Tijdschrift voor Economie en Management Vol. XLIV, 1, 1999
Individueel Pensioensparen: en de winnaar is
.,..
door K. ALGOED*
I. INLEIDING Het Belgisch pensioengebouw telt drie verdiepingen. De wettelijke pensioenen voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren zijn de eerste verdieping. De aanvullende pensioenplannen zijn ondergebracht in de tweede verdieping, de persoonlijk gefinancierde pensioenvoorzieningen in de derde. De tweede verdieping of pijler omvat de pensioenplannen die georganiseerd worden op het niveau van de bedrijfstakken of ondernemingen terwijl de derde pijler slaat op individueel genomen levensverzekeringen of pensioenspaarplannen. Men spreekt dus van derde pijlerproducten wanneer het initiatief voor de opbouw van aanvullende pensioenrechten uitgaat van het individu. In een niet zo ver verleden1 werd nog maar eens een stevig pleidooi gehouden om het jaarlijks fiscaal aftrekbare plafond voor pensioensparen van 22.000 Bef naar 30.000 Bef te verhogen. De beperking tot 22.000 Bef per jaar zou immers het stelsel onaantrekkelijk maken en het aantal deelnemers in de derde pijler beperken. Het plafond moet omhoog want pensioensparen heet een goede zaak te zijn én voor de spaarder én voor de bedrijven, de beurs en de Staat. D e inkomsten die de Staat zou mislopen bij een eventuele verhoging van het jaarlijks fiscaal aftrekbare plafond, zouden gecompenseerd wor* Kabinet van de Eerste Minister, Brussel en Ccritrum vooi Economische Studien, K U Leuven, Leuven Deze paper kwam tot stand in het kader van het Programma Toekomstgericht Sociaal-Economisch Onderzoek, gefinancierd door de Belgische Staat, Diensten van de Eerste Minister, Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden De leden van die onderzoeksgroep worden bedankt voor hun commentaar op een vroegere versie van de paper
den door de belasting bij uittreding uit het stelsel, de zogenaamde eindbelasting. In deze paper bespreken we het fiscaal stelsel van dat derde pijler product, het aanvullend pensioensparen. We onderzoeken in welke mate het derde pijler product fiscaal belast wordt. 11. FISCAAL STELSEL INDIVIDUEEL PENSIOENSPAREN In 1987 besliste de regering Martens het individueel pensioensparen aan te moedigen. Fiscale stimuli-weliswaar geplafonneerd- werden toegekend aan bijdragen die gestort werden in pensioenspaarrekeningen of pensioenverzekeringen. Met die maatregel pikte de regering in op het uitdovend karakter van het luik-De Clercq2van de KB's Cooreman- De Clercq van 1982. Zo wilde de regering de interesse voor risicokapitaal levendig houden via de pensioenspaarrekeningen en ook particulieren, tussen de 18 en 65 jaar oud, aanmoedigen werk te maken van een aanvullend pensioen. Het individueel pensioensparen kent een eigen fiscaal regime waarvan de volgende kenmerken de belangrijkste zijn3. Ieder individu kan jaarlijks maximaal 22.000 Bef in zijn belastingaangifte opnemen en dat bedrag wordt verrekend aan de verbeterde gemiddelde aanslagvoet die tussen de 30 en 40procent ligt. Dat jaarlijkse plafond van 22.000 Bef is een individueel plafond. Twee partners, gehuwd of ongehuwd, kunnen dus beiden een bedrag van 22.000 Bef voor pensioensparen in rekening brengen, ook wanneer een van beiden geen eigen inkomsten heeft. Tegenover dat jaarlijks fiscaal voordeel staat echter wel dat op het bijeengespaarde kapitaal later een eindbelasting moet betaald worden, de 'taks op het langetermijnsparen' genoemd. Renten, kapitalen en afkoopwaarden die het voorwerp hebben uitgemaakt van de taks op het lange-termijn-sparen, zijn vrijgesteld van personenbelasting. De gemeentelijke opcentiemen en aanvullende crisisbelastingen zijn niet verschuldigd. Oin te genieten van de taks op het lange termijn sparen moet het contract een minimale looptijd van 10 jaar hebben en moeten er tenminste 5 belastbare stortingen gebeurd zijn. Wanneer het contract onderschreven wordt door iemand die de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft, is de taks verschuldigd 10 jaar na de onderschrijving van het contract. De eis vervalt dat er tenminste 5 belastbare stortingen gebeurd moeten zijn.
Het aldus opzij gezette geld is onbereikbaar tot men op pensioen gaat. Het bijeengespaarde kapitaal mag immers ten vroegste worden uitgekeerd bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, ter gelegenheid van brugpensionering of bij overlijden. Vraagt men het kapitaal eerder op, dan moet men daarvan 33 procent afstaan aan de fiscus. Die eindbelasting wordt automatisch afgehouden van het opgebouwde kapitaal tijdens het jaar dat men zestig wordt of bij vroegtijdig overlijden of bij brugpensionering. Voor de berekening van de eindbelasting gaat de fiscus niet uit van het werkelijke opgebouwde pensioenkapitaal, maar wel van een fictief kapitaal dat wordt berekend aan de hand van een fictieve opbrengstvoet van 4,75 procent per jaar. De aanslagvoet bedraagt 16,54procent op die fictieve kapitalen in zoverre die gevormd zijn door premies betaald vóór 1januari 1993. Het tarief bedraagt 10 procent in zoverre de kapitalen gevormd zijn door premies betaald na 1januari 1993. Het tarief bedraagt 33 procent indien het kapitaal opgenomen wordt vóór de normale vervaldag. Wie nog stortingen doet op zijn zestigste of later, geniet (tot zijn vijfenzestigste verjaardag) nog van het belastingvoordeel naar aanleiding van die stortingen, maar is niet meer onderworpen aan de taks op het langetermijnsparen. Voor die stortingen staat tegenover het voordeel van de fiscale aftrekbaarheid geen eindbelasting meer. 111. FISCALITEIT ALTERNATIEVE SPAARVORMEN Het sparen in de 3depijler vermindert de te betalen belastingen jaarlijks maximaal met een bedrag gelijk aan 22.000 Bef maal de gecorrigeerde aanslagvoet. Die 22.000 Bef (of minder) maken dus integraal deel uit van het belastbaar inkomen. In de 3depijler is de zogenaamde omkeerregel van toepassing: het sparen in het kader van de 3de pijler wordt jaarlijks van de belasting afgetrokken om later als inkomen belast te worden. Wie niet spaart in de 3d" pijler of de bijdragen nooit heeft aangegeven in zijn belastingaangifte, laat die jaarlijkse belastingvermindering liggen maar is ook vrijgesteld van die eindbelasting. Bij gewoon sparen zijn de opbrengsten van dat sparen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de roerende voorheffing (spaarboekjes met 55.000 Bef of minder aan jaarlijkse interestopbrengsten zijn vrijgesteld van de roerende voorheffing). In de andere gevallen werkt die roerende voorheffing bevrijdend.
In het algemeen kan die roerende voorheffing gemakkelijk ontlopen worden. Via Beveks bv. kan de belasting op de opbrengsten uit sparen, de roerende voorheffing, ontlopen worden. Dat kan ook via verzekeringsspaarvormen. Daartegenover staat dat die beleggingen minder liquid zijn dan het klassieke spaarboekje, vooral omwille van de kosten (instapkosten) die die beleggingen met zich meebrengen. Het is toch niet onredelijk te stellen dat de opbrengsten uit sparen (opbrengsten uit andere spaarvormen dan de 2d"en 3" pijler) de facto vrijgesteld zijn van belasting. In de volgende secties gaan we vanuit een dubbele invalshoek dieper in op de vraag welke de voordelen zijn om te sparen in 3depijler in vergelijking met de alternatieven zoals bijvoorbeeld een beleggingsfonds of Beveks.
IV. EFFECTIEVE BELASTING PER FRANK BIJDRAGE IN 3DEPIJLER Als notatie introduceren we l
Y
sex t [f,m).1:
kan geïnterpreteerd
worden als het verwacht aantal personen uit een oorspronkelijke groep 7e.r van l pasgeborenen, die nog in leven zijn op leeftijd y (Belgische
,
sterftetafels opgelegd door het KB van 31 december 1992). p is de discoi~tovoet. De invalshoek in deze sectie is na te gaan wat de effectieve belasting is per frank storting op leeftijd o en dat voor verschillende leeftijden o. De inlage op leeftijd o geeft enerzijds onmiddellijk aanleiding tot een vermindering van de te betalen belasting en zal anderzijds aanleiding geven tot het betalen van de eindbelasting. Hier veronderstellen we dat de eindbelasting betaald wordt ofwel bij ovéi-lijden ofwel wanneer men zestig wordt. De huidige verwachte waarde van de belastbare basis waarop eindbelasting berekend wordt, neemt toe als gevolg van de inlagen op leeftijd o met volgend bedrag
De huidige verwachte waarde van de eindbelasting is dan gelijk aan de belastbare basis maal de aanslagvoet (in dat geval 10 procent). De huidige veiwachte waarde van de eindbelasting is een dalende functie van de discontovoet p. Wanneer de discontovoet gelijk is aan 4,75 procent, is de huidige verwachte waarde van de eindbelasting 10 procent van de bijdrage, voor elke storting die gebeurt vooraleer men zestig wordt. Voor stortingen op z'n zestigste of later geldt die eindbelasting niet meer. De effectieve belasting per frank storting op leeftijd o is dan 10 (0) procent minus de gecorrigeerde aanslagvoet. FIGUUR 1
4 ,-
O_
-
r
.-
5
% G W
X
s c O m .k
g $ 0
0.5 0.4 0.3 0.2 0.1
L.
o 3 0 3 2 3 4 3 6 3 8 4 0 4 2 4 4 4 6 4 8 5 0 5 2 5 4 5 6 5 8 6 0 62 6 4 1
1
1
leeftijd storting
Bij vroegtijdig uittreden is de effectieve belasting per frank storting op leeftijd o 33 procent minus de gecorrigeerde aanslagvoet. In Figuur 1geven we de effectieve subsidie per frank storting weer variërend volgens de leeftijd van storting en in de veronderstelling dat de discontovoet p gelijk is aan 4,75 procent, en dat voor respectievelijk de minimale en maximale verbeterde aanslagvoet. Uit Figuur 1 kunnen we aflezen hoeveel de overheid bijlegt per gespaarde frank in de 3de pijler, afhankelijk van de leeftijd van storting. Dat varieert volgens de gecorrigeerde aanslagvoet en de leeftijd van storting. De knik in de effectieve subsidie wordt verklaard door het feit dat stortingen na de leeftijd van 60 niet meer belast worden. Voor een 60-jarige met een gecorrigeerde aanslagvoet van 40 procent5 stijgt de effectieve subsidie per frank van 0,31 Bef tot 0,428 Bef. De keuze die zich dus stelt, is of ander spaarproducten een financieel rendement halen dat hoger is dan het financieel rendement in de 3d" pijler plus de effectieve belasting. Die keuze is vlug gemaakt. De 3depijler is een flexibel product want het laat de keuze tussen een
vastrentende belegging of belegging met variabel rendement. Die keuze beïnvloedt de effectieve belastingdruk niet. Het stelsel van het pensioensparen kent immers twee verschijningsvormen: de spaarrekening en de spaarverzekering. De spaarrekening kan zijn ofwel een individuele pensioenspaarrekening geopend bij een financiële instelling of een collectieve pensioenspaarrekening waar men intekent op deelbewijzen van een erkend beleggingsfonds. Een pensioenspaarverzekering wordt dan weer bij een verzekeringsmaatschappij aangegaan. Pensioensparen via een spaarrekening is een middelenverbintenis. De pensioenspaarder brengt middelen in, maar blijft in het ongewisse hoeveel die middelen uiteindelijk zullen opbrengen. De gestorte inlagen worden belegd in effecten zodat de financiële markten het eindresultaat bepalen. Wie opteert voor een pensioenspaarverzekering, heeft meer zekerheid. Een pensioenspaarverzekering waarborgt op de bijdragen, na aftrek van diverse kosten, een rendement van 4,75 procent, vermeerderd met een variabele deelname in de winst. Die winstdeelname is afhankelijk van de resultaten van de verzekeringsmaatschappij. Die flexibiliteit plus de effectieve belastingdruk maken van het individueel pensioensparen een heel interessante spaarvorm.
V. TOTALE EFFECTIEVE BELASTINGDRUK IN 3DEPIJLER In deze sectie gaan we na wat de totale belastingdruk is wanneer iemand op leeftijd o begint te sparen in de 3depijler en onafgebroken jaarlijks een storting doet tot hij 65 wordt. We veronderstellen dat het fiscale voordeel naar aanleiding van de jaarlijkse storting op het einde van het jaar uitbetaald wordt aan de belastingplichtige. Om de totale eindbelasting te kennen, worden van alle verwachte stortingen de eindwaarde berekend en dat in functie van het aantal jaren tussen de storting en de zestigsteverjaardag. Bij overlijden wordt het bijeengespaarde kapitaal uitgekeerd en dan belast. Het individu zal immers de kaap van 60 halen of voordien overlijden. De huidige verwachte waarde van de belastbare basis, K : ~, is op het moment van de intrede
Van die verwachte belastbare basis wordt 10 procent genomen om bij benadering de eindtaks die men op zijn zestigste of bij vroegtijdig overlijden zal moeten betalen, te kennen. van dat derde pijler proDe huidige waarde van de belasting, T , duct bekomen we door de verwachte belastingvrijstellingen af te trekken van de verwachte eindbelasting. Dat geeft
waarbij P de verbeterde aanslagvoet voorstelt inclusief de gemeentelijke opcentiemen. T" is een bedrag in absolute termen. De fiscale stimulans in relatieve termen vinden we door T" te koppelen aan het aantal bijdragen. De huidige verwachte waarde van de belasting delen door de huidige verwachte waarde van de bijdragen geeft de huidige verwachte belastingdruk bij intrede, z". Dat is
T" en T"tonen nu vanaf welk aantal stortingen het systeem van pensioensparen interessant wordt of het interessantst is. 7" en f variëren én met het aantal stortingen (omwille van de anomalie van de eindbelasting op 60 jaar of bij vroegtijdig overlijden en het laattijdig terugbetalen van het jaarlijks fiscaal voordeel) én met de verbeterde gemiddelde aanslagvoet. FIGUUR 2
m
m
2.6 5
$83
O .5 0.4-
a a n s l a g v o e t 40 p r o c e n t
0.3 @ Z O 0.2 .F *
r: Z?*
o m
a a n s l a g v o e t 30 p r o c e n t
0.1
0 30
35
4o
45
leeftijd e e r s t e storting
50
55
In Figuur 2 geven we, voor de minimale en maximale verbeterde aanslagvoet, de totale effectieve belastingdruk weer variërend volgens de instapleeftijd in de 3" pijler en in de veronderstelling dat de discontovoet p gelijk is aan 4,75 procent. Wat opvalt in Figuur 2, is de fiscale gulheid ten opzichte van dat derde pijler product en in het bijzonder de fiscale gulheid voor de pensioenspaarders met een verbeterde aanslagvoet van 40 procent. De belastingdruk, z", is een negatieve functie van het aantal stortingen. Voor een verbeterde aanslagvoet van 30 procent varieert de huidige waarde van de verwachte belastingdruk tussen de -22 procent en -26 procent. Voor een verbeterde aanslagvoet van 40 procent varieert de huidige waarde van de verwachte belastingdruk daarentegen tussen de -33 procent en de -37 procent. Een uitbreiding van het plafond van 22.000 Bef tot 30.000 Bef zou dat fiscale gunstregime dus ook van toepassing maken op die 8.000 Bef extra. VI. BESLUIT
Moet individueel pensioensparen fiscaal gesubsidieerd worden? Dikwijls wordt er een lans gebroken om het sparen fiscaal te stimuleren. Het verhoogde sparen zou tot meer investeringen leiden in nieuwe fabrieken en technologieën, wat op zijn beurt de arbeidsproductiviteit en het inkomen weer ten goede zou komen. Fiscale prikkels kunnen het rendement van vormen van sparen zoals pensioensparen gevoelig opkrikken. Maar evengoed kunnen de fiscale prikkels afgewenteld worden op de vraagzijde en dus ten goede komen aan de ontleners van kapitaal. Indien het sparen relatief inelastisch is met betrekking tot het rendement, wat het geval is wanneer het inkomens- en het substitutieeffect elkaar in evenwicht houden, dan zorgen die fiscale prikkels vooral voor oversijpelingseffecten (zonder die prikkels was er toch gespaard geworden) en substitutie-effecten. De prikkels beïnvloeden dan niet zozeer het volume aan sparen dan wel de manier waarop gespaard wordt. Er zijn betere en meer zekere manieren om het spaarvolume te verhogen dan fiscale prikkels. Het spaarvolume is immers de som van het private en publieke sparen. Het overheidstekort terugdringen is een manier om het sparen te verhogen. Fiscale prikkels daarentegen kun-
nen via minder belastingontvangsten leiden tot een verhoogd overheidstekort. Indien de toename in het private sparen lager uitvalt dan hei ontsparen van de overheid via minder belastinginkomsten, dan schieten de fiscale prikkels hun doel voorbij en verlagen ze het spaarvolume. Een toename van het spaarvolume via het verlenen van fiscale prikkels aan spaarvormen staat dus niet vast. Wat wel of meer vast staat, is het feit dat de hogere inkomens relatief meer profiteren van de fiscale prikkels die het rendement op sparen verhogen. Sparen is immers positief gecorreleerd met het inkomen. Dat blijkt ook uit de verdeling volgens inkomensklassen van het al of niet sparen in de 3d" pijler. Bij de aangiften van 1996 maakten 622.288 belastingplichtigen en 392.742 echtgenoten gebruik van de aftrekbaarheid voor het individueel pensioensparen. 49,4 procent van de mensen met een belastbaar inkomen van 2.500.000 Bef of hoger doen aan individueel pensioensparen. Dat percentage neemt gevoelig af met de inkomensklassen. Zo spaart nog 22 procent van de individuen met een belastbaar inkomen tussen de 1.200.000 Bef en 1.300.000 Bef. Ook is er een herverdeling tussen generaties. In 1996 maakten de 40- tot 49-jarigen 24,6 procent en de 50- tot 59-jarigen 31,6 procent van de totale groep pensioenspaarders uit. De leeftijdscategorieën van 18 tot 29 en 30 tot 39 jaar waren slechts goed voor respectievelijk 6,1 en 15,9 procent. 18- tot 29-jarigen en 30- tot 39-jarigen stortten in 1996 gemiddeld 15.435 Bef en 17.916 Bef. Voor de 40- tot 49-jarigen en de 50- tot 59-jarigen bedroeg dat gemiddelde respectievelijk 20.090 Bef en 20.822 Bef. In totaal werden 19,961 miljard Bef aan premies afgetrokken in 1996 wat de schatkist een bedrag tussen de 6,41 miljard Bef en 8,54 miljard Bef aan minder inkomsten opleverde. Daar tegenover zorgde de taks op het langetermijnsparen voor 2,945 miljard Bef aan inkomsten. Het is rechtvaardig en efficiënt om de premies voor het individueel pensioensparen niet langer fiscaal aftrekbaar te maken en de eindbelasting niet langer te heffen. Dat zou het overheidssparen jaarlijks met ettelijke miljarden doen toenemen.
NOTEN 1. D e voorzitter van de raad van bestuur van de Brusselse beurs, dhr. Cooreman, vroeg bij de opening van het beursjaar 1998 de verlioging van het plafond tot 30.000 Bef. 2. Die KB's waren bedoeld om dc interesse van Belgische gezinnen voor risicokapitaal aan te wakkeren. Het luik-De Clercq stipuleerde dat gezinnen die jaarlijks 40.000 frank belegden in Belgisclie aaiideleii dat bedrag van hun belastbaar inkomen konden aftrekken. Voorwaarde was wel dat de aandelen vijf jaar aangehouden werden. 3. Voor een exliaustieve beschrijving van liet fiscaal regime van de 3d" pijler zie bijvoorbeeld Verreth, e.a. (1996). 4. D e inlagen vóór l januari 1993 werden tegen de marginale aaiislagvoet verrekend. 5. We veronderstellen dat dc gcmecntelijke opcenliemen 7 procent bedragen.
REFERENTIES Verreth, K., Eylenbosch, A. en IC. Termote, eds., 1996, Aaiivullende pensioeiivoorzieningen in België, (Die Keure, Brugge).