1
Incognito of met een alias naar de waarheid: over undercoverjournalistiek
Pol Deltour
In hoeverre kan een journalist verhullen dat hij journalist is om aan informatie te geraken ? De vraag wordt alsmaar accuter, nu met name commerciële televisieploegen steeds vaker undercover gaan. Voor een antwoord moeten we ons begeven aan een delicate afweging van het recht op informatie en het recht op privacy. Of nog: hoe verhoudt zich de plicht van journalistieke fair-play tot de plicht die elkeen heeft om zich aan de regels van wet en fatsoen te houden ? We wagen ons aan de evenwichtsoefening met enkele concrete suggesties. Journalisten garen informatie langs diverse kanalen. Een is de kennisneming van officiële communicaties 1, een ander het gebruik maken van vertrouwelijke informatie of informatielekken 2. Daarnaast sluiten vele journalisten niet uit dat ze voor het verwerven van bepaalde informatie ook een beroep moeten kunnen doen op allerhande speciale technieken, zoals het bespieden van personen, het binnendringen in bepaalde plaatsen, of – daarover gaat deze bijdrage – het tegenover zijn bronnen verhullen van zijn hoedanigheid van journalist 3. Undercoverjournalistiek is wel degelijk van alle tijden. Een van de oudste gekende gevallen is dat van de Britse journalist William Thomas Stead 4. In 1885 vermomde hij 1
Deze kunnen uitgaan van de overheid en van de private sector (bedrijfsleven, verenigingsleven). Officiële communicaties kunnen actief gebeuren (persconferenties, perscommuniquees) of hebben een passief karakter. Dat laatste veronderstelt dat ze slechts op uitdrukkelijke vraag van de journalist worden verstrekt. In het geval van de overheid is de wetgeving op de openbaarheid van bestuur bijzonder relevant. 2
In verband met deze informele communicatiestroom tussen anonieme bronnen en journalisten blijft zich tot op de dag van vandaag het uiterst prangende probleem stellen van het journalistieke zwijgrecht. Hoewel de Raad van Europa en het Europese Hof voor de Mensenrechten dit journalistieke bronnengeheim principieel erkennen, blijven vele Belgische justitiefunctionarissen nauwelijks of geen respect betonen ervoor. 3
Andere actuele vraagstukken rond de journalistieke informatiegaring betreffen het betalen van informanten (de zogenaamde chequeboekjournalistiek), het zich laten vergoeden door nieuwssubjecten (de zogenaamde cadeaujournalistiek; quid met de vele persreizen en perslunches in dit verband ?), het verrassen van interpellanten (de zogenaamde overvaljournalistiek), en dies meer. 4
Geciteerd door Huub EVERS, Media-ethiek, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1994, p. 81.
2
zich als een oude rijkaard die op de markt een slavinnetje ging kopen, wat leidde tot een ophefmakende reportage over de vrouwenhandel in Londen. De geschiedenisboeken leren dat mede door zijn werk de beschermde minderjarigheid voor Britse meisjes werd opgetrokken van 13 naar 16 jaar. De Amerikaanse ‘muckrakers’ aan het begin van de 20ste eeuw schuwden de undercovertechniek evenmin. Zij legden er ondermeer enkele smeergeldaffaires mee bloot. Een serieuze erkenning kreeg het fenomeen in 1976, nadat journalist Bill Gaines van The Chicago Tribune incognito een plaatselijk ziekenhuis onder de loepe genomen had. Gaines trof allerlei onregelmatigheden aan - van onnodige operaties tot patiënten die veel te vlug huiswaarts werden gestuurd - en won voor zijn reportage de prestigieuze Pulitzerprijs. Medio jaren zeventig brak het fenomeen ook in West-Europa door. Wie kent niet het baanbrekende werk van de Duitser Günther Walraff, die undercover ging bij het weekblad Bild om - toen reeds - de technieken van de sensatiejournalistiek te beschrijven ? 5 Vervolgens vermomde Walraff zich als Turkse migrant met het standaardwerkje ‘Ik (Ali)’ als resultaat 6. Meer dan eens werd extreemrechts het doelwit van journalistiek infiltratiewerk. Onder andere in Frankrijk en in Nederland leverde dat levendige schilderijen op van hoe rechtsextremistische partijen en bewegingen functioneren. Tegenwoordig vormt het criminele milieu een geliefkoosd werkterrein. Journalisten infiltreren in de drugs-, prostitutie-, namaak- en modewereld alsof het een lieve lust is. Maar ook gereputeerde bevolkingsgroepen kunnen op meer en meer interesse rekenen. Zo trekken journalisten incognito naar advocaat, arts of apotheker om aan den lijve te ondervinden of hun consulten de toets van de redelijkheid doorstaan. Een ander geliefkoosd werkterrein blijven luchthavens en vliegtuigen, waar journalisten - gewapend met echte dan wel valse bommen of schietgeweren - de plaatselijke veiligheid uittesten.
Telefacts Ook bij ons werd en wordt de undercovermethode aangewend om kuiperijen, fraude en corruptie aan het licht te brengen. Vandaag zijn het vooral de televisie-omroepen die undercoverwerk afleveren. Meer dan eens trekt een reporter er dan met een verborgen camera op uit 7. Knoopscamera's, vingerhoedcamera's, fluister- en richtmicrofoons behoren tegenwoordig tot de uitrusting van elke gevestigde televisieredactie. Met name het VTM-duidingsprogramma Telefacts beproeft de undercovertechniek graag 8 . De voorbije jaren toonden de makers clandestien gefilmde opnamen van een 5
Der Aufmacher. De Mann der bei ‘Bild’ Hans Esser war, in het Nederlands uitgegeven als Beeld van Bild. Getuigen tegen het geweld van Springer, Van Gennep, Amsterdam, 1979. 6
Oorspronkelijke titel Ganz Unten. Mit einer Dokumentation der Folgen, 1985, in het Nederlands verschenen onder de titel Ik (Ali), Van Gennep, Amsterdam, 1989. 7
Niet te verwarren met de zogenaamde reality tv: men filmt mensen in hun alledaagse privé- of beroepsleven. Reality tv kan met of zonder verborgen camera. Verborgen camera-opnames zijn per definitie als ‘reality tv’ te beschouwen.
3
'kloondokter', van zwartwerk in het Indiase miljardairsmilieu, van Antwerpse apothekers en dokters die zonder voorschrift zware medicijnen leverden, van de Belgische 'cocaïnescene', van (seks, drugs en prostitutie in) het Milanese modewereldje, van 'porno' in disco Zillion. Een andere ruchtmakende uitzending kwam er na een incognito-bezoek van een Telefacts-journalist aan niemand minder dan Marc Dutroux in diens cel. De journalist was als zelfverklaarde chauffeur van VLD-senator Jean-Marie Dedecker de gevangenis van Aarlen binnen geraakt. En eind 2002 'kliste' een Telefacts-journaliste een kinderlokker, nadat ze zichzelf tijdens een chatsessie op internet had voorgedaan als '13jarige Amber'… Parallel met Telefacts programmeerde VTM in het najaar van 2001 overigens ook nog de reeks Alloo Undercover, maar echt dekte deze vlag de lading niet. Over het algemeen stelde programmamaker Luc Alloo zich netjes voor, wanneer hij zijn gesprekspartners om uitleg vroeg. De gehanteerde journalistieke werkwijze werd door sommigen dan ook 'check-it-out-journalistiek' gedoopt. Andere nieuwsmedia lieten zich daarom niet onbetuigd. Begin 1999 zette het VRTduidingsprogramma Panorama een twintigjarige Marokkaan een bril met ingebouwd mini-cameraatje op de neus. Hij moest in heel Vlaanderen registreren hoe Marokkaanse jongeren worden behandeld. Eind 2000 draaide het VRT-duidingsprogramma Koppen een opgemerkte undercoverreportage over XTC-gebruik in Vlaamse disco's. Ook VT-4 zond bij herhaling in het geniep gefilmde beelden uit, zij het dat deze in hoofdzaak van buitenlandse zenders werden weggesnoept. In het buitenland zijn het even goed de televisiezenders die vandaag voor het gros van de undercoverreportages tekenen. In Nederland tekende het TROS-magazine Deadline voor opgemerkte verborgen opnamen van een corrupte gevangenisbewaker en van misbruiken in een aidskliniek. In het Verenigd Koninkrijk maakte BBC-journalist Donal MacIntyre naam en faam met reportages over Britse hooligans, de Milanese modewereld, de Nigeriaanse fraudewereld en een tehuis voor mensen met leerachterstand. MacIntyre stopte intussen met zijn undercoverwerk, dat hij als (te) 'slopend' omschrijft. Ook kranten en magazines publiceren regelmatig incognito verworven verhalen. Een paar decennia geleden intussen dook een Humo-journalist onder in het milieu van de Leading Succes People (LSP), om van dat invloedrijke en eigenaardige genootschap een authentiek portret te kunnen schilderen. In de lente van 1994 maakte het toenmalige Panorama-De Post (tegenwoordig P-Magazine) naam met de undercoverreeks 'Schone woorden, vuile handen'. Twee als 'business consultants' vermomde journalisten trokken met een koffer vol geld naar allerlei bewindslui, en gingen na in hoeverre zij omkoopbaar dan wel 'incorruptible' waren 9. Het blad haalde zijn inspiratie bij het Nederlandse magazine Nieuwe Revu, dat boven de Moerdijk een forse (maar daarom niet smetteloze) reputatie uitbouwde inzake undercoverjournalistiek. 8
9
De hoofdredactie van Telefacts is op dit ogenblik in handen van Eric Goens - zie infra voetnoot 9.
De twee journalisten waren Eric Goens, die op dit ogenblik hoofdredacteur is van het VTMduidingsprogramma Telefacts (supra), en Paul Keysers, die later nog zou tekenen voor het VT4-programma Breekijzer (infra). Een van de bezochte politici was Ward Beysen (ex-VLD), die klacht indiende tegen Panorama-De Post.
4
In de lente van 1999 deed De Morgen iets gelijkaardigs, met een reeks over 'Partners in Fraude'. En ook De Standaard ging kort geleden undercover: een wetenschapsjournaliste ging eind 2002 als wensmoeder 'shoppen' bij enkele klooncentra. Ondertussen heeft een magazine als Test-Aankoop een niet te wissen reputatie verworven als consumentenblad, dat voor zijn enquêtes meer dan eens een beroep doet op incognito-bezoeken aan handelaar of dokter. Is, ten slotte, de Guide Michelin, met zijn op anonieme restaurantbezoeken gebaseerde sterrenparade, geen aaneenschakeling van culinaire undercoverjournalistiek ?
Informatiemanagers Undercoverjournalistiek lijkt zeker bij de audiovisuele media aan een bloeiperiode toe, en dat doet de vraag stellen of er dan meer te onthullen valt dan vroeger ? Of fraude en corruptie zoveel weliger tieren, is een vraag die hier niet te beantwoorden valt. Wel is zeker dat we tegenwoordig te maken hebben met een kritische publieke opinie, die van 'haar' journalisten verwacht dat ze tot het uiterste gaan om wantoestanden te detecteren. Daarbij komt dat zowel de overheid als private ondernemingen misgroeiingen in hun schoot alsmaar meer proberen weg te stoppen, achter mistige en verblindende officiële communiquees. Spin doctors en informatiemanagers zetten de jacht in op de geringste informatie-lekkende medewerker die ze ontwaren. Het noopt niet weinig journalisten tot de stelling dat incognito werken de enige methode is die nog toelaat door te stoten de rauwe werkelijkheid… Of spelen misschien factoren inherent aan de media zelf een rol ? Vast staat dat de undercovertechniek iets heroïsch heeft, iets sensationeels. Dat verklaart mogelijk waarom bij uitstek uitgesproken commerciële nieuwsbrengers er mee aan de haal gaan. Parallel hiermee zou het best wel eens kunnen dat de betrokken deontologische beroepsregels een stuk soepeler worden geïnterpreteerd en toegepast dan traditioneel het geval was. Overigens gaat het in vele hedendaagse undercoverreportages niet zelden om relatief eenvoudige dossiers. Een verslaggever gaat met knoopscamera aan het revers drugs zoeken aan het Brusselse Fontainasplein. Of een journalist nestelt zich achter een PC op zoek naar een pedoseksuele internetter. Van ‘deap troat’-operaties is er nauwelijks sprake. Dat heeft ongetwijfeld weer te maken met de economische logica die staalhard op alle nieuwsredacties heerst, en eraan in de weg staat dat al te veel tijd en energie gaan naar een enkel nieuwsitem.
Incognito of alias Maar wat is ‘undercoverjournalistiek’ eigenlijk ? In het licht van een eventuele (zelf)regulering, is die vraag natuurlijk niet zonder belang. Volgens een ruime definitie komt 'undercover' neer op elke handelen als journalist zonder dat men zich als journalist voorstelt. Men neemt deel aan een of ander gebeuren als 'gewone burger', maar brengt hier vervolgens wel verslag over uit als journalist. Dat is het geval met een gastronomisch journalist, die anoniem restaurants en hotels afdweilt. Dat is
5
ook de werkwijze van de journalisten van Test-Aankoop, wanneer zij als gewone consument producten of diensten afnemen die ze vervolgens onderwerpen aan een kritisch onderzoek. Van gelijke orde is nog de houding van een journalist die, zonder zich als journalist voor te stellen, bij een overheidsdienst informatie opvraagt met de wetgeving op de openbaarheid van bestuur in of achter de hand. In al die gevallen beperkt de journalist zich eigenlijk tot het spelen van de rol van ‘burger’ of ‘consument’ - wat hij ook is. Het enige dat hij doet, is verzwijgen dat hij journalist is. Voor deze manier van werken worden soms de ietwat onschuldiger termen 'rollenspel' of ‘participerende journalistiek’ gebruikt. Persoonlijk vind ik de term 'incognitojournalistiek' nogal geschikt om deze werkwijze te duiden. Een andere mogelijkheid is dat de journalist expliciet een andere hoedanigheid aanneemt dan die van journalist. Men presenteert zich bij de politie als een verwante van een slachtoffer om details te vergaren over een verkeersongeval. Men vermomt zich als hooligan in functie van de dissectie van een voetbalside. Men meldt zich als geïnteresseerde XTC-afnemer om een drugsnetwerk in kaart te brengen. Men doet zich ten overstaan van een gevangenisdirecteur voor als 'medewerker van een senator' om binnen te geraken bij een crimineel in diens cel. In deze gevallen is de term 'vermommingsjournalistiek' op de plaats. Negatief uitgedrukt kan men stellen dat de journalist wis en waarachtig ‘liegt’. De uitdrukking 'aliasjournalistiek' lijkt het best geschikt om deze manier van werken te vatten. Ook al is er een duidelijk gradatieverschil, toch komt het er in beide gevallen op neer dat men zich niet als journalist presenteert en dus zijn contactpersonen 'verschalkt'. Het verklaart waarom de belaagde contactpersoon zich ingeval van 'incognito journalistiek' doorgaans even bedrogen zal voelen als bij 'alias journalistiek'. Toch is het onderscheid relevant. Bij incognitojournalistiek neemt de journalist een louter passieve rol aan, hij verzwijgt enkel maar dat hij journalist(iek bezig) is. Aliasjournalistiek veronderstelt dat men actief een andere identiteit en/of hoedanigheid aanneemt 10. De vraag is dan welke werkwijze precies als problematisch wordt beschouwd ? Of omgekeerd geformuleerd: - Komt het de journalist steeds toe zich als journalist kenbaar te maken (wat het standpunt zal zijn wanneer men incognito journalistiek als problematisch beschouwt) ? 11 - Of komt het de journalist enkel toe niet actief te liegen wanneer hij journalistiek bezig is (wat het principe zal zijn wanneer enkel alias journalistiek als problematisch wordt gezien) ?
10
Er kan gediscussieerd over het geval waarin een journalist zich voordoet als gewone burger of consument, en, desgevallend gevraagd of hij journalist is, dit formeel ontkent. Incognito of alias ? Mijns inziens gaat het om aliasjournalistiek.
11
Misschien moet hier wel een verder onderscheid gemaakt worden: als journalist anoniem in een zaal gaan zitten om naar een politicus te luisteren is allicht nog iets anders dan anoniem die politicus persoonlijk aanspreken aan de toog van een café…
6
Geen discussie is mogelijk over het geval waarin een journalist als journalist gekend is. Dan is het zekere uitgangspunt dat de journalist met alles wat hij hoort of ziet journalistiek aan de haal kan gaan. Dit belet de contactpersoon niet om aanspraak te maken op confidentialiteit - iets waar de journalist dan al dan niet op ingaat. Vindt aldus een gesprek plaats onder de noemer ‘vertrouwelijk’ of ‘off the record’, dan komt het de journalist daadwerkelijk toe dat vertrouwen niet te beschamen. Neemt de bron echter niet de gepaste voorzorgen in verband met vertrouwelijkheid, dan moet deze achteraf niet komen klagen over het feit dat de journalist gebruik heeft gemaakt van zijn verhaal.
Wat zegt de wet ? Zoals alle menselijke handelen, kan de undercovertechniek vanuit twee verschillende perspectieven worden belicht: een juridisch-gerechtelijk en een beroepsethisch (of deontologisch) perspectief. De wet, om daarmee te beginnen, bevat meerdere relevante bepalingen. Geen enkele daarvan verbiedt een journalist weliswaar om incognito ergens aanwezig te zijn. Wel verboden zijn het in het openbaar aannemen van een valse naam 12, van een valse titel of graad 13, of nog het zich voordoen als een openbare functionaris 14. Ook de wet, met andere woorden, maakt een onderscheid tussen incognito- en alias-journalistiek. Het wettelijke verbod van valse naamdracht betreft enkel de familienaam, niet de voornaam. Ook belangrijk is dat het wetsartikel enkel valse naamdracht in het openbaar viseert, niet dus in het kader van een particulier contact 15. Aan de voorwaarde van openbaarheid wordt evenwel ook voldaan wanneer men nu eens ten overstaan van een persoon en dan weer ten overstaan van een andere een valse naam aanneemt 16. Het verbod om een valse titel of graad aan te nemen, slaat op alle academische graden (zoals licentiaat in de rechten of doctor in de geneeskunde), en verder op een hele rij wettelijk erkende en beschermde functies, zoals die van officier, advocaat, architect, 12
Artikel 231 Strafwetboek: “Hij die in het openbaar een naam aanneemt, die hem niet toekomt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van vijfentwintig frank tot driehonderd frank, of met een van die straffen alleen.”
13
Artikel 227 bis Strafwetboek, § 1: “Met geldboete van tweehonderd frank tot duizend frank wordt gestraft hij die wederrechtelijk in het openbaar de titel of de graad aanneemt, als titularis of opvolger, van personen die deelnemen aan de uitoefening van openbare macht dan wel een burgerlijk of een militair openbaar ambt uitoefenen.”
14
Artikel 227 Strafwetboek: “Hij die zich inmengt in openbare ambten, hetzij burgerlijke of militaire, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar.”
15
Het Hof van Cassatie besliste wel dat iemand die zich met een valse naam inschrijft in een hotelregister, zich toch schuldig maakt aan het misdrijf valse naamdracht omdat talrijke personen inzage nemen hiervan en aldus aan de voorwaarde van (relatieve) openbaarheid voldaan is (Cass., 10 juli 1899, Pas., I, 337).
16
Cass., 26 mei 1944, Pas., 1944, I, 357.
7
bedrijfsrevisor, beroepsjournalist (!), maatschappelijk assistent, paramedicus, wisselagent, reisagent, vervoercommissaris, expert-boekhouder, enzovoort 17. Extra beschermd zijn openbare ambten. De wet verbiedt dat iemand zich op welke wijze dan ook voordoet als politieman 18, rechter, belastingcontroleur, notaris of gemeentelijk milieuambtenaar 19. Op zulk een ‘inmenging in een openbaar ambt’ plakt het Strafwetboek een minimumstraf van een maand. Overigens is ook het misbruik maken van een adellijke titel die men niet heeft strafbaar. Net zoals het in het openbaar dragen van een uniform of een ereteken dat hem niet toekomt. Afgezien van de misdrijven van aanmatiging van naam, titel of ambt, bevat het Strafwetboek nog bepalingen in verband met valsheid in geschrifte, waar undercoverjournalisten eveneens op hun hoede moeten voor zijn. Wordt iemand rechtstreeks benadeeld, dan kan er bovendien sprake zijn van oplichting. Tot slot draagt een journalist die undercover gaat in een of ander crimineel milieu er best maar zorg voor niet zelf te gaan meedraaien in dat circuit. Het gerecht dreigt hierop al snel de etiketten ‘medeplichtigheid’ of ‘mededaderschap’ te kleven. Wie door een undercoverjournalist benaderd is, hoeft overigens niet te wachten tot het parket vervolging instelt voor een van de genoemde misdrijven. Niet uitgesloten is dat zo iemand op grond van het algemene aansprakelijkheidsrecht 20 een schadeclaim indient tegen de journalist. Dat zal met name het geval zijn na de publicatie of uitzending van de undercoverreportage 21, tenminste voorzover de geviseerde persoon daarin herkenbaar aan bod gekomen is. Dit betekent niet dat iedereen die zich door een undercoverjournalist ‘gepakt’ voelt automatisch ook genoegdoening zal verkrijgen. Elk geval veronderstelt een delicate afweging van de principes van persvrijheid en privacy – afweging die telkens opnieuw door de burgerlijke rechtbanken moet gebeuren. Geleidelijk aan ontwikkelden de 17
Enkele niét wettelijk beschermde titels zijn: gerechtsdeskundige, tolk of vertaler, bediende van een gasmaatschappij, ontvanger van een electriciteitsmaatschappij, leverancier van een warenhuis, hersteller van televisieapparaten, belastingconsulent… (VANDEPLAS, A., ‘Aanmatiging van een titel of graad’, in R.W. 1976-77, kol. 2231-2236)
18
Zo veroordeelde de Brusselse rechtbank iemand die zich bij meerdere personen had aangemeld als politieagent, hen vroeg of hun slaapkamer op de binnenkoer uitgaf en van de gelegenheid gebruik maakte om hun huis te betreden en zich van de plaatselijke toestand te vergewissen (Corr. Brussel, 17 september 1974).
19
Iemand die, om een woning te kunnen binnendringen, valselijk beweerde dat hij door de gemeente was gestuurd om een onderzoek te doen, maakte zich schuldig aan de aanmatiging van een openbaar ambt (Corr. Brussel, 4 mei 1993).
20
Artikel 1382 Burgerlijk Wetboek: wie door fout of nalatigheid (materieel of moreel) nadeel berokkent aan iemand anders, moet die schade vergoeden. Verder zijn alle wettelijke bepalingen relevant die voorzien in het recht van privacy: artikel 8 Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 22 Grondwet, wet van 8 december 1992 inzake de bescherming van het privé-leven.
21
Ook al hoeft dat niet per sé: het valt in te denken dat iemand enkel en alleen maar omdat hij undercover door een journalist benaderd is die laatste burgerrechtelijk tot de orde roept.
8
burgerlijke rechtscolleges aldus enkele algemene gedragsregels, die van een ‘normaal zorgvuldig journalist’ kunnen worden verwacht. In grote lijnen gaat het om de waarheidsgetrouwheid van de berichtgeving en het respect voor de privacy. Zo wordt vaak van een journalist die iemand in opspraak brengt vereist dat hij die persoon een mogelijkheid van repliek geeft 22. Specifiek voor televisiereporters die met een verborgen camera op stap gaan, komt daar nog een belangrijk stuk wetgeving bij. Diverse wettelijke bepalingen 23 voorzien immers in beeldrechten voor elk van ons. Het komt erop neer dat fotografen en cameralui in principe eerst toelating moeten krijgen vooraleer ze iemand in beeld nemen en – a fortiori – dat beeld uitzenden. Weliswaar zijn er belangrijke uitzonderingen. Publieke personen bijvoorbeeld worden vermoed toestemming tot fotografen of filmen gegeven te hebben voor elk publiek optreden van hen. Jan en alleman moeten verder dulden dat hun beeltenis wordt gebruikt in het kader van actualiteitsverslaggeving – bij voorbeeld rond een betoging of een zwaar verkeersongeval. Journalisten kunnen bovendien beeldopnamen maken op elke openbare plaats, althans voorzover niet een welbepaalde persoon het voorwerp uitmaakt van een foto. Ook wanneer iemand tijdig en duidelijk aangeeft niet gefilmd te willen worden, moet de beeldjournalist de pauseknop induwen. Het staat dus wel vast dat de verborgen cameratechniek op gespannen voet staat met de wettelijke portretrechten van personen. Een goed deel van de problemen kan alvast vermeden worden door de afgebeelde persoon onherkenbaar te maken, zodat identificatie uitgesloten wordt. Intussen zijn de eerste veroordelingen van omroepen voor ongeoorloofd bevonden verborgen camerawerk een feit. Zo veroordeelde de Brusselse rechtbank halfweg 2000 de makers van het VTM-programma Goedele, nadat zij een publieksgaste te kijk hadden gezet. Zij was met een verborgen camera gefilmd, toen ze in de VTM-bar contact legde met een man die zich als miljonair voordeed. De morele schadevergoeding van 702.000 Belgische frank die VTM moest betalen, was door de rechter gebaseerd op de kijkcijfers die de omroep met het programma had behaald. Begin 2003 veroordeelde de Brusselse rechtbank VTM voor een ander undercoververhaal, dit keer rond een vermeende hormonentrafiek 24. De rechter nam de omroep kwalijk een Belgische firma te hebben genoemd als verkoper van hormonenproducten aan een Franse veeboer, dit zonder dat op dat ogenblik enige zekerheid bestond over het verboden karakter van de producten. VTM had daarbij verborgen-camerabeelden getoond die ze had overgenomen van de Franse zender TF 1. 22
In Nederland is een journalist veroordeeld voor een onjuist bevonden beschuldiging gebaseerd op undercoverwerk, waarbij het feit dat het materiaal via valse voorwendsels verkregen werd als verzwarend element werd beschouwd. Geciteerd in Huub EVERS, Media-ethiek, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1994, p. 80. 23
Afgezien van de algemene privacybepalingen (cfr. voetnoot 20) gaat het vooral om de wetgeving op de auteursrechten.
24
Rb. Brussel, 10 januari 2003.
9
Een andere interessante casus ging over de clandestiene videobeelden die de dierenrechtenorganisatie Gaia schoot van mishandelingen op twee veemarkten. Gaia werd weliswaar niet rechtstreeks hiervoor veroordeeld, maar zowel de rechtbank van Brussel als die van Dinant oordeelde dat de beelden niet als bewijsmateriaal konden weerhouden worden, met name gelet op de inbreuk op de privacy. Daar staat tegenover dat een Hasseltse rechtbank ondertussen wel een veroordeling uitsprak – van een portier wegens racisme – op basis van beelden geschoten met een verborgen camera.
En wat zegt de deontologie ? Recht en deontologie vormen twee verschillende sferen. Ook al lopen beide meer dan eens mooi parallel, soms leggen ze heel verschillende klemtonen of spreken ze elkaar zelfs ronduit tegen. In dit licht is het aangewezen ook na te gaan wat de journalistieke beroepsethiek over undercoverreportages voorziet. Twee grote deontologische principes zijn in het geding. Aan de ene kant hebben journalisten de plicht om de werkelijkheid getrouw weer te geven 25. Het lijdt geen twijfel dat een louter beroep op officiële communicaties hiertoe niet volstaat. Journalisten hebben de verdomde plicht ook naar de achterkant van de officiële waarheid te zoeken, en daarvoor moeten systematisch informele kanalen worden aangeboord. Meer en meer rijst zelfs de vraag of een zekere eigen clandestiniteit daarbij niet moet kunnen ? Zoals enkel een guerilla in staat is op te boksen tegen een te oppermachtig leger. Voor niet weinig journalisten is met name de undercovermethode de enige overblijvende operationele manier om het almaar groeiende leger van spin-doctors en PR-functionarissen te lijf te gaan. Het getuigt anderzijds niet van opperste eerlijkheid, om gesprekspartners in de onwetendheid te laten over zijn journalistieke hoedanigheid en activiteit. Wie het voorwerp uitmaakt van undercoverjournalistiek, zal niet zelden klagen over misleiding, manipulatie of zelfs provocatie. Een te regelmatig gebruik van de undercovermethode kan bovendien een smet werpen op de journalistiek als zo danig, die in haar geheel als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar dreigt te worden gezien. Uiteindelijk gaat het dus om een afweging van doel en middel. Heiligt het doel – het onthullen van een wantoestand – steeds het middel – het verschalken van zijn gesprekspartners ? Bij het oplossen van het dilemma hebben redacties, journalistenverenigingen en geschillenraden overal ter wereld het principe van de fair-play voorop gezet. In de Belgische codes heet het dat journalisten “geen oneerlijke methodes gebruiken om
25
De journalist zal “de waarheid eerbiedigen, welke ook de gevolgen voor hem mogen zijn. Dit vloeit voort uit het recht van het publiek om de waarheid te kennen” (Internationale Federatie van Journalisten (IFJ), Verklaring der plichten en rechten van de journalist, München/Istanboel, 1971-1972, plicht nummer 1).
10
informaties, foto’s en documenten te bekomen” 26. Een andere relevante bepaling houdt journalisten voor “het privé-leven van de personen te eerbiedigen” 27. De Raad voor Deontologie van de AVBB 28 heeft dit vertaald in de principiële plicht om zich als journalist kenbaar te maken, althans wanneer men journalistiek bezig is. Het belet niet dat men soms toch kan verhullen dat men journalist is. Grosso modo dient daarvoor aan twee voorwaarden te zijn voldaan: (1) de undercoveroperatie moet een voldoende groot maatschappelijk belang hebben, en (2) de informatie kan niet langs andere, ‘klassieke’ methoden van informatiegaring bekomen worden. De eerste vereiste komt neer op proportionaliteit, de tweede betreft subsidiariteit 29. In talrijke binnenlandse 30 en buitenlandse 31 journalistieke codes wordt net dezelfde gedachtengang gevolgd.
Enkele casussen
26
Plicht nummer 4 uit de Verklaring der plichten en rechten van de journalist, Internationale Federatie van Journalisten (IFJ), München/Istanboel, 1971-1972.
27
Plicht nummer 5 uit dezelfde Verklaring.
28
De Raad voor Deontologie is eind 2002 opgegaan, althans aan Vlaamse zijde, in een nieuwe Raad voor de Journalistiek. Deze heeft behalve journalisten ook een vrijgestelde ombudsman, mediaverantwoordelijken en ‘externen’ in de rangen. Zie www.rvdj.be. De jaarverslagen van de oude Raad voor Deontologie zijn nog consulteerbaar via www.journalist.be. 29
Hetzelfde patroon is toegepast op een andere bijzondere journalistieke methode, de zogenaamde ‘overvaljournalistiek’. Het betreft hier het “onaangekondigd peilen naar een repliek”, bijvoorbeeld in het kader van consumentenklachten. Na een klacht tegen het programma Breekijzer op VT4, besliste de Raad voor Deontologie dat de techniek “een nodeloos intimiderend effect (kan) hebben, dat in hoofde van de geïnterviewde een redelijke toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor in het gedrang kan brengen.” “De Raad meent dat in het kader van het beschreven programma-opzet het ongevraagd maken van televisie-opnamen alleen aangewezen is om in het algemeen belang ernstige misstanden aan het licht te brengen en wanneer daarvoor geen ander middel open staat.” (advies van 25 februari 1997)
30
- Aanbeveling van de Unie van Katholieke Dagbladuitgevers van België: “Elke journalist moet met open vizier naar buiten treden en zich steeds als journalist bekend maken, tenzij het publiek belang ermee gediend is en de informatie op geen enkele andere wijze kan verkregen worden.” - Deontologische code VRT, artikel 63: “Gesprekspartners worden vooraf ingelicht over de aard en de bedoeling van het programma of programmaonderdeel waarvoor hun medewerking wordt gevraagd”; artikel 69: “Het gebruik van verborgen microfoons en verborgen camera’s wordt enkel hoogst uitzonderlijk toegestaan, indien op geen andere wijze de informatie gegaard of gestaafd kan worden.” - Gelijklopende bepalingen vindt men in de redactionele codes van De Standaard en Het Nieuwsblad, van Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg.
31
- De Britse Code of Practice, artikel 11: “(i) Journalists must not generally obtain or seek to obtain information or pictures through misrepresentation or subterfuge. (…) (iii) Subterfuge can be justified only in the public interest and only when material cannot be obtained by any other means.” - Gedragscode van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, artikel 5: “In beginsel maakt de journalist zich bij het verzamelen van informatie als zodanig bekend. Hierop kan een utizondering worden gemaakt wanneer informatie die het algemeen belang dient, alleen op een andere manier kan worden verkregen.”
11
De (oude) Raad voor Deontologie van de Journalistenbond AVBB kreeg meer dan eens met het fenomeen te maken. Het eerste geval draaide rond een journaliste van het Franstalige weekblad Le Vif. Zij maakte een reportage over het Brusselse prostitutiemilieu, en bood zich in het kader daarvan als kandidaat-prostituée aan bij een gereputeerde salonhoudster. De exploitante bekloeg zich er vervolgens bij de Raad voor Deontologie over dat ze aan de journaliste “zeer gedetailleerde informatie had verstrekt die ze zeker niet zou hebben meegedeeld als ze geweten had dat het om een journaliste ging.” De Raad oordeelde op 3 augustus 1995 dat “het zich niet identificeren als journalist een allerlaatste toevlucht moet blijven”. “Alle middelen om informatie te achterhalen moeten zijn uitgeput vooraleer een journalist er mag van afzien om zich als dusdanig bekend te maken.” De Raad betreurde ook nog dat de verslaggeefster “onzorgvuldig was geweest in het onherkenbaar maken van klageres en haar zaak, wat sommige lezers toeliet om haar te herkennen.” Medio 1999 publiceert het weekblad Humo een artikel onder de kop '20.000 frank per bord: het Vlaams Blok bakt het bruin'. Het stuk belichtte twee fund raising dinners van Vlaams Blok-kopstuk Filip Dewinter in de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 13 juni 1999. Bij het stuk waren foto’s gevoegd, zij het dat de deelnemers aan het festijn daarop zorgvuldig onherkenbaar waren gemaakt. Volgens Dewinter ging het om een unfaire garing van informatie. Ondermeer het verdoken gebruik van een fotocamera zat hem dwars. Niet zo de Raad voor Deontologie. Die erkende op 24 augustus 2000 dat met een verborgen camera was gewerkt, maar de foto’s dienden overduidelijk om een verhaal “van algemeen belang” te staven. Bovendien was door de anonimisering van de deelnemers het recht op afbeelding perfect gevrijwaard. In de lente van 1999 stonden enkele huisartsen uit Hasselt aan de klaagmuur. Het maandblad Test-Gezondheid had even voordien de resultaten van een onderzoek bij 66 huisartsen gepubliceerd. Twee enquêtrices hadden zich met een paar fictieve klachten (ondermeer slapeloosheid) bij hen aangeboden, teneinde aan de weet te komen hoe de huisartsen daarmee omsprongen. De resultaten werden gepubliceerd met een lijst van de bezochte artsen erbij, waarop voor elk een quotering van ‘zeer goed’ tot ‘slecht’. De Vereniging Huisartsen Hasselt gewaagde van “uitlokking”, “sensatiezucht”, schending van de privacy en tekort aan wederwoord. Daar stelde de Raad voor Deontologie echter tegenover dat Test-Gezondheid als belangenverdediger van de consument-patiënt wel degelijk op een eigen manier informatie kan verzamelen, verwerken en publiceren. Het advies van 24 februari 2000 vermeldt wel nog dat een algemene repliek van een huisartsenkring het principe van hoor/wederhoor inderdaad had gediend. De laatste, daarom niet de minst opmerkelijke zaak, deed zich voor op 3 januari 2001, toen een VTM-journalist samen met VLD-senator Jean-Marie Dedecker ene Marc Dutroux ging opzoeken in diens cel. De journalist, die werkte in opdracht van het programma Telefacts, was de gevangenis van Aarlen binnen geraakt door zich voor te doen als ‘medewerker’ – meer bepaald de ‘chauffeur’ – van senator Dedecker. Er volgde
12
een storm van verontwaardiging in politieke, gerechtelijke en journalistieke kringen. Ook de AVBB plaatste kanttekeningen, en mede daarom maakte VTM voorbehoud bij een behandeling van de zaak door de Raad voor Deontologie. Het dossier is intussen wel overgedragen aan de nieuwe Raad voor de Journalistiek 32.
Naar een verfijning van de regel ? Allicht is de algemene regel in verband met undercoverjournalistiek aan enige verfijning toe. Het principe dat een journalist met open vizier strijdt, behoudens wanneer undercover de enige methode is die toelaat informatie van maatschappelijk belang boven te spitten, oogt mooi maar kan zonder twijfel wat worden uitgediept. Zo dient mijns inziens een uitdrukkelijk onderscheid te worden gemaakt tussen incognito- en aliasjournalistiek. In het eerste geval beperkt de journalist zich passief tot zijn rol van burger; in het tweede geval speelt de journalist actief een andere rol 33. In het eerste geval is de journalist nog altijd zichzelf; in het tweede geval liegt hij zijn gesprekspartner iets voor. Aan incognitojournalistiek kunnen moeilijk grenzen worden gesteld. Anders uitgedrukt: van een journalist kan niét worden verwacht dat hij zich steeds als journalist voorstelt. Overal waar burgers vrij in en uit kunnen, moet ook een journalist dat kunnen zonder zich kenbaar te maken als journalist. Het omgekeerde zou elke serieuze culinaire of consumentenrubriek onmogelijk maken. Ook een pak reportagewerk zou ernstig geperverteerd worden wanneer een journalist zich systematisch zou moeten voorstellen. Idem voor de journalist die een beroep wil doen op de openbaarheid van bestuur; het is inderdaad niet uitgesloten dat hij in zijn rol van gewone burger sneller en meer informatie te pakken krijgt dan wanneer hij zich bij een administratie zou aanmelden als journalist. Anders ligt het met aliasjournalistiek. Hoeft een journalist zich volgens mij niet systematisch voor te stellen, dan kan van hem wel worden verwacht dat hij niet actief een andere rol aanneemt. Of: verzwijgen mag, liegen niet. Toch zal, zoals het spreekwoord al het ‘leugentje om bestwil’ kent, de journalist bij wijze van uitzondering met een alias kunnen werken. Nemen we nu even de voorwaarden hiertoe onder de loepe. -
De eerste klassieke voorwaarde voor ‘undercover’ betreft de proportionaliteit van de techniek: de beoogde onthulling moet ten dienste staan van het ‘algemeen belang’. Wanneer dat ‘algemeen belang’ dan wel in het geding is, maakt al het voorwerp uit
32
Contacten tussen gedetineerden en journalisten kunnen zich ook op andere manieren voltrekken, met name via briefwisseling of via telefoon. Ook dan kan de journalist er alle baat bij hebben zich niet voor te doen als journalist, wil hij de kaap van de gevangenisadministratie nemen. Zo was er eind 2002 een incident toen bleek dat een RTBF-radiojournaliste een telefonisch interview had kunnen afnemen van de vermeende Al-Quayda terrorist Nizar Trabelsi, die op secreet was geplaatst in de gevangenis van Vorst. Het telefoonnummer van de journaliste stond temidden een lijstje van nummers van advocaten – de enigen met wie Trabelsi contact mocht hebben – en was op die manier aan de aandacht van de gevangenisdirectie ontsnapt.
33
Hiervan zal dus ook sprake zijn wanneer de journalist – desgevallend hiernaar gevraagd – expliciet ontkent journalist(iek bezig) te zijn.
13
-
van stevig debat. Voor de enen is dat bij georganiseerde misdaad en corruptie, voor anderen is dat bij onverantwoord verkoopgedrag van apothekers, voor nog anderen al bij zware verkeersovertredingen bij voorbeeld. Een concretisering van het begrip ‘algemeen belang’ is dan ook een uiterst moeilijke oefening. Beter is van ter zake maar op het gezond verstand van de redacties te blijven vertrouwen, en geval per geval te bekijken of de undercovertechniek niet al te lichtzinnig wordt toegepast. Verwant met het vorige eisen sommigen dat een undercoveroperatie enkel gericht mag zijn tegen (wan)toestanden, niet tegen personen. Die eis is ons inziens niet realistisch, wegens het grote aantal gevallen waarin particulieren verantwoordelijk zijn voor (wan)toestanden. Wel kan worden verwacht dat een undercoveractie enkel wordt gericht tegen personen omtrent wie redelijke vermoedens van laakbaar gedrag bestaan. Dat sluit met andere woorden willekeurige undercoveroperaties bij het eerste beste individu uit. Voorwaarde twee: de ‘klassieke’ journalistieke methoden om aan de beoogde informatie te geraken falen. Een interview of gewone research bijvoorbeeld laten niet toe om de wantoestand boven tafel te krijgen. De undercovertechniek moet met andere woorden het uiterste middel zijn om de informatie te bekomen. Deze voorwaarde van ‘subsidiariteit’ houdt weliswaar niet in dat alle klassieke methodes eerst daadwerkelijk zijn beproefd, wel dat er een redelijk vermoeden bestaat dat ze zullen falen.
Afgezien van deze kernvoorwaarden, kan voor aliasjournalistiek nog aan diverse deontologische randvoorwaarden worden gedacht. Een aanzet: -
-
-
-
-
Een undercoveroperatie mag niet tot uitlokking leiden. Volgens het oude gezegde creëert een journalist nooit zelf het nieuws, en dus mag infiltratie nooit overgaan in provocatie. De undercoveroperatie wordt geleid of minstens begeleid door een collega op de redactie. Minstens iemand is met andere woorden op de hoogte, zodat de journalist ook voortdurend kan aftoetsen waarmee hij bezig is. In de berichtgeving die volgt, wordt het publiek ingelicht over de gehanteerde methode, zodat dit het karakter en de waarde van de informatie degelijk kan inschatten. Is de undercoveroperatie in essentie gericht tegen een wantoestand, dan moet bij het berichten over personen in het kader hiervan de anonimiteit maximaal worden gerespecteerd. De undercoverjournalist heeft een extra plicht tot wederhoor. Deze voorwaarde staat ter discussie, maar volgens de voorstanders vloeit ze wel degelijk voort uit het precaire karakter van de methode, die erop neerkomt dat de journalist zijn gesprekspartner op het ogenblik van het contact voorloog omtrent zijn journalistieke bezigheid.
Het is essentieel dat de journalist (en zijn redactiechef) geval tot geval bekijkt. Algemene regels zijn bijzonder moeilijk in te vullen, en dus moet telkens opnieuw de afweging worden gemaakt: heiligt het liegen over zijn journalistieke identiteit de finaliteit van de beoogde onthulling ?
14
Alleen al praktisch bekeken legt een redactie daarbij trouwens de nodige kritische zin aan de dag. Bij een te soepele omgang met de undercovertechniek, dreigt de navolgende discussie zich immers snel toe te spitsen op de aangewende methode zelf, en niet op de inhoud van de boodschap. En dan is alle moeite toch voor niks geweest.
Enkele bijgedachten Ter afronding nog een paar bijgedachten. Misschien kan het geen kwaad dat journalisten even stilstaan bij de realiteit dat andere beroepsgroepen soms maar wat graag in hùn vel kruipen. Begin 2003 werd aldus een kabinetsmedewerker van de minister van Verkeer betrapt, nadat hij onder het mom van ‘zelfstandig journalist’ was binnen geslopen op een persconferentie van een oppositiepartij. Iets langer geleden, medio 2000 meer bepaald, kropen enkele politiemensen in de kleren van een RTL-televisieploeg, om een gijzelnemer in het Luxemburgse plaatsje Wasserbillig tot vlakbij te kunnen benaderen. Vervolgens joegen ze hem een kogel door het hoofd. Eerste vraag: als anderen dit doen met ons, journalisten, waarom wij dan niet met hen ? Anderzijds werd in beide gevallen wel hevig protest genoteerd aan journalistieke zijde. De AVBB laakte het misbruik van de titel van journalist door de kabinetsmedewerker van minister Daems. En in de zaak-Wasserbillig waarschuwde de Internationale Federatie van Journalisten (IFJ) ervoor dat journalisten alsmaar meer als objectieve bondgenoten van de politie dreigen te worden aangezien – niet alleen door criminelen maar ook door manifestanten bijvoorbeeld. Iedereen zijn rol, was telkens de boodschap. Vandaar deze bijkomende vraag: als journalisten dergelijke aanspraken koesteren tegenover andere beroepsgroepen, past enige zin voor evenwicht dan ook niet aan hun kant ? Tot slot kan misschien ook nog wat inspiratie worden gehaald bij andere beroepscategorieën die professioneel een beroep doen op de undercovertechniek. Met name de politie ‘infiltreert’ structureel in de zware-misdaadmilieus, teneinde netwerken maximaal bloot te leggen en te ontmantelen. Nieuwe wetgeving 34 definieert politionele infiltratie als “het duurzaam contact onderhouden met een persoon of meerdere personen waarvan wordt vermoed dat zij strafbare feiten plegen.” Dit contact kan van lange of van korte duur zijn. De voorwaarden voor toepassing van de undercovertechniek klinken bekend in de oren 35 : er moet sprake zijn van een ernstige inbreuk op de rechtsorde en de gekozen methode moet in verhouding staan tot het doel (proportionaliteitsvereiste); verder mogen “de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen” (subsidiariteitsvereiste); en tot slot mag een politieambtenaar “een verdachte niet brengen 34
De wet betreffende de bijzondere opsporingsmtehoden en enige andere onderzoeksmethoden is op 12 december 2002 definitief goedgekeurd door het parlement. Het gaat om een legalisering van enkele tot dus ver vertrouwelijke ministeriële circulaires (met name die van 24 april 1990 zoals gewijzigd door de circulaire van 5 maart 1992) en de aanbevelingen van diverse parlementaire onderzoekscommissies.
35
Zie Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp, ingediend in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 12 maart 2002 (Doc. 50-1688/001).
15
tot andere strafbare feiten dan deze waarop diens opzet reeds tevoren was gericht” (verbod van provocatie). Interessant is verder dat politiemensen die in het kader van een infiltratie misdrijven plegen, ter zake genieten van een strafuitsluitende verschoningsgrond. Te denken valt aan de misdrijven van valse naamdracht, gebruik van valse documenten, deelname aan een criminele organisatie… En nog een relevant vergelijkingspunt: elke infiltratie moet strikt begeleid worden door iemand anders bij de politie, en wordt verder in de gaten gehouden door de nodige magistraten bij het parket en de raadkamer. Eerste vraag: als de politie dit allemaal kan, waarom de pers – die toch ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid draagt – dan niet ? Anderzijds waarschuwen mensenrechtenactivisten met de regelmaat van een klok dat de bijzondere politiemethoden te vrijblijvend geregeld zijn, dat ze al te willekeurige inbreuken mogelijk maken op iedereens privacy 36. Ook in perskringen wordt regelmatig een vingertje in die zin opgestoken. Vandaar ook hier weer een bijkomende vraag: gelet op de verwachtingen die we zelf koesteren jegens de politie, past eens te meer niet een beetje terughoudendheid van onze kant ?
Pol Deltour is nationaal secretaris van de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB) en van de Vlaamse Vereniging van beroepsJournalisten (VVJ)
36
Zie het tijdschrift Orde van de Dag, aflevering 21 van maart 2003, over het thema ‘Bijzondere Opsporingsmethoden: het doel heiligt de middelen ?’ (uitgeverij Kluwer). Daarin ondermeer een bijdrage over ‘Bijzondere politiemethoden en journalistiek’ van de hand van auteur dezes.