P LEMMATICA P 1 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
De P(ee) van Piet(er) p.a. pag. par. pers. pk P.S.
per adres pagina/bladzijde paragraaf persoon/persoonlijk paardenkracht Post Scriptum, naschrift, vergeten (te schrijven)
de p(ee) inhebben/had de p(ee) in/heeft de p(ee) ingehad ° Sinds die ruzie van vanmorgen heeft ze (er) behoorlijk de pee in.
En gisteren was ze nog in een stralend humeur! ± Je kunt zien dat ze de smoor inheeft, ze trekt eengezicht als van een oorwurm! <>
pa/pap/pappa ° Dag pa, hoe gaat het?, vraagt de student ../ ° Welterusten pap(pa), zegt Nellie ../ ° Dat boek heb ik van mijn pappa ../
± ..\ aan zijn oude heer. ± ..\ tegen haar vader. « ..\ en mijn mamma gekregen.
de paal/palen ° In het westen van Nederland worden de huizen op palen gebouwd. ° Aan het begin van de straat staat een paal ../ ° Je kunt daar niet op het trottoir parkeren, de gemeente heeft er allemaal paaltjes neergezet. ≈ De regering wil nu toch paal en perk gaan stellen aan ‘het zinloze geweld op straat’. ≈ Eerst was iedereen wild enthousiast over mijn plan, maar toen puntje bij paaltje kwam, had niemand tijd om te helpen. ≈ Toen de acteur zijn tekst kwijt was, stond hij voor paal.
≥ Vroeger heiden ze boomstammen de grond in, tegenwoordig gebruiken ze er beton voor. « ..\ met wel drie verkeersborden erop. ≥ Die staan zó dicht bij elkaar dat je er niet met je auto tussendoor kunt. Je kunt er wel mooi je fiets tegenaan zetten! ± Het wordt wel tijd dat ze dat aan banden gaan leggen. <> Ze hebben het veel te lang op zijn beloop gelaten. ± Toen het er op aankwam om echt iets te doen, haakte iedereen af. ± Hij sloeg een figuur als modder / stond voor gek.
het paar/de paren ° Ik koop een paar schoenen en een paar wanten. ° Die twee vormen best een leuk paar, vind ik. ° Gaat het koninklijk paar nog naar Rusland? ° Hoeveel paren kunnen aan die wedstrijd meedoen? ° Johnny en Rijk: een paar apart!
± Ik heb immers twee voeten en twee handen! ± Inderdaad, het is een leuk stel. ± Ik geloof dat Koningin Beatrix en Prins Claus volgende week vertrekken. ± Er kunnen zich twintig tweetallen inschrijven. ± Ja, dat is een bekend komisch duo / stel.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 2 een paar/ ° Ik ben maar een paar dagen ziek geweest. (.) Ik geloof dat ik niet genoeg glazen heb. (.) De meeste cursisten zijn met vakantie.
± Gelukkig duurt zo’n koutje meestal maar enkele dagen, na een dag of twee, drie was ik weer beter. « Hier heb je er een paar van mij. « Er zijn er maar een paar thuisgebleven.
het paard/de -en ° Het paard is een edel dier. ° De cowboy springt op zijn paard en rijdt snel weg. ≈ Ook het beste paard struikelt wel eens! ≈ Paarden die de haver verdienen, krijgen ze niet. ≈ Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken. ≈ Je mag best man en paard noemen. ≈ Dat kind is wel erg over het paard getild! ≈ De student woont in een oude, verwaarloosde troep! Een blind paard kan er geen schade doen. ≈ Het bleek dat we het paard achter de wagen hadden gespannen. ≈ Het oog van de meester maakt het paard vet. ≈ We hebben gisteren gewerkt als een paard.
≥ Het heeft geen poten maar benen en geen bek maar een mond! ± Hij geeft zijn ros de sporen en trekt de teugels strak aan. ± Iedereen maakt wel eens een fout! De beste breister laat wel eens een steek vallen. ± Je krijgt niet altijd loon naar werken. ± Je moet geen kritiek hebben op iets dat je cadeau krijgt. ± Vertel maar gerust hoe het precies in elkaar zit. <> Er doekjes om winden heeft geen zin. ± Iedereen hemelt het altijd zo op, dat het nu een verwaand nest is. ± Je kunt er niets kapot maken: er ìs bijna niets!
± We hadden de zaak helemaal verkeerd aangepakt en in de verkeerde volgorde gewerkt! ± Als de baas de zaak in de gaten houdt, levert die de meeste winst op. ± We moesten wel zo enorm hard werken om dat karwei in één dag klaar te krijgen. ° De schaker sloeg het paard van zijn tegenstander. « Direct daarna was hij zelf een toren en twee pionnen kwijt! ° Met een prachtige sprong over het paard besloot ≥ Hij kwam aanlopen, zette zijn handen op het paard en maakte een de turnkampioen zijn serie oefeningen. dubbele salto! ^ paard, ezel, kameel, bok, os, buffel, hond: dieren die werk doen voor de mens (gedomesticeerde dieren). Meestal zijn het trekdieren of lastdieren. paardrijden/reed .. paard/paard gereden ° Als je goed wilt leren paardrijden kun je het beste naar een manege gaan en daar les nemen.
± Het valt namelijk helemaal niet mee om op een paard te zitten en het precies te laten doen wat jíj wilt!
het paars/ ° Paars krijg je door rood en blauw te mengen. ° Bisschoppen gaan in het paars gekleed ../
± We noemen die kleur ook violet. ± ..\ als symbool voor het bloed dat ze bereid moeten zijn te storten voor de Rooms-Katholieke kerk. ^ violet, lila, mauve, purper, zachtpaars zijn tinten/nuances van het paars. paars/-e ° Paarse tulpen zijn er niet zoveel ../ ~ Mijn handen en mijn gezicht waren paars ../
<>
«
..\ als gele en rode. ..\ van de kou.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 3 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de paashaas/ -hazen ° De paashaas verstopt ../ ° Heb je de paashaas in het centrum gezien?
« ..\ de paaseieren in de tuin. ± Bedoel je die kerel in een dierenpak met lange oren en een mandje eieren op z’n rug?
het pad/de -en ° Er lopen twee paden langs de autoweg: het voetpad en het rijwielpad. ° Als het morgen mooi weer is, wil ik vroeg op pad gaan. ° Wat ben jij nog laat op pad! ≈ Tot zijn grote verdriet is zijn dochter op het slechte pad geraakt. ≈ Slechte vrienden hebben die jongen op het verkeerde pad gebracht.
± Die smalle wegen zijn dus voor de voetgangers en de fietsers. ± Ik ga er graag zo vroeg op uit. <> Waarom zit je niet lekker thuis? ± Ze is aan drugs verslaafd en om aan geld daarvoor te komen is ze in de prostitutie terecht gekomen. <> Er zijn een paar mensen die proberen hem weer op de goede weg te helpen.
de pad/ -den ° Padden zijn een soort kikvorsen. Zij leven op het land.
«
Kikkers zijn meer waterdieren.
de paddestoel/ -en ° In de herfst groeien er veel paddestoelen in het bos en in grotten. ± Sommige van die zwammen zijn eetbaar, zoals champignons, maar er zijn ook heel giftige. ≈ Zulk soort winkels verrijzen als paddestoelen uit de grond. ± Er zijn in heel korte tijd wel tien van die zaken in de stad geopend. de pagina/ -’s ° De titel van het boek staat op de eerste pagina. ° Heeft dat boek 897 pagina’s?
± Het verhaal begint op de derde bladzijde. « Krijg ik nooit uit. Ik heb geen geduld voor zulke dikke pillen.
het pak/de -ken ° ° ° ° ° ~
De postbode kwam een groot pak brengen. Moet ik een pak melk meebrengen ../ Hij rookt een pakje sigaretten per dag. Ik moet dat pak oude kranten naar de container brengen. Mijn broer heeft een pak en twee overhemden gekocht. Als Jantje erg stout is, krijgt hij een pak slaag van z’n vader.
≈ Ben je veilig thuis? Dat is een pak van m’n hart! ≈ Kop op, niet bij de pakken neerzitten!
± Het was een pakket van mijn zuster in Australië. <> ..\ of een fles? ± Hij koopt altijd 10 doosjes tegelijk, een slof heet dat. ± Er ligt alweer een hele stapel in de gang. ± Een grijs kostuum, een wit en een blauw shirt. ± Dan zal hij al menig pak rammel gehad hebben want ‘t ís me een ondeugende aap! ± Zo af en toe een pak voor z’n broek heeft hij nodig! ± Da’s een hele opluchting, ik maakte me al ongerust! ± Niet de moed laten zakken! Er komen betere tijden!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 4 pakken/pakte/gepakt ° ° ° ° ° ° ~ ~
En, ben je klaar voor je reis? Heb je al gepakt? Koffers pakken vind ik wel leuk ../ De jongen pakt een glas en doet er cola in. Als het vanavond glad is, ga ik niet met de auto, dan pak ik de tram ../ Ik heb dorst, zullen we een pilsje pakken? Eindelijk heeft de politie die tasjesdief gepakt. In het spitsuur stonden de mensen op elkaar gepakt in de tram. Ik heb dat boek in één ruk uitgelezen, het pákte me.
° Het ventje rukte zich los en het duurde wel even voor zijn moeder hem weer te pakken had. ~ De muggen hebben me vannacht vreselijk te pakken gehad ../ ~ Wacht maar, ik krijg jou nog wel te pakken! ~ Ik heb al de hele dag geprobeerd hem te pakken te krijgen ../ ~ Op 1 april hebben we hem toch te pakken genomen! ≈ Na die ruzie met haar baas kon ze haar koffers / biezen pakken. ≈ Hij voelde zich gepakt toen bleek dat zijn vriendin alléén naar de film was gegaan. ≈ Hij heeft het aardig te pakken! ≈ Ze heeft het vreselijk te pakken van die nieuwe leraar.
± Ja, ik heb net vanmiddag mijn bagage klaargemaakt. <> ..\ maar ze uitpakken vind ik vreselijk! <> Hij drinkt het leeg en zet het dan op het/de aanrecht. ± ..\ of ik neem de bus. ± ± ± ±
Goed, we gaan in dit café een biertje drinken. Gisteren hebben ze hem gearresteerd. Mannetje aan mannetje stonden ze, als haringen in een ton! Vreemd, mij boeide het helemaal niet!../ <> ..\ Ik vond er eigenlijk niets aan! ± Buiten adem kon ze hem eindelijk weer grijpen. # ± ± ± ± ±
..\ m’n hele gezicht zit ónder de muggenbeten! Ik neem je heus wel een keer te grazen! ..\ maar ‘t is me nog steeds niet gelukt contact met hem te krijgen. Volgens goed gebruik hebben we hem flink voor de gek gehouden. Ze werd op staande voet ontslagen. Hij was erg teleurgesteld dat ze niet op hem gewacht had.
± Hij is al een paar dagen flink ziek! ± Ze is niet de enige die smoorverliefd op hem is.
het pakket/de -ten ° De post is aan de deur geweest met een pakket toen ik niet thuis was, hij heeft een briefje achtergelaten. ° Grote bedrijven geven hun werknemers met Kerst een pakket ../ ° De regering heeft een pakket maatregelen genomen om de belastingfraude tegen te gaan. ° Zit dat medicijn in het ziekenfondspakket? ° Als je medicijnen wilt gaan studeren moet je een zwaar (vakken)pakket kiezen.
± Na vijven kan ik het pak ophalen op het postkantoor. « ..\ met allerlei luxe dingen er in. Een kerstpakket! ± Er zijn allerlei voorschriften bedacht om die fraude moeilijker te te maken. ± Ja, het ziekenfonds betaalt het als de arts het voorschrijft. ± Dan moeten wiskunde en scheikunde in de combinatie van je eindexamenvakken zitten.
het paleis/de paleizen ° Koningin Beatrix woont in het paleis Huis ten Bosch, ± Er zijn nog meer ‘vorstenverblijven’ in ons land: Het Loo en maar ze werkt in het paleis Noordeinde. Paleis Soestdijk bijvoorbeeld. ° In die buurt staan enorm grote en dure huizen: ± Kasten van huizen die een paar miljoen kosten! <> paleizen gewoonweg! Als je een arbeidershuisje zoekt, moet je in een andere buurt zijn! ° Het ‘Paleis van Justitie’ is ../ ± ..\ het kantoor van ‘de rechterlijke macht’. ^ paleis, villa, bungalow, eengezinswoning, herenhuis, portiekwoning, etage, appartement, flat, arbeidershuisje, hutje: woningen. de pan/ -nen ° ° ~ ≈
In welke pan moet ik de groente koken? Zal ik de soep in de keuken opscheppen of de pan op tafel zetten? De prijzen van de huizen rijzen de laatste tijd de pan uit. Het leger heeft de vijand in de pan gehakt.
« « ± ±
Neem de roestvrij stalen maar met het glazen deksel. Laat de soep maar in de pan, op de borden wordt hij zo gauw koud! Zo langzamerhand worden de huizen onbetaalbaar. Vrijwel alle vijandelijke soldaten werden gedood.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 5 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de pan/ -nen, vervolg ≈ M’n vader gaf m’n broer een enorme uitbrander ± Mij gaf hij ook een flink standje. en ik kreeg ook een veeg uit de pan. ^ kookpan, braadpan, steelpan, snelkookpan, koekenpan, poffertjespan, stoompan: allemaal pannen. ° Door de storm zijn er heel wat pannen van het dak gewaaid. ± Gek eigenlijk, die losse dakbedekking in ‘n land waar ‘t bijna altijd waait! ~ Wat maken jullie weer ‘n lawaai! De pannen vliegen van het dak! ± Het huis is te klein! ≈ Zo, jullie zijn voor vannacht onder de pannen! ± Gelukkig, jullie zijn uit de zorgen: jullie hebben nu even onderdak. ° Wat een ongelooflijke pan is het hier! ± Wat heb je weer een rommel gemaakt! Een puinhoop! de paniek/ ° De brand in de bioscoop veroorzaakte een grote paniek: ../ ° Vooral de rookontwikkeling zaaide paniek. ° Iedereen vluchtte in paniek de zaal uit.
≥ ..\ alle mensen wilden in doodsangst tegelijk naar buiten. ± Die dikke walm deed veel angst ontstaan. ± Doodsbang probeerde iedereen weg te komen.
de panne/ ° Onderweg zagen we verschillende auto’s met panne langs de kant staan.
± Dat lijkt me zó erg om met pech langs de weg te staan en te moeten wachten op de wegenwacht!
de pannenkoek/ -en ° Ik houd niet zo erg van die dikke, Hollandse pannenkoeken. ± Die Franse, flinterdunne crêpes vind ik wél lekker! ° Wat zal ik bakken, pannenkoeken of drie-in-de-pan? ± Doe maar van die dunne pannenkoekjes, flensjes! ^ crêpes, drie-in-de-pan, flensjes, pannenkoeken: in de koekenpan gebakken nagerechten. de pantoffel/ -s ° In huis draag ik geen schoenen, maar pantoffels. ~ Die man zit enorm onder de pantoffel.
± ‘s Zomers draag ik muiltjes en ‘s winters dichte, warme sloffen. ± Hij heeft thuis niets te vertellen, z’n vrouw is de baas, ../ ± ..\ hij is dus een pantoffelheld!
het papier/de -en ° Goedkoop papier, zoals krantenpapier, wordt van hout gemaakt. ° Zet dat plan van jou maar eens op papier! ° Op papier lijkt het een prachtig plan ../ ≈ (Het) papier is geduldig, ../ ° Hij had al lang op reis moeten zijn maar zijn papieren zijn nog steeds niet in orde. ° Bij de grens vroegen ze naar mijn papieren. ~ Zij weet nog niet of ze die baan krijgt maar ze heeft wel goede papieren.
≥ Gelukkig kan oud papier goed gerecycled worden, anders bleef er geen boom over! ± Als je het opschrijft, kan iedereen er aandacht aan besteden. <> ..\ maar in de realiteit zal er weinig van terecht komen, vrees ik. ± ..\ dat spreekt je niet tegen. Op papier kun je alles beweren / bij elkaar fantaseren. ± Vooral voor dat ene land moet hij veel officiële stukken laten zien. Hé wat vreemd, bij mij maakten ze een gebaar van: rij maar door! ± Nou, Ik moest mijn paspoort laten zien. ± Ze heeft o.a. een prima getuigschrift van haar vorige baas. <>
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 6 het papier/de -en, vervolg ° Als je een goede parfum wil kopen, loopt dat al gauw in de papieren.
± Daar komen bankbiljetten aan te pas, ../ <> ..\ dat red je niet met alleen kleingeld/muntgeld.
de paraplu/ -’s ° Steek meteen je paraplu maar op, ‘t regent al!
± Handig hoor, zo’n regenscherm! <> Een parasol zullen we niet nodig hebben, de zón zien we vandaag niet.
pardon ° Pardon mevrouw, heb ik u pijn gedaan? ° Pardon, mag ik u even passeren? ° Pardon meneer, weet u ook hoe laat ‘t is? ../
± ± ± ±
Mijn excuses, ik keek niet goed uit! Neemt u mij niet kwalijk, mag ik er even langs? ..\ Sorry (dat ik u lastigval), maar mijn horloge staat stil. ‘t Spijt me, maar ik weet het ook niet.
het parfum/de -s ° Er zijn maar twee parfums die ik lekker vind ../
± ..\ alle andere geurtjes, duur of goedkoop, kunnen me gestolen worden. ± Ze had zeker pas een fles van dat dure ‘reukwater’ gekregen.
° Toen de vrouw de lift instapte hing er een wolk van parfum om haar heen. parkeren/parkeerde/geparkeerd
° Om te slagen voor je rijexamen moet je correct kunnen parkeren. ± Je moet je auto op de goede manier neer kunnen zetten. ° Mág je hier je auto wel parkeren? ± Ik dacht dat het verboden was om hem hier te laten staan. ~ Als ik boodschappen moet doen, kan ik de kinderen ± Die vind het wel leuk als ik ze een poosje bij haar achterlaat / stal. bij mijn moeder parkeren. het parket/de -ten ° In veel flats is het verboden parket te leggen.
± Zo’n harde, houten vloerbedekking geeft te veel geluidsoverlast. Alleen als je zo’n vloer zwevend laat leggen, mag het wél. ^ vloerbedekking: tapijt, een vloerkleed, parket, linoleum, vinyl, zeil, plavuizen. ° Je brengt me met die vraag in een lastig parket. ± Ik wéét het antwoord, maar ik moet het nog geheim houden; ik vind dat een moeilijke situatie / ik sta voor een dilemma! ° De Officier van Justitie is de hoogste ambtenaar van het parket. ± Officieel heet dat het Openbaar Ministerie. de parkiet/ -en ° In Nederland kennen we parkieten alleen als ± In andere landen, zoals Australië, vliegen die kleine papegaaien vrij huisdieren in een kooitje. rond, zoals hier de mussen. ^ parkieten, mussen, papegaaien, meeuwen, spreeuwen, merels, eksters: een paar soorten vogels. het parlement/de -en ° Eens in de vier jaar kiest het volk een nieuw parlement. ° De taak van het parlement is het controleren van de regering.
± Het heet daarom ook de volksvertegenwoordiging. # De regering kan alleen voorstellen voor een nieuwe wet indienen, de Tweede Kamer en daarna ook nog de Eerste Kamer der Staten Generaal moeten die voorstellen dan goed- of afkeuren.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 7 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de particulier/ -en ° Particulieren kunnen geen inkopen doen bij de MAKRO. ° Je kunt daar als particulier niet terecht.
Je moet een bedrijf hebben om daar inkopen te kunnen doen. ± Als privé persoon kun je daar niets kopen. <>
particulier/ -e ° Sinds 1 januari ben ik particulier verzekerd. ° Particuliere belangen moeten vaak wijken ../
Ik verdien nu te veel om in het ziekenfonds te zitten. ..\ voor het algemeen belang. ± Persoonlijke belangen worden soms geschaad door een maatregel die voor bijna iedereen gunstig is. <> <>
de partij/ -en ° In die opera is vooral de partij voor de alten ontzettend moeilijk. ~ In die discussie blies hij zijn partij flink mee. ° De bemiddelaar probeerde de partijen dichter bij elkaar te brengen ../ ° Hoeveel partijen zitten er nu in het parlement? ° Op welke partij heb jij gestemd? ≈ Als er iets bijzonders te doen is, is zij altijd van de partij. ≈ Ik vind het erg moeilijk om in dat conflict partij te kiezen. ≈ ° ° ~ ° °
Gaat ze met Hans trouwen? Nou, dat is een goede partij! Er was een mooie partij voetbal op de TV. Zullen we een partijtje schaken? Moet je tegen Simon spelen? Dat is toch geen partij voor jou! Moet je nu alweer naar een partij(tje)? De politie heeft een enorme partij cocaïne in beslag genomen.
~ Hij wérd me toch een partij kwaad!
± Het gedeelte dat zij moeten zingen kent grote verschillen in toonhoogte. <> Soms doet hij zijn mond niet open ../ ± ..\ maar deze keer liet hij z’n mening duidelijk horen. ± ..\ maar het lukte niet om de tegenstanders een compromis te laten sluiten. ± Er zitten nu 10 politieke groeperingen in de Kamer. ± Ik heb mijn stem aan de PvdA gegeven. ± Ze doet altijd mee. <> Haar zus schittert meestal door afwezigheid. <> Ik blijf liever onpartijdig. ± Aan wie moet ik mijn steun geven? ± Hij is steenrijk, knap en ook nog eens heel aardig! ± Echt een prachtige wedstrijd! ± Ik heb meer zin in een potje scrabble. ± Hij is lang zo goed niet als jij! ± Dat is, geloof ik, al het derde feest(je) deze maand. ± ‘t Is één van de grootste hoeveelheden harddrugs die ze ooit onderschept hebben. ± Zó verschrikkelijk boos had ik ‘m nog nooit gezien!
pas ° Kennen jullie elkaar pas? ° ° ° ° ~
We gaan pas over een jaar trouwen ../ Ik heb hem pas nog gezien, ../ Ik heb pas de helft van dat boek gelezen. Je mag pas TV kijken als je huiswerk af is. Dát is pas voetballen!
Ik dacht dat jullie al lang verloofd waren. ± Welnee, we kennen elkaar nog maar heel kort. ± ..\ dat duurt nog een hele tijd! ± ..\ nog maar twee of drie dagen terug. <> Jij hebt het zeker al uit? ± Eerder niet! ± Fantastisch, wat kan die jongen goed voetballen! <>
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 8 de pas/ -sen ° Met drie of vier passen was hij bij me. ≈ Door gebrek aan geld moeten ze voorlopig pas op de plaats maken met de bouw van hun huis.
± Hij hoefde maar een paar stappen te zetten. ± Ze kunnen op het ogenblik niet verder want ze moeten allerlei materialen kopen en het geld is op! <> Ze zouden ‘t liefst maar dóórgaan, maar helaas! ± Alleen de laagst gelegen doorgangen zijn nog open.
° Er is in de bergen zóveel sneeuw gevallen, dat de meeste passen afgesloten zijn. ≈ Toen haar baas merkte wat ze van plan was, heeft hij haar de pas afgesneden.
± Hij zorgde ervoor dat haar plannetje niet kon worden uitgevoerd / hij belette haar om het ten uitvoer te brengen.
de pas (het paspoort)/ -sen (de -en) ° Ik moet een nieuw paspoort aanvragen, ../ ° Op Schiphol controleert de marechaussee de paspoorten van de reizigers.
± ..\ ik heb mijn huidige pas laten verlopen. ± Als je dat reisdocument niet bij je hebt mag je het land niet in of uit.
(het) pas/ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Ik zal die zaak op de volgende vergadering te pas brengen. Te pas en te onpas begint hij over zijn zoon in Amerika. Dat extraatje van zijn baas kwam goed van pas. Zeg, die grote mond van jou komt niet te pas! Bij die studie komt heel veel wiskunde te pas.
≈ Als het in haar kraam te pas komt, is ze erg vriendelijk tegen iedereen.
± ± ± ± ±
Ik zal de kwestie zeker te berde brengen / aan de orde stellen. Hij denkt niet eerst na of het het juiste moment is of niet. Zo vlak voor de feestdagen kon hij dat goed gebruiken. Je mag niet zo brutaal zijn, denk erom! Daar heb je veel wiskunde bij nodig / daar komt veel wiskundig inzicht bij kijken. ± Als ze er zelf belang bij heeft, is ze poeslief.
de paskamer/ -s ° Mevrouw, waar zijn de paskamers?
≥ Ik wil kijken of de maat van deze broek goed is.
het paspoort
>>> de pas
de passagier/ -s ° De stewardess brengt alle passagiers een kopje koffie.
± Sommige reizigers drinken liever thee. <> Het personeel drinkt op een ander tijdstip koffie. « ..\ en de hele bemanning zijn bij het ongeluk met het grote schip omgekomen.
° Alle passagiers ../
passen/paste/gepast ° Dat is dan H 7,50 mevrouw. Kunt u het misschien passen? ../
° ° ° ~
In die automaat moet je met gepast geld betalen. Kan ik hier ergens passen? Past u hem maar in het pashokje, meneer. Met veel passen en meten kregen we alle bagage toch in de auto.
≥ ..\ Ik heb bijna geen wisselgeld. ± Ja hoor, hier hebt u een briefje van vijf en nog twee munten, precies gepast. ≥ Je krijgt geen wisselgeld terug. ± Ik wil kijken of de maat van deze broek goed is. ± Neemt u deze ook mee, dan kunt u die ook proberen. ± Als je maar met overleg te werk gaat, veel schikken en herschikken, lukt ‘t wel!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 9 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
passen/paste/gepast, vervolg ≈ ≈ ° ° ° ° ° ° °
Met passen en meten wordt de meeste tijd versleten. Mijn moeder weet overal een mouw aan te passen. Ik denk dat die broek zal passen. Ik probeer thuis wel of hij me past. Die vier schalen passen in elkaar. Die twee mensen passen goed bij elkaar. Het is een mooie trui, maar hij past niet bij je. Ze moet vanavond op de buurkinderen passen. Dat is nu al de derde keer dat je past!
± De voorbereidingen kosten vaak de meeste tijd. ± Voor ieder probleempje bedenkt ze wel een oplossing. ± Ja hoor, ik neem hem mee, die maat is goed. <> Als hij me te groot of te klein is, ga ik hem ruilen. ± De één is steeds net iets groter dan de ander. ± Ze vormen een heel goed stel samen. ± Hij staat je niet, ‘t is niet jouw stijl. ± Hun ouders moeten uit en nu gaat zij voor ze zorgen. <> Ik kan er niets aan doen, ik heb steeds slechte kaarten. Als ik kon, zou ik heus wel wat bieden! ± Daar heb ik absoluut geen zin in, dat doe ik niet! <> Als ik meer tijd heb, maakt ‘t me niet uit, dan wacht ik wel.
≈ Ik pas ervoor om zolang op je te wachten.
passeren/passeerde/gepasseerd (hebben & zijn) ° Op een tweebaansweg is het gevaarlijk om te passeren. ° Pardon, mag ik even passeren?
± ± « ° Het brandende schip werd gezien door een passerende olietanker. ± ° Toen zijn collega die hogere functie kreeg, ± voelde hij zich gepasseerd.
Je hebt te weinig ruimte om de auto die voor je rijdt voorbij te gaan. Mag ik even voor u langs? Natuurlijk, ga uw gang! Wat een geluk dat die tanker daar net langskwam. Hij vond, dat hij ook een kans had moeten krijgen.
de patiënt/ -en ° De dokter onderzoekt de patiënt. ° Bent u een patiënt van dokter Bakker? ° ‘Volgende patiënt!’, riep de dokter.
± Het gaat goed met de zieke, hij is bijna genezen. ± Ja, ik ben al een jaar bij hem onder behandeling. ± ‘Komt u maar, ‘t is uw beurt.’
de pauze/ -n, -s ° Tussen het tweede en derde lesuur hebben we ‘n kwartier pauze. ° Ik ga even pauze houden, hoor! ° Er is een half uur pauze tussen de twee bedrijven van het toneelstuk.
± Lekker even bijkomen met een kop koffie. ± Even niets doen, ik kan niet meer! ± In die onderbreking kunnen de acteurs zich verkleden en worden de decors veranderd. Het publiek gaat naar de foyer om iets te drinken.
de pech/ ° Hij heeft de laatste tijd steeds pech met zijn auto. (.) De bus reed net voor m’n neus weg!
± Iedere keer heeft hij wéér panne. « Wat een pech, zeg!
het peil/de -en ° In 1953 bereikte het water in Zeeland het hoogste peil van de vorige eeuw. ° De waterstanden in de rivieren wordt aangegeven met bv: 2m boven Amsterdams peil.
± Het water kwam op een hoger niveau dan ooit tevoren die eeuw. ± Afgekort A.P., de gemiddelde waterhoogte in het open water rond Amsterdam, het IJ.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 10 het peil/de -en, vervolg ~ De service in dat restaurant is beneden peil. ~ De overheid moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs op peil blijft. ~ De stemming stijgt, het peil daalt.
± De bediening is daar onder de maat. <> Het is immers slecht voor het land als dat onderwijs achteruitgaat.
peinzen/peinsde/gepeinsd
I
° De oude man zat te peinzen voor het raam, ../
± ..\ denkend aan het leven dat achter hem lag en aan zijn vrouw die al jaren geleden gestorven was. II zij zit te peinzen over haar voorlaatste vriend
± Naarmate het feest langer duurt en er meer (alcohol) gedronken wordt, wordt de stemming vrolijker maar men gaat zich minder netjes gedragen.
peinzen over ° Ik peins er niet over om daar alleen naar toe te gaan!
ze zit te peinzen
± Geen haar op m’n hoofd! / Ik moet er niet aan denken! / Ik pieker er niet over!
de pen/ -nen ° Met wat voor soort pen schrijf je ‘t liefste, met een balpen of met een vulpen? ° Hier is pen ../ ° Ik moet morgen een opstel inleveren maar ik krijg geen pen op papier. ≈ Het is me een rommel in haar kamer, dat is met geen pen te beschrijven! ≈ Die vakantie zat al lang in de pen.
± ‘t Liefste met een vulpen met een dunne, gouden punt. « ..\ en papier, dan kun je een brief aan Tante Greet schrijven. ± ‘t Lukt me niet om een behoorlijk verhaal op te schrijven. ± Daar kan ik geen woorden voor vinden, ‘t is onbeschrijfelijk!
± We waren het al heel lang van plan ../ <> ..\ maar nu komt het er toch echt van. ^ schrijfgerei: pen, vulpen, balpen, rollerpen, fineliner, potlood, vulpotlood, krijt(je). ° Heb jij een paar pennen 4 voor me? Ik wil een wollen sjaal breien. ± Toevallig heb ik nog een stel naalden van die dikte. ° Die trui staat al maanden op de pennen. ≥ Ik ben er wel aan begonnen, maar hij is nog niet af. het pensioen/de -en ° Tot aan zijn 65-ste had hij een hoog salaris en nu heeft hij een goed pensioen. ° Bij dat bedrijf kun je al met pensioen gaan als je 60 jaar bent.
° Die mensen kunnen dan ook langer van hun pensioen genieten: ° Als je een jaar werkt bij die zaak, heb je al recht op pensioen. ° Als een bedrijf moet inkrimpen en personeel ontslaan, worden vaak de oudere werknemers met pensioen gestuurd.
± Gelukkig is het nu zo geregeld, dat iedereen die boven de 65 is, toch recht heeft op een inkomen. ± Veel mensen vinden het heerlijk om te stoppen met werken terwijl ze nog gezond en fit zijn. ± Voor anderen betekent het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een regelrechte ramp. <> Die zouden nog graag een aantal jaren doorwerken. « Ze maken mooie reizen, gaan nog leuke cursussen doen of gaan een prachtige tuin aanleggen, alles voor hun plezier. ± Je ‘bouwt’ dan ‘pensioenrechten op’. ± Men noemt dat dan vervroegd pensioneren.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 11 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
het pension/de -s ° Een kamer in een pension is meestal goedkoper dan een kamer in een hotel.
# Je hebt wel minder privacy en luxe en je moet eten wat de pot schaft: er is geen uitgebreide menukaart! ± Als je langere tijd ergens moet wonen is kost en inwoning voordeliger dan een hotel. ° ‘t Is hier geen pension hoor!’, zei vader boos ± ‘Als je soms denkt dat je maar kunt komen en gaan wanneer ‘t jóu tegen zijn zoon. uitkomt ... dan heb je ‘t echt mis!’ ^ het pension, het hotel, het zomerhuisje, de tent, de caravan: plek om tijdelijk te wonen. <> ° Zoek je een kamer met pension? Nee, ik zoek alleen een kamer, voor mijn eten kan ik zelf wel zorgen. de peper/ -s ° ° ° ° ^
Omdat de peper van zo ver weg moest komen ../ Er zit zoveel peper in die saus ../ Als je de soep te flauw vindt, hier is peper ../ Sambal wordt gemaakt van die rooie pepertjes, ../ peper, kaneel, komijn, nootmuskaat, foelie, kruidnagel: kruiden.
± « « ±
..\ was die specerij vroeger ‘peperduur’. ..\ dat je de tranen in de ogen schieten. Zó scherp! ..\ en zout. ..\ kleine ??????????????????
per ° ° ° °
De treinkaartjes worden per 1 januari 5 % duurder. Die broodjes kosten 50 eurocent per stuk. We gaan eens per maand naar Amsterdam ../ Gaan jullie dan per trein? ° kom ‘t wel bij je brengen, met de post duurt ‘t langer
± Dan al? Ik dacht dat het met ingang van 1 april was! ± Kost één broodje 50 eurocent? Dat is duur, zeg! ± ..\ en we gaan ook iedere maand een keer naar Delft. ± Naar Amsterdam wel, maar naar Delft gaan we met de bus. Stuur dat pakje maar per post naar me toe. ± Nee joh, ik
° Wilt u deze brief per omgaande beantwoorden? ° Hoeveel mensen wonen er per vierkante kilometer in Nederland? ° Wilt u geloven dat ik u per ongeluk op uw tenen trapte? ° De postbode bracht het pakje per abuis op nr. 6 en niet op nr. 9. ° Wil je per se bij het raampje zitten?
en kost ‘t meer! Ja, ik zal u per kerende post antwoord geven, zo spoedig mogelijk dus. ± Gemiddeld wonen er meer dan 400 mensen op één vierkante kilometer, dat is dus erg dichtbevolkt. <> U denkt toch niet dat ik dat met moedwil / expres deed? ± Deze vergissing kwam doordat hij het pakje op z’n kop had gehouden. <> Nee hoor, voor mij hoeft dat niet zo nodig.
perfect/ -e ° De atleten zijn in een perfecte conditie. ° Mijn auto is perfect in orde ../ ° Perfect!
± Ze zijn in een volmaakte vorm. « ..\ er mankeert helemaal niets aan. ± Niets op aan te merken! <> Waardeloos!
de periode/ -n ( -s) ° Het KNMI verwacht voor de komende dagen perioden met zon, maar ook een paar buien. ° De auteur beschrijft in zijn nieuwe boek één van de somberste perioden uit zijn leven.
± Het ziet er naar uit dat de zon steeds een flinke tijd tijd zal schijnen en dat het af en toe even gaat regenen. ± In die fase van zijn bestaan zag hij het leven helemaal niet meer zitten.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 12 permanent/ -e ° Enkele ambassades worden permanent bewaakt. ° Men wil door die permanente aanwezigheid de veiligheid van de ambassade garanderen.
± Daar staat voortdurend politie voor de deur. ± Die onafgebroken bewaking vergt wel veel politiepersoneel!
de permanent/ ° De vrouw wil weer eens krullen in haar haar, ± Die krullen blijven tenminste een tijdlang zitten al is ‘voor altijd’ wel ze neemt een permanent(je). wat veel gezegd. ^ wassen, knippen, scheren, drogen, föhnen, kleurspoelen, verven, bijpunten, blonderen, permanenten: kapperswerk. het perron/de -s ° De trein naar Haarlem vertrekt van het vierde perron.
± Dat is wel een fijne plek om te staan wachten, met een koffiekamer en een krantenkiosk. Bij spoor 6 heb je dat niet.
de pers/ ° Die krant komt net van de pers. ° Als de koningin ergens een officieel bezoek brengt, is de pers ook altijd aanwezig. ° Zijn nieuwe boek heeft een goede pers.
± Hij is nog maar pas gedrukt. ± Journalisten, fotografen, TV-verslaggevers, kortom: de media zijn present. ± Alle kritieken in de media zijn heel lovend. <> Alleen de Telegraaf had een vernietigende recensie.
de pers/ -en ° Bij het ter perse gaan van deze krant was er nog geen uitslag van de verkiezing bekend. ° De (druk)persen draaien, de kranten zijn weer op tijd klaar.
± Toen de krant werd gedrukt, wist men nog niet hoe de verkiezing was afgelopen. <> ??????????????????????????????
persen/perste/geperst ° ‘Nu nog één keer voorzichtig persen ../
«
° Zal ik een sinaasappel voor je persen? ° Je mag je broek wel eens persen, er zit geen vouw meer in!
..\ en de baby is er’, zei de verloskundige tegen de barende vrouw, ‘’t hoofdje is er al!’ ± Je kunt heel veel sap uit één zo’n vrucht drukken. ± Ik zal het morgen doen, dan moet ik de hele was strijken.
het personeel/ ° De directeur van het bedrijf geeft een feest voor het gehele personeel. ° Heeft dat bedrijf veel personeel?
± Alle medewerkers zijn uitgenodigd, van hoog tot laag. ± Dat kun je wel stellen, er werken wel 1000 man!
het personeelslid/de -leden ° Ieder personeelslid wordt persoonlijk door de directeur toegesproken.
± Voor elke medewerker / werknemer afzonderlijk heeft hij een vriendelijk woord.
de persoon/ -sonen ° Er zitten drie personen in de wachtkamer: een man, een vrouw en een meisje. ° De toegangsprijs is H 15,- per persoon (p.p.).
± Soms zitten er veel meer mensen op de dokter te wachten. ± Iedereen moet dus vijftien euro betalen om binnen te komen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 13 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de persoon/ -sonen, vervolg ≈ De burgemeester in eigen persoon heeft de onderscheiding uitgereikt. ≈ Voor dat karwei is Karel de aangewezen persoon.
Meestal doet een ambtenaar zoiets namens hem ../ ± ..\ maar deze keer deed hij het het zelf. ± Hij heeft ervaring met zulk werk en hij heeft er tijd voor, kortom: hij is de meest geschikte figuur. <>
persoonlijk/ -e ° We zullen zoveel mogelijk rekening houden met persoonlijke belangen, ../ ° De dingen die in die brief staan, zijn strikt persoonlijk ../ ° In een persoonlijk gesprek kunt u uw sollicitatie nader toelichten. ° Mijn persoonlijke mening is .... ° Vraag je dat aan mij persoonlijk ../
<>
± ± ± <>
± ±
° Ken jij die man persoonlijk?
<>
° De uitslag van het onderzoek wordt aan iedereen persoonlijk bekendgemaakt.
±
..\ maar we moeten in de eerste plaats het algemeen belang in het oog houden. ..\ daar heeft verder niemand iets mee te maken. In zo’n gesprek van mens tot mens kunnen wij elkaar beter leren kennen. Ik vind zelf .... ..\ of in ‘t algemeen? Ja, ik vraag ‘t jou op de man af. Ik heb hem nooit in levenden lijve ontmoet, ../ ..\ ik heb alleen veel verhalen over hem gehoord. Het resultaat wordt aan iedere proefpersoon apart meegedeeld.
de persoonlijkheid/ -heden ° Op het festival waren allerlei vooraanstaande persoonlijkheden uit de theaterwereld aanwezig. ° Die vader heeft door zijn grote persoonlijkheid een enorme invloed op de ontwikkeling van zijn kinderen.
± Er liepen heel wat bekende figuren uit dat wereldje rond.
de pessimist
>>> het probleem
± Door zijn sterke karakter drukt hij een stempel op hun innerlijke groei.
het pessimisme/ ° Alles wat die man zegt, getuigt van een enorm pessimisme.
± Zijn zwaarmoedigheid kent werkelijk geen grenzen!
de pest/ -
>>> de p inhebben
° De pest komt in Europa gelukkig niet meer voor.
± In vroeger eeuwen zijn er talloze mensen aan die besmettelijke ziekte, die door ratten wordt verspreid, bezweken. ^ cholera, pest, pokken, gele koorts, tyfus: zeer besmettelijke ziektes, die meestal als epidemie in korte tijd zeer veel dodelijke slachtoffers maken. de pet/ -ten ° ° ° ≈
Ik zet m’n pet op, ‘t is koud buiten. De jongen zet zijn pet op ../ Vroeger moesten arbeiders hun pet afnemen voor de directeur ../ Dat is een prestatie om je pet(je) voor af te nemen.
≥ « # ±
Ik heb pas zo’n nieuw hoofddeksel gekocht, met oorkleppen. ..\ met de klep naar achter; dat hoort tegenwoordig! ..\ uit beleefdheid . Daar moet je echt respect voor hebben!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 14 de pet/ -ten, vervolg <> ≈ Van de maatregelen die de regering de laatste tijd neemt, Ik heb meer waardering voor de voorstellen van de linkse heb ik geen hoge pet op. oppositiepartijen. <> ≈ Je zult niet ver met je studie komen als je er zo Je zult het serieuzer moeten aanpakken. met de pet naar blijft gooien. ± Je dóét maar wat! Zonder enige zorg of aandacht! ≈ Morgen is Ellie jarig, wie gaat er met de pet rond? ± Wie haalt er bij alle collega’s wat geld op om een bloemetje te kopen? (.) Van dat onderdeel van de wiskunde snap ik helemaal niets! « Gooi het maar in mijn pet(je)! ≈ Het gaat me gewoon boven m’n pet. ± Het is te moeilijk voor mij! ^ hoofddeksels: de pet, de hoed, de muts, de helm, de alpinomuts, de bivakmuts, de basketballpet.
de peuk/ -en ° Wat een smerig gezicht is dat toch, al die peuken in de asbak! ° Heb jij misschien een peuk voor me? (.) Heb je die vuile borden dagen laten staan?
± Ja, en die afgebrande sigaretten stinken ook en die stompjes sigaar zijn nog veel erger! ± Ik heb een enorme zin een in sigaretje, maar de mijne zijn op. « Wat ben je toch een (vies)peuk!
de peuter/ -s ° Een peuter is een kind van 2 à 3 jaar.
«
‘t Is geen baby meer, maar ook nog geen kleuter.
de pianist/ -en ^ Violisten, cellisten, al die musici hebben zo’n slopend, reizend leven.
° Elke avond speelt die pianist in een andere stad met een ander orkest. de piano/ -’s ° Soms speelt de pianist op een oude, valse piano in een donkerbruine, Amsterdamse kroeg, ../
«
° Eerdaags hoef je ze niet eens meer te stemmen, die elektronische piano’s: die hebben ook geen eigen klankkast meer.
..\ dat is wel wat anders dan op een glanzende vleugel in het Concertgebouw! ± Het klavier ziet er nog redelijk uit, maar de snaren ... ? ≥ Je ziet alleen een toetsenbord op pootjes.
de piek/ -en ° De alpinist wil ook de hoogste piek van ‘t bergmassief beklimmen. ± Hij heeft die puntige bergtop niet eerder bedwongen. <> ° De grafiek van de olieprijzen toont vaak pieken ../ ..\ en dalen. ± De laatste tijd zijn er nog al wat van die uitschieters. ° Ik ga nu weg want ik wil vóór de piek thuis zijn. ± In het spitsuur, tussen half vijf en zes, is het zó druk op de weg, dan staan er kilometers lange files. ° Dat parkeren hier kost drie piek per uur! ± Als ik twee uur blijf staan kost me dat dus H 6,-! ° Een piek is net zo veel als vijf 20-centmunten. ± Ja, het is allebei een gulden. ° Een riks min een piek was vroeger een daalder. ± Een rijksdaalder min een gulden was ƒ 1,50. pienter/ -e ° Dat is een pientere jongen. ° Ze keek me met pientere oogjes aan.
± Hij begrijpt de dingen snel, hij is heel slim. <> Maar deze keer reageerde hij nogal onnozel. ± Dat bijdehandje had me al lang door!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 15 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
piepen/piepte/gepiept (hebben & zijn) ° ≈ ° ° ~ ≈
De jonge vogels piepen in het nest. ≥ Ze laten horen dat ze honger hebben. Zoals de ouden zongen, piepen de jongen. ± Kinderen proberen hun ouders na te doen. In zo’n oud huis piepen de deuren vaak. ± Dan denk je dat er muizen zitten, die geven net zo’n geluid. Nou zeg, niet direct zo piepen, hoor! ± Wees nou maar niet bang, dat hondje doet je niets. Als je hulp nodig hebt hoef je maar te piepen! ± Als je je mond opendoet kom ik eraan! Nu vind je het allemaal nog makkelijk maar ± Je zult zien dat je er dan anders over denkt. een paar maanden verder piep je wel anders. ~ Nu nog even de borden in de kast en dan is de zaak gepiept! ± Dan zijn we klaar! ^ dierengeluiden: blaffen(honden), blaten(schapen), brullen(leeuwen), kakelen(kippen), kraaien(hanen), loeien(koeien), miauwen(katten), piepen(muizen/jonge vogels), snateren(eenden), zingen(vogels), balken(ezels). piepklein/ -e ° Hij woont in een piepklein huisje midden in de stad.
Zijn ouders wonen in een enorm grachtenpand ../ ± ..\ maar hij heeft nauwelijks ruimte om z’n bed neer te zetten. <>
de pijl/ -en ° De Indianen schieten met pijl ../ ≈ Ze gingen er als een pijl uit de boog vandoor. ≈ Toen zijn eerste plan werd verworpen, was hij niet ontmoedigd: hij had nog meer pijlen op z’n boog. ° Er staan pijlen op de weg getekend ../ ° Volg de pijlen maar ../
« ..\ en boog. ± Zo snel als ze konden maakten ze dat ze wegkwamen. ± Hij had nog genoeg andere ideeën om de zaak voor elkaar te krijgen, hij was niet voor één gat te vangen. ≥ ..\ om aan te geven hoe je moet voorsorteren. ≥ ..\ dan kom je op het goede punt uit.
de pijn/ -en ° ‘Hebt u veel pijn?, vroeg de dokter aan de patiënt, die pas geopereerd was. ° ‘De pijn in mijn hoofd is ‘t ergste’, zuchtte hij. ~ Met pijn in het hart namen we afscheid. ~ Met pijn en moeite heeft hij zijn doel bereikt.
± ’Ja dokter, alles doet me zeer!’, antwoordde de man. ± ‘Die hoofdpijn maakt me gek.’ ± Het afscheid nemen deed ons veel verdriet. ± Het heeft erg veel moeite gekost, maar hij is er toch gekomen.
pijn doen/deed pijn/pijn gedaan ° ° ~ °
Doet het pijn als ik hier druk? Zijn keel doet pijn. Het afscheid doet pijn. Heeft de tandarts je veel pijn gedaan?
~ Het doet me pijn om je zo verdrietig te zien. ° Heb je je pijn gedaan, toen je je stootte?
± Ja, au, dat doet zeer! ± Hij heeft pijn in zijn keel / keelpijn. ± Het is moeilijk / verdrietig om afscheid te nemen. <> Hij had me een verdoving gegeven, dus ‘t viel wel mee, maar ‘t was toch geen pretje. ± Ik vind het ellendig dat je zo’n verdriet hebt. ± Ja, ik heb me lelijk bezeerd.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 16 pijnlijk/ -e ° ° ~ ~ ~
Met die pijnlijke knie kun je niet goed lopen. Waarom trek je zo’n pijnlijk gezicht? Hij heeft veel pijnlijke herinneringen aan zijn jeugd. Na zijn woorden viel een pijnlijke stilte: ../ Ik durf niet naar hun financiële situatie te vragen. Ik vind dat een pijnlijk onderwerp. ° Het is bij die mensen altijd zo pijnlijk netjes.
± Met die zere knie kun je beter thuis blijven. « Wat is er? Heb je ergens pijn? <> Hij zal toch ook wel gelukkige / zoete herinneringen hebben? ≥ ..\ niemand wist iets te zeggen. ± Iedereen voelt zich daar ongemakkelijk bij. ≥ Alles ligt op zijn plaats, er staat geen stoel scheef, net een toonkamer. <> Ik hou van een beetje rommelig, dat vind ik gezellig!
pijnloos/ -loze ° De behandeling bij de tandarts was pijnloos, ../
± ..\ ik voelde er helemaal niets van. <> De vorige keer deed het toch pijn, ik ging door de grond.
de pijp/ -en ° De oude heer rookt graag een pijp. ≈ ^ ° °
Daar zul jij nog een zware pijp aan roken. rookgerei: de pijp, de sigaar, de sigaret, het shagje. Het regenwater komt door die pijp van het dak naar beneden. Die nieuwe spijkerbroek heeft nauwe pijpen: ../
≥ ‘s Avonds na het eten stopt hij tabak in de kop en steekt hem dan zorgvuldig aan. ± Dat zal jou nog veel last bezorgen / zuur opbreken. ± Die buis noemen we dan ook de regenpijp. ≥ ..\ als je je schoenen aanhebt, krijg je hem niet aan of uit.
pijpen (Alleen infinitief) ≈ Hij vindt dat iedereen naar zijn pijpen moet dansen.
± Iedereen moet maar doen wat hij zegt: hij fluit, de andere mensen dansen op zijn wijsje.
pijpen/pijpte/gepijpt ° Je gaat me toch niet vertellen dat je die vent gepijpt hebt, hè?
± Maak je maar geen zorgen, ik heb ‘m zelfs niet gezoend, laat staan dat ik ‘m met m’n mond heb klaargemaakt...
pijpenstelen regenen ° ‘t Regent pijpenstelen, neem je paraplu mee, ../
± ..\ anders word je kletsnat: ‘t giet!
pik(ke)donker/ -e ° ‘t Licht viel uit en dus was het pikdonker in de kamer: ../ ° ‘t Was een pikdonkere nacht:
± ..\ we konden geen hand voor ogen meer zien. ≥ ..\ ‘t was nieuwemaan en er was geen ster te zien. <> Als de maan vol is en je ziet veel sterren, dan is het juist een heldere nacht.
pikken/pikte/gepikt ° ° ~ ~
Die vogel kan zo gemeen met zijn snavel pikken. De kippen pikken de graankorrels uit de hand van de boerin. Ik pik dat onbehouwen gedrag van jou niet (langer). Dát pik ik niet!
± ± ± ±
Als hij je flink met die snavel raakt, vóél je dat. Met hun snavel pakken de kippen die korrels op. Ik accepteer niet (meer) dat je je zo slecht gedraagt! Dat néém ik niet! / accepteer ik niet!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 17 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
pikken/pikte/gepikt ≈ In zulke omstandigheden probeert iedereen een graantje mee te pikken. ° Zo’n mooie, nieuwe fiets wordt ‘t éérst gepikt.
± Iedereen wil gebruik maken van de situatie en er beter van worden. ± Je kunt veel beter een oude fiets gebruiken, die wordt niet zo gauw gestolen.
de piloot/ -loten ° De piloot bestuurt het vliegtuig en ../
«
..\ de chauffeur bestuurt de auto.
de (het) pils/ ° ° ° ^
Wil je een pilsje of wil je koffie? ± Ik heb wel zin in een biertje. Ober, mag ik twee grote pils van u? ± We hebben dorst en willen een groot glas bier! Wilt u een vaasje of een ????? bier? bier, wijn, sherry, port, vermouth: licht/zwak-alcoholische dranken.
de pink/ -en ° ° ≈ ^
Bij die valpartij heeft hij z’n pink gebroken. ± Nu loopt hij met z’n kleinste vinger in een groot gipsverband. Als een boer het over z’n pink heeft ../ ± ..\ bedoelt hij waarschijnlijk een kalf van ± 1 jaar. Dat kind is bij de pinken! ± Echt een slimmerik / een bijdehandje! de pink, de ringvinger, de middelvinger, de wijsvinger en de duim: de vijf vingers aan je hand.
Pinksteren (het pinksterfeest) ° Zes weken na Pasen is het Pinksteren.
≥ De christenen vieren dan de neerdaling van de Heilige Geest op de twaalf apostelen van Christus. ≈ Dat zal wel gebeuren als Pasen en Pinksteren op één dag vallen! ± Met Sint-juttemis, als de kalveren op het ijs dansen, nooit dus. ^ Kerstmis, Pasen en Pinksteren zijn de belangrijkste christelijke feestdagen. de pionier/ -s ° De blanke pioniers in het wilde Westen van Amerika traden hard op tegen de Indianen. ° Einstein was één van de pioniers van de moderne fysica.
± Die eerste blanken die zich daar vestigden, hebben veel oorspronkelijke bewoners gedood. ± Met zijn studies heeft hij baanbrekend werk verricht voor de huidige wetenschap.
de piramide/ -n, -s ° Waar denk jij het eerste aan bij het woord piramide?
± Aan een wiskundig lichaam of ../ ± ..\ aan een graftombe met die vorm voor een Egyptische farao?
^ piramide, blok, kubus, kegel, bol: wiskundige lichamen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 18 het pistool/de -tolen ° Nederlandse politieagenten hebben altijd eenpistool bij zich. ° Hij richtte zijn pistool op de winkelier en eiste geld.
Britse agenten zijn ongewapend. ± Hij bedreigde de winkelier met een vuurwapen / hij hield hem onder schot. <>
^ het pistool, de revolver, het geweer, de buks, : vuurwapens. de pizza/ -’s ° Heb jij wel eens een pizza gegeten in die pizzeria op de hoek?
± Ja vaak! Ik houd wel van zo’n Italiaanse broodkoek met kaas, tomaten en allerlei andere dingen als groente, ham, vis of ei.
de plaat/platen ° Toen door de storm een ruit was stukgewaaid, zette vader er zolang een plaat hardboard in. ° De bovenkant van de tafel is een vrij dikke, glazen plaat. ~ Die jongen heeft een plaat voor z’n hoofd, ../
≈ Dat prijsje uit de loterij was maar een druppel op een gloeiende plaat. ≈ Toen de politie kwam om hem te arresteren, had de dief de plaat gepoetst. ° In de klas hangen allerlei mooie platen aan de muur. ° In dat boek staan een heleboel platen ../ ° Er staan van die leuke plaatjes in dat nieuwe kinderboek. ~ Wat een mooi meisje is dat! Een plaatje gewoon! ° Twintig jaar geleden draaiden we een plaat als we thuis naar muziek wilden luisteren . Toen ‘zetten we een plaatje op’.
± Toevallig stond er nog een stuk van de goede maat in de kelder. ± Je moet wel voorzichtig zijn met zo’n tafelblad. ± ..\ hij begrijpt niet dat hij andere mensen kwetst met zijn botte uitspraken en je kunt hem dat ook niet aan zijn verstand brengen. Hij heeft ‘n bord voor z’n kop. ± Dat geld was zó weer verdwenen, ze hadden veel méér geld nodig voor de verbouwing van hun huis. ± Hij had lont geroken en was gevlucht. ± « ± ± «
Onder andere een prachtige foto van een bergmassief in Zwitserland. ..\ ter illustratie bij de tekst. Wie heeft die illustraties eigenlijk getekend? Ja, vind jij het ook zo’n beeldje? Wie had er toen al van een C(ompact)D(isc) gehoord?
de plaats/ -en ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ~ ~ ~
Weet jij in welke plaats hij nu woont? Morgen zal het op verschillende plaatsen in het land vriezen. Dit is een goede plaats voor dat schilderij. Ze wil graag naar een cursus Nederlands maar er is nergens plaats. Het is een mooie kast maar hij neemt wel érg veel plaats in. Zou er nog plaats zijn in de bioscoop? Ik wil graag twee plaatsen op de derde rij. Is deze plaats vrij? De Koningin neemt plaats in de Gouden Koets. Neemt u plaats, mevrouw. Als er voor u geen stoel meer is, sta ik m’n plaats aan u af. Na drie jaar in het eerste elftal heeft hij z’n plaats af moeten staan aan een jong talent. Mijn vader is verhinderd te komen en nu kom ik in zijn plaats. We gaan naar Frankrijk in plaats van (i.p.v.) naar België.
(.) Joh, dat kun je toch niet doen, een oude dame zo behandelen!
± ± ± ±
Ik weet alleen, dat hij in een stad (een dorp ) in Overijssel woont. Het zal dan ook hier en daar glad worden. Hier is de beste plek om ‘t op te hangen. Alle scholen zitten overvol en hebben zelfs wachtlijsten. Ze kan dus nergens terecht. ± Hij is zó groot, kijk eens wat een ruimte hij in beslag neemt. <> Vast niet, hij is iedere voorstelling uitverkocht. ± Mooi meneer, er zijn daar nog net twee stoelen vrij. ± Sorry, deze stoel is bezet. ± Prins Claus gaat naast haar zitten. ± Gaat u zitten. ± Dan bied ik u mijn stoel aan. ± Zo gaat dat nu eenmaal: iedereen moet uiteindelijk plaats maken voor de volgende generatie! ± Ik zal hem zo goed mogelijk vervangen. ± De plannen zijn dus veranderd: niet België, maar Frankrijk is ons reisdoel. « ≈ Je kent je plaats niet, man! Je hoort tegen zo iemand op te kijken, ... je moet haar minstens met respect behandelen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 19 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de plaats/ -en, vervolg (.) Ik heb verschrikkelijk de pee in: ../ ~ Ik vind dat een excuus hier wel op z’n plaats is. ~ De basketballer voelde zich in zijn nieuwe club direct op z’n plaats. ° U kunt de kaartjes ter plaatse bestellen ../
«
..\ In de eerste plaats heb ik hoofdpijn en in de tweede plaats kan ik nergens m’n sleutels vinden. ± Een verontschuldiging zou hier passend zijn. <> Welnee, dat is toch nergens voor nodig! ± Hij voelde zich meteen helemaal op z’n gemak / thuis. <> In zijn vorige club was dat anders, daar had hij zich lang als een kat in een vreemd pakhuis gevoeld. <> ..\ maar u kunt ze ook elders reserveren, bij een voorverkoopbureau.
het plaatsbewijs/de -bewijzen ° De conducteur controleert de plaatsbewijzen.
± Man, doe niet zo deftig , hij komt de kaartjes knippen!
plaatselijk/ -e ° Temperatuur van 9° C in het noorden tot 14° C plaatselijk in het zuiden. ° Behalve de plaatselijke krant ../ ° Die zanger is nu nog alleen plaatselijk bekend.
<>
Morgen zal het in het hele zuiden 14° C worden.
..\ lezen we ook een landelijk dagblad. ± Alleen de mensen in z’n eigen woonplaats kennen ‘m. <> Maar je zult zien dat hij wereldberoemd wordt! <>
plaatsen/plaatste/geplaatst ° Mevrouw, waar moeten we deze kast plaatsen? ° Er is al vaak een artikel van hem in een wetenschappelijk tijdschrift geplaatst. ° Ik heb een advertentie in de ViaVia geplaatst. ~ Haar gezicht komt me wel bekend voor maar ik kan haar niet plaatsen. ° Zijn club heeft zich geplaatst voor de finale!
± Zet u hem maar hier neer. ± De redactie van dat blad neemt niet gauw zo’n stuk op, daar worden hoge eisen aan gesteld. ± In dat blad kun je gratis een advertentie zetten. ± Ik weet absoluut niet meer wanneer en waar ik haar gezien heb. ± Ze hebben de eindstrijd bereikt.
plaatsvinden/vond .. plaats/plaatsgevonden ° In Den Haag vinden vaak grote demonstraties plaats. ° Wanneer heeft die wedstrijd plaatsgevonden?
± Gisteren was er nog een betoging van de vakbonden van verpleegkundigen voor een betere CAO. <> Nooit, hij is geannuleerd.
het plafond/de -s ° Als je het plafond gaat schilderen ../ ° Die man is zó lang, hij kan met gemak bij het plafond. ~ Na die laatste salarisverhoging zit ik aan m’n plafond.
..\ moet je een oud laken op de vloer leggen. ± Hij kan met zijn vingers de zoldering aanraken. ± Ik zit aan m’n maximum voor deze functie. <>
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 20 plagen/plaagde/geplaagd ° Hij houdt ervan anderen te plagen ../
± ..\ maar als hij zelf een beetje gepest wordt, is hij meteen kwaad. Dan zit hij meteen op de kast! ° Pardon, mag ik u even plagen? ± Sorry, ik moet u even lastig vallen. ° Ik word nu al dagenlang door een afschuwelijke kiespijn geplaagd. ± Het is al de vierde dag dat ik door die ellendige pijn gekweld word. de plak (het plakje)/ -ken ( -s) ° ° ° ° °
Ik wil wel een plak(je) cake bij de koffie ../ Geef mij maar een plakje komkommer ../ Wil je een plak kaas op je boterham? Mag de kleine een plakje worst, mevrouw? Vroeger gebruikten schoolmeesters een plak om stoute kinderen te straffen. ≈ Die man zit bij z’n vrouw onder de plak.
± ..\ of een snee(tje) koek. ± ..\ en een schijfje tomaat op m’n boterham. <> Ik heb liever een blokje kaas uit het vuistje. ± Ja hoor slager, maar geef hem niet zo’n dikke schijf! ± Dat was een ronde schijf hout aan een stok waarmee de kinderen een pak voor hun broek kregen. ± Hij heeft bij haar niets in te brengen, ‘t is een echte pantoffelheld. Alles moet gebeuren zoals zíj dat wil!
plakken/plakten/geplakt ° Hè, die zegels plakken niet! ° Wat is ‘t warm, m’n handen plakken van de hitte! ~ Die mensen blijven altijd zo plakken!
± Ze blijven helemaal niet zitten! ± Alles blijft aan m’n handen kleven. ± Als ze op visite komen, blijven ze zitten tot iedereen al lang weg is. Je moet ze gewoon de deur uitkijken. ± ..\ dan kun je dat andere hier lijmen, naast de tekst. ± Ik haal er net één van het kaartje om ‘m er op te doen.
° Als je dat éne plaatje hier plakt, ../ ° Denk erom een postzegel op de brief te plakken. het plan/de -nen ° De cursisten hebben een plan voor het schoolfeest: eerst samen eten, dan een disco. ° Hebben jullie al plannen voor de vakantie? ° Zijn jullie van plan om lang weg te blijven? ° Hij heeft altijd grootse plannen. ° Dat plan voor de nieuwe tunnel is onbetaalbaar. ° De schoolleiding moet nu een plan van aanpak schrijven. ~ Die idealen staan tegenwoordig nog maar op het tweede plan.
± Lijkt jou dat ook een goed idee? ± ± ± ± ±
Wij denken erover naar Engeland te gaan. Ja, we willen zeker drie weken wegblijven. Helaas komt er van die voornemens bijna nooit iets terecht. Er zal een ander ontwerp gemaakt moeten worden. Het bestuur wil precies weten hoe men het beoogde doel (minder spijbelaars) wil verwezenlijken. ± Die behoren niet meer tot de hoogste prioriteit.
de plank/ -en ° In de zagerij zagen ze de bomen tot planken. ≈ Nu sla je toch de plank mis! ≈ Van dik hout zaagt men planken. ≈ Ik ben zo stijf als een plank! ° Die kast heeft vier losse planken. ° De handdoeken liggen op de onderste plank van de kast.
± Die plakken hout gaan dan naar fabrieken waar er o.a. vloeren en meubels van gemaakt worden. <> Je slaat de spijker op de kop! ± Je vergist je! Echt! >>> het hout <> M’n vriendin is ontzettend lenig ../ ± ..\ maar ik kan me niet soepel bewegen. ± Je kunt die schappen dus op elke gewenste hoogte leggen. ± Helemaal onderin de kast.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 21 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de plank/ -en, vervolg ~ Dat is een jongen van de bovenste plank. ° Die acteur staat al veertig jaar op de planken.
± Een prima knul is dat! ± Hij viert binnenkort zijn veertigjarig jubileum als toneelspeler.
de plant/ -en ° Tot de levende natuur behoren de planten ../ ° Een plant heeft wortels, een steel, bladeren en meestal een bloem of bloemen. ° Weet jij hoe deze plant heet? ° Is dit een plant voor in huis of moet ik hem inde tuin zetten?
« «
..\ de dieren en de mensen. Bij een boom spreken we van wortels, een stam, takken, bladeren en bloesem. ± Ik ken de naam van dat gewas ook niet. ± Zet hem maar in de vensterbank, ‘t is een kamerplant
planten/plantte/geplant ° Wanneer moet ik die bollen planten?
~ Toen de alpinisten op de top van de berg waren gekomen, hebben ze daar de nederlandse vlag geplant. ~ Ik heb de kinderen maar een poosje voor de TV (neer)geplant.
± Die moet je in oktober in de grond zetten. <> Als ze uitgebloeid zijn, moet je ze rooien en drogen, dan kunnen ze in de herfst de grond weer in. ± Ze hebben de stok in de grond gestoken en de vlag laten wapperen. ± O, heb je ze dáár neergezet? Ik dacht al, wat is het ineens rustig!
de plas/ -sen ° ° ° °
Pas op, er ligt een plasje water op de grond! Na de regenbui lagen er grote plassen op straat. Mama, ik moet een plas(je) doen! We gaan morgen zeilen op de Kager Plas.
± ± ± ±
Ondanks zo’n klein beetje water kun je lelijk uitglijden! Het duurde uren voor dat water was verdwenen. Bij de Bijenkorf kun je naar de WC. Dat is een meer in de buurt van Leiden.
het plastic/de -s ° Kunststoffen zoals plastic zijn slecht voor het milieu.
± Die anorganische stof bevat vaak giftige kleurstoffen en wordt niet door de natuur afgebroken. ^ de bekendste kunststoffen zijn: plastic, nylon, dralon, polyester, polyamide. plastic/ ° Ik heb altijd een dunne, plastic regenjas bij me voor als het onverwacht gaat regenen. ° Wilt u een plastic tasje?
<>
Als het regent als ik van huis ga, trek ik mijn katoenen regenjas aan.
± Nee, dank u, ik hou niet van die wegwerpzakjes, die zijn zo slecht voor het milieu. <> Ik heb m’n grote, linnen boodschappentas bij me.
plat/ -te ° Ons huis heeft een plat dak, wij hebben geen zolderkamers. ° Als ik ga wandelen doe ik schoenen met platte hakken aan.
Er staan ook veel huizen in onze straat met een schuin dak. Naar een feest ga ik op hoge hakken. ± Dan vind ik die lage hakken niet leuk staan. <> <>
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 22 plat/ -te, vervolg ° Na de lunch gaat de oude heer even plat. ° Met die hersenschudding moet hij zeker twee weken plat. ~ De komiek had de zaal in vijf minuten plat. ° Wat gebruiken die jongens toch een platte taal! ° Tegenwoordig praten ze in reclamespotjes op radio en TV steeds meer plat Haags.
± Lekker een poosje naar bed en een dutje doen! ± Hij moet veertien dagen in bed blijven. ± Alle mensen gierden van de lach om zijn grappen, hij kreeg de hele zaal direct mee. <> Ze moeten leren wat beschaafder te spreken. ± Vreselijk, dat vulgaire taalgebruik. ± Vroeger hoorde je bijna alleen de Amsterdamse volkstaal ../ <> ..\ of het deftige, ‘bekakte’ Haagse accent.
de platenspeler/ -s ° Zit er in die geluidsinstallatie een platenspeler?
«
Nee mevrouw, alleen een tuner, een CD-speler en een cassetterecorder. ± Tegenwoordig draait men haast geen platen meer, zo’n pick-up wordt bijna niet meer gebruikt.
platleggen/legde .. plat/platgelegd ° Heb je het papier goed platgelegd?
± Ja, ik heb het helemaal vlak gelegd, er kunnen geen vouwen of kreukels in komen. ± Ze zijn het niet eens met de loonvoorstellen van de directie en nu zijn ze in staking gegaan.
~ De arbeiders hebben de fabriek platgelegd.
platliggen/lag .. plat/platgelegen ° Die jongen ligt nu al drie weken plat.
Met zo’n zware hersenschudding mag je helemaal niet overeind komen. ± De arbeiders werken niet, dus er wordt geen schip geladen of gelost. <>
~ Door de staking ligt de haven plat. platlopen/liep .. plat/platgelopen ° Als die kinderen steeds in het plantsoen spelen, lopen ze het jonge gras helemaal plat. ~ Die dokter is erg populair, de mensen lopen zijn deur plat.
± Straks vertrappen ze alle jonge plantjes. ± Iedere dag weer komen er ik weet niet hoeveel patiënten bij hem op het spreekuur.
platslaan/sloeg .. plat/platgeslagen ° De kok slaat de biefstuk plat. ° Stommerd, heb je die mug nou platgeslagen? ~ Met zo’n hatelijke opmerking sla je mij meteen plat ../
± Met zijn hakmes slaat hij het vlees tot een dunne lap. ± Kijk nou, een grote bloedvlek op het behang. Dat komt ervan, als je zo’n beest doodslaat. ± ..\ dan durf ik niets meer terug te zeggen: dan sla ik dicht.
het platteland/ ° Sommige mensen wonen graag op het platteland ../
<>
..\ anderen wonen veel liever in de grote stad.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 23 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
plegen/pleegde of placht/pleegde (te + infinitief)
II ze pleegt te liegen
° ° ° ° °
± ± ± ± ±
Hij pleegt ‘s zaterdags uitgebreid te ontbijten. Voor ik beslis wil ik overleg plegen met m’n ouders. Het ergste wat een mens kan doen is een moord plegen. De politie heeft opdracht zo min mogelijk geweld te plegen. De ‘witte illegalen’ hebben verzet gepleegd door in hongerstaking te gaan.
Hij heeft daar een gewoonte van gemaakt, dan heeft hij tijd genoeg. Met hen wil ik de zaak nog eens van alle kanten bekijken. Dat is de grootste misdaad die men kan begaan. Toch wordt er vaak zeer hardhandig opgetreden. Op die manier verzetten zij zich tegen de nieuwe maatregelen van de regering.
plegen/placht/ - (te + infinitief)
II ze pleegt te liegen
° Oma placht iedere zaterdag naar de markt te gaan.
# In haar tijd was de gulden daar een daalder waard: alles was goedkoper. ± Die gewoonte heeft ze niet opgegeven, ook niet toen de euro kwam.
het plein/de -en ° De weg langs het station is enorm verbreed en nu is er een groot plein van gemaakt. ° Als het pauze is, spelen de leerlingen van de laagste groepen op het schoolplein.
≥ In het midden is een plantsoen met een standbeeld en daarlangs rijden bijna alle trams en stadsbussen. ± De speelplaats is dan verboden terrein voor de hogere groepen, die gaan dan naar het grasveld aan de overkant van de straat.
de pleister/ -s ° M’n vinger bloedt, heb je ‘n pleister voor me?
± Ja hoor, hier heb ik een rol hansaplast, knip er maar er maar een stukje af en plak dat er op. ± Zo probeerde hij de teleurstelling wat draaglijker voor me te maken.
~ Hij kon niet op m’n feest komen; als pleister op de wonde stuurde hij me een bos bloemen. ^ de pleister, het verband(je), de zwachtel, het verbandgaas, het snelverband: verbandmiddelen. de plek/-ken // het plekje/ de - s ° Ieder heeft zo z’n plekje onder de zon! ° Op Midden-Celebes heb ik het mooiste plekje ter wereld gezien.
± Iedereen heeft of verdient z’n stek, een plaats waar hij thuishoort. ± Het was een mooi en vredig landschap, echt paradijselijk.
het plezier/ - (de pleziertjes) ° We hebben vanochtend zo’n plezier gehad! ° Als ’t sneeuwt hebben de kinderen plezier ../ ° Laten we morgen naar ‘t strand gaan en wat plezier maken. ° Ga je op vakantie? Veel plezier! ° Hij luistert met plezier naar de verhalen van z’n kleinzoon. ° Veel plezier met uw nieuwe auto, meneer ../ (.) Zou je me even kunnen helpen? ° Speelt hij voor zijn plezier piano ../ ° Hij heeft er plezier in om die klusjes zelf op te knappen. ° Die man beleeft veel plezier aan zijn tuin: ../ ° ‘t Doet me plezier dat je terug bent. ° Doe me een plezier en zet die muziek uit, ../
± Waaróm hadden jullie dan zo’n lol? <> ..\ maar voor oude mensen is het een ellende. <> We zijn al dagenlang serieus bezig geweest! ± Geniet er maar van! ± Hij kijkt ook met genoegen naar zijn tekeningen. « ..\ ik hoop dat hij u goed zal bevallen. « Met alle plezier! <> ..\ of is hij beroepspianist? <> Hij liever dan ik, ik heb er een bloedhekel aan! ± ..\ hij vindt het heerlijk om erin te werken. <> Zijn vrouw vindt er niets aan. ± Ik ben blij dat ik je weer zie. ± ..\ doe me een lol! « ..\ Gelukkig, dank je wel!
de ploeg/ -en ° Als de boer met de ploeg de bovenste laag aarde heeft omgespit ../ « ..\ trekt hij met de eg de grond mooi vlak. ° In die fabriek wordt in twee ploegen gewerkt ../ ± ..\ de ene groep werkt overdag, de andere ‘s nachts.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 24 ploegen/ploegde/geploegd ° Tegenwoordig ploegen de boeren in de rijke landen allemaal machinaal. ~ De wandelaars ploegen door het mulle zand. ° En de boer hij ploegde voort ...
«
Ook eggen en maaien gaat met landbouwmachines.
± Ze komen met veel moeite vooruit. # Deze dichtregel is symbolisch voor de plichtsbetrachting, vaak ook de botheid van boeren. ^ ploegen, eggen, maaien, zaaien, oogsten, (be)mesten: het land/de aarde bewerken. plotseling/ -e ° De plotselinge dood van haar moeder heeft haar erg aangegrepen. ± Zij is erg verdrietig door het onverwachte overlijden van haar moeder. ° Plotseling was het donker in de kamer. ± Ineens ging het licht uit. plukken/plukte/geplukt ° Ankie plukt een roos en zet hem in een vaasje. ° In oktober gaan veel jongelui naar Frankrijk om druiven te plukken. ≈ Die man heeft z’n hele leven hard gewerkt en nu hij oud is plukt hij daar de vruchten van. ° Als de kip geslacht is, gaat de boerin het beest plukken. ~ Welke kapper heeft jou geknipt? Je ziet er uit als ‘n geplukte kip. ~ Waarom zit je zo aan je trui te plukken? ≈ Van een kale kip / van een kikker kun je geen veren plukken.
± Voorzichtig breekt zij de bloem van de struik af. ± Ze halen de trossen rijpe druiven van de bomen. ± Nu kan hij rustig en royaal leven van zijn spaarcentjes. ± ± ± ±
Een voor een trekt ze de veren uit de kip. Je haar is veel te kort en er zit geen model in. Er zitten allemaal pluizen op en die wil ik eraf halen. Bij een arm mens kun je geen geld weghalen / valt geen geld te halen.
plus/ ° Drie plus vijf is acht. ° Overdag dooit ‘t, dan is het plus 3° ../
± 3 + 5 = 8 / drie en vijf is acht. ± ..\ 3° C boven 0 dus. <> ..\ maar ‘s nachts is het -5°, dan vriest het 5 graden.
de plus/ -sen ° Je hebt hier een plus vergeten. ° Ze kreeg voor haar tentamen een zeven plus. ° In het begin van de maand sta ik bij de bank in de plus, dan is m’n saldo positief ../ ~ Zet de plussen en de minnen nu eens op een rij!
± Hier moet een + tussen. ± Meer dan een 7 maar nog geen 7 1/2 dus. <> ..\ maar aan het eind sta ik weer dik rood. ± Alleen als je zo de voordelen en de nadelen vergelijkt, kun je een goede beslissing nemen.
de poelier/ -s ° Eigenlijk betekent poelier ‘kippenboer’ ../
«
..\ maar je kunt bij deze winkelier ook konijn en eend of ander ‘wild en gevogelte’ kopen.
de poep/ ° In de Nederlandse steden ligt overal poep van honden op de stoep.
± Officieel heet dat ‘uitwerpselen’, maar men zegt meestal ‘”hondendrollen’”.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 25 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de poes/ -en of poezen ° Hebben jullie een hond of een poes? ~ Dat meisje is niet voor de poes!
We hebben een hond èn een kat. ± Je moet terdege rekening met haar houden, ze laat niet over zich lopen. <> Dat was goed raak! ± Fout!
~ Dat is je mooi niet gelukt! Mispoes!
poetsen/poetste/gepoetst ° Ga eens gauw je tanden poetsen, ../ ° Ik moet m’n schoenen poetsen, ../
« ..\ hier is je tandenborstel. « ..\ ze zitten ónder de modder! ± Eerst een flinke lik schoensmeer, goed borstelen en dan mooi glanzend wrijven. « Dat vind ik iedere keer een heidens werk. ± Om het mooi te houden, moet je het regelmatig insmeren met zilverpoets en daarna opwrijven met een zachte doek. ± Hij ging er als een haas vandoor.
° Dat zilveren bestek is prachtig, maar dat poetsen!
≈ Toen de kwajongen een politieagent aan zag komen poetste hij de plaat. de poffertjes ° Op de kermis staat ook een kraam waar je poffertjes kunt eten. ° Om poffertjes te bakken heb je een speciale pan nodig.
± Lekker hoor, die kleine pannenkoekjes met een klont boter en poedersuiker er op! ± Dat is een soort koekenpan met allemaal kuiltjes in de bodem voor het beslag.
de poging/ -en ° Hij probeert steeds weer zijn rijbewijs te halen maar tot nu toe zijn alle pogingen mislukt. ° Hij heeft nu al vier pogingen gedaan om zijn persoonlijk record te verbeteren. ° Zal ìk nu eens een poging wagen? ≈ Al jaren stelt de politie pogingen in het werk om de jeugdcriminaliteit onder controle te krijgen.
± Al zijn inspanningen zijn vergeefs geweest. ± Volgende week gaat hij het voor de vijfde keer proberen. ± Laat mij ‘t eens proberen! Misschien lukt ‘t mij wèl! ± Ze hebben met allerlei maatregelen getracht om het gedrag van de jongelui te verbeteren.
de pok/ -ken ° In Nederland worden alle kinderen tegen pokken ingeënt ../ ° ‘”Pokkenwijf’” is een heel grof scheldwoord ../ ^ >>> de pest
± ..\ hoewel deze besmettelijke ziekte in Nederland niet meer voorkomt. ± ..\ voor een vrouw aan wie je een vreselijke hekel hebt.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 26 de politie/ ° De politie is de dienst die de openbare orde en veiligheid moet handhaven. ° Als je je portemonnee verloren bent moet je naar de politie gaan. ° Tijdens de demonstratie was er veel politie op de been ../ ° Onze buurman is bij de bereden politie: ../
# De hoogste baas van die organisatie is de minister van Binnenlandse Zaken. ± Je gaat naar het politiebureau en doet daar aangifte bij het loket: gevonden en verloren voorwerpen. ± ..\ overal zag je politieagenten, vooral langs de route die de stoet zou volgen. ± ..\ bij belangrijke gebeurtenissen zoals Prinsjesdag rijdt hij te paard door de stad.
de politieagent/ -en ° Gelukkig zag ik een politieagent aan wie ik de weg kon vragen. ° Tegenwoordig zijn er heel wat vrouwelijke politieagenten. ~ Ik heb geen zin om voor politieagent te spelen.
± Zo zie je maar weer: de politie is je beste kameraad! ± Zij doen hetzelfde werk als hun mannelijke collega’s, de ‘”smerissen’”. ± Ik voel er niets voor om constant op te letten of jullie geen gekke dingen doen!
de politieauto/ -’s ° Bij het ongeluk was ook een politieauto betrokken.
± Twee agenten waren met hun dienstauto achterop een stilstaande vrachtwagen gereden.
de politiek/ ° De burgers verliezen door die schandalen steeds meer het vertrouwen in de politiek. ° Mijn broer is in de politiek gegaan.
± Ze krijgen zo langzamerhand het idee dat de regering, het parlement ende partijen geen rekening meer houden met hùn belangen. ± Hij is lid geworden van een politieke partij, toen gemeenteraadslid geworden en nu staat hij kandidaat voor de Kamer. Misschien wordt hij nog wel eens minister! ± Dat beleid is moeilijk uit te voeren als er een grote, liberale oppositie is.
° De regering wil in haar sociale politiek het verschil tussen arm en rijk kleiner maken. ° Als je de situatie echt wil veranderen, zul je een andere politiek moeten volgen.
± Met je huidige tactiek zul je je doel nooit bereiken, je zult het anders moeten aanpakken.
politiek/ -e ° Politieke partijen noemen we rechts als ze ../ ° In sommige landen zijn politieke moorden aan de orde van de dag. ° Door politiek op te treden, heeft hij zijn doel weten te bereiken. ° Is dat wetsvoorstel politiek haalbaar? ~ Men noemt haar terecht een politiek dier.
± ..\ een conservatief regeringsbeleid willen. ± Als de ene partij in een tegenstander een gevaar ziet, wordt hij uit de weg geruimd. ± Inderdaad, hij heeft het handig gespeeld. ± Maakt het enige kans om door de Kamer te komen? ± Ze heeft erg veel plezier in alles wat te maken heeft met het besturen van het land, daar gaat ze in op!
de pols/ -en ° ° ° °
Het gewricht tussen hand en arm is de pols. Om welke pols draag jij je horloge? Aan je pols kun je voelen ../ ‘s Morgen voelt de zuster de patiënt de pols ../
« ± « «
Het gewricht tussen been en voet is de enkel. Ik draag m’n horloge links. ..\ hoe je hart klopt. ..\ en neemt ze z’n temperatuur op.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 27 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de pols/ -en, vervolg ≈ Hij sprak het gezelschap uit de losse pols toe.
± Onvoorbereid was hij wel een kwartier aan ‘t woord. Knap hoor, dat improviseren! ^ de pols, de elleboog, de schouder, de knie en de enkel: de gewrichten. polsen/polste/gepolst ° Zou jij je vader eens willen polsen over die kwestie?
± Goed, ik zal proberen erachter te komen hoe hij daarover denkt.
de pomp/ -en ° In die dorpen hebben ze nog geen waterleiding, de mensen halen hun water bij de pomp ../ ° Bij de volgende pomp ga ik tanken. ° Door al die regen is de kelder ondergelopen; de loodgieter is nu met een pomp bezig ../ ° Onderweg kreeg ik een lekke band; gelukkig zit er een pompje op mijn fiets ../ ≈ Ach joh, loop naar de pomp!
«
..\ die midden op het dorpsplein staat.
± Bij dat benzinestation kun je ook koffie krijgen en iets te eten. « ..\ om al dat water weg te krijgen. «
..\ dus toen ik m’n band had geplakt, kon ik hem ook oppompen.
± Ga toch weg!/ Vlieg op!
de pompbediende/ -n, -s ° Zijn er bij dat benzinestation pompbediendes ../
<>
..\ of is het selfservice?
het pompstation/de -s ° Dat grote pompstation heeft wel tien pompen.
± Er komen steeds meer van die enorme tankstations.
de pony/ ° Kinderen leren meestal paardrijden op een pony.
± Die kleine paardjes zijn heel sterk.
de pony/ -’s ° De kapper moet je pony bijknippen, ../
«
..\ dat haar hangt voor je ogen.
de poort/ -en ° Vroeger werden ‘s avonds de poorten van een stad door de poortwachter gesloten. ° De Gouden Koets rijdt door de poort van het Binnenhof. ° De arbeiders demonstreren voor de poort van de fabriek. ≈ De vakbonden hebben die loonsverhoging voor de poorten van de hel weggesleept.
± Niemand kon dan meer door die openingen in de stadsmuur binnenkomen of weggaan. ± ‘t Is heel moeilijk om dat rijtuig door die nauwe doorgang te loodsen. ± Zo sluiten ze de toegang tot het fabrieksterrein af. ± Geloof me maar, ze hebben er keihard voor moeten vechten!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 28 een poos(je)/° Meneer, u moet het een poos rustig aan doen! ° Toe mama, mag ik nog een poosje t.v. kijken? ° Eerst vond ik ‘t een leuk programma maar na een poosje begon ‘t me te vervelen.
± U moet om te beginnen een tijdje met vakantie, zeker ‘n week of drie. ± Vooruit, nog heel even dan, 5 minuten! ± Na een tijdje had ik er schoon genoeg van.
de poot/poten ° Dieren hebben poten, behalve paarden.
<>
~ ‘Krijg ik een poot?’, vraagt Nellie aan de hond.
«
° De tafel wiebelt omdat één poot te kort is. ~ Ik heb die zaak een brief op poten gestuurd.
# ±
~ Die man kan me toch op z’n poot spelen! ~ Gelukkig is die kwestie op z’n pootjes terecht gekomen. ~ Bij die winkelier koop ik nooit meer iets. Die heeft me laatst toch een poot uitgedraaid! ~ Al ga je nu op je achterste poten/benen staan, je zult toch moeten doen wat ik zeg.
± <>
±
Paarden hebben benen, net als mensen. Alleen hebben paarden 4 benen en mensen 2 benen en 2 armen. De hond gaat zitten, tilt een voorpoot op en legt die in Nellie's uitgestoken hand. Nu staat de tafel ongelijk. Ik heb ze daarin goed duidelijk gemaakt dat ik helemaal niet tevreden ben over hun service. Die kan toch een drukte maken!. ‘t Zag er eerst naar uit dat het helemaal verkeerd zou aflopen. Hij heeft me veel te veel laten betalen, een afzetter is het!
± Al protesteer je nog zo hard, ik ben de baas!
de poot/poten ° Amsterdam is een stad voor ‘potten en poten’.
± Je ziet in die stad enorm veel lesbiennes en homo’s, homoseksuele vrouwen en mannen dus.
de pop/ -pen ° Sommige kinderen spelen met de poppen in de poppenhoek: ‘vadertje en moedertje’. ° Met die antieke, porseleinen pop mag je niet spelen ../ ~ Wat zijn die Franse kindertjes toch een tere poppetjes!
± Ze nemen hun namaak-kinderen mee uit wandelen en brengen ze daarna naar bed. « ..\ daar mag je alleen maar naar kijken! ± Zo klein en tenger! <> Daarbij vergeleken zijn Nederlandse kinderen met recht Hollands welvaren. ± Die marionetten maakt hij zelf. ± In minder dan geen tijd was er een enorme vechtpartij aan de gang.
° De poppenspeler heeft een stel nieuwe poppen. ≈ Toen de supporters van de twee clubs elkaar tegenkwamen, had je de poppen aan ‘t dansen. ^ pop, bal, blokken, autootjes, treinen, puzzels en spelletjes: speelgoed. ° Eerst wikkelt de rups zich in tot een pop ../ ± ..\ en dan komt er uit die cocon een vlinder!Wat eenwonder! de pop(muziek)/ ° Ik ben geen liefhebber van pop.
± Die moderne, populaire muziek is niets voor mij. <> Ik ben meer een type voor klassiek, Beethoven enzo.
het porselein/de -en ° Het dunne porselein van die dure kopjes is héél breekbaar.
<>
Geef mij maar zo’n kopje van gewoon aardewerk.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 29 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de portefeuille/ -s ° Hij doet het bankbiljet in z’n portefeuille ../ ° Welke wethouder heeft het milieu in zijn portefeuille? ~ Dit is nu al de derde keer dat die minister met z’n portefeuille zwaait!
« ..\ bij zijn rijbewijs en zijn paspoort. ± Wie is er belast met milieuzaken? ± Wat? Dreigt hij nu alwéér met aftreden?
de portemonnee/ -s ° Heb jij nog een euro in je portemonnee?
± Sorry, er zit helemaal geen muntgeld in mijn beurs, alleen maar papiergeld.
de portie/ -s ° Noem je dat een portie friet?
± Dat is toch veel meer dan wat één mens in één keer op kan eten! <> Dit is genoeg voor een weeshuis! ± Je weet wel, zo’n berg van wel vijf bolletjes! ± Wil je een bordje mee-eten? Er is genoeg! ± ‘t Was me het dagje wel! De hele dag waren er grote of kleine problemen die ík maar even moest oplossen!
° Ze nam een grote portie ijs toe. ° We eten Nasi vandaag. Wil jij ook een portie? ≈ Ik heb vandaag m’n portie wel gehad!
de portier/ -s ° De portier van de disco is een grote, sterke vent. ° Voor de deur van dat deftige hotel staat een portier in een prachtig uniform.
± Hij wordt niet voor niets de uitsmijter genoemd! « Als er gasten komen houdt hij de deur van de auto voor ze open en helpt hij ze naar binnen.
het portier/de -en ° Pas op dat het portier niet tegen die andere auto aankomt. ° Heeft je nieuwe auto twee of vier portieren?
± Doe de deur van de auto voorzichtig open, ‘t waait! ± ‘t Is een vierdeurs.
de positie/ -s ° De balletleerlingen moeten allerlei moeilijke posities kunnen aannemen. ° De spits stond precies in de goede positie om de bal aan te nemen en een doelpunt te maken. ° Vanaf die hoge positie had ik een prachtig uitzicht op de mensenmassa op het plein. ° Zijn oom heeft een hoge positie op één of ander ministerie. ° Ik ben het niet met die maatregel eens maar ik ben helaas niet in de positie om hem tegen te houden. ° We verkeren in de gunstige positie dat we in een welvarend land wonen. ° Dat is een riante uitgangspositie.
± Ze moeten soms jarenlang trainen voor ze die houdingen goed beheersen. ± Alles klopte: wáár hij stond en hóe hij stond. ± Ik stond op het balkon van de dertiende verdieping van ‘n flatgebouw, vanaf die plek kon ik alles zien. ± Hij is daar één van de topambtenaren. ± Ik heb niet voldoende invloed / macht om er iets tegen te doen. ± Er zijn miljoenen mensen die in ‘n minder riante situatie moeten leven. ± Een gunstige situatie om te starten / beginnen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 30 de positie/ -s, vervolg ~ Met die vraag breng je me in een moeilijke / netelige positie: ../
≥ ..\ Ik wéét ‘t antwoord wel, maar ik mag het nog niet naar buiten brengen ../ ± ..\ nu zit ik dus in een lastig parket. ± ..\ als ze zwanger was.
~ Vroeger zei een dame dat ze in positie was ../ positief/ -tieve ° Positieve getallen zijn getallen boven 0.
° Bij een batterij spreken we van de positieve pool en van de negatieve pool. ° Het nieuwe toneelstuk is positief ontvangen. ° Veel mensen hebben positief gereageerd op zijn verzoek. ° Bekijk die veranderingen nu eens van de positieve kant. ° Liefde en vriendschap zijn positieve gevoelens. ° Het bestuur is blij met mensen die een positieve bijdrage leveren aan de discussie ../ ° De uitslag van het onderzoek was positief ../ ° De uitslag van de Mantoux-test is positief: ../
° Ik heb slecht nieuws voor je: De uitslag van de AIDS test is positief: ../
Getallen onder de 0 noemen we negatieve getallen. We zeggen dus soms -22° Celsius , en bedoelen, dat het 22 graden onder nul is, brrrr! ± Bij de positieve staat een + en bij de negatieve een -. <>
± De meeste kritieken waren heel gunstig. ± Hoeveel mensen hebben er ‘ja’ gezegd? <> Jij ziet altijd meteen problemen! ± Kijk nu ook eens naar de voordelen! ± Het zijn gevoelens die het goede in je losmaken. <> Haat en vijandschap zijn daarentegen negatief. ± ..\ want daar hebben we iets aan / kunnen we iets mee / schieten we iets mee op. « ..\ dàt viel tegen! « ..\ dàt viel mee! # ..\ Je hebt dus antistoffen tegen TBC in het lichaam. Je moet je verder laten onderzoeken: zijn ze van een oude besmetting, die met succes bestreden is? Of zijn ze van een pas opgelopen besmetting? # ..\ Je hebt HIV (=het HI-virus) en je moet je verder laten onderzoeken. >> > negatief
de post/ ° ° ° ° ° ° ^
Heb je de post al uit de brievenbus gehaald? ± Ja, er waren twee brieven en een girootje. De post is vroeg vandaag. ± De postbode loopt al hier in de straat. Ik moet vóór vijven naar de post. ± Ik moet een pakje ophalen bij het postkantoor. Doe jij die kaart even op de post? ± Je komt toch langs de brievenbus. <> Sturen ze dat pakje per post ../ ..\ of komen ze het zelf brengen? Stuurt u mij uw antwoord per kerende post? ± Ik zal uw brief onmiddellijk beantwoorden. brief, kaart, pakje, telegram, folder, tijdschrift, alles wat de postbode in je brievenbus doet: post.
de post/ -en ° Volgende maand komt in dat bedrijf de post van afdelingschef vrij. ± Is die functie niet iets voor jou? ° Ondanks de moeilijke omstandigheden bleef hij op zijn post. ± Hij wilde absoluut de taak die hem opgedragen was, proberen af te maken. <> Hij wilde onder geen voorwaarde opgeven.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 31 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de post/ -en ° Op de rekening staan een paar posten die ik niet goed begrijp. ° Zet dat maar onder de post: onvoorzien!
± Kun je me uitleggen wat dat voor bedragen zijn? ± In de begroting geeft die rubriek ruimte voor onverwachte uitgaven.
de postbode/ -n, -s ° Om tien uur vertrekken alle postbodes van het postkantoor.
± De meeste (post)bestellers gaan op de fiets, een paar gaan met de auto.
de postbus/ -sen ° Zaken en particulieren die erg veel post krijgen, kunnen een postbus huren op het postkantoor. ° Ministerie van O.C. en W., Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer.
± Die grote brievenbussen kunnen ze dan zelf legen. <>
Makkelijk zo’n postbusnummer, dan hoeft de postbode ook niet met die stapels post te sjouwen!
posten/postte/gepost ° Jasses, heb ik vergeten die brief te posten! ° De stakers posten bij de poort van de fabriek.
± Geef maar, ik doe hem wel even op de bus. ± Ze willen voorkómen dat er werkwillige arbeiders naar binnen gaan.
het postkantoor/de -toren ° De meeste postkantoren zijn helemaal opnieuw ingericht.
# In zo’n gebouw kun je nu allerlei zaken regelen: verzekeringen, deviezen, hypotheken, reizen, noem maar op. En je kunt er ook nog postzegels kopen! ^ postkantoren, stations, openbare bibliotheken, gemeentehuizen, belastingkantoren: openbare gebouwen. de postzegel/ -s ° Op die brief moet een postzegel van H 1,-. ° Mijn zwager verzamelt postzegels.
± Ik koop maar meteen 5 van die zegels. ± Hij is als kind met die hobby begonnen en nu hij bijna 80 is besteedt hij er nog geregeld tijd en geld aan.
de pot/ -ten ° De kok is druk in de weer met potten ../ ≈ Wat schaft de pot vandaag? ≈ Ik weet echt niet op welke partij ik moet stemmen, ‘t is toch allemaal één pot nat! ≈ Jammer, je vindt de hond in de pot. ≈ De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. ° Moet die plant in een pot in de kamer ../ ° Je moet die plant een grotere pot geven ../ ° Je kunt zuurkool kopen in een glazen pot, ../
« ..\ en pannen. ± Ik ben zo benieuwd wat we eten / wat er op het menu staat. ± Uiteindelijk maakt ‘t geen verschil of je nu door de hond of door de kat gebeten wordt! ± Je bent te laat om nog met ons mee te eten, alles is op! ≥ Zelf kom je nooit op tijd en nu ga je verschrikkelijk te keer omdat ik één keer te laat ben! <> ..\ of kan hij buiten in de volle grond in de tuin? # ..\ de wortels hebben niet genoeg aarde. « ..\ een blik of een zakje ../ <> ..\ maar ‘t lekkerste vind ik zuurkool zó uit het vat.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 32 de pot/ -ten, vervolg ° Ik heb dorst, ga je mee een pot(je) bier drinken? ° Iedere week ga ik met een stel vrienden een avond klaverjassen. Dan doen we allemaal een euro in de pot. ° Aan het eind van het jaar gaan we dan de pot verteren. ≈ Wat?? Jou een tientje lenen? ‘”Je kunt de pot op!’”
± Goed, ik heb ook wel zin in een glas koel, helder bier. ± Zo sparen we een aardig bedrag bij elkaar.
de pot
>>> de poot
± Dan gaan we een avondje uit en geven het spaargeld zo uit. ± Dat kun je mooi vergeten! Jou leen ik nooit meer iets!
het potje/de -s ≈ Let op je woorden, kleine potjes hebben grote oren! ≈ Ze had een grote fout gemaakt maar gelukkig kon ze bij haar baas een potje breken. ≈ Dat potje staat al zo lang op ‘t vuur! ° Mijn oma maakte vroeger allerlei potjes: voor de verjaardag van de kinderen, voor nieuwe kleren, voor de vakantie enz. ° Zullen we nog een potje bridgen? ≈ Hij heeft daar een potje zitten liegen, ../ ≈ Toen haar vriend het zo ineens uitgemaakt had, heeft ze wel een potje zitten grienen ../ ° Toen de baby een jaar was, ging hij al af en toe op het potje.
± De kinderen hoeven niet te horen wat we bespreken. ± Hij is erg op haar gesteld en wordt niet zo gauw boos. ± Ze praten ze nu al maanden over die plannen! ± Ze had maar een klein inkomen, dus ze moest voor al die extra dingen sparen. ± Nou, één spelletje dan, ‘t is al laat. ± ..\ dat hele verhaal was van A tot Z gelogen! ± ..\ maar die huilbui was gauw over. ± Hij had nog wel een luier aan, maar hij begon al zindelijk te worden.
het potlood/de -loden ° Maak je sommen maar eerst met potlood ../
≥ ..\ dan kun je ‘t uitgummen als je je vergist. <> Later schrijf je ze dan met pen in je schrift.
^ pen, potlood, krijt, balpen, vulpen enz.: schrijfgerei. het praatje/de -s ° Het oude vrouwtje maakt een praatje met haar buurman. ° Die dokter houdt iedere week een praatje voor de radio. ° En wie heeft er weer de meeste praatjes? (.) Als je niet precies weet hoe de zaak in elkaar zit, moet je er je mond over houden. ° Op mooie praatjes zitten we niet te wachten. ≈ Praatjes vullen geen gaatjes.
± Ze vindt het heerlijk om even met iemand te kunnen praten, al is ‘t maar over het weer. ± Iedere woensdagmorgen vertelt hij iets over een ziektegeval uit zijn praktijk. ± Anna voert weer het hoogste woord, die hoor je boven iedereen uit! « Anders komen er maar praatjes in de wereld en er wordt al genoeg geroddeld! ± Je hoeft de zaak niet mooier vóór te stellen dan hij is. ± Met woorden alleen komen we niet verder! / Geen woorden maar daden!
praats (hebben/had/gehad) ° Ik begrijp niet waarom die jongen zoveel praats heeft.
± Hij vertelt iedereen dat hij de beste van de klas is! <> Hij mag best wat bescheidener zijn, zó goed is hij helemaal niet!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 33 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de pracht/ ° De kleurige pracht van de bloemen trekt duizenden bezoekers. ° Het koninklijk huwelijk met alle pracht ../
± Zo’n schoonheid aan kleuren zie je ook niet overal! « ..\ en praal: de feestelijke kleding en de schitterende juwelen van de dames, de gala-uniformen van de heren.
prachtig/ -e ° De bruid heeft een prachtige japon aan. ° De sopraan heeft een prachtige stem. ° De bas en de tenor zingen ook prachtig.
De bruidegom draagt een afschuwelijk kostuum. ± Zo’n schitterende stem hoor je niet vaak. <> Helaas is de bariton niet om aan te horen. <>
de praktijk/ -en ° De praktijk is soms heel anders ../
° ° ° ° ° ~ ~
..\ dan de theorie. ± Je kunt iets moois bedenken, maar de uitwerking valt dan soms bar tegen. De praktijk zal moeten leren of hij inderdaad helemaal genezen is. ± Dat zal nog moeten blijken. In de praktijk blijkt ‘t vaak moeilijk om je principes ± ‘t Valt vaak niet mee om door je daden te laten zien te verwezenlijken. dat je hoogstaande principes hebt. Hij is afgestudeerd en nu gaat hij zijn kennis in praktijk brengen. ± Alle dingen die hij geleerd heeft moet hij nu gaan toepassen. Die dokter heeft een grote, drukke praktijk. ≥ Hij heeft wel een paar duizend patiënten. Hoe lang heeft die advocaat (de) praktijk uitgeoefend? ± Hij is (daar) al meer dan 20 jaar als advocaat werkzaam geweest. Ik kan niet veel waardering hebben voor de praktijken van ± Hun manier van zaken doen bevalt me helemaal niet! die zakenlui. Wat zijn dat voor praktijken? ± Zoiets doe je toch niet? Dat is beneden alle peil! <>
praktisch/ -e ° Voor het praktische gedeelte van het rijexamen ben ik al 2 keer gezakt ../ ° Wat is dat een praktische kast! ° Ik wil een paar praktische schoenen kopen voor de vakantie ../ ° Toen die wedstrijd op de TV was, zag je praktisch geen mens op straat.
<>
..\ maar voor het theoretische deel ben ik in 1 keer geslaagd.
± Hij heeft heerlijk veel ruimte en is handig ingedeeld! « ..\ waar ik lekker op kan lopen. <> Elegante schoenen heb ik nog genoeg. <> Vrijwel iedereen zat aan de buis gekluisterd ../ ± ..\ en er was dus bijna niemand op straat.
praten/praatte/gepraat ° ° ° ° ≈ ≈ ≈
Nu niet meer praten, kinderen ../ Toen ze één jaar was, kon ze al praten. De mannen zitten met elkaar te praten. Die twee praten nu al een jaar niet tegen elkaar. Ze praten over koetjes en kalfjes. Ik ‘n lange reis maken? Jij hebt makkelijk praten. Als zij vindt dat ‘t zó moet, dan valt er niet tegen te praten.
<>
± ± ± ± ± ±
..\ nu moeten jullie je mond houden. Ze kon toen al verschillende woordjes en zelfs zinnetjes zeggen. Waar zouden ze over spreken? Hebben ze al zó lang ruzie? O, zitten ze zo maar wat te keuvelen? Voor jou is dat geen probleem, jij hebt geld genoeg! Dan praat je haar dat niet uit ‘t hoofd.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 34 praten/praatte/gepraat, vervolg ≈ Laat ze toch praten! ° Over de prijs valt nog wel te praten.
± Laat ze maar kletsen, ze weten niet beter! ± Daar kunnen we nog wel over onderhandelen.
precies/precieze ° Dat is al zo lang geleden, de precieze datum weet ik niet meer! ° Voor de precieze toedracht moet je bij mijn broer zijn, ../ ° Ik wil graag een precieze prijsopgave ../ ° Weet jij, hoe laat ‘t precies is? ° De rekening van de garage klopt precies. ~ Dat is me toch een Pietje Precies: ../ (.) Ik vind dat een verkeerd argument.
Ik weet wel dat het ergens in mei was. ± ..\ die kan je haarfijn / tot in alle details vertellen hoe het gebeurd is. <> ..\ geen ruwe schatting. ± Ik wil dat mijn horloge tot op de seconde gelijk loopt. ± Hij is tot op de cent nauwkeurig. ± ..\ bij hem moet alles tot in de puntjes verzorgd zijn! « Precies, dat ben ik helemaal met je eens. <>
de premier/ -s ° De premiers van de Europese landen ontmoeten elkaar dit weekend in Parijs. ° De premier is de voorzitter van de ministerraad.
± De minister-president van Nederland is daar dus ook. ± Hij wordt ook wel de eerste minister genoemd.
de president/ -en ° In een republiek zoals Frankrijk is een gekozen president het staatshoofd. ° ‘t Wordt weer tijd dat het IOC een nieuwe president krijgt. ^ staatshoofd: president, vorst, koning, keizer
Nederland is een koninkrijk, dus daar is een koning of een koningin het staatshoofd. ± Deze voorzitter begint nu toch echt te corrupt te worden! <>
de prestatie/ -s ° ‘t Droogleggen van de meren in Holland was ‘n enorme prestatie. ± Daarmee is iets groots tot stand gebracht. ° De Nederlanders hebben daarmee ‘n prachtige prestatie geleverd. ± Ze hebben een, voor die tijd, zeer moeilijke taak volbracht. ° Gefeliciteerd! je prestaties zijn zó goed dat je ± Je hebt zulke goede resultaten / cijfers dat je als nummer één de eerste plaats behaald hebt. geëindigd bent. presteren/presteerde/gepresteerd ° De schaatsers hebben bij de kampioenschappen goed gepresteerd. ° Ze is nog jong maar heeft al heel wat gepresteerd in haar leven. ~ Wat hij nu toch gepresteerd heeft, dat houd je niet voor mogelijk! ~ Toen presteerde hij ‘t ook nog om er twee in brand te steken.
± Over ‘t algemeen hebben ze prima resultaten behaald. ± Knap hoor, wat ze allemaal al tot een goed einde heeft gebracht! ± Hij heeft notabene alle prullenbakken in de straat omgekeerd, dat is toch niet te geloven! ± Begrijp jij nou hoe hij zoiets in zijn hoofd haalt?
prettig/ -e ° Heb je een prettige vakantie gehad? ° Ik vind die nieuwe docent een prettige man. ° Zit die stoel wel prettig? ° Het is prettig om te horen dat je beter bent. ° Prettig om met u kennis te maken!
± Ja, heel fijn! ± Iedereen vindt hem aardig. <> Nee, hij zit ongemakkelijk. Ik denk dat die stoel dáár wél lekker zit. <> Ik zou ‘t heel naar vinden als je nog steeds ziek was. ± Aangenaam om u te leren kennen!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 35 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de prijs/prijzen ° Wat is de prijs van dit boek? ° Ze vragen me tegenwoordig toch príjzen voor die antieke meubels! ~ Hij heeft een hoge prijs voor z’n vrijheid moeten betalen. ≈ We moeten tot iedere prijs voorkomen dat die informatie bij de verkeerde man terecht komt. ° Wilt u de prijs er af halen? Ik moet het cadeau geven. / Het is een cadeautje. ° Jan heeft de eerste prijs gewonnen: een fiets. ° Jansen is net buiten de prijzen gevallen: ../
± Dat boek kost H 15,75. ± Belachelijk, zoveel als je daarvoor moet betalen! ± Hij heeft er veel voor moeten opofferen: zijn werk, zijn land en zelfs zijn gezin. ± Daar moeten we hoe dan ook een stokje voor steken, hoeveel (geld of moeite) het ons ook zou kosten. ± Goed mevrouw, ik zal het etiketje weghalen. ± Voor wie op de tweede plaats eindigde was de beloning ‘n horloge. « ..\ hij werd vierde. ± Dus geen fiets, geen horloge, geen bloemen! Niets! <> Toch is het bij mij altijd en eeuwig een niet, ik heb nog nooit iets gewonnen! ± ..\ iedereen wint iets. ± Altijd hetzelfde liedje! ± Ik zou dat erg prettig vinden.
° Bij de Staatsloterij schijn je de hoogste kans op een prijs te hebben. ° Bij de schiettent is het altijd prijs ../ ~ En ja hoor, Piet kwam weer te laat. Dat is altijd prijs. ~ Ik zal het zeer op prijs stellen als u mij snel uw antwoord laat weten. ~ Natuurlijk stel ik erg veel prijs op uw medewerking. ~ Ik stel veel prijs op je commentaar.
± Uiteraard waardeer ik die zeer. ± Ik wil graag horen wat jij van m’n voorstel vindt.
de prijsstijging/ -en ° Bij inflatie horen prijsstijgingen.
± Alles wordt dan duurder.
prijzen/prees/geprezen ° ‘n Goede docent prijst zijn leerlingen als ze goed gewerkt hebben. ± Dan geeft hij ze een complimentje. ≈ Prijs de dag niet voor de avond gevallen is. ± Juich niet te vroeg, er kan nog van alles misgaan! ≈ Bij zijn afscheid werd hij de hemel in geprezen. ± Iedereen stak de loftrompet over hem: nooit zou iemand dit werk net zo goed zou doen. Hij werd er verlegen van. prijzen/prijsde/geprijsd ° De winkelier prijsde zijn artikelen. ~ Hij heeft zich met zijn praatjes uit de markt geprijsd.
± Op al zijn goederen plakte hij een etiket met het verkoopbedrag. ± Hij heeft met z’n sterke verhalen z’n positie ondergraven.
de prik/ -ken ° ° ° ~ °
Ik heb altijd zo’n last van een prik van een insect. Ouderen kunnen ieder jaar een gratis prik tegen griep krijgen. Geef mij nog maar een prikje sla. H 7,50 voor een echt leren riem? Dat is voor een prikkie! Wil je limonade mét of zónder prik?
± ± ± ± ±
Zo’n steek wordt bij mij altijd een dikke bult, die enorm jeukt! Zo’n injectie beschermt ze dan de hele winter. Ik heb al gehad maar ik lust nog wel een klein beetje / een vorkje vol. Dat is geen geld / voor niks / te geef! Geef maar mét, ik vind dat koolzuur wel lekker.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 36 prikkelen/prikkelde/geprikkeld ° Die limonade prikkelt zo in mijn neus. ° alles over dat onderwerp napluizen tot gesteld was.
± Het kriebelt en het tintelt zo erg dat ik ervan moet niezen. <> Dat artikel prikkelde zijn nieuwsgierigheid: ../ ..\ hij ging zijn nieuwsgierigheid tevreden ± Het maakte mij trouwens ook razend nieuwsgierig! ± Ze wekken bij hen erotische gevoelens op ../ <> ..\ maar andere mensen laten ze koud. ± ..\ die zal veel discussie oproepen.
° Zulke films prikkelen de zinnen van veel mensen. ~ Dat is een prikkelende uitspraak: ../ prikken/prikte/geprikt ° Ik vind rozen erg mooi, maar ik heb een hekel aan die scherpe dorens die zo gemeen prikken. ° Die rook prikt in je neus en vooral in je ogen!
«
Als je niet oppast, maken ze je handen tot bloedens toe kapot.
«
M’n ogen worden er helemaal door geïrriteerd, de tranen springen erin. ± Met een speld maak ik er een gaatje in en hang hem dan op. ± Voor je ‘t weet, bezeer je je aan zo’n scherpe punt! ± Sommige mensen die aan diabetes lijden moeten zichzelf nog wel vaker een insuline-injectie geven.
° Ik prik een gaatje in de kaart en prik hem op de muur. ° Wees voorzichtig met die spelden, anders prik je je. ° Die suikerpatiënt moet zich 2x per dag prikken.
de prikker/ -s ° Zet het plakje augurk met een prikker op het blokje kaas vast. ° Op mijn bureau staat een prikker om bonnetjes te bewaren.
± Je weet wel, zo’n klein, houten stokje met aan beide kanten een scherpe punt. ± Je weet wel, zo’n platte schijf met in ‘t midden een verticale pin met een scherpe punt.
prima ° De koffie is hier prima, ik neem nog een kopje!
± Mag ik nog een kopje van uw uitstekende koffie? <> Laatst kreeg ik ergens koffie, ‘t leek wel slootwater! ± Daar mankeert niets aan! <> De mijne is zo langzamerhand een wrak! Rijp voor de sloop! « ..\ ja, dat doen we! <> Gek hè? Op die andere school kon hij helemaal niet meekomen. « Prima! Dat lijkt me leuk!
° Zijn auto is vrij oud maar verkeert nog in prima staat. ° Dat is een prima idee, ../ ° Jan doet het prima op deze school. (.) Zullen we volgende week naar de film gaan? het principe/de -s ° Bijzondere scholen gaan vaak uit van bepaalde godsdienstige principes. ° Een vegetariër eet uit principe geen vlees. ° Vlees eten gaat tegen zijn principes in. ~ In principe doe ik mee, maar ik weet niet zeker of ik dan kan.
± In hun onderwijs verwerken ze die uitgangspunten. ± Uit overtuiging eet hij geen gedode dieren. ± Het is in strijd met zijn levensbeschouwing. ± In beginsel zou ik graag meedoen, maar of ik kan...?
principieel/principiële ° Die partij heeft principiële bezwaren tegen dat wetsvoorstel. ° De confessionele partijen zijn principieel tegen het ingediende voorstel betreffende euthanasie.
± Het voorstel is in strijd met hun principes. ± Ze wijzen het af op grond van hun geloofsovertuiging.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 37 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de prins / -en ° Naast de koning stonden zijn zoon, de prins ../
« ≥ ± ±
..\ en de prinses, zijn dochter. ..\ over een paar jaar zal hij zijn vader opvolgen. ..\ de echtgenoot van Koningin Beatrix. Die regeert dan in de volgende carnavalstijd de stad in plaats van de burgemeester. ± We weten nergens van, wij zijn volkomen onschuldig! ± Dit is echt de men van haar dromen.
° Zijne Koninklijke Hoogheid, Prins Claus ../ ~ In Brabant en Limburg wordt in november Prins Carnaval gekozen. ≈ Wij weten van de prins geen kwaad! ≈ Ze heeft haar prins op ‘t witte paard ontmoet! de prinses/ -sen ° ° ° ~
Op het bal waren heel wat prinsessen aanwezig. Prinses Diana had geen koninklijk bloed ../ Het meisje zag er uit als een prinses: ../ ‘Ah, daar is mijn prinsesje’, zei vader tegen zijn dochtertje, ../
± « ≥ ±
Allemaal meisjes met koninklijk bloed in hun aderen. ..\ maar ze was getrouwd met Prins Charles. ..\ prachtige kleren, kostbare juwelen, mooi gekapt. ..\ in zijn ogen immers het liefste, mooiste, knapste meisje op de wereld!
privé ° Is die parkeerplaats van jou privé? ° Bij dat hotel hoort een privé strand. ° Wat ik in mijn privé leven doe ../
Nee, daar kan iedereen gebruik van maken. ± Daar mogen alleen de gasten van het hotel komen. ± ..\ daar heeft mijn baas niets mee te maken. <>
proberen/probeerde/geprobeerd ° ° ° ° ≈
De vrachtauto probeert me te passeren. De dief probeert binnen te komen. Probeer jij de soep even, moet er nog zout in? Die auto ziet er goed uit, kan ik hem proberen? Probeer ‘t eens, als je durft!
± ± ± ± ±
Hij doet al de hele tijd pogingen me voorbij te komen. Hij tracht de voordeur open te maken. Hier is een lepel, proef maar, als je wil. Natuurlijk kunt u een proefrit maken! Haal ‘t niet in je hoofd, ik waarschuw je!
het probleem/de -blemen ° Wat is nu eigenlijk het probleem? ° Een pessimist ziet overal problemen: ../ ° De enorme hoeveelheid sneeuw die gevallen is veroorzaakt veel problemen. ° Dat meisje heeft altijd problemen. ~ Nu zit ze ook weer in de problemen: ../ ° Gelukkig is er altijd wel weer iemand die zo’n probleem voor haar oplost. ° Veel docenten hebben problemen met die jongen.
± Waar zit ‘m de moeilijkheid? « Misschien kunnen we samen een oplossing bedenken. ± ..\ hij ziet overal beren op de weg! <> ..\ en de optimist ziet steeds weer lichtpuntjes. ± Op de wegen, in de bergen, overal levert de sneeuw moeilijkheden op. ± Er is altijd wel wat, waardoor de dingen niet goed lopen. ≥ ../ ze móet volgende week van haar kamer af, maar ze heeft nog geen andere kunnen vinden. ± Op het laatste moment komt er iemand die de moeilijkheid voor haar uit de weg ruimt. ± De directeur heeft geen enkele moeite met hem, die heeft hem goed onder de duim.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 38 het probleem/de -blemen, vervolg ≈ Ja hoor eens, als je ‘t niet met me eens bent, dan is dat jóuw probleem, ../ ° Op het examen kreeg ik ‘n wiskundig probleem voor mijn neus.
«
..\ ík zit daar niet mee!
± Ik moest dat vraagstuk binnen een half uur oplossen.
het procent/de -en ° 1% van H 100,- is precies H 1,-. ° Op het ogenblik is het ziekteverzuim bij ons op school bijna 10%.
± En het honderdste deel van H 10.000,- is H 100,-. ± Wàt, Is een tiende deel van alle leerlingen ziek thuis? ± Nee, van de negentig léraren zijn er negen ziek.
het proces/de -sen ° Het proces tegen de terroristen zal in Den Haag plaats hebben. ° De verdachte moet een eerlijk proces krijgen. ° Als dat bedrijf nu nóg niet op m’n klachten ingaat, doe ik ze een proces aan. ° Die zaak heeft al zo vaak een proces aan z’n broek gehad! ° Bij een chemisch proces komen soms giftige stoffen vrij. ° De genezing zal een langdurig proces zijn.
± Die berechting moet op neutraal terrein gebeuren. ± De rechtszaak moet door een onafhankelijke hof geleid worden. ± Dan sleep/daag ik ze voor de rechter. ± ‘t Is heus niet de eerste keer dat ze voor de rechter gedaagd worden. ± Verbranding is een voorbeeld van zo’n scheikundig procédé. « Pas na máánden zal er verbetering te zien zijn.
produceren/produceerde/geproduceerd ° Wanneer gaat Volkswagen die nieuwe ‘kever’ produceren? ° Ik geloof dat hij die film heeft geproduceerd ../ ° Die auteur heeft al heel wat boeken geproduceerd. ° Heb jij dat mooie vers geproduceerd? ° Wie heeft de film ‘Maurice’ geproduceerd?
± « ± ± ± ≥
Joh, die maken ze al lang! ..\ èn geregisseerd. Hij heeft hem in ieder geval uitgebracht. Hij schrijft dan ook al heel wat jaren. Nou, ik heb het samen met mijn vriendin gemaakt. Hij is geproduceerd door Ismail Merchant en geregisseerd door James Ivory.
het product/de -ten ° De boeren krijgen lage prijzen voor veel van hun producten. ° Het vervoer van de producten van fabriek naar consument kost een bedrijf veel geld. ° Het gaat de manager niet om het proces maar om het product. ~ Die kinderen zijn het product van deze tijd! ° Het product van 3 en 4 is 12.
± Voor die voortbrengselen, zoals melk, boter, graan en rundvlees, geven sommige regeringen subsidies. ± Hoe verder de goederen weggebracht worden, hoe duurder het transport. ± Het kan hem niet schelen hóe het gemaakt wordt, áls het maar gemaakt wordt. ± Ze zijn door de omstandigheden van nu gevormd. ± De uitkomst van de vermenigvuldiging: 3 x 4 = 12.
de productie/ ° De lever zorgt voor de productie van gal. ° In verband met een fabricagefout is de hele productie van die dag uit de handel genomen. ° Er is een nieuw model BMW in productie genomen.
± De vervaardiging van gal is belangrijk voor de spijsvertering. ± Alles wat er op die dag gemaakt is, werd uit de winkels teruggehaald en daarna vernietigd. ± Het model dat 5 jaar geleden nieuw gebouwd werd ../ <> ..\ is al weer uit de productie, dat was geen succes!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 39 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de productie/ -s ° Is de musical ‘Oliver’ ook één van Joop van den Ende’s
± Heeft hij er ook voor gezorgd dat die musical kan worden producties ? uitgevoerd?
proesten/proestte/geproest ° Wat zit je toch te hoesten en te proesten! ° Alle mensen proestten van het lachen om de dwaze clowns.
± Ben je verkouden, dat je zo moet niezen of ben je allergisch voor de kat? ± Iedereen barstte in een hartelijk gelach uit.
proeven/proefde/geproefd ° Ik weet niet welke kaas ik zal nemen, mag ik even proeven? ° ° ° ≈
Wilt u deze kaas ook nog proeven? De kok proeft of de soep lekker is. Proef je dat er knoflook in die saus zit? Ik proef uit je woorden dat je een hekel aan die jongen hebt.
± Natuurlijk mevrouw, neemt u maar een plakje van allebei, dan kunt u de smaak proberen. <> Nee dank u, van die soort ken ik de smaak al. ± Aandachtig neemt hij een klein beetje in z’n mond. « In ieder geval ruik je het wel! ± Dat maak ik op uit je woordkeus en uit de toon waarop je het zegt.
de professor/ -en, -s ° Professor Hardenberg is ../ ° Er was een feestdiner voor professoren ../ (.) Die man loopt eeuwig aan andere dingen te denken en heeft geen aandacht voor z’n omgeving.
± ..\ hoogleraar aan de Universiteit van Leiden. <> ..\ en studenten. « Wat een verstrooide professor!
het program(ma)/de -s ( -‘s) ° We hebben vandaag een druk programma. ° Het programma zag er als volgt uit: Wilhelmus, aubade, optocht, kinderspelen, lampionoptocht, vuurwerk. ° Wat staat er dan op jullie programma? ° Hoe kun je nu op een partij stemmen als je het programma niet kent. ° Gaan jullie maar vast zitten, ik koop nog even een programma(boekje). ° Er is vanavond een leuk programma op Ned. 1
± We moeten een hele lijst van bezigheden afwerken. ± Je hebt ‘t zeker over wat er op Koninginnedag allemaal te doen was? ± Wat willen jullie allemaal doen? ± Je moet toch weten waar ze zich de komende tijd voor willen inzetten. ≥ Ik wil graag weten waar het toneelstuk over gaat en wie er meespelen. ± Ik wil die uitzending graag zien.
prompt/ -e ° Dat prompte antwoord verbaasde ons. ° Ik belde aan en prompt ging de deur open. ° De trein vertrok prompt om 10 uur.
± We hadden niet verwacht dat ze zo snel zou reageren. <> We dachten dat ze lang zou aarzelen voor ze antwoord zou geven. ± Er werd meteen / direct opengedaan. ± Precies om 10 uur reed de trein het station uit.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 40 het protest/de -en ° Toen de directeur die strenge maatregelen afkondigde kwamen er heel wat protesten. ° Ook veel ouders tekenden protest aan tegen de voorgestelde maatregelen. ° Onder luid protest van de kinderen zette hun moeder de TV uit.
± Vooral de studenten van de hoogste klassen lieten weten dat ze grote bezwaren hadden. ± Zij lieten veelal schriftelijk weten dat ze het er niet mee eens waren. ± ‘Dat is gemeen, ‘t was net zo spannend’, werd er verontwaardigd geroepen.
protestants / -e ° De christelijke kerk kent naast het protestantse geloof ../
« ..\ ook het rooms-katholieke geloof. >>> rooms-katholiek
protesteren/protesteerde/geprotesteerd ° Ik protesteer, ../ ° Wie het niet met deze maatregel eens is, kan bij het bestuur protesteren. ° De baby protesteerde luid toen hem z’n flesje werd afgenomen.
± ..\ ik ben het er niet mee eens. ± Als veel mensen bezwaar aantekenen, worden er wel wijzigingen aangebracht. ± Hij liet duidelijk merken dat hij ‘t er niet mee eens was.
protesteren tegen/protesteerde tegen/tegen geprotesteerd ° Veel mensen protesteren tegen het harde asielbeleid van deze regering.
Er zijn maar weinig mensen die hun steun betuigen. ± De overgrote meerderheid komt ertegen in verzet. <>
de provincie/ -s, (-ciën) ° ° ° °
Nederland is verdeeld in 12 provincies. Den Haag is de hoofdstad van de provincie Zuid-Holland. Werk jij bij de provincie of bij het rijk? Vroeger woonden we in de provincie ../
± In Zwitserland heet zo’n gebied een kanton. <> Amsterdam is de hoofdstad van het hele land. ± Ik ben ambtenaar bij het provinciaal bestuur van Gelderland. <> ..\ maar sinds twee jaar wonen we in de hoofdstad. ± Heerlijk, dat wonen op het platteland!
de pruik/ -en ° Toen de patiënte kaal werd door de chemokuur kreeg ze een pruik. ° In de 17de en 18-de eeuw droegen alle rijke mensen pruiken, ook als ze zelf nog haar hadden.
± Dat haarstuk was speciaal voor haar gemaakt: als je niet beter wist, dacht je dat ‘t haar eigen haar was. « In die ‘pruikentijd’ was het de kunst om een heel hoge en mooi gekapte pruik te hebben, dat was deftig!
de prullenbak of de prullenmand/ -ken of -en ° Gooi dat lege bekertje maar in de prullenbak ../ ~ Dat artikel kan zó in de prullenmand!
≥ ..\ onder mijn bureau. Daar gaat alle rommel in, die ik kwijt wil. ± Waardeloos gewoon! Daar heeft niemand wat aan!
de psychiater/ -s ° Uiteindelijk kwam hij bij de psychiater terecht.
≥ Zijn klachten bleken allemaal psychisch te zijn. <> Allerlei ‘gewone’ medische specialisten hadden hem onderzocht maar die hadden hem niet kunnen helpen: lichamelijk mankeerde hem niets.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 41 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntactisch/contextueel open plaats plus synt. /cont. complement
de puber/ -s ° Nu zijn je kinderen nog lief, maar wacht maar tot ze pubers zijn! ° Wat gedraagt die man zich toch onvolwassen, net een puber.
± Die jongelui tussen de dertien en zeventien zijn niet meer zo makkelijk! ± Hij doet net als een jongen van zestien jaar.
publiceren/publiceerde/gepubliceerd ° Die schrijver is al oud, publiceert hij nog wel? ° Er is al veel gepubliceerd over die ziekte. ° Het TNO heeft een rapport gepubliceerd over het gebruik van shampoo.
± Ja hoor, hij heeft pas nog een boek geschreven. ± Er zijn tal van artikelen over verschenen. ± Eerst is er een diepgaand onderzoek geweest en nu hebben ze de resultaten daarvan bekend gemaakt.
het publiek/ ° ° ° ° ~
De film is afgelopen en het publiek staat op. Was er veel publiek bij die wedstrijd? Dat toneelstuk trekt niet veel publiek. Hij barstte in tranen uit, en plein publiek. Het is ook geen stuk voor het grote publiek, ../
± « ± ±
De toeschouwers verlaten de zaal. Ja nou, de tribunes zaten vol! Er gaan niet veel mensen naar toe. Waar iedereen bij was, begon hij hard te huilen. <> ..\ het is echt iets voor de elite, de fijnproevers. ± De meeste mensen zullen er niets van begrijpen en er dus ook niets aan vinden.
publiek/ -e ° In publieke gebouwen mag niet gerookt worden. ° Dat vele drinken van die politicus is een publiek schandaal. ° De maatregelen zijn van publiek belang. ~ ‘t Is een publiek geheim dat die zaak failliet is. ~ In die buurt wemelt ‘t van de publieke vrouwen.
± Maar goed ook, die openbare ruimtes zijn immers voor iedereen toegankelijk! ± Iedereen weet ‘t en iedereen spreekt er schande van. ± Ze dienen het algemeen belang ../ <> ..\ maar gaan voorbij aan mijn particulier belang. ± ‘t Is nog niet officieel, maar iedereen weet het. ± Zeg toch gewoon prostituées of hoeren.
de punaise/ -s ° Heb je een punaise?
«
Ik wil deze foto op het bord prikken.
het punt/de -en ° ° ° ° ~ ≈ ≈
Wat is het volgende punt van de agenda? Op dát punt ben ik het met je eens. Vind je dat een geschikt punt om te wonen? Ik stond op het punt de deur uit te gaan toen de telefoon ging. Je hebt van die mensen die overal een punt van maken. Ga jij maar gerust naar Amsterdam. Geen punt! Hij doet wel altijd heel stoer maar als puntje bij paaltje komt, durft hij niet!
± Nu is aan de orde het onderwerp: de verkiezingen. ± In dat opzicht vind ik dat je gelijk hebt. ± Nou en of, dat is toch een prachtige plek? ± Net toen ik weg wilde gaan, belde er iemand op. ± Die stellen álles ter discussie, die doen overal moeilijk over. ± Geen probleem, daar zal ik niet moeilijk over doen! ± Als ‘t er op aankomt is hij de eerste die op de vlucht slaat. >>> paal(tje)
© 2000 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA P 42 de punt/ -en ° ° ° ° ° ≈
Ik heb me gestoten aan de punt van de tafel. De punt van mijn potlood is gebroken, ../ Er komt een puntje van je onderjurk onder je rok uit. Die grote taart kun je wel in 12 punten snijden. Aan het eind van de zin hoort een punt ../ Voor vandaag zet ik er een punt achter.
± « ± ± « ± <>
≈ ° ° ≈ ≈
En nu ga je naar bed, punt uit! Op de i en de j staat een punt ../ Een ‘ij zonder puntjes’ ../ Ik wil wel graag de puntjes op de i zetten. Ik begrijp niet hoe zij er altijd tot in de puntjes verzorgd uit kan zien.
± ± ± ± ±
Die tafel heeft ook zulke scherpe hoeken. ..\ nu kan ik er niet mee schrijven. Kijk hier, ‘t is maar een heel klein stukje. Je snijdt hem eerst in vieren en dan ieder kwart in 3 stukken. ..\ of een vraagteken of een uitroepteken. Ik houd er mee op, morgen verder! Die collega van me blijft maar doorwerken. Nu verder geen gezeur! ..\ of een stip. ..\ is de Nederlandse naam voor een ‘y’ (ypsilon). Ygrec zeggen we ook . Ik wil heel precies te werk gaan. Keurig gekleed, zorgvuldig opgemaakt, niets op aan te merken.
de puzzel/ -s ° In onze krant staat iedere dag een puzzel.
° Voor z’n verjaardag geef ik haar een mooie puzzel. ~ Het is nog een hele puzzel om voor alle gasten onderdak te krijgen. ≈ Ineens vielen de stukjes van de puzzel op hun plaats.
± Soms kan ik hem direct oplossen, maar soms is het een echte ‘hersenbreker’. De ene keer moet je synoniemen invullen, de andere keer letters rangschikken. ± Je weet wel, een foto die in duizend stukjes gezaagd is en die je dan weer in elkaar moet leggen. ± Dat is een moeilijk opgave voor de organisatoren van het congres. ± Ik begreep plotseling hoe ’t in elkaar zat.
© 2000 SSALTO Voorburg NL