Industrieel Participatiebeleid in het kader van Defensiebestellingen
Maart 2008
INDUSTRIEEL PARTICIPATIEBELEID IN HET KADER VAN DEFENSIEBESTELLINGEN Inhoudsopgave Inleiding ...................................................................................................................... 4 1. Internationale toestand ....................................................................................... 5 2. Toestand in België ............................................................................................... 9 2.1. Nationale aankoopprogramma’s .................................................................... 9 2.1.1. Inleiding.........................................................................................................................9 2.1.2. Definities van de verschillende soorten economische weerslag ..................................10 2.1.3. Belgische regelgeving betreffende nijverheidscompensaties (K.B. van 6/2/97, gewijzigd bij K.B. van 6/12/2001)...............................................................................13 2.1.4. Akkoord betreffende de procedure tussen de Minister van Economie en de Minister van Landsverdediging inzake de gemeenschappelijke behandeling van sommige overheidsopdrachten van Defensie ter uitvoering van het K.B. van 6 februari 1997...18 2.1.5. Raad voor Nijverheidscompensaties............................................................................18
2.2. Internationale programma’s ......................................................................... 19 2.2.1. Samenwerkingsmogelijkheden ....................................................................................19 2.2.2. Belgische regelgeving betreffende internationale samenwerking (K.B. van 29 april 2001)............................................................................................................................20 2.2.3. Toekomstige ontwikkelingen.......................................................................................21
3. Het compensatiebeleid in een aantal andere landen ...................................... 24 3.1. Canada.......................................................................................................... 24 3.2. Denemarken ................................................................................................. 28 3.3. Finland ......................................................................................................... 31 3.4. Griekenland.................................................................................................. 34 3.5. Hongarije...................................................................................................... 37 3.6. Italië ............................................................................................................. 39 3.7. Nederland..................................................................................................... 40 3.8. Noorwegen................................................................................................... 44 3.9. Oostenrijk..................................................................................................... 47 3.10. Polen .......................................................................................................... 50 3.11. Portugal ...................................................................................................... 54 3.12. Spanje......................................................................................................... 57 3.13. Tsjechië ...................................................................................................... 60 3.14. Turkije........................................................................................................ 62 3.15. Verenigd Koninkrijk .................................................................................. 66 3.16. Zweden....................................................................................................... 69 3.17. Zwitserland ................................................................................................ 71 3.18. Overige landen met een compensatiebeleid............................................... 73 3.19. Besluit ........................................................................................................ 74
2
4. Enkele statistieken voor België......................................................................... 76 4.1. Globaal Overzicht ........................................................................................ 76 4.2. Verdeling Economische weerslag per categorie .......................................... 77 4.3. Regionale verdeling van de economische weerslag..................................... 77 4.4. Regionale Verdeling van de economische weerslag per categorie.............. 78 4.5. Verdeling per categorie van economische weerslag voor elk gewest.......... 78 4.6. Verdeling van de economische weerslag per industriële sector sinds 1970 79 4.7. Regionale verdeling economische weerslag per industriële sector.............. 79 4.8. Evolutie vastleggingen defensie - economische verplichtingen .................. 80 4.9. Evolutie vastleggingen defensie - economische verplichtingen .................. 80 4.10. Effectieve uitvoering van de economische weerslag ................................. 81 4.11. Werkgelegenheid verbonden aan de economische weerslag ..................... 81 4.12. Werkgelegenheid verbonden aan de economische weerslag per sector .... 82 5. Voor- en nadelen economische weerslag ......................................................... 83 5.1. Nadelen ........................................................................................................ 83 5.2. Voordelen..................................................................................................... 86
3
INLEIDING Dit document heeft tot doel op een zo volledig mogelijke manier inlichtingen te verschaffen over het aspect economische weerslag bij militaire bestellingen, en over het belang dat het verbinden van nijverheidscompensaties aan de aankoop van militair materieel heeft voor de Belgische economie in het algemeen en voor de Belgische nijverheid in het bijzonder. Inderdaad, buiten de noodzaak om aan de operationele behoeften van onze defensie en aan de begrotingsimperatieven van dit departement te voldoen, kan de uitrusting van de Krijgsmacht, met het oog op het hoogtechnologisch karakter en de belangrijke financiële omvang van de bestellingen voor defensie, bijdragen tot het behoud van de technologische en industriële basis, hetgeen o.a. een element vormt in het behoud van de nationale veiligheid en verklaart waarom het grootste gedeelte van de geïndustrialiseerde landen er aan vasthoudt hun nationale industrieën te laten deelnemen aan deze opdrachten. De grote naties beschikken over een sterke en geavanceerde nijverheid en hebben belangrijke behoeften inzake militair materieel die hen dikwijls toelaten zelf militaire uitrustingen te ontwikkelen. Kleine landen hebben noch de behoeften, noch de middelen om grote projecten te ontwikkelen en hebben dan ook verschillende systemen op punt gesteld die hun economie moet toelaten baat te hebben bij dit soort aankopen in het buitenland. Het gaat om het systeem van de nijverheidscompensaties dat ook gekend is onder verschillende andere namen: "economische weerslag", "juste retour", "offset", "industrial benefit", "industrial participation" en "buy back". Alvorens het beleid dat in België wordt gevolgd sinds de jaren 50 te detailleren en te vergelijken met dit van andere geïndustrialiseerde landen, is het aangewezen een aantal karakteristieken van de internationale defensiemarkt aan te stippen.
4
1. INTERNATIONALE TOESTAND De defensie-industrie heeft een zeker aantal bijzondere kenmerken die er het merendeel van de industriële landen toe hebben gebracht maatregelen te nemen waardoor hun nationale economie kan betrokken worden bij de bestellingen van militair materieel die door hun regeringen worden geplaatst. De procedures verschillen sterk van land tot land in functie van de nagestreefde doelstellingen inzake industrieel beleid en zij worden onder meer beïnvloed door de nationale defensiepolitiek, door de nationale wetgeving op het vlak van de overheidsopdrachten, door de budgetten voor de defensieuitrustingen, door de fondsen die aan R & D worden toegekend en door de industriële en technologische capaciteiten. De karakteristieken die eigen zijn aan de defensiesector werden door een werkgroep in de schoot van de Europese Unie (POLARM) bestudeerd en zijn terug te vinden in een document dat door de Raad van de EU werd goedgekeurd. Het is interessant er de volgende punten van aan te stippen1: "De specifieke kenmerken van de defensiematerieelsector waarmee bij de oprichting van de Gemeenschap rekening is gehouden, zijn in aanmerking genomen door het bepaalde in artikel 296 van het Verdrag".
"De defensie-industrie is een strategische sector waarvan de produkten van cruciaal belang kunnen zijn voor de nationale defensie. In tegenstelling tot andere industrietakken, waar economische factoren doorslaggevend zijn, wordt het nationale defensiematerieelbeleid in wisselende mate mede gedicteerd door het veiligheids- en defensiebeleid. Politieke, strategische en veiligheidsoverwegingen zijn dus mede bepalend voor de omstandigheden waaronder deze sector werkt en voor de vraag naar produkten van de sector". "90% van de produktie van EU-defensiematerieel is in een aantal Lid-Staten geconcentreerd: Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Italië en Zweden." "Daarbij is de prijs/kwaliteit-verhouding niet het enige criterium dat het aankoopbeleid bepaalt. Compensatie, met inbegrip van overeenkomsten inzake industriële samenwerking en strategische politieke, economische en veiligheidsoverwegingen kunnen ook een factor zijn ".
De POLARM-werkgroep heeft een vergelijkende studie gemaakt van de nationale beleidsmaatregelen op het gebied van de aankoop van defensie-uitrustingen en men stelt vast dat vele Europese landen en de grootste in het bijzonder, bij voorrang zorgen voor het behoud van hun “industriële en technologische defensiebasis (ITDB)”. Dit komt tot uiting in een afscherming van de markt, in steunmaatregelen onder verschillende vormen aan de “nationale kampioenen”, in het opzetten van bewapeningsprogramma’s op nationale basis en in multinationale samenwerking die meestal tot stand komt tussen grote landen.
1
Verslag aan het Comité van Permanente Vertegenwoordigers van 25/11/96. 5
Het openstellen van de markt bij de bekendmaking van de offerteaanvragen volgens de procedure die door de "Western European Armements Group" (WEAG) werd opgesteld, heeft geen opmerkelijke resultaten gehad en de opdrachten werden vrijwel steeds door nationale ondernemingen in de wacht gesleept2. "En 1996/97, en Grande-Bretagne, 730 contrats de matériel militaire sont passés par le système du GAEO, dont 56% avec appel d'offre ouvert et 46% sur une base restreinte. Dans le premier cas, 96% ont été attribués à des fournisseurs nationaux et, dans le second, 93%. Les contrats nationaux couvrent ainsi 95% de la totalité des contrats passés". "En France, sur la même période, 99 contrats sont passés par le GAEO, dont 27 avec appel d'offre concurrentiel. Tous ont été remportés par des fournisseurs nationaux". "En Italie, sur les 341 contrats passés par le GAEO, 74% l'ont été sur une base restreinte et 26% sur base concurrentielle. Dans le premier cas, 86% des contrats ont été attribués à des fournisseurs nationaux et 14% à des fournisseurs européens ou américains. Dans le second cas, 68% des contrats ont bénéficié à des entreprises nationales et 32% à des entreprises étrangères". "De plus, on estime qu'une entreprise étrangère est invitée une fois sur dix à participer à un appel d'offre, meilleur moyen de mesurer l'ouverture effective des marchés, pour une couverture d'environ 1/5 de la valeur des contrats". Volgens een vergelijkende studie3 uitgevoerd in 1995 waarin wordt onderzocht in welke mate de markt in de zes belangrijkste Europese landen (Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Italië, Spanje en Zweden) werd opengesteld, blijkt Frankrijk het land te zijn dat het meest gesloten is voor de invoer van militair materieel met een invoer/productie-ratio die onder de 5% ligt en Spanje het meest open land (meer dan 30%). Door de aankoopprocedures kunnen bepaalde landen hun nationale ondernemingen bevoordelen; zo genieten bijvoorbeeld in Italië de lokale militaire producten de voorkeur op de buitenlandse producten, op voorwaarde dat het prijsverschil kleiner is dan 15%. De context die hierboven werd beschreven, verklaart waarom hoofdzakelijk de landen die geen grote bewapeningssystemen produceren, mechanismen van economische "tegenprestaties" hebben op punt gesteld, waarbij hun ondernemingen onder de directe of indirecte vorm baat kunnen halen bij de bestellingen die door hun legers in het buitenland werden geplaatst. De NAVO-landen die regelmatig hun toevlucht nemen tot die mechanismen zijn onder meer België, Canada, Denemarken, Spanje, Griekenland, Noorwegen, Nederland, Portugal en Turkije. De grote Europese landen die militair materieel produceren, hoewel daar niet altijd een procedure vastgelegd is, waar systematisch een industriële return aan verbonden wordt, houden eveneens de mogelijkheid open om in bepaalde gevallen te onderhandelen en aldus worden vaak compensaties gevraagd voor de aankopen in het buitenland.
2
MEZZADRI, Sandra,2000, “L'ouverture des marchés de défense : enjeux et modalités”, Institut d'études de sécurité - U.E.O. 3 SERFATI, Claude, 1996, “Les Industries Européennes d'Armement”, La documentation française Paris. 6
In dat opzicht is het interessant het verslag van 1998 aan het Amerikaans Congres 4 in te kijken over de compensaties die door de Europese landen aan de Amerikaanse bedrijven worden gevraagd (Europe and Offsets): "Why is Europe so dominant in offsets? Part of the answer is that European countries, among them our NATO allies, have long been the major purchasers of the newest and often most expensive weapons systems available from the United States. In addition, Europe has a large overall defense market and requirement for sophisticated weapon systems. Offsets also have a historic basis in this trade, and they seem to have a momentum of their own. Moreover, most European nations demand particularly high levels of offsets relative to the value of the imported weapon system. This is a common practice among more advanced economies. Offsets can make good political sense by redirecting what would otherwise be large international outflows back into the domestic economy. In so doing, they may also promote technology transfer, supplement defense infrastructure, or provide commercial business opportunities. Almost all European (and other) countries have adopted formalized offset policies".
Alsook het verslag van 2007 aan het Amerikaans Congres 5: “During 1993-2006, U.S. firms reported entering into 313 offset agreements with European countries with a total value of $39.5 billion. The value of these offset agreements ranged from just under $2 million to a little more than $6 billion in offset demands, and averaged $103.1million per agreement. The average offset agreement with a European country had a term of just less than 85 months. Many European governments require a minimum of 100 percent offsets on purchases of foreign defense systems. Of the 313 offset agreements with Europe during the 14-year period, 206 (65.8 percent) had offset percentages of 100 percent. Another 27 agreements specified offset percentages of more than 100 percent, including two for which the offset percentage was at least 200 percent. In sum, 74.4 percent (by number) of offset agreements with Europe featured offset percentages of 100 percent or more during the period of 1993-2006.”
De economische compensaties vormen aldus een zeer veralgemeende praktijk en zij worden niet uitsluitend door de kleine landen geëist. Er dient onderlijnd te worden dat de ondernemingen van de kleine landen op hun beurt soms economische compensaties moeten aanbieden als zij op buitenlandse offerteaanvragen willen antwoorden. Zo hebben Belgische firma’s voorstellen voor economische compensaties moeten aanbieden voor opdrachten in Duitsland (dat deze als een "verkoopsargument" beschouwt), Italië, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Noorwegen en Denemarken. Op dat gebied doen zij over het algemeen beroep op de steun van de FOD Economie.
4
US Department of Commerce, 1998, “Offsets in Defense Trade”, “Third Annual Report to Congress Conducted Under Section 309 of the Defense Production Act”, Washington D.C. 5 US Department of Commerce, 2007, “Offsets in Defense Trade”, “Twelfth Annual Report to Congress Conducted Under Section 309 of the Defense Production Act”, Washington D.C. 7
De beschermende maatregelen die de Europese lidstaten nemen in het kader van de defensiepolitiek vinden hun oorsprong in art. 296 van het verdrag van Amsterdam dat stelt: “…elke lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.”
De verschillende pogingen om de Europese defensiemarkt te openen bleven tot op heden zonder resultaat en de problematiek is sinds kort het onderwerp van een debat op Europees niveau. Een eenzijdige, voorbarige beslissing om in België de hefboom van de compensaties te laten vallen, zou de industriële belangen van ons land kunnen schaden.
8
2. TOESTAND IN BELGIË 2.1. Nationale aankoopprogramma’s 2.1.1. Inleiding Het systeem van de nijverheidscompensaties werd in België vanaf de jaren 50 georganiseerd als gevolg van een beslissing van de Ministerraad, waardoor in de schoot van het Ministerie van Economische Zaken een gespecialiseerde dienst werd opgericht. Het basisprincipe was om, in de procedure van de onderhandse opdracht en van de offerteaanvraag, de opdracht toe te kennen aan de firma die de meest voordelige offerte indiende volgens de criteria bepaald in het bestek. Een van deze criteria had betrekking op de nijverheidscompensaties. In de loop der jaren werd het systeem aldus op een empirische wijze opgebouwd; buiten de algemene regels die voor de overheidsopdrachten gelden en de administratieve omzendbrieven over de nijverheidscompensaties bestond er geen enkele specifieke wettekst op dat gebied. De nieuwe reglementering op de overheidsopdrachten (wet van 24 december 1993) heeft deze lacune opgevuld en heeft het kader en de te volgen procedures vastgelegd voor die opdrachten waaraan nijverheidscompensaties worden gekoppeld. In deze context bepaalt het Koninklijk Besluit van 6 februari 1997, gewijzigd door het Koninklijk Besluit van 6 december 2001, de toepassingsmodaliteiten van artikel 3, § 3 van de wet van 24 december 1993 en het stelt bepaalde regels op die moeten gevolgd worden bij de bestellingen van militair materieel, gedekt door Art. 296 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De bepalingen van dat besluit zijn o.m. gebaseerd op de werkzaamheden van de Parlementaire onderzoekscommissie inzake de militaire bestellingen, die onder meer een grotere doorzichtigheid van de toekenningscriteria en –procedures aanbeval. Het is van belang te onderstrepen dat volgens deze Koninklijke Besluiten, de nijverheidscompensaties maatregelen kunnen vertegenwoordigen die erop gericht zijn het economisch of technologisch potentieel van het land te versterken. Het verslag aan de Koning voor het K.B. van 6/2/1997 bepaalt (artikel 2): "Zij kunnen rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van de betrokken opdracht ofwel betrekking hebben op leveringen of diensten die niet gebonden zijn aan de uitvoering van de opdracht. Zo zal de aanbestedende overheid bijvoorbeeld rekening kunnen houden met de technologische verworvenheden die voor een Belgische onderneming voortvloeien uit haar deelneming aan de uitvoering van de opdracht -
9
als vennoot in een tijdelijke vereniging of als onderaannemer of leverancier - en dit in welk stadium dan ook van de uitvoering. Naast deze rechtstreekse compensaties kunnen ook onrechtstreekse compensaties in aanmerking komen zoals voorstellen tot ontwikkeling of aankopen die geen rechtsreeks verband houden met de aankoop maar de Belgische industrie de mogelijkheid bieden om haar technologisch vermogen te handhaven, te verhogen of te ontwikkelen. Dit betekent met name dat er voorrang dient te worden gegeven aan de betrokkenheid van de Belgische nijverheid in een zo vroeg mogelijk stadium van het ontwikkelings- en productieproces, omdat dit de beste garantie geeft inzake technologische overdracht en vernieuwende inbreng. Op het stuk van de nijverheidsdeelname dienen de nationale ontwikkeling, de coproductie en de samenwerking binnen de nijverheid dus te worden bevoordeeld. Bij de in het buitenland geplaatste bestellingen, past het derhalve te streven naar de best mogelijke combinatie van de verschillende vormen van nijverheidscompensaties".
2.1.2. Definities van de verschillende soorten economische weerslag a) Directe deelname Deelname van de Belgische nijverheid aan de leveringen en dienstenprestaties die het onderwerp vormen van het contract afgesloten met het Ministerie van Defensie en die enkel bestemd zijn voor Belgische behoeften. Directe deelname heeft de volgende karakteristieken: -
zij geeft onze nationale industrie de mogelijkheid deel te nemen aan de verwezenlijking van de bestelling, (gedeeltelijk) de montage en eindassemblage uit te voeren en zodoende een voldoende kennis van de uitrustingen te verwerven om eventueel later het onderhoud van het materieel te verzekeren;
-
zij kan technologieoverdrachten inhouden die door onze industrie kunnen gevaloriseerd worden in andere domeinen zowel militaire als civiele;
-
de in België uit te voeren werken zijn goed bepaald in hoeveelheid, in kwaliteit en in waarde en kunnen op de voet gecontroleerd worden;
-
de verwezenlijking is onmiddellijk, in deze zin dat zij aanvangt van bij het begin van het programma.
10
b) Compensatie (algemeen) In de economische clausules van de Belgische contracten, wordt compensatie op de volgende manier gedefinieerd: Bestelling van uitrustingen en/of van dienstenprestaties geplaatst door de een buitenlandse klant bij een Belgische onderneming. Deze bestelling beantwoordt aan elk van de vier volgende voorwaarden: - Aspect causaliteit (compensatoir karakter): het betreft een bestelling waarvoor verondersteld kan worden dat zij zonder de economische verbintenis van dit contract normalerwijze zou geplaatst worden bij een buitenlandse onderneming; - Aspect technologie: de bestelling heeft betrekking op uitrustingen en/of dienstenprestaties waarvan de verwezenlijking in de Belgische nijverheid beroep doet op hooggekwalificeerde arbeid of op vooruitstrevende technologieën; - Aspect nieuwheid: de bestelling vertegenwoordigt op ondubbelzinnige wijze een nieuwe of bijkomende zakenstroom betekent ten gunste van de Belgische nijverheid; - Aspect uitvoer: de eindgebruiker van de bestelling is niet in België gesitueerd. Semi-directe compensatie Compensatie die slaat op uitrustingen en/of dienstenprestaties, die identiek zijn aan deze die het onderwerp uitmaken van het contract met het Ministerie van Defensie of die zeer gelijkaardig zijn en bedoeld voor dezelfde toepassingen. Het technologisch niveau van de semi-directe compensatiebestellingen is op zijn minst evenwaardig, zo niet superieur, aan dit van de directe bestellingen, maar hun verwezenlijking hangt af van de verkopen aan derde partijen. Deze bestellingen kunnen het voordeel hebben zich uit te spreiden over grotere reeksen en onze industrie toe te laten de vaste kosten beter af te schrijven. Semi-directe compensatiebestellingen laten aldus toe de directe deelname te complementeren en de onvolkomenheden ervan op te vangen, te wijten aan eventueel te kleine reeksen.
11
Indirecte compensatie Compensatie die betrekking heeft op andere uitrustingen en/of dienstenprestaties dan deze die het onderwerp vormen van het contract met het Ministerie van Defensie. Indirecte compensaties kunnen een aantal belangrijke voordelen bieden: - Hoewel ze geïnitieerd worden door bedrijven uit de militaire sector situeren deze bestellingen zich meestal in andere industriële sectoren; in overeenstemming met de aanbevelingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie voor Legeraankopen, wordt nauwgezet toegezien op het technologisch niveau van de indirecte compensaties; - benevens zuivere bestellingen worden ook technologietransfers en stages van jonge ingenieurs als compensatie aanvaard hetgeen nogmaals het technologisch aspect benadrukt; - in sommige gevallen kunnen zij een diversificatie van de productie aanmoedigen en aldus toelaten nieuwe markten aan te boren; zij kunnen dus een hefboom betekenen om onze export aan te zwengelen. Anderzijds moeten er ook een aantal minder positieve punten aangehaald worden: - het compenserend karakter van deze indirecte compensatiebestellingen of het causaal verband met de opdracht van Defensie kan niet altijd eenduidig bepaald worden, omdat deze bestellingen misschien in elk geval in België zouden geplaatst zijn; - deze bestellingen situeren zich meestal in het domein van gangbare commerciële uitwisselingen. Voor alle volledigheid dient vermeld te worden dat het gebruik van indirecte compensaties eventueel zouden kunnen betwist worden met het oog op Art 296, § 1.b. van het Verdrag van Amsterdam dat bepaalt dat "… die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden." De FOD Economie gaat er evenwel van uit dat een Belgische firma die ernaar streeft om bestellingen van economische weerslag binnen te halen, competitief moet zijn (op voorwaarde dat er een “level playing field bestaat”). Bovendien wordt in België geen enkele verplichting opgelegd. Bij de compensaties wordt het onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bijkomende zakenstromen, en deze worden als volgt gedefinieerd: Nieuwe zakenstroom: - Bestellingen, geplaatst door een buitenlandse klant bij een Belgische onderneming, van uitrustingen en/of dienstenprestaties die vroeger niet werden gerealiseerd door de Belgische nijverheid in het kader van haar zakenstromen met deze klant; 12
- Bestellingen door een buitenlandse klant bij een Belgische onderneming van uitrustingen en/of dienstenprestaties die het gevolg zijn van: - ofwel een betekenisvolle technologische ontwikkeling, - ofwel het gebruik van een nieuwe productietechnologie, - ofwel een betekenisvolle investering in productiegereedschap in de Belgische onderneming. Bijkomende zakenstroom: - Verhoging van het eerder gerealiseerde zakencijfer met de Belgische onderneming, betreffende welbepaalde uitrustingen en/of dienstenprestaties.
2.1.3. Belgische regelgeving betreffende nijverheidscompensaties (K.B. van 6/2/97, gewijzigd bij K.B. van 6/12/2001) De essentiële punten van deze reglementering, die van toepassing is bij directe aankopen van Defensie bij een producent, kunnen worden samengevat als volgt: Op de eerste plaats moet iedere opdracht, waarvoor een clausule van nijverheidscompensaties kan voorzien worden, aan de Ministerraad worden voorgelegd, en dit zowel in het stadium van de aanvraag voor voorafgaand akkoord om de aankoopprocedure op te starten, alsook in het stadium van de gunningbeslissing. In de wetgeving zijn, afhankelijk van de voorgestelde aankoopprocedure, bepaalde drempelbedragen vermeld voor de geschatte waarde van de opdracht, waarboven er de mogelijkheid bestaat om economische weerslag te vragen aan de inschrijvers. De bedoeling van de wetgever is geweest dat een keuze van bepaald materieel voor Defensie in eerste instantie van het Ministerie van Defensie moet afhangen en dat nijverheidscompensaties in de toewijzing van de opdracht enkel een rol kunnen spelen als Defensie geen uitgesproken voorkeur voor een bepaalde uitrusting kan naar voren brengen. De inschrijver wordt uitgenodigd om een globale offerte in te dienen die volgens hem het meest interessant is. In deze optiek, zou hij kunnen beslissen om geen economische offerte in te dienen. Anderzijds, wanneer hij beslist om wel een economische offerte in te dienen, heeft de eventuele niet-conformiteit van deze economische offerte geen invloed op zijn offerte naar Defensie toe. Verder, en in dezelfde geest, kan de voorgestelde economische weerslag een rol spelen bij de toewijzing van de opdracht, enkel en alleen indien bij Defensie offertes worden geëvalueerd als zijnde vergelijkbaar. Dit betekent dat er in de rangschikking, opgemaakt door Defensie, offertes zijn waarvan de score zich binnen een marge van 10% bevindt ten opzichte van de score van de eerst gerangschikte offerte.
13
De drempels vanaf dewelke de compensaties kunnen worden aangevraagd, verschillen volgens het type van procedure. De bedragen zijn de volgende: • 11 MEUR voor de overheidsopdrachten van leveringen of diensten gegund bij algemene offerteaanvraag. • 2,7 MEUR voor de overheidsopdrachten van leveringen gegund bij beperkte offerteaanvraag of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking. • 2,2 MEUR voor de overheidsopdrachten van diensten gegund bij beperkte offerteaanvraag of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking. • 1,1 MEUR voor de overheidsopdrachten van leveringen gegund bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Om praktische redenen en ook omdat de ervaring heeft aangetoond dat het slechts uitzonderlijk mogelijk is valabele compensaties te bekomen voor betrekkelijk kleine aankopen, vraagt men in principe geen compensaties voor contracten van minder dan 2,5 MEUR. Het K.B. sluit a-priori niet de mogelijkheid uit tot het bedingen van nijverheidscompensaties in het geval van een “sole source” leverancier of een FMS-sale (Ref F-16 programma). In elk geval dient de Ministerraad voor een aankoop die boven bovenvermelde limieten valt te beslissen of er economische weerslag zal gevraagd worden voor zulke aankoop en in voorkomend geval wat het gewicht is van het economisch gedeelte in de evaluatie van de offertes. Het gewicht van het economisch gedeelte is volgens het K.B. beperkt tot 15% van het geheel van de gunningscriteria van de opdracht. Tevens beslist de Ministerraad over de hoogte van de contractuele strafmaatregelen bij niet-uitvoering van de door de aannemer aangegane economische verbintenis; de hoogte van deze boete zal volgens het K.B. in elk geval minstens 10% van het niet-gerealiseerde bedrag van economische weerslag moeten bedragen. Het principe dat door de Administratie wordt toegepast en dat aan de basis ligt voor de vaststelling van het gewicht van het economisch criterium is dat dit functie moet zijn van het te verwachten belang van de economische weerslag voor de bepaalde opdracht, waarbij rekening wordt gehouden met een aantal factoren, zoals uiteraard het technologisch niveau, de mogelijke directe deelname, de industriële valorisatie buiten het eigenlijke programma. Dit gewicht is dus voor elk dossier verschillend, maar is volgens het K.B. beperkt tot 15%.
14
De regelgeving heeft eveneens tot doel de evaluatie van het dossier van de nijverheidscompensaties, uitgevoerd door de FOD Economie, verantwoordelijke overheid ter zake, te scheiden van de andere aspecten van de offerten, waarvan de analyse behoort tot de verantwoordelijkheid van Defensie. Het K.B. bepaalt dat de offertes van nijverheidscompensaties onder een afzonderlijke en verzegelde omslag worden ingediend en als dusdanig ongeopend door het Ministerie van Defensie dadelijk naar de FOD Economie worden gestuurd. Indien er offertes zijn die door Defensie als niet-conform worden beoordeeld, wordt de FOD Economie daarvan op de hoogte gesteld en worden de betrokken economische dossiers eveneens niet meer behandeld. Tevens voorziet de reglementering dat het Ministerie van Defensie en de FOD Economie in onderling overleg de datum vastleggen tot wanneer, in de procedure van algemene offerteaanvraag, preciseringen en, in het geval van een onderhandelingsprocedure, wijzigingen aan de offertes kunnen worden aangebracht. Anders gezegd aanvaardt men geen tijdsverschillen meer tussen de twee Departementen voor het afsluiten van de besprekingen met de inschrijvers. Vanaf die datum kan de FOD Economie een gewogen en gemotiveerde rangschikking van de industriële compensatievoorstellen opstellen. De resultaten van deze evaluatie komen in aanmerking voor de gunning van de opdracht, voor zover er uit de evaluatie uitgevoerd door het Ministerie van Defensie blijkt dat er vergelijkbare offertes zijn. Dit betekent dat er in de rangschikking, opgemaakt door Defensie, offertes zijn waarvan de score zich binnen een marge van 10% bevindt ten opzichte van de score van de eerst gerangschikte offerte. De Minister van Economie moet dan binnen de dertig dagen na ontvangst van het bericht van de vergelijkbare offertes, zijn economische rangschikking overmaken aan zijn collega van Landverdediging. Defensie stelt de synthese van de adviezen op en legt aan de Ministerraad een globaal gewogen klassement voor van het geheel van de financiële, technische, operationele en economische aspecten van de concurrerende offertes. Deze evaluatiemethode houdt tevens in dat de FOD Economie de criteria opstelt die men in overweging moet nemen samen met hun relatief belang en de berekeningswijze vastlegt om de punten toe te kennen aan de offertes van nijverheidscompensaties. In een zorg om de objectiviteit te respecteren, worden al deze elementen vóór het openen van de offertes vastgelegd en de volgende evaluatiecriteria worden in het bestek opgesomd.
15
De volumes van de economische weerslag volgens de verschillende categorieën vormen de “hoofdcriteria” en krijgen elk een gewicht, dat kan verschillen van project tot project, afhankelijk van de ingeschatte mogelijkheden voor de Belgische industrie. Meestal wordt volgende hiërarchie aangehouden: - Directe deelname - Semi-directe compensatie: - Nieuwe zakenstromen - Bijkomende zakenstromen - Indirecte compensatie: - Nieuwe zakenstromen - Bijkomende zakenstromen Op deze hoofdcriteria worden volgende wegingsfactoren (nevencriteria), in afdalende orde van belangrijkheid, toegepast: - Onderzoek en ontwikkeling van het systeem of subsysteem, voorwerp van de opdracht, in de Belgische industrie; - Technologisch niveau van de voorstellen van economische weerslag; - Ingediende waarborgen voor uitvoering van de economische weerslag (akkoorden afgesloten met de Belgische nijverheid); - Oorzakelijk verband van de compensatievoorstellen; - Werkelijkheidsgraad van de economische offerte en van de inschrijver (geloofwaardigheid van de economische offerte en van de inschrijver, financiële toestand van de inschrijver, nauwkeurigheid van de inhoud van de economische offerte, …); - Uitvoeringsperiode van de economische weerslag. Zoals hoger vermeld, wordt de inschrijver niet verplicht om een economische offerte in te dienen. Met betrekking tot de evaluatie heeft, het niet indienen van een economische offerte, of het niet voldoen van de offerte aan de eisen opgesomd in het economisch deel van het bestek, tot gevolg dat aan de offerte voor het criterium "economische weerslag" een quotering gelijk aan nul zal toegekend worden. Indien de inschrijver beslist om een economische offerte in te dienen, is hij vrij in de keuze van het globaal volume aan economische weerslag. Niettemin, probeert een richtlijn van de Regering van maart 2005, een globaal percentage van 80% aan te moedigen, via modaliteiten die vermeld staan in het bestek. Anderzijds en enkel voor evaluatiedoeleinden, zal een economische offerte die meer aanbiedt dan 100%, beperkt worden tot 100%. Het is aan de inschrijver om zijn offertes zo samen te stellen met de verschillende categorieën van economische weerslag dat deze, rekening gehouden met bovenvermelde elementen, volgens hem de meest interessante zijn voor de Belgische nijverheid.
16
De compensatieverbintenissen worden opgenomen in de economische bepalingen die integraal deel uitmaken van de aankoopovereenkomst van het Ministerie van Defensie en wat de belangrijke opdrachten betreft, vermeldt het contract eveneens de regionale verdeling van de economische weerslag waartoe de inschrijver zich heeft verbonden. Deze economische bepalingen worden gefinaliseerd vóór de economische evaluatie en zijn bindend voor de inschrijver die het contract binnenhaalt. Andere principes: - Eveneens in uitvoering van de richtlijn van de Regering, wordt aan de inschrijver gevraagd om een gebalanceerde verdeling tussen de 3 regio’s voor te stellen van het globaal voorgestelde volume; - Multiplicatoren kunnen toegepast worden in geval van nieuwe zakenstromen die gecreëerd zijn door technologietransfer en in geval van stages; - Clearing kan aanvaard worden op voorwaarde dat er een akkoord hierover bereikt wordt tussen de bevoegde autoriteiten van beide landen; - Een bankgarantie ten bedrage van 10% dient neergelegd te worden om eventueel het niet gerealiseerd deel van de economische weerslag te dekken; - “Banking” van industriële weerslag is niet aanvaardbaar (teneinde bij een toekomstig programma de gelijkheid tussen de in competitie zijnde inschrijvers niet te verstoren); Tijdens de uitvoering van het contract, wordt de leverancier verzocht er zich eveneens toe te verbinden iedere potentiële compensatiebestelling (vóór het plaatsen van de bestelling) te onderwerpen aan een procedure van voorafgaandelijk akkoord van de FOD Economie en zijn voorstel te verrechtvaardigen ten opzichte van de aanvaardbaarheidscriteria die in het contract zijn opgenomen. Het objectief bestaat erin het technologisch niveau te onderzoeken, de Belgische toegevoegde waarde vast te stellen alsmede het compenserend karakter van de bestelling, en meer in het algemeen het bepalen van de conformiteit van het voorstel met de contractuele criteria. Dat onderzoek gebeurt al vanaf het stadium van indiening van het compensatievoorstel door de leverancier en dit om het de Minister mogelijk te maken zich over de aanvaardbaarheid van het voorstel uit te spreken. Op het gebied van controle maken de compensatiedossiers het voorwerp uit van een verificatie in de Belgische ondernemingen door de gespecialiseerde diensten van de FOD Economie (Algemeen Bestuur Controle en Bemiddeling). De FOD Economie maakt om de zes maanden een balans op van de uitvoering van de economische verbintenissen om aldus de bankwaarborg, neergelegd door de leverancier om de eventuele boetes in geval van nietuitvoering van de economische weerslag te dekken, aan te passen.
17
2.1.4. Akkoord betreffende de procedure tussen de Minister van Economie en de Minister van Landsverdediging inzake de gemeenschappelijke behandeling van sommige overheidsopdrachten van Defensie ter uitvoering van het K.B. van 6 februari 1997 De Ministers van Economie en van Landsverdediging hebben in augustus 1998, een akkoord afgesloten dat de overlegprocedures opstelt betreffende de informatie-uitwisseling tussen beide Departementen, het opmaken van de adviezen aan de Ministerraad in de fase van de aanvraag voor voorafgaandelijk akkoord (AVA) om de procedure op te starten, het verloop van de aankoopprocedure en de evaluatie van de offertes en tenslotte de opvolging van het ondertekend contract. Sindsdien werd dit akkoord meermaals aangepast. (In een beslissing van de Regering is vastgelegd dat de FOD Economie tijdig op de hoogte moet gesteld worden van de nodige informatie betreffende de geplande militaire aankoopcontracten.) De meest recente versie dateert van 9 december 2005, maar deze is in herziening. 2.1.5. Raad voor Nijverheidscompensaties Krachtens artikel 5 van het K.B. van 6 februari 1997 heeft de Minister van Economie bij Ministerieel Besluit van 18 juli 1997 een “Raad voor Nijverheidscompensaties” opgericht, die tot opdracht heeft adviezen te formuleren over de krachtlijnen die in het compensatiebeleid moeten gevolgd worden. Die adviezen worden verstrekt op eigen initiatief of op vraag van de Minister. Die Raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, van de Sociaal-economische Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de Sociaal-economische Raad van Vlaanderen, van het “Conseil économique et social de Wallonie” en van de FOD Economie. In het kader van transparantie, informeert de FOD Economie regelmatig het Parlement (Parlementaire Commissie legeraankopen) over de activiteiten van de Raad en meer bepaald over de situatie in de programma’s van economische weerslag.
18
2.2. Internationale programma’s 2.2.1. Samenwerkingsmogelijkheden a) Internationale samenwerking vanaf het stadium van Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) Bij deze formule heeft de nijverheid van elk deelnemend land de mogelijkheid deel te nemen aan de O&O-fase, die op technologisch vlak de meest interessante is. Bij de op punt stelling van het prototype is elke partner in principe verantwoordelijk voor een volledig onderdeel van het ontwikkelde materieel, wat normalerwijze de verdeling van de productie in de aanschaffase vergemakkelijkt. Deze formule werd tot op heden slechts in zeldzame gevallen gebruikt omdat zij een aantal voorwaarden impliceert zoals o.a. een harmonisatie van de behoeften van de verschillende strijdkrachten, niet enkel op het vlak van de technico-operationele vereisten maar ook op het vlak van de aankoopkalenders, de beschikbaarheid van budgetten voor O&O en de mogelijkheid om verbintenissen aan te gaan voor aankoop van materieel dat pas veel later zal geproduceerd worden. Tenslotte is het niet altijd gemakkelijk voor een klein land om zich als volwaardig partner te laten erkennen in een samenwerking waaraan meerdere grote landen deelnemen. b) Geïntegreerde productie of coproductie op internationaal vlak Wanneer het niet mogelijk blijkt deel te nemen aan een programma vanaf het stadium van O&O, is het niettemin interessant te trachten onze nijverheid te betrekken bij de industrialisatie en de productie van de gemeenschappelijk aangekochte uitrustingen. Deze formule laat de deelnemende naties toe het globaal fabricatievolume te verdelen volgens regels die in het internationale protocolakkoord worden vastgelegd; deze houden over het algemeen rekening met de respectievelijke behoeften van de verschillende landen en met de competitiviteit van de bedrijven. De nijverheid van elk land heeft op die manier de mogelijkheid elementen te fabriceren in economisch rendabele reeksen in het belang van de industriële partners en de aankopers. Het ideale basisprincipe is de enige productiebron ("sole source production") voor de behoeften van alle aankopende landen gedurende de totale duur van het programma. Nochtans wijkt men in vele gevallen af van deze regel en omwille van de veiligheid van bevoorrading zet men meerdere productiebronnen op.
19
België heeft aan verschillende van zulke projecten deelgenomen waarvan een van de belangrijkste het F-16 programma is. Momenteel neemt Defensie deel aan het AWACS-programma, alsook aan het project A400M. Een andere mogelijkheid die zich aanbiedt is het NATO-programma AGS (Alliance Ground Surveillance). 2.2.2. Belgische regelgeving betreffende internationale samenwerking (K.B. van 29 april 2001) Aankopen, die in het kader van een internationaal samenwerkingsprogramma werden afgesloten, hebben als juridische basis Art. 3, §4, van de wet van 24 december 1993: De wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en diverse bepalingen heeft een nieuw art. 3, § 4, ingevoegd in de wet van 24 december 1993 en stelt dat niet zijn onderworpen aan het toepassingsveld ervan, de “overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en van diensten waarop artikel 296, § 1, b, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en die door de minister of de autoriteit die hij daarvoor mandateert te plaatsen zijn in het kader van een internationale samenwerking die voor het merendeel lidstaten van de Europese Unie of van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie samenbrengt. De Koning bepaalt de controlemodaliteiten waaraan deze opdrachten onderworpen zijn ». Het Koninklijk Besluit tot uitvoering van deze wetsbepaling (K.B. van 29.04.2001) bepaalt dat, in functie van bepaalde drempelbedragen, de bedoelde overheidsopdracht ter goedkeuring aan de Ministerraad dient te worden voorgelegd, alvorens enige procedure van internationale samenwerking aan te vatten. De Ministerraad gaat de toepasselijkheid na van Art. 296 en spreekt zich uit over de opportuniteit van de keuze over een internationale samenwerking, “onder andere door rekening te houden met de operationele, technische, financiële en industriële voordelen die daaruit zouden kunnen voortvloeien”. Deze mogelijkheden in al deze samenwerkingsvlakken moeten ten volle benut worden. De instemming van de Ministerraad is eveneens vereist met de formulering en voorwaarden voor de internationale samenwerking, alvorens het samenwerkingsakkoord wordt ondertekend. Die instemming houdt rekening met vermelde beoordelingsfactoren (voordelen). Volgens dit K.B., moet de Minister van Economie zich als medeondertekenaar van dit K.B. en in hoofde van zijn bevoegdheid betreffende de economische aspecten, uitspreken over de industriële voordelen van de voorgestelde internationale samenwerking.
20
2.2.3. Toekomstige ontwikkelingen a) OCCAR Aan de hand van de Belgische deelname aan het A400M is België lid geworden van OCCAR (Organisation Conjointe de Coopération en matière d'Armement). De oprichting van dit organisme en de werking ervan werd geregeld door een Memorandum of Understanding (MOU) dat door alle deelnemende landen werd onderschreven. In dit MOU zijn een aantal principes opgenomen inzake industriële werkverdeling tussen de verschillende deelnemende landen. Het ligt in de bedoeling van OCCAR om een "juste retour" te verkrijgen over én een aantal aankoopprogramma's én op een meerjaarlijkse basis, eerder dan op een programma-per-programma basis. Echter, in een eerste fase, is het de bedoeling dat elk land minimum 66% van haar kostenbijdrage terugvindt als industriële return, en dit per programma of zelfs per subprogramma. Daarenboven beoogt men een afwijking over het geheel van alle programma's van minder dan 4% t.o.v. een 100% werkverdeling. Als aan deze voorwaarden niet voldaan wordt, kan de Board of Supervisors (het hoogste beleidscomité binnen OCCAR) de nodige acties ondernemen om de situatie recht te trekken. Tot op heden is de FOD Economie niet betrokken geweest in het industrieel beheer van de OCCAR-programma’s, maar ijvert ervoor om ook hier zijn rol te kunnen vervullen. b) European Defence Agency (EDA) Op 9 juli 2004 werd door de Raad van de Europese Unie een beslissing genomen voor de oprichting van een European Defence Agency. Het doel van EDA is het versterken van de Europese Defensiemarkt en – industrie, voornamelijk via een harmonisatie, zowel op het vlak van de behoeften als op het vlak van de regelgeving, en dit op een zo transparant mogelijke manier. De uiteindelijke bedoeling is elke firma uit elk deelnemend land dezelfde kansen geven voor deelname aan militaire aankoopprogramma’s. Daartoe heeft EDA verschillende initiatieven genomen, met name de opstelling van een “Code of Conduct” , die door alle deelnemende landen zou moeten toegepast worden, weliswaar op vrijwillige basis. In deze “Code of Conduct” zijn de noties “Security of Supply”, “Security of Information” en “Offsets” opgenomen. Andere initiatieven die reeds werden uitgewerkt zijn, de “Code of Best Practice in the Supply Chain” (CoBPSC) en de “EBB” (Electronic Bulletin Board) dat een toepassing is voor de publicatie van aanbestedingen in het defensiedomein, dat meer bepaald de mogelijkheden weergeeft betreffende contracten met de Overheid (EBB1) en mogelijkheden betreffende contracten op industrieel niveau (EBB2).
21
EDA heeft “een studie over de effecten van compensaties op de ontwikkeling van de Europese defensie-industrie en -markt toevertrouwd aan het Zweedse “Defence Research Agency” FOI. (juli 2007). De FOD Economie kan bezwaarlijk de besluiten van deze studie onderschrijven om verschillende redenen waarvan de belangrijkste zijn: - De voor België vermelde statistieken en de waarden voor export/import zijn alles behalve correct; - In de studie worden de Europese landen ingedeeld in 4 Groepen met als gevolg dat de specificiteiten eigen aan België compleet verloren gaan; - De studie start vanuit de hypothese dat compensaties economisch inefficiënt zijn, maar de antithese ontbreekt en de positieve aspecten worden niet vermeld of worden in elk geval schromelijk onvoldoende uiteengezet en geanalyseerd (Technologietransfer). Een ander initiatief werd door EDA genomen in hoofde van het dossier EDTIB (“European Defence Technological and Industrial Base”) en heeft als doel de versterking van de DTIB ten einde de huidige en toekomstige behoeften inzake defensiecapaciteit van de Strijdkrachten van de deelnemende landen te ondersteunen. Een sterke EDTIB wordt beschouwd als een hoeksteen voor het veiligheidsen defensiebeleid. Deze strategie wordt uitgewerkt in zogenaamde Roadmaps. Het doel is om op termijn te komen tot een grotere harmonisatie en samenwerking op het vlak van de operationele vereisten en aankoopprocedures, zoals onder andere de integratie van de industrie in een vroeg stadium van het definitieproces van de operationele vereisten, een rationele benadering van het principe van de “Juste Retour” en het gebruik van contractuele standaardprincipes voor samenwerkingprogramma’s. Nochtans mag, volgens België, standaardisatie niet leiden tot “de facto” monopolies. Het valt immers op te merken dat de Belgische industrie gekarakteriseerd is door KMO’s en niche industrieën en slechts een beperkt deel van het brede spectrum van defensie-uitrustingen dekt, wat wel het geval is voor de grote landen. Hoewel het Ministerie van Defensie de verantwoordelijkheid draagt voor de onderhandelingen met EDA, wordt de FOD Economie in principe betrokken in het uitwerken van Belgische standpunten voor de materies die haar aanbelangen. Zij werkt aldus actief mee bij de evaluatie van de economische aspecten van de gestelde problematiek en bij de uitwerking van de gerelateerde maatregelen.
22
c) De Europese Commissie De Europese Commissie wenst de Europese Defensie-industrie meer competitief te maken en de fragmentering van de markt tegen te gaan door te streven naar een grotere transparantie in de aankoopprocedures. Eind 2007 werd er een ontwerp van nieuwe Richtlijn (“betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van bepaalde overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied”) voorgesteld, die algemene voorwaarden zou vastleggen waaraan de aankoopprocedures van militair en veiligheidsmateriaal moeten voldoen en die moeten leiden tot een “level playing field” voor de Europese defensie-industrie. Art. 296, dat een afwijking toelaat t.o.v. de normale Europese concurrentieregels, zou bij de toepassing van deze richtlijn, geldig blijven. De EU wil het toepassingsgebied, dat door veel lidstaten zeer breed geïnterpreteerd werd (textiel, aangekocht door Defensie, werd door sommige landen als essentieel voor de veiligheid van het land aanzien) vernauwen. België gaat in principe akkoord maar er wordt wel onderlijnd dat Europa niet op een eiland leeft (US protectionisme: Buy American Act, Small Business Act,…, vereisten landen uit bijv. Zuid-Amerika en Verre Oosten inzake compensaties) en dat de Europese industrieën daardoor niet in een ongunstige positie mogen komen. Grote landen in Europa (FR, GE, …) zouden dan ook niet langer deze maatregelen (en i.h.b. de toepassing van Art. 296) kunnen inroepen om hun defensie-industrie te beschermen ten nadele van de industrieën uit de kleinere landen. De Belgische industrie mag niet in een ongunstige positie komen t.o.v. de industrieën uit de nieuwe EU-lidstaten die een te brede interpretatie van de richtlijnen hanteren. Dit dossier wordt van zeer nabij opgevolgd door verantwoordelijken binnen de Commissie voor Overheidsopdrachten, de Kanselarij van de Premier, het Ministerie van Defensie, de FOD Economie en de Federale Politie.
23
3. HET COMPENSATIEBELEID IN EEN AANTAL ANDERE LANDEN Niet alleen België hanteert een beleid van economische weerslag bij grote militaire bestellingen. Ook de meeste andere Westerse landen vragen een vorm van economische compensaties. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het compensatiebeleid in deze landen, voor zover deze informatie gepubliceerd werd.
3.1. Canada Compensatiebeleid Wettelijke basis: “Industrial and Regional Benefits Policy for major Crown procurements (IRB)” / “Politique des retombées industrielles et régionales (RIR)” (1986, gewijzigd 1994). Doelstellingen: Het IRB beleid vraagt de buitenlandse leverancier om subcontracten en investeringen in de hoogtechnologische sectoren van de Canadese economie te plaatsen. Hiermee wordt gestreefd naar (a) lange termijn industriële ontwikkeling; (b) regionale ontwikkeling; (c) Ontwikkeling van kleine ondernemingen. Drempelwaarde: Aankopen die de drempel van 100 MCAD (72 MEUR) overstijgen worden automatisch aan een economische evaluatie onderworpen. Aankopen tussen 2 en 100 MCAD (1,5 en 72 MEUR) kunnen eventueel ook aan een economische evaluatie worden onderworpen. Gunningsprocedure: Industry Canada (Ministerie van Industrie), de Regionale Bureaus, de Provinciale Overheden, en de industriële organisaties helpen de inschrijvers bij het identificeren van industriële partners over gans Canada en dit voorafgaand aan het indienen van de offertes. De Canadese bedrijven moeten ervoor zorgen dat zij contacten leggen met de inschrijvers vooraleer het Bestek gepubliceerd wordt. De specifieke vereisten op het gebied van IRB zijn opgenomen in het Bestek alsook een modelcontract met de IRB voorwaarden. Inschrijvers hebben meestal drie maanden om hun voorstel in te dienen. Als onderdeel van de offerte maakt elke inschrijver haar plannen over voor deelname van Canadese bedrijven, in het bijzonder de deelname van de verschillende regio’s, KMO’s en specifieke transacties (indien vereist, deelname van bedrijven beheerd door de oorspronkelijke bevolkingsgroepen). Er worden evenwel geen eisen gesteld aan de regionale verdeling. Voor aankopen waar compensaties gevraagd worden, bestaat de evaluatie uit drie onderdelen: - een technische evaluatie wordt uitgevoerd door het Ministerie van Defensie (Department of National Defense); - een financiële evaluatie wordt uitgevoerd door het “Public Works and Government Services Canada” (PWGSC); 24
-
-
De IRB evaluatie gebeurt door “Industry Canada” in samenspraak met vertegenwoordigers van de regionale ontwikkelingsbureaus, waarbij gekeken wordt naar de kwaliteit, de kwantiteit en de waarschijnlijkheid dat projecten effectief worden uitgevoerd; Industry Canada is verantwoordelijk voor de regionale economische ontwikkeling, voor investeringen en voor innovatie/onderzoek en ontwikkeling. De IRB evaluatie resulteert in een klassement “aanvaardbaar” en “nietaanvaardbaar”.
In dalende orde zijn de evaluatiecriteria: - Operationele vereisten, competitie, gelijkheid; - Langdurige IRB en regionale ontwikkeling; - Andere nationale objectieven. Compensatie-overeenkomst: De succesvolle inschrijver zal uitgenodigd worden door de Canadese overheid om contractuele onderhandelingen te beginnen. Indien deze onderhandelingen succesvol blijken te zijn, zal aan deze inschrijver gevraagd worden om een formeel contract met de federale regering te willen ondertekenen. Het IRB-gedeelte van de inschrijver zal opgenomen in het hoofdcontract. Verantwoordelijk organisme: De afdeling “Aerospace and Automotive” van “Industry Canada”, geleid door de Minister voor Industrie. Deze wordt bijgestaan door de verschillende regionale economische ontwikkelingsbureaus: “Western Economic Diversification”, “Atlantic Canada Opportunities Agency”, “Canada Economic Development for Quebec Regions”. Compensatievereisten Minimumvereiste: 100% van de offerteprijs. In het algemeen moet in de offerte reeds voor minstens 60% aan geïdentificeerde IRB-transacties opgenomen zijn. -
-
De geformuleerde voorstellen/bestellingen dienen gelinkt te zijn aan de IRB verplichting in Canada (Causaliteit); De IRB-transacties moeten worden voltooid binnen de uitvoeringsperiode van het contract (deze begint bij de publicatie van het contract en stopt bij definitieve levering); Enkel de Canadese toegevoegde waarde van het werk wordt geteld; Het moet gaan over activiteiten die nieuw zijn in Canada (Incrementaliteit); Het moet gaan over bestellingen van een hoogtechnologisch niveau en met de bedoeling dat deze een zakenrelatie op lange termijn vertegenwoordigen (gelijkwaardig technologisch niveau als het systeem dat door de Overheid wordt aangekocht).
25
Direct/Indirect: Zowel directe als indirecte IRB transacties zijn aanvaardbaar. De "Directe" IRB transacties zijn die economische activiteiten die rechtstreeks verbonden zijn met de daadwerkelijke productie of de toelevering van goederen en diensten voor het hoofdprogramma. De "Indirecte" IRB transacties zijn contractuele economische activiteiten die niet rechtstreeks iets te maken hebben met het hoofdprogramma, maar die een betekenisvolle economische meerwaarde voor Canada hebben. Canada moedigt directe compensaties aan. Nochtans, afhankelijk van de goederen en diensten die worden gekocht, kan het voor inschrijvers meer aangewezen zijn om de indirecte activiteiten voor te stellen van hoogwaardige kwaliteit en in economische sectoren die niet direct iets te maken hebben met de materialen/diensten van het hoofdcontract. Iedere opdracht bevat eisen inzake directe en indirecte compensaties, gebaseerd op de objectieven van het IRB beleid en tegelijk verzoenbaar met de ondernemingsdoelstellingen van de contractant. Sectoren: De IRB kan zowel in de militaire als civiele industrie uitgevoerd worden. Het moet gaan om hoogtechnologische sectoren, met de nadruk op regionale ontwikkeling en KMO ontwikkeling. Activiteiten: De klemtoon ligt op lange-termijnontwikkeling van exportmarkten. De activiteiten moeten een rechtstreeks gevolg zijn van het hoofdcontract (causaliteit) en het moet gaan om nieuwe of bijkomende zakenstromen. Uitvoering Termijn: Meestal start de uitvoeringstermijn met de RfP en eindigt hij samen met het hoofdcontract. De exacte termijn wordt vastgelegd in de RfP. Multiplicatoren: worden enkel toegekend voor geldelijke bijdragen aan Canadese universiteiten voor de commercialisering van universitair onderzoek of de oprichting van leerstoelen. Ook voor financiële bijdragen aan risicokapitaalfondsen die gespecialiseerd zijn in de ontwikkeling van kleine ondernemingen worden multiplicatoren toegekend. De multiplicator bedraagt ten hoogste 5. Opvolging: De IRB verantwoordelijken binnen “Industry Canada” ontvangen jaarlijkse vooruitgangsrapporten en gaan na of de vereiste activiteiten effectief worden uitgevoerd. Ook bevestigen ze de Canadese toegevoegde waarde van de transacties. Uitruil (clearing, swaps): Uitruil van compensatieverplichtingen tussen een onderneming met verplichtingen in Canada en een Canadese onderneming met verplichtingen in het buitenland is mogelijk, indien de contractanten in beide landen eerst inspanningen hebben geleverd om zelf hun verplichtingen na te komen.
26
Overdracht: Het teveel aan compensaties kan niet overgedragen worden aan andere projecten of ondernemingen. Waarborg/sanctie: Zolang een verplichting niet is uitgevoerd, houdt de overheid minstens 10% daarvan in op de betaling van de aankoop. Contractueel wordt een boete bepaald voor niet-nakoming van de compensatie-overeenkomst, standaard 10%. Inschrijvers die een hoger boetepercentage voorstellen, krijgen een betere evaluatie.
27
3.2. Denemarken Compensatiebeleid Wettelijke basis: “Executive Order on Industrial Cooperation in connection with Procurement of Defence Equipment” No 264 en “Circular on Industrial Cooperation in connection with Procurement of Defence Equipment” No 26 (13 April 2005). Doelstellingen: het technologische niveau verhogen en de markttoegang verbeteren voor de Deense defensie-gerelateerde ondernemingen en de samenwerking met buitenlandse leveranciers van defensiemateriaal intensifiëren. Drempelwaarde: - 25 MDKK of 3,3 MEUR voor een “Industrial Cooperation Contract” van het type 1 (ICC1) - 100 MDKK of 13,2 MEUR voor “Industrial Cooperation Contract” van het type 2 (ICC2); - Voor contracten tussen 5 en 25 MDKK (670 KEUR en 3,3 MEUR) is er enkel een zogeheten “slapende” verplichting onder de vorm van een “Industrial Cooperation Contract” van het type 3 (ICC3) dat moet ondertekend worden, waarbij de contractant er zich toe verbind een ICC uit te voeren indien de totale contractwaarde van alle contracten die binnen een periode van 5 jaar afgesloten zijn met dezelfde contractant, groter zou worden dan 25 MDKK. Compensatie-overeenkomst: Vanaf het begin van de offerteprocedure dient de inschrijver een voorwaardelijke ICC af te sluiten. Het hoofdcontract kan ten vroegste 30 dagen na de ondertekening van het ICC worden toegekend door het Ministerie van Defensie. Het ICC treedt in werking vanaf deze ondertekening. Verantwoordelijk organisme: Het Ministerie van Defensie selecteert autonoom de winnende offerte. De bevoegdheid voor de afsluiting en opvolging van het ICC ligt bij het “Danish Enterprise and Construction Authority” (DECA), een onderdeel van het “Ministry of Economic and Business Affairs”. Compensatievereisten Minimumvereiste: 100%. Voor grote opdrachten (ICC1) moeten bovendien contracten ter waarde van 30% met Deense bedrijven afgesloten worden in de eerste 4 jaar na ondertekening van het hoofdcontract. Wanneer 30% van de verplichting ingevuld wordt binnen de eerste 4 jaar, dan wordt een korting toegekend op de totale verplichting. Wanneer er nog meer ingevuld wordt tijdens de eerste 4 jaar dan wordt de globale verplichting verder gereduceerd. Een product dat binnen het kader van de ICC-verplichting wordt aangekocht, moet van Deense herkomst zijn en meer bepaald mag het buitenlandse aandeel niet meer zijn dan 40%. Direct/Indirect: Beide categorieën worden aanvaard. Sectoren: Enkel compensaties d.m.v. producten, technologieën of diensten in het domein van defensie komen in aanmerking.
28
Activiteiten: - Nieuwe of bijkomende zakenstromen die het gevolg zijn van de toekenning van het defensiecontract; - Technologietransfers. Uitvoering Termijn: De uitvoeringstermijn wordt vastgelegd in het ICC. Multiplicatoren: Het DECA kan multiplicatoren toekennen groter dan 1, op voorwaarde dat de buitenlandse leverancier bijdraagt tot technologietransfer, R&D samenwerking, investeringen en andere activiteiten die de vooruitzichten van Deense bedrijven verbeteren inzake samenwerking of technologische ontwikkeling. Multiplicatoren kunnen echter niet worden gebruikt om te voldoen aan de vereiste om aan 30% van de contractwaarde binnen de eerste 4 jaar te geraken (in geval van ICC1). Opvolging: De buitenlandse leverancier is verplicht om jaarlijks een rapport aan het DECA te bezorgen met een stand van zaken over de realisatie van het compensatiecontract (bestelde contracten en gefactureerde aankopen). Voor alle compensatiebestellingen groter dan 1 MDKK (135 KEUR) vraagt het DECA een bevestiging aan de Deense toeleverancier. Ook worden steekproefsgewijs controles uitgevoerd. Na controle wordt de uitstaande verplichting verminderd met het goedgekeurde bedrag. Uitruil (clearing, swaps): Het DECA kan een overeenkomst aangaan die de compensatieverplichtingen van een Deense leverancier in het buitenland opheft door een evenwaardige vermindering voor een buitenlandse leverancier in Denemarken. Een voorwaarde voor een dergelijk akkoord is dat de wens om verplichtingen aan beide zijden te schrappen, gestoeld is op een geschreven overeenkomst tussen de Directeurs van de betrokken Deense en buitenlandse ondernemingen, en de verantwoordelijke overheden van beide landen. Overdracht: Een buitenlandse leverancier kan een Banking-overeenkomst vragen. Het doel hiervan is dat de contracten die gesloten werden met bedrijven uit de defensiesector kunnen dienen bij de invulling van toekomstige ICC’s. Er mogen al contracten geplaatst worden die in het kader van een ICC kunnen geclaimd worden gedurende een periode van 2 jaar, die voorafgaat aan de ondertekening van het hoofdcontract (pre-offset). Waarborg/sanctie: Een bankgarantie dient neergelegd te worden ten laatste 3 jaar na sluiten van het contract met de Deense Krijgsmacht. Het bedrag van deze bankgarantie stemt overeen met het tekort dat op dat moment bestaat ten opzichte van de 30% verplichting (na 4 jaar voor ICC1). Indien er uiteindelijk een boete wordt betaald, zullen de gelden dienen voor de Administratie van de ICC’s en voor het tot stand brengen van samenwerkingsverbanden tussen buitenlandse leveranciers en Deense bedrijven uit de defensiesector. Bovendien zullen deze gelden gebruikt worden om R&D activiteiten te betoelagen met het met het oog op toekomstige behoeften van defensiemateriaal voor de Deense Krijgsmacht.
29
In geval de verplichting in het ICC niet werd nagekomen, kan de buitenlandse leverancier uitgesloten worden van nieuwe contracten voor de Deense Krijgsmacht, tot zolang de lopende verplichting niet ingevuld zijn. De namen van de leveranciers kunnen publiek gemaakt worden op de website van het DECA. Voltooide en lopende contracten: In juni 2005 hadden 35 buitenlandse ondernemingen compensatieverplichtingen in Denemarken met een totale waarde van 1000 MEUR. Nieuwe ICC-overeenkomsten vertegenwoordigen momenteel zo’n 260 MUSD/jaar. Verwacht wordt dat dit bedrag zal toenemen in de komende jaren, te wijten aan de geplande aankopen door het Deense Ministerie van Defensie.
30
3.3. Finland Compensatiebeleid Wettelijke basis: Er is geen juridisch kader, maar wel “Richtlijnen met betrekking tot Industriële Participatie (IP)” (2002; laatste versie daterend van augustus 2006). Doelstellingen: Vooral de Finse defensie-industrie helpen om de nodige capaciteit te verkrijgen voor het onderhoud, de herstelling en de update van de aangekochte militaire systemen. Overige doelstellingen: de promotie van KMO’s, technologietransfers en samenwerking tussen Finse en buitenlandse bedrijven. Drempelwaarde: In principe wordt IP gevraagd voor aankopen ter waarde van meer dan 10 MEUR. In uitzonderlijke gevallen kan het Finse Ministerie van Defensie (MOD) echter beslissen om geen IP te eisen. Gunningsprocedure: In het kader van belangrijke defensieopdrachten is IP een noodzakelijke voorwaarde die opgelegd wordt door het Finse parlement. Het MOD eist dat inschrijvers zich niet alleen verbinden tot een IP, maar dat zij een plan voorleggen en een voorlopige lijst van IP-transacties. In het bijzonder met betrekking tot de directe participatie moet reeds een akkoord bereikt worden vóór de gunning van het hoofdcontract. De impact van IP (evaluatiecriteria, gewicht) wordt vermeld in het RfQ. Compensatie-overeenkomst: Een akkoord met betrekking tot de Industriële Participatie (IP-akkoord) wordt tegelijk met het hoofdcontract ondertekend. Verantwoordelijk organisme: Het Finse Ministerie van Defensie is verantwoordelijk voor de onderhandelingen van het IP akkoord. Zodra dit akkoord ondertekend is, wordt het Ministerie voor Werkgelegenheid en Economie(TEM) verantwoordelijk voor de opvolging ervan. Daartoe werd het “Finnish Commitee on Industrial Participation” (CIP) opgericht binnen de schoot van dit Ministerie. Buiten de vertegenwoordigers van het TEM, zetelen in het comité ook vertegenwoordigers van het MOD en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het secretariaat van dit comité is belast met het beheer van de IP-programma’s. Compensatievereisten Minimumvereiste: 100% van de totale en aangepaste contractprijs (rekening houdend met prijsherzieningen, bijkomende bepalingen en opties). Direct/Indirect: Het MOD bepaalt het aandeel directe participatie. Directe participatie wordt normaal voorafgaandelijk door de overheid goedgekeurd (categorie 1 hieronder). Projecten m.b.t. indirecte compensaties moeten voorafgaandelijk niet op voorhand voorgelegd worden. Indirecte IP kan slechts in aanmerking genomen worden indien de contractant een actieve rol vervult in het tot stand komen van de handelsrelatie en deze aanzienlijk de Finse economische belangen ten goede komt; bovendien moet de transactie ten minste van een gelijkwaardig technologisch niveau zijn als de overheidsbestelling en onder één van de 5 onderstaande categorieën vallen.
31
Sectoren: Defensie-gerelateerde industrie, geavanceerde industriële sectoren.
IT,
biotechnologie en andere
Activiteiten: Er wordt aan de contractanten gevraagd dat zij hun IP realiseren in één van de volgende categorieën, met de nadruk op de eerste twee: 1. Vervaardiging van onderdelen, assemblage, testen, … van het aangekochte materieel, alsook het verkrijgen van de nodige kennis voor het onderhoud en de verder op punt stelling van het materieel; 2. Andere defensie-gerelateerde werkzaamheden, en levering van gesofisticeerde technologie aan de Finse defensie-gerelateerde industrie; 3. Promotie van de internationalisatie en exporten van Finse KMO’s; 4. Transfer van nieuwe technologie naar de Finse industrie, of andere betekenisvolle samenwerking tussen Finse en buitenlandse bedrijven; 5. Nieuwe uitvoer van hoogtechnologische producten of belangrijke exportproducten van de Finse industrie kan uitzonderlijk aangenomen worden als IP, mits goedkeuring van het Finse CIP. Uitvoering Termijn: materieel.
Gewoonlijk dezelfde als de leveringstermijn van het aangekochte
Multiplicatoren: Het Comité kan voor indirecte IP volgende multiplicatoren toepassen: - uitvoer van Fins defensiemateriaal (van 1 tot 3); - uitvoer door een Finse KMO (van 1 tot 3); - andere exporttransactie (van 0,3 tot 1). Technologietransfers, marketingbijstand en andere mogelijke transacties worden geval per geval geëvalueerd door het Comité. Daarop zijn echter geen multiplicatoren van toepassing. Opvolging: De contractant legt alle compensatievoorstellen voor aan het Comité. De contractant kan eveneens een voorafgaandelijk advies vragen aan het Comité aangaande de aanvaardbaarheid van een toekomstige IP-project en de multiplicator die er op kan toegepast worden. Het Comité tracht binnen de 8 weken te antwoorden op voorwaarde dat de begunstigde Finse firma de nodige informatie heeft verstrekt. Transacties uit categorie (1) worden voor hun volledige waarde in rekening gebracht. Voor andere transacties geldt de Finse toegevoegde waarde. Het comité heeft echter de mogelijkheid om slechts een deel van dit bedrag in rekening te brengen. Deze fractie kan op voorhand afgesproken worden tussen de contractant en het Comité. Overdracht: Buitenlandse firma’s die een offerte ingediend hebben voor een militaire opdracht of die zicht hebben op een potentieel project, kunnen met het CIP een overeenkomst afsluiten betreffende precontractuele IP in de vorm van een “Record of Understanding” (RoU). De ondertekening van de RoU moet ook aanvaard worden door het Ministerie van Defensie. De waarde van de precontractuele IP kan gebruikt worden om toekomstige verplichtingen te verlichten, zolang deze kredieten geldig zijn. Het bestaan van een precontractuele IP of een RoU mag echter geen enkele invloed hebben op de selectie uitgevoerd door het Ministerie van Defensie. Het teveel aan compensaties kan overgedragen worden voor een periode van 5 jaar. 32
Waarborg/sanctie: In principe wordt geen waarborg geëist, hoewel dit kan vastgelegd worden in het contract, en kan variëren tussen 3 en 5% van het nietuitgevoerde gedeelte. De sanctie bestaat uit de uitsluiting van toekomstige opdrachten tot aan alle verplichtingen is voldaan. Een verstrakking van het sanctiesysteem wordt overwogen. Voltooide en lopende contracten: Begin 2004 waren er 20 lopende IP overeenkomsten met meer dan 30 compensatieplichtige firma’s. Begin 2008, diende er nog voor meer dan 1000 MEUR aan compensatieverplichting ingevuld te worden binnen variërende uitvoeringstermijnen (tot 2017).
33
3.4. Griekenland Compensatiebeleid Wettelijke basis: - Presidentieel Decreet 284 van 1989. - Wet op Defensieaankopen (7/02/2007). Doelstellingen: De ondersteuning van de Griekse industrie en de ontwikkeling van commerciële activiteiten in Griekenland die bijdragen tot de opwaardering van het technologisch niveau en van de productie-infrastructuur in het domein van de defensie-industrie; Drempelwaarde: in principe 10 MEUR. General Directorate of Defence Armament and Investment (GDDAI) kan een lagere drempelwaarde vastleggen. Gunningsprocedure: De inschrijver moet in zijn offerte zijn economische voorstellen werkelijk in detail beschrijven en ze in een aparte enveloppe bezorgen. De economische evaluatie gebeurt dan op basis van volgende criteria: 1. Het percentage aan compensaties (kwantitatief); 2. De inhoud van het compensatieprogramma (kwalitatief); 3. De uitvoeringsperiode voor het compensatieprogramma (hoe korter de uitvoeringsperiode, hoe beter); De “Domestic Industrial Participation (DIP) zal niet geëvalueerd worden als: - De DIP waarde < de DIP waarde die vastgelegd is het Bestek; - De geplande projecten met de Griekse industrie niet gedetailleerd zijn; - Het principe van de boeteclausule en de bankgarantie niet aanvaard worden door de inschrijver. Compensatie-overeenkomst: Compensatie-overeenkomsten moeten tezelfdertijd als het hoofdcontract ondertekend worden. Verantwoordelijk organisme: Het GDDAI, een divisie van het MOD, is verantwoordelijk voor het op punt stellen en de implementering van beslissingen inzake militaire projecten en bewapeningscontracten, voor de hoofdcontracten en vervolgcontracten, compensatieprogramma’s, kwaliteitscontrole, investeringen inzake bewapening en technologisch onderzoek.
34
Compensatievereisten -
De vereiste DIP-waarde is vermeld in het Bestek. Deze DIP waarde geeft aan welke fractie/percentage van het bedrag van het hoofdcontract moet worden gerealiseerd met de Griekse industrie. Deze DIP waarde is vastgelegd door GDDIA voor ieder aankoopcontract afzonderlijk en is functie van de GAV (Griekse toegevoegde waarde) van elk compensatievoorstel: - De GAV moet minstens 35% zijn; - De inschrijver dient een uitvoeringsschema voor te leggen; - De offerte dient getekende contracten met de Griekse industrie te bevatten.
En -
Een totaal afzonderlijke eis voor Compensaties: buitenlandse aandeel.
Minimum 100% van het
Beide eisen zijn cumulatief. De berekeningswijze van de Griekse toegevoegde waarde is nogal complex. Deze berekeningsmethode houdt rekening met het directe en indirecte werk, het materiaal, de winst, de grootte en de inkomsten van de bedrijven. De inschrijvers dienen deze berekening te maken ten einde de grootte van de GAV in hun offerte mede te vermelden. Sectoren: Militaire sector. Activiteiten: De compensaties dienen als volgt opgebouwd te zijn: -
-
10% investeringen te realiseren door de buitenlandse firma (die voor minstens 51% aandelen moet hebben in de betreffende Griekse firma en dit gedurende minstens 5 jaar); 40% enige bronproductie, productie onder licentie, onderaanneming; 20% aankopen van Griekse industriële producten, waarvan 12% moet bestaan uit de ontwikkeling van nieuwe Griekse producten; 20% het gratis ter beschikking stellen van productiemiddelen aan de Griekse staatsbedrijven in de defensiesector. 10% “sociale voordelen” voor de Griekse Strijdkracht (niet in het domein van defensie; indirect); Marketing Assistance.
Uitvoering Projecten die vermeld staan in de offerte kunnen niet vervangen worden bij uitvoering van het programma.
35
Termijn: In principe dezelfde uitvoeringsperiode als het aankoopcontract. Tenminste 60% van de verplichting dient gerealiseerd te zijn halfweg de uitvoeringsperiode. Een verlenging van de uitvoeringsperiode kan enkel worden toegestaan indien 80% ingevuld is bij het einde van de normale uitvoeringsperiode. Multiplicatoren: Er bestaat een uitgebreid systeem van multiplicatoren: Voorbeelden: - Enige productiebron: factor 10 - Productie onder licentie: factor 6 - Onderaanneming, transfer van software: factor 2 - Het ter beschikking stellen van productiemiddelen: factor 8 - “sociale voordelen”: factor 8 - Marketing Assistance: factor 6 Overdracht: “Precompensaties” of een overschot uit een vorig programma kunnen in aanmerking komen. Waarborg/sanctie: De nieuwe regels inzake compensatie (2007) wijzen op een verhoging van de boetemaatregelen: Er zijn 2 soorten boetes: - Een boete voor het te laat verwezenlijken: 1,5% per maand uitstel; - Niet ingevulde compensatie: 10% van het niet ingevulde gedeelte. Bovendien zijn er boetes voor de niet ingevulde gedeelten van de GAV en DIP. Voltooide en lopende contracten: Tussen 1993 en 2006 werden meer dan 100 compensatieprogramma’s ondertekend voor een waarde van meer dan 15000 MEUR aan compensatiewaarde.
36
3.5. Hongarije Compensatiebeleid Wettelijke basis: Regeringsdecreet n° 228/2004. Doelstellingen: De integratie van KMO’s, buitenlandse investeringen, creatie van werkgelegenheid, regionale ontwikkeling, opleiding en technologietransfer. Prioriteiten zijn technologische ontwikkeling, innovatie, R&D, vestiging van competentiecentra, regionale logistieke en dienstencentra. Drempelwaarde: 1000 MHUF (± 4 MEUR) Gunningsprocedure: Niet gespecificeerd. Compensatieovereenkomst: Zowel het aankoopcontract als de compensatieovereenkomst zijn pas geldig na de ondertekening van beide overeenkomsten. Verantwoordelijk organisme: “Offset Coordination Office” binnen het Ministerie van Economie en Transport (MOET). Compensatievereisten Minimumvereiste: 100% van de ingevoerde waarde, met ten minste 30% van de contractwaarde aan investeringen. In de praktijk kan de verbintenis oplopen tot 180% van de ingevoerde waarde. Direct/Indirect: Beide categorieën worden aanvaard. Sectoren: Prioritaire domeinen zijn: - IT en telecommunicatie; - Biotechnologie, milieutechnologie en hernieuwbare energiebronnen; - Elektronica en nanotechnologie; - Defensie-industrie en dual-use toepassingen. Activiteiten: Alle activiteiten die bijdragen tot de verwezenlijking van het Hongaarse Nationale Ontwikkelingsplan: - Transfer van technologie en knowhow; - Investeringen; - Verkopen van nieuwe producten of aan nieuwe klanten; - Marketing bijstand die leidt tot nieuwe toegang tot buitenlandse markten; - Ontwikkeling van human ressources; - Ontwikkeling van infrastructuur; - Verhoging van het concurrentievermogen.
37
Uitvoering Termijn: Contractueel bepaald, inclusief tussentijdse evaluatietijdstippen. Multiplicatoren: 1,5: voor investeringen in bepaalde prioritaire sectoren. Deze factor wordt verhoogd met 0,5 voor investeringen in bepaalde doelregio’s; 1,4: voor verkopen van bepaalde prioritaire goederen en diensten; 3 tot 5: voor projecten uit andere prioritaire domeinen. Opvolging: Deze gebeurt door de “Offset Coordination Office”. Overdracht: Voor precontractuele activiteiten kan een compensatiekrediet aanvaard worden. Er moet vóór de gunning van de opdracht overeenstemming bereikt worden over de op te sparen waarde indien de offerte van de inschrijver het niet haalt. Waarborg/sanctie: De hoogte van de waarborg wordt bepaald in de RfP en bedraagt tegenwoordig 6% van de contractwaarde. Het bedrag wordt verminderd naargelang de gerealiseerde compensaties.
38
3.6. Italië Compensatiebeleid Wettelijke basis: Er is geen gecodificeerd compensatiebeleid. Alle elementen van het beleid worden door het Ministerie van Defensie geval per geval vastgelegd. Doelstellingen: Het hoofdobjectief is de verzekering van exportopportuniteiten voor Italiaanse ondernemingen uit de defensiesector. Drempelwaarde: in principe 5 MEUR (tenzij er bilaterale akkoorden bestaan) maar niet in alle gevallen wordt er compensatie geëist. Anderzijds worden compensaties ook soms geëist voor contracten onder 5 MEUR indien de Italiaanse industrie gelijkaardige verplichtingen heeft in het land van de contractant. Gunningsprocedure: De procedure wordt geval per geval vastgelegd door het Ministerie van Defensie. Het Ministerie van Defensie raadpleegt steeds de “Finmeccanica Working Group”, maar beslist zelfstandig. Verantwoordelijk organisme: Ministerie van Defensie.
Het Nationaal bewapeningsdirectoraat van het
Compensatievereisten Minimumvereiste: Het percentage is een onderhandelingspunt met maximum van 100% van de contractwaarde. Maar er wordt meer gevraagd indien het land waaruit de contractant komt dit ook doet ten opzichte van Italiaanse ondernemingen. Direct/Indirect: Beide categorieën zijn aanvaardbaar. Directe compensaties hebben de voorkeur en worden specifiek geëist wanneer er een sterke vraag is vanwege de Italiaanse industrie om te kunnen zorgen voor de logistieke ondersteuning van het gekochte product. Sectoren: Militaire. Uitvoering Termijn: Vastgelegd case-by-case. Multiplicatoren: Geval per geval bepaald. De waarde is afhankelijk van de technologie zelf en van de beschikbaarheid op de Italiaanse markt. De maximaal toegekende multiplicator is 3 wanneer het gaat om nieuwe technologie die onmiddellijk kan geïmplementeerd worden. Overdracht: De overdracht van gerealiseerde percentages is mogelijk tussen verschillende verplichtingen/contracten met dezelfde contractant die op hetzelfde moment in uitvoering zijn. Waarborg/sanctie: Compensatieovereenkomsten bevatten meestal een boeteclausule van maximum 10%. Deze wordt echter in praktijk zelden of nooit toegepast. 39
3.7. Nederland Compensatiebeleid Wettelijke basis: Compensatierichtlijnen (Okt 2005). Doelstellingen: Het compensatiebeleid is een integraal onderdeel van het industriële beleid van het Ministerie van Economische Zaken. De algemene doelstelling van dit beleid is bij te dragen tot de consolidatie van de industriële basis van Nederland door technologische vooruitgang, waarbij de technologische mogelijkheden uitgebreid worden, het kwaliteitsniveau verbeterd wordt, de markttoepassingen verbreed worden en de tewerkstelling in Nederland verhoogd wordt. Het hoofdobjectief is om op een competitieve basis de deelname te bevorderen van de Nederlandse industrie- en van de dienstensector in de ontwikkeling, productie en verwerving van materieel en diensten op de (inter)nationale defensiemarkt. Drempelwaarde: 5 MEUR. Gunningsprocedure: De buitenlandse ondernemingen dienen hun compensatievoorstellen in te dienen bij het Ministerie van Economische Zaken dat onderhandelt met alle potentiële leveranciers en dit moet leiden tot een offset overeenkomst, die moet getekend worden vóór het aankoopcontract bij Defensie. Te dien einde zorgt het Directoraat-Generaal van het MOD dat verantwoordelijk is voor de verwerving/aankoop (DGPM) voor de coördinatie met andere betrokken Ministeries (Financiën en in het bijzonder met Economische Zaken). De offset akkoorden worden ondertekend indien er voldoende activiteiten opgesomd zijn in het offset voorstel. De reeds geplaatste of vaststaande offsetbestellingen in het voorstel dienen een welbepaald percentage uit te maken van de waarde van het aankoopcontract (gewoonlijk zo’n 30 à 40%). Compensatie-overeenkomst: Alvorens het hoofdcontract wordt toegekend, sluit het Ministerie van Economische Zaken een afzonderlijke compensatieovereenkomst af met de potentiële leveranciers voor het hoofdcontract. In bijlage aan de offset voorstellen, dienen de potentiële leveranciers hun voorstellen uiteen te zetten en te klasseren in 5 niveaus van waarschijnlijkheid dat deze projecten effectief zouden plaatsvinden. Verantwoordelijk organisme: Ministerie van Economische Zaken > DirectoraatGeneraal voor Ondernemen & Innovatie > Directie Industrie en Diensten > Commissariaat voor Militaire Productie (CMP).
40
Compensatievereisten Minimumvereiste: 100%. Het is echter mogelijk voor een buitenlandse firma om uiteindelijk een lager percentage te moeten invullen indien een vooraf bepaald percentage gerealiseerd wordt binnen de Nederlandse defensie-industrie. Wanneer dit percentage bereikt is binnen een overeengekomen termijn, kan de leverancier een kwijtschelding van een deel van de overblijvende verplichting bekomen. Een offset overeenkomst wordt opgelegd voor elke bestelling van militair materiaal met een bedrag vanaf 5 MEUR en dat (hoofdzakelijk) geproduceerd en geleverd wordt door een buitenlandse leverancier. Een minimum percentage van 20% moet gerealiseerd worden met Kleine en Middelgrote Ondernemingen (KMO’s met max. 100 werknemers). Een doelstelling van 10% is vereist te realiseren met Nederlandse kennisinstituten en industrie in R&D-programma’s en technologische samenwerking. Direct / Indirect: Beide categorieën komen in aanmerking, maar de voorkeur gaat uit naar directe deelname. Indirecte offset dient aan de volgende voorwaarden te beantwoorden: het moet gaan over nieuwe zakenstromen of verhoging van bestaande zakenstromen, activiteiten uitgevoerd in Nederland, over bestellingen met een oorzakelijk verband met de offset verplichtingen en van een gelijkwaardig technologisch niveau zijn als het aangekochte materiaal in het hoofdcontract. Sectoren: Zowel militaire als civiele producten en (technische) diensten komen in aanmerking. Activiteiten: Meer betrokkenheid van de Nederlandse defensie-industrie; Ondersteuning van programma’s met KMO’s en innovatieve ondernemingen; Het stimuleren van programma’s met kennisoverdracht en investeringen; “Training on the job” en stages. Uitvoering: Termijn: De uitvoeringstermijn wordt bepaald in de compensatieovereenkomst en is afhankelijk van het bedrag van de verplichting alsook van het leveringsschema van het hoofdcontract, met een maximum van 10 jaar. De gemiddelde uitvoeringsperiode bedraagt 5 à 7 jaar. Bovendien wordt in de overeenkomst een tussentijdse termijn vastgelegd waartegen 50% van de verplichting moet gerealiseerd zijn.
41
Multiplicatoren: Wanneer een buitenlandse leverancier een multiplicator voor een activiteit wenst te bekomen, dient hij een voorafgaande goedkeuring te bekomen van het Ministerie van Economische Zaken. De multiplicatoren zijn als volgt: - Civiele R&D: Tot max 3; - Indien een uitzonderlijke bijdrage wordt geleverd aan de basis van de Nederlandse Defensie – industrie, door een betrokkenheid van deze industrie vanaf de ontwikkelingsfase en de selectie ervan als unieke leverancier (enige bronproductie) of preferentiële verdeler van bepaalde onderdelen voor de ganse markt. In dit geval kan de multiplicator tot 5 gaan; - Voor defensie gerelateerde programma’s met Nederlandse kennisinstituten, kan de multiplicator tot 10 gaan; - Kennisoverdracht: Hier moet aangetoond te worden dat de technologie nog niet beschikbaar is en nieuwe markten opent; - Marketing en verkoopsondersteuning, in het bijzonder op de NoordAmerikaanse markt; - Investeringen in Risicokapitaalfondsen die de Nederlandse Hi-Tech start-up bedrijven ondersteunen: multiplicator tot max 10, afhankelijk van het risico; - Bestellingen in innovatieve technologische domeinen buiten de defensiegerelateerde industrie (de multiplicator is afhankelijk van de aard van de nieuwe technologie, de R&D, het tot stand brengen van nieuwe handelsrelaties). Opvolging: Zodra het hoofdcontract betekend is, kan de buitenlandse firma aanvangen met het vragen van de verrekening als offset voorstellen aan het Ministerie van Economische Zaken. Dit MEZ zal het voorstel aanvaarden of weigeren in functie van de informatie die verkregen wordt van het Nederlandse begunstigde bedrijf en van de buitenlandse firma die de compensatiebestelling zou plaatsen/geplaatst heeft (Gewoonlijk gebeurt deze verificatie op basis van een vragenlijst). Elke firma met een compensatieverplichting wordt verplicht om éénmaal of tweemaal per jaar een vooruitgangsrapport in te dienen. Het Ministerie van Economische Zaken zendt éénmaal per jaar de situatie met de verwezenlijkingen inzake offset naar het parlement. De verrekening van de gerealiseerde compensaties is gebaseerd op de Nederlandse toegevoegde waarde. Uitruil (clearing, swaps): Nederland staat positief tegenover de uitruil van compensatieverplichtingen (“mutual abatements”). Overdracht: Transfers zijn mogelijk voor defensiegerelateerde activiteiten, te gebruiken binnen een periode van 3 jaar. Waarborg/sanctie: Er wordt geen bankgarantie gevraagd. Wanneer het afgesproken gedeelte aan offset niet gerealiseerd is op de tussentijdse datum (50%), wordt de verplichting verhoogd met 15% van het niet gerealiseerd gedeelte. Wanneer op de einddatum niet aan de totale verplichting is voldaan, wordt de verplichting met 30% van het niet-gerealiseerde gedeelte verhoogd. Daarbij zullen de partijen een redelijke verlenging van de uitvoeringstermijn overeen komen die de leverancier toelaat om de overblijvende (verhoogde) verplichtingen in te vullen.
42
Voltooide en lopende contracten: Eind 2004 waren er 90 verplichtingen lopende met een totale compensatiewaarde van 4000 MEUR waarvan ongeveer de helft op dat moment gerealiseerd was: - 40% daarvan vond plaats in de defensie-industrie, 60% in de overige sectoren; - 30% bestond uit directe deelname tegenover 70% uit indirecte offset; - ongeveer een kwart van de globale gerealiseerde offset ging naar KMO’s. Bij het begin van 2007, waren 81 programma’s in uitvoering voor een totale waarde van 3600 MEUR waarvan op dat ogenblik zowat de helft gerealiseerd was.
43
3.8. Noorwegen Compensatiebeleid Wettelijke basis: “Provisions Concerning Procurements for the Armed Forces” (BAF) een onderdeel van “Service Regulations for the Armed Forces”. Deze richtlijnen werden meermaals gewijzigd. De meest recente wijzigingen werden opgesomd in een “White Paper” (no.38 2007). Er wordt gepland dat deze nieuwe reglementering van kracht wordt in maart 2008. In de tekst die volgt, werden deze wijzigingen reeds geïntegreerd. Doelstellingen: In het nieuwe “White Paper” wordt het belang van offsetovereenkomsten versterkt. Compensaties worden beschouwd als industriële opportuniteiten die een tegengewicht vormen voor de Noorse defensiebestellingen geplaatst in het buitenland. Het compensatiebeleid moet bijdragen tot het behoud en de versterking van de expertise, capaciteit en marktpotentieel van de Noorse defensie-industrie, tot de ondersteuning van de exportactiviteiten van de Noorse defensie-industrie. In het kader van nationale aankoopcontracten is het beleid gericht op een dialoog in een vroeg stadium van de geplande projecten tussen Defensie en de industrie en op een vroegtijdige deelname van de industrie aan de ontwikkeling van militaire projecten. De compensaties worden gezien als een middel die een belangrijke bijdrage kan leveren voor het behoud en de ontwikkeling van de competenties van de Noorse industrie. Drempelwaarde: 50 MNOK (6,7 MEUR). Gunningsprocedure: De kwaliteit van de “Industrial Cooperation Agreements” (ICA’s) maken deel uit van de evaluatiecriteria. Ook de vroegere verwezenlijkingen worden eveneens in aanmerking genomen. Het hoofdcontract zal niet getekend worden vooraleer het ICA onderhandeld en getekend is . Compensatieovereenkomst: hoofdcontract en voor onderhoudscontracten.
Het ICA contract moet geldig zijn voor het alle vervolgcontracten zoals upgrades en
Verantwoordelijk organisme: De economische compensaties vallen onder de bevoegdheid van het Ministerie van Defensie (Department of Finance and Management). Daarnaast bestaat er een adviesgroep die rapporteert aan het Ministerie van Defensie. Dit orgaan wordt voorgezeten door defensie en bestaat voorts uit vertegenwoordigers van het Ministerie voor Industrie en Handel, de “Norwegian Defence Research Establishment” (FFI) en de Noorse defensieindustrie.
44
Compensatievereisten Minimumvereiste: Minstens 100% van de aankoopprijs. De in Noorwegen geproduceerde inhoud wordt als basis genomen. Wanneer de Noorse inhoud meer dan 80% is, wordt de gehele waarde (100%) als compensatie verrekend. Anderzijds als de Noorse inhoud lager is dan 20%, wordt er niets verrekend. Direct/Indirect: Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën van industriële samenwerking: Categorie I: strategische projecten (zowel directe als indirecte) die als belangrijk worden beschouwd voor zowel de strijdkrachten, voor de nationale veiligheid, als voor de Noorse industrie (typische vereiste: 50% in deze categorie I). Categorie II: directe, niet-strategische defensie of veiligheidsgerelateerde projecten. Categorie III: “dual-use”, militaire of niet-defensie gerelateerde projecten die in de toekomst van belang kunnen worden voor de strijdkrachten. Het volume in deze categorie moet beperkt worden tot max. 25%. Sectoren: Er dient geconcentreerd te worden op de volgende 8 domeinen: 1. Informatie- en communicatietechnologie; 2. Systeemintegratie en systeemontwerp; 3. Rakettechnologie en autonome wapen- en sensorsystemen; 4. Onderwater- en sonartechnologie; 5. Simulatietechnologie; 6. Propulsietechnologie voor wapensystemen en voor raketten, munitie en militaire springstoffen; 7. Materiaaltechnologie; 8. Maritime technologie.
Uitvoering Termijn: De looptijd van de ICA kan onderhandeld worden en een aantal tussentijdse milestones dient vastgelegd te worden. Multiplicatoren: van 0,1 tot 5 - Technologische samenwerking: factor 1 tot 5 - Samenwerking op vlak van R&D: max 5; - Investeringen: max 5; - Technologietransfer: max 2,5; - Marketing Assistance: factor 0,1 tot 2; Een bonusmultiplicator voor de betrokkenheid van KMO’s (x1,1) en Kleine bedrijven (x1,2) wordt beoogd. Opvolging: De “Norwegian Defence Logistics Organisation” (FLO – NDLO van het MOD) is verantwoordelijk voor de opvolging van overeenkomsten zodra deze ondertekend zijn. Jaarlijks moet een rapport ingestuurd worden door de contractant.
45
Uitruil (clearing, swaps): “Clean Swaps” tussen landen op een bilaterale basis worden als positief beschouwd. Overdracht: Wanneer aan een verplichting voldaan is, oordeelt het Ministerie van Defensie of het in haar belang is om een “banking facility” toe te laten (max 40% geldig gedurende 5 jaar). Waarborg/sanctie: In principe bedraagt de boete minimum 10% van de totale contractwaarde in de vorm van bankgarantie. Alle boetes voor de niet invulling zijn verplicht maar ontheft de contractant NIET vrij van zijn verplichting. Voltooide en lopende contracten: Gedurende de periode 2001-2005, werden offsetovereenkomsten afgesloten voor een totale waarde van 7700 MNOK, om en bij de 1000 MEUR. Het gecumuleerde bedrag offsetverplichtingen bereikte op het einde van het jaar 2007 een bedrag van 13000 MNOK dat dient gerealiseerd te zijn vóór het einde van 2017.
46
3.9. Oostenrijk Compensatiebeleid Wettelijke basis: Uitzonderingsregeling voor militaire aankopen in de “Bundesvergabegesetz” (wet inzake overheidsopdrachten), deel I, 3de hoofdstuk, §12 Abs. 1, Z3, maar er zijn geen gepubliceerde richtlijnen. Doelstellingen: “De compensatie van ingevoerde defensiegoederen door uitgesproken technologische gelijkwaardige civiele uitvoer, directe investeringen en O&O (onderzoek en ontwikkeling)” Het hoofddoel is een attractiviteitverhoging van het technologie- en innovatieniveau van de Oostenrijkse economie. Concreet betekent dit: “technologietransfer, ontwikkelings- en kwaliteitsinvesteringen, oprichting van bedrijven en directe investeringen in Oostenrijk, verbetering van het ondernemingsklimaat, regionale spreiding, continuïteit en duurzaamheid van de leveranciersrelaties, ontsluiting van nieuwe markten voor bestaande bedrijven en producten, het betrekken van Oostenrijkse KMO’s”. Verder zijn de creatie van werkgelegenheid en de bescherming ervan, alsook het aspect van samenwerking over een lange termijn, belangrijke doelstellingen. Drempelwaarde: De drempelwaarde wordt vastgelegd door het Ministerie van Defensie en bedraagt 726 KEUR (vroeger 10 MATS). Gunningsprocedure: Kandidaat-inschrijvers verklaren schriftelijk welk volume aan compensaties ze aanbieden, alsook de hoogte van de waarborg die ze verschuldigd zijn indien ze hun belofte niet nakomen. Deze elementen zijn voorwerp van onderhandeling. Het resultaat van de offset evaluatie kan doorvloeien (maar blijkbaar niet noodzakelijk) naar het beslissingsproces van het Ministerie van Defensie (BMLV), vooral in het geval van gelijkwaardige militaire offertes. Compensatieovereenkomst: Bij elke aankoop wordt een compensatieovereenkomst (“Gegengeschäftsvereinbarung”) gesloten tussen de contractant en het Federale Ministerie van Economische Zaken en Arbeid, onderhandeld op een case-by-case basis. Verantwoordelijk organisme: Federaal Ministerie van Economische Zaken en Arbeid (BMWA) > Federale Dienst voor Overheidsopdrachten (“Bundesbeschaffung”). Compensatievereisten Minimumvereiste: 100% van de contractwaarde. Dit wordt echter meestal ver overschreden gedurende de offertefase. 200% is geen uitzondering (zelfs 240% in het geval van het Eurofighter programma). De regionale verdeling is belangrijk, in het bijzonder wanneer jobopportuniteiten worden gecreëerd. De causaliteit, hier instrumentaliteit genoemd, moet aangetoond worden. Direct/Indirect: Er is geen voorkeur gespecificeerd. Beide categorieën worden aanvaard. 47
Sectoren: Sleutelsectoren: Ruimtevaart, automobielindustrie, ICT, houttechnologie, “life sciences” (biotechnologie, gentechnologie, geneeskunde), milieutechnologie, militaire technologie, machinebouw en kunststoffenindustrie. Het moet gaan om hoogtechnologische projecten. Een exacte definitie van “hoogtechnologisch” is echter niet gegeven maar volgende domeinen worden als illustratie gegeven: microen nanotechnologie, mobiliteit en verkeer (voertuigtechniek, tunnelbouw,…), nieuwe materialen, milieu en energie. Activiteiten: Onderaanneming, directe investeringen, toegepaste productontwikkeling, onderzoekssamenwerking, technologietransfers.
R&D,
Uitvoering Termijn: Normaal is de uitvoeringstermijn dezelfde als voor het hoofdcontract. Deze termijn kan langer zijn dan het hoofdcontract als het offsetbedrag substantieel is. Bijvoorbeeld voor het Eurofighter-programma (4000 MEUR gespreid over 15 jaar). Tussentijdse intervallen met bepaalde doelstellingen moeten worden vastgelegd. Monitoring: De contractant is verplicht om haljaarlijks een rapport in te dienen. De contractant wordt ertoe verplicht om op zijn kosten een Bureel op te richten in Oostenrijk, die operationeel moet blijven gedurende de volledige looptijd van deze overeenkomst. Een voorafgaand akkoord vanwege BMWA is nodig vooraleer de offset bestelling in kwestie geplaatst wordt. O&O en investeringen zullen geval per geval geëvalueerd worden. Derden kunnen bijdragen tot de invulling van de offset verplichting, maar enkel en alleen na voorafgaand akkoord van het BMWA. Multiplicatoren: Tot 2004 werden geen multiplicatoren toegekend, maar kon over specifieke projecten onderhandeld worden. Ondertussen werd voor deze multiplicatoren een informele tabel opgesteld. Multiplicatoren worden toegekend aan projecten met een complexe of dure opstartfase. Ook worden op basis van onderhandelingen multiplicatoren van 3 tot 9 gebruikt voor bepaalde investeringen in R&D projecten. Er worden geen multiplicatoren toegekend voor KMO-projecten of activiteiten in specifieke regio’s. Overdracht: Normaal wordt geen pré-compensatiekrediet toegekend. In bepaalde gevallen kunnen “Pré-compensatiekredieten” toegekend worden voor activiteiten die plaatsvinden voor de ondertekening van het hoofdcontract. Deze zijn 5 jaar geldig. Dit betekent echter niet dat ze automatisch aanvaard zullen worden voor een toekomstige opdracht die geen verband houdt met de oorspronkelijke bestelling. Waarborg/sanctie: De hoogte van de boete wordt onderhandeld, gewoonlijk tussen 3 en 7% van de niet-gerealiseerde waarde. Er zijn ook contracten met boetes tot 12%. 48
Voltooide en lopende contracten: Sinds 1978 werden 169 compensatieovereenkomsten afgesloten. De totale verplichtingen bedroegen 6000 MEUR, terwijl de overeenkomstige aankopen slechts 3500 MEUR waren. 3800 MEUR aan compensaties werden aanvaard. De verplichtingen uit nog lopende contracten bedragen 4300 MEUR.
49
3.10. Polen Compensatiebeleid Wettelijke basis: “Act of 10 September 1999 on certain compensation contracts concluded in connection with supply contracts for the needs of national defence and security.” (Official Journal 1999 No. 80, item 903 “Offset Law”); “Regulation of the Council of Ministers of 2 July 2002, concerning the detailed principles for verifying and approving offset commitments of a foreign supplier of armaments or military equipment towards the value of the offset agreement.” (Official Journal 2002 No. 100, item 907 “Offset Regulation”). De act werd aangepast in December 2006 (gepubliceerd met andere meest recente aanpassingen in mei 2007). Doelstellingen: Compensatieovereenkomsten moeten de deelname verzekeren van buitenlandse leveranciers aan de herstructurering en ontwikkeling van de Poolse economie. De hoofdobjectieven zijn: - Ontwikkeling van de Poolse industrie, met speciale aandacht voor de Poolse defensie-industrie; - Opening van nieuwe exportmarkten voor de Poolse industrie of verhoging van de bestaande exportmogelijkheden; - Transfer van nieuwe technologieën en verbeteren van organisatietechnieken; - Ontwikkeling van onderzoekswerk, de uitbouw van Poolse universiteiten en R&D centra; - Scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen, vooral in regio’s met hoge werkloosheid. - Vrijwaren van werkgelegenheid in de defensiesector; - Ontwikkeling van een kennisgebaseerde economie. Drempelwaarde: Min 5 MEUR voor dezelfde buitenlandse leverancier gerekend over een periode van 3 jaar (inclusief opdrachten voor wisselstukken). Gunningsprocedure: Contracten met offset zijn niet beperkt tot opdrachten voor het Ministerie van Defensie; ook de aankoop van “militair” materiaal voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn onderworpen aan deze praktijk. Het Ministerie van Economie (ME) deelt aan de aanbestedende overheid de offsetrichtlijnen mee, de evaluatiecriteria, het verwachte tijdschema voor de evaluatie van de offset offerte en voor de onderhandelingen van de offsetovereenkomst, en het gewicht van de offset in de globale evaluatie. Als de buitenlandse firma een offerte indient voor een overheidsopdracht, dient deze firma tezelfdertijd offsetvoorstellen in te dienen in overeenkomst met de Poolse wetgeving. Deze economische offerte dient rechtstreeks ingediend te worden bij het ME. Het ME evalueert de offsetoffertes and stuurt de resultaten ervan naar de aanbestedende overheid ten einde deze te integreren in de globale evaluatie. Gebaseerd op de resultaten van de finale rangschikking starten de onderhandelingen met de gekozen inschrijver. Gedurende deze onderhandelingen kan een oorspronkelijke offsetofferte niet verminderd worden.
50
De onderhandelingen spitsen zich toe op: - Het volume aan offset dat in de overeenkomst opgenomen wordt; - De inhoud van de offsetverplichtingen; - De waarde van de multiplicatoren; - De uitvoeringsperiode van de offsetverplichtingen. Het ME informeert ASAP de aanbestedende overheid over de afloop van de onderhandelingen. Indien zou blijken dat het niet mogelijk is om een overeenkomst te bereiken over een offsetovereenkomst, wordt de betrokken buitenlandse firma uitgesloten en de onderhandelingen gaan in dat geval verder met de firma die als tweede geëindigd was in de finale rangschikkingen van de evaluatie. Indien er misten 1 firma zou zijn zonder een offset verplichting (klaarblijkelijk in het geval van een Poolse inschrijver) dan wordt een eerste evaluatie gemaakt door de aanbestedende overheid waarbij het offsetaspect niet in aanmerking wordt genomen. Indien deze evaluatie resulteert in een rangschikking met op de eerste plaats de inschrijver zonder offset verplichting dan wordt normaliter het contract toegekend zonder offsets. Indien anderzijds, in voorgaand geval de eerst gerangschikte een buitenlandse firma is met dus een offsetverplichting, dan wordt een tweede evaluatie gemaakt die het offsetcriterium wel aanmerking neemt. De onderhandelingen met het ME starten dan op dezelfde manier als eerder beschreven, ten einde een offsetovereenkomst af te sluiten Indien de offerte niet voldoet aan de vereisten die vastgelegd werden in de offsetrichtlijnen, kan het ME toestaan dat de buitenlandse inschrijver zijn offsetofferte vervolledigt. Compensatieovereenkomst: Hieronder wordt verstaan een overeenkomst die uitgevoerd wordt door en tussen de buitenlandse leverancier en de Poolse Schatkist en waarin het volume, de inhoud en het uitvoeringsschema van de offsetverplichtingen expliciet vermeld staan. Er is een speciale procedure voorzien in geval van wijzigingen aan het hoofdcontract. In dat geval neemt het ME ook een beslissing betreffende een mogelijke aanpassing van de offsetovereenkomst. Verantwoordelijk organisme: De evaluatie van de compensatievoorstellen en vooruitgangsrapporten gebeurt door het “Committee for Offset Agreements”, dat behoort tot het ME, maar waarin ook andere Ministeries vertegenwoordigd zijn. Het ME is bevoegd voor het ondertekenen van overheidswege van de compensatieovereenkomst.
51
Compensatievereisten De compensatieofferte wordt opgesteld in de Poolse taal; Deze moet volgende preciseringen bevatten: - Info over het wettelijke statuut de buitenlandse firma; - Financiële balansrekeningen van de laatste 3 jaar (selectie / uitsluitingscriterium); - Reeds uitgevoerde prestaties op het gebied van offset; - Het voorgestelde offsetvolume; - Een planning voor de uitvoering van de offset; - Overeenkomsten met de Poolse industrie (selectie / uitsluitingscriterium) Minimumvereiste: Minstens 100% van de contractwaarde («Not be lower than an equivalent of the delivery specified in the contract ») Direct/Indirect: Beide categorieën worden aanvaard. De waarde van de directe compensaties moet minstens de helft bedragen van de totale compensaties. Directe compensaties worden hoger gevaloriseerd dan indirecte (via multiplicatoren). Sectoren: - Defensie; - Informatie Technologie en Telecommunicatie; - Opto-elektronica; - Ruimtevaart; - Biotechnologie; - Nanotechnologie; - Energievoorziening, met inbegrip van vernieuwbare energiebronnen; - Milieubescherming. Uitvoering Termijn: De Minister bevoegd voor Economie zal de uitvoeringsperiode vastleggen voor de uitvoering van de offset; in ieder geval zal deze periode niet langer zijn dan 10 jaar. Multiplicatoren: (Bijkomende bepaling aan de regels daterend van mei 2007). Een brede waaier van multiplicatoren is mogelijk: -
Voor Directe offset tussen 1 en 2; Voor Indirect offset tussen 0,5 tot 1,5; In gevallen die speciaal door de economische belangen of door redenen van veiligheid en defensie van de Staat worden gerechtvaardigd, kan een multiplicator tussen 2,0 en 5,0 worden toegepast.
Opvolging: De buitenlandse contractant is verplicht om halfjaarlijkse en jaarlijkse rapporten over de uitvoering van zijn verplichtingen te zenden naar het ME. Dit Ministerie kan informatie opvragen en controles uitvoeren bij de Poolse firma’s waar compensatiebestellingen geplaatst worden. Om in aanmerking te komen als compensatie mag het buitenlandse aandeel maximum 80% zijn. Wanneer het buitenlandse aandeel minder dan 20% bedraagt dan wordt de volledige contractwaarde in aanmerking genomen; indien het buitenlandse aandeel de 20% overschrijdt dan wordt enkel het Poolse deel in aanmerking genomen. 52
Overdracht: Niet-militaire uitrustingen kunnen verrekend worden als compensatie indien deze besteld zijn via contracten van de hoofdaannemer in een periode tot maximaal 36 maanden voor de indiening van de compensatieofferte. Waarborg/sanctie: De boete wordt gespecificeerd in de offsetovereenkomst. De Minister van Economie kan in naam van de Schatkist een waarborg eisen van de buitenlandse onderneming ten laatste op de dag van de ondertekening van de compensatieovereenkomst. In plaats van betaling van deze boete, kan de contractant een aantal concrete voorstellen indienen, maar in elk geval wordt GEEN verlenging van de uitvoeringsperiode toegestaan. De totale waarde van deze concrete, laattijdige voorstellen “is gelijk aan de totale waarde van de niet vervulde verplichtingen of ingeval van gebreke gelijk aan de waarde die gebruikt werd om de boetegelden te berekenen.” Deze tekst laat vermoeden dat het ooit fel gecontesteerde boetesysteem van 100%, nog steeds van kracht is. Voltooide en lopende contracten: Op 1 januari 2005 waren 7 compensatieovereenkomsten lopende, met een gezamenlijke waarde van 8000 MUSD.
53
3.11. Portugal Compensatiebeleid Wettelijke basis: Wet op militaire aankopen (LPM). Richtlijnen gepubliceerd in de “Diário da República” nr. 164 van 16 juli 2002. Decreet gepubliceerd op 7/08/2006. Doelstellingen: Grote defensiebestellingen moeten ten minste volledig gecompenseerd worden om de positie van de Portugese industrie te verstevigen. De doelstellingen zijn de technologische ontwikkeling van de nationale militaire en civiele industrie te ondersteunen en de industrie de mogelijkheid bieden om actief deel te nemen aan de internationale industriële structuren. Drempelwaarde: 10 MEUR. Gunningsprocedure: Offertes worden gewaardeerd volgens een gewogen som van de voorgestelde compensaties. Met de volgende aspecten wordt rekening gehouden: - Het globale volume van de voorgestelde offsets; - De verdeling van deze globale waarde over de 3 Groepen (zie verder); - Het technologische belang, graad van economische innovatie en economische effect van elk voorstel; - De waarde van elk voorstel en de manier van berekening, met inbegrip van de Portugees toegevoegde waarde (VAN); - Het businessplan voorgelegd door de bij het voorstel betrokken Portugese firma; - De uitvoeringsperiode en een planning met inbegrip van tussentijdse doelstellingen die moeten gehaald worden; - Identificatie van de betrokken Portugese firma’s; - De graad van de verplichting tegenover de betrokken Portugese firma’s (overeenkomsten); Voor evaluatiedoeleinden worden de offsetprojecten gegroepeerd in de volgende categorieën: - Buitenlandse directe investering; - Technologietransfer die de concurrentiemogelijkheden van de Portugese industrie verbetert; - Vennootschappen met Portugese bedrijven die de Portugese bedrijven, op een duurzame manier in de wereldwijde markt trachten te integreren; - Vennootschappen die leiden tot O&O mogelijkheden; - De uitvoer van goederen en de diensten; Compensatieovereenkomst: De compensatieovereenkomst wordt gelijktijdig met het aankoopcontract onderhandeld en ondertekend. 30% van de voorstellen dient perfect gedefinieerd te zijn. Het saldo dient geïdentificeerd te worden tijdens de uitvoering van het programma.
54
Verantwoordelijk organisme: De “Commissão Permanente de Contrapartidas” (CPC; statuten 2006), met vertegenwoordigers van Defensie en het Ministerie van Economie en Innovatie (MEI) is verantwoordelijk voor de opstelling en het in werking stellen van de offset overeenkomsten. Het CPC wordt bijgestaan door een Technisch Kabinet (GT) en een raadgevend orgaan waarin de Strijdkrachten en de industrie vertegenwoordigd zijn. Compensatievereisten Minimumvereiste: Minstens 100% van de contractwaarde. Direct/Indirect: - Groep I: Directe offset (15% onderaanneming); - Groep II: Indirecte offset in de defensiesector; - Groep III: Indirecte offset buiten de defensiesector. Een derde van de offsets dient uitgevoerd te worden in Groepen I en II. Activiteiten: - Rechtstreekse deelname van de Portugese industrie; - Nieuwe export. Als bestaande handelsrelatie wordt de gemiddelde waarde genomen van de uitvoer door de Portugese begunstigde firma in de twee beste van de 3 voorgaande jaren; - Technologieoverdracht; - De oprichting van consortiums om nieuwe systemen te ontwikkelingen via joint ventures. Uitvoering Termijn: De verplichtingen moeten worden uitgevoerd binnen de betalingstermijn vastgelegd in het aankoopcontract. Multiplicatoren: Deze multiplicatoren zijn vastgelegd tussen 1 en 5 afhankelijk van de categorie van het offsetproject: - Voor de speciale projecten van uitzonderlijk economisch-sociaal belang, is de factor minstens 3; - Voor projecten binnen de defensie-industrie, niet minder dan 2; - Voor een project inzake onderhoudscontracten voor het materiaal, minstens 2,5. Opvolging: gebeurt door de “Commissão Permanente de Contrapartidas” (CPC) en het ICEP (Overheidsdienst voor Investeringen en Buitenlandse Handel). Overdracht: Uitgevoerde compensaties kunnen worden overgedragen als ze minstens 1 MEUR bedragen waard zijn. Ze blijven geldig tot 5 jaar na de goedkeuring door de CPC.
55
Waarborg/sanctie: Een bankgarantie is verplicht ter hoogte van 15% van de compensatieverplichting. De boetes bedragen: 1% per maand vertraging op een niet-uitgevoerd gepland project met een maximum van 15% van de projectwaarde; Een verlenging van de uitvoeringsperiode kan onder de volgende voorwaarden worden toegekend: - Verhoging van de verplichtingen met 10% als de verlenging minder dan 1 jaar is; - Verhoging van de verplichtingen door 15% als de verlenging langer is dan 1 jaar maar minder dan 2 jaar; - Verhoging van de verplichtingen door 20% als de uitbreiding langer is dan 2 jaar; De contractant die zijn verplichting niet nakomt wordt op een zwarte lijst gezet. De berekende boetes kunnen eveneens worden afgetrokken van de te betalen bedragen aan de hoofdcontractant.
56
3.12. Spanje Compensatiebeleid Wettelijke basis: richtlijn.
Geen gepubliceerde reglementering, maar enkel een interne
Doelstellingen: Om de hoogste zelfvoorzieningsgraad in geavanceerde systemen voor de strijdkrachten te garanderen, tracht het beleid de zwakte van de defensiesector en het gebrek aan technologie in Spanje te compenseren. Investeringen in defensie-uitrusting, noodzakelijk voor de modernisering van de strijdkrachten, worden hierbij gebruikt als een katalysator. Compensaties worden beschouwd als een marketing en ontwikkelingsinstrument. De belangrijkste objectieven zijn: - De verwerving van technologie, direct of indirect verbonden met de aangekochte systemen; - De erkenning van de Spaanse industrie als toeleverancier van goederen en diensten door buitenlandse ondernemingen en organisaties; - De verwerving van technologie, documentatie, … niet enkel voor de Spaanse industrie, maar ook voor de strijdkrachten; om in staat te zijn onderhoud, wijzigingen en actualisering van de wapensystemen uit te voeren; - Training in operationele en industriële defensiegerelateerde aspecten alsook civiele toepassingen; - De Spaanse industrie mogelijkheden bieden van productieactiviteiten met weerslag op werkgelegenheid; - De verbetering van technieken voor kwaliteitsgarantie en project management; - Vermindering van het tekort op de betalingsbalans, door een verhoging van de Spaanse export of door substitutie van invoer door eigen productie. - Consolidatie van strategische industriële sectoren; - Er voor zorgen dat het onderhoud van de aangekochte systemen in Spanje zelf kunnen gebeuren zolang het materiaal in dienst is. - Het creëren van exportmarkten voor Spaanse ondernemingen. Drempelwaarde: Niet gespecificeerd. Gunningsprocedure: Het Industrial Cooperation Agreement (ICA) wordt in aanmerking genomen in het evaluatieproces. Het hoofdcontract kan niet gegund worden zolang het ICA niet is afgerond. Het ICA dient onderhandeld te worden vooraleer het hoofdcontract aan de buitenlandse firma kan gegund worden. De gezamenlijke onderhandelingen van de prijzen en van het ICA dragen bij tot de optimalisatie. Compensatie-overeenkomst: Het Ministerie van Defensie eist het opstellen van een ICA telkens materiaal wordt aangekocht rechtstreeks in het buitenland of in het geval dit gebeurt via een subcontract door een Spaanse hoofdaannemer. Het akkoord bepaalt de termijn en de voorwaarden voor de uitvoering. Alle buitenlandse firma’s die, hetzij als hoofdaannemer, hetzij als onderaannemer van een nationale (Spaanse) hoofdaannemer, hetzij als mogelijke leverancier in geval van een “Foreign Military Sale” (FMS), ervoor opteren om een offerte in te dienen, dienen een ICA te tekenen vóór de notificatie van het contract. Uiteraard zal enkel het ICA dat getekend is met de firma die finaal zal geselecteerd worden, ook effectief in voege treden. 57
Verantwoordelijk organisme: De akkoorden worden getekend tussen de firma en de “Dirección de Armamento y Material” (DGAM van het MOD), de verantwoordelijke autoriteit ter zake. DGAM vertrouwt de onderhandelingen van deze industriële samenwerkingsakkoorden en de opvolging ervan toe aan de “Gerencia de Cooperacion Industrial” (ISDEFE = “Ingeniería de Sistemas para la Defensa de España”). Op die wijze is aan het ISDEFE een ondersteunende rol toebedeeld en moet het verslag uitbrengen aan DGAM. ISDEFE is een overheidsbedrijf dat voorgezeten wordt door de Staatssecretaris van Defensie. Verder wordt nauw samengewerkt met het Ministerie van Wetenschap en Technologie. Compensatievereisten Minimumvereiste: Contractueel bepaald. De doelstelling is 100%. Spaanse toegevoegde waarde wordt in aanmerking genomen.
Enkel de
Direct/Indirect: Varieert van contract tot contract, beiden komen in principe in aanmerking, maar aan directe compensaties wordt de voorkeur gegeven. In het algemeen moet 60% onder de vorm van directe compensatie worden voldaan. Sectoren: Spanje heeft een voorkeur voor compensaties in de defensiesector. Compensaties in niet defensiegerelateerde sectoren dienen geval per geval goedgekeurd te worden. Bovendien wordt in dat geval een hoger volume aan compensaties geëist. Activiteiten: Directe aankopen; samenwerkingsovereenkomsten; licenties inzake gevoelige technologieën en geavanceerde militaire technologieën; training van militair personeel, vestiging van “excellence centers” waar de getransfereerde kennis verder ontwikkeld wordt. Uitvoering Termijn: Contractueel bepaald, meestal gelijk aan deze van het hoofdcontract. Multiplicatoren: Officieel worden geen multiplicatoren toegepast. Wel kunnen bepaalde projecten tegen een hogere compensatiewaarde dan de factuurwaarde verrekend worden (equivalent met een multiplicator tussen 2 en 5). Opvolging: ISDEFE rapporteert aan het Ministerie van Defensie. Waarborg/sanctie: De uitvoering wordt contractueel opgedeeld in vaste tijdsperiodes (per 1 of 2 jaar). Indien de uitvoering aan het einde van een periode ondermaats blijkt, dan wordt de verplichting verhoogd met 10% van het nietuitgevoerde gedeelte. De uiteindelijke sanctie wordt onderhandeld en contractueel vastgelegd (gewoonlijk 5 tot 10%). Een tekort op het einde van de uitvoeringsperiode leidt tot een boete in de vorm geliquideerde schadevergoeding die aan de Spaanse Schatkist moet betaald worden. Boetes worden toegepast indien alle andere mogelijkheden zijn uitgeput.
58
Voltooide en lopende contracten: Sinds de start van het compensatiebeleid in 1984 werden reeds 302 compensatie- en industriële samenwerkingsakkoorden gesloten. 129 daarvan zijn nog actief (situatie einde 2005). Op dat moment was een bedrag van 7506 MEUR gecrediteerd, waarvan 6727 MEUR terugvloeide naar de Spaanse industrie en 779 MEUR naar de Spaanse Strijdkrachten. In totaal waren hierbij zo’n 900 Spaanse bedrijven actief via 160 buitenlandse firma’s met een offsetverplichting.
59
3.13. Tsjechië Compensatiebeleid Wettelijke basis: Resolutie 9 van januari 2005 betreffende “Directive for the implementation of Industrial Cooperation Programmes” (IC-programma’s). Doelstellingen: De volgende doelstellingen worden geviseerd: - Overdrachten van geavanceerde technologieën en knowhow ten voordele van de Tsjechische Republiek; - Aansnijden van nieuwe exportmarkten, de uitvoer van nieuwe goederen of een duidelijke verhoging van de bestaande uitvoer van de Tsjechische producten; in elk van deze vermelde gevallen, zou de nadruk in het bijzonder moeten worden gelegd op producten en de diensten met een hoge toegevoegde waarde; - Versterken van de Tsjechische economie door overdrachten van kapitaal in de vorm van directe buitenlandse investeringen, met een nadruk op het verbeteren van het concurrentievermogen in domeinen van geavanceerde industriële sectoren en diensten; - Een stimulans zijn voor positieve veranderingen in de werkgelegenheid, vooral in bepaalde regio’s de Tsjechische Republiek; - Ontwikkeling van nieuwe O&O capaciteiten en mogelijkheden; - Verhogen van het potentieel van de tertiaire sector; - Ontwikkeling van milieutechnologieën; - Verdere economische samenwerkingsprojecten, die aantoonbare en kwantificeerbare voordelen creëren en bijdragen tot het verbeteren van het concurrentievermogen van de Tsjechische economie; - Ontwikkeling van Human Resources; - Ontwikkeling van KMO’s in de Tsjechische Republiek; Drempelwaarde: 500 MCZK (17 MEUR) voor buitenlandse hoofdcontractanten; 250 MCZK (8,5 MEUR) voor buitenlandse subcontractanten van binnenlandse hoofdcontractanten. Gunningsprocedure: De eis voor een IC-programma is een onontbeerlijke conditie om deel te nemen aan een overheidsopdracht. Het Directoraat Nationale Bewapening binnen het Ministerie van Defensie onderhandelt de militaire aankoopcontracten. De economische compensaties zijn geen criterium bij de gunning van de overheidsopdracht. Compensatieovereenkomst: Pas na de selectie van de leverancier starten de onderhandelingen met betrekking tot de economische weerslag. Verantwoordelijk organisme: Een interdepartementale Commissie voor Compensaties samengesteld met vertegenwoordigers van het Ministerie voor Industrie en Handel (4 leden, waaronder de voorzitter), het Ministerie van Defensie (2 leden), het Ministerie van Binnenlandse Zaken (2 leden) en 1 vertegenwoordiger van elk van de andere Ministeries. Deze Commissie coördineert de voorbereiding, discussie, onderhandeling, evaluatie en controle van de compensatieprogramma’s. De Commissie keurt de offset transacties goed. Deze Commissie fungeert onder Het Ministerie van Industrie en Handel. 60
Compensatievereisten Minimumvereiste: 100% van de contractwaarde. Direct/Indirect: Beide categorieën zijn aanvaardbaar. Ten minste 20% van de contractwaarde moet uitgevoerd worden als directe compensaties. Sectoren: Defensiesector en “niet-traditionele” industriële sectoren. Activiteiten: Zie Doelstellingen. Uitvoering Termijn: De richtlijnen bepalen een termijn van max. 10 jaar te beginnen vanaf de ondertekening van het contract. Voor grote contracten kan het Comité een langere termijn bepalen. Multiplicatoren: Er worden geen multiplicatoren toegekend. Overdracht: Compensaties uitgevoerd vóór de gunning van het contract worden aangemoedigd en kunnen gebruikt worden om de uiteindelijke compensatieverplichting te volbrengen. Indien de bieder het contract niet binnenhaalt, kan het gedurende een periode van 10 jaar overgedragen worden naar een ander contract. Ook het “teveel” aan compensaties binnen een bepaald programma kan worden overgedragen. Waarborg/sanctie: De boete bedraagt 5 tot 10% van de niet-gerealiseerde verplichtingen, afhankelijk van de onderhandelingen. Er zal ook een “back to back” verbintenis opgesteld worden waarbij de betalingen van het hoofdcontract gekoppeld worden aan de invulling van het IC-programma. Voltooide en lopende contracten: In mei 2005 waren 4 programma’s lopende met een totale waarde van 25000 MCZK (850 MEUR).
61
3.14. Turkije Compensatiebeleid Wettelijke basis: “Industrial Participation/Offset (IP/O) Directive ” (februari 2007) Doelstellingen: Continue en doorgedreven promotie van de Turkse defensie-industrie via kwalitatieve offset programma’s. Offsets worden beschouwd als: - Een middel om toegang te krijgen tot hoogwaardige technologie, knowhow en exportmarkten; - Een effectieve methode om investeringen aan te trekken in de defensie-industrie en in andere industriële sectoren die een hoogwaardige technologie vereisen. Tegelijkertijd wordt een technologische infrastructuur opgebouwd die bijdraagt tot een verhoging in de lokale tewerkstelling. - Een middel om een lokale industriële basis in de defensiesector te ontwikkelen zodat men niet voor elk product afhankelijk is van buitenlandse productiebronnen; - Een middel om het aantal betalingen in vreemde munteenheden, als gevolg van aankopen in het buitenland, terug te dringen; - Een middel voor het creëren van een langdurige samenwerking tussen de Turkse en de buitenlandse industrieën uit de defensiesector. De bedoeling is - om het aandeel van lokaal geproduceerde defensiesystemen op te trekken van 25% naar 50% tegen 2010. - De export van defensiesystemen en diensten te verhogen van 200-300 KUSD naar 1MUSD per jaar tegen 2011. Drempelwaarde: 10 MUSD. Gunningsprocedure: De inschrijver legt zijn voorstellen voor in een volledig apart dossier gescheiden van de rest van de offerte. Daarin wordt een compensatieverbintenis aangegaan in elk van de (verderop omschreven) categorieën en voor elk jaar. De evaluatiewaarde van het voorstel wordt berekend met een formule op basis van de categorieën en tijdsintervallen waarin de compensaties plaatsvinden. Compensatieovereenkomst: Deze wordt tezamen met het hoofdcontract gesloten. Verantwoordelijk organisme: Het Ondersecretariaat voor de Defensie-industrie (SSM) van het Turkse Ministerie van Nationale Defensie. Compensatievereisten -
-
Mogelijke contracten worden verplicht om een werkverdeling te garanderen, alsook technologietransfer en/of strategische partnerschapsovereenkomsten met in aanmerking komende Turkse bedrijven; De Turkse taal en de Turkse wetgeving zijn toepasselijk op de IP/Oovereenkomst; Bij de voorgestelde offset projecten moet de causaliteit aantoonbaar zijn. 62
Minimumvereiste: 50% van de waarde van het hoofdcontract. Voor de creditering van de verplichting wordt de Turkse toegevoegde waarde in aanmerking genomen. Indien de Turkse toegevoegde waarde echter meer dan de helft bedraagt van het uitgevoerde product, dan wordt de volledige factuurwaarde verrekend. Direct/Indirect: Enkel directe offset wordt aanvaard, maar de definitie van “directe” is uitgebreid: alle militaire offsets worden aanvaard in deze categorie. Categorieën: 1. Categorie A: “Local content” (Turkse deelname): het werk dat uitbesteed wordt aan de Turkse industrie binnen het kader van het aankoopcontract. 2. Categorie B: De uitvoer van militair, lucht- en ruimtevaart materiaal en diensten. 3. Categorie C: In de defensiesector, lucht- en ruimtevaartsector en in andere domeinen met hoge technologie-eisen - Technologische samenwerking; - Nieuwe en voortgezette investeringen; - R&D activiteiten. In de evaluatie van de voorstellen krijgen voorstellen in de categorieën A en B een wegingsfactor van 1. Categorie C wordt een wegingsfactor van 0,4 gegeven; De overdracht van kredieten is mogelijk van de ene categorie naar de andere maar NIET vanuit categorie C naar de andere categorieën. Anderzijds kunnen overdrachten naar categorie C een multiplicator van 2 krijgen. Betreffende technologische samenwerking, R&D en gerelateerde trainingen in de defensie-industrie of hoogtechnologische domeinen, zal de compensatiewaarde geraamd worden door SSM. Deze activiteiten dienen zonder kost aan Turkse zijde uitgevoerd te worden. Uitvoering Termijn: Normaal gezien dezelfde looptijd als het aankoopcontract. Het SSM kan echter in de projectvoorwaarden een langere periode voorzien, echter maximum 2 jaar langer dan de looptijd van het aankoopcontract. Multiplicatoren: Multiplicatoren variëren tussen 1 en 5 De multiplicatoren zijn als volgt voor de volgende domeinen: - Platformen: 4 - Systemen: 3 - Software: 3 - Subsystemen: 2 - Componenten:1
63
Deze multiplicatoren worden met 1 eenheid verhoogd als: - Er exporten gerealiseerd worden door KMO’s; - Als het onderzoek en ontwikkeling in Turkije uitgevoerd werd; - Als het om een volledig nieuwe productie in Turkije gaat. De multiplicatoren die worden toegekend zijn hoger voor categorie A dan voor categorie B en C. Opvolging: De Contractant moet voor de compensatievoorstellen een voorafgaande goedkeuring van het SSM vragen alvorens de activiteit te starten. Transacties uitgevoerd zonder voorafgaande goedkeuring worden niet als compensatie aanvaard. Investeringen kunnen ook worden goedgekeurd via de procedure van voorafgaande goedkeuring en op voorwaarde dat de begunstigde de investering in kwestie niet overdraagt naar een derde binnen een periode van 5 jaar. De contractant kan ook tijdelijke compensatiekredieten aanvragen. Uitruil: Uitruil van compensatieverplichtingen kan door SSM geëvalueerd worden. Overdracht: Précompensaties/transfers worden toegekend in volgende gevallen: - Activiteiten uitgevoerd gedurende de offertefase in één van de bovengenoemde categorieën kunnen gebruikt worden als compensatie door de onderneming die het contract heeft gewonnen (geldigheid: 5 jaar vanaf de goedkeuring als “precompensatiekrediet”). - Wanneer de uitgevoerde compensaties de verplichtingen overschrijden vóór de einddatum, dan kunnen de overschotten gebruikt worden voor potentiële toekomstige compensatieverbintenissen (geldigheid: 5 jaar vanaf de aanvaarding van het compensatiekrediet). - Ingeval offset gerealiseerd wordt in categorie B na het verstrijken van de uitvoeringsperiode van de IP/O-overeenkomst door bedrijven die hun verplichting ingevuld hebben, kunnen gerekend worden voor andere bestaande of toekomstige IP/O verplichtingen (geldigheid: 5 jaar vanaf de aanvaarding van het compensatiekrediet). - De realisaties in Categorie B gerealiseerd via export naar nieuwe makten kan gerekend worden als invulling van de IP/O verplichting (geldigheid: 5 jaar vanaf de aanvaarding van het compensatiekrediet). Een overschot (te veel gerealiseerd) aan compensatiekrediet kan, onder bepaalde voorwaarden, overgedragen worden naar een andere firma die er voor in aanmerking komt. Waarborg/sanctie: Een bankgarantie ter waarde van 6% van de totale verplichting, moet neergelegd worden bij ondertekening van de compensatieovereenkomst ten einde de mogelijke boete te dekken. Het formaat en de inhoud van de bankgarantie wordt opgelegd door SSM. De contractant wordt geëvalueerd aan het einde van iedere vastgelegde tussentijdse periode van het programma (milestone). Ten einde dit niet-uitgevoerde gedeelte alsnog in te vullen, krijgt de contractant een bijkomende periode van 6 maand met een bijkomende boete ter hoogte van 1% per maand (= max 6%).
64
Dezelfde procedure wordt herhaald bij elke milestone maar de niet gerealiseerde verplichting die reeds onderhevig was aan de boeteclausule worden daar niet meer aan onderworpen tijdens een volgende periode. Enkel in het geval dat het escalatieprincipe van toepassing is, wordt de niet-gerealiseerde verplichting uit de vorige periode toegevoegd aan de volgende periode. De betaling van de boete bevrijdt de contractant NIET van zijn compensatieverplichting. Indien aan het einde van de laatste periode er een gedeelte van de verplichting open blijft, waarvoor op korte termijn geen oplossing kan worden gevonden om deze in te vullen, wordt de overblijvende verplichting toegevoegd aan een ander lopend programma of aan een toekomstige verplichting. Daarnaast moet de contractant ook halfjaarlijkse en jaarlijkse vooruitgangsrapporten indienen, op straffe van een boete van 5 KUSD. Voltooide en lopende contracten: Sedert 1985: werd in totaal een bedrag van 6100 MUSD vastgelegd en dit in 63 offset verplichtingen; Begin 2007: was een bedrag ter waarde van 3300 MUSD ingevuld, bijgevolg bleef er nog een saldo over van 2800 MUSD dat nog moest ingevuld worden. 20 van de 60 offset programma’s werden ondertussen afgesloten en met succes. 43 programma’s zijn nog in uitvoering. Voor de nieuwe Richtlijn van 2007, was er 53% van de verwezenlijkingen directe en 47% indirecte offset. Bijna 70% van de export die gerealiseerd wordt door de toonaangevende Turkse defensiefirma’s worden via offsets bewerkstelligd.
65
3.15. Verenigd Koninkrijk Compensatiebeleid Wettelijke basis: Defence Industrial Policy (DIP), 2003, herzien in het kader van de “Defence Industrial Strategy” (DIS). Doelstellingen: Het Verenigd Koninkrijk voert een industrieel participatiebeleid dat tot doel heeft om buitenlandse firma’s die Britse overheidsopdracht in de wacht hebben gesleept aan te moedigen om VK bedrijven de gelegenheid te bieden om offertes in te dienen voor opdrachten in de defensiesector. Niet alleen buitenlandse firma’s die hoofdcontractant zijn worden gestimuleerd om dit doen maar ook buitenlandse firma’s die onderaannemer zijn van een Engelse hoofdcontractant. Dit heeft tot doel om de Britse firma’s te integreren in de logistieke ketens. Drempelwaarde: 10 MGBP (15 MEUR). Voor Franse en Duitse bieders geldt echter een drempel van 50 MGBP (75 MEUR) op basis van bilaterale akkoorden (“reciprocal waiver agreement”). Gunningsprocedure: Buitenlandse ondernemingen worden uitgenodigd om een voorstel voor industriële participatie (IP) toe te voegen aan hun offerte. Dit voorstel wordt beoordeeld met nadruk op de kwaliteit, de kwantiteit en het risico van het voorstel, het uitvoerpotentieel van de uitrusting, en de prestaties in vorige IP overeenkomsten afgesloten met het Ministerie van Defensie. De beoordeling wordt vervolgens overgemaakt aan de “Industrial Participation Unit” (DESO) en vormt een onderdeel van het beslissingsproces. Compensatieovereenkomst: Tijdens de offertefase onderhandelt het Ministerie van Defensie industriële participatie (IP) overeenkomsten met de buitenlandse ondernemingen (zogenaamde “Letters of Agreement”, LoA's) die de basisregels vastleggen voor de uitvoering van een eventuele verplichting. Zodra het contract is toegewezen, wordt de LoA van de succesvolle inschrijver in werking gesteld. Verantwoordelijk organisme: De “Defense Export Services Organization (DESO)”, een onderdeel van het Britse Ministerie van Defensie. In april 2008 zullen de bevoegdheden van DESO opgedeeld worden tussen het UK Ministerie van Defensie en een nieuw op te richten “Defence & Security” Groep binnen het UK departement van Handel en Investeringen (UKT&I). Binnen de nieuwe beleidslijnen zal UKT&I belast worden met de promotie van handel in de defensiesector. Compensatievereisten Minimumvereiste: De inschrijvers beslissen over het bedrag van de IP en met wie ze willen samenwerken. De voorstellen moeten slaan op werkzaamheden in de militaire sector en kwalitatief evenwaardig zijn met het hoofdcontract. Het is belangrijk dat de IP-voorstellen een duidelijk beeld schetsen van de mogelijkheden die zullen gecreëerd worden of ondersteund worden in het VK. De verplichtingen kunnen verhoogd worden in de loop van de uitvoering van het programma afhankelijk van de gewijzigde omstandigheden en indien door een wijziging van het hoofdcontract het buitenlands deel zou wijzigen. 66
Direct/Indirect: Zowel directe als indirecte IP zijn aanvaardbaar. Onder Directe wordt verstaan, in rechtstreeks verband met de aankoop door het VK Ministerie van Landsverdediging. Onder Indirecte wordt verstaan, werk in de defensiesector met Britse firma’s voor verkopen aan Derde landen van hetzelfde systeem als deze die door de Britse overheid werd aangekocht of van andere defensie-uitrustingen. Sectoren: De volgende voorstellen kunnen in aanmerking komen als offset: - Contracten voor de ontwikkeling of de productie van defensiemateriaal, levering van diensten en materialen in defensiesector, of contracten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling in de defensiesector als dergelijke contracten resulteren in nieuwe zakenstromen voor Britse defensiebedrijven; - Technologietransfer en/of technologieverbeteringen naar/bij Britse defensiebedrijven; - Contracten voor onderzoek & ontwikkeling in het defensiedomein. IP krediet zal worden verrekend in functie van de mate dat het Britse bedrijf in staat is gebruik te maken van de intellectuele eigendomsrechten die uit het onderzoek resulteren en dit met het oog op haar eigen doelstellingen; - Marketing Assistance kan als IP verrekend worden op voorwaarde dat het kosteloos ter beschikking wordt gesteld en indien het resulteert in het feit dat het Britse bedrijf in kwestie bestellingen van derden kan binnenrijven.
Uitvoering Termijn: Gelijk aan de looptijd van het aankoopcontract. Multiplicatoren: Er zijn geen multiplicatoren voorzien. Opvolging: DESO volgt de uitvoering van de IP verplichtingen op. De buitenlandse onderneming is verplicht semesteriele rapporten te verstrekken. Deze rapporten gebeuren in een vaste vorm, waarin de IP activiteiten opgesomd worden waarvoor er krediet gevraagd wordt. Technologieoverdrachten, R&D overeenkomsten en Marketing Assistance moeten voorafgaandelijk met DESO worden besproken om in aanmerking te komen als IP. DESO vraagt aan de betrokken Britse ondernemingen de bevestiging van de gerapporteerde activiteiten. Op basis van de antwoorden van deze Britse ondernemingen en op basis van de aanvaardbaarheidscriteria worden de IP verplichtingen verminderd. Uitruil (clearing, swaps): Er bestaat geen specifiek beleid op dit gebied, maar het VK is bereid om te onderzoeken of de IP-verplichting die een buitenlandse firma in het Verenigd Koninkrijk heeft, kan worden uitgewisseld met deze die een Britse firma zou hebben in een ander land, op voorwaarden dat er een akkoord is tussen de verantwoordelijke organismen van beide landen. In het verleden kwamen dergelijke uitruiloperaties reeds tot stand met Israël, Italië, Nederland, Zuid-Afrika, Zwitserland en Canada. De voor offset bevoegde overheidsautoriteiten hebben hier de leidende bevoegdheid in dit proces.
67
Overdracht: Lopende IP initieel verbonden met een welbepaald contract, komen niet in aanmerking voor de overdracht naar andere IP-verplichtingen. Echter, het Ministerie van Defensie is bereid om een IP krediet toe te staan aan buitenlandse ondernemingen die actief een specifiek toekomstig defensieprogramma nastreven en IP kredieten wensen te verwerven nog voor de selectie van dat nieuwe programma, of die een IP-overschot bereiken voor een lopende verplichting. De geldigheidsduur voor dit soort krediet is 5 jaar. Een dergelijk IP krediet mag slechts gebruikt worden tot een bedrag van 50% van de nieuwe verplichting. Waarborg/sanctie: Hoewel de LoA wettelijk niet bindend is, houdt DESO bij toekomstige opdrachten rekening met vroegere realisaties/tekortkomingen. Voltooide en lopende contracten: In 2003 werden dankzij het IP-mechanisme voor 600 MGBP (900 MEUR) contracten binnengehaald door 300 Britse ondernemingen. Midden 2004 bedroeg de totale waarde van de IP ongeveer 4900 MGBP (7200 MEUR). Op ditzelfde moment bedroeg de nog te realiseren IP ongeveer 1730 MGBP (2540 MEUR).
68
3.16. Zweden Compensatiebeleid Wettelijke basis: “Act on Public Procurement”; “Industrial Participation Program” (31 maart 1999). Doelstellingen: Industriële participatie wordt beschouwd als een instrument voor het Zweedse defensie- en veiligheidsbeleid om de behoefte te verzekeren van de strijdkrachten voor industriële capaciteit en competentie in het domein van militair materieel. De drie hoofdobjectieven zijn: - De deelname verzekeren van de Zweedse defensie-industrie in de vervaardiging, en de knowhow verwerven voor de subsystemen (directe IP); - De exportinspanningen verhogen van de Zweedse defensie-industrie en het verwerven van gesofisticeerde technologie door de defensie-industrie en door onderzoeksinstellingen (indirecte IP); - De internationalisering en uitvoer van de Zweedse defensiegerelateerde industrie en onderzoeksinstellingen bevorderen (indirecte IP). Drempelwaarde: 100 MSEK (10 MEUR) Gunningsprocedure: IP overeenkomsten moeten worden gedefinieerd en gekwantificeerd vóór de toewijzing van het aankoopcontract. De economische weerslag wordt, samen met andere vereisten bepaald in de offerteaanvraag (Request for Quotation, RfQ), gebruikt als één van de parameters voor de evaluatie en selectie van de leverancier. Een vooraf bepaald percentage moet reeds geconcretiseerd zijn door bezegelde bestellingen vóór de ondertekening van het hoofdcontract. Verantwoordelijk organisme: De Zweedse “Defensie Materiaal Administratie” (FMV) is een onafhankelijke civiele autoriteit die rechtstreeks aan de regering rapporteert en is belast met de administratie en opvolging. Daarnaast is een referentiegroep voor IP zaken opgericht. Deze bestaat uit ambtenaren van het FMV, maar ook de Zweedse krijgsmacht (FM) en het Zweedse defensieonderzoekagentschap (FOI) zijn vertegenwoordigd. Ze geeft aanbevelingen over het algemeen IP beleid en behandelt ook individuele gevallen. Vertegenwoordigers van de Zweedse defensie-industrie (SOFF) zullen uitgenodigd worden om op regelmatige basis aan deze referentiegroep deel te nemen. Compensatievereisten Minimumvereiste: Minimum 100% van de contractwaarde. Zweden eist geen compensaties van leveranciers uit landen die zelf ook geen compensaties eisen. In praktijk echter heeft dit weinig gevolgen, aangezien (vrijwel) alle landen één of andere vorm van compensaties eisen. Direct/Indirect: Beide categorieën zijn aanvaardbaar.
69
Sectoren: Sinds 2004 enkel defensiegerelateerde industrie. Prioritaire domeinen zijn: technologie voor elektronische oorlogsvoering; geavanceerde herkenning- en identificatietechnieken; luchtvaarttechnologie; “command, communication and control”; informatietechnologie; elektronische oorlogsvoering; man-machine interactie; onderwatertechnologie; wapentechnologie en ballistische bescherming; technologie voor onbemande voertuigen, b.v. UAV; modelling en simulatie; aanpassing van systemen voor signaalherkenning en camouflage; gebruik van FMV testfaciliteiten. Goederen en diensten van lage technologische waarde buiten de bovenstaande domeinen komen niet in aanmerking, tenzij ze in overeenstemming zijn met het hoofdobjectief van het beleid. Hoogtechnologische producten en diensten (R&D, engineering,…) uit andere domeinen kunnen in aanmerking genomen worden indien het technologieniveau hoger is dan datgene van het hoofdcontract. Traditionele exporten en uitbreiding van bestaande zakenstromen komen niet in aanmerking. Activiteiten: Coproductie (directe participatie); onderhoudscontracten of toekomstige wijzigingen van de aangekochte systemen of subsystemen; technologietransfers in bepaalde domeinen (indirecte participatie). Uitvoering Termijn: In principe moeten de IP verplichtingen voldaan zijn in dezelfde tijdspanne als het hoofdcontract. Uitzonderingen kunnen gemaakt worden voor lange-termijn contractuele samenwerking. Er zijn meestal twee tussentijdse mijlpalen (na 1/3 en 2/3 van de uitvoeringstermijn) waartegen telkens een bepaald percentage van de globale verplichting moet gerealiseerd zijn. Multiplicatoren: In principe worden geen multiplicatoren toegepast. Er kan echter overeengekomen worden om multiplicatoren toe te passen voor R&D projecten in Zweden van indirecte aard (max. multiplicator = 3 en beperkt tot 10% van de waarde van het hoofdcontract). Opvolging: Jaarlijks dient de leverancier een rapport bij het FMV in teneinde een deel van zijn compensatieverplichtingen te laten crediteren. Deze administratie staat in voor de opvolging van de IP overeenkomsten en verzekert de financiële controle. Dit wordt dan geanalyseerd door de referentiegroep. Uitruil (clearing, swaps): De uitwisseling tussen buitenlandse verplichtingen in Zweden en Zweedse verplichtingen in het buitenland is mogelijk, echter voor een maximum van 15% van de totale verplichting en enkel bij gebruik voor nieuwe businessopportuniteiten. Overdracht: Gerealiseerde IP-activiteiten die uitgevoerd zijn tussen de datum van de RfQ en de ondertekening van het aankoopcontract kunnen gebruikt worden in het kader van dit aankoopcontract. Daarentegen een teveel aan gerealiseerde IP activiteiten die de totale verplichting overstijgen, kan in principe niet getransfereerd worden naar een ander IP contract. Echter, een aparte overeenkomst kan afgesloten worden voor het bekomen van een IP krediet voor dit overschot, dat wel binnen de 3 jaar moet gebruikt worden. Waarborg/sanctie: De boete bij elke mijlpaal en op de einddatum bedraagt telkens 5% van de niet-uitgevoerde verplichting. 70
3.17. Zwitserland Compensatiebeleid Wettelijke basis: “Principles of the Federal Council regarding the Armament Policy of the DDPS” (gedateerd 29 november 2002). Doelstellingen: Compensaties worden beschouwd als een middel om de onafhankelijkheid van de Zwitserse industrie te waarborgen. Dit kan gebeuren door het verwerven van knowhow. De aanwezigheid van binnenlandse expertise vermindert de afhankelijkheid van het buitenland. Compensaties moeten bovendien dienen voor de Zwitserse industrie om buitenlandse markten te openen en hun positie op deze markten te verstevigen. Een bijkomend element is dat compensaties een belangrijk politiek argument vormen aangezien grote defensiebestellingen via referendum moeten goedgekeurd worden. Drempelwaarde: 20 MCHF (13 MEUR) Verantwoordelijk organisme: Armasuisse (het vroegere “Defense Procurement Agency”; nu Procurement and Technology Center), dat behoort tot het federale Departement voor Defensie, Civiele Bescherming en Sport (VBS - DDPS). Compensatievereisten Minimumvereiste: 100%. De vraag naar een regionale verdeling wordt niet langer gehandhaafd. Direct/Indirect: Indien directe deelname onmogelijk is of wanneer deze niet adequaat is, wordt indirecte compensatie beoogd om de IP-offerte te vervolledigen. Een grote directe deelname verhoogt de politieke aanvaardbaarheid van defensieuitgaven. Sectoren: Zowel militaire als civiele sectoren. Activiteiten: Direct: Volledige of gedeeltelijke vervaardiging onder licentie, coproductie, onderaanneming, joint ventures, en andere vormen van samenwerking. Gedurende het evaluatieproces van een project wordt de mogelijkheid van directe deelname geëvalueerd rekening houdend met aspecten zoals nationale veiligheid en competitiviteit van de betrokken Zwitserse industrie.
71
Indirecte: De Zwitserse defensie-industrie is te klein om alle offset te verwerken. Daarom wordt de offset niet beperkt tot de defensiesector. De volgende criteria zijn van toepassing op indirecte IP. - De steun aan de Zwitserse exportindustrie om nieuwe markten te veroveren of er haar positie te versterken; - De competitiviteit van Zwitserse producten is een onontbeerlijke voorwaarde; - De Zwitserse industrie dient zelf geïnteresseerd in de mogelijke bestellingen en dient zelf inspanningen te leveren om de mogelijke bestellingen binnen te halen; - Technologietransfer; - Samenwerking met Zwitserse universiteiten. Aankoop van verbruiksgoederen en landbouwgoederen, consulting, bankdiensten, toerisme en verzekeringsdiensten komen NIET in aanmerking als IP. Uitvoering Termijn: De compensatieverplichtingen moeten worden voldaan binnen een tijdslimiet van 3 jaar na de voltooiing van het hoofdcontract. Multiplicatoren: variëren tussen 1 en 1,5; heel uitzonderlijk 2 (als Zwitserse toegevoegde waarde > 51% wordt soms als 100% verrekend). Opvolging: Ten einde creditering te verkrijgen, moeten buitenlandse contractanten voor elk voorstel een geschreven verklaring van de betrokken Zwitserse firma voorleggen waarin bevestigd wordt dat de bestelling effectief werd geplaatst en dat deze voldoet aan de van kracht zijnde criteria. Een audit wordt gezamenlijk uitgevoerd door Armasuisse en vertegenwoordigers van Swissmem (Swissmem verenigt de Zwitserse engineering, elektrische en metaalindustrie alsook verwante technologiegeoriënteerde sectoren). Deze beslissen ook inzake de aanvaardbaarheid van de voorstellen. Waarborg/sanctie: Boetes voor niet-nakoming van de compensatieverplichtingen werden slechts recent ingevoerd.
72
3.18. Overige landen met een compensatiebeleid Europa Bulgarije Estland Kroatië Letland (in voorbereiding) Litouwen Roemenië Slowakije Slovenië Zuidoost Azië en Oceanië Australië Brunei Filippijnen India Maleisië Singapore Taiwan Thailand Nieuw Zeeland Zuid-Korea Midden-Oosten en Afrika Israël Koeweit Libië Saoedi-Arabië Verenigde Arabische Emiraten Zuid-Afrika Amerika Brazilië Chili Colombia
73
3.19. Besluit De meeste Westerse landen vragen een vorm van economische compensaties bij militaire aankopen. De gebruikte terminologie varieert: “Industrial and Regional Benefits” (Canada), “Industrial Cooperation” (Denemarken, Spanje), “Industrial Participation” (Finland, Griekenland, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland), “Offsets”/Compensaties (overige onderzochte landen). Andere landen, die zelf over een sterke defensie-industrie beschikken, gebruiken alternatieve methodes om de eigen defensie-industrie te ondersteunen: b.v. VSA (“Buy American Act”), Frankrijk, Duitsland, … en zijn daarom niet opgenomen in dit document. In Noorwegen, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de Mediterrane landen vallen de economische aspecten van defensiebestellingen onder de bevoegdheid van het Ministerie van Defensie. In de andere onderzochte landen wordt het compensatiebeleid uitgevoerd door het Ministerie van Economische Zaken of Handel, eventueel in nauw overleg met Defensie. De doelstellingen zijn in de eerste plaats economisch van aard, maar bij enkele landen spelen ook strategische factoren een rol (Turkije, Israël,…). Voor OostEuropese landen zijn compensaties een belangrijk middel om hun verouderde industrie te hervormen en te integreren in de wereldeconomie. Meestal zijn de procedures wettelijk vastgelegd, al of niet in detail. Uitzonderingen zijn grote landen als Italië en Spanje, die eerder een informeel beleid van compensaties voeren. De drempelwaarde voor militaire contracten om compensaties te vragen ligt in de meeste gevallen tussen 4 en 10 MEUR. De meeste onderzochte landen compensaties ter waarde van 100% van het aankoopcontract. Maar bepaalde landen zoals Turkije vragen een lager volume dan 100% terwijl in andere landen het compensatievolume dat verbonden is aan bepaalde contracten hoger kan zijn dan 100% (Portugal, Oostenrijk, …). De compensatieactiviteiten kunnen gaan van de productie van onderdelen door en de coproductie met lokale ondernemingen, over technologietransfers, tot vorming- en opleidingactiviteiten en de promotie van de export. Ook directe investeringen (Griekenland, Hongarije, Oostenrijk, Tsjechië), investeringen in risicokapitaalfondsen (Canada, Nederland), en zelfs financiële bijdragen aan universiteiten (Canada, Polen en Zwitserland) worden in aanmerking genomen. Voor bepaalde activiteiten worden multiplicatoren toegekend.
74
Hoewel de meeste landen directe compensaties verkiezen, kan een combinatie van directe en indirecte compensaties eveneens aanvaard worden. De definitie van directe en indirecte compensatie verschilt wel van land tot land. In de meeste landen die een “traditie” hebben van compensaties, worden bij de economische weerslag vooral de sector van de defensie-industrie betrokken of de dual-use toepassingen. Indien dit onmogelijk is, omdat deze sectoren niet of onvoldoende aanwezig zijn op de lokale markt, kunnen bestellingen in andere sectoren beoogd worden voor producten van een gelijkwaardig technologisch niveau. Voor deze laatste optie van indirecte compensatie, hanteren de Oost-Europese landen soms een nog bredere definitie. Volgens onze studie, zou de economische weerslag in de meeste landen een rol spelen in de evaluatie van de globale offerte. Een rapport van de Amerikaanse overheid6 gaat in dezelfde zin. Het gewicht of het belang van economische weerslag in het geheel van de evaluatie is niet systematisch met een cijfer weergegeven in de gehanteerde principes. Voor die landen die dit meedelen, is dit gewicht geval per geval vermeld in het Bestek. Voor andere landen, vertegenwoordigt de economische verplichting een selectiecriterium. De compensatieverplichtingen worden vastgelegd in het contract met defensie of in een afzonderlijke overeenkomst tussen de overheid en de buitenlandse leverancier. Grosso modo bestaan twee procedures. Meestal worden de verplichtingen vastgelegd met elke potentiële leverancier reeds vóór de gunning van het defensiecontract. Na de gunning treedt de compensatieverbintenis van de geselecteerde leverancier in werking. In andere landen wordt de compensatieovereenkomst slechts gesloten na de gunning van het contract. Bijna steeds zijn sancties voorzien bij niet-nakoming van de compensatieverplichting (in het algemeen een boete die een fractie (gewoonlijk 10%) bedraagt van het nietuitgevoerde gedeelte). Enkele landen leggen ook een zwarte lijst aan van overtreders.
Deze vergelijking en de bijhorend conclusies zijn een momentopname en zijn aan veranderingen onderhevig.
6
US Department of Commerce, 2005, “Offsets in Defense Trade”, Ninth Study Conducted Under Section 309 of the Defense Production Act”, Washinton D.C. 75
4. ENKELE STATISTIEKEN VOOR BELGIË
Opmerkingen: Het effect van de aanzienlijke investeringen die door Belgische Defensie gedaan werden in de periode 2004-2006 is nog niet echt zichtbaar omdat deze programma’s eigenlijk nog in een opstartfase of beginfase zitten en er op gewezen wordt dat de goedkeuring van de economische weerslag gebeurd op basis van factureringen.
4.1. Globaal Overzicht (gebaseerd op de grote programma's vanaf 1983)
4.000.000.000 € 3.588.610.318 € 3.500.000.000 € 100%
3.000.000.000 €
2.812.758.933 € 78,38%
2.500.000.000 €
2.000.000.000 €
1.500.000.000 €
1.000.000.000 €
500.000.000 €
0€
Totale contractw aarde
Industriële Weerslag
76
4.2. Verdeling Economische weerslag per categorie (gebaseerd op de grote programma’s vanaf 1983)
60,00% 51,58% 50,00% 42,04% 40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
6,39%
0,00%
Directe deelname
Semi-directe compensatie
Indirecte compensatie
4.3. Regionale verdeling van de economische weerslag (gebaseerd op de grote programma’s vanaf 1983)
60,00%
55,99%
50,00%
40,00% 33,65% 30,00%
20,00% 10,37% 10,00%
0,00%
Vlaanderen
Brussel
77
Wallonië
4.4. Regionale Verdeling van de economische weerslag per categorie (gebaseerd op de grote programma’s vanaf 1985)
100% 13,41% 90% 80%
4,17%
34,97%
39,09%
70% 6,48%
60% 50%
18,78% 82,42%
40% 30% 20%
58,55% 42,13%
10% 0%
Direct
Semi-direct Vlaanderen
Brussel
Indirect Wallonië
4.5. Verdeling per categorie van economische weerslag voor elk gewest (gebaseerd op de grote programma’s vanaf 1985) 100%
90%
20,68% 26,66%
80% 5,35% 70%
11,59%
65,59% 60%
50%
40% 73,96% 30%
61,75%
7,76%
20% 26,64% 10%
0%
Vlaanderen
Brussel Direct
Semi-direct
78
Wallonië Indirect
25,00%
15,00%
2,24% 4,05%
0,21%
4.7. Regionale verdeling industriële sector economische
Brussel
79
Vlaanderen
Wallonië
Div ers e
30,00%
10,00%
weerslag
Di ve rs e
No n-f err om eta len Tra ns po rts ec Ae tor ron au tis ch en Me ijve taa rhe lve id rw erk en Op d en tisc ijve he rhe en id pre cis ieEle i n ctr str isc um he en /el ten ec tro nis ch en ijve rhe id
Ijz er en sta al
0,50%
Te xt ie ln ijv er he id Ijz er en st aa No l nfe rro m et al en Tr an sp or Ae ts ro ec na to ut r i sc M he et aa ni lv jve er rh we ei O rk d pt en isc d he e ni en jve pr rh ec El ei ec isi d etri sc in st he r um /e le en ct te ro n ni sc he ni jv er he id
ni jve rh ei d
ale n Ru bb eri nd us trie Ch em isc he nij ve rhe id Te xtie lnij ve rhe id
5,00%
Ch em is ch e
rin du st rie
m at er ia le n
Pla stis ch em ate ri
0,97%
Ru bb e
Pl as tis ch e
(EUR)
4.6. Verdeling van de economische weerslag per industriële sector sinds 1970 27,58% 22,53%
20,00%
13,99% 16,17%
7,89%
2,73%
0,00% 1,15%
per
(In aanvaarde Belgische toegevoegde waarde; sinds 1970)
2.500.000.000 €
2.000.000.000 €
1.500.000.000 €
1.000.000.000 €
500.000.000 €
0€
4.8. Evolutie verplichtingen
vastleggingen
defensie
-
economische
(enkel programma’s MET compensaties) 1.200.000.000 €
1.000.000.000 €
(EUR)
800.000.000 €
600.000.000 €
400.000.000 €
200.000.000 €
0€ 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Contractwaarde
4.9. Evolutie verplichtingen
Economische weerslag
vastleggingen
defensie
-
economische
1998-2002
2003-2007
(enkel programma’s MET compensaties; gemiddelden over 5 jaar)
400.000.000 €
350.000.000 €
300.000.000 €
(EUR)
250.000.000 €
200.000.000 €
150.000.000 €
100.000.000 €
50.000.000 €
0€ 1983-1987
1988-1992
1993-1997 Periode
Waarde Programma
Economische verbintenis
80
4.10. Effectieve uitvoering van de economische weerslag (jaarlijkse gemiddelden per 5 jaar, 1970-2007) 600.000.000 €
500.000.000 €
400.000.000 €
(EUR)
1970/1974 1975/1979 1980/1984 1985/1989 1990/1994 1995/1999 2000/2004 2005/
300.000.000 €
200.000.000 €
100.000.000 €
0€
4.11. Werkgelegenheid verbonden aan de economische weerslag (in aantal werkuren ; gemiddelden over 5 jaar; 1970-2007)
14.000.000
12.000.000 1970/1974 1975/1979 1980/1984 1985/1989 1990/1994 1995/1999 2000/2004 2005/
(Werkuren)
10.000.000
8.000.000
6.000.000
4.000.000
2.000.000
0
81
m at er ia le n
25,00%
20,00%
15,00%
10,00%
0,34%
82 Di ve rs e
en Tr an sp or Ae ts ec ro na to r ut isc M h e et ni aa jve lve rh rw ei er d O ke pt nd isc e he ni en jve rh pr ei ec El d is ec ie tri -in sc st he ru m /e en le ct te ro n ni sc he ni jve rh ei d
1,26%
m et al
0,54%
st aa l
5,00%
No nfe rro
0,96%
Ijz er en
R ub be rin du Ch st rie em is ch e ni jv er he id Te xt ie ln ijv er he id
Pl as tis ch e
4.12. Werkgelegenheid verbonden aan de economische weerslag per sector
(in % t.o.v. het totaal aantal werkuren; 1970-2007)
30,00%
24,51% 23,54%
18,25%
14,38%
8,28%
4,00% 2,74%
0,00% 1,20%
5. VOOR- EN NADELEN ECONOMISCHE WEERSLAG Het systeem van nijverheidscompensaties is altijd omstreden geweest en zal het waarschijnlijk altijd blijven. Hieronder wordt getracht het fenomeen op een objectieve manier te benaderen.
5.1. Nadelen 1. Meerkosten verbonden aan economische weerslag De vraag om economische compensaties bij militaire aankopen is een afwijking van het vrije marktprincipe. Aangezien andere criteria dan prijs/kwaliteit in beschouwing worden genomen, zou de prijs van het aangekochte materieel daardoor hoger liggen. Weinig studies hebben echter deze eventuele meerkost op een wetenschappelijke manier kunnen kwantificeren. In een studie over het Scandinavische compensatiebeleid worden de meerkosten voor Finland geschat op 10 tot 15%7. Sommige studies nemen enkel de kosten verbonden aan industriële weerslag in rekening: kosten van onderhandelingen, bouwen van nieuwe productielijnen, kosten van training en technologieoverdracht, administratieve kosten,… Het Finse “National Audit Agency” stelde een meerkost vast van 3 tot 6% voor het Finse F/A-18 Hornet programma (1999)8. Andere auteurs spreken van een verhoging tengevolge van de opgesomde kosten met 7 tot 10% van de contractwaarde.9 Voor België gaan sommige auteurs10 zelfs uit van een meerkost, te wijten aan de nijverheidscompensaties, van 20 tot 30% voor de aankoop van wapensystemen. Gezien deze beweringen moeilijk op een objectieve manier kunnen bewezen worden, is het duidelijk dat deze cijfers schromelijk overdreven zijn. Er is nergens op een wetenschappelijke manier bewezen dat compensaties een dergelijke meerprijs van 20 à 30% zouden kunnen betekenen. Binnen de Koninklijke Militaire School zijn op verschillende tijdstippen, en door verschillende hogere officieren, studies gemaakt over de militaire bestellingen, en nooit is er kunnen bewezen worden dat er zulke meerkosten zijn. Een studie, besteld in 1993 door de Ministers van Defensie en Economie aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en uitgevoerd door vier onafhankelijke universitaire teams, heeft evenmin op een wetenschappelijke manier kunnen vaststellen dat er zulke meerprijzen inherent zijn aan het verbinden van economische weerslag aan militaire bestellingen. Bovendien kan men stellen dat de defensiemarkt sowieso geen perfecte vrije markt is. De contractprijs wordt finaal bepaald in functie van de aanwezige concurrenten, niet louter in functie van de kosten.
7
Hagelin, Björn, 2004, “Nordic offset policies: changes and challenges”, in: Brauer, J. en Dunne, J. (Eds), 2004, “Arms Trade and Economic Development”, Routledge, Londen, p. 143. 8 Brauer, J. en Dunne, J. (Eds), 2004, “Arms Trade and Economic Development”, Routledge, Londen, p. 160. 9 Markusen, A., 2004, “Arms trade as illiberal trade”, in: Brauer, J. en Dunne, J. (Eds), 2004, “Arms Trade and Economic Development”, Routledge, Londen, p. 71. 10 Struys, W., 2002,, “Offsets in small countries : Between Scylla and Charybdis ?”, ECAAR Conference on Offsets and Economic Development, 25-27 September, Cape Town. 83
Ten andere, moest men er van uitgaan dat er inderdaad een meerkost van 15 à 30% zou zijn, dan zou dit betekenen dat in het programma CUP CMT (modernisering van de mijnenjagers van de Nederlandse én Belgische Marine), dat wordt uitgevoerd via een contract tussen de Nederlandse Marine en de buitenlandse (Duitse) contractant en waarvoor op vraag van het Belgische Ministerie van Defensie enkel compensaties voor de Nederlandse industrie voorzien zijn voor het ganse programma, het Belgische Ministerie van Defensie zou meebetalen aan meerkosten voor compensatiebestellingen in de Nederlandse industrie voor het gedeelte dat bovendien rechtmatig aan de Belgische industrie had moeten toekomen. Deze manke situatie werd destijds door de Minister van Economie aan de Ministerraad gemeld ter gelegenheid van de toewijzing van de opdracht, maar blijkbaar zonder enig resultaat. In Nederland werd een studie uitgevoerd door een onafhankelijk consulting bureau (PriceWaterhouseCoopers)11, dat, gebaseerd op “facts and figures” een eventuele meerkost raamt op nog geen 3%. Daarin zijn de positieve baten van compensatiebestellingen, die veelvouden groter zijn, niet verrekend. Deze bevindingen worden bevestigd door een Belgische studie 12 die stelt dat, voor België dat in een vergelijkbare situatie zit, eventuele meerkosten eerder bij de 3% dan bij de 30% liggen. Bovendien legt België, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Scandinavische landen, geen enkele compensatieverplichting op aan de buitenlandse leveranciers. Economische weerslag speelt enkel een rol bij de toewijzing van de opdracht, indien de evaluatie van de militaire vereisten en van de prijs, uitgevoerd door het Ministerie van Defensie, resulteert in zogenaamde “vergelijkbare” offertes.13 De kandidaat-leverancier die tegen een hoge meerkost een hoge score behaalt in de economische evaluatie, zal onvermijdelijk slecht gerangschikt zijn in de financiële evaluatie door het Ministerie van Defensie, waar de aankoopprijs een belangrijk evaluatiecriterium is. Wat er ook van zij, vanuit een louter praktisch standpunt bekeken zal men niet kunnen ontkennen dat zekere meerkosten in sommige gevallen mogelijk zijn, maar beweren dat deze 20 à 30% bedragen, is ten zeerste overdreven. Verder moet men niet alleen kijken naar de kosten, maar ook naar de baten van het systeem. Deze kunnen eventueel een lichte meerkost verantwoorden.
11
PWC Consulting, 2002, “Kosten/baten-analyse van het Nederlands compensatiebeleid”, Den Haag. BISCOP, Sven, 2002, “The ‘Hardware’ of the European Security and Defence Policy. Defence procurement and the defence industry in Belgium and the smaller European countries. Consultancy assignment for the Belgian Defence and Security Industry Group (BDIG) ”, voorgesteld aan de Raad voor Nijverheidscompensaties op 6 februari 2003. 13 Dit betekent dat er in de rangschikking, opgemaakt door Defensie, offertes zijn waarvan de score zich binnen een marge van 10% bevindt ten opzichte van de score van de eerst gerangschikte offerte. 84 12
2. Compensaties zijn een belemmering voor de competitie Dit is waarschijnlijk een (terecht) argument in die landen waar men allerlei strikte voorwaarden oplegt wat betreft de compensaties. In België echter worden de helemaal geen condities opgelegd aan de buitenlandse inschrijvers; zij zijn zelfs niet verplicht om een economische offerte in te dienen. Verder wordt er geen enkele verplichting of beperking opgelegd, noch op het globaal volume aan economische weerslag, noch aan de verdeling in categorieën, noch qua gewestelijke verdeling van de economische weerslag, noch qua bestemming van de compensaties (K.M.O., industriële sectoren). In die zin kan men dus moeilijk spreken van een competitiebelemmering, zeker niet in vergelijking met andere (Europese) landen, waar verschillende opgelegde beperkende maatregelen van kracht zijn. 3. Compensaties zijn “short-time solutions” Deze bewering kan inderdaad soms opgaan, maar het ligt steeds in de bedoeling, in de mate van het mogelijke, van de FOD Economie om compensaties niet te beperken tot een “one shot” operatie, maar om te komen tot langlopende handelsrelaties. Daarom wordt bijvoorbeeld de uitvoeringsperiode niet beperkt tot deze bij Defensie, maar worden langere tijdspannes aanvaard om de economische weerslag te volbrengen ten einde langdurige samenwerkingen (bijv. via raamcontracten) ten volle te kunnen valoriseren. Dit wordt bevestigd door diverse Belgische succesverhalen (zie infra). 4. Compensaties (vooral indirecte) zijn lager technologisch van aard Er dient gesteld te worden dat de FOD Economie de aanbevelingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie over de Legeraankopen, die vertaald werden in de bovenvermelde K.B.’s, strikt toepast in economische clausules van de aankoopcontracten. In dit kader wordt gesteld dat compensaties “bij voorkeur van hoogtechnologische aard” moeten zijn. Hoogtechnologische compensatievoorstellen worden door de Belgische bevoegde overheid (FOD Economie) ook hoger gewaardeerd in de economische evaluatie. Ook tijdens de uitvoering wordt het hoogtechnologische karakter strikt opgevolgd door de FOD Economie. 5. Het causale verband van (indirecte) compensaties is dikwijls niet aantoonbaar. De Administratie tracht, met alle middelen die haar ter beschikking staan, het causale verband van een bestelling na te gaan en indien dit niet kan bewezen worden door de contractant, wordt de bewuste bestelling ook geweigerd als compensatie. Het moet echter toegegeven worden dat het dikwijls moeilijk is om dit aspect in te schatten.
85
5.2. Voordelen Aan de hand van een lijst (beperkte maar niet-exhaustieve) voorbeelden worden een aantal voordelen van het systeem van economische weerslag geïllustreerd: 1. Compensaties monden dikwijls uit in handelsrelaties van lange duur Het volstaat om een aantal sprekende voorbeelden te geven van contracten met compensatieverbintenissen, waarvan sommige gesloten werden meer dan 25 jaar geleden, die contractueel gezien volledig werden afgewerkt, maar waar de Belgische bedrijven nu nog steeds bestellingen ontvangen: − THALES BELGIUM - RAYTHEON (in het kader van het SEASPARROW programma) − BARCO – RACAL − RECTICEL – MERCEDES − SABCA LIMBURG – DASA − COMPOSITTRAILER – LOCKHEED MARTIN − BARCO – HONEYWELL In deze opsomming mag zeker het F-16 programma niet vergeten worden; nu bijna 30 jaar na de ondertekening van het protocolakkoord, ontvangen Belgische firma’s nog steeds belangrijke bestellingen van F-16 componenten. 2. Compensaties geven de mogelijkheid te penetreren in buitenlandse markten De internationale defensiemarkt is erg gesloten. Zonder referenties, en zeker zonder referenties in eigen land, is het zeer moeilijk om als een volwaardige speler beschouwd te worden in andere landen. De bestellingen ten gevolge van compensatieverplichtingen verbonden aan aankopen door het Belgische leger, hebben de positie van de Belgische bedrijven op de internationale markt verstevigd. De deelname aan het F-16 programma heeft TECHSPACE AERO bijv. toegelaten wisselstukken te produceren, niet enkel voor de Europese Luchtmachten, maar ook voor USAF. Het heeft bijvoorbeeld SABCA toegelaten, zelfs in competitie met de OEM (Original Equipment Manufacturer), LOCKHEED MARTIN, vleugels te verkopen in Noorwegen en vliegtuigen te moderniseren voor Portugal en Venezuela. Het contract dat BATS met het Belgische leger heeft gesloten voor de levering van radarapparatuur, heeft de firma toegelaten om eveneens in Nederland een competitie te winnen.
86
3. Compensaties geven spin-off op civiel vlak Moest het F-16 programma geen coproductieverbintenis ingehouden hebben voor de Belgische industrie, dan zou hoogstwaarschijnlijk geen aeronautische industrie meer aanwezig zijn in België. Verder heeft de knowhow, opgedaan in dat programma, de betrokken firma’s toegelaten succesvol deel te nemen aan de productie van burgervliegtuigen (AIRBUS,…) en aan ruimtevaartprogramma’s (ARIANE). 4. Compensaties kunnen een hefboom zijn voor Belgische firma’s Compensaties kunnen Belgische firma’s helpen in diversifiëring en geven de mogelijkheid om “binnen te geraken” bij grote firma’s. Zo is NEXANS, via het TRIGAT programma, erin geslaagd om MDBA te overtuigen van haar capaciteiten en een toeleverancier te worden van die firma. Via de compensaties is SABCA in de ruimtevaart terechtgekomen en BARCO is, via een compensatieverplichting van SAGEM, geëvolueerd van de productie van louter schermen naar consoles, waarin zij nu een wereldleider zijn. 5. Compensaties hebben Belgische firma’s toegelaten om hun competitief niveau te verhogen In het “fully competitive” AWACS programma heeft THALES BELGIUM, als enige niet-Amerikaanse firma, 2 van de 20 “werkpakketten” in de wacht kunnen slepen. In het F-16 MLU programma, hebben SABCA, SONACA, NEXANS en THALES BELGIUM in een competitieve omgeving belangrijke bestellingen verkregen. BARCO is “Sole Source” voor alle behoeften van HONEYWELL voor C-130 CDU’s. BARCO slaagt erin voor het Franse leger bestellingen in de wacht te slepen, zelfs in competitie met THALES FRANCE. 6. De indirecte baten zijn niet te verwaarlozen: − Werkgelegenheid De bovenvermelde Nederlandse studie van PWC heeft berekend dat een directe deelname van ong. 126 KEUR omzet één manjaar aan werkgelegenheid oplevert, terwijl voor indirecte compensaties dit cijfer ligt op 158 KEUR14. − Versterking kennispositie industrie Dank zij economische weerslag verworven kennis heeft betrekking op product- en productietechnologie en stageplaatsen en resulteert in ontwikkeling/verbetering van civiele en eventueel militaire producten, efficiëntere en kwalitatief hoogwaardiger productie en professionalisering van de organisatie van de onderneming.
14
PWC Consulting, 2002, “Kosten/baten-analyse van het Nederlands compensatiebeleid”, Den Haag. 87
− Versterking marktpositie industrie De marketing- en exportondersteuning die dank zij compensatie verkregen werd, heeft betrekking op versterking van de commerciële contacten, opbouw van referenties, openbreken van nieuwe markten, financiële ondersteuning bij internationale orderverwerving en ondersteuning bij het opzetten van vestigingen in het buitenland. − Bijkomende inkomsten voor het land Het is duidelijk dat het systeem van de nijverheidscompensaties een gunstig neveneffect heeft op de inkomsten van de Overheid. Niet enkel wordt een belangrijke werkgelegenheid gecreëerd, met de daaraan verbonden baten, tevens wordt extra winst gegenereerd met de daaraan verbonden meerinkomsten voor de Overheid.
88