Omgevingsdienst
Regio Nijmegen
D151994770
D151994770
OMGEVINGSVERGUNNING
Aanvrager Datum besluit Onderwerp Gemeente / locatie OLO-nummer Zaaknummer Activiteit
TinQ Nederland BV .• 30 september 2015 .• Onbemand tankstation •. Gemeente Druten / Industrieweg 12 te Druten .• 1785567 .• Z15.020141 .• Milieu (artikel 2.1, lid 1, sub e Wabo)
pagina 1 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
1 Ontwerpbesluit Onderwerp Op 11 mei 2015 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van TinQ Nederland BV voor het veranderen van de inrichting of de werking daarvan en het in werking hebben van die inrichting na die verandering (revisievergunning). De aanvraag gaat over de locatie Industrieweg 12 te Druten. De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer Z15.020141 en OLO-nummer 1785567. Concreet wordt verzocht om een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e, juncto artikel 2.6 Wabo voor het veranderen en het in werking hebben van een inrichting. Ontwerpbesluit Wij hebben het voornemen om te besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: • de omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteit: het veranderen van de inrichting of de werking daarvan en het in werking hebben van de inrichting na die verandering (art. 2.1, lid 1 onder e juncto art. 2.6 Wabo, revisievergunning); • dat het volgende document onderdeel uitmaakt van deze vergunning: plattegrondtekening 'Revisietekening', Tek.nr. MVD-91, Rev. B d.d. 14 juli 2015; • aan deze vergunning voorschriften te verbinden die zijn opgenomen in hoofdstuk 2.
He amens dez
n Burgemeester en Wethouders van Druten,
drs. N.A. Molenveld-Hegennan, Hoofd Af e g Vergunningverlening Omgevingsdienst Regio Nijmegen Publicatie Dit ontwerpbesluit wordt bekendgemaakt op de website van de gemeente Druten via http://www.druten.nl/plaatselijk-nieuws/bekendmakingen 41513/. Tevens wordt kennisgeving gedaan in huis aan huis blad Maas &Waler. Mogelijkheid van inzien Wilt u de stukken bekijken? Belt u dan voor een afspraak met de gemeente Druten via telefoonnummer 14 0487. Zienswijzen Gedurende de periode dat het ontwerpbesluit ter inzage ligt kan eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren brengen. Ingediende zienswijzen worden met het uiteindelijke besluit en de bijbehorende stukken ter inzage gelegd. Schriftelijke zienswijzen kunnen worden gericht aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Druten, Postbus 1, 6650 AA Druten, onder vermelding van het OLO-nummer dat op de eerste bladzijde van het ontwerpbesluit staat vermeld. Voor een mondelinge zienswijze of toelichting over het ontwerpbesluit kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Regio Nijmegen, telefoonnummer (024) 751 77 00. Beroep tegen het uiteindelijke besluit kan alleen worden ingediend, als er een zienswijze is ingebracht tegen het ontwerpbesluit en men belanghebbend is bij het uiteindelijke besluit. Z15.020141
pagina 2 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Inhoudsopgave 2. Voorschriften 3. Procedurele overwegingen 4. Inhoudelijke overwegingen Bijlage: begrippen
Z15.020141
4 8 11 20
pagina 3 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
2 Voorschriften 2.1 ALGEMEEN 2.1 1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 2.1.2 Degene die de inrichting drijft is verplicht aan alle in de inrichting (tijdelijk) werkzame personen, inclusief binnen de inrichting werkzaam zijnde (personeel van) derden, een schriftelijke instructie te verstrekken. Het doel van de instructie is gedragingen hunnerzijds uit te sluiten die het gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning en haar voorschriften in werking is. Een zodanige instructie behoort aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen persoon op diens verzoek te worden getoond. 2.1.3 Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren. 2.1.4 In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.2 Wet milieubeheer dient de vergunninghouder de mededeling onverwijld schriftelijk te bevestigen aan het bevoegd gezag of de gemandateerde organisatie. 2.1.5 Voor de inrichting moeten de volgende gegevens, al dan niet in digitale vorm, bijgehouden worden: een exemplaar van de omgevingsvergunning(en), onderdeel milieu, met bijbehorende voorschriften; een registratie per jaar van de afgevoerde afvalstoffen; een registratie per jaar van het verbruik van elektriciteit (in kWh); een registratie per jaar van de aan derden geleverde hoeveelheid brandstof per brandstoftype; de op schrift gestelde bevindingen c.q. resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven interne metingen, werkzaamheden c.q. controles. Tevens moet hierbij de datum van uitvoering en de naam van uitvoerende persoon/instantie worden aangegeven; afschriften van alle installatie- en keuringscertificaten, onderzoeksrapporten en meet- en/of analyseresultaten die in deze beschikking worden genoemd. 2.1.6 De in het vorig voorschrift bedoelde informatie moet in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende 5 jaar worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren kunnen worden getoond. 2.2 AFVALSTOFFEN 2.2.1 Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: • TL-buizen; • bedrijfsafval; • gevaarlijk afval, zoals afval uit de olie-/benzineafscheider en slibvangput.
Z15.020141
pagina 4 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
2.2.2 De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 2.2.3 In geval van een langdurige onderbreking van de werkzaamheden (langer dan 6 maanden), bij bedrijfsbeëindiging of bij een faillissement moeten alle in de inrichting aanwezige afvalstoffen c.q. gevaarlijke (afval)stoffen worden verwijderd via afgifte aan daartoe erkende be- of verwerkers van deze afvalstoffen. 2.3 GELUID Algemeen 2.3.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. Representatieve bedrijfssituatie 2.3.2 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: 50 dB(A), tussen 07.00 en 21.00 uur (dagperiode); 40 dB(A), tussen 21.00 en 07.00 uur (nachtperiode). 2.3.3 Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: 70 dB(A), tussen 07.00 en 21.00 uur (dagperiode); 60 dB(A), tussen 21.00 en 07.00 uur (nachtperiode). 2.3.4 Het betreffende geluidsniveau, als bedoeld in de voorschriften 2.3.2 en 2.3.3 wordt beoordeeld op een hoogte van: a. 1,5 meter in de dagperiode (07.00 - 21.00 uur); 5,0 meter in de nachtperiode (21.00 - 07.00 uur). b. 2.4 EXTERNE VEILIGHEID 2.4.1 Om de gevolgen van een calamiteit tijdens het afleveren van brandstoffen aan voertuigen zoveel mogelijk te beperken moeten de roostergoten en afvoerputten vrij zijn van obstakels die een ongehinderde afvoer van vloeistoffen zouden kunnen belemmeren. Hiertoe moet wekelijks een inspectie van de roostergoten en afvoerputten uitgevoerd worden. Dit in overeenstemming met de 'Veiligheidsbeschrijving onbemande tankstations', versie 4, d.d. 27 januari 2015. 2.4.2 Alle bevindingen van de inspecties zoals beschreven in het vorige voorschrift moeten worden geregistreerd (op de 'tankstation schoonmaakbon'). 215.020141
pagina 5 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
2.4.3 Een afleverinstallatie voor brandstof is begrensd op een aflevering van maximaal 80 liter benzine per tankbeurt. 2.4.4 Op verzoek van het bevoegd gezag moet worden aangetoond dat aan het bepaalde in het vorige voorschrift wordt voldaan. 2.4.5 Tijdens het lossen van motorbrandstoffen (benzine en diesel) moet de chauffeur van de tankauto toezicht houden, zodat controle op het lossen plaatsvindt, daaronder begrepen het voorkomen van overschrijding van de maximum toelaatbare vullingsgraad.
Z15.020141
pagina 6 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
3
Procedurele overwegingen
Gegevens aanvrager Op 11 mei 2015 is een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag is afkomstig van TinQ Nederland BV en heeft betrekking op de locatie Industrieweg 12 te Druten. Het betreft een onbemand tankstation voor de verkoop van motorbrandstoffen voor het wegverkeer (TinQ Druten). De aanvraag bestaat uit: - aanvraagformulier met OLO nummer 178567 d.d. 11-05-2015; - plattegrondtekening d.d. 14-07-2015; - rapport nulsituatie bodemonderzoek d.d. 15-04-2008; - risicobeoordeling d.d. 04-05-2015; - risicobeoordeling tankwagen d.d. 28-08-2014; - veiligheidsbeschrijving d.d. 27-01-2015; - installatie-certificaat BRL-K903 tankinstallaties; - verklaring vloeistofdichte voorziening d.d. 11-05-2010; - capaciteitsberekening olie- en benzineafscheider d.d. 07-05-2015; - schriftelijke toelichting d.d. 14-07-2015. Projectbeschrijvinq Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: het veranderen van een inrichting en het in werking hebben van de inrichting na die verandering (revisie). De inrichting omvat een onbemand zelfbedieningstankstation voor het wegverkeer met verkoop van benzine en dieselolie. De brandstoffen worden in drie ondergrondse reservoirs opgeslagen (waarvan één reservoir is verdeeld in twee compartimenten). Het afleveren van brandstof kan gedurende de dag, avond en nacht plaatsvinden. Een projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. De inrichting ligt aan de Industrieweg 12 te Druten. Ten opzichte van de eerder vergunde situatie maakt, vanwege een splitsing van de inrichting, het naastgelegen bedrijfsgebouw (voormalige autogaragebedrijf) geen onderdeel meer uit van de inrichting. Het tankstation is niet meer bemand en de LPG-installatie is verwijderd. Vergunde situatie Voor de locatie waar de aangevraagde activiteiten plaatsvinden is op 4 november 1992 (nr. MIL/630) een oprichtingsvergunning ingevolge de Hinderwet verleend voor een herstelinrichting voor motorvoertuigen en afleverinrichting voor motorbrandstoffen voor het wegverkeer. De verleende vergunning is volgens de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning. Bevoegd gezag en verqunningplicht Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4, lid 1 van de Wabo. De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage I, onderdeel C, categorieën 1 en 5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De afstand van de afleverzuil tot het naastgelegen bedrijfsgebouw van derden (voormalige autogaragebedrijf) bedraagt minder dan 20 meter. Gelet op onderdeel 5.4, onder e van het Bor, is de inrichting vergunningplichtig. Volledigheid van de aanvraag In verband met het ontbreken van een aantal gegevens is de aanvrager op 3 juli 2015 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag uiterlijk 14 augustus 2015 aan te vullen. De aanvullende gegevens zijn ingediend op 14 juli 2015 en bestaan uit een schriftelijke toelichting en een Z15.020141
pagina 7 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
plattegrondtekening. Na ontvangst van de aanvullende gegevens hebben wij de aanvraag getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. De termijn voor het nemen van het besluit is opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld. In dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 11 dagen. Procedure Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag in één van de bladen of anderszins. Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van het Bor, worden met betrekking tot deze procedure geen adviseurs aangewezen. Activiteitenbesluit milieubeheer In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) en de bijbehorende Activiteitenregeling zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. In bijlage I, onderdelen B en C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt. Op type C inrichtingen die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling van toepassing zijn. De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een type C inrichting. Bij TinQ Druten vinden activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op basis van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de verandering van de inrichting worden gemeld, voor zover het activiteiten betreft die onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen aangemerkt als melding. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling: 1. Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; 2. Paragraaf 3.3.1 Afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer; 3. Paragraaf 3.4.2 Opslaan in ondergrondse opslagtanks van vloeibare brandstof; 4. Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type C inrichting van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4, 2.10 en 2.11 van hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing kunnen zijn. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen voor de aangevraagde situatie. Maatwerkvoorschriften zijn niet aangevraagd en achten wij ook niet noodzakelijk.
Z15.020141
pagina 8 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Coördinatie met de Waterwet De aangevraagde activiteit heeft geen betrekking op een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort én waarbij sprake is van het lozen van stoffen als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid van de Waterwet. Een vergunning op grond van de Waterwet is daarom niet noodzakelijk. Richtlijn industriële emissies en IPPC In de inrichting vinden geen activiteiten plaats die zijn genoemd in bijlage I van de RIE. Derhalve is geen sprake van een IPPC-installatie. M.e.r.(beoordelings)plicht De aangevraagde activiteiten zijn niet opgenomen in onderdeel C of onderdeel D de bijlage van het Besluit nnilieueffectrapportage.
215.020141
pagina 9 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
4 Inhoudelijke overwegingen milieu Inleiding De aanvraag heeft betrekking op het veranderen en het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo. Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven, gelden voor deze inrichting ook algemene regels uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling (Activiteitenregeling). Voor een aantal onderwerpen waarop de aanvraag betrekking heeft, blijft het nodig om deze onderwerpen in een vergunningprocedure te toetsen en daaraan mogelijk specifieke voorschriften te verbinden. Toetsing Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij: de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder a van de Wabo betrokken; met de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder b van de Wabo rekening gehouden; de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder c van de Wabo in acht genomen. Hieronder lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn. Beste Beschikbare Technieken (BBT) In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Bij het nemen van deze beschikking hebben wij rekening gehouden met de in de bijlage bij de regeling omgevingsrecht (Mor) aangewezen informatiedocumenten over BBT. De volgende informatiedocumenten zijn van belang voor de installaties en processen binnen de inrichting: • NeR: Nederlandse emissierichtlijn lucht; • NRB 2012: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming; • PGS 28: Vloeibare brandstoffen - ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties. Voor de overwegingen over BBT per milieuthema, verwijzen wij naar de desbetreffende paragrafen hieronder. Afvalwater In de inrichting komt verontreinigd en niet-verontreinigd hemelwater vrij afkomstig van de vloeistofdichte voorziening van het tankstation en van daken en terreindelen. Niet verontreinigd hemelwater wordt geloosd op het gemeentelijk riool (gemengd stelsel) of op de bodem. Het verontreinigd hemelwater wordt eveneens in het gemeentelijk riool gebracht. Dit afvalwater passeert eerst een olie-/benzineafscheider en slibvangput. Voor het brengen van deze afvalwaterstromen in het openbaar riool (of op de bodem) gelden de artikelen die in het Activiteitenbesluit zijn gesteld (paragrafen 3.1.3 en 3.3.1). Daarom zijn in deze vergunning geen voorschriften voor afvalwater opgenomen. Bodem Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembescherrningbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB 2012). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van Z15.020141
pagina 10 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
voorzieningen en maatregelen (cvm) een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Alleen in bepaalde bestaande situaties kan conform de NRB onder voorwaarden volstaan worden met een aanvaardbaar bodemrisico. Op basis van de NRB worden de activiteiten beoordeeld en wordt bepaald welke cvm noodzakelijk is om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen. Daarbij richt de NRB zich op de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming in situaties van calamiteiten wordt in het kader van de NRB niet behandeld. De bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende bodembedreigende activiteiten plaats: het op- en overslaan van brandstoffen; het afvoeren van verontreinigd afvalwater in het bedrijfsriool en door de slibvangput en olieafscheider. Voor wat betreft het aspect bodembescherming valt het bedrijf geheel onder het Activiteitenbesluit. Het betreft de activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn opgenomen: afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer (paragraaf 3.3.1); opslaan in ondergrondse opslagtanks van vloeibare brandstof (paragraaf 3.4.2). In het kader van deze vergunning hoeven deze activiteiten daarom niet te worden beoordeeld en zijn geen voorschriften ter voorkoming van bodemverontreiniging aan deze beschikking verbonden. Nulsituatieonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een verontreiniging of aantasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Het nulsituatieonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen. Nulsituatieonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan de start van de betreffende activiteit(en). Na het beëindigen van de betreffende activiteit(en) dient een vergelijkbaar eindsituatieonderzoek te worden uitgevoerd. Het nulsituatieonderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: • de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de lokale grondwaterstroming; • de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; • de bodemkwaliteit ter plaatse van bennonsteringslocaties. De in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van het eindsituatieonderzoek of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Bij de aanvraag is een rapport van een bodemonderzoek gevoegd: 'Nulsituatie bodemonderzoek (NEN 5740 NUL-B0) Tinq-station Heemstraweg 75 Druten', Kosterman Milieutechniek b.v., rapport 80410-nuls-15j druten-Demarol, 15 april 2008. Dit rapport hebben wij beoordeeld. De volgende rapporten zijn bij ons bekend en hebben wij ook bij de beoordeling betrokken: • Project onderzoek n.a.v. nnotoroliemorsing TinQ Druten, Kosterman Milieutechniek b.v., rapport 141001-cal-Indsw12Drut-dem(MvD), 28 oktober 2014; • Beoordeling peilbuisoverschrijding pb2a locatie TinQ Industrieweg 12, 6651KR Druten, Kosterman Milieutechniek b.v., referentie 150504-check-Indw12Drut-dem(em), 12 juni 2015. 215.020141
pagina 11 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Het rapport van het in 2008 uitgevoerde onderzoek (met grondwaterresultaten uit 2007) is niet representatief voor de huidige bodemkwaliteit, omdat het tankstation sindsdien in gebruik is geweest. Dit blijkt ook uit de verhoogde waarden in het grondwater, die na 2007 zijn geconstateerd (rapportage uit 2015) en de verontreiniging die is ontstaan bij een morsing (rapportage uit 2014). Verder merken wij op dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het leidingwerk en de afleverpunten in 2008 niet is vastgelegd. Wij concluderen dat de situatie van de bodemkwaliteit bij oprichting of verandering van de inrichting met de ons bekende onderzoeken niet is vastgelegd. In artikel 2.11, lid 5 van het Activiteitenbesluit is opgenomen dat, nu de situatie van de bodemkwaliteit bij oprichting of verandering van de inrichting niet is vastgelegd, als uit het eindsituatieonderzoek een bodemverontreiniging blijkt, de bodemkwaliteit moet worden hersteld tot de achtergrondwaarden als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Energie Voor de beoordeling van het energiegebruik hebben wij aansluiting gezocht bij afdeling 2.6 van het Activiteitenbesluit. Inrichtingen met een jaarlijks energieverbruik groter dan 75.000 m3 aardgas(equivalent) en tegelijk groter dan 200.000 kWh elektriciteit worden daarin als energierelevant bestempeld. De inrichting gebruikt met 40.000 kWh aanzienlijk minder dan 200.000 kWh. Deze hoeveelheid is zodanig klein dat de inrichting als niet energierelevant wordt aangemerkt. In de vergunning zijn daarom geen voorschriften ter bevordering van het zuinig gebruik van energie opgenomen. Wel is in de voorschriften een verplichting tot registratie van het energiegebruik opgenomen. Externe veiligheid Algemeen Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beheersen van risico's bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico's die verbonden zijn aan activiteiten die brand of explosies kunnen veroorzaken en aan activiteiten die bij brand gevaarlijk kunnen zijn of schadelijk kunnen zijn voor het milieu. Het bedrijf overschrijdt met de activiteiten niet de drempelwaarden van het BRZO en het Bevi. Deze zijn daardoor niet van toepassing. Onbemande tankstations Ongevalscenario tijdens het tanken van een motorvoertuig Voor de beoordeling van de veiligheid bij onbemande tankstations volgen wij het standpunt van de Directie Veiligheid en Risico's van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (hierna: het ministerie). Het standpunt van het ministerie over het omgaan met de risico's van onbemande benzine tankstations is dat hier de afleverzuil het meest risicovolle punt is. Ten aanzien van de afleverzuil geldt ten opzichte van bemande benzinetankstations dat bij onbemande benzinetankstations het risico op een plasbrand door vandalisme of baldadigheid groter is en de afleverzuil dus als meest gevaarlijke punt moet worden beschouwd. Ten gevolge van een calamiteit kan benzine uitstromen en ontbranden (diesel is niet risicovol vanwege het hoge vlampunt). De warmtestralingsintensiteit door een plasbrand op een object van derden kan zodanig hoog worden, dat door brandoverslag dit gebouw in brand raakt, of de aanwezige personen door de warmtestraling in gevaar komen. Dat daarbij de luifel in brand raakt is een secundair effect van de plasbrand, waarmee geen rekening hoeft te worden gehouden. Bij de Z15.020141
pagina 12 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
beoordeling wordt alleen gekeken naar het primair effect, in dit geval: de warmtestraling van de plasbrand die direct leidt tot branddoorslag en brandoverslag bij objecten van derden. De rechtbank Rotterdam is eenzelfde standpunt toegedaan (zie uitspraak ROT 13/5929 d.d. 12 maart 2015, overweging 6.2). Om te kunnen beoordelen of sprake is van een voldoende veilige situatie hanteren wij de volgende criteria: vergunningverlening is mogelijk als er geen beïnvloedbare objecten van derden binnen de 10 a. kW/m2 contour vanaf de plaats van aftanken zijn gelegen; als er beïnvloedbare objecten van derden binnen de 10 kW/m2 contour vanaf de plaats van b. aftanken aanwezig zijn, dan is vergunningverlening mogelijk mits een weerstand tegen branddoorslag of brandoverslag van 30 minuten is gegarandeerd. De beoordeling is gebaseerd op een maatgevend scenario voor de warmtebelasting bij een ongevalscenario tijdens het tanken van een motorvoertuig. De lossende tankauto is hierbij niet beschouwd. Door de aanvrager is een warmtestralingsberekening opgesteld om de situatie ten aanzien van externe veiligheid als gevolg van een calamiteit bij de plaats van aftanken te beoordelen: 'Beoordeling onbemand opereren benzinetankstation', Adviesgroep AVIV BV, project 101880, 4 mei 2015. Voor de berekening van de veilige afstand tot objecten van derden moet in de berekening uitgegaan worden van de navolgende drie scenario's: er is sprake van het vrijkomen van de maximaal te tanken hoeveelheid brandstof én 1. er moet uitgegaan worden van een maximale oppervlakte van de uitgestroomde hoeveelheid 2. brandstof als gevolg van een verstopte afvoerput én er is sprake van een ontsteking na maximale uitstroming. 3. Door ons is het rapport getoetst en de uitkomst geverifieerd: de berekening voldoet aan deze eisen. Uit de berekening blijkt dat één beïnvloedbaar object net tegen de 10 kW/m2 contour ligt. Er is voor wat betreft de veiligheidssituatie van de afleverzuil sprake van een voldoende veilige situatie. Twee warmtestralingsberekeningen zijn uitgevoerd: zowel voor de situatie sec als voor de situatie met een goed werkende (niet verstopte) olieafscheider. De warmtestralingscontouren van 3, 10 en 35 kW/m2 zijn uitgerekend en gepresenteerd. De gedane aannames zijn juist. Uit de berekeningen blijkt dat bij een plasbrand die kan ontstaan bij een aftankende auto, de warmtestralingscontour van 10 kW/m2 (de norm voor wat acceptabel is) een bereik heeft van circa 15 meter. Deze contour gaat over het naastgelegen bedrijfsgebouw, hetgeen in principe niet acceptabel is. De contour raakt ook net de eigen technische ruimte. Echter, bij het goed onderhouden van de afvoergoten en afvoerputten, wordt het bereik voor de warmtestraling van 10 kW/m2 circa 6 meter. Deze warnntestralingscontour van 10 kW/m2 raakt in dat geval net het naastgelegen bedrijfsgebouw, maar de eigen technische ruimte niet. Omdat de warmtestraling van 10 kW/m2 net tegen het naastgelegen object van derden ligt, geldt in principe dat er een weerstand tegen branddoorslag of brandoverslag van 30 minuten moet zijn gegarandeerd. Deze weerstand tegen branddoorslag of brandoverslag van 30 minuten is niet aanwezig, althans de materialen kunnen deze weerstand niet bereiken. In deze situatie, waarbij er sprake is van een kortdurende brand van maximaal 2 minuten met een warmtestraling op het object van minder dan 15 kW/m2, is brandoverslag echter onwaarschijnlijk. Bovendien bestaat er de mogelijkheid voor vluchten van de eventueel aldaar aanwezige personen. Voldoende vluchtwegen naar de zij- en achterkant van het bedrijfsgebouw zijn aanwezig. Wij achten het dan ook niet noodzakelijk om maatregelen te laten treffen (zoals een brandwerende muur) om een weerstand Z15.020141
pagina 13 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
tegen branddoorslag of brandoverslag van 30 minuten te verlangen. Daarmee is deze situatie vergunbaar. Voorschriften m.b.t. het tanken van een motorvoertuig Om de veiligheidssituatie rond de afleverzuil te waarborgen, is in deze beschikking vastgelegd dat de maximaal af te leveren hoeveelheid brandstof per tankbeurt 80 liter benzine mag bedragen. In artikel 3.21, lid 2 van de Activiteitenregeling zijn voorschriften opgenomen voor het afleveren aan motorvoertuigen. Deze voorschriften verwijzen naar de verschillende paragrafen van de PGS 28 en zijn rechtstreeks werkend. Dit houdt onder meer in dat: blusmiddelen aanwezig en beschikbaar moeten zijn voor de tankende klant; de inrichting moet voldoen aan bepaalde interne en externe afstandseisen; bij de afleverzuilen een noodknop aanwezig moet zijn waarmee de toevoer van brandstof wordt stop gezet en de noodprocedure in gang wordt gezet; op plaatsen waar gevaar van aanrijding bestaat, installatieonderdelen in de aanrijdingsrichting op een doelmatige wijze moeten zijn beschermd; bij alle afleverzuilen een temperatuurgevoelig element aanwezig moet zijn dat de spanningsvoerende delen van de afleverzuil buiten werking stelt en de beheerder waarschuwt bij het te hoog oplopen van de temperatuur als gevolg van een brand. Voorts overwegen we nog het volgende. Als geen toereikende maatregelen worden getroffen om een verstopping van de afvoergoten te voorkomen, kan brandoverslag naar het naastgelegen bedrijfsgebouw en/of de eigen technische ruimte plaatsvinden. Er worden daarom maatregelen getroffen om verstopping te voorkomen. Wekelijks vindt inspectie van de afvoergoten plaats en wordt de inrichting ontdaan van zwerfvuil. Met deze maatregelen is het aannemelijk dat er geen verstopping van de afvoergoten plaatsvindt. Hiermee is het risico op brandoverslag naar de in of nabij de inrichting gelegen objecten nagenoeg afwezig. De periodieke controle is in de voorschriften vastgelegd. Lossende tankwagen Ten aanzien van het vulpunt (het lossen van de tankwagen) geeft het ministerie aan dat de risico's goed afgedekt zijn door allerlei maatregelen waaronder de eisen van het ADR, de overvulbeveiliging en de noodstopvoorzieningen, waardoor het risico op overstroming met benzine minimaal is. QRAberekeningen aan benzinetankstations zijn wat het ministerie betreft dan ook niet nodig. Voor een verdere reductie van deze risico's heeft de leverancier procedures opgesteld. Deze zijn ook beschreven in het bij de aanvraag geleverde rapport: VNPI, Risicobeoordeling Brandstof Bevoorrading Tankstations, versie 8, 28 augustus 2014. In dit rapport wordt nadere invulling gegeven van de voorschriften die zijn voorgeschreven in de PGS 28, waar in het Activiteitenbesluit naar verwezen wordt. In bijlage 3 van dit rapport wordt verwezen naar werkinstructies die de risico's verder reduceren en in bijlage 4 van dit rapport wordt de losprocedure beschreven. Zoals door het ministerie is aangegeven, is door de reeds verplicht gestelde maatregelen, het risico op een overstroming met benzine bij het lossen van de tankwagen minimaal. Wel merken wij op dat het grootste risico tijdens een lossing gevormd wordt door een breuk of lekkage van de losslang. Het is hierbij belangrijk dat de uitstroom van brandstoffen als gevolg van een breuk of lekkage van de slang zo snel mogelijk beperkt wordt. Het is daarom noodzakelijk dat de chauffeur direct handelend kan optreden. Het houden van direct toezicht op de lossing is hierdoor de grootste risicobeperkende factor.
Z15.020141
pagina 14 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Voorschriften m.b.t. het lossen van de tankwagen In de losprocedure is opgenomen dat het lossen van benzine altijd onder toezicht van de chauffeur van de tankauto plaatsvindt. Wij vinden het echter wenselijk dat, ondanks dat het al is opgenomen in de losprocedure, het direct toezicht houden door de chauffeur wordt vastgelegd in deze beschikking. Daarom is in deze beschikking een voorschrift opgenomen waarin is aangegeven dat het lossen van brandstoffen met een tankwagen altijd onder continu toezicht van de chauffeur van de tankwagen moet plaatsvinden. In artikel 3.38, lid 1 van de Activiteitenregeling zijn voorschriften opgenomen voor het lossen van de tankwagen en het vullen van de tank. Deze voorschriften verwijzen naar de verschillende paragrafen van de PGS 28 en zijn rechtstreeks werkend. Uit de aanvraag blijkt dat de activiteiten voldoen aan deze PGS-richtlijn. Conclusie externe veiligheid Ten aanzien van de risico's als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen de inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften en andere wettelijke regels gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en dat de "restrisico's" in voldoende mate worden beheerst. Geluid Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door de verkeersbewegingen van tankende voertuigen (personen- en bedrijfsauto's en vrachtwagens), het gebruik van de brandstofpompen en door de aanvoer van brandstoffen door een tankwagen. De dichtstbijgelegen woning van derden is gelegen ten noorden van de inrichting, aan de Industrieweg 10a, op een afstand van ongeveer 95 meter vanaf de grens van de inrichting. Ten zuidwesten van de inrichting is een woning van derden gelegen aan de Kerkstraat 30, op een afstand van ongeveer 150 meter vanaf de grens van de inrichting. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie (de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt). Het afleveren van brandstof aan motorvoertuigen en de aanvoer van brandstoffen door een tankwagen kan gedurende de dag, avond en nacht plaatsvinden. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. De gemeente Druten heeft geen gemeentelijke geluidnota industrielawaai. Langbjdgemiddeld beoordelingsniveau Voor de normstelling hebben wij aangesloten bij de normstelling uit het Activiteitenbesluit, artikel 2.17 lid 4. Deze normstelling gaat voor tankstations uit van een tweedeling in de beoordelingsperioden (07.00 - 21.00 en 21.00 - 07.00), in plaats van de doorgaans gebruikelijke driedeling in dag-, avond- en nachtperiode (07.00 - 19.00, 19.00 - 23.00 en 23.00 - 07.00). Het feit dat dit tankstation vergunningplichtig is, geeft geen aanleiding om in dit geval voor een ander beschermingsniveau voor geluid en voor een andere dagindeling te kiezen dan voor andere tankstations binnen de gemeente. De beoordeling van de geluidsbelasting en het stellen van geluidsgrenswaarden vindt plaats op de gevels van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Dit houdt in dat op de gevel van woningen van derden moet worden voldaan aan de grenswaarden 50 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag- en nachtperiode. De afstanden tot de dichtstbijzijnde woningen van derden (Industrieweg 10a en Kerkstraat 30) zijn groot genoeg om aan de grenswaarden te voldoen. 215.020141
pagina 15 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Maximaal geluidniveau Voor de normstelling hebben wij eveneens aangesloten bij de normstelling uit het Activiteitenbesluit, artikel 2.17 lid 4. Dit houdt in dat op de gevel van woningen van derden moet worden voldaan aan de grenswaarden 70 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag- en nachtperiode. De afstanden tot de dichtstbijzijnde woningen van derden zijn groot genoeg om aan de grenswaarden te voldoen, ook bij tankende vrachtwagens in de nachtperiode. Indirecte hinder Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg wordt beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 dB(A) en de grenswaarde 65 dB(A). Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet zo mogelijk worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Het verkeer van en naar de inrichting is ter hoogte van woningen van derden reeds opgenomen in het heersend verkeersbeeld en valt daarmee buiten de reikwijdte van de omgevingsvergunning. Conclusie geluid Gelet op de aard en bedrijfsduur van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen en met name ook de afstand tot woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden. Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Lucht Benzinedampen en geur Door het (af)tanken door het wegverkeer en (af)vullen van de ondergrondse benzinetanks zal een hoeveelheid benzinedampen naar de lucht ontwijken. Ter beperking van deze hoeveelheid zijn regels gesteld in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling (dampretour stage I en fase-II) die direct werkend zijn, zodat voor de emissie van benzinedampen geen voorschriften aan deze beschikking zijn verbonden. Door het treffen van deze voorzieningen is ook geen geurhinder te verwachten. Toetsen aan luchtkwaliteitseisen De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10 ), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. Tevens is in deze bijlage een richtwaarde voor ozon gedefinieerd en zijn richtwaarden gegeven voor het totale gehalte in de Pf‘lio fractie voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door het bevoegd gezag als toetsingscriterium in de vergunningverlening moeten worden gehanteerd. Deze grenswaarden geven een niveau aan van de kwaliteit van de buitenlucht dat niet mag worden overschreden. Het RBL is niet van toepassing op de werkplek. Dit betekent dus dat toetsing van de normen geschiedt buiten het terrein van de inrichting. Hoewel de aanvraag hier niet concreet op ingaat, is het voldoende duidelijk dat de verandering van de inrichting niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen zal leiden. Omdat het autogaragebedrijf en de LPG-installatie geen onderdeel meer uitmaken van de inrichting, neemt het aantal verkeersbewegingen naar de inrichting af. Ook worden de verbrandingsgassen uit de stookinstallaties van het autogaragebedrijf en de uitlaatgassen uit de herstelinrichting voor motorvoertuigen daardoor niet meer toegerekend aan de inrichting.
Z15.020141
pagina 16 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Conclusie lucht Door de aangevraagde activiteiten zal de concentratie in de buitenlucht van NO2 en PM10 per saldo verbeteren. Daarom hoeft niet verder aan de grenswaarden getoetst te worden. Verruimde reikwijdte Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wabo is de 'verruimde reikwijdte'. Dit betekent onder meer dat de aspecten vervoer en watergebruik in de omgevingsvergunning moeten worden meegenomen. Daarvoor zijn in de Handreiking 'Wegen naar preventie voor bedrijven' en de beleidsnotitie 'Vervoermanagement/ Mobiliteitsnnanagement van en naar een inrichting' van het ministerie van I&M handvatten gegeven. Op basis daarvan zijn in deze vergunning voornoemde aspecten beoordeeld, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria. Afvalpreventie Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie. In Nederland is een separaat afvalpreventieprogamma vastgesteld. Afvalpreventie is ook onderdeel van het programma Van Afval Naar Grondstoffen (VANG). Met het uitvoeren van het programma VANG is de uitvoering van het afvalpreventieprogramma voor een belangrijk deel geborgd. Zowel het LAP als de genoemde programma's bevatten geen kwantitatieve doelstellingen voor afvalpreventie bij bedrijven. Om invulling te geven aan dit aspect is de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005) als toetsingskader gebruikt. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Binnen de inrichting ontstaan bedrijfsafvalstoffen in de vorm van restafval en olie-, water- en slibafval afkomstig van de olie-/benzineafscheider en slibvangput. Uit de aanvraag blijkt dat de hoeveelheid circa 100 kg restafval en 2.300 kg olie-, water- en slibafval per jaar bedraagt. De Handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. Verkeer en vervoer Wij achten het aspect vervoer door medewerkers pas relevant bij meer dan 500 werknemers, als tegelijk niet aannemelijk is dat de inrichting alle maatregelen heeft getroffen om de nadelige gevolgen van vervoer voor het milieu tegen te gaan. Omdat slechts enkele keren per week de inrichting door of namens de inrichtinghouder en door tankwagens wordt bezocht, wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan dit aspect. Waterverbruik Uit de aanvraag blijkt dat er geen water wordt verbruikt. Natuurbeschermingswet 1998 Om de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteiten van de inrichting op Natura 2000-gebieden te kunnen beoordelen, hebben wij een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Wij hebben hiervoor gebruik gemaakt van de AERIUS Calculator. De berekening op basis van stikstofemissies gaat in dit geval uit van de component stikstofoxide (NO). Hiermee is de depositie van de activiteit berekend en uitgewerkt. Z15.020141
pagina 17 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Alleen de voertuigbewegingen vormen hier een bron van stikstofemissie. Voor de uitgangspunten voor de berekening zijn wij uitgegaan van de gegevens uit de aanvraag: dagelijks 253 bezoekers. Deze hebben we verdeeld naar 182 lichte voertuigen, 20 middelzware voertuigen en 51 vrachtwagens. Voor de route zijn wij uitgegaan van de inrichting tot het punt waar het verkeer in het heersende verkeersbeeld is opgenomen. Het verkeer rijdt heen en terug, waardoor met dubbele aantallen is gerekend (en een worst case situatie is berekend). Document 2EbwBREXwU (21 augustus 2015) bevat de resultaten van de stikstofdepositieberekening met de AERIUS Calculator. Uit de berekeningen blijkt een stikstofdepositie van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken). Omdat de stikstofdepositie kleiner is dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j, is er geen sprake van een meldings- of vergunningsplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Conclusie inhoudelijke overwegingen milieu Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het veranderen en in werking hebben (revisie) van een inrichting zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan BBT. In deze beschikking zijn de voor de activiteit in de inrichting relevante voorschriften opgenomen.
Z15.020141
pagina 18 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Bijlage: begrippen ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - AI-bladen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20025 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 www.sdu.n1 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.n1 - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 01 90 www.nen.n1 - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.n1
ADR: Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route. AFVALSTOFFEN: Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Z15.020141
pagina 19 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een bodembedreigende stof overeenkomstig de definitie van het Activiteitenbesluit. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. EMISSIE: Uitworp van één of meer verontreinigende stoffen naar de lucht (vracht per tijdeenheid). EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie van VROM. GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN: Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). GELUIDSNIVEAU IN dB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEVAARLIJKE AFVALSTOF: Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. GEVAARLIJKE STOFFEN: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, lid 1 onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. HERGEBRUIK: Elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld.
Z15.020141
pagina 20 / 21
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
LANGTUDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieternn Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. NEN 5740: NEN 5740 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgever NEN, ICS 13.080.05, januari 2009. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen, Ministerie van I&M. PGS 28: Vloeibare brandstoffen - ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties. PREVENTIE: Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van: de hoeveelheden afvalstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten; de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid, of het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten. VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: Vloer of voorziening direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die vloer of voorziening kan komen. WONING: Gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet.
Z15.020141
pagina 21 / 21