“In welke mate is, volgens Alain de Botton, de architectuur van een woning van invloed op het geluk van de bewoner?”
Alain de Botton De architectuur van het geluk
Yvonne Willems 0829698 Architectuur & Filosofie J. Voorthuis Master ABP 2014-2015
Architectuur en geluk. Twee termen die door de meeste mensen als aparte begrippen worden gezien en geïnterpreteerd. Maar is dit wel helemaal juist? Hebben ze niets met elkaar te maken? De manier waarop we bouwen en wonen heeft wel degelijk enige invloed op ons gevoel. Dit kan van de ene kant een positieve en anderzijds een negatieve werking hebben. Tegenwoordig wanen we onszelf in een groot aantal gebouwen, al dan niet met een publieke functie, en worden we geconfronteerd met verschillende soorten architectuur. Hierbij is een onderscheid te maken in exterieur en interieur. Denk bij exterieur aan façades, materiaalgebruik, de relatie tussen binnen en buiten, hoeveelheid openingen, e.d. Bij het interieur ligt de nadruk op de meubels, afmetingen van de verschillende kamers, het gebruik van licht, keuze van bekleding, e.d. Elk van deze aspecten van de architectuur verschaffen ons al dan niet een goed gevoel. Met andere woorden heeft de architectuur dus in kleine en/of grote mate invloed op ons geluk. Waar we minder bij stilstaan is de impact van de manier waarop we bouwen en wonen op ons welbehagen of onbehagen, met andere woorden bij de rol van de architectuur in zijn brede betekenis op ons geluk. Nochtans bevinden we ons voortdurend in publieke en private gebouwen en worden we op elk moment geconfronteerd met landschappen, steden, straten, bruggen, kantoren, huizen en meubels die ons al dan niet een goed gevoel verschaffen. Over dit thema schreef de Zwitserse filosoof Alain de Botton een opmerkelijk boek onder de titel De architectuur van het geluk. Alain de Botton is een van de meest gelezen hedendaagse filosofen. Steeds opnieuw slaagt hij erin om moeilijke filosofische thema’s toegankelijk te maken voor een breed publiek. In het verleden schreef hij bestsellers als Essays in Love, De kunst van het reizen en Statusangst waarin hij inging op westerse maatschappelijke en sociaal-economische verschijnselen. Een belangrijk element daarin is de hang van elke mens naar goedkeuring van de ander, de behoefte aan liefde en waardering. Statusangst is bijvoorbeeld de zorg dat we niet voldoen aan de idealen van succes zoals de maatschappij die ons oplegt. Mensen zijn bang om respect en waardigheid te verliezen. Die angst kan leiden tot het besef als mens mislukt te zijn. In zijn boek De architectuur van het geluk trekt de auteur deze gedachtegang door naar de manier waarop we wonen, bouwen en leven, en hoe architecten inspelen (inspeelden) op dergelijke menselijke gevoelens en bekommernissen. Hierbij neemt hij de lezer mee op een reis door de esthetiek van de westerse en oosterse beschavingen waarbij hij zich de vraag stelt waarom mensen en volkeren zoveel van smaak verschillen. Kan een mooie omgeving ons gelukkiger maken? Kunnen gebouwen, bruggen en steden onze gemoedstoestand beïnvloeden? De filosoof vertrekt van de vraag ‘Wat is een mooi bouwwerk?’ Het antwoord op die vraag evolueerde met de smaak van de mensen. Eeuwenlang stond de klassieke stijl van Grieken en Romeinen model voor klassen en schoonheid. Zelfs vandaag worden nog huizen gebouwd met Dorische, Ionische en Korintische zuilen. Maar gaandeweg probeerde men nieuwe stijlen zoals de gotische die in gans Europa en NoordAmerika ingang vond. Met de toenemende kolonialisering kwamen architecten ook in contact met vreemde stijlen, zoals de Egyptische Indische, de Chinese en de islamitische. Het leidde tot architectonische combinaties, volgens sommigen zelfs tot chaos. In feite raakten bouwheren steeds meer in de ban van de esthetiek en begon elke architect zijn persoonlijke theorie met meer of minder succes toe te passen.
Interessant is het onderscheid dat De Botton maakt tussen architecten en ingenieurs. Die laatste trokken zich minder aan van de esthetica maar ontwierpen en werkten in functie van de functionaliteit. ‘Het is de plicht van de architectuur om iets nuttigs, praktisch en functioneels in iets moois te veranderen’, aldus de befaamde Duitse architect Karl Friedrich Schinkel. Het is een sleutelzin in het boek van De Bottom die zich afvraagt hoe een huis er zou uitzien als de architect het hele idee van schoonheid had laten vallen voor functionaliteit? Dat die twee zaken ook te combineren zijn bewees alvast de ZwitsersFranse architect Le Corbusier. ‘De modernisten hadden in feite zo’n hang naar esthetiek dat efficiëntie stelselmatig naar het tweede plan werd verschoven’, aldus de auteur, en dat klopt ook want bepaalde huizen van Le Corbusier vertoonden structurele problemen die elk gevoel van schoonheid letterlijk in het water deden belanden. Zo kreeg de architect van de bewoners van zijn beroemde Villa Savoye de dwingende vraag om het huis ‘bewoonbaar te maken’ want het dak lekte. Het neemt niet weg dat met de jaren de architectuur gebruikt (en misbruikt) werd om bepaalde gevoelens uit te drukken en te wegen op het gevoel van de burgers en bewoners. Architecten, maar ook kunstenaars en designers, speelden met hun realisaties in op de verlangens van hun opdrachtgevers, zowel gewone burgers als politieke en religieuze leiders. In het boek staan tal van foto’s om dit te illustreren. Zo publiceert De Botton foto’s van glazen met een slanke voet, en rechte glazen. De eersten staan voor elegantie en vrijheid, de tweede voor strengheid en discipline. Elk gebouw en voorwerp krijgt op die manier een bepaalde betekenis. Als meest treffende voorbeeld verwijst de auteur naar de bouwkunst van Albert Speer, de geliefde architect van Adolf Hitler. Zijn ontwerpen en realisaties waren erop gericht om mensen te imponeren, een tactiek die ook andere dictators toepasten met reusachtige pleinen, gigantische galerijen en andere effecten die de mens moesten herleiden tot een nietig ding. Denk aan de enorme indrukwekkende verticale lichtzuilen die Speer liet schijnen op de nazi-partijdagen van Neurenberg. Het beoogde effect was daar niet zozeer het scheppen van schoonheid maar wel maar wel het imponeren, zelfs beangstigen van individuen zodat ze hun kritische zin verloren en opgingen in de door de Führer vurig nagestreefde conformering en gehoorzaamheid. Dit was ook het doel van heel wat andere wereldlijke en kerkelijke leiders die via hun gehoorzame bouwheren de mens in de pas hoopten te houden. Vandaar de enorme kerken, kathedralen en moskeeën. Pausen en mullahs koesterden de ijdele gedachte dat hun indrukwekkende gebouwen in staat waren ons geestelijk en moreel te verheffen. ‘God is de oorsprong van al wat moois is’, aldus de Arabische filosoof Idn Sina en inderdaad, we vergapen ons op de vele mooie kunstwerken die in de loop van de geschiedenis werden gebouwd ter ere van goden, farao’s en keizers. Maar is diezelfde God dan ook niet verantwoordelijk voor al het kwaad? De meeste van die gebouwen kwamen immers tot stand door slaven en dwangarbeid, met geld afgeperst en beroofd van vijanden. Naast schoonheid en machtsdemonstratie bespreekt De Botton nog een andere drijfveer: de angst om iets dierbaars te vergeten. Vandaar de drang tot het bouwen van graftomben, gedenktekens en mausolea voor onze doden, maar ook het willen uitdrukken van belangrijke waarden via standbeelden, monumenten en belforten. Alhoewel ook hier de propaganda om de hoek kwam kijken: zie naar de afbeelding van heldhaftige boeren, arbeiders en soldaten in de fascistische en communistische
dictaturen, maar ook naar de imposante wolkenkrabbers als symbolen van het succes van het ongebreidelde kapitalisme. Schoonheid, symboliek en overdracht van waarden werden vaak verbonden in één beeld, denk aan het Vrijheidsbeeld dat als een baken opsteekt in de haven van New York en waar miljoenen mensen van op het dek van reusachtige oceaanreuzen letterlijk naar uitkeken toen ze hun eigen land ontvluchtten op zoek naar een beter bestaan. Tenslotte is er ook de drang naar orde waarbij individuele belangen plaats moeten ruimen voor een gemeenschappelijk belang en waarbij de geometrie de plaats inneemt van de natuur. ‘Elke architectuurstijl brengt een opvatting van geluk tot uitdrukking’, aldus de auteur, en dat klopt ook. Het besef dat smaken regelmatig veranderen brengt architecten ertoe om hun ambacht los te koppelen van modes in de (vaak ijdele) hoop dat hun werk ‘er na enkele decennia niet bespottelijk uitziet’. Sommige theoretici poogden zelfs de manier van bouwen te rationaliseren en schoonheidswetten op te stellen. De Italiaanse architect Andrea Palladio die een stijl ontwikkelde die op het classicisme van het Oude Rome was gebaseerd schreef in de zestiende eeuw het boek I quattro libri dell'architectura waarin hij een soort canon voor de architectuur beschreef. Zijn boeken en gebouwen oefenden een grote invloed op de Europese en Amerikaanse architectuur uit. Maar finaal botsten zijn ideeën met nieuwe inzichten en idealen. Later, in de 19de eeuw probeerden architecten net unieke zaken te ontwerpen met ‘als onbedoeld effect dat het zorgvuldig geweven patroon van steden aan stukken werd gereten’, zo schrijft De Botton. Sindsdien dansen architecten voortdurend op de slappe koord tussen orde en chaos, tussen rede en emotie, tussen luxe en eenvoud. Gelukkig konden architecten niet altijd hun zin doordrijven. De Botton verwijst naar plannen van Le Corbusier om de helft van het Parijse stadscentrum te verwoesten en te vervangen door massale wolkenkrabbers die elk plaats boden voor 40.000 bewoners. Dat gebeurde gelukkig niet, maar de troosteloze hoogbouw in de Parijse banlieus zijn er wel de plompe exponenten van. In het boek dat opgelucht is met tal van tekeningen, illustraties en schetsen staat een foto van een moderne brug tussen twee ruwe bergheuvels. Het is een van de mooiste afbeeldingen in het boek en symboliseert de samenhang tussen menselijke rede, natuur en schoonheid. De brug is niet alleen functioneel – ze zorgt immers voor de verbinding tussen twee plaatsen en maakt reizen eenvoudiger – ze voegt aan het natuurlijke landschap ook iets onwezenlijk moois toe. Dat lijkt me ook de échte taak van de architect. Hij probeert ons op een andere manier naar gebouwen te laten kijken en ons daar zelf vragen bij te laten stellen. Alain de Botton onderzoekt met ons wat het ene gebouw afzichtelijk, maar het andere juist heel bijzonder en het bekijken waard maakt. Zijn manier om architectuur te bespreken is erg 'menselijk' in de zin dat hij veel relateert aan dingen uit het dagelijks leven. Hij behandelt de architectuur niet zozeer als een verheven onderzoeksgebied, maar eerder als een fenomeen waar iedereen nu nog te weinig aandacht voor heeft en waarop hij graag de aandacht zou vestigen. De architectuur van het geluk biedt, anders dan een overzichtsboek van architectonische hoogstandjes, niet zozeer een simpele canon, maar veel meer vragen en interessante antwoorden. Het uitgangspunt is niet het gebouw, maar wij, de mensen die dat gebouw bekijken en die zich willen laten omringen door dat gebouw. De Botton neemt niet het startpunt van een architect, of een deskundige, maar probeert als een geïnteresseerde leek nauwkeurig naar gebouwen te kijken en
die dingen te beschrijven die hem opvallen, die hij mooi vindt. Hoe los de opzet van dit boek verder ook lijkt te zijn, De Botton eindigt toch stellig, door een vijftal elementen te noemen waaraan een mooi gebouw zou moeten voldoen. Eigenlijk is dat een onmogelijke opgave, zo geeft hij zelf ook aan, want als er gebouwd kon worden volgens vaste regels werden er alleen nog maar mooie gebouwen gemaakt. Het resultaat van zijn onderzoek naar architectuur zou niet hoeven eindigen met een vijftal elementen die mooie architectuur zou bevatten; de zoektocht naar wat architectuur met ons doet was al interessant genoeg. En nu is er dan De architectuur van het geluk. De Botton verwondert zich over ruimte, Over het feit dat een mooie ruimte een geluksgevoel weet op te roepen. Maar ook over de beperkte invloed van deze mooie ruimte op ons geluk. Een mooie ruimte kan ons humeur, laat staan onze daden, niet veranderen. Dezelfde ruimte die op het ene moment ons een geluksgevoel biedt, biedt net zo goed plaats aan een echtelijke ruzie en sombere gedachten. En een prachtig paleis zorgt er niet voor dat een dictator tot andere gedachten komt. Toch is De Botton overtuigd dat een mooie ruimte bijdraagt aan ons geluk en zijn zoektocht in dit boek is dan ook: wat is een mooie ruimte? Heeft de Botton een bevredigend antwoord geformuleerd op de vraag naar wat een mooie ruimte is? Ik betwijfel het, al is zijn vergelijking met de deugdethiek doordacht. Het zou een verrijking van het vak zijn als op de architectenbureaus ontwerpen vanuit deze insteek doordacht wordt. Misschien dat architecten inderdaad te snel meegenomen worden in de eigen voorkeuren en dat de gedachte aan het geluk van de bewoners en andere betrokkenen dat kan relativeren. Gaat het in de architectuur om de humaniteit? En zo ja, hoe realiseer je dat? Zo nee, waar gaat het dan over? Het boek verdient dan, naast De Bottons eigen brede publiek, ook de aandacht van architecten. Maar de nadruk op geluk, deugdzaamheid en waarden is ook te beperkt. Hoe houdbaar is het streven naar ‘geluk’ in de architectuur? Hoe veranderlijk is ons beeld van geluk? In ieder geval veel anders dan vijftig jaar geleden, laat staan nog langer geleden! Kan geluk daarmee een richting duiden voor de ontwerper? Hebben architecten hier inderdaad een opvoedkundige taak? Gaat architectuur eigenlijk niet over veel meer dan slechts ‘de belofte van geluk’? In de gedachtegang van De Botton lijkt, om een voorbeeld te noemen, een stroming als het deconstructivisme onbestaanbaar. Je kan immers moeilijk zeggen dat daarin het ideaalbeeld van een goed leven wordt verbeeld, eerder komt hierin de vervreemding van dit ideaalbeeld tot uitdrukking. De Botton gaat hier niet op in terwijl gedacht vanuit de deugdethiek er toch wel iets over te zeggen is . Tussen de regels door – in de afbeeldingen en besprekingen – wordt overigens wel duidelijk wat De Botton zelf goede architectuur vindt: Zwitserse fijnzinnigheid en hedendaagse interpretaties van traditionele vormen. De deugdethiek richt zich op wat voor persoon men zou willen zijn en het beschrijven van de karakteristieken van zo een persoon. Het uiteindelijke doel is een goed en gelukkig leven. Om dit te bereiken dient men te leven volgens bepaalde deugden. Overgebracht naar de esthetiek zou het werk van de architect neerkomen op het vormgeven van bepaalde deugden in gebouwen. Zelf noemt en bespreekt De Botton een vijftal deugden: orde, harmonie, elegantie, samenhang en tenslotte een deugd voor de ontwerper: zelfkennis. Want slechte architectuur komt tot stand doordat architecten zichzelf niet goed kennen. “Ontwerpen betekent” stelt De Botton, “afleren
wat we denken te weten, geduldig de mechanismen achter onze reflexen ontleden en ons doordringen van het mysterie en de verbluffende complexiteit van onze dagelijkse handelingen.” Over de keuze van deze deugden kan gediscussieerd worden, dat stelt ook De Botton. Nogmaals teruggrijpend op Stendhal schrijft hij dat er “evenveel soorten schoonheid als er ideeën van geluk bestaan”. Het is niet meer dan logisch dat verschillende mensen zich ook aangetrokken voelen tot verschillende vormen van architectuur. Voel je je aangetrokken tot knusheid, eenvoud, rijkdom, spanning of rust? Toch leert De Botton uit de deugdethiek (gecombineerd met psychologisch inzicht in de ‘smaak’) dat de overtuiging dat alle stijlen even verdedigbaar zijn, onwaarschijnlijk is, evenals de tegenpool overigens, dat er slechts één aanvaardbare visuele stijl zou zijn. En, niet onbelangrijk, hij is van mening dat gevoel voor schoonheid ontwikkeld kan worden. Architecten hebben in het betoog van De Botton dan ook een min of meer opvoedkundige taak. Zij hoeven niet aan te sluiten bij de verlangens van ieder individu – noch van ‘het volk’ (als je het even elitair stelt). De deugdethiek gaat juist uit van een leerproces: de geschiedenis leert dat een deugdzaam leven leiden niet eenvoudig is. De deugdethiek is namelijk wars van directe behoeftebevrediging. Als voorbeeld voert De Botton de Japanse voorkeur voor het onvolkomen op. Hij citeert de Japanse schrijver Junichiro Tanizaki: “We voelen ons niet gauw op ons gemak bij dingen die glimmen en glanzen. De westerling gebruikt tafelgerei van zilver en staal en nikkel, dat hij oppoetst tot het prachtig glimt, maar wij hebben daar iets tegen. Hoewel ook wij soms zilver gebruiken voor theeketels, karaffen of sakekommen, potsen we die liever niet. Integendeel, we beginnen ze pas te waarderen wanneer ze dof zijn geworden, wanneer er een donker, grauw patina op is verschenen.” Al in de middeleeuwen lieten Japanse dichters en zenpriesters hun landgenoten kennis maken met de schoonheid van het alledaagse, van eenvoudige, onbewerkte en vergankelijke dingen. De les die we uit Japan kunnen leren is dat we een schoonheid kunnen leren waarderen waar we aanvankelijk niet mee vertrouwd waren.. De Botton gebruikt bovenstaand voorbeeld tegen de argumenten van veel projectontwikkelaars. Die stellen maar al te snel dat de protserige villa’s die zij verkopen blijkbaar het enige is waar mensen van houden of kunnen houden, ze verkopen immers als zoete broodjes? De Botton is er zich van bewust dat deze vraag not-done is. Wie modern is, zegt hij, zal de vraag naar schoonheid een lastige, zelfs onbeantwoordbare vraag vinden. Hoe zouden wij kunnen bepalen wat mooi is, laat staan wat iemand anders mooi moet vinden? Hij behandelt de achtergrond van deze gedachte, via de Renaissance, de Romantiek naar het modernisme waarin de vraag naar schoonheid is vervangen door de gedachte dat de vorm niet bepaald moet worden door vormwil, maar door het gebruik. Voor architecten natuurlijk gesneden geschiedeniskoek, voor het grote publiek is het wellicht een aardig inzicht in het hedendaagse architectuurdebat. Het is duidelijk dat De Botton deze gedachte niet het laatste woord geeft. Als een mooie ruimte beter voor ons humeur is dan een lelijke, dan zijn we alleen moreel al verplicht hierover met elkaar te spreken. Hij denkt dan ook een oplossing te hebben gevonden om de onmogelijkheid van dit gesprek te overstijgen. Schoonheid heeft namelijk alles met waarden te maken, stelt hij. De negentiende eeuwse Franse schrijver Stendhal citerend: “Schoonheid is de belofte van geluk”. Het idee van wat mooi is, is verstrengeld met het idee van wat een goed leven is. “De gebouwen die
wij bewonderen hebben met elkaar gemeen dat ze op allerlei manieren waarden verheerlijken die wij hoogachten – dat ze met andere woorden via hun materialen, vormen en kleuren verwijzen naar zulke van oudsher positieve eigenschappen als vriendelijkheid, goedheid, fijnzinnigheid, kracht en intelligentie.” Als we daarom willen discussiëren over esthetiek, dan moeten we dat op een zelfde manier doen als over ethiek een goede ingang daarvoor is de deugdethiek, aldus De Botton.