITGANG......................................................................8 5.4. VASTZITTEN VAN WASGOED OP DE DWARSPLOOIMACHINE........................................................8
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
1
2. WAARSCHUWINGEN EN ETIKETTEN OM HET GEVAAR VAN BRAND, ONGEVAL DOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN, ZWARE VERWONDINGEN VAN MENSEN OF MATERIËLE SCHADEN TE VERMINDEREN, IS HET VAN UITERST BELANG DAT DE HIERNA VOLGENDE INSTRUCTIES GRONDIG WORDEN GELEZEN EN GEVOLGD:
– Deze versie van het manuaal is vertaald uit de originele Engelse versie. Zonder de originele versie zijn deze instructies niet kompleet. – Vóór de installatie, inbedrijfname en onderhoud van de machine leest u zorgvuldig de complete handleidingen, d.w.z. deze „Installatie-, onderhouds- en gebruikershandleiding“, „Programmeerhandleiding“ en „Catalogus van vervangstukken“. De programmeerhandleiding en het catalogus van vervangstukken worden niet standaard met de machine geleverd. Verzoek uw leverancier/producent om de programmeerhandleiding en het catalogus van vervangstukken. – Werk overeenkomstig de aanwijzingen die in de handleidingen vermeld staan, en bewaar de handleidingen nabij de machine t.b.v. later gebruik. – U moet de veiligheidsinstructies die in het manuaal aangegeven zijn, altijd volgen en ook de waarschuwingen op de etiketten van de machine. U volgt alle geldige basisveiligheidsinstructies en wetten. – Deze machine mag niet door kinderen bediend worden. Voordat u de machine start, controleert u of in de machine of rondom hem geen personen (kinderen) of dieren zijn. U mag de machine niet in bedrijf stellen als er kapotte of ontbrekende delen zijn od als de deksels open zijn. U manipuleert niet nutteloos met de bedieningselementen van de machine. De versie met drukknoppen moet door gekwalificeerd personeel bediend worden. – Bij het strijken moet u losse kledingstukken, dassen, aanhangels, armbanden en lang haar vastmaken. – Stoffen die brandbare of explosieve middelen inhouden mag u niet in de machine geven. U bewaart in de omgeving van de machine geen brandstoffen. U zorgt ervoor dat de oppervlakte van de machine schoon is en zonder brandstoffen en een keer per dag reinigt u het stof van het ventilatiefilter. De door de machine geproduceerde stoom moet uit de kamer weggezogen worden. – Als de veiligheidslijst beschaadigd is die de vingers beschermt, mag u niet strijken! Veilige tussenruimte is 10 mm. – U mag de vingers onder de kaken, zuigerstangen, drukkatrollen en strijkcylinder niet steken. Als er de groene drukknop niet schijnt of flikkert, tast u niet in de ruimte rondom de spanners. – U start de machine niet met vastgezet zwengel van manuele aandrijving. – Bij de manipulatie met gestreken warn wasgoed gebruikt u veiligheidshandschoenen. – U wast of koelt de machine niet af met stromend water. – Het equivalente niveau van lawaai op de personeel-plaats is lager dan 70 dB (A). VOOR VERSIE MET GASVERWARMING – Als u vaststelt dat ergens uit de machine gas ontsnapt, sluit u de hoofdtoevoer van gas, lucht de kamer, schakelt geen elektrische toestellen in, rookt niet, gebruikt geen open vuur en belt de onderhoudsdienst. VOOR VESIE MET STOOMVERWARMING – Als u vaststelt dat ergens uit de machine stoom ontsnapt, sluit u de hoofdtoevoer van stoom en belt de onderhoudsdienst. OPGELET! Onderbreek altijd de stroom van de machine voor het onderhoud. De wasmachine staat niet onder spanning als de hoofdstekker is uitgetrokken of wanneer de stroom onderbroken is. Indien de hoofdschakelaar uitgeschakeld is, staan de toevoerklemmen van de hoofdschakelaar onder spanning!
2.1. SYMBOLEN OP DE MACHINE Druk de drukknop in gevaar
Oppassen, gevaarlijke elektrische spanning, elektrische inrichting
Drukknop voor bediening van inlegmachine
U tast de de gemarkeerde vlakte niet aan nadat de machine opgewarmd is
Draairichting van zwengel van manuele aandrijving
Bij manipulatie met wasgoed tast u de gemarkeerde vlakte niet aan
Oppassen, hoge temperatuur Juiste en onjuiste uitspreiding van wasgoed op het transportband, bij manueel inleggen:
2
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
2.2. INSTRUCTIES VOOR STRIJKEN – De machine is bedoeld voor strijken van recht, onbeschadigd wasgoed (beddelakens, tafelkleden, droogdoeken, handdoeken, zakdoeken en andere soorten van klein, recht wasgoed) geproduceerd uit linnen, katoen, wol, zijde, polyacryl –en polyestervezels. – De producent van de machine ist niet verantwoordelijk voor de beschadiging van de stof door onjuist strijken. – Strijken met inleggen met behulp van een inlegmachine is bedoeld alleen voor rechthoekig wasgoed mez zulke breedte die aan de cylinderbreedte beantwoordt. Te smal wasgoed legt u op de transportband manueel afwisselend links en rechts zodat de cylinder gelijkmatig belast is bij afgeven van warmte. – Als u zulk wasgoed inlegt dat de hele cylinderbreedte niet toedekt, koelt u af en toe de cylinderkanten af doordat u een paar stuk van manueel ingelegd wasgoed strijkt. – De machine is niet bedoeld voor strijken van wasgoed dat delen uit metaal, kunststof, glasvezels of schuimgummi inhoudt. – In de strijkmachine kan wasgoed ingelegd worden met optimale restvochtigheid van 40±10%. De strijkmachine droogt het wasgoed. Wasgoed met hogere restvochtigheid moet gecentrifugeerd of voorgedroogd worden. – Het wasgoed moet redelijk uitgespoeld worden. Als u deze conditie niet opvolgt, veroorzaakt u het vergelen van het wasgoed, event. vastzetten van resten van wasmiddelen en onreinheiden. – Het wasgoed moet naar type en gekozen strijktemperatuur verdeeld worden. U maakt de zakken leeg, verwijdert vreemde objecten zoals spijkers, spelden, schroeven, etc. die de machine zouden kunnen beschadigen. – Wasgoed met knopen plaatst u met de knopen naar boven. – Bij het strijken van synthetische stoffen moet u oppassen dat ze niet aan de cylinder blijven kleven. – U laat het wasgoed nooit in de machine! – Minimale veranderingen van temperatuur kan goed geschoold personeel beïnvloeden dat de ingestelde temperatuur en strijksnelheid op het bedieningspaneel verandert in afhankelijkheid van het wasgoedtype en zijn restvochtigheid. Om het maximale vermogen van de strijkmachine te bereiken, wordt er geadviseerd: – dalen van temperatuur door juist strijken te voorkomen – continuïteit van strijken te verzekeren – de tijden te verminderen, wanneer men niet bij de machine met arbeidstemperatuur strijkt – wasgoed naar type of restvochtigheid te verdelen – snelheid en temperatuur aan specifieke behoeften van elk strijken aan te passen – Beschadigd wasgoed met verscheurde randen, event. met gaten plooit u nooit in de dwarsplooimachine, maar u moet de vooruitgang gebruiken. Het wasgoed plooit u manueel dwars. U komt daardoor voor dat het wasgoed in de machine blijft. – U volgt de temperaturen die geadviseerd zijn voor elk wasgoed volgens tab. 4.1.1. U komt het voor dat het wasgoed in de machine blijft op grond van hoge restvochtigheid, resp. op grond van statische lading. De restvochtigheid van het wasgoed moet na het strijken 8% is, als de waarde veel hoger is kan de statische lading van te droog wasgoed zijn oprollen op de uitganscylinder en event. beschadiging van de machine veroorzaken!
2.3. ONJUIST GEBRUIK VAN DE MACHINE ! WAARSCHUWING ! DEZE MACHINE IS GECONSTRUEERD VOOR INDUSTRIEEL STRIJKEN EN DROGEN, EVENT. OOK PLOOIEN VAN RECHT WASGOED, GEWASSEN IN WATER. ELK ANDER GEBRUIK DAT VAN HET BOVENGENOEMDE VERSCHILT, IS ZONDER SCHRIFTELIJKE TOELATING VAN DE PRODUCENT ALS ONJUIST GEBRUIK BESCHOUWD. – Teruggang alleen gebruiken voor het uitnemen van een vastgehouden object of persoon. – Zulk wasgoed niet strijken dat geen vochtigheid kan inhouden. – Altijd zo strijken dat beide kanten van het strijkvlak afwisselend bedekt zijn. – Toevoer van elektrische stroom niet uitschakelen als de temperatuur van de machine hoger is dan 80°C, met uitzondering van noodgeval – Bij kleine stukken geen grote vrije ruimte langs de hele breedte van de cylinder laten. – De machine niet op maximale snelheid laten lopen tijdens opwarmen en afkoelen. – De machine niet stoppen als de strijkbanden niet helemaal droog zijn. Bij lagere temperaturen dan 80°C niet strijken, want het kan oxydatie op de cylinder veroorzaken. – Zulk wasgoed niet strijken dat harde componenten inhoudt die de cylinder of de banden zouden kunnen beschadigen. – Synthetische stoffen niet bij hoge temperaturen strijken. – Niet strijken als de restvochtigheid can het wasgoed lager is dan ongeveer 5%.
2.4. INSTRUCTIES VOOR ONDERHOUD EN INSTELLING EN VOOR VEILIGHEID VAN PERSONEN Sommige belangrijke informaties voor het gebruik van de machine zijn niet (of alleen gedeeltelijk) aangegeven in dit Manuaal voor de bedinening van de machine. De ontbrekende informaties kunt u vinden in het Manuaal voor installatie en onderhoud dat met de machine geleverd wordt. Verwijzingen naar het „Manuaal voor installatie en onderhoud“ volgens de norm EN ISO 10472-1(-5): 1. Informatie over verlening van de gebruiksaanwijzing 2. Omvang van gebruik van de machine en beperkingen 3. Onderhoud en instelling 4. Ventilatie 5. Deksels 6. Storingen, reiniging, onderhoud 7. Warmterisico´s 8. Wegzuigen 9. Manipulatie, installatie 10. Uitwisseling van de opwinding 11. Plaatsen van intrekken en vasthouden
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
3
3. SYMBOLEN OP HET VOORPANEEL
De meeste drukknoppen hebben 2 functies:
Het programmanummer verhogen / gestuurd stoppen (afkoeling)
Cijfer 8 / temperatuur tijdens omloop verhogen
Het programmanummer verlagen/ keuze van richting van balanceren
Cijfer 5 / temperatuur tijdens omloop verlagen
Ja – bevestiging van keuze of ingestelde waarde, uitwissen van foutmelding
Cijfer 2 / plooien op nul zetten
Neen – afweizing van keuze, uitwissen van het laatste cijfer bij ingeven van waarden
Keuze van plooiregime (Man/Auto)
Cijfer 7 / snelheid tijdens omloop verhogen Cijfer 9 / lengte van plooi of lengte van wasgoed tijdens omloop verhogen Cijfer 4 / snelheid tijdens omloop verlagen
Cijfer 1 / teruggang
Cijfer 0 / snel transport van wasgoed
4
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
Cijfer 6 / lengte van plooi of lengte van wasgoed tijdens omloop verlagen
Cijfer 3 / starten van transportband van stapelmachine
Keuze verlaten, terug naar menu
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
4. BEDRIJFSINSTRUCTIES 4.1. START EN BEDRIJF
Fig. 4.1.A 1. De machine moet uitgeschakeld zijn. U controleert de toestand en verwijdert stof uit stoffilters en andere machinedelen. 2. Hoofdschakelaar „O/I“ aan de achterkant van de rechterstander van de machine schakelt u in de positie „ I “. 3. U controleert of de drukknop van centraalstop op de machine niet schijnt. Als hij schijnt, schakelt u de machine in door het trekken van de drukknop, afb. 4.1.A, pos.1. Voor de machines met stoom/gasverwarming opent u eerst met het ventiel de stoom/gastoevoer in de machine. 4. Op de display (2) verschijnt kort de software-versie en dan het hoofdmenu: 1: Start ironing 1: Starten van de machine 2: Machine settings 2: Instelling Door het drukken van „ J “ op het toetsenbord (3) gaan we voort met de keuze van het strijkprogramma: Choose the desired recipe number: XX
U kiest het programmanummer: XX Het gewenste programmanummer (0 – 20) kiest u met de toetsen „ A “, „ E “ en bevestigt met „ I “. Op de display verschijnt de vraag: Strijken of Start ironing teruggang starten (J/N/Rev): ( Y / N / Rev ) : U drukt „ J “ voor inschakeling van teruggang voor een paar seconden. U drukt „ I “ voor inschakeling van aandrijving en verwarming in het bedrijfsregime. Op de display verschijnt: RXX XXX/XXX C XXXXX XXXXXX X.Xm/min Temperaturen zijn op de bovenregel van de display afgebeeld als „XXX/XXXC“, d.w.z. de actuele / geprogrammeerde temperatuur in °C. Als de gewenste temperatuur bereikt wordt, kunt u met strijken beginnen. U controleert of de stof gestreken mag worden en bij welke temperatuur. 5. U kiest de manier van inleggen van wasgoed
INLEGGEN VAN WASGOED MIDDELS EEN INLEGMACHINE Als de machine op het inleggen van wasgoed voorbereid is, schijnt de groene drukknop, afb. 4.1.A, pos. 4. U legt de hoeken van het wasgoed, afb. 4.1.B, pos. 8 in de kleminrichting (7) zodat de voorkant van het wasgoed niet boven de achterkant van de kleminrichting (7) gaat en dat u tegelijkertijd het paaltje (1) in de richting van de pijl (9) schuift – de kaken (2) drukken dan het wasgoed. Dan drukt u drukknop 4, afb. 4.1.A. De kleminrichting (7) trekt het wasgoed uit middels rolborstels en drukkatrollen (5). !
WAARSCHUWING !
U TAST NOOIT IN DE TUSSENRUIMTE VAN DE KLEMINRICHTING (7) ONDER DE KAKEN (2), ONDER DE ZUIGERS (4), DRUKKKATROLLEN (5) EN ONDER DE CYLINDER VAN STRIJKEN VAN PLOOIEN. ALS DE GROENE DRUKKNOP (AFB. 4.1.A, POS. 4) NIET SCHIJNT OF FLIKKERT, TAST U NOOIT IN DE RUIMTE RONDOM DE KLEMINRICHTING (AFB. 4.1.B, POS. 7).
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
5
JUIST:
ONJUIST:
Fig. 4.1.B Als u de drukknop drukt, afb.4.1.A, pos.4, zonder dat er in de kleminrichting wasgoed is, wacht u tot de kleminrichting terug in de uitgangspositie komt.
MANUEEL INLEGGEN VAN HET WASGOED Middels de drukknop „ O “ kunt u automatisch of manueel inleggen van het wasgoed kiezen. Als u manueel plooien kiest, rijdt de kleminrichting in de randpositie en de drukknop, afb. 4.1.A, pos. 4, gaat uit – de machine is voorbereid op manueel inleggen. – Als het niet lukt, het wasgoed middels de inlegmachine of manueel juist in te leggen, kunt u het manueel uitnemen. – Als het echter in de machine vastgehouden is, kunt u door het drukken van de veiligheidslijst, afb. 4.1.B, pos. 6 de machine stoppen en door het drukken van „ J “ de teruggang starten en het wasgoed voorzichtig uitnemen. Deze procedure kan alleen een paar seconden doorgevoerd worden! Als de teruggang langer moet lopen, moet u de drukknop voor teruggang herhaald drukken. Dan moet u met „ I “ opnieuw de normale gang starten. – Na het uitnemen van het wasgoed zet u door het drukken van „ K “ het plooien op nul, zodat de andere stukken probleemloss geplooid kunnen worden. – Als u het ingelegde wasgoed niet strijken en plooien wilt, drukt u „ N “ (het wasgoed komt snel naar buiten).
4.1.2. PROGRAMMANUMMER„ 0 “ Als u op de vraag: Kies Choose the desired het programmanummer: XX Recipe number: XX het programmanummer„ 0 “ ingeeft, dat u met de drukknoppen „ A “, „ E “ kiest en met „ I “ bevestigt, kunt u langzamerhand uw parameters ingeven die echter niet in het geheugen worden opgeslagen en na de keuze van een ander programma verloren gaan. De waarden geeft u vanuit het toetsenbord in en bevestigt ze altijd met „ I “. Op de vraag: [ graden C ] [ Input : degrees C ] Temperatuur : XXX Temperature : XXX geeft u de gewenste temperatuur tussen 10 – 180 °C in. De arbeidstemperatuur kiest u naar het type van gestreken wasgoed volgens deze tabel: TEMPERATUUR (°C) 80 105 130 165 170
MATERIAAL Polyacryl, Polyamid Polyester, Cellulose Zijde Wol, katoen Linnen
Tab. 4.1.1. [ Input : cm/min ] Machine speed : XXX
[ cm/min ] Snelheid : XXX geeft u de gewenste strijksnelheid tussen 150 – 800 cm/min in. Verder geeft u volgens het plooitype de volgende parameters in: [ cm ] [ Input : cm ] Lengte van plooien: XX Fold length : XX – de gewenste lengte van X plooien, afb. 4.1.1.A tussen 25 – 40 cm Fig. 4.1.1.A 6
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
– of 0 cm en dan geeft u het gewenste plooiaantal in, afb. 4.1.1.B, voor automatische uitrekening van de plooilengte volgens het gewenste plooiaantal: [ Input : ] Number of folds : XX
[] Aantal van plooien: XX
Fig. 4.1.2.A Voorbeeld van plooien op 4 plooien Als u beide parameters op „ 0 “ hebt gezet, wordt het wasgoed niet geplooid. [ cm ] [ Input : centimetres ] Lengte van wasgoed : XXX Length of linen : XXX u geeft de lengte van gestreken wasgoed in cm in in de omvang tussen 50 – 999 cm. Zie details in „Programmeermanuaal“
4.1.3. BEDIENING VAN DE MACHINE IN HET BEDRIJFSREGIME Middels de drukknoppen op het bedienigspaneel kunt u tijdens het bedrijf deze functies bedienen: – SNELHEID kunt u met „ B “ verhogen en met „ F “ verlagen in stappen van 0,5 m/min – TEMPERATUUR kunt u met „ C “ verhogen en met „ G “ verlagen in stappen van 5°C – LENGTE VAN PLOOIEN X OF DE LENGTE VAN WASGOED (volgens het regime) kunt u met „ D “ verhogen en met „ H “ verlagen in stappen van 1 cm – RICHTING VAN TRANSPORT VAN WASGOED naar voren / naar achter kunt u met „ E “ veranderen. – TERUGGANG: door het eerste drukken van „ J “ wordt de machine gestopt, door het tweede wordt de teruggang van NULSTAND VAN PLOOIEN gestart: onder zekere omstandigheden kan het gebueren dat het wasgoed onjuist vastgesteld wordt en de machine plooit niet meer of plooit continueel. In dit geval kunt u door het drukken van „ K “ de juiste functie van plooien opnieuw starten – TRANSPORTBAND VAN DE STAPELMACHINE kunt u met „ L “ starten – ONDERBREKING VAN PLOOIEN EN SNEL TRANSPORT VAN HET WASGOED UIT DE MACHINE kunt u door het drukken van „ N “ starten – OMSCHAKELING VAN INLEGGEN middels een inleginrichting (auto) en manueel (man) doet u met de drukknop „ O “. Als u alleen het manuele inleggen kiest, verschijnt de vraag of u het plooien wilt gebruiken: Use folding ? (Y/N):
Plooien gebruiken ? (J/N):
– na het drukken van „ I “ zal de plooimachine normaal plooien, – bij het drukken van „ M “ wordt niet geplooid (voor het gekozen programma worden tegelijkertijd de lengte van plooien en het aantal van delen op nul gezet; vernieuwing van plooien – zie Vernieuwing van uitgangsparameters). – VERNIEUWING VAN UITGANGSPARAMETERS door het drukken van „ P “, er verschijnt de vraag naar het nummer van het strijkprogramma en tegelijkertijd wordt er het nummer van het actuele programma aangeboden: Kies Choose the desired het programmanummer: XX Recipe Number : XX Bevestig of verander met „ A “, „ E “ en bevestig met „ I “. Daardoor worden de oorspronkelijke waarden van het actuele programma uit het geheugen gelezen en alle veranderingen opgeheven die tijdens het bedrijf ingesteld werden (temperatuur, snelheid, lengte van plooi of wasgoed, opheffing van plooien).
4.2. STOPPEN VAN MACHINE Voordat u de machine met hoofdschakelaar uitschakelt bij temperaturen van strijkcylinder boven 80 °C, moet u lang voordien de drukknop „ A “ drukken – automatische afkoeling. De gekozen functie stopt de machine automatisch na de afkoeling van strijkcylinder onder 80°C. Op de display verschijnt dan: It´s safe to switch the machine off now
Nu kunt u de machine zonder gevaar uitschakelen.
Dan kunt u de machine met hoofdschakelaar uitschakelen (voor de machines met stoom-/gasverwarming sluit u middels het ventiel ook de stoom- /gastoevoer). De cylinder kan ook sneller afkoelen als u wasgoed strijkt dat meer dan 50% vochtigheid heeft. !
WAARSCHUWING !
ALS ER PERSONEN IN GEVAAR ZIJN, STOPT U DE MACHINE MET CENTRAALSTOP. Zie kapittel 5. Problemen en hun verwijdering.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
7
5. PROBLEMEN EN HUN VERWIJDERING 5.1. NOODSTOP VAN DE MACHINE Als de veiligheid of gezondheid van het bedieningspersoneel in gevaar is, kunt u de machine stoppen door het drukken van CENTRAALSTOP (afb. 5.1.A) naast het bedieningspaneel van de machine.
Fig. 5.1.A !
WAARSCHUWING !
ONMIDDELLIJK NA DE VERWIJDERING VAN DE OORZAKEN VAN STOPPEN VAN DE MACHINE NEEMT U HET WASGOED UIT DE MACHINE EN KOELT DE CYLINDER ONDER 80°C (MANUEEL MET DE ZWENGEL OF DOOR DE MACHINEGANG). BRANDGEVAAR ! U gebruikt de zwengel volgens het kapittel „6.3. Uitnemen van vastgezeten wasgoed“ in het Installatiemanuaal. Na de verwijdering van de oorzaken van stoppen van de machine kunt u de machine inschakelen met CENTRAALSTOP. De aandrijving van de cylinders en de verwarming worden niet ingeschakeld en op de display verschijnt: Strijken of teruggang Start ironing or starten (J/N/Rev): back stroke ( Y / N / Rev ) : Door het drukken ven „ I “ wordt de machine opnieuw gestart.
5.2. ONDERBREKING VAN TOEVOER VAN ELEKTRISCHE ENERGIE !
WAARSCHUWING !
ALS DE TEMPERATUUR VAN CYLINDER HOGER DAN 80°C IS, MOET U DE CYLINDER DRAAIEN (MANUEEL MET DE ZWENGEL OF DOOR MACHINEGANG) OM DE MACHINE AF TE KOELEN. BRANDGEVAAR! OM DE AFKOELING TE VERSNELLEN KUNT U TIJDENS HET MANUELE DRAAIEN NAT WASGOED INLEGGEN. U gebruikt de zwengel volgens het kapittel „6.3. Uitnemen van vastgezeten wasgoed“ in het Installatiemanuaal.
5.3. VASTZITTEN VAN WASGOED OP MACHINEUITGANG Temperatuur van cylinder en strijksnelheid zouden ten opzichte van de restvochtigheid en de dikte van het wasgoed zo ingesteld zijn dat het gestreken wasgoed de restvochtigheid van ca 8% heeft. !
WAARSCHUWING !
ALS HET WASGOED TE DROOG IS, KAN DE MACHINE BESCHADIGD WORDEN !
5.4. VASTZITTEN VAN WASGOED OP DE DWARSPLOOIMACHINE Linen stuck inside the cross folder?!
Bleef het wasgoed binnen de dwarsplooimachine vastzitten ?!
Als er deze melding verschijnt, onderbreekt u onmiddellijk het strijken. Door het drukken van „ K “ zet u het plooien op nul en verzekert zich of geen wasgoed in de dwarsplooimachine bleef vastzitten.
8
GEBRUIKSAANWIJZINGEN VOOR DE MACHINE
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD 1. INHOUD 1. INHOUD......................................................................................................................... 1 2. WAARSCHUWINGEN EN MACHINEPLAATJES.......................................................... 3 2.1. SYMBOLEN OP DE MACHINE ...............................................................................................................4 2.2. BELANGRIJKE INFORMATIES VOOR DE INSTALLATIE .....................................................................4
3. TECHNISCHE SPECIFICATIES.................................................................................... 6 3.1. PARAMETERS VAN DE MACHINE MET DE ELEKTRISCHE VERWARMING................................................6 3.2. PARAMETERS VAN DE MACHINE MET DE STOOMVERWARMING..................................................6 3.3. PARAMETERS VAN DE MACHINE MET DE GASVERWARMING .......................................................7
4. INSTALLATIE VAN DE MACHINE ............................................................................. 10 4.1. HET VERPLAATSEN EN UITPAKKEN VAN DE MACHINE.................................................................10 4.2. WERKOMSTANDIGHEDEN VOOR DE MACHINE ..............................................................................11 4.3. HET PLAATSEN VAN DE MACHINE OP DE WERKVLOER ...............................................................13 4.4. ELEKTRISCHE AANSLUITING.............................................................................................................14 4.5. AFVOER VAN SCHADELIJKE AFVALPRODUKTEN...........................................................................19 4.6. HET AANSLUITEN VAN STOOM VOOR DE STOOMVERWARMING ................................................21 4.7. HET AANSLUITEN VAN GAS VOOR DE GASVERWARMING ...........................................................23 4.8. HET OVERGAAN OP EEN ANDER GAS .............................................................................................24 4.9. AANSLUITING VAN LUCHTDRUK .......................................................................................................24 4.10. HET VOORBEREIDEN VAN DE MACHINE OP WERKING ...............................................................25 4.11.AANSLUITINGVANDEDWARSPLOOIMACHINEENVANDESTAPELMACHINE.......................................................25 4.11.1. INSTALLATIE................................................................................................................................25 4.11.2. LUCHTAANSLUITING ..................................................................................................................25 4.11.3. ELEKTRISCHE VERBINDING......................................................................................................25 4.11.4. BEDIENING ..................................................................................................................................25
5. ONDERHOUD EN BIJSTELLEN................................................................................. 27 5.1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR ONDERHOUD.....................................................................27 5.2. STRIJKMACHINE ..................................................................................................................................27 5.2.1. FILTERS..........................................................................................................................................27 5.2.2. INVOEGER .....................................................................................................................................28 5.2.3. DE RECHTSE STANDER VAN DE MACHINE...............................................................................31 5.2.4. DE LINKSE STANDER VAN DE MACHINE ...................................................................................32 5.2.5. LAGERS..........................................................................................................................................32 5.2.6. OVERBRENGINGSMECHANISMEN .............................................................................................32 5.2.7. MANUELE AANDRIJVING..............................................................................................................33 5.2.8. LINTEN............................................................................................................................................33 5.2.9. UITWISSELING VAN DE BOVENLINTEN VAN DE DRUKCILINDER...........................................33 5.2.10. UITWISSELING VAN DE BENEDENLINTEN VAN DE UITGANGCILINDER..............................33 5.2.11. BOBIJN VAN DE DRUKCILINDER...............................................................................................33 5.2.12. LANGWERPIGE PLOOIMACHINE...............................................................................................34 5.2.13. STRIJKCILINDER .........................................................................................................................34 5.2.14. STRIJKBANDEN...........................................................................................................................35 5.2.15. LOSWEKER ..................................................................................................................................36 5.2.16. KETTINGOVERBRENGING .........................................................................................................38 5.2.17. PNEUMATISCHE KRING .............................................................................................................39 5.2.18. OPTISCHE SENSOREN...............................................................................................................40 5.3. DWARSPLOOIMACHINE ......................................................................................................................40 5.3.1. OVERBRENGINGEN......................................................................................................................40 5.3.2. LAGERS..........................................................................................................................................40 5.3.3. KETTINGOVERBRENGINGEN ......................................................................................................40 5.3.4. TRANSPORTEURBANDEN ...........................................................................................................40 5.3.5. CILINDERS .....................................................................................................................................43 5.3.6. OPTISCHE SENSOREN.................................................................................................................43 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
1
5.3.7. SPANNERS VAN DE BANDEN...................................................................................................... 43 5.3.8. PNEUMATISCHE ELEMENTEN .................................................................................................... 43 5.4. DWARSPLOOIMACHINE...................................................................................................................... 44 5.4.1. OVERBRENGINGEN...................................................................................................................... 44 5.4.2. LAGERS.......................................................................................................................................... 44 5.4.3. KETTINGOVERBRENGINGEN ...................................................................................................... 44 5.4.4. OVERBRENGINGEN DOOR TANDRIEMEN................................................................................. 44 5.4.5. TRANSPORTEURBANDEN ........................................................................................................... 44 5.4.6. CILINDERS ..................................................................................................................................... 45 5.4.7. OPTISCHE SENSOREN ................................................................................................................ 46 5.4.8. NIVEAUTAFELS ............................................................................................................................. 46 5.4.9. PNEUMATISCHE ELEMENTEN .................................................................................................... 47 5.4.10. INSTELLING VAN DE HOOGTE VAN HET STAPELEN ............................................................. 47 5.5. ELEKTRO-INSTALLATIE EN ONDERHOUD ....................................................................................... 47 5.5.1. ZEKERINGEN................................................................................................................................. 48 5.5.2. VEILIGHEDSRELAIS...................................................................................................................... 48 5.5.3. THERMOSTATEN .......................................................................................................................... 48 5.5.4. FREQUENTIETRANSFORMATOREN ........................................................................................... 49 5.5.5. STUURSYSTEEM .......................................................................................................................... 49 5.5.6. ONDERHOUDSINSTELLING ......................................................................................................... 51 5.5.7. AANSLTUITING VAN DE MODEM................................................................................................. 51 5.6. ONDERHOUD VAN DE GASINSTALLATIE ......................................................................................... 53 5.7. VEILIGHEIDSSCHAKELAAR VAN DE WASSERIJ .............................................................................. 53 5.8. AFZETTEN VAN DE STRIJKER ........................................................................................................... 53
6. PROBLEMEN EN HUN VERWIJDERING ...................................................................54 6.1. INSTELLING VAN DE DRUKLUCHT BIJ DE INVOEGING .................................................................. 54 6.2. HET MANGELEN IS ONVOLDOENDE................................................................................................. 54 6.3. UITNEMEN VAN HET VASTGEHAAKTE WASGOED ......................................................................... 54 6.4. OVERVERHITTING VAN DE CILINDER .............................................................................................. 54 6.5. LAGE STRIJKKWALITEIT..................................................................................................................... 55 6.6. BESCHADIGING VAN HET WASGOED DOOR WARMTE.................................................................. 55 6.7. DE BRANDER KAN NIET AANGESTOKEN WORDEN ....................................................................... 55 6.8. OPGEHEVEN GOOT ............................................................................................................................ 55 6.9. OPGEROLD WASGOED....................................................................................................................... 55 6.10. ONJUIST PLOOIEN ............................................................................................................................ 56 6.11. STORINGEN BIJ DE MACHINE MET GASVERWARMING............................................................... 56 6.12. STORINGSMELDINGEN OP DE DISPLAY ........................................................................................ 56 6.12.1. STORINGEN VAN AANDRIJVINGEN.......................................................................................... 56 6.12.2. STORINGEN VAN VERWARMING EN TEMPERATUUR - METING .......................................... 57 6.12.3. SYSTEEMMELDINGEN ............................................................................................................... 57 6.13. STORINGSOORZAKEN...................................................................................................................... 57 6.13.1. STORINGSOORZAKEN ............................................................................................................... 58 6.13.2. DWARSPLOOIMACHINE ............................................................................................................. 58 6.13.3. LAWAAIBRONNEN ...................................................................................................................... 59 6.13.4. PLAATSEN VAN EEN VERGOOHD STOFVOORKOMEN.......................................................... 59 6.14. INGANGEN VAN DE AUTOMATISERINGSAPPARAAT PLC............................................................ 60
7. TEKENINGEN, LIJSTEN EN DIAGRAMMEN VOOR HET ONDERHOUD .................61 7.1. VOOR DE VERSIE MET DE GASVERWARMING ............................................................................... 61 7.2. LIJST VAN DE AANBEVOLEN ONDERDELEN ................................................................................... 62 7.3. AANTEKENINGEN OVER CONTROLES EN SCHOONMAAKBEURTEN................................................. 63
8. BUITEN WERKING STELLEN VAN DE MACHINE ....................................................64 8.1. HET UITSCHAKELEN VAN DE MACHINE...........................................................................................64 8.2. LIQUIDATIE VAN DE MACHINE........................................................................................................... 64 8.2.1. MOGELIJKE LIQUIDATIE VAN DE MACHINE DOOR EEN VAKKUNDIGE FIRMA..................... 64 8.2.2. MOGELIJKE LIQUIDATIE VAN DE MACHINE OP EIGENE KRACHTEN .................................... 64
2
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
2. WAARSCHUWINGEN EN MACHINEPLAATJES OM HET GEVAAR VAN BRAND, ONGEVAL DOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN, ZWARE VERWONDINGEN VAN MENSEN OF MATERIËLE SCHADEN TE VERMINDEREN, IS HET VAN UITERST BELANG DAT DE HIERNA VOLGENDE INSTRUCTIES GRONDIG WORDEN GELEZEN EN GEVOLGD: – Deze versie van de handleiding is een vertaling van de originele engelse versie. Zonder de originele versie zijn deze instructies niet compleet
– Vóór de installatie, inbedrijfname en onderhoud van de machine leest u zorgvuldig de complete handleidingen, d.w.z. deze „Installatie-, onderhouds- en gebruikershandleiding“, „Programmeerhandleiding“ en „Catalogus van vervangstukken“. De programmeerhandleiding en het catalogus van vervangstukken worden niet standaard met de machine geleverd. Verzoek uw leverancier/producent om de programmeerhandleiding en het catalogus van vervangstukken. – Werk overeenkomstig de aanwijzingen die in de handleidingen vermeld staan, en bewaar de handleidingen nabij de machine t.b.v. later gebruik. – In geval van eventuële problemen of vragen over bepaal-de standen, die onduidelijk zijn, neem dan altijd contact op met de leverancier, service ingenieur of fabrikant.
– Het is niet aangeraden om de veiligheidsvoorschriften vermeld in de handleiding en de waarschuwingen op machineplaatjes te negeren.
– Volg alle geldige veiligheidsmaatregelen en wetten. – De elektrische aansluitingen, aarding en ventilatie van de machine zullen volgens de voorschriften voor installatie gedaan – – – – – – – – – – – – –
worden, overeenkomstig met de geldige lokale normen, en door de personen met de desbetreffende geldige vergunning (hetzelfde is ook van toepassing voor het aansluiten van stoom/gas voor de versies met stoom-/gasverwarming). De machine moet op het elektrische net door een vaste toevoerkabel aangesloten worden. De machine moet aangesloten zijn bij de elektrische bron, aarding, water, ventilatie en stoomleiding volgens het Installatiemanuaal in overeensteming met de plaatselijke normen en de aansluiting moet door gekwalificeerde personen met een toebehorende en geldige vergunning doorgevoerd worden. Bij de aansluiting bij het plaatselijke elektrische net (TT / TN / IT, ...) moeten geldige voorschriften in acht genomen worden. De machine is van een frequentietransformator voorzien, verandert u niet de instelling van de parameters van de transformator. Er kunnen anders ernste verwondingen, brand, beschadiging van de machine enz. veroorzaakt worden. Elke verandering in de installatie van de machine, vergeleken met deze handleiding, moet door de leveran-cier / fabrikant goedgekeurd worden. Andersom is de leverancier / fabrikant niet verantwoordelijk voor eventu-ële verwondingen van mensen of materiële schaden. De machine mag niet gebruikt worden indien een of meerdere onderdelen kapot zijn of ontbreken of indien de afdekkingen open zijn. Het is niet toegestaan om met de functies van de machine te manipuleren. In zo een geval weigerd de fabrikant elke verantwoordelijkheid. Manipuleer niet met de bedieningsfuncties van de machine tenzij nodig. Bewaar en spuit geen brandstoffen in de buurt van de machine. Om de veiligheid van de gasinstallaties te verhogen, is het zeer belangrijk om vlak bij de machine een gasdetector te monteren. Het is verplicht dat binnen de werkruimte moet een poeder brandblusapparaat van minimaal 12 kg geplaatst worden, dat gemakkelijk toegankelijk en goed zichtbaar is. Zorg dat de buitenkant van de machine schoon en zonder brandbare materialen blijft. Haal een keer per dag het stof af, dat op het filter van afzuiging ligt. Controleer regelmatig de technische toestand van aarding en de functie van de afzuiging, veiligheidsstrip en "CENTRAALSTOP" drukknop. Het repareren en instellen van de ketting- of riemaandrijvingen is niet toegestaan, indien de machine aanstaat. Zet de hoofdschakelaar uit. De instructies en waarschuwingen, die in deze handleiding voorkomen, bevatten niet alle mogelijke omstandigheden en situaties, die tijdens de installatie van de machine kunnen ontstaan. Zij moeten in het algemeen begrepen worden. Voorzichtigheid en zorgvuldigheid zijn twee factoren, die door de constructie van de machine niet opgelost kunnen worden. Deze factoren moeten begrepen worden als de voorwaarde van bevoegdheid van de personen, die de machine installeren, bedienen of onderhouden.
VOOR DE VERSIE MET GASVERWARMING – Indien men ontdekt, dat ergens in de machine gas lekt, dient men onmiddelijk de hoofdgaskraan af te sluiten, de lucht
verversen, geen elektrische apparaten aanzetten, niet roken, geen open vuur gebruiken en de onderhoudsdienst bellen.
– De instelling van de onderdrukschakelaar, veiligheidsthermostaten, het inzuigsysteem van de primaire lucht en van alle andere apparaten, die in de fabriek ingesteld zijn, mag niet uitgeschakeld nog veranderd worden.
– Verwissel nooit de onderdelen, die vermeld zijn in de "Lijst van de originele onverwisselbare onderdelen" . – Verzeker minimale ventilatie van de ruimte aanbevolen door de producent. VOOR DE VERSIE MET STOOMVERWARMING – Indien men ontdekt, dat ergens in de machine stoom lekt, dient men onmiddelijk de hoofdstoomkraan af te sluiten en de onderhoudsdienst bellen.
VOOR ALLE VERSIES DE INSTALLATIE EN HET ONDERHOUD VAN DE MACHINE MAG GEDAAN WORDEN ALLEEN DOOR EEN SERVICE FIRMA, DIE DE JUISTE VERGUNNING VAN DE FABRIKANT HEEFT. INDIEN DE INSTRUCTIES VERMELD IN DEZE HANDLEIDING NIET GEVOLGD WORDEN, KAN DE GARANTIE VERVALLEN.
OPGELET! Onderbreek altijd de stroom van de machine voor het onderhoud. De machine staat niet onder spanning als de hoofdstekker is uitgetrokken of wanneer de stroom onderbroken is. Indien de hoofdschakelaar uitgeschakeld is, staan de toevoerklemmen van de hoofdschakelaar onder spanning!
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
3
! OPGELET! ALS VERVANGSTUKKEN VOOR DEZE MACHINE MOETEN DE ORIGINELE OF GELIJKE STUKKEN GEBRUIKT WORDEN. NA DE REPARATIE PLAATST U ALLE PANELEN OP HUN PLAATS EN VERZEKERT HEN ZOALS VOORDIEN. NIET OPVOLGEN VAN DE INSTRUCTIES IN DE MANUAL KAN LEIDEN TOT INCORRECT GEBRUIK VAN DE WASMACHINE, EN KAN RESULTEREN IN VERWONDINGEN OF DOOD EN/OF SCHADE AAN HET WASSALON EN/OF DE WASMACHINE.
2.1. SYMBOLEN OP DE MACHINE Zie – Gebruikershandleiding.
2.2. BELANGRIJKE INFORMATIES VOOR DE INSTALLATIE VOOR HET TRANSPORT EN OPSLAG ! WAARSCHUWING ! HET IS NIET TOEGESTAAN OM TIJDENS HET TRANSPORTEREN EN BEWAREN VAN DE MACHINE AAN DE ONDERDELEN, DIE AAN DE MACHINE UITSTEKEN (B.V. BEDIENINGSELEMENTEN, DEURGRENDELS, ETC.), TE DRUKKEN OF TREKKEN. CONTROLEER OF DEZE ONDERDELEN GOED BEVEILIGD ZIJN OP ZO EEN MANIER, DAT DE BESCHADIGINGEN TIJDENS HET VERPLAATSEN EN INSTALLEREN VAN DE MACHINE VOORKOMEN KUNNEN WORDEN.
– Indien het transport van de machine door de afnemer geregeld wordt, is het noodzakelijk om de instructies voor het transporteren, verplaatsen en bewaren van de machine te volgen, die de fabrikant voorschrijft. In zulke gevallen is de fabrikant niet verantwoordelijk voor eventuële beschadigingen van de machine tijdens het transport. – De temperatuur voor het transporteren en bewaren van de machine mag niet lager dan -25°C en hoger dan +55°C zijn. De relatieve vochtigheid van de omgeving tijdens het transporteren en bewaren mag niet de 50% overschrijden. Indien de machine buiten in de open lucht bewaard wordt, is het noodzakelijk om de machine te beschermen tegen mechanische beschadigingen en tegen de invloed van weersomstandigheden. – Indien mogelijk, laat dan de machine in de transportverpakking of op zijn eigen houten pallets tot de tijd, dat de machine op de fundering in de wasserij geinstalleerd wordt. De manier van het verplaatsen van de machine is beschreven in hoofdstuk „4.1. Manipulatie en uitpakken“
VOOR HET INSTALLEREN DE ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN, HET AANSLUITEN VAN GAS EN HET AANSLUITEN VAN STOOM , AARDING EN VENTILATIE VAN DE MACHINE EN DE INVOER EN AFVOER VAN WATER MOETEN DOOR DE GEKWALIFICEERDE PERSONEN MET DE DESBETREFFENDE GELDIGE VERGUNNING GEDAAN WORDEN, VOLGENS DE VOORSCHRIFTEN VOOR INSTALLATIE EN IN OVEREENKOMST MET DE GELDIGE LOKALE NORMEN (HETZELFDE IS OOK VAN TOEPASSING VOOR HET AANSLUITEN VAN STOOM VOOR DE VERSIES MET STOOMVERWARMING).
– De machine mag niet opgeslagen worden op zulke plaatsen, waar de machine aan de invloed van weersomstandigheden of te hoge vochtigheid blootgesteld kan worden. De machine is niet bestemd voor de omgeving waarin de mogelijkheid bestaat dat de machine met direct spuitend water in contact komt. – Elke verandering in de installatie van de machine, vergeleken met de voorschriften voor installatie, moet door de leverancier / fabrikant goedgekeurd worden. Andersom is de leverancier / fabrikant niet verantwoordelijk voor eventuele verwondingen van het bedieningspersoneel of materiële schaden. Ingrepen en veranderingen in de constructie van de machine zijn niet toegestaan. In zulke gevallen weigert de fabrikant elke verantwoordelijkheid. – Men dient de gevaarlijke plaatsen in de wasserij af te bakenen en de toegang daarin te verhinderen, indien de machine aanstaat.
INFORMATIES OVER DE MACHINE – De machine is voor het strijken van het rechte wasgoed in de wasserijen (beddegoed, tafellakens, droogdoeken, handdoeken, zakdoeken en andere soorten van het kleine rechte wasgoed) bestemd. – U controleert alstublieft op uw bestelling en op het produktieetiket, dat aan de achterkant van de machine (aan de rechtse balk) geplaatst is, het type van uw machine en zoekt de passende informaties in het handboek op. ! WAARSCHUWING ! DE MACHINE IS NIET BESTEMD VOOR HET MANGELEN VAN HET WASGOED, DAT BEPAALDE ONDERDELEN VAN METAAL, KUNSTSTOF, GLASVEZEL OF SCHUIMRUBBER BEVAT. DE MACHINE IS BESTEMD ALLEEN VOOR HET MANGELEN VAN HET WASGOED, DAT GEMAAKT IS VAN LINNEN, KATOEN, WOL, ZIJDE, POLYACRYL OF POLYESTHER WEEFSELS. HET WASGOED, DAT IN DE MANGELMACHINE GAAT, MAG DE OPTIMALE RESTERENDE VOCHTIGHEID VAN 40 ± 10 % HEBBEN. DE MACHINE ZORGT, DAT HET WASGOED COMPLEET GEDROOGD WORDT. HET WASGOED MET EEN HOGERE RESTERENDE VOCHTIGHEID MOET EERST GECENTRIFUGEERD OF VOORGEDROOGD WORDEN.
UITVOERING VAN DE MACHINE
– De cilinderdoorsnede van de machine is 500 mm, de invoegbreedte van de machine is 2000, 2500 a 3200 mm naar het betreffende type. 4
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
– De machines worden door het automatiseringsapparaat PLC bediend. De machines worden door elektriciteit (E), stoom (S) of specifiek gas (G) verwarmt. – De temperatuur van de strijkcilinder kan vanuit het toetsenbord van het schakelbord ingesteld worden. De snelheid van het strijken en de temperatuur kan men naar de vochtigheidsgraad van het wasgoed instellen. Lijst van de originele onverwisselbare onderdelen:
VOOR DE VERSIE MET GASVERWARMING ! WAARSCHUWING ! SOMMIGE ONDERDELEN VAN DE "G-VERSIE" ZIJN BESTEMD VOOR EEN SPECIFIEK GAS EN KUNNEN NIET VERWISSELD WORDEN. DEZE ONDERDELEN ZIJN VERMELD IN HOOFDSTUK "LIJST VAN DE ORIGINELE ONVERWISSELBARE ONDERDELEN"
LIJST VAN DE ORIGINELE ONVERWISSELBARE ONDERDELEN: Land Oostenrijk België
Categorie II2H3B/P I2E+ I3+
Denemarken
II2H3B/P
Finland
II2H3B/P
Frankrijk Duitsland
II2E+3B/P I3+ II2ELL3B/P
Groot-Brittanië II2H3P
Druk (mbar)
G20 G30-G31 G20 - G25 G30 - G31
20 50 20 – 25 28/30 – 37 50 – 67 20 30 20 30 20-25 50 28/30 – 37 20 20 50 20 37 20 20 28/30-37 30
1 5 1 4 5 1 4 1 4 1 5 4 1 2 5 1 6 1 1 4 4
20 28/30-37 20 – 25 50 25 30 50 30
1 4 1 5 3 4 5 4
20 28/30-37 50-67 20 28/30 – 37 20 30 20 50 20 28/30-37 18 28 – 30 30 37
1 4 5 1 4 1 4 1 5 1 4 1 4 4 4
G20 G30-G31 G20 G30-G31 G20-G25 G30-G31 G30-G31 G20 G25 G30 G20 G31 G20 G20 G30-G31 G30-G31
Griekenland
I2H
Ierland
II2H3+
IJsland
I3B/P
Italië
II2H3+
Luxemburg
II2E3B/P
Nederland
II2L3B/P
G20 G30-G31 G20 – G25 G30-G31 G25 G30-G31
Noorwegen
I3B/P
G30-G31
Portugal
II2H3+
G20 G30-G31
Spanje
II2H3+
Zweden
II2H3B/P
Zwitserland Tsjechische Republiek
I2H I3B
G20 G30-G31 G20 G30-G31 G20 G30-G31 G20 G30-G31 G20 G30
I3P
G31
II2H3B/P II2H3+
Instellen
Gas
Tab. 2.3.A Lijst van gascategorieën
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
5
3. TECHNISCHE SPECIFICATIES 3.1. PARAMETERS VAN DE MACHINE MET DE ELEKTRISCHE VERWARMING INVOERBREEDTE Afmetingen van de verpakking: breedte diepte hoogte transportvolume A – Breedte van de machine B – Maximale inlegbreedte Diameter van de mangelrol Lengte van de mangelrol
MACHINETYPE E mm 2000 mm mm mm m3 mm mm mm mm
Elektrisch systeem van de machine
V, Hz
Vermogen van de motor
kW
Vermogen van de ventilatormotor Luchtdruk Aantal afvoeren van schadelijke stoffen Capaciteit van de ventilatie
kW MPa st. m3/uur m/min kg/uur kW
2500
3200
2990 3590 4190 1370 1370 1370 1990 1990 1990 8,15 9,78 11,42 2850 3450 4050 2000 2500 3200 500 500 500 3300 2100 2700 3+PE+N 380-415V/50-60Hz 3+PE 208-240V/50-60Hz 0,98 1,2 0,18 / 0,255
2x 0,18 / 0,255 0,3
1 990
2 2x990
1,5-8 Mangelsnelheid 50 70 Maximum capaciteit van de mangelmachine 38,2 72,2 Maximum vermogen Gewicht: netto kg 1690 2060 bruto kg 1960 2340 67,6 dB (A) Geluidsniveau Tab. 3.1.A Machine met de mangelrol van 50cm, machinetype E
2360 2720
3.2. PARAMETERS VAN DE MACHINE MET DE STOOMVERWARMING
Vermogen van de ventilatormotor
MACHINETYPE S mm 2000 2500 3200 mm zie machinetype E zie machinetype E zie machinetype E 2850 3450 4050 mm mm 2000 2500 3200 mm 500 500 500 mm 2100 2700 3300 3+PE+N 380-415V/50-60 Hz V, Hz 3+PE 208-240V/50-60 Hz 0,98 1,2 kW 0,18 / 0,255 2 x 0,18 / 0,255 kW
Capaciteit van de ventilatie Aantal afvoeren van schadelijke stoffen Mangelsnelheid
m3/uur st. m/min
Maximum capaciteit van de mangelmachine
kg/uur kW
INVOERBREEDTE Afmetingen van de verpakking: A - Lengte van de machine B – Maximale inlegbreedte Diameter van de mangelrol Lengte van de mangelrol Elektrisch systeem van de machine Vermogen van de motor
Maximum vermogen Gewicht: netto bruto Luchtdruk Stoomdruk
kg kg MPa MPa
Stoomverbruik - stoomdruk van 0,9 MPa
kg/uur
990
2 x 990
1
2 1,5-8
2
50
70
90
1,2
1,4
1720 1990
2100 2380 0,3 0,8-1,0
2380 2750
49
68
88
G 3/4"
Invoer van stoom
G 3/4" Afvoer van condens 67,6 dB (A) Geluidsniveau Tab. 3.2.A Machine met de mangelrol van 50cm, machinetype S 6
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
3.3. PARAMETERS VAN DE MACHINE MET DE GASVERWARMING Invoerbreedte Afmetingen van de verpakking: A - Lengte van de machine B – Maximale inlegbreedte Diameter van de mangelrol Lengte van de mangelrol Elektrisch systeem van de machine Vermogen van de motor
MACHINETYPE G mm 2000 2500 3200 mm zie machinetype E zie machinetype E zie machinetype E 2850 3450 4050 mm mm 2000 2500 3200 mm 500 500 500 2100 2700 3300 mm 3+PE+N 380-415V/50Hz V, Hz 3+PE 208-240V/50Hz 0,98 1,2 kW
Vermogen van de ventilatormotor
kW
0,18 / 0,255
2 x 0,18 / 0,255
990
2 x 990
3
Capaciteit van de ventilatie
m /uur
Luchtdruk Aantal afvoeren van schadelijke stoffen Mangelsnelheid Maximum capaciteit van de mangelmachine Maximum vermogen Gewicht: netto bruto
MPa st. m/min
1
2 1,5-8
2
kg/uur
50
70
90
Geluidsniveau
dB(A)
0,3
1,2
kW kg kg
1,4
1700 1970
2180 2460 67,6
2400 2770
3/4" Invoer van gas 36 52 Vermogen van de gasverwarming kW Tab. 3.3.A Machine met de mangelrol van 50cm, machinetype G Instell Gasen soort
Druk (mbar)
Invoerbreedte (mm) 1 2 3
Instellen
G20 G25
20 20 25
Gassoort
Druk (mbar)
Invoerbreedte (mm) 4 5 6
•
G30
29 50
G31
37
Diameter van de injector -2 (10 mm)
2000 440
2500 540
490
600
Afstand "X"* tussen de mengbuis en de injector (mm)
3200
2000
620
-6
2500 +9
Maximum gasverbruik (kg/uur)
3200
2000
+ 20
3,74
+9
700 - 11 + 20 4,38 560 +9 470 640 -6 + 20 4,53 Tab. 3.3.B Instellen gas voor gascategorieën, verbruiksvolume Diameter van de injector -2 (10 mm)
2000 310
2500 360
Afstand "X"* tussen de mengbuis en de injector (mm)
3200
2000
410
3
2500 +15
2500 5,52
3200
6,34
8,08
6,30
7,75
6,89
Maximum gasverbruik (kg/uur)
3200
2000
+ 20
2,9
+15 350 -4 + 20 2,84 360 +15 300 410 2 + 20 2,75 Tab. 3.3.C Instellen gas voor gascategorieën, verbruiksgewicht 250
66
320
2500 4,11
3200
4,24
5,2
4,00
5,1
5,23
zie de afstand "X" in hoofdstuk "4.7. Het aansluiten van gas"
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
7
Afb. 3.3.A Plaatsing van de onderdelen op de machine met de mangelrol van 50 cm 8
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
LEGENDE AFB. 3.3.A 1. Drukknop van de invoeger 2. Schakelbord 3. Bovenpaneel 4. Centrale stop 5. Slinger van de manuele aandrijving 6. Uitzettingsborstels 7. Ventilatie 8. Filter 9. Elektrische verdeler 10. Hangogen 11. Invoegbanden 12. Invoeger 13. Produktieetiket 14. Afvoer van condensaat (versie "S") 15. Hoofdschakelaar 16. Voorste goot 17. Stoomtoevoer (versie "S") 18. Buitenbeschermingsklem
INVOERBREEDTE 2000 2500 3200
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
19. Opklapbare tafel 20. Slot van het zijpaneel 21. Hoofdtoevoer van elektrische energie 22. Toevoer van gas (versie "G") 23. Toevoer van druklucht 24. Aansluiting van de elektrische energie voor de dwarsplooimachine 25. Aansluiting voor de bedieningskabel voor de dwarsplooimachine 26. Aansluiting van de druklucht voor de dwarsplooimachine 27. Aansluiting van de elektrische energie voor de stapelmachine 28. Aansluiting voor de bedieningskabel voor de stapelmachine 29. Aansluiting van de druklucht voor de stapelmachine 30. Kijkopening van brander (versie "G")
A (mm) 2840 3440 4040 Tab. 3.3.D
B (mm) 2200 2800 3400
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
9
4. INSTALLATIE VAN DE MACHINE ! WAARSCHUWING ! VOOR DE STORINGVRIJE WERKING VAN DE MACHINE IS HET VAN UITERST BELANG, DAT DE MACHINE OP DE JUISTE MANIER GEINSTALLEERD WORDT, VOLGENS DEZE VOORSCHRIFTEN VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD.ELKE VERANDERING IN DE INSTALLATIE VAN DE MACHINE, VERGELEKEN MET DEZE HANDLEIDING, MOET DOOR DE LEVERANCIER OF DIRECT DOOR DE FABRIKANT VAN DE MACHINE GOEDGEKEURD WORDEN.
TYPE VAN DE MACHINE
Voor de start van de installatie controleert u het type van de machine, de cilinderdoorsnede, de invoegbreedte en de elektrische aansluiting van de machine op het produktieetiket, dat aan de rechtse balk van de machine geplaatst is.
VOOR DE GASTYPES
Het is ook noodzakelijk om te controleren het land van bestemming, de categorie, gasdruk en het type van gas (zie hoofdstuk „2.3. Belangrijke informaties voor de installatie“) vermeld op het gasplaatje, dat onder het typeplaatje te vinden is. Op het tweede gasplaatje, dat boven de invoerpijpen geplaatst is, dient men te controleren het land van bestemming, gasdruk en het type van gas waarop de machine ingesteld is.
4.1. HET VERPLAATSEN EN UITPAKKEN VAN DE MACHINE TIJDENS TRANSPORT De vereiste ruimte, die voor de installatie van de machine nodig is, kan normaal alleen van een gedetailleerd plan van het gebouw vastgesteld worden. Alle doorgangen en ruimtes, waardoor de machine tijdens installatie verplaatst moet worden, moeten groot genoeg zijn om aan de breedte, diepte en hoogte van de machine te voldoen. De afmetingen van de machine zijn aangegeven in hoofdstuk „3. Technische specificaties".
MACHINE MET DE ROL
cm
50
Breedte D Tab. 4.1.A
mm
1190
Afb. 4.1.A Afmetingen voor transport
HET VERPLAATSEN VAN DE MACHINE MET BEHULP VAN EEN HEFTRUCK Alle handelingen kunnen uitgevoerd worden alleen door de persoon, die met alle nodige informaties over de machine bekend is gemaakt. De machine wordt naar de gebruiker geleverd in een houten krat. De machine zelf is bovendien beschermd met een polyethylene folie. De machine is bevestigd op de houten pallet met vier schroeven M12x60.
Afb. 4.1.B Het verplaatsen van de machine met een inlegbreedte van 2000, 2500 en 3200 mm 1. Lepels van de heftruck Voor de mangelmachine op de juiste plaats geinstalleerd wordt, verwijder dan de verpakking en maak alle vier schroeven los. Til vervolgens de machine op met behulp van de heftruck en haal de houten pallet weg. De machine kan verplaatst worden met behulp van een heftruck of een pompwagen (zie afb. 4.1.A, 4.1.B, 4.1.C.
HET VERPLAATSEN VAN DE MACHINE MET BEHULP VAN EEN HEFWERTUIG Voor de mangelmachine op de juiste plaats geinstalleerd wordt, verwijder dan de verpakking en maak alle vier schroeven los. Open de bovenafdekplaat van de machine (zie afb. 4.1.C - item 2) en bevestig de kabels (3) met ophanghaken achter de gaten op de binnenzijde van de zijpanelen van de machine. Til 10
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
vervolgens de machine op met behulp van een hefwertuig, haal de houten pallet weg en plaats onder de machine de transportrollen (1 - b.v. staalbuizen) van een minimale diameter van 50 mm, op de afstand van omgeveer 500 mm van elkaar. ! WAARSCHUWING ! NADAT DE MACHINE OP DE JUISTE PLAATS MET BEHULP VAN EEN VOLDOENDE AANTAL GOED GEINSTRUEERDE MENSEN VERPLAATST IS, DIENT MEN DE STEUNEN ONDER DE MACHINE TE ZETTEN, DE TRANSPORTROLLEN TE VERWIJDEREN EN VERVOLGENS DEZE STEUNEN MET BEHULP VAN MEERDERE STANGEN VOORZICHTIG WEG TE HALEN.
Afb. 4.1.C Het verplaatsen van de machine met een inlegbreedte van 2000, 2500 en 3200 mm 1. Transportrollen 2. Bovenafdekplaat van de machine 3. Kabels met ophanghaken
ACCESSOIRES GELEVERD MET DE MACHINE Volgens de verder aangegeven lijst dient men te controleren of alle accessoires met de machine geleverd zijn: Voorschriften voor installatie en onderhoud van de machine 1 stuk (deze handleiding) Gebruiksaanwijzingen voor de machine 1 stuk Cataloog van reserveonderdelen 1 stuk Schema van de elektrische aansluitingen van de machine A,B,C 3 stuks Schroef M16x160 4 stuks Moer M16 4 stuks Sluitring 4 stuks Kaart "GARANTIEREGISTRATIE" 1 stuk (alleen voor USA)
4.2. WERKOMSTANDIGHEDEN VOOR DE MACHINE De temperatuur in de werkruimte is +15°C tot +40°C, en de gemiddelde temperatuur over 24 uur mag +35°C niet overschrijden. De zeespiegelhoogte zal onder 1000 m blijven. De relatieve vochtigheid moet tussen 30% en 70% zijn, zonder condensatie. De machine is niet bestemd voor de omgeving, waar men met direct spuitend water in contact kan komen. De machine mag niet bewaard en geinstalleerd worden op zulke plaatsen, waar de machine aan de invloed van weersomstandigheden of te hoge vochtigheid blootgesteld kan worden. Indien de machine na een plotselinge verandering van de temperatuur beslagen wordt, mag het water niet over de zijpanelen en afdekplaten lopen en op de vloer komen. 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
11
De producent is niet verantwoordelijk voor corrosie van de machine die door het niet nakomen van de ventilatievoorschriften in de ruimte (bijv. dampen, agressieve chemische elementen of reinigingsproces) wordt veroorzaakt. !
WAARSCHUVING !
SOMMIGE MACHINES VOOR CHEMISCHE REINIGING, DIE IN SLECHTE STAAT ZIJN, KUNNEN IN DE ATMOSFEER VAN DE RUIMTE GASSEN UITDAMPEN, DIE VAN OPLOSMIDDELEN KOMEN, DIE SAMEN MET WARMTE HEEL TOXISCHE EN HEEL CORROSIEVE GASSEN VORMEN. U MOET AAN HUN ONDERHOUD MAXIMALE ZORG BESTEDEN. De invoer van verse lucht moet 5x groter zijn dan de afvoer van afvalprodukten (stoom). Voor de gasverwarming moet de invoer van verse lucht, die voor het branden nodig is, 2 m3/uur voor 1 kW zijn. Indien meerdere machines of ketels in dezelfde ruimte met gedwongen of conventionele ventilatie geplaatst zijn, moet de totale doorsnede van de afvoer naar buiten minimaal de som van alle doorsneden voor elke machine zijn. Om de tocht in de ruimte te voorkomen, is het aangeraden om de machines met conventionele ventilatie nooit samen te plaatsen met de machines met gedwongen ventilatie en ventilatiegaten.
OMVANG VAN DE RUIMTE ! WAARSCHUWING ! INDIEN MEN ZICH NIET AAN DE VEREISTE AFMETINGEN EN AFSTANDEN TUSSEN DE MACHINE EN DE WANDEN IN DE RUIMTE AANHOUDT, KAN HET SERVICE ONDERHOUD VAN DE MACHINE MOEILIJKER GEDAAN WORDEN.
In afb. 4.2.A zijn aangegeven de minimale afmetingen van de ruimte, die voor het installeren van de mangel-machine nodig zijn. De hoogte van de ruimte moet minimaal 2,5 m zijn. Tussen de machine en de wand of een andere machine rechts van de mangelmachine moet een ruimte van minimaal 0,7 m vrijgelaten worden. Tussen de machine en de wand, waar de machine staat, moet een ruimte van minimaal 0,6 m vrijgelaten worden.
12
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
1. Waterpas
Machine met de rol (cm) 50
Invoerbreedte (mm)
AFSTAND "L" (m) MACHINETYPE E
S
G
1,6 0,7 1,6 2000 2,2 0,7 2,2 2500 2,8 0,7 2,8 3200 Tab.4.2.B Ruimte van de machine Afb. 4.2.A Minimale afmetingen van de benodigde ruimte (afmetingen aangegeven in m)
4.3. HET PLAATSEN VAN DE MACHINE OP DE WERKVLOER Het is niet nodig om de machine op de werkvloer vast te schroeven, maar het is echter niet verkeerd. Indien er besloten wordt om dat te doen, dient men de vier gaten f "Z" mm in de zijpaneelen te gebruiken (zie tab.4.3.A, afb. 4.3.A). ! WAARSCHUWING ! DE MACHINE MOET GEPLAATST WORDEN OP EEN RECHTE EN VLAKKE VLOER MET EEN HELLING DIE DE 0,5% NIET OVERSCHRIJDT. HET IS BELANGRIJK OM DE MACHINE WATERPAS NEER TE ZETTEN EN, INDIEN NODIG, ER VAN ONDER OP TE VULLEN. DE PLAATSING VAN DE MACHINE MOET GECONTROLEERD WORDEN MET BEHULP VAN EEN WATERPAS DAT OP DE BOVENAFDEKPLAAT EN DIRECT OP DE MANGELROL OF OP DE ZIJPANELEN GELEGD WORDT (ZIE AFB. 4.2.A).
Machine met de rol (cm)
Invoer-breedte (mm)
X (mm)
x1 (mm)
Y (mm)
y1 (mm)
∅ Z (mm)
50
2000 2500 3200
1980 2580 3180
430
1000 1000 1000
65
18 18 18
Tab. 4.3.A Afmetingen van de verankering
Afb. 4.3.A Afmetingen van de verankering 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
13
4.4. ELEKTRISCHE AANSLUITING ! WAARSCHUWING ! DE MACHINE MOET AANGESLOTEN ZIJN BIJ DE ELEKTRISCHE BRON, AARDING, WATER, VENTILATIE EN STOOMLEIDING VOLGENS HET INSTALLATIEMANUAAL IN OVEREENSTEMING MET DE PLAATSELIJKE NORMEN EN DE AANSLUITING MOET DOOR GEKWALIFICEERDE PERSONEN MET EEN TOEBEHORENDE EN GELDIGE VERGUNNING DOORGEVOERD WORDEN. BIJ DE AANSLUITING BIJ HET PLAATSELIJKE ELEKTRISCHE NET (TT / TN / IT, ...) MOETEN GELDIGE VOORSCHRIFTEN IN ACHT GENOMEN WORDEN.
ELEKTRISCHE AANSLUITING VAN DE MACHINE ZONDER EEN VOORGESCHAKELDE VEILIG-HEIDSSCHAKELAAR De machines zijn geconstrueerd voor de aansluiting op de vierdraads- (TN-C) en vijfdraads- (TN-S) driefase elektrische distributiesystemen met de spanning van 380-415V 50/60Hz en 208-240V /50-60Hz. De manier van de elektrische aansluiting van de machine op individuële elektriciteitsnetten is aangegeven in afb. 4.4.A. 1. Fase-draden 2. Aarddraad 3. Zekering van de voeding 4. Machine 5. Elektrisch schakelbord van de wasserij 6. Hoofdschakelaar = voedingsklembord
Afb. 4.4.A Elektrische aansluiting van de machine op het elektriciteitsnet TN-C en TN-S zonder een veiligheidsschakelaar
14
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
ELEKTRISCHE AANSLUITING VAN DE MACHINE MET EEN VOORGESCHAKELDE VEILIG-HEIDSSCHAKELAAR Om de veiligheid van de bediening, evt. servicemedewerkers, tijdens het onderhoud en werk aan elektrische installatie van de machine te verhogen, wordt aanbevolen om in het groepenbord van de wasserij een stroombeschermer te installeren, het best met stroomvoorziening van 100 mA. De hoofdcontacten van de machine moeten overeenkomstig zijn met het vermelde vermogen van de machine. De manier van de aansluiting van de veiligheidsschakelaar en de elektrische aansluiting van de machine op dit elektriciteitsnet is aangegeven in afb. 4.4.B. 1. Fase-draden 2. Aarddraad 3. Zekering van de voeding 4. Machine 5. Elektrisch schakelbord van de wasserij 6. Hoofdschakelaar = voedingsklembord 7. Veiligheidsschakelaar (zie tab. 4.4.A,B)
Afb. 4.4.B Elektrische aansluiting van de machine op het elektriciteitsnet TN-C en TN-S met een veiligheidsschakelaar ! WAARSCHUWING! ALS ER OP DE INSTALLATIEPLAATS HET OPVOLGEN VAN DE NORM EN 60519 GEËIST WORDT, DIENT DE MACHINE BEDREVEN TE WORDEN MET EEN VOORGESCHAKELDE STROOMBEVEILIGING.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
15
De aanbevolen types van veiligheidsschakelaars voor individuële uitvoeringen van de machine zijn aangegeven in tab. 4.4.A,B. MACHINETYPE E AANBEVOLEN TYPES VAN VEILIGHEIDSSCHAKELAARS Machine met de rol (cm) 50
Invoerbreedte (mm) 2000 2500
SPANNING 400 V 230 V 400 V
VERMOGEN VAN DE ELEKTRISCHE VERWARMING (kW) 37,2 kW 37,2 kW 70,2 kW
MAXIMUM STROOM (A) 58 97 125
VEILIGHEIDSSCHAKELAAR FI.80.4.100. ... FI.125.4.300. ... FI.125.4.300. ...
Tab. 4.4.A Veiligheidsschakelaars voor de machines met de elektrische verwarming MACHINETYPE G, S AANBEVOLEN TYPES VAN VEILIGHEIDSSCHAKELAARS Machine InvoerSOORT VAN DE MAXIMUM VEILIGHEIDSmet de rol breedte SPANNING VERWARMING STROOM (A) SCHAKELAAR (cm) (mm) 2000 400/230V gas, stoom 5 FI.20.4.100. ... 50 2500 3200 Tab. 4.4.B Veiligheidsschakelaars voor de machines met de gas- en stoomverwarming Voorbeeld van de aanduiding van veiligheidsschakelaars, onafhankelijk van de netspanning (FI...)
aanvullende aanduiding (b.v. dekking IP) vermogen van de veiligheidsschakelaar aantal polen van de hoofdcontacten nominale stroom van de hoofdcontacten algemene aanduiding voor veiligheidsschakelaars, onafhankelijk van de netspanning Afb. 4.4.C Voorbeeld van de aanduiding van veiligheidsschakelaars ! WAARSCHUWING ! AANGEZIEN DAT DE BEDIENINGSCIRCUITS VAN DE MACHINE GEVOED ZIJN VANUIT DE SCHEIDINGS-TRANSFORMATOR, DE BESCHERMING DOOR DE VEILIGHEIDSSCHAKELAAR IS BEPAALD ALLEEN TOT DE ELEKTRISCHE VERMOGENSCIRCUITS, I.E. MOTOREN, VERWARMINGSELEMENTEN, MOTOR CONTACTORS, HOOFDSCHAKELAAR, ETC. (ZIE ELEKTRISCHE AANSLUITING ). STUURKRINGEN ZIJN VAN HUN EIGENE VEILIGHEIDSSCHAKELAAR IN DE VERDELER VAN DE MACHINE VOORZIEN.
16
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
VOEDINGSDRADEN EN ZEKERING De voedingsdraden, eventueel de elektrische kabels voor het aansluiten van de machine op het elektriciteits-net, moeten koperkernen hebben. De dikte van de voedingsdraden is afhankelijk van de soort van verwarming van de mangelmachine en dus op zijn totaal elektrisch vermogen. Het zekeren van de elektrische kabel tegen kortsluiting of overbelasting moet gedaan worden met behulp van de cicruit-onderbrekers ("circuit breakers") of zekeringen in het schakelbord van de wasserij. De aanbevolen dikte van de elektrische kabels en de waarden van de zekeringen voor het zekeren van de voeding voor individuële machinetypes zijn aangegeven in tab. 4.4.C,D.
Machine met de rol (cm)
Invoerbreedte (mm)
2500
380-415V 208-240V 208-240V
2500
380-415V
2000 50
Spanning
MACHINETYPE E 1 Vermogen van de Dikte van een elektrische fase- draad verwarming (mm2) (kw) 16 37,2 25 70,2 50 70,2
35
2
3
Dikte van een aarddraad (mm2)
Zekering van voeding (A)
16 16 35
63 125 200
25
125
Tab. 4.4.C Voedingsdraden voor de machines met de elektrische verwarming
Machin e met de rol (cm)
Invoerbreedte (mm) 2000
50
2500
Spanning
Soort van de verwarming
208-240V 380-415V + N
stoom, gas
1
2
3
Dikte van een fase-draad (mm2)
Dikte van een aarddraad (mm2)
Zekering van voeding (A)
1,5
1,5
10
3200 Tab. 4.4.D Voedingsdraden voor de machines met de gas- en stoomverwarming
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
17
VOORBEREIDING VAN DE ELEKTRISCHE KABEL ! WAARSCHUWING ! DE MACHINE MOET OP HET ELEKTRISCHE NET DOOR EEN VASTE TOEVOERKABEL AANGESLOTEN WORDEN. Voor het aansluiten van de machine dient men een elektrische kabel of snoer met koperdraden te gebruiken. De draadeinden moeten voorbereid zijn, zoals het in afb. 4.4.D aangegeven is. De aarddraad (groengeel) moet altijd iets langer gelaten worden om als de laatste te zijn in geval, dat de elektrische kabel bij toeval uitgetrokken wordt. Indien een kabel (harde koperdraden) gebruikt wordt, is het nodig om individuële draden af te isoleren maar alleen net zo veer, dat na het aansluiten geen onafgeisoleerd stuk uitsteekt (7 - meetpunt "X"). Indien een snoer (koperdraden) gebruikt wordt, is het nodig om individuële draden af te isoleren op dezelfde manier als de kabel of met behulp van isolatiebuisjes (6). In zo een geval dient men de isolatiebuisjes met geisoleerde kapjes te gebruiken die het aanraken van het gedeelte, dat na het aansluiten van de draden onder spanning staat, voorkomen.
Afb. 4.4.D Voorbereiding van de voedingskabel 1. Groengele - veiligheidskabel 2. Zwarte-fasekabel 3. Bruine-fasekabel (driefase-uitvoering) 4. Blauwe-neutrale kabel (eenfase-uitvoering) 5. Zwarte-fasekabel (driefase-uitvoering) 6. Blauwe-neutrale kabel (driefase-uitvoering geldt voor de gasverwarming)
7. Hals van de persholte moet geïsoleerd worden, zodat het deel onder spanning niet aangeraakt kan worden (geleider) als de hoofdschakelaar uitgeschakeld is. 8. De geïsoleerde geleiders van de toevoerkabel moeten zo lang zijn dat het geïsoleerde deel uit de klem van de hoofdschakelaar niet vooruitsteekt (toevoerklem)
IN EEN BOCHT HANGENDE ELEKTRISCHE KABEL De elektrische kabel kan op de machine op twee verschillende manieren aangesloten worden: – vanuit het kabelkanaal (van onder) – vanuit het kabelrooster (van boven) Indien de kabel van boven aangesloten is, is het aanbevolen om de kabel in een bocht te laten hangen, voor hij door de kabeldoorvoer gaat (zie afb. 4.4.E). Daardoor kan men voorkomen, dat de condens in de kabeldoorvoer of eventueel in de machine loopt.
MECHANISCHE BEVEILIGING VAN DE ELEKTRISCHE KABEL Haal de elektrische kabel door de kabeldoorvoer (2) en maak de schroef van de kabeldoorvoer vast. Daardoor wordt de rubber ring in de kabel-doorvoer ingedrukt. Dat zorgt zowel voor de mechanische beveiliging van de kabel als voor de waterdichte doorvoer. Indien de mechanische beveiliging onvoldoende zal zijn, gebruik dan een kabelbeugel (3).
PLAATS VAN AANSLUITEN De plaats van het aansluiten van de elektrische kabel is op de hoofdschakelaar van de machine (1). De fase-klemmen zijn gemerkt als U, V, W. De beschermgeleider sluit u direct aan de beschermklem die geplaatst is aan de binnenkant van de rechterstander van de strijkmachine. Deze klem is als PE gemerkt. Afb. 4.4.E Het aansluiten van de kabel 1. Hoofdschakelaar 4. Buitenaardklem M8 2. Kabeldoorvoer 5. Binnenbeveiligingsklem 3. Kabelbeugel 18
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
GELEIDENDE VERBINDING EN AARDING VAN MACHINES Om veiligheidsreden is het noodzakelijk, dat de mangelmachine op de aarding van de wasserij aangesloten wordt. Daarvoor dient de aardklem van de machine (zie afb. 4.4.F - item 4, M8). Deze aardklem bevindt zich achter op het linker zijpaneel van de machine (zie afb. 4.4.F - item 4) en wordt gemerkt met het "aarde" teken. De aardkabel voor het aarden van de machine behoort niet tot de onderdelen, die samen met de machine geleverd worden. De dikte van de aardkabel moet overeenkomstig zijn minimaal met de waarden die in tab. 4.4.C,D aangegeven zijn. Indien de dikte van de elektrische kabel minder dan 2,5 mm2 is, is het aanbevolen om een kabel met een dikte van minimaal 4 mm2 voor de aarding te gebruiken. Door de geleidende verbinding en aarding van de mangelmachines kan men tegerlijkertijd de schadelijke invloed van statische elektriciteit op de werking van de machine voorkomen.
Afb. 4.4.F Geleidende verbinding en aarding van machines 1. Machine - zicht van achter 3. Buitenaardklem van de machine 2. Aarding van de wasserij 4. Aarddraad - aarding van machines
4.5. AFVOER VAN SCHADELIJKE AFVALPRODUKTEN 1. Standaard bovenafvoer 2. Tweede bovenafvoer voor de machine met een inlegbreedte van 2500 en 3200 mm
MACHINE MET DE ROL (CM)
50
INVOER-BREEDTE (MM)
2000
2500 3200
AFMETING "A" (mm)
125
125
AFMETING "B" (mm)
424
424
Tab. 4.5.A
Afb. 4.5.A Aansluiting van afvoer schadelijke stoffen
AFVOERVENTILATIE De afvoerpijp voor gassen komt uit op de bovenkant van het rechter zijpaneel van de machine (en ook van het linker zijpaneel voor de machine met een inlegbreedte van 2500 en 3200 mm). De afvoer van gassen moet apart zijn, en de weg van het gebouw naar buiten moet zo kort mogelijk zijn (zie afb. 4.5.B). De diameter van de afvoerpijp mag niet kleiner zijn dan de afvoer van de machine. De maximum lengte van de afvoerpijp is 5 m. Indien de afvoerpijp langer is, is het nodig om een extra ventilator in de pijp te monteren. Gebruik nooit knieën met een grotere bocht dan 90°. De binnenkant van de afvoerpijp moet glad zijn. Voor de ventilatie dient men gegalvaniseerd blik te gebruiken. De afgevoerde lucht mag niet op een wand, plafon of een ander deel van het gebouw gericht worden. De afvoerpijp zal op de machine bevestigd worden op zo een manier om eenvoudig en gemakkelijk verwijderd te kunnen worden. Het volume van de ventilatie in de werkruimte moet twee keer groter zijn dan de doorstroming van de afvoerventilator voor elke mangelmachine.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
19
Machine met de rol (cm)
Invoerbreedte (mm) 2000
50
2500 3200
Afb. 4.5.B Ontluchtingsleiding Maximum Temperatuur van de lucht die uit doorstroming zonder Totale beschikbare de machine komt bij de drukverliezen werktemperatuur van 160-180°C druk (mm H2O) (m3/uur) (°C) 990 23,8 70 - 90 2 x 990
2 x 23,8
70 - 90
Tab. 4.5.B Indien meerdere mangelmachines op een gezamelijke afvoerpijp geinstalleerd zijn, dan moet deze afvoerpijp op zo een manier gemaakt worden, dat elke machine met dezelfde (zo laag mogelijk) weerstand van lucht kan werken (zie afb. 4.5.C). ! WAARSCHUWING ! CONTROLEER OF ER GEEN LEKKAGE VAN DE AFVALPRODUKTEN (GAS) IS TUSSEN DE AANSLUITING VAN DE AFVOERPIJP OP DE MACHINE OF IN DE AFVOERPIJP ZELF. INDIEN JA, IS HET NODIG OM DEZE LEKKAGES TE VERWIJDEREN.
Afb. 4.5.B Ontluchtigsleiding voor groep van strijkers Aantal afvoerpijpen 1 2 3 4 6 8.5 10.5 12 Buitendiameter duimen van de afvoerpijp 153 216 265 306 mm
5 13.5 342
Afb. 4.5.C Minimale afmetingen van de uitlaatleiding
20
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
4.6. HET AANSLUITEN VAN STOOM VOOR DE STOOMVERWARMING De aansluiting van stoom mag gedaan worden alleen door een persoon met de juiste geldige vergunning, volgens het desbetreffende installatieproject van de wasserij. Het schema van de invoer van stoom en de afvoer van condens is aangegeven in afb.4.6.A. Druk van stoom: 0,8-1,0 MPa (8-10 bar) ! WAARSCHUWING ! DOOR HET OVERSCHRIJDEN VAN DE MAXIMUM DRUK LOOPT MEN EEN RISICO VAN ZWARE OF DODELIJKE VERWONDINGEN !
WAARSCHUWING !
VOOR ELK STOOMVENTIEL MOET EEN FILTER GEPLAATST WORDEN MET EEN DOORLATENDHEID TOT 300 MICROMETER. EVENTUELE ONREINHEDEN DIE GROTER DAN 300 MICROMETER ZIJN, KUNNEN HET STOOMVENTIEL BESCHADIGEN EN ZIJN LEKKAGE VEROORZAKEN.
1. Machine 2. Invoer van stoom G3/4" 3. Filter G3/4" (een deel van de aflevering) 4. Manueel stoomventiel 5. Afwateringsventiel 6. Terugslagventiel 7. Condensatiebak met afvoer 8. Afvoer van condens
Afb. 4.6.A Componenten van de stoomleiding Druk
bar
1
2
3
4
5
6
7
8
9
119 133 143 151 158 164 169 174 179 °C Tab. 4.6.A Tabel van temperaturen in afhankelijkheid van de stoomdruk Om de invoer van stoom voor de maximum stoomdruk van 10 bar aan te sluiten, heeft men nodig: – stoomventiel met een manuële sluiting 2 stuks – afwateringsventiel 1 stuk – condensatiebak 1 stuk – omloopventiel 1 stuk – terugslagventiel (klepje) 1 stuk De maten en types van stoomaccessoires worden door de projectbewerker van de wasserij voorgeschreven. Temperatuur
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
10 184
21
De aansluting van stoom dient men te installeren volgens het schema, op de achterkant van de machine: op de diameter G3/4" voor de invoer van stoom en op de diameter G3/4" voor de afvoer van condens. 1. Stoomkast 2. Filter 3. Elektromagnetisch ventiel 4. Manometer 5. Invoerslang voor stoom
Afb. 4.6.B Schema van het aansluiten van de invoer van stoom 1. Stoomkast 2. Afvoerslang voor condens
Afb. 4.6.C Schema van het aansluiten van de afvoer van condens
22
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
4.7. HET AANSLUITEN VAN GAS VOOR DE GASVERWARMING ! WAARSCHUWING ! HET IS VERPLICHT DAT DE GASAANSLUITING EN LATERE REPARATIES ERVAN DOOR EEN BEVOEGDE FIRMA GEDAAN WORDEN. ALLE GEBRUIKTE INSTALLATIEMATERIALEN (REDUCEERVENTIEL, HANDVENTIEL, ETC.) EN DE GASAANSLUITING ZELF MOETEN VOLDOEN AAN ALLE NORMEN DIE GELDIG ZIJN IN HET LAND WAAR DE MACHINE GEBRUIKT WORDT.
Deze machines zijn voor het gebruik van zulk een soort van gas bestemd, dat op het produktieetiket van de machine aangevoerd is, kapitttel "2.3. Belangrijke informaties voor de installatie". Gebruik nooit andere gassoorten. Voor de bepaalde machinetype en de bepaalde gassoort moet ook de juiste injector gebruikt worden. Let op, in algemeen is het niet toegestaan om de machines met gasverwarming te installeren in kelders en werkruimtes die van onvoldoende ventilatie zijn voorzien. In zulke gevallen is het nodig om de installatie te bespreken met de firma die gas levert. De machine moet geinstalleerd worden volgens de normen die in het desbetreffende land geldig zijn. De firma, die de installatie doet, moet de machine op gas aansluiten volgens het project van de wasserij. De aansluiting voor gas bevind zich op de achterkant van het linker zijpaneel van de machine. De afmetingen van deze aansluiting zijn aangegeven in hoofdstuk "3.3 Parameters van de machine met de gasverwarming". ! WAARSCHUWING ! VERANDER ZELF NOOIT DE INGESTELDE GASDRUK, DE INJECTORTYPE, DE AFSTAND TUSSEN DE INJECTOR EN DE MENGBUIS OF DE GASSOORT. DIT KAN NAMELIJK GROTE SCHADEN VEROORZAKEN. IN ZULKE GEVALLEN WEIGERT DE FABRIKANT ALLE VERANTWOORDELIJKHEID. Om deze gasdruk te garanderen, is het aanbevolen om vlakbij elke machine een reduceerventiel te monteren, dat de druk in de pijp naar werkdruk verandert. Dit ventiel wordt niet samen met de machine geleverd. Een hand-sluitend gasventiel zal gemonteerd worden op een gemakkelijk toegankelijke plaats op zo een afstand, dat de lengte van de gaspijp vanaf het ventiel tot de aansluiting minder dan 2 m is. Tussen het reduceerventiel en het handventiel dient men een manometer te monteren, om de druk te kunnen controleren. De gaspijp tussen het reduceerventiel en de machine moet stevig zijn, met de voldoende doorstroming van gas die voor elke machine nodig is. Alle verbindingen moeten altijd voorzien worden van ondoorlatende dichting van een materiaal dat tegen de gebruikte gassen bestand is. ! WAARSCHUWING ! OM ZEKER TE ZIJN DAT DE AFVOER VAN GASSEN NAAR BUITEN LOOPT, IS HET NODIG OM DE DRAAIRICHTING VAN DE VENTILATOR TE CONTROLEREN. ZET DE MACHINE NOOIT AAN, INDIEN HET GELEVERDE GAS OF GEBRUIKTE DRUK NIET OVEREENKOMSTIG IS MET DE TECHNISCHE GEGEVENS VERMELD OP HET TYPEPLAATJE VAN DE MACHINE. DE GASDICHTHEID VAN ALLE VERBINDINGEN MOET REGELMATIG GECONTROLEERD WORDEN.
1. Injector 2. Gasventiel 3. Schroefaansluiting voor invoer 3/4" 4. Filter van de primaire lucht 5. Afdekking 6. Clip 7. Mengbuis Afb. 4.7.A Instellen primaire lucht
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
23
4.8. HET OVERGAAN OP EEN ANDER GAS ! WAARSCHUWING ! HET IS VERPLICHT DAT DE GASAANSLUITING EN LATERE REPARATIES ERVAN DOOR EEN BEVOEGDE FIRMA GEDAAN WORDEN. ALLE GEBRUIKTE INSTALLATIEMATERIALEN (REDUCEERVENTIEL, HANDVENTIEL, ETC.) EN DE GASAANSLUITING ZELF MOETEN VOLDOEN AAN ALLE NORMEN DIE GELDIG ZIJN IN HET LAND WAAR DE MACHINE GEBRUIKT WORDT. HET IS VERBODEN OVER TE GAAN OP HET GAS DIE NIET TOT DE CATEGORIE BEHOORT DIE OP HET GASPLAATJE VAN DE MACHINE AANGEGEVEN IS. ALLE ANDERE CATEGORIEËN, TYPES EN DRUK VAN GASSEN OF DE COMBINATIE ERVAN, DIE NIET IN HOOFD-STUK 2.2. "UITVOERINGEN VAN DE MACHINE" VERMELD ZIJN, ZIJN NIET TOEGESTAAN. IN ZULKE GEVALLEN WEIGERT DE FABRIKANT ALLE VERANTWOORDELIJKHEID.
Indien de gascategorie veranderd wordt, is het noodzakelijk om ook de brander te verwisselen en de parameter "X" in te stellen (zie hoofdstuk "2.3. Belangrijke informaties voor de installatie"., tab.3.3.B, tab.3.3.C).
4.9. AANSLUITING VAN LUCHTDRUK Belangrijk: Luchtdruk mag geen water en olie inhouden. Daarom moet de luchtcompressor voorzien zijn van luchtdroger en olieafscheider. De waarden van luchtverbruik zijn constantwaarden bij de voorgeschreven druk 3 bar. Het luchtverbruik dat door de luchtcompressor voorzien moet worden, het volume van de luchttank en het compressortype (zuiger-, rootcompressor enz.) hangen af van de compressor-effectiviteit, de arbeidscyclus waarin de strijkmachine gebruikt zal worden (ononderbroken ploeg van 4, 8 of 24 uur, enz.), de omgeving waarin de compressor geplaatst is, de compressor-hysteresis, nominale doorstromingssnelheid, plaatsing van pijpleidingen, enz. Om die reden moet het compressortype door de compressor-leverancier precies vastgesteld worden. Pneumatische ventielen worden met speciaal smeerstof gesmeerd. De effectiviteit van het smeerstof daalt als de geleverde lucht een ander oliesoort inhoudt. De luchtdruk wordt middels de slang PU 8x1,25 op de steekverbinding aangesloten, afb. 3.3.A, opm. 23. Instelling van luchtdruk: Strijkmachine zonder dwarsplooimachine en stapelmachine: op beide regulateuren zijn 3 bar, afb. 5.2.17.A, opm. 1, 2. Strijkmachine met dwarsplooimachine en stapelmachine: op beide regulateuren zijn 3 bar. Als de dwarsplooimachine en stapelmachine niet juist functioneren, kan de luchtdruk op de hoofdregulateur, afb. 5.2.17.A, pos. 1 verhoogd worden. Regulateur 5.2.17.A, pos. 2 is voortdurend ingesteld op 3 bar en deze druk hoeft niet veranderd te worden. !
WAARSCHUWING !
MAXIMALE LUCHTDRUK IS 6 BAR. Luchtdruk voor de strijkmachine: INLEGBREEDTE VAN INLEGBREEDTE VAN INLEGBREEDTE VAN CYLINDER VAN CYLINDER VAN CYLINDER VAN STRIJKMACHINE STRIJKMACHINE STRIJKMACHINE 2000 2500 3200 51,12 liter/min 62,32 liter/min 73,12 liter/min bij luchtdruk bij luchtdruk bij luchtdruk 3 bar 3 bar 3 bar
NAAM
STRIJKMACHINE
Efficiënte doorstroming van compressor in vrije atmosfeer bij luchtdruk op uitgang 8 bar
COMPRESSOR de waarden zijn geldig als de strijkmachine op de luchtdruk 6 bar ingesteld is
Volume van compressor-
205 liter/min
205 liter/min
322 liter/min
270 liter
270 liter
270 liter
-
-
-
380 liter/min
380 liter/min
380 liter/min
Bekomat 12
Bekomat 12
Bekomat 12
tank Voorfilter klas B 1,0 µm - 0,5 ppm Droger-omgevingstemperatuur 40°C, uitgangs- temperatuur 50 °C, dauwpunt +10°C Afleiding van condensaat
Tab. 4.9.A
24
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
Luchtverbruik voor de strijkmachine, dwarsplooimachine, stapelmachine: CYLINDERBREEDTE VAN STRIJKMACHINE 2000, BREEDTE VAN DWARSPLOOIMACHINE 2000, STAPELMACHINE
CYLINDERBREEDTE VAN STRIJKMACHINE 2500, BREEDTE VAN DWARSPLOOIMACHINE 2500, STAPELMACHINE
CYLINDERBREEDTE VAN STRIJKMACHINE 3200, BREEDTE VAN DWARSPLOOIMACHINE 3200, STAPELMACHINE
-
121,62 liter/min blij luchtdruk 3 bar
132,42 liter/min bij luchtdruk 3 bar
Efficiënte doorstroming van compressor in vrije atmosfeer bij luchtdruk op uitgang 8 bar
-
441 liter/min
568 liter/min
Volume van compressortank
-
270 liter
270 liter
Droger-omgevingstemperatuur 40°C, uitgangstemperatuur 50 °C, dauwpunt +10°C
-
570 liter/min
570 liter/min
Afleiding van condensaat
-
Bekomat 12
Bekomat 12
NAAM
STRIJKMACHINE DWARSPLOOIMACHINE STAPELMACHINE
COMPRESSOR
de waarden zijn geldig als de strijkmachine op de luchtdruk 6 bar ingesteld is
-
Tab. 4.9.B
4.10. HET VOORBEREIDEN VAN DE MACHINE OP WERKING
1. Voor de machine in werking gesteld wordt, dient men te controlleren of alle installaties op de machine al uitgevoerd zijn (invoer van desbetreffende media, afvoer van gassen, plaatsing van de machine, voldoende ventilatie van de werkruimte, etc.), volgens deze voorschriften voor installatie en overeenkomstig met de normen die in het desbetreffende land geldig zijn. Voor de mangelmachine voor de eerste keer in werking gesteld wordt, dient men de beschermende verpakking van de mangelrol te verwijderen, de buitenkant van de rol te ontvetten en vervolgens goed afdrogen. Voor het ontvetten van de mangelrol wordt meestal technische benzine gebruikt. ! WAARSCHUWING ! TIJDENS HET WERKEN MET BRANDBARE MATERIALEN DIENT MEN GEEN OPEN VUUR TE GEBRUIKEN, NIET ROKEN OF ETEN, MAAR GOED VENTILEREN,.
2. De strijkcilinder draait zich altijd in de juiste richting, waarvoor de frequentieomzetter zorgt. ! WAARSCHUWING ! TIJDENS HET AANZETTEN VAN DE GASVERWARMING VOOR DE EERSTE KEER IS HET AANBEVOLEN OM DE HELE CYCLUS TE VOLGEN MET DE DEUR VAN HET ZIJPANEEL OPEN. DAARDOOR KRIJGT MEN ZEKERHEID DAT ALLE BEDIENINGS- EN REGULATIE-ELEMENTEN VAN DE GASREGULATIE CORRECT FUNCTIONEREN.
4.11. AANSLUITING VAN DE DWARSPLOOIMACHINE EN VAN DE STAPELMACHINE 4.11.1. INSTALLATIE
De dwarsplooimachine (voorzien van raderen) wordt door de ingangcilinder van de transporteur, afb. 5.3.4.A, pos. 5 tussen de standers van de strijkmachine ingeschoven. De opening tussen de cilinder van de plooitransporteur van de strijkmachine en de cilinder van de transporteur van de dwarsplooimachine moet 1020 mm zijn. Met behulp van sokkels, afb. 5.3.4.A, pos. 28 wordt de dwarsplooimachine zo in de hoogte geïnstalleerd, dat de cilinders van de transporteurs op hetzelfde niveau zijn. De sokkels worden door veiligheidsmoeren verzekerd. Aan de uitgangtransporteur van de dwarsplooimachine, afb. 5.3.4.A, pos. 10 wordt de stapelmachine zo gesteld, dat de opening tussen de uitgangcilinder van de dwarsplooimachine en de ingangcilinder van de stapelmachine, afb. 5.4.5.A, pos. 7, 5 -10 mm is. De stapelmachine is van instelbare sokkels voorzien. De uitgangtransporteur van de dwarsplooimachine kan middels kettingen of spanschroeven van de ketting, afb. 5.3.4.A, pos. 25 in verschillende posities gesteld worden. In het onderdeel van de stapelmachine wordt de uitgangtransporteur geschoven.
4.11.2. LUCHTAANSLUITING
De verbinding van de luchttoevoer tussen de strijk-, dwarsplooi- en stapelmachine wordt door het snelverbindingsstuk G 1/4“ en luchtslang PU 8x1,25, afb. 4.11.4.A - pos. 3, 5 doorgevoerd.
4.11.3. ELEKTRISCHE VERBINDING
Elektrische verbinding tussen de strijkmachine en de dwarsplooimachine, afb. 4.11.4.A - pos. 1, tussen de strijkmachine en de stapelmachine, (4), tussen de stapelmachine en de uitgangtransporteur, (6) wordt door elektrische conectors doorgevoerd.
4.11.4. BEDIENING
De bediening van de dwarsplooimachine en de stapelmachine is door conectors, afb. 4.11.4.A - pos. 2, 7 vanuit de strijkmachine verzekerd. ! WAARSCHUVING ! VOOR DE MANIPULATIE MET DE STAPELMACHINE OF DE DWARSPLOOIMACHINE SLUIT U DE BETREFFENDE LUCHTSLANG, VOEDINGSKABEL EN BEDIENINGSKABEL AF! 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
25
STRIJKMACHINE
DWARSPLOOIMACHINE
STAPELMACHINE
de totale lengte vanaf de muur voor de invoegbreedte van de strijkmachine 2500 de totale lengte vanaf de muur voor de invoegbreedte van de strijkmachine 3200
(plattegrond, de afmetingen zijn in mm aangevoerd)
SAMENSTELLING VAN DE MACHINES
1. Strijkmachine 2. Dwarsplooimachine 3. Stapelmachine 4. Uitgangtransporteur
26
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5. ONDERHOUD EN BIJSTELLEN 5.1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR ONDERHOUD ! WAARSCHUWING ! HET ONDERHOUD VAN DE MACHINE MAG GEDAAN WORDEN ALLEEN DOOR EEN GOED OPGELEID PERSOON.VOOR ELKE HANDELING MET DE MECHANISMEN VAN DE MACHINE DIENT MEN TE CONTROLLEREN OF:
1. De hoofdschakelaar van de machine uit is, 2. De hoofdschakelaar (circuitonderbreker) van het elektrische schakelbord van de wasserij uit is en tegerlijkertijd mechanisch geblokeerd, 3. Geen onderdeel door zijn traagheidskracht in beweging blijft, 4. De hele machine afgekoeld is, 5. Een bord "MACHINE IN REPARATIE !" op de machine (of eventueel ook op het elektrische schakelbord) hangt en alle mensen over deze situatie geinformeerd zijn
5.2. STRIJKMACHINE VOOR DE MACHINES MET STOOM- / GASVERWARMING U controleert, of het manuele ventiel van stoom- /gastoevoer gesloten en geblokkeerd is. Als u de aangegevene instructies volgt, wordt een heel goed bedrijf van de machine bereikt, het risico van storingen verminderd en de levensduur van de strijkmachine wordt langer. !
WAARSCHUVING !
DE GEBRUIKERS MOGEN GEEN MANIPULATIES, DIE IN DE ONDERHOUDPROCÉDÉS NIET AANGEVOERD ZIJN, DOORVOEREN, WANT DAT IS BINNEN DE BEVOEGDHEID VAN DE TECHNISCHE SERVICE. !
WAARSCHUVING !
U MAG NOOIT ZELF DE GEBRUIKTE DRUKKEN, HET TYPE VAN DE INJECTOR, DE DISTANTIE VAN DE INJECTOR EN MENGSLANG OF HET GASSOORT VERANDEREN, WANT DIT KAN ERNSTIGE SCHADEN VEROORZAKEN. IN ZULKE GEVALLEN WIJST DE PRODUCENT AL ZIJN VERANTWOORDELIJKHEID AF.
5.2.1. FILTERS !
WAARSCHUVING !
VOORDAT U BEGINNT DE FILTERS TE REINIGEN, SLUIT U DE MACHINE MIDDELS DE HOOFDSCHAKELAAR UIT EN WACHT TOT DE MACHINE AFKOELT.
REINIGING VAN DE AFZUIGFILTERS Voordat u de machine inschakelt, controleert u regelmatig 1x per dag de verontreiniging van de ventilatorfilter door textiel stof. Het stof moet van de filter verwijderd worden, anders wordt het effect van het afzuigen verminderd. De afzuigfilter, afb. 3.3.A, pos. 8 is in het bovendeel van de machine geplaatst. U trekt de filter schuin naar boven uit en reinigt de filterzeef.
REINIGING VAN DE FILTER VAN PRIMAIRE LUCHT BIJ DE BRANDER VAN DE GASVERWARMING (G), AFB. 4.7.A U controleert regelmatig 1x per week de verontreiniging van de filter door textiel stof. Het stof moet van de filter vanwege de juiste gasverbranding verwijderd worden. De filter is op de linkse stander op de gasleiding geplaatst. Na de losmaking van de klem (6) trekt u de bovenpaneel (5) naar boven, neemt de filterzeef (4) en reinigt ze. Bij grote verontreiniging is het beter, de zeven te vervangen.
REINIGING VAN DE PANELEN VAN DE BORSTELAANDRIJVING Tenminste 1x per dag reinigt u de panelen van de borstelaandrijving. De hoeveelheid van textiel stof is van het soort en de kwaliteit van het wasgoed afhankelijk. U demonteert het achterpaneel, afb. 5.2.4.A, pos. 17 en middels een stofzuiger zuigt het textiele stof weg. Mogelijke vezels van beschadigd of minderwaardig wasgoed verwijdert u met behulp van een staalborstel.
REINIGING VAN DE BINNENRUIMTE VAN DE MACHINE Tenminste 1x per maand demonteert u de boven- en achterpanelen en reinigt de binnenruimte en de plooitafel middels een stofzuiger. De verontreiniging is van het soort en de kwaliteit van het wasgoed, van de goede spoeling van het wasgoed en van de wasmiddelen afhankelijk. Op de grond ervan moet u in noodgeval deze reiniging vaker doorvoeren.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
27
REINIGING VAN DE STOOMFILTER Bij de machines met stoomverwarming moet u 1x in 1-3 maanden, afhankelijk van de verontreiniging, de zeef van stoomfilter reinigen. Het reinigingsinterval hangt van de hoeveelheid van de vaste delen in stoom af, afb. 5.2.1.A.
1. Filter 2. Filterzeef 3. Dichting 4. Plug
Afb. 5.2.1.A Zeef van stoomfilter !
WAARSCHUVING !
1. U STOPT DE STOOMTOEVOER NAAR DE MACHINE EN WACHT TOT DE FILTER AFKOELT ! 2. U schroeft de filterplug af, afb. 5.2.1.A, pos. 4 en trekt de filterzeef uit (2). 3. Onder water verwijdert u de verontreiniging van de filterzeef (u kunt het ook door geperste lucht uitblazen). 4. U schuivt de filterzeef (2) terug naar de filter (1) en maakt de plug (4) vast.
5.2.2. INVOEGER BORSTELS
De borstels worden automatisch met behulp van een spanner gespannen. De spankracht is door de producent op 100 N ingesteld en u kunt haar door de verandering van de veerspankracht in de spanner reguleren. Te grote spankracht kan de overbelasting van de borstels veroorzaken. Bij de uitwisseling van de borstels bevelen wij aan, de borsteleinden met zandpapier te scherpen. Het zandpapier schuift u in de opening tussen de borstels en scherpt cca 5 minuten. U sluit de lucht af, start de machine en drukt de knop voor het invoegen van het wasgoed – de borstels zullen zich draaien, tot u de lucht aansluit of de machine uitschakelt.
SPANNING VAN DE BORSTELAANDRIJVING De ronde riemen van de borstelaandrijving worden middels schroeven gespannen, afb.5.2.4.A, pos. 4.
INVOEGINRICHTING
Afb. 5.2.2.A Invoeginrichting 28
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
1. Lineaire pneumatische cilinder 2. Koord van de beweging van de spanners 3. Spanner 4. Spanner van het wasgoed 5. Drukkatrol 6. Pneumatische cilinder van de losmaking van het wasgoed 7. Pneumatische cilinder van de drukkatrollen 8. Leiding van de wagens „Rollon“
9. Leiding van de spannerwagens 10. Reduceerventiel van de lineaire cilinder 11. Springveer van de spanner 12. Schroef van de drukkatrol 13. Schroef van de grepen van de drukkatrollen 14. Invoegtafel 15. Greep van de wasgoedspanners
SPANNERS 1. De snelheid van de verschuiving van de spanners wordt met behulp van reduceerventielen, afb. 5.2.2.A, pos. 10 op de lineaire pneumatische eenheid (1) ingesteld. De spankracht wordt door de drukregulateur in de rechtse stander (~ 3 bar) ingesteld en hangt van het soort van het gestrekene wasgoed af. Te grote spankracht veroorzaakt de deformatie van het wasgoed bij het invoegen en heeft een slechte invloed op de eindkwaliteit van het strijken. 2. U controleert regelmatig, of de schroven op de spanners (4) vastgedraaid zijn. In het geval dat de schroven los zijn, kunnen kleine delen van de spanners verloren gaan. 3. Het staalkoord (2) van de beweging van de spannerwagens houdt u licht gespannen. De spanning wordt met behulp van de spanner (3) doorgevoerd. 4. U controleert regelmatig, of de schroeven (12), (13) drukkatrollen (5) vastgedraaid zijn. 5. De leiding „Rollon“ (8) smeert u 2x per jaar met behulp van olieflesjes aan de voorkant van de wagens (vet UNIREX S2; NLGI 2 KE 2S-50).
BRUG VAN DE INVOEGER De instelling van de brugverschuiving naar voren / achteren wordt met behulp van de reduceerventielen van de pneumatische cilinders, afb. 5.2.3.A, pos. 2 doorgevoerd. De cilinders zijn in het bovendeel van beide standers van de machine geplaatst.
INVOEGTAFEL De spanning van de banden van de invoegtafel wordt door schroeven ingesteld, afb.5.2.2.C, pos. 6. De invoegbanden moeten licht gespannen zijn, zodat zij zich kunnen bewegen. De banden worden door de beweging van de tafel in de richting naar de strijkcilinder gespannen. De tafel is met twee schroeven (5) aan beide kanten vastgemaakt. Als men de schroeven losmaakt, kan men de tafel middels de spanschroeven (6) bewegen en draaien. ATTENTIE ! NA DE SPANNING MOET DE OPENING TUSSEN DE INVOEGBANDEN EN STRIJKCILINDER TENMINSTE 5 MM TOT 9MM BLIJVEN.
Invoegtafel 1. Cilinder van de invoegtafel 2. Invoegtafel 3. Veiligheidslijst 4. Band van de veiligheidslijst 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5. Schroef 6. Bout van de invoegcilinder 7. Invoegbanden
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
29
VEILIGHEIDSLIJST De veiligheidslijst dient tot het stoppen van de machine in het geval van het onjuiste invoegen van het wasgoed, b.v. als de handen toevallig in de opening tussen de lijst en de tafel getrokken worden. De teruggang wordt door de drukknop uit het toetsenbord van het schakelbord gestart.
UITWISSELING VAN DE INVOEGBANDEN 1. U maakt de bevestigingsschroeven, afb. 5.2.2.C, pos. 5 in beide standers los 2. U maakt de spanschroef (6) los 3. U maakt de spanning van de banden door de verschuiving van de tafel (2) los 4. U maakt de staalklemmen van de banden los 5. Na het inruilen van de versletene banden tegen nieuwe sluit u de banden aan 6. U spant de banden en na de instelling bevestigt u de tafel met schroeven (5) 7. U bevestigt de veiligheidslijst. De opening tussen de veiligheidslijst kan hoogstens 10 mm zijn, afb. 5.2.2.B.
1. Strijkcilinder 2. Invoegtafel 3. Afgrenzonderlegplaatje
30
Spanning van de invoegtafel 4. Invoegbanden 5. Bevestigingsschroef 6. Spanschroef
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5.2.3. DE RECHTSE STANDER VAN DE MACHINE
Afb. 5.2.3.A 1. Verschuivingsregulatie van de spanners 2. Verschuivingsregulatie van de brug 3. Veiligheidsthermostaat 4. Schroef van de riemenspanning van de borstelaandrijving 5. Schroef van de riemenspanning van de cilinderaandrijving 6. Spankatrol van de riemen van de manuele aandrijving 7. Aandrijvingsmotor van de strijkcilinder 8. Pneumatisch hoofdventiel
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
9. Pneumatische verdeler 10. Reductieventiel 11. Pneumatische cilinders van het strijken van de vouwen 12. Schroef van de spanning van de banden bij de invoegtafel 13. Schroef van de druk van de drukcilinder 14. Schroef van de spanning van de strijkbanden 15. Schroef van de spanning van de banden bij de invoegtafel 16. Openingen voor de reiniging van de borstels
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
31
5.2.4. DE LINKSE STANDER VAN DE MACHINE
Afb. 5.2.4.A 1. Verschuivingsregulatie van de spanners 2. Verschuivingsregulatie van de brug 3. Beschermthermostaat voor de kanten van de cilinder 4. Schroef van de riemenspanning van de borstelaandrijving 5. Pneumatische cilinders van het strijken van de vouwen
6. Schroef van de spanning van de banden bij de invoegtafel 7. Schroef van de druk van de drukcilinder 8. Schroef van de spanning van de strijkbanden 9. Schroef van de spanning van de banden bij de invoegtafel 10. Tafelaandrijving 11. Openingen voor de reiniging van de borstels
5.2.5. LAGERS SMEREN: U smeert 2x per jaar de cilinderlagers (FYTB 30TF) en de lagers van de spanning van de strijkbanden (TU 30 TF). !
WAARSCHUWING !
DE BOUWSCHROEVEN ZIJN UIT DE LAGERS IN DE LINKSE STANDER GEHAALD, OP DE GROND VAN DE DILATATIE VAN DE CILINDERS DOOR WARMTE. Voor het smeren gebruikt u het vet voor hoge temperaturen met lithiumgehalte, druppunt 190°C. De producent beveelt het type UNIREX S2 (NLGI 2 KE 2S-50) aan, producent fa ESSO. De andere lagers zijn gesmeerd en gedicht voor de hele levensduur van de machine. Het is daarom niet nodig ze te smeren. De bouwschroeven zijn uit de lagers in de linkse stander gehaald, op de grond van de dilatatie van de cilinders door warmte.
5.2.6. OVERBRENGINGSMECHANISMEN De overbrengingsmechanismen worden bij de producent voor de hele levensduur gesmeerd en hebben daarom geen verder smeren of onderhoud nodig. !
WAARSCHUWING !
ATTENTIE, GEVAAR VAN ONGELUK! VOORDAT U DE RIEM VAN DE HOOFDAANDRIJVING LOSKOPPELT, BEVEILIGT U DE STRIJKCILINDER TEGEN HET OMDRAAIEN DOOR DE INVOEGING VAN WIGGEN TUSSEN DE AANDRIJVINGSKATROLLEN EN DE CILINDER, AFB. 5.2.16.B. 32
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5.2.7. MANUELE AANDRIJVING De V-riem van de manuele aandrijving moet licht gespannen blijven (middels de spankatrol), afb. 5.2.16.A, pos. 11.
5.2.8. LINTEN U controleert de toestand van de linten regelmatig elke week. De linten dienen tot het afweken van het wasgoed vanaf de drukcilinder en de uitgangcilinders van het wasgoed. De linten op de drukcilinder en op de uitgangcilinder, die aan de greep van de antistatische elekrode geplaatst is, zijn geknoopt, de linten, die tot de uitgang van het wasgoed op de plooitafel dienen, zijn hoogfrequent gelast. De linten die ontbreken moeten bijgevoegd worden.
1. Bovenlinten van de drukcilinder 2. Benedenlinten van de uitgangcilinder 3. Linten van de wasgoeduitgang 4. Bobijn van de drukcilinder 5. Spanpijp van de benedenlinten 6. Antistatische elektrode 7. Drager van de antistatische elektrode 8. Drukcilinder van de uitgang 9. Schroef van de drager
Afb. 5.2.8.B
5.2.9. UITWISSELING VAN DE BOVENLINTEN VAN DE DRUKCILINDER 1. U wacht tot de machine afkoelt, schakelt haar middels de hoofdschakelaar uit en beveiligt haar. 2. U demonteert de bovenpanelen. 3. U demonteert de veiligheidslijst. 4. U maakt de springveren van de drukcilinder in de standers los. 5. U knoopt de ontbrekende linten aan, afb.5.2.8.A, pos. 1. 6. U stelt de springveren van de drukcilinder in. 7. U monteert de bovenpanelen en de veiligheidslijst.
5.2.10. UITWISSELING VAN DE BENEDENLINTEN VAN DE UITGANGCILINDER 1. U wacht tot de machine afkoelt, schakelt haar middels de hoofdschakelaar uit en beveiligt haar. 2. U demonteert de voor-en achterpanelen van de borstels. 3. U kipt de invoeggoot van het wasgoed naar voren om. 4. U maakt de spanstok van de benedenlinten los, afb. 5.2.8.A, pos. 5. 5. U wisselt de linten uit, eventueel voegt u de ontbrekende linten bij. U last met het lasapparaat „Tape matic 60-6“. 6. U spant de linten zo, dat ze de bovenleidingpijp niet buigen. 7. U monteert de achter- en voorpanelen van de borstels.
5.2.11. BOBIJN VAN DE DRUKCILINDER !
WAARSCHUWING !
DE OPGEWONDENE BAND ZET ZICH DOOR HET BEDRIJF VAN DE MACHINE VAST. OP DE GROND ERVAN MOET DE BAND NA ALLE 100 UREN VAN HET BEDRIJF GECONTROLEERD, EVENTUEEL VASTGEDRAAID WORDEN.
UITWISSELING VAN DE BOBIJN VAN DE DRUKCILINDER 1. U wacht tot de machine afkoelt, schakelt haar middels de hoofdschakelaar uit en beveiligt haar. 2. U demonteert het bovenpaneel en de veiligheidslijst en maakt de springveren van de drukcilinder los. 3. U knoopt de linten los of u knipt hen, afb. 5.2.8.A, pos. 1. 4. U windt de opgewondene band af. 5. De nieuwe band schroeft u aan een eind van de drukcilinder vast.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
33
!
WAARSCHUWING !
DE GELERE KANT VAN DE BOBIJN (NOMEX) MOET NA DE INSTALLATIE IN AANRAKING MET DE STRIJCILINDER KOMEN. 6. De band windt u aan de drukcilinder op, tegelijkertijd spant u de band en drukt de opgewondene windingen hard naar u. 7. Aan het eind van de drukcilinder schroeft u de opgewondene band vast en knipt het overbodige deel van de band af. 8. U bindt de linten (1) terug aan. 9. U draait de springveren van de drukcilinder zo vast, dat de drukkracht aan beide einden van de drikcilinder dezelfde is. De drukkracht proeft u bij het strijken van het wasgoed. !
WAARSCHUWING !
NA ENKELE DAGEN VAN HET BEDRIJF MOET DE BOBIJN VAN DE DRUKCILINDER WEER VASTGEDRAAID WORDEN.
5.2.12. LANGWERPIGE PLOOIMACHINE CILINDER VAN HET STRIJKEN VAN DE VOUWEN De snelheid van het opklappen van de cilinders van het strijken van de vouwen wordt middels de reduceerventielen van pneumatische cilinders, afb. 5.2.4.A, pos. 11 in de standers van de machine ingesteld.
PLOOITAFEL De banden van de plooitafel worden door de verschuiving van de lagerhuizen van de voorplooicilinder middels de schroeven gespannen, afb. 5.2.4.A, poz. 15. DE KOMPLETE UITWISSELING VAN DE SET VAN DE PLOOIBANDEN WORDT AANBEVOLEN.
UITWISSELING VAN DE BANDEN VAN DE PLOOITAFEL 1. U maakt de spanschroeven, afb. 5.2.4.A, pos. 15 van de voorcilinder van de plooitransporteur los. 2. U koppelt de banden los, doordat u het siliconedeel uit de metaalklemmen trekt. 3. Na het inruilen van de oude band tegen de nieuwe verbindt u de band. 4. U spant goed alle banden middels de spanschroeven, afb. 5.2.4.A, pos. 15. TE GROTE SPANNING VAN DE BANDEN VEROORZAAKT DE OVERBELASTING VAN DE AANDRIJVING VAN DE PLOOITAFEL. EEN LICHTE DOORHANGING VAN HET BENEDENDEEL VAN DE BANDEN IS GEEN BELETSEL. OOK BIJ DE DOORHANGING MOETEN DE BANDEN ALTIJD TUSSEN DE LEIBANDEN ZIJN, DIE ZICH BIJ DE CILINDERS VAN DE PLOOITRASNPORTEUR BEVINDEN.
5.2.13. STRIJKCILINDER Met het doel om een hoge kwaliteit van het strijken te bereiken, moet de cilinder zuiver een blinkend gehouden worden, waartoe het regelmatige paraffineren van de strijkcilinder 1x per maand bijdraagt. Zodra de kwaliteit van het strijken slechter wordt, verwijdert u de sedimenten van de wasmiddelen, stijfsel en van de aangeplakte zouten van de strijkcilinder.
REINIGING VAN DE CILINDER 1. U stopt de machine en schakelt haar van de elektrische stroom uit, d.w.z. dat u de hoofdschakelaar in de positie „uitgeschakeld“ omschakelt. !
WAARSCHUWING !
U ZORGT ERVOOR, DAT GEEN ANDERE PERSOON DE MACHINE TIJDENS DE REINIGING INSCHAKELT. 2. U demonteert de achterpanelen, afb. 5.2.15.B. 3. U koppelt de strijkbanden (2) los en laat hen op de machine liggen. 4. U dekt de banden met een oud stof, zodat ze voor de verontreiniging beschermd zijn. Dan kunt u de reiniging beginnen. Voor de verwijdering van de sedimenten van de wasmiddelen en calcium kunt u in het allgemeen slechts een heel zacht zandpapier gebruiken (korrelgrootte nr. 300). Met het zandpapier werkt u slechts in de richting van de wasgoedverschuiving. !
WAARSCHUWING !
BIJ DE REINIGING DRAAIT U DE CILINDER MANUEEL MET EEN SLINGER. NA DE BEËINDIGING MAG U NOOIT VERGETEN DE SLINGER VAN DE MANUELE CILINDERAANDRIJVING EEN BEETJE NAAR VOREN TE SCHUIVEN EN HAAR TERUG IN DE OORSPRONKELIJKE POSITIE TE GEVEN ! Voor de verwijdering van de sedimenten kunt u ook een licht zuur van het type van zuringzuur of een warm azijnzuur.
34
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
!
WAARSCHUWING
U MAG NIET VERGETEN ALLE OPPERVLAKTEN MET WATER AFTESPOELEN, DIE MET EEN LICHTE ZUUROPLOSSING GEREINIGD WERDEN, ZODAT GEEN CORROSIE ONTSTAAT. BIJ HET WERK MET ZUUOF GEBRUIKT U BESCHERMMIDDELEN (HANDSCHOENEN, BRIL).
5.2.14. STRIJKBANDEN SPANNING VAN DE STRIJKBANDEN !
WAARSCHUWING !
U SCHAKELT DE MACHINE UIT EN ZORGT ERVOOR, DAT GEEN ANDERE PERSOON DE MACHINE INSCHAKELT. 1. U controleert regelmatig 1x per week de toestand en spanning van de strijkbanden. Voor de spanning moet u de achterpanelen demonteren. 2. U spant de banden met behulp van de moeren, afb. 5.2.14.A, pos. 2 van de lagers van de spancilinder in de zijstanders, of door de openingen in de bovenzijpanelen. 3. U controleert de horizontale positie van de bandcilinders door een waterpas. 4. Monteer de achterplaat terug. 1. Afdekking van de spanopening 2. Moer 3. Spanschroef Afb. 5.2.14.A Individuële mangelbanden dient men te vervangen alleen als zij beschadigd (c.q. gescheurd) zijn. Anders is het aanbevolen om alle banden tegerlijkertijd te vervangen. Indien de mangelbanden door wasmiddelen en stof vervuild zijn, is het aanbevolen om de banden met normale wasmiddelen te wassen. Daardoor wordt de levensduur van de mangelbanden verlengd en de kwaliteit van het mangelen verhoogd. ! WAARSCHUWING ! VERGEET NOOIT NA DE BEËINDIGING DE SLINGER VAN DE HANDAANDRIJVING VAN DE CILINDER IETS UIT TE SCHUIVEN EN IN DE BEGINSTAND TERUG TE SCHUIVEN !
HET VERVANGEN VAN DE MANGELBANDEN De manier van het vervangen van de mangelbanden is aangegeven in afb. 5.2.14.B. 1. Zet de machine uit met behulp van de hoofdschakelaar, beveilig haar tegen het aanzetten en wacht tot de machine afgekoeld is. 2. Verwijder de achterplaat van de machine (4). 3. Zet de slinger in de transmissiebak en draai de mangelband (2) op, op zo een manier dat de gespen die beide einden van de band verbinden toegankelijk zijn. 4. Maak de oude mangelband los en verbind de nieuwe band (1) met de oude met behulp van de gespen. 5. Draai met de slinger net zo lang tot de hele nieuwe band om de rollen gewikkeld is. 6. Verwijder de oude mangelband en verbind beide einden van de nieuwe band met behulp van de gespen. 7. Herhaal deze procedure vanaf punt 2 voor alle mangelbanden. 8. Monteer de achterplaat (4) terug. Na de uitwisseling moet u de nieuwe banden vaker controleren. De nieuwe banden rekken zich meer dan de gebruikte banden uit.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
35
1. De nieuwe strijkband 2. De oude strijkband 3. Gesp
5.2.15. LOSWEKER De loswekers, afb. 5.2.15.A bevinden zich aan de voorkant van de machine onder de trasportbanden. Indien de ontplakker vervuild is met aanslag (wasmiddelen, paraffine, Was, stof, etc.), is het nodig om de aanslag te verwijderen. Gebruik nooit scherpe voorwerpen voor het schoonmaken. Controleer de druk op de mangelrol. Indien de druk te laag is, kan het wasgoed vastgehouden worden. Indien de druk te hoog is, wordt de slijtage van de ontplakkers te groot. Het instellen wordt gedaan met behulp van de instelschroef (Afb. 5.2.15.A, pos. 5). ! WAARSCHUWING ! DE ONTPLAKKER MOET HEEL LICHT TEGEN DE ROL AANGEDRUKT ZIJN. TEN GEVOLGE VAN EEN TE HOGE DRUK KAN HET SENSORENBORD VAN DE MANGELROL WEGGETROKKEN WORDEN, WAARDOOR DE AFGEBEELDE TEMPERATUREN IETS VERTEKEND AANGEGEVEN KUNNEN WORDEN.
Indien de ontplakker te veel versleten is, dient men hem te vervangen. Anders bestaat een risico dat de ontplakker het wasgoed begint vast te houden en de machine wordt wat lawaaieriger.
UITWISSELING VAN DE LOSWEKER 1. U maakt de grepen van de wasgoedspanners los en draait hen naar boven, afb. 5.2.2.A, pos. 15. 2. U demonteert de borstelafdekkingen. 3. U maakt de duim van de veiligheidslijst los, afb. 5.2.2.B, pos. 4 – in de rechtse stander van de machine. 4. U demonteert de veiligheidslijst. 5. U demonteert de invoegbanden, zie kapittel 5.2.2. INVOEGER, INVOEGTAFEL 6. Na de losmaking van de schroeven, afb. 5.2.2.B, pos. 5, demonteert u de cilinder van de (1) zijbouten. 7. U schuift de invoegtafel in de richting van de strijkcilinder, eventueel draait u hem naar boven. 8. In dit ogenblik kunt u de kant van de losweker reinigen, stof met stofzuiger afzuigen. 9. Maak de schroef van de drager van de ontplakkers los (zie afb. 5.2.15.A.). 10. Verwijder de instelschroef (5). 11. Haal de hele ontplakker (4) met zijn drager (2) en veer (3) uit de machine. 12. Vervang de versleten onderdelen en monteer ze terug precies in omgekeerde volgorde.
36
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
1. Schroef van de drager van de ontplakkers 2. Drager van de ontplakkers 3. Veer van de ontplakker 4. Ontplakker 5. Instelschroef
Afb. 5.2.15.A Bevestiging van de verwijderaar
INSTELLING VAN DE THERMOSTAATHOUDER De thermostaathouders moeten na elke manipulatie met de losweker ingesteld worden. Na de losmaking van de bevestigingsschroeven, afb. 5.2.15.B, pos. 5 kunt u de houder rond de as van de draagpijp draaien. Na de losmaking van de moeren (4) kan zich de houder in de richting naar se strijkcilinder en vanaf de strijkcilinder bewegen. Na de instelling moet de opnemerplaat door de hele oppervlakte de buitenkant van de strijkcilinder met een lichte drukkracht aanraken.
1. Strijkcilinder 2. Thermostaathouder 3. Opnemer 4. Houdermoer 5. Bevestigingsschroef
Bevestiging van de thermostaathouder
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
37
5.2.16. KETTINGOVERBRENGING
1. Motor met versnelling 2. Spanning van de hoofdketting 3. Spanning van de aandrijving van de invoegtafel 4. Overdrachtskatrol -slechts de elektrische versie 5. Drijfketting 6. Aandrijvingskettingen van de invoegtafel 7. Aandrijvingsketting van de drukcilinder 8. Lagerlichaam FYTB 30 TF 9. Lagerlichaam TU 30 TF 10. V-riem 11. Spanningskatrol van de V-riem van de manuele aandrijving 12. Afgrenzlager van de strijkcilinder
Afb. 5.2.16.A Cilinderaandrijving
1. Strijkcilinder 2. Drijfkatrol 3. Wiggen
Beveiliging van de strijkcilinder
SPANNING VAN DE KETTINGEN, AFB. 5.2.16.A 1. U spant de ketting van de hoofdaandrijving na de losmaking van de schroevenmoeren in de groeven met behulp van een schroef (2). 2. U spant de kettingen van de aandrijving van de invoegtafel na de losmaking van de schroeven in de groeven met behulp van een schroef (3). 3. U spant de V-riemen van de manuele aandrijving met behulp van een spannigskatrol(11). !
WAARSCHUWING !
GEVAAR VAN ONGELUK! VOORDAT U DE RIEM VAN DE HOOFDAANDRIJVING LOSKOPPELT, BEVEILIGT U DE STRIJKCILINDER TEGEN HET OMDRAAIEN DOOR DE INVOEGING VAN DE WIGGEN TUSSEN DE AANDRIJVINGSKATROLLEN EN DE CILINDER, AFB. 5.2.16.B.
SMEREN De kettingen en de kettingwielen smeert u ongeveer 1x per maand met machineolie. 38
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5.2.17. PNEUMATISCHE KRING De aanbevolene ingangdruk voor de machine is 3 bar. De drukverandering kan de onjuiste functie van de machine veroorzaken en kan de eindkwaliteit bij het strijken en plooien beïnvloeden!!
Afb. 5.2.17.A Opstelling van de pneumatische elementen aan de machine 1. Ingangregulateur van de druklucht 7. Pneumatische cilinder van de verschuiving van de invoegbrug 2. Drukregulateur voor het invoegsysteem 8. Pneumatische cilinder van de strijkcilinders 3. Elektromagnetisch ventiel 9. Pneumatische cilinder van de drukkatrollen 4. Ventiel van de drukaanloop 10. Pneumatische cilinder van de losmaking van het 5. Pneumatische terminal wasgoed 6. Lineaire eenheid 11. Sproeiers van de blazers van de sensoren 12. Luchtaansluiting voor de dwarsplooimachine en stapelmachine Het hoofdreduceerventiel aan de ingang van de machine, afb. 5.2.17.A, pos. 1 is op de druk van 3 bar ingesteld en is van een halfaumatische scheidingsapparaat met filtratie van 25 µm voorzien. De verschuivingssnelheid van de wasgoedspanners wordt door de instelling van de reduceerventielen aan de 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
39
lineaire eenheid (6) ingesteld. De spankracht wordt door de drukregulateur (2) in de rechtse stander van de machine ingesteld. De aanbevolene druk is 3 bar, de druk kan in de afhankelijkheid van het wasgoedgewicht veranderd worden. Te grote spankracht veroorzaakt de deformatie van het wasgoed bij het invoegen en heeft een slechte invloed op de eindkwaliteit van het strijken. De verschuivingssnelheid van de invoegerbrug wordt met behulp van de reduceerventielen op de pneumatische cilinders (7) ingesteld. De snelheid van de positieverandering van de strijkcilinders wordt met behulp van de reduceerventielen op de pneumatische cilinders (8) ingesteld. De cilinder moet in de linkse en rechtse stander tegelijk ingesteld worden. Op de grond van de verhindering van snelle verschuivingen van de pneumatische cilinders bij de aanloop van de luchtdruk is de pneumatische ingangeenheid van het ventiel van langzame drukaanloop (4) voorzien. Dit is door de producent ingesteld. Daarom moet u de instelling van de pneumatische ingangeenheid niet veranderen. De pneumatische terminal met de ventielen voor de bediening van de cilinders en blazers van de sensoren is in de rechtse stander onder de overbrenging van de hoofdaandrijving geplaatst. Op de cilinders van de drukkatrollen (9) en op de cilinders van de losmaking van het wasgoed (10) is geen regulatie door reduceerventielen. Optische sensoren worden aangeblazen door sproeiers (11)met druklucht .
5.2.18. OPTISCHE SENSOREN U controleert de functie van de optische sensoren aan de ingang en boven de uitgangcilinder van de strijkmachine. De optische sensor of de reflectorfolie (die is slechts bij de sensor aan de ingang) kunnen verontreinigd worden, u reinigt hen daarom met nattig stof. !
WAARSCHUWING
U ETST OF KRABT NIET DE OPPERVLAKTE VAN DE SENSOR EN FOLIE. U controleert de juiste functie van de sensor door het inschuiven van een stuk textiel, papier enz. voor de sensor – de indicator op de sensor moet beginnen te lichten en na de textielverwijdering onmiddelijk uitgaan.
5.3. DWARSPLOOIMACHINE 5.3.1. OVERBRENGINGEN De overbrengingen worden bij de producent voor de hele levensduur gesmeerd en hebben geen verder smeren of onderhoud nodig.
5.3.2. LAGERS SMEREN: U smeert 2x per jaar de lagerhuizen FYTB 30TF, FYTB 17TF en de lagers PFT 15 TF. Voor het smeren gebruikt u het vet voor hoge temperaturen met lithiumgehalte, druppunt 190°C. De producent beveelt het type UNIREX S2 (NLGI 2 KE 2S-50), producent fa ESSO, aan.
5.3.3. KETTINGOVERBRENGINGEN SPANNEN: De aandrijvingskettingen moeten licht gespannnen gehouden worden. U spant de kettingen door de verschuiving van de overbrengingen in de ovale openingen van de houders van de overbrengingen. !
WAARSCHUWING ! DE OVERBRENGINGEN MOETEN NA DE SPANNING VAN DE KETTINGEN JUIST INGESTELD ZIJN (DE
KETTING AAN DE OVERBRENGING MOET COAXIAAL EN PARALLEL MET DE KETTING AAN DE CILINDER VAN DE TRANSPORTEUR ZIJN).
SMEREN: De kettingen en de kettingwielen smeert u cca 1x per week met tafelolie.
5.3.4. TRANSPORTEURBANDEN INGANGTRANSPORTEUR SPANNING VAN DE BANDEN: Wordt door de verschuiving van de lagers van de drijfcilinder in de ovale openingen van de raam doorgevoerd. UITWISSELING VAN DE BANDEN: U maakt de schroeven van de cilinderlagers los, u maakt de spanning van de banden los en koppelt de metaalgespen los. Na het inruilen van de banden tegen de nieuwe gaat u omgekeerd voort.
40
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
PLOOITRANSPORTEURS DE JUISTE SPANNING VAN DE PLOOIBANDEN BEÏNVLOEDT DE KWALITEIT VAN HET DWARSPLOOIEN. !
WAARSCHUWING !
U MOET DE KABELS EN DE LUCHTSLANG VAN DE DROOGSTRIJKMACHINE LOSKOPPELEN, DE DWARSPLOOIMACHINE WEGSCHUIVEN EN DE SPANSTATIONEN AAN BEIDE KANTEN VAN DE DWARSPLOOIMACHINE VERSCHUIVEN.
SPANNEN: TRANSPORTEUR VAN HET EERSTE MAGAZIJN, afb 5.3.4.A, pos. 6: Wordt automatisch door een afgeveerde spancilinder (21) gespannen. TRANSPORTEUR VAN HET TWEEDE MAGAZIJN, afb. 5.3.4.A, pos. 7: De banden worden door een afgeveerde cilinder gespannen. In het geval van een ontoereikende spanning kunt u de banden door de verschuiving van de spanbank (16) bijspannen. U maakt de bevestigingsschroeven van de bank (24) los, u maakt de schroeven (23) van de roestvrije tafels los en verschuift de spanbank met behulp van de spanschroeven (22). Na de spanning van de banden gaat u omgekeerd voort. TRANSPORTEUR VAN HET DERDE MAGAZIJN, afb. 5.3.4.A, pos. 8: De banden worden door een afgeveerde cilinder gespannen. In het geval van een ontoereikende spanning kunt u de banden door de verschuiving van de spanbank (17) bijspannen. In dit geval moet u ook de bank (15) verschuiven. UITGANGTRANSPORTEUR “1”, afb. 5.3.4.A, pos. 9: De spanning wordt door de verschuiving van de spanstation(15) doorgevoerd. U maakt bevestigingsschroeven (24) van de bank los, u maakt de schroeven (23) van de roestvrije tafels los en verschuift de spanbank met behulp van de spanschroeven (22). Na de spanning bevestigt u de schroeven (24,23). UITGANGTRANSPORTEUR “2”, afb. 5.3.4.A, pos. 10: U spant de banden door de verschuiving van de cilinder (20) in de ovale openingen van de transporteurdraagbalken. UITWISSELING VAN DE BANDEN BIJ ALLE PLOOITRANSPORTEURS: Na de losmaking van de spanning van de banden koppelt u de metaalverbindingsstukken los, ruilt de banden tegen de nieuwe in en gaat omgekeerd voort.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
41
Afb. 5.3.4.A Dwarsplooimachine 42
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
LEGENDE AFB. 5.3.4.A 1. Overbrenging van de ingangtransporteur 2. Overbrenging van het 1. magazijn en van de uitgangtransporteur 3. Overbrenging van het 2. magazijn 4. Overbrenging het 3. magazijn 5. Ingangtransporteur 6. Transporteur van het 1. magazijn 7. Transporteur van het 2. magazijn 8. Transporteur van het 3. magazijn 9. Uitgangtransporteur 1 10. Uitgangtransporteur 2 11. Ketting van de ingangtransporteur 12. Transmissieketting van het 1. magazijn en van de uitgangtransporteur 13. Transmissieketting van het het 2. magazijn 14. Transmissieketting van het het 3. magazijn 15. Spanstation 1 16. Spanstation 2
17. Spanstation 3 18. Spanner van de banden 19. Drijfcilinder 20. De gedrevene cilinder 21. Spancilinder 22. Spanschroef 23. Bevestigingsschroef van de tafels 24. Bevestigingsschroef van de spanstationen 25. Instelling van de helling van de uitgangtransporteur 26. Optische sensor van de uitgang in de stapelmachine 27. Transportwiel 28. Grondvoetstuk 29. Elektroverdeler 30. Optische sensoren van de ingang 31. Reflexfolie 32. Noodstop
5.3.5. CILINDERS UITWISSELING VAN DE CILINDERS: De cilinderspil wordt met een speciale sleutel (geleverd met de machine) uit de binnenkant van de spanstation vastgehouden, de schroeven worden uit de as van de cilinderspillen losgeschroefd.
5.3.6. OPTISCHE SENSOREN U controleert de functie van de optische sensoren aan de ingang en aan de uitgangtransporteur van de plooimachine. De optische sensor of de reflexfolie (30, 31) kunnen verontreinigd zijn, u reinigt hen daarom met nattig stof. !
WAARSCHUWING !
U ETST OF KRABT NIET DE OPPERVLAKTE VAN DE SENSOR EN FOLIE. U VERANDERT NIET DE PLAATSING VAN DE OPTISCHE SENSOREN AAN DE INGANG . DE VERANDERING VAN DE PLAATSING VAN DE SENSOREN KAN DE FUNCTIE VAN DE MACHINE SLECHT BEÏNVLOEDEN, EVENTUEEL KAN DIT DE MACHINE BUITEN BEDRIJF STELLEN! !
WAARSCHUWING !
VOOR DE MANIPULATIE MET DE STAPELMACHINE OF DE DWARSPLOOIMACHINE KOPPELT U DE LUCHTSLANG, VOEDINGSKABEL EN BEDIENINGSKABEL LOS! De juiste functie van de sensor controleert u door het inschuiven van een stuk textiel, papier enz. voor de sensor – de indicator op de sensor moet beginnen te lichten en na de textielverwijdering onmiddelijk uitgaan.
5.3.7. SPANNERS VAN DE BANDEN De overspanning van de springveren van de spanner, afb. 5.3.4.A, pos. 18 kan door de verschuiving van steunhoekijzers veranderd worden.
5.3.8. PNEUMATISCHE ELEMENTEN De drukregulateur, afb. 5.3.8.A, pos. 4 is op de druk van 4 bar ingesteld. De hefsnelheid van de pneumatische cilinders kan (1, 2, 3) door de reduceerventielen aan de ingang en uitgang van de cilinders ingesteld worden. De demping in de eindposities is door de producent ingesteld. De pneumatische elementen zijn met behulp van steekschroeven en PU slangen met de doorsnede van 8 a 6 mm verbonden. De aansluiting op de droogstrijkmachine en de aansluiting van de stapelmachine is met behulp van de snelverbindigsstukken doorgevoerd.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
43
Afb. 5.3.8.A Pneumatische elementen 1. Pneumatische cilinder van het 1. magazijn 4. Drukregulateur 2. Pneumatische cilinder van het 2. magazijn 5. Ingangventiel van de pneumatische kring 3. Pneumatische cilinder van het 3. magazijn 6. Beheersingsventielen van pneumatische cilinders
5.4. DWARSPLOOIMACHINE 5.4.1. OVERBRENGINGEN De overbrengingen worden bij de producent voor de hele levensduur gesmeerd en hebben geen verder smeren of onderhoud nodig.
5.4.2. LAGERS SMEREN: U smeert 2x per jaar de lagerhuizen SLFL 20A. Voor het smeren gebruikt u het vet voor hoge temperaturen met lithiumgehalte, druppunt 190°C. De producent beveelt het type UNIREX S2 (NLGI 2 KE 2S-50), producent fa ESSO, aan.
5.4.3. KETTINGOVERBRENGINGEN SPANNING: De aandrijvingskettingen moeten licht gespannen gehouden worden. De ketting van de opheftransporteur wordt door de verschuiving van de overbrenging in de ovale openingen van de overbrengingshouder gespannen. De ketting van de transporteurs van de stapelmachine wordt middels een spankatrol gespannen, afb. 5.4.5.A, pos. 9. !
WAARSCHUWING ! DE OVERBRENGINGEN MOETEN NA DE SPANNING VAN DE KETTINGEN JUIST INGESTELD ZIJN (DE
KETTING AAN DE OVERBRENGING MOET COAXIAAL EN PARALLEL MET DE KETTING AAN DE CILINDER VAN DE TRANSPORTEUR ZIJN).
SMEREN: De kettingen en de kettingwielen smeert u cca 1x per week met tafelolie.
5.4.4. OVERBRENGINGEN DOOR TANDRIEMEN De katrollen van de riemen zijn op de spillen middels de klemomhulsels (Taper Lock) vasgemaakt. De tandriemen, afb. 5.4.8.A, pos. 7 worden middels de spaninrichting gespannen (8).
5.4.5. TRANSPORTEURBANDEN OPHEFTRANSPORTEUR SPANNING
44
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
De ophefbanden, afb. 5.4.7.A, pos. 3 van de opheftransporteur worden door de verschuiving van de drijfcilinder in de ovale opaningen van het raam en door de spancilinder (6) gespannen. De achterbanden (4) van de opheftransporteur worden door de verschuiving van de cilinder (7) met behulp van de schroeven (9) gespannen.
STAPELMACHINE SPANNING De ingangbanden, afb. 5.4.5.A, pos. 4 van de stapelmachine worden door de verschuiving van de cilinder (7) in de ovale openingen van het raam gespannen. De hoofdbanden (3) van de stapelmachine worden automatisch middels de spanner (10) gespannen. UITWISSELING VAN DE BANDEN: U maakt de spanning van de banden los en koppelt de metaalgespen los. Na de uitwisseling van de banden voor de nieuwe gaat u omgekeerd voort.
Afb. 5.4.5.A Stapelmachine 2. Ovebrenging van de transporteurs 2. Aandrijvingsketting 3. Hoofdtransporteur 4. Ingangtransporteur 5. Drijfcilinder van de hoofdtransporteur 6. Drijfcilinder van de ingangtransporteur 7. Spancilinder van de ingangtransporteur
8. Spancilinder van de hoofdtransporteur 9. Spankatrol van de ketting 10. Spanner van de hoofdtransporteur 11. Aandrijvingsketting 12. Sensoren 13. Elektrische verdeler
5.4.6. CILINDERS UITWISSELING VAN DE CILINDERS De cilinderspil wordt met een speciale sleutel (geleverd met de machine) uit de binnenkant vastgehouden. De schroeven worden uit de as van de cilinderspillen losgeschroefd.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
45
5.4.7. OPTISCHE SENSOREN U controleert de functie van de optische sensoren aan de ingang en aan het eind van de hoofdtransporteur van de stapelmachine. De optische sensor, afb. 5.4.5.A, pos. 12 of de glanzende reflexoppervlakten op de tafels kunnen verontreinigd zijn, u reinigt hen daarom met nattig stof, de oppervlakten glanst u . ! WAARSCHUWING ! U ETST OF KRABT NIET DE OPPERVLAKTE VAN DE SENSOR. U VERANDERT NIET DE PLAATSING VAN DE OPTISCHE SENSOREN. DE VERANDERING VAN DE PLAATSING VAN DE SENSOREN KAN DE FUNCTIE VAN DE MACHINE SLECHT BEÏNVLOEDEN, EVENTUEEL KAN DIT DE MACHINE BUITEN BEDRIJF STELLEN!
De juiste functie van de sensor controleert u door het inschuiven van een stuk textiel, papier enz. voor de sensor – de indicator op de sensor moet beginnen te lichten en na de textielverwijdering onmiddelijk uitgaan. ! WAARSCHUWING !
VOOR DE MANIPULATIE MET DE STAPELMACHINE OF DE DWARSPLOOIMACHINE KOPPELT U DE LUCHTSLANG, VOEDINGSKABEL EN BEDIENINGSKABEL LOS !
Afb. 5.4.7.A Opheftransporteur van de stapelmachine 1. Overbrenging 2. Drijfketting 3. Ophefbanden 4. Achterbanden 5. Drijfcilinder 6. Spancilinder van de ophefbanden 7. Spancilinder van de achterbanden
8. Spanschroef 9. Spanschroef 10. Transportwiel 11. Schakelbord 12. Leiding van de banden 13. Optische sensor
5.4.8. NIVEAUTAFELS De positieinstelling van de niveautafels, afb. 5.4.8.A: 1. U schuift de zuigerstang van de pneumatische cilinder (1) in de randpositie. 2. U maakt de klemverbindigsstukken van de tafelladingen los. 3. U stelt de tafels (5) in de horizontale positie. 4. U trekt de klemverbindigsstukken van de ladingen vast.
46
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
Afb. 5.4.8.A Niveautafel, pneumatische elementen 1. Pneumatische cilinder 2. Drukregulateur 3. Pneumatisch ventiel 3/2 4. Reduceerventiel 5. Niveautafel 6. Riemschijf 7. Tandriem 8. Riemspanner 9. Optische opnemer 10. Dubbelhendel
11. Hendel 12. Lagerlichaam 13. Spanner van de hoofdbanden 14. Elektrische verdeler 15. Centrale stop 16. Instelbaar voetstuk 17. Luchtslang 18. Optische sensor – hoogte van de stapel 19. Reflexfolie 20. Opheftransporteur
5.4.9. PNEUMATISCHE ELEMENTEN De drukregulateur, afb. 5.4.8.A, pos. 2 is op de druk van 3 bar ingesteld. De hefsnelheid van de pneumatische cilinder (1) kan door de reduceerventielen (4) aan de ingang en uitgang van de cilinders ingesteld worden. De demping in de eindposities is door de producent ingesteld. De pneumatische elementen zijn met behulp van steekschroeven en PU slangen met de doorsnede van 8 mm verbonden. De aansluiting van de druklucht van de stapelmachine is met behulp van de snelverbindigsstukken doorgevoerd.
5.4.10. INSTELLING VAN DE HOOGTE VAN HET STAPELEN De maximale hoogte van de wasgoedstapel op de opheftransporteur, afb. 5.4.8.A, pos. 20 wordt door de verschuiving van de optische sensor (18) op de staalleiding ingesteld. Als de wasgoedstapel te hoog is, kan de stapel op de opheftransporteur afglijden.
5.5. ELEKTRO-INSTALLATIE EN ONDERHOUD •
Elke reparatie van de elektrische installaties kan gedaan worden alleen door een bevoegde persoon die de juiste en geldige vergunning heeft. • Voor het opzoeken van een defect dient men de elektrodocumentatie te gebruiken, die een onderdeel van de documentatie van de machine is. • Zorg altijd ervoor dat de elektrische installaties na het repareren in de oorspronkelijke toestand gebracht worden. Het is bijzonders belangrijk om alle aarddraden terug aan te sluiten, indien zij tijdens de reparatie losgekoppeld zijn geworden. 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
47
•
Zorg ervoor dat zij goed volgens het functieschema gemerkt worden tijdens het vervangen van de elektrische apparaten. • Na het beëindigen van de reparatie controleer alle veiligheidselementen en hun instelling (eindschakelaars, veiligheidsthermostaat, etc.). • Controleer regelmatig de aarding van de machine. Onjuiste aarding beïnvloedt het onstaan van statische ladingen die foutieve functie van de machine en daardoor ook slechte strijkkwaliteit ten gevolge heeft. • Controleer de toestand en bevestiging van de schroeven van de hoofdschakelaar, contacten en bij de versie met elektrische verwarming ook de zekeringen en verwarmingstoestellen. Controleer het na de installatie van de machine en dan na elke 1000 werkuren of na zes maanden.
5.5.1. ZEKERINGEN SOORTEN VAN ZEKERINGEN EN HUN WAARDEN MACHINETYPE E, S, G BENAMING FU2 FU10-11 (E) FU10-13 (E) FU4, FU5 FU4, FU5 (G,230V) FU6, FU7
BESTEMD VOOR: Bedieningscircuits Verwarmingselementen - 400 V Verwarmingselementen - 230 V Primair van de transformator Primair van de transformator
50 A 2,5 A
Invoerbreedte (mm) 2500 2A 63 A 40 A 2,5 A
50 A 2,5 A
4A
4A
4A
2000 2A
3200 2A
10 A 10 A 10 A Frequentieconverter Ontsteking van de FU8 (G) 4A 4A 4A automatische brander Tab. 5.5.1.A Machines met de elektrische verwarming, stoomverwarming en gasverwarming
5.5.2. VEILIGHEDSRELAIS AFBLOKKEREN VAN HET BOVENSTROOMBEVEILIGINGSRELAIS VAN DE MOTOREN VAN DE VENTILATOREN EN DE BORSTELS Na de verwijdering van de oververhittingsoorzaak van de motor(en) van de ventilator(en), resp. van de borstels blokkeert u het bovenstroombeveiligingsrelais door het drukken van de drukknop, afb. 5.5.2.A, pos. 5.
INSTELLING VAN DE BOVENSTROOMBEVEILIGINGSRELAIS De relais zijn in de rechtse stander van de machine in de verdeler geplaatst en zijn door de producent op zulke waarde ingesteld, die aan de uitvoering van de machine beantwoordt. Door de fabrikant is het relais ingesteld op de waarde die overeenkomstig is met het machinetype. Het is niet aanbevolen om de instelling van de stroombeveiliging te veranderen, die in de fabriek ingesteld is. Men dient alleen te controleren of de instelling correct is. Indien de stroombeveiliging vervangen wordt, is het proces van het opnieuw instellen als volg: 1. Zet de hoofdschakelaar van de machine uit. 2. U klapt de doorzichtige afdekking, afb. 5.5.2.A, pos. 2 op het relais open. 3. Met behulp van een schroefdraaier, stel in de juiste waarde op de regulator (1) volgens tab. 5.5.2.A, zodat deze waarde tegen het peiltje staat. 4. Sluit de doorzichtige afdekking. 5. Zet de functieschakelaar (4) in de positie "H", zoals het in afb. 5.5.2.A aangegeven is. WAARDE VOOR MACHINETYPE (A) MACHINE MET DE ROL (MM) FA1 (ventilator) FA2 (borstel) 0,63 1,2 2000 0,9 1,2 2500 0,9 1,2 3200 Tab. 5.5.2.A Instellen van stroomrelais door de producent Afb.5.5.2.A Stroomrelais
5.5.3. THERMOSTATEN In de linkse stander van de machine is een thermostaat voor de temperatuurcontrole aan de cilinderrand (BT2) geplaatst en in de rechtse stander een veiligheidsthermostaat (BT1), beide zijn door de producent op de maximale temperatuur van de cilinder 210°C ingesteld. 48
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5.5.4. FREQUENTIETRANSFORMATOREN Beide frequentietransformatoren in de machine zijn middels de serieverzamelrailes digitaal gestuurd. In de volgende tabel zijn de instellingswaarden van de afzonderlijke transformatorparameters aangevoerd:
PARAMETER
NF1 (CILINDERAANDRIJVING)
C0011 C0012 C0013 C0105 C0120 C0350 C0410/1 C0410/2 C0410/3 C0410/4 C0410/10 C0410/15 C0412/1 C0421/4
180 1,0 1,0 0 70 1 30 31 32 33 39 44 21 0
NF2 (AANDRIJVING VAN DE PLOOITAFEL) 180 1,0 1,0 0 35 2 30 31 32 33 39 44 21 0
Tab. 5.5.4.A Tabel van de instelling van de frequentietransformatoren
5.5.5. STUURSYSTEEM
1. Elektrische verdeler van de machine 2. Stuursysteem 3. Batterij 4. Afdekking 5. Band Afb. 5.5.5.A stuursysteem Het stuursysteem, afb. 5.5.5.A bevindt zich in de rechtse stander van de machine, in haar elektrische verdeler (1). De back up is doorgevoerd : 1 st. lithiumakku, 3 V / 950 mAh.
BACK UP VAN DE SOFTWARE IN DE STUUREENHEID UITWISSELING VAN DE BATTERIJ Als er op de diplay verschijnt: Exchange battery
Batterij uitwisselen
zorgt u daarvoor dat de batterij zo snel mogelijk uitgewisseld wordt. Als er op de diplay verschijnt: Battery is discharged, do not switch the machine off !!
Batterij is ontladen!! Machine niet uitschakelen!!
Let the machine on and replace battery.
U laat de machine ingeschakeld en wisselt de batterij uit.
De batterij in de stuureenheid is al bijna ontladen. Tot hij uitgewisseld wordt, mag u de machine niet met de hoofdschakelaar uitschakelen, omdat het data-verlies in het geheugen van de computer kan veroorzaken (het gaat enerzijds om de door u geprogrammeerde gebruiksprogramma´s, anderszijds om de bedrijfsinstelling van de machine). U schakelt de machine uit alleen met de drukknop „ A “ op het bedieningspaneel – daardoor verzekert u dat alle inrichtingen in de machine uitgeschakeld worden behalve het stuursysteem dat voor een ononderbroken bedrijf geconstrueerd is.
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
49
! U MAG DE MACHINE NIET MET DE HOOFDSCHAKELAAR UITSCHAKELEN EN U MAG HEM OOK NIET VAN DE TOEVOER VAN ELEKTRICITEIT AFSCHAKELEN TOT DE BATTERIJ UITGEWISSELD WORDT. U KUNT DE MACHINE ALLEEN MET DE DRUKKNOP „ A “ UITSCHAKELEN. GEVAAR VAN VERLIES VAN UW PROGRAMMA´S EN BEDRIJFSINSTELLING VAN DE MACHINE.
Uw programma´s en de bedrijfsinstelling worden in het stuursysteem door de batterij opgeslagen. De levensduur van deze batterij is ongeveer 3 jaar, daarom moet hij in dit interval uitgewisseld worden. De uitnodiging tot de uitwisseling van de batterij verschijnt op de display automatisch na het verloop van 3 jaar sedert de laatste uitwisseling, altijd na de inschakeling van de machine: Wissel de batterij uit
Exchange battery
De melding kunt u door het drukken van de toets „ I “, (zie afb. 5.5.6.A) verwijderen. Dan verschijnt de vraag: Hebt u de batterij uitgewisseld? (J / N)
Have you exchanged the battery ? (Y/N)
Als u dat nog niet gedaan hebt, drukt u de toets „ M “. De melding verschijnt weer bij de volgende inschakeling van de machine. Als u de batterij uitgewisseld hebt, drukt u de toets „ I “ en u zult gevraagd worden om de huidige datum als de datum van de uitwisseling van de nieuwe batterij op te slaan: Wilt u de datum van de uitwisseling Save date of battery van de batterij opslaan? (J / N) exchange ? (Y/N) Na het drukken van de toets „ I “ wordt de datum opgeslagen en de melding verschijnt weer na 3 jaar, bij het drukken van de toets „ M “ wordt de datum niet opgeslagen.
UITWISSELINGSPROCES !
WAARSCHUWING !
DE AKKUUITWISSELING WORDT BIJ DE INGESCHAKELDE VOEDING VAN DE MACHINE DOORGEVOERD ! U RAAKT DE ANDERE DELEN VAN DE MACHINE NIET AAN ! 1. Door de aanraking van de montagelijst of van de aarding ontlaadt u de elektrostatische lading. !
WAARSCHUWING !
U RAAKT DE VOEDINGSGELEIDERS NIET AAN ! 2. U opent voorzichtig de afdekking, af. 5.5.5.A, pos. 4 van de akkulade, zodat u het niet beschadigd. 3. Door het trekken van de band (5) neemt u de akku uit de lade. 4. U wisselt de akku (3) uit. !
WAARSCHUWING !
U RAAKT DE AKKU MET HET NIET GEÏSOLEERDE GEREEDSCHAP (TANG) NIET AAN, HET KAN TOT KORTSLUITING KOMEN ! De akku kunt u slechts aan de vlakke kanten aanraken, u neemt hem niet aan de randen, afb. 5.5.5.B. De akku kunt u uitnemen / invoegen met een geïsoleerd gereedschap.
Manipulatie met de akku 5. U schuift de nieuwe lithiumakku (3) met de bredere rand naar beneden met de uitneemband (5) naar boven, d.w.z. boven de akku ! De uitneemband (5) voegt u tussen de afdekking van de lade en de vlakverbindingsstuk in. 6. U sluit de afdekking (4) van de lade. ! WAARSCHUWING ! DE LITHIUMAKKU´S ZIJN GEVAARLIJK AFVAL! MET DE GEBRUIKTE AKKU´S MANIPULEERT U
VOLGENS DE REGLEMENTEN DIE IN UW LAND GELDIG ZIJN !
50
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5.5.6. ONDERHOUDSINSTELLING
Afb.5.5.6.A De onderhoudsinstelling dient voor het vakonderhoud. Vanwege het onderhoud is het geschikt de juiste datum en tijd alleen te controleren en eventueel an te passen, b.v. bij de uitwisseling van de batterij. De juiste instelling van de datum en tijd is nodig voor de diagnostiek als de stuureenheid een defect heeft. De onderhoudsinstelling kan men uit de hoofdmenu oproepen door „2“ na de inschakeling van de machine: 1: Inschakeling van de machine 1: Start Ironing 2: Instelling 2: Machine Settings De onderhoudsinstelling wordt door een passwoord beschermd. Na het drukken van de toets „ K “ (afb. 5.5.6.A) verschijnt de vraag naar het passwoord: Beperkte toegang. Geef het passwoord in:
Protected Menus Enter code:
Als u deze keuze wilt verlaten, drukt u de toets „ P “. Nu moet u het passwoord – „5011“ – ingeven en met de toets „ I “ bevestigen. Er zal kort verschijnen: PRIMUS Onderhoudsinstelling
PRIMUS Factory Settings en dan vragen naar de afzonderlijke posities: 1. Tijd
Actueel: Nieuw:
Actual: New :
Als de vermelde tijd in orde is, drukt u de toets „ I “, als hij niet in orde is, geeft u de nieuwe tijd in en drukt „ I “. Opm.: het is niet nodig de zomertijd en wintertijd intestellen. Voor de gegeven doel (diagnostiek) zal het genoeg zijn de winter- of de zomertijd voortdurend ingesteld te laten. 2. Datum Actueel: Nieuw:
Set the new time and date (Y/N):
Als de vermelde datum in orde is, drukt u de toets „ I “, als hij niet in orde is, geeft u de nieuwe datum in en drukt „ I “. Bij de verandering van tijd of datum wordt het systeem opnieuw gestart en de onderhoudsinstelling wordt beëindigd. 3. Gangduur van de aandrijvingen Motor 1: Motor 2:
Motor 1: Motor 2: Informatieve waarden voor het onderhoud. 4. Datum van het laaste onderhoud
Datum het laatste onderhoud:
Date of last service Date: Tot nu toe niet gebruikt. Op de volgende vraag:
Wilt u de huidige datum als onderhoud (J/N) opslaan:
Store current date for service (Y/N): antwoordt u nee (toets „ M “).
5.5.7. AANSLTUITING VAN DE MODEM Als u probleem met de stuureenheid hebt, kunt u na de modem-aansluiting de afstandsdiagnostiek doorvoeren. Daarvoor kunt u alle moderne modems gebruiken. Voor de aansluiting moet u de modem eerst instellen, b.v. met behulp van het programma „Hyperterminal“ dat een bestanddeel van Windows 95/98/NT/2000 is, en u moet de seriekabel van de modem volgens afb. 5.5.7.A. behandelen. 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
51
9-pin D-Sub connector (vrouwelijk)
9 of 25-pin (volgens de modem) Dsub connector (mannelijk)
Afb. 5.5.7.A Verbindingskabel tussen de stuureenheid van de strijkmachine (PLC) en de modem INSTELLING VAN DE MODEM 1. U sluit de modem aan de computer aan de seriepoort COM1 of COM2 en start het programma Hyperterminal (hypertrm.exe). 2. U geeft de naam van de aansluiting in, b.v. IFF50 3. U kiest „Aansluiten met behulp van: direct aan de port COM1 (COM2)“ 4. U stelt de snelheid in „aantal bits per seconde: 57600“; andere parameters behoudt u (8 bits, zonder pariteit,1 stop bit) 5. Als u nu „ATZ“ schrijft en Enter drukt, moet de modem „OK“ antwoorden. 6. U controleert, of er in de toestands(beneden) regel van het programma Hyperterminal de snelheid van 57600 b/s afgebeeld is. 7. Nu voert u de volgende instelling door die voor de meeste modems zou moeten functioneren; elke regel bevestigt u met Enter, modem moet „OK“ antwoorden: ATY0 profiel 0 gebruiken AT&F bedrijfsinstelling van de modem oproepen ATX3 detectie van de aanmeldingstoon uitschakelen ATS0=1 antwoord op bellen na 1. toon AT&W0 de instelling als profiel 0 opslaan Daardoor wordt de modem ingesteld, u kunt hem nu aan de strijkmachine aansluiten volgens afb. 5.5.7.B. Na de aansluiting schakelt u de modem en de strijkmachine in. Nu kan de producent de afstandsdiagnostiek van het systeem en de software-upgrade doorvoeren, een nieuwe taal voor de displaymeldingen bijvoegen enz.
1. Elektrische voedingsbron 2. Stuureenheid 3. Verbindingskabel tussen de modem en de telefoonlijn 4. Modem 5. Verbindingskabel tussen de stuureenheid van de machine en de modem
Verbinding tussen de stuureenheid van de strijkmachine (PLC) en de modem
52
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
5.6. ONDERHOUD VAN DE GASINSTALLATIE CONTROLE VAN DE DICHTHEID VAN DE GASINSTALLATIE De test om de gaslekkage te ontdekken wordt gedaan als volg: 1. Besmeer alle aansluitingen op de gaspijpen met sopwater met veel zeep. 2. Zet de machine aan. Indien blaasjes uitkomen, betekent het dat het gas lekt. 3. Laat alle ontdekte lekkages repareren door een persoon met de juiste geldige vergunning. ! WAARSCHUWING ! TIJDENS HET AANZETTEN VAN DE GASVERWARMING VOOR DE EERSTE KEER IS HET AANBEVOLEN OM DE HELE CYCLUS TE VOLGEN MET DE DEUR VAN HET ZIJPANEEL OPEN. DAARDOOR KRIJGT MEN ZEKERHEID DAT ALLE BEDIENINGS- EN REGULATIE-ELEMENTEN VAN DE GASREGULATIE CORRECT FUNCTIONEREN.
5.7. VEILIGHEIDSSCHAKELAAR VAN DE WASSERIJ HET TESTEN VAN DE VEILIGHEIDSSCHAKELAAR Indien een voorgeschakelde veiligheidsschakelaar voor de leiders van de elektriciteitsaansluting van de machine gemonteerd is, is het noodzakelijk om zijn functie regelmatig te controleren. De veiligheidsschakelaar is een zeer gevoelig mechanisme dat tot de veiligheid van de machine in grote mate bijdraagt. ! WAARSCHUWING ! DE TEST VAN DE JUISTE FUNCTIE VAN DE VEILIGHEIDSSCHAKELAAR MOET MINIMAAL 1X PER 3 MAANDEN DOOR EEN GEKWALIFICEERDE PERSOON GEDAAN WORDEN. DE INSTELLING WORDT ONDER DE SPANNING DOOR HET DRUKKEN VAN DE PROEFDRUKKNOP OP DE BESCHERMER DOORGEVOERD. DE VEILIGHEIDSSCHAKELAAR MOET DAARDOOR UITGESCHAKELD WORDEN !
5.8. AFZETTEN VAN DE STRIJKER In het geval dat u de strijker voor een langere tijd niet gaat gebruiken (langer dan 5 werkploegen) is het noodzakelijk de cilinder met paraffine in te smeren. Het aanbrengen van de was "CLEANCOAT" op de cilinder zolang hij nog heet (80°C) is, wordt aanbevolen door de producent. Gebruik een doekje alleen voor de reiniging (d.w.z. stof of "WAX CLOTH"), vouw het en smeer was in de vouwen. Steek daarna het doekje enkele keren in de strijker. !
WAARSCHUWING !
VERGEET NIET VÓÓR U DE STRIJKER OPNIEUW GAAT GEBRUIKEN DE CILINDER VAN PARAFFINE TE REINIGEN (STEEK EEN STUK SCHONE OUDERE STOF BESTEMD VOOR DE REINIGING ENKELE KEREN IN DE MACHINE).
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
53
6. PROBLEMEN EN HUN VERWIJDERING 6.1. INSTELLING VAN DE DRUKLUCHT BIJ DE INVOEGING • TE HOGE LUCHTDRUK IN DE CILINDER VAN DE INVOEGSPANNERS Als de druk te hoog is, wordt het wasgoed bij het uittrekken gedeformeerd. De aanbevolene druk is cca 2,5 bar. Het wasgoed met hoger gewicht heeft hogere druk nodig en omgekeerd. Verdere informaties vindt u in het handboek "Gebruiksaanwijzing".
6.2. HET MANGELEN IS ONVOLDOENDE Indien het wasgoed nat uit de machine komt, is het nodig om de temperatuur van de mangelrol te controleren. Indien deze temperatuur juist is, kan de probleem veroorzaakt worden door: – Te hoge vochtigheid van het wasgoed Het wasgoed is niet goed gecentrifugeerd. In zo een geval dient men het wasgoed eerst tot de juiste resterende vochtigheid in de droger te drogen. – De dikte van de gemangelde stof – Te hoge mangelsnelheid Draai de potentiometer op het bedieningspaneel tot de juiste mangelkwaliteit bereikt is.
6.3. UITNEMEN VAN HET VASTGEHAAKTE WASGOED Als het wasgoed in de machine blijft steken, schakelt u de machine uit met de hoofdschakelaar en voor het uitnemen van het wasgoed gebruikt u de kruk, afb. 6.3.A. U klapt de kruk open en bij het draaien drukt u hem zachtjes in de richting van het gestel. Na het uitenemen van het wasgoed maakt u de kruk los en klapt hem terug in de oorspronkelijke positie.
Afb. 6.3.A !
WAAARSCHUWING !
BIJ DE CILINDERTEMPERATUUR BOVEN 80°C MOET U DE MACHINE AFKOELEN DOOR HET DRAAIEN VAN DE CILINDER (MANUEEL MET DE KRUK OF DOOR DE MACHINEGANG). BRANDGEVAAR !
6.4. OVERVERHITTING VAN DE CILINDER ! ALS DE TEMPERATUUR VAN DE CILINDER 210°C OVERSCHRIJDT, WORDT OP DE DISPLAY DE DESBETREFFENDE STORINGSMELDING AFGEBEELD EN DE VERWARMING WORDT AUTOMATISCH UITGESCHAKELD. ZET U HET STRIJKEN NIET VOORT, SCHAKELT DE AANDRIJVING VAN DE STRIJKCILINDER NIET UIT EN WACHT TOT DE TEMPERATUUR VAN DE STRIJKCILINDER OP DE BEDRIJFSTEMPERATUUR DAALT DIE OP HET BEDIENINGSPANEEL INGESTELD IS. • Als de randen van de strijkcilinder oververhitten, kunt u ze afkoelen met een paar stuk van nat wasgoed. De oververhitting van de cilinderranden kunt u vermijden als u het wasgoed gelijkmatig langs de hele breedte van de machine (d.w.z. zonder automatische inlegging) inlegt. • Als de hele strijkcilinder oververhitte, is de oorzaak waarschijnlijk een technische storing – u kunt het strijken eerst na de opheffing van de storing voortzetten. • Als de strijkmachine oververhitte op grond van de beëindiging van het strijken tijdens de verwarming van de strijkcilinder (warmteinertie), bevelen wij aan, de strijkmachine af te koelen door het strijken van een paar stuk wasgoed met restnatheid groter dan 50%. Na de daling van de temperatuur kunt u het strijken voortzetten. • Als de oververhitting van de strijkmachine door een andere technische storing veroorzaakt is, kunt u het strijken eerst na de opheffing van de storing voortzetten. U controleert de juiste instelling van de thermostaten. – Als de cilinder oververhit, verschijnt op de display de volgende melding:
The ironing roller is too hot
De strijkcilinder is te warm
en na het drukken van „ I “ Cool down the cylinder with wet linen
Koel de cilinder af met nat wasgoed.
De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld. De melding breekt u met de toets „ I “ af.
54
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
Als op de display verschijnt: De cilinderranden zijn te warm!
Edges of the roller are too hot !
Koel de cilinderranden af Cool down the edges met nat wasgoed.. with wet linen. De temperatuur van de cilinderranden heeft de veiligheidstemperatuur overschreden. De melding breekt u af met de toets „ I “. Omdat er nu brandgevaar bestaat, breekt u het strijken af en laat de randen afkolen, event. koelt u ze met een paar stuk oud nat wasgoed af. Deze situatie kunt u vermijden als u het wasgoed gelijkmatig langs de hele breedte van de machine inlegt.
6.5. LAGE STRIJKKWALITEIT • DUBBEL WASGOED De randen van de openingen van dubbel wasgoed zult u beter manueel schikken als u het wasgoed met behulp van de inleginrichting inlegt. Betere resultaten bereikt u door het manuele inleggen. • TE HOGE TEMPERATUUR BIJ HET STRIJKEN Als het wasgoed te droog is, de strijktemperatuur te hoog of de strijksnelheid te laag, ontstaan problemen aan de uitgang van het wasgoed. Het wasgoed dat met statische elektriciteit geladen is, blijft kleven aan de strijkbanden en kan zich aan de steel van de antistatische elektrode vasthouden of op de uitgangcilinder oprollen. In dit geval moet u de goot openklappen en het wasgoed met handschoenen zorgvuldig uitnemen; als u het wasgoed niet in de richting voorwaarts kunt uitnemen, moet u de benedenachterafdekingen demonteren en het wasgoed in de richting achterwaarts uitnemen.
6.6. BESCHADIGING VAN HET WASGOED DOOR WARMTE Als de machine gestopt wordt, verschijnt op de display de volgende melding: De machine is te warm! Machine is hot, Start hem onmiddelijk ! start it immediately Dit is de belangrijkste melding die niet geignoreerd mag worden! Deze melding verschijnt als de temperatuur van de cilinder hoger is dan 80°C en de cilinder draait niet. In dit geval moet u de machine onmiddelijk starten. Als het vanwege storing of voedingsuitval niet mogelijk is, moet u de cilinder manueel met behulp van de kruk draaien tot de temperatuur beneden 80°C daalt. !
WAARSCHUWING !
BIJ DE TEMPERATUUR VAN DE CILINDER BOVEN 80°C MOET U DE MACHINE AFKOELEN DOOR HET DRAAIEN VAN DE CILINDER (MANUEEL MET DE KRUK OF DOOR DE MACHINEGANG) MACHINE AFKOELEN. BRANDGEVAAR !
6.7. DE BRANDER KAN NIET AANGESTOKEN WORDEN Bij de machine met gasverwarming kan deze melding verschijnen: Gas ignition failure
Storing van de gasonttsteking
De brander kon ook de derde keer niet aangestoken worden. U controleert of de gas-toevoerleiding open is. Na het drukken van de toets „ I “ probeert de machine weer 3 keer de brander aan te steken. Als de gastoevoerleiding in orde is, is de storing waarschijnlijk in het systeem van aansteking of in de wegvoering van verbrandingsprodukten.
6.8. OPGEHEVEN GOOT Als het strijken van de plooien en de inlegging niet funktioneren en als op de display de volgende melding verschijnt: De goot is opgeheven
Linen tub is lifted
is de goot opgeheven, laat u hem tot de benedenpositie zakken.
6.9. OPGEROLD WASGOED Als de machine stopt en op de display verschijnt: Linen rolled on the output cylinder
De ruimte boven de uitgangcilinder is gestoord
en na het drukken van „ I “ Lift the linen tub and remove the linen
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
Hef de goot op en controleer de cilinder
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
55
WAARSCHUWING ! ! GEVAAR VAN BRANDWONDEN! GEBRUIK VAN HANDSCHOENEN AANBEVOLEN ! Het wasgoed heeft zich op de uitgangscilinder opgerold of de band is gescheurd en op de uitgangscilinder opgerold, het wasgoed heeft zich op de uitgangscilinder losgemaakt, event. ontstond er verontreiniging op de cilinder (b.v. grote hoeveelheid van stof). U klapt de goot open en probeert het opgerolde wasgoed van het cilinder zo snel mogelijk los te maken. Na de opheffing van de stop-oorzaak is de cilinderaandrijving en de verwarming steeds uitgeschakeld en op de display verschijnt: Strijken of teruggang Start Ironing starten (J/N/Rev): ( Y / N / Rev ):
Door het drukken van de drukknop „ I “ start u de machine opnieuw.
6.10. ONJUIST PLOOIEN De plooimachine plooit ononderbroken of onjuist omdat: – het programma onjuist gekozen is – het wasgoed onjuist ingelegd is – de optische sensor het begin of einde van het gestreken wasgoed niet opneemt (b.v. gordijnen) – de optische sensor aan de ingang van de strijkmachine niet juist functioneert. U controleert zijn toestand en functie (verontreiniging, beschadiging). U controleert de functie van optische sensoren aan de ingang en uitgang van de strijkmachine. De optische sensor of de reflexfolie (die is enkel bij de sensor aan de ingang) kunnen verontreinigd zijn, event. kan de sensorgreep gebogen zijn. De juiste funktie van de sensor controleert zo dat u een stuk stof of papier onder, resp. voor de sensor plaatst – de sensor-indicator moet beginnen schijnen en na het wegnemen van de stof moet hij onmiddelijk uitgaan. Bij de aansluiting van de dwarsplooimachine kan de volgende melding verschijnen: Linen was not cross folded.
Het wasgoed is niet dwars geplooid.
De oorzaak is dat het wasgoed scheef of slecht geplooid was, als het in de dwarsplooimachine binnenreed. In dit geval plooit de dwarsplooimachine het wasgoed niet, maat brengt het buiten.
6.11. STORINGEN BIJ DE MACHINE MET GASVERWARMING 1. Als u gas ruikt, maakt u het handventiel aan de gas-toevoerleiding dicht en schakelt de machine uit. • U belt de onderhoudsdienst (u controleert de dichtheid van de gas-toevoerleiding en van de gasinrichting in de machine, u controleert de functie van de ventilator en de doorgang van de afzuigleiding buiten de machine). 2. De brander kan niet aangestoken worden. Als de melding verschijnt GAS IGNITION FAILURE
Storing van de gasontsteking
– De brander kon niet aangestoken worden. U controleert de gasdruk in de toevoerleiding en of het ventiel op de toevoerleiding open is. Verder kunt u door de opening in het linkergestel zien, of de gloeielektrode gloeit, event. kunt u horen, of het gasventiel inschakelt als de elektrode verhit is. Na het drukken van de drukknop „ I “ wordt de brander opnieuw aangestoken. Als de lage druk-schakelaars in de afzuigleiding van de verbrandingsprodukten niet inschakelen, wordt het door de melding aangegeven De lage druk-schakelaar is UNDERPRESSURE SWITCH niet ingeschakeld NOT ACTIVATED – de oorzaak kan de storing van ventilatoren of lage druk –schakelaars zijn of de verontreiniging van de afzuigleiding buiten de machine.
6.12. STORINGSMELDINGEN OP DE DISPLAY 6.12.1. STORINGEN VAN AANDRIJVINGEN Bij de storing van de aandrijving kan op de display verschijnen: Lenze x ERROR xxx Lenze x ERROR xxx Storing van de aandrijving! Drive Failure ! – Storing of overbelasting van de frequentietransformator van de motor- of machineaandrijving. Er moet een geautoriseerde onderhoudsdienst gebeld worden. Lenze x ERROR xxx Lenze x ERROR xxx Oververhitting van de aandrijving ! Drive overheated ! – Oververhitting van de frequentietransformator van de machineaandrijving. U moet de machine laten afkoelen en dan hem opnieuw starten. Als de melding steeds verschijnt, moet u een geautoriseerd onderhoudsdienst bellen. Lenze x ERROR xxx Lenze x ERROR xxx DC overspanning! DC bus overvoltage !
56
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
– Overspanning in het tussencircuit van de frequentietransformator van de machineaandrijving. U schakelt de machine uit en weer in, event. laat u hem afkoelen. Als u de melding op deze manier niet opheft, moet u een geautoriseerde onderhoudsdienst bellen. BRUSHES MOTOR(S) OVERLOADED
OVERBELASTING VAN DE BORSTEL-MOTOREN
VENTILATOR MOTOR(S) OVERLOADED
OVERBELASTING VAN DE VENTILATOR-MOTOREN
CROSS FOLDER MOTOR OVERLOADED
OVERBELASTING VAN DE MOTOREN VAN DE DWARSPLOOIMACHINE
OVERBELASTING VAN DE MOTOREN STACKER MOTOR VAN DE STAPELMACHINE OVERLOADED – Het overstroom-relais van de desbetreffende motoren werd geactiveerd onder de invloed van overbelasting. U moet de oorzaak van de overbelasting vaststellen – mechanisch defect, lage voedingsspanning enz. Bij de borstels controleert u met de hand, of hun gang geen te grote weerstand heeft. Na de vaststelling van de oorzaak reset u het desbetreffende overstroom-relais – zie kap. 5.5.2 Overstroom - veiligheidsrelais.
6.12.2. STORINGEN VAN VERWARMING EN TEMPERATUUR - METING Op de display wordt in het bedrijfsregime afgebeeld: P XX XXX/XXXC XXXXX XXXXXXXXXXX X.Xm/min De temperaturen worden in de bovenregel van de display als „XXX/XXXC“ afgebeeld, d.w.z. de werkelijke / instelbare temperatuur in °C. U controleert de temperatuur - waarden op de display in het bedrijfsregime. Er wordt alleen dan verwarmt, als de gemeten temperatuur lager is dan de ingestelde. U controleert de waarden: – als de waarde van de ingestelde temperatuur 0 is, bevindt zich de machine in het regime van afkoeling – u drukt „ P “ en start de machine opnieuw. – als de waarde van de gemeten temperatuur onzinnig laag is, is de temperatuursensor Pt100 kortgesloten – hij moet uitgewisseld worden; bij de volledige kortsluiting verschijnt bovendien de melding: KORTSLUITING VAN DE TEMPERATURE SENSOR TEMPERATUURSENSOR SHORT-CIRCUITED – als de waarde van de gemeten temperatuur onzinnig hoog is, is de temperatuursensor Pt100 onderbroken - hij moet uitgewisseld worden; bij de volledige onderbreking verschijnt bovendien de melding ONDERBREKING VAN DE TEMPERATURE SENSOR TEMPERATUURSENSOR BROKEN – als beide waarden in orde zijn, is de storing in de elektroinstallatie.
6.12.3. SYSTEEMMELDINGEN Error in reading or writing the recipe
Fout bij het lezen of schrijven van het programma !
Failure reading or writing Time/Date
Fout bij het lezen of schrijven van de datum/tijd
ERROR in Settings... ERROR in Settings... Menu.src stopped Menu.src stopped Fout in het geheugen van de stuureenheid. U schakelt de machine uit en in. Als de melding opnieuw verschijnt, moet u de vakonderhoudsdienst bellen.
6.13. STORINGSOORZAKEN Bij elk probleem volgt u de meldingen en aanwijzingen op de display, dan probeert u de machine uit te schakelen en weer in te schakelen. Verder volgt u de volgende aanwijzing. Zie ook de Bedieningsaanwijzing van de machine.
DE CILINDERS DRAAIEN NIET De cilinders draaien alleen in het bedrijfsregime en in het regime van afkoeling. Als het niet zo is, drukt u „ P “ en in het hoofdmenu kiest u „1: Starten van de machine“ door het drukken van de drukknop „ J “, u kiest het programma met behulp van „ A “, „ E “ en door het drukken van „ I “ start u het strijken. Als de cilinders niet beginnen te draaien, schakelt u de machine uit en dan schakelt u hem opnieuw in met de hoofdschakelaar „ O/I “. Als u de machine ook op deze manier niet kunt starten, moet u de onderhoudsdienst bellen. 508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
57
6.13.1. STORINGSOORZAKEN BESCHRIJVING VAN DE STORING:
PROCÉDÉ BIJ DE VERWIJDERING VAN DE STORING:
De verwarming functioneert niet: 1. Is de gewenste temperatuur juist geprogrameerd? 2. Is de gewenste temperatuur juist geprogrameerd? 3. Is de toevoer van gas / stoom in orde? 4. Functioneert het afzuigen van de verbrandingsprodukten? 5. De thermostaat voor de temperatuurbewaking aan de cilinderrand? 6. Zijn de onderdrukschakelaars van het afzuigen van de verbrandingsprodukten ingeschakeld? DE CILINDER DRAAIT ZICH NIET: 1. Is de noodstop niet ingeduwd? 2. De motor draait niet 3. De groene indicator op de transformator schijnt niet 4. De rode indicator op de transformator schijnt 5. De gele indicator op de transformator flikkert niet 6. Zijn de transmissies in orde (gebroken ketting b.v.)? Het afzuigen van de verbrandingsprodukten funktioneert niet: 1. Is de temperatuur hoger dan 80°C ? Brandt de gasbrander ? 2. Zijn de bovenstroomrelais van de motoren van de ventilatoren niet ingeschakeld ? DE SPANNERS HEBBEN HET WASGOED UITGETROKKEN EN BLEVEN STAAN: Functioneert de opnemer van de bewegingen van de spanners juist? DE SPANNERS ZIJN MET HET WASGOED NAAR BOVEN GEREDEN EN BLEVEN STAAN: Functioneert de správně opnemer van de eindpositie van de brug juist ? DE MACHINE PLOOIT NIET OF PLOOIT ONONDERBROKEN Is de sensor boven de transporttafel in orde? De reflexfolie op de transporttafel kon anders dan met het wasgoed afgedekt worden (b.v. met de hand voor tenminste 1 s). NA HET DRUKKEN VAN DE DRUKKNOP VOOR HET INLEGGEN VAN HET WASGOED GEBEURT NIETS Is de inlegmachine niet in het regime MAN (manueel inleggen)?
Zie Bedieningsaanwijzing. Zie Bedieningsaanwijzing. Zie het afzuigen van de verbrandingsprodukten functioneert niet. Storing van de thermostaat. Zie ingangen PLC. U trekt de noodstop uit, event. u duwt hem in en dan trekt hem weer uit. U controleert de indicators op de frequentietransformator: de groene moet schijnen, de gele flikkeren De transformator wordt niet gevoed – u controleert de toevoergeleiders van de transformator en de zekeringen Interne fout van de transformator – u belt de onderhoudsdienst Communicatiefout – u belt de onderhoudsdienst De ventilatoren werken slechts bij de temperatuur die hoger dan 80°C is of bij het branden van de brander (gas). Zie: De ingangen van de automatiseringsapparaat PLC. U stelt de distantie van de opnemer vanaf het geponste wieltje zo, dat de indicator op de opnemer bij de beweging van de spanners flikkert (zie ook de Ingangen PLC). Zie: De ingangen van automatiseringsapparaat PLC.
Zie de ingangen van PLC. U moet het plooien op 0 zetten door het drukken van „ K “, event. de machine uitschakelen en opnieuw inschakelen. Voor het drukken moet de drukknop schijnen; als hij niet schijnt, drukt u de drukknop MAN/AUTO voor de omschakeling in het regime AUTO.
Tab. 6.4.A
6.13.2. DWARSPLOOIMACHINE BESCHRIJVING VAN DE STORING: het wasgoed komt uit de strijkmachine en de dwarsplooimachine is passief: Functioneren de sensoren juist ? Is het ingestelde aantal van de dwarsplooien op de display afgebeeld? Na de aankomst van het wasgoed op de plooimachine moet de schuif van de motor van de tafelaandrijving voor 10 seconden inschakelen. 58
PROCÉDÉ BIJ DE VERWIJDERING VAN DE STORING: Als de sensoren niet functioneren, controleert u de connector van de aansluiting op de strijkmachine. Als het niet zo is, is de dwarsplooimachine onjuist aangesloten – u controleert de connectors. Zijn beide connectors tussen de strijkmachine en de plooimachine aangesloten? U controleert, of de bijbehorende indicator op PLC, eventueel op het relais KA1 in de verdeler van de plooimachine, begint te schijnen (attentie – slechts
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
Het wasgoed rijdt door de plooimachine door en valt op de bodem. Als de motoren door de stroombeschermer uitgeschakeld worden.
voor 10 s). Als wel, is er een fout in de elektroinstallatie, als niet, is er een fout in de instelling. Het wasgoed is of te breid (b.v. slecht geplooid) of is in de plooimachine schuin ingereden. Voor het nieuwe starten van de dwarsplooimachine of de stapelmachine controleert u, of zich geen wasgoed in de dwarsplooimachine of in de stapelmachine bevindt.
Tab. 6.13.2.A
6.13.3. LAWAAIBRONNEN BESCHRIJVING VAN DE STORING::
PROCÉDÉ BIJ DE VERWIJDERING VAN DE STORING Het hogere lawaainiveau kunnen volgende storingen veroorzaken: Luidrichtige losweker of de thermostaatplaat. De druk van de losweker en van de houders van de thermostaat moeten ingesteld worden De strijcilinder moet met was ingesmeerd worden Luidrichtige overbrenging. De kettingen in de rechtse stander moeten gesmeerd worden. In het geval van een grote sletage moeten de kettingen uitgewisseld worden. Luidrichtige overbrengingen in de dwarsplooimachine en de De kettingen op de overbrengingen en op de stapelmachine. drijcilinders zijn niet coaxiaal en parallel. Luidrichtige katrollen van de borstels. U controleert de lagers in de katrollen De versletene lagers wisselt u uit Riem van de manuele aandrijving. U controleert de sletage U controleert de spanning, de riem mag niet te gespannen zijn Zijledingkatrol van de strijkcilinder. Losgemaakte bevestigingsschroeven Beschadigd lager Plooibanden, leibanden. Weinig gespannene plooibanden Vibratie van de panelen. Losgemaakte bevestigingsschroeven van de panelen Tab. 6.13.3.A
6.13.4. PLAATSEN VAN EEN VERGOOHD STOFVOORKOMEN De stofmeniget hangt van de kwaliteit en sletage van het gestrekene wasgoed, van het voldoende uitspoelen van het wasgoed, van de kwaliteit van de weekmiddelen af. Afzuigfilters op de bovenkant van de machine U reinigt hen naar behoefte, tenminste een keer per dag Filter van de primaire lucht van de gasbrander Bij de verontreiniging demonteren, reinigen door druklucht, mechanisch Bij grote verontreiniging wisselt u de filter uit Afdekkingen van de aandrijving van de borstels in de Naar behoefte, tenminste een keer per dag standers demonteert u het achterpaneel van de aandrijving en zuigt de stof met stofzuiger Als er op de katrollen vezels van het wasgoed opgewonden zijn, verwijdert u hen middels een haakje De vezels kunnen de scheuring van de drijfriemen veroorzaken De plooitafel onder de drijfkatrollen. U blaast, afzuigt of afkuist het stof een keer per Op de tafel vallen de verontreinigingen, die door de stuwing van twee dagen het stof uit de wasmiddelen en de weekmiddelen ontstaan. Loswekers Bij een kleine verontreiniging verwijdert u de verontreinigingen van de loswekers middels de stofzuiger of manueel zonder demontage Bij een grote verontreiniging demonteert u de loswekers en reinigt hen buiten de machine De loswekers zijn symmetrisch, u kunt de versletene kant naarboven draaien Panelen van de machine Een keer per twee maanden verwijdert u het textielstof van de panelen van de machine Tab. 6.13.4.A
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
59
6.14. INGANGEN VAN DE AUTOMATISERINGSAPPARAAT PLC OVERZICHT VAN DE MODULEN DIE DOOR EEN BESCHRIJVING VAN DE FUNCTIE: AUTOMATISERINGSAPPARAAT GESTUURD ZIJN: De ingang is ingeschakeld, als de groene indicator schijnt. 1. Module: 1.2, 1.3. Toerenopnemer Schijnt tijdens de machinegang 1.5. Ingangsensor (boven de tafel) Moet inschakelen, als de reflexfolie op de transporttafel afgedekt wordt 1.7. Sensor van de opwinding van het wasgoed aan de Schakelt in, als b.v. het wasgoed of uitgangcilinder stof op de uitgangcilinder zijn 1.8. Opnemer van de beweging van de spanners Moet knipperen, als zich de spanners bewegen 2. Module: 2.1. Opnemer van de eindpositie van de brug Moet schijnen, als de brug in de achterpositie is 2.2. De goot in de benedenpositie Moet schijnen, als de goot in de arbeidspositie is. 2.3. Veiligheidslijst Schijnt bij het induwen van de veiligheidslijst 2.4. Schakelaar op de kruk Schijnt, als de kruk in rustpositie is 2.5. Drukknop van het invoegen van het wasgoed Schijnt bij het drukken van de drukknop Schijnt bij het drukken van de centrale stop of van de 2.6. Central estop / schakelaar op de zwengel zwengel Schakelt bij de oververhitting van de cilinderranden 2.7. Thermostaat aan de cilinderrand boven 210°C in Schijnt bij de inschakeling van het 2.8. Overbelasting van de motoren van de borstels bovenstroomrelais Schijnt bij de inschakeling van het 2.9. Overbelasting van de motoren van de ventilatoren bovenstroomrelais Schijnt, als de ontstekingseenheid van gas een storing 2.10. Storing van de ontsteking (gas) meldt Moeten schijnen, als beide ventilatoren 2.11. Onderdrukschakelaars voor het afzuigen in bedrijf zijn 2.15. Detectie van de dwarsplooimachine Schijnt, als de dwarsplooimachine aangesloten is 3. Module: Schijnt bij de inschakeling van het 3.1. Overbelasting van de motoren van de dwarsplooimachine(PS) bovenstroomrelais 3.2. Centrale stop van PS Gaat uit bij het induwen van centraal stop PS Moet inschakelen, als de reflexfolie aan het begin van 3.3. Ingangsensor van PS de tafel afgedekt wordt Moet inschakelen, als de reflexfolie onder de sensor 3.4. Sensor aan het eind van de tafel van PS afgedekt wordt Moet inschakelen, als de reflexfolie onder de sensor 3.5. 3.6. Linkse en rechtse sensor boven de tafel van PS afgedekt wordt 3.7. Eindsensor op de pneumatische cilinder voor het 1. Schakelt bij de aankomst van de mes in de eindpositie magazijn in 3.8. Eindsensor op de pneumatische cilinder voor het 2. Schakelt bij de aankomst van de mes in de eindpositie magazijn in 3.9. Eindsensor op de pneumatische cilinder voor het 3. Schakelt bij de aankomst van de mes in de eindpositie magazijn in 3.10. Sensor op de transporteur van PS Schakelt bij het afdekken van de sensor in Schakelt in, als de roestvrije oppervlakte onder de 3.11. Sensor aan de ingang van de stapelmachine sensor afgedekt wordt 3.12. Sensor aan het eind van de niveautafel van de Schakelt in, als de roestvrije oppervlakte onder de stapelmachine sensor afgedekt wordt 3.13. Sensor voor de detectie van de stapelhoogte Moet inschakelen, als de reflexfolie afgedekt wordt 3.14. Sensor aan het eind van de transporteur van de Schakelt bij het afdekken van de sensor in stapelmachine Schijnt, als de centrale stop van de stapelmachine 3.15. Centrale stop van de stapelmachine gedrukt wordt 3.16. Overbelasting van de motoren van de stapelmachine Schijnt, als het bovenstroomrelais ingeschakeld wordt Tab. 6.14.A
60
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
7. TEKENINGEN, LIJSTEN EN DIAGRAMMEN VOOR HET ONDERHOUD 7.1. VOOR DE VERSIE MET DE GASVERWARMING ! WAARSCHUWING ! HET VERVANGEN VAN DEZE ONDERDELEN IS EEN ZEER INGEWIKKELDE INGREEP IN DE MACHINE EN DAARDOOR MAG HET ALLEEN DOOR DE FABRIKANT OF EEN BEVOEGDE SERVICE FIRMA GEDAAN WORDEN. INDIEN DE INSTRUCTIES VERMELD IN DEZE HANDLEIDING NIET GEVOLGD WORDEN, WEIGERT DE FABRIKANT ALLE VERANTWOORDELIJKHEID EN DE GARANTIE KAN VERVALLEN.
1. Brander 2. Mengbuis - instelling 3. Sproier - afmeting (diameter) volgens tab. " 3.3. Parameters van de machine met de gasverwarming ". 4. Gasventiel 5. Ontstekingsautomatiek 6. Ontstekingselektrode 7. Onderdrukschakelaar - instelling in de fabriek 8. Ventilator
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
61
7.2. LIJST VAN DE AANBEVOLEN ONDERDELEN MACHINE TYPE
INVOERBREE DTE (MM) 2000/2500/320
2000 2500 3200 2000 2500 3200
G E,S G E E E
2000 3200 2500
E E E E G
2000 2500 2500 3200 voor het onderhoud
62
CODE
BENAMING
318 000 060 001 318 000 060 100 318 000 080 001 318 000 060 001 505467 505468 506544 372 150 311 005 325 000 000 030 505490 504574 502209 505469 372 150 311 029 503513 504526 504526 100081
Ketting 06B Koppeling Ketting 08B Koppeling Pneumatisch ventiel Z 3/2 (⅛“), Pneumatisch ventiel K 5/2 (⅛“), Pneumatisch ventiel E 5/3 (⅛“), Lager FYTB 30TF Lager TU 30 TF Lager FYTB 17TF Lager PFT 15 TF Lager SLFL 20 A Lager GE 10C Mangelrol 2940x200 Invoerband 520x100 Banden van de plooitafel 2090x100 Ingangbanden 100 mm (dwarsplooimachine) Banden Chiorino (dwarsplooimachine + stapelmachine)
372 612 080 003 Lint NOMEX 15mm- 630mm PRI 607 000 115 Lint 15mm - 1100 mm Omgewikkelde band 503507 Omgewikkelde band 503506 Omgewikkelde band 503505 Ontplakker 500976 Ontplakker 500977 Ontplakker 500978 PRI 610 000 007 Slot van de afdekplaat PRI 610 005 007 Grote moer PRI 610 001 007 Grendel PRI 610 006 007 Kleine moer PRI 401 001 020 Glazen zekering 4 A PRI 401 000 020 Glazen zekering 2 A 345 805 363 032 Glazen zekering 6,3x32, 2,5A 358251632240 Zekering 6,3x32, 4A 345 805 010 020 Glazen zekering 10A 358251503240 Cilindrische zekering 22x58 typ 22gG 32A 358 503 750 020 Cilindrische zekering 22x58 typ 22gG 50 A 358 503 740 020 Cilindrische zekering 22x58 typ 22gG 63 A PRI 340 014 019 Sensor Pt100 347 000 001 240 Lamp MECO 01043 Verwarmingselement 3100 W, 220 507538 Verwarmingselement 2250 W, 220 507539 Verwarmingselement 1800 W, 220 MEC001042 Verwarmingselement 2700 W, 220 357 375 457 102 Electrode NORTON 271 WM Wasdoek 160 x 100 cm 372 021 160 100 CLEANCOAT was - 8kgs 502348 Tab. 7.2.A
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
AANTAL (stuk) 1 1 1 1 1 1 15 2 4 2 8 2 set set set set set set set
1 1 1 3 4 4 4 4 4 4 1 2 2 2 2 6 6 6 1 1 1 1 1 1 1 1 1
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
7.3. AANTEKENINGEN OVER CONTROLES EN SCHOONMAAKBEURTEN Het schoonmaken van de luchtfilters, stoomfilters (S) en de filter van primaire lucht (G). Het controleren van de ontplakkers, de toestand van banden, lintjes, omgewikkelde band en het spannen van de kettingaandrijving. DATUM
SCHOONMAAKBEURT
DATUM
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
SCHOONMAAK -BEURT
DATUM
CONTROLE
DATUM
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
CONTROLE
63
8. BUITEN WERKING STELLEN VAN DE MACHINE 8.1. HET UITSCHAKELEN VAN DE MACHINE 1. Indien de machine nog werder gebruikt wordt, dient men de mangelrol volgens het hoofdstuk „Het uitschakelen van de mangelrol“ te paraffineren. 2. Koppel de machine los van het elektriciteitsnet. 3. Zet de schakelaar achter op de machine uit. 4. Sluit de invoer van stoom/gas naar de machine af. 5. Wacht tot de machine en de aansluitingen van alle media afgekoeld zijn ! 6. Koppel alle aansluitingen van elektriciteit, stoom of gas los.
8.2. LIQUIDATIE VAN DE MACHINE ! WAARSCHUWING! GEDURENDE DE DEMONTAGE VAN DE WASMACHINE NEEMT U ALLE MAATREGELEN OM KWETSUREN DOOR GLAS EN SCHERPE KANTEN VAN METALEN DELEN TE VOORKOMEN.
8.2.1. MOGELIJKE LIQUIDATIE VAN DE MACHINE DOOR EEN VAKKUNDIGE FIRMA Gegevens in verband met de richtlijn WEEE (Waste Electrical and Electronic Equipment, geldt slechts voor de landen de leden van EU zijn): – Voor de machine die u gekocht had, werden natuurmaterialen gebruikt die voor recycling en verder gebruikt bestemd zijn. De machine kan materialen bevatten die gevaarlijk zijn voor de gezondheid en de natuur. – Indien u de machine verwijdert, zorg ervoor dat deze materialen niet in de natuur ontsnappen en wees milieusparend. Wij bevelen aan vakbedrijven in uw regio te contacteren die zich met afvalafvoer en recycling bezig houden. Deze bedrijven zorgen voor de recycling van de componenten. – Symbool „doorgestreepte vuilnisbak met wieltjes“ ( ) betekent dat u afval zult sorteren. – Indien u verdere informatie wenst over de mogelijke afvoer en verwijdering van afval die voor recycling bestemd is, neem contact op met het bevoegde gemeente- of stadskantoor in uw regio/land (hanteren met afval). – Voor meer informatie kunt u ons contacteren omtrent de gevolgen van de verwijdering van onze producten voor de natuur. – Denk aub daaraan dat richtlijn WEEE algemeen geldig is slechts voor huisapparaten. In sommige landen bestaat categorie “professionele apparaten”. In sommige landen bestaat deze categorie niet. Daarom moet de machine van dit symbool niet voorzien zijn ( ). Informatie voor handelaars: Vanwege de verschillende nationale voorschriften kan de producent niet alle maatregelen nemen om aan alle nationale voorschriften van elke lidstaat te voldoen. Wij nemen aan dat elke handelaar die onze producten naar een lidstaat importeert (en op de markt brengt), alle noodzakelijk maatregelen neemt om aan de bepalingen van de nationale voorschriften (zoals dit de richtlijn vereist) te voldoen.
8.2.2. MOGELIJKE LIQUIDATIE VAN DE MACHINE OP EIGENE KRACHTEN Sorteer de delen naar het materiaal: metaal, niet-metaal, glas, plastiek, enz. en geef ze aan een bevoegd vakbedrijf af dat ze verder kan bewerken. Het materiaal moet in de afzonderlijke afvalcategorieën gesorteerd worden. Deze afvalcategorieën kunt u vinden op www.euwas.org. Geef het gesorteerde materiaal aan een bevoegd vakbedrijf af dat het verder kan bewerken.
64
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
NOTITIES:
508781_E_UITGAVE_11.3.2009.DOC
HANDBOEK VOOR INSTALLATIE EN ONDERHOUD
65
BELANGRIJK ! MACHINETYPE: BEDIENING: - PLC
INSTALLATIEDATUM INSTALLATIE VERRICHT DOOR: SERIENUMMER:
ELEKTRISCHE SPECIFICATIES: SPANNING ……....V.…......FASEN .........Hz OPMERKING: BIJ ELK KONTAKT MET UW DEALER BETREFFENDE VEILIGHEID VAN DE MACHINE OF RESERVEONDERDELEN, MOET DEZE PAGINA VOLLEDIG INGEVULD WORDEN. DE HANDLEIDING ZAL VOOR LATERE REFERENTIE BEWAARD WORDEN.
DEALER: