Verslag van de Plenaire sessie Dies 2015 Universiteit voor Humanistiek Hoe vrijwillig is vrijwilligerswerk? In haar openingsrede haalt rector Gerty Lensvelt-Mulders alvast een aantal ervaringen aan: “Wetenschappelijk weet ik niet veel van theorieën over vrijwilligerswerk. Maar ik kan wel een aantal persoonlijke ervaringen met u delen. Ik ben in een fase waarin velen in deze zaal verkeren. Ik heb ouders die ouder worden, dat roept op tot nadenken. Hoe moet dat straks? Ouderen willen helpen waar dat mogelijk is, geholpen worden waar dat nodig is, en daarbij willen we wel graag onze autonomie behouden. Zou het misschien aardig zijn als we voor onze geboden hulp een soort vouchers konden krijgen waarmee we later hulp konden vragen? Nog een ervaring: ik heb veel vrijwilligerswerk gedaan op de school van mijn kinderen. Maar ook daar begon het soms wel te knellen. De school werd gekort en moest steeds vaker een beroep doen op de ouders. Wat moeten we met vrijwilligerswerk als er verwacht wordt dat vrijwilligers structureel gaan deelnemen? Nog een ervaring: mijn dochter heeft de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening gedaan. In het begin bestond haar team uit 10 mensen, nu is ze alleen over. Er zijn vrijwilligers gekomen in plaats van werknemers. Waar liggen de grenzen van vrijwillig werk? Het zou toch iets anders moeten zijn dan betaalde arbeid? Heeft de verzorgingsstaat verantwoordelijkheden over de schutting gegooid?” Evelien Tonkens, UvH hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector, introduceert het onderwerp en roept een aantal vragen op: “Deze middag gaat over vragen rondom de veranderingen in vrijwilligerswerk die voelbaar worden doordat de verzorgingsstaat wordt herzien. Al met al wordt er een groter beroep gedaan op vrijwilligerswerk. Je kunt je natuurlijk afvragen: Is dat erg? Zo denk ik dat we nog steeds te maken hebben met een zogenaamd altruïstisch overschot: er zijn genoeg mensen die vrijwilligerswerk willen doen. En graag doen. Humanitas heeft recent een onderzoek gedaan onder haar vrijwilligers, en die zijn bijvoorbeeld blijer met hun werk dan vorig jaar. Daarbij hebben vrijwilligersorganisaties te maken met zogenaamde ‘sterke’ vrijwilligers (die direct inzet baar zijn) en ‘zwakke’ vrijwilligers (die meer begeleiding nodig hebben). Ook deze laatste groep kan een belangrijke bijdrage leveren, maar het kost dus wel meer moeite om ze een plek te geven. En wat hiermee samenhangt: Mensen willen nog steeds liever helpen dan geholpen worden.
Hulp vragen heeft te maken met falen. Wat negatief opgevat wordt in deze samenleving waarin autonomie voorop staat. Hulp geven is veel populairder. De overheid heeft twee verhalen bij de aanpassingen in de verzorgingsstaat en het grotere beroep op vrijwilligers. Het financiële verhaal is: ‘We kunnen het niet meer betalen.’ Als wetenschapper geloof ik niet in dit argument. Het gaat hier om keuzes. Waar je als overheid je geld aan uitgeeft is altijd een keuze, dat is geen gegeven. Het ideologische verhaal is het verhaal dat wat wij in ons onderzoek ‘de belofte van nabijheid’ zijn gaan noemen. Het idee dat de hulp van dichtbij de burger komen, aangestuurd door de lokale overheid die ‘dichterbij’ zou staan en met behulp van sociale netwerken rondom de burger. Ook dat verhaal roept een aantal vragen op. Zoals: Mág de overheid vrijwilligers inlijven in hun eigen beleid? Past dat wel bij de sfeer van deze civil society? Is het niet ook belangrijk om de eigenheid van vrijwilligerswerk te behouden? Maak je niet iets kapot als je je als overheid intensief gaat bemoeien met vrijwilligerswerk? Als nu ook al in vrijwilligerswerk allerlei prestaties verbeterd moeten worden, gaat het dan niet te veel lijken op betaald werk? Er wordt vaak gezegd dat hedendaagse vrijwilligers toch al heel anders zijn dan die van vroeger. Het zijn individualisten, meer op zichzelf gericht, en minder op zoek naar gemeenschap. Onderzoek wijst uit dat dit niet zo is. De intrinsieke motivatie van vrijwilligers is nog steeds goed doen, en ze voelen graag loyaliteit naar een gemeenschap. Dat wordt ervaren als zinvol. Andere vraag is: Wat doet het nieuwe beleid met de sociale rechtvaardigheid? Zoals Margo Trappenburg onlangs opmerkte: de bijdrage die je als burger aan de samenleving levert, lijkt oneerlijker verdeeld dan vroeger. Mensen hoeven minder bij te dragen, maar er wordt wel meer verwacht. Vroeger betaalden de rijkere, ‘luie’ burgers die geen tijd hadden voor vrijwilligerswerk in ieder geval nog belasting, waarmee een aantal algemene voorzieningen gefinancierd werden voor mensen die dat nodig hadden. Even heel gechargeerd: als je als ‘luxe egoïst’ geen vrijwilligerswerk deed, betáálde je in ieder geval nog wel mee aan de verzorgingsstaat. Maar juist dat belasting betalen wordt nu minder vanzelfsprekend. Dan komen de lasten dubbel terecht bij de ijverige burgers die toch al vaker vrijwilligerswerk doen. Graag eindig ik deze inleiding met een vrolijke opmerking. Want uit onderzoek blijkt: vrijwilligerswerk maakt heel gelukkig en heel gezond.” Gespreksleider Marjan Slob gaat verder, met vragen aan de deelnemers van de debattafel: Eva Scholte, algemeen directeur Humanitas; Lineke Maat, directeur vrijwilligersorganisatie Taal Doet Meer; Sandra Tax, sectorhoofd Strategie & Netwerk Maatschappelijk Domein Gemeente Zaanstad, en Evelien Tonkens.
Eva Scholte is directeur van Humanitas, dat nu zo’n 15 duizend vrijwilligers telt. Zij merkt inderdaad dat de verzorgingsstaat zich terug trekt. Steeds meer zorg- en welzijnsorganisaties kloppen bij hen aan. Voor Humanitas is de intrinsieke waarde die vrijwilligerswerk heeft voor de deelnemer het uitgangspunt. Volgens Eva is er in de beleving van het werk een belangrijk verschil tussen de vrijwilligers die vooral uitvoerend werk doen, en de vrijwilligers die coördinerende taken hebben. Op die laatste groep neemt de druk toe. Lineke Maat van Taal Doet Meer runt een organisatie van 350 vrijwilligers die actief zijn bij ondersteuning in taal, onderwijs en persoonlijke ontwikkeling: “We hebben diverse vrijwilligers: studenten, werkenden, gepensioneerden, werkzoekenden. De afgelopen jaren hebben we ons verdiept in de drijfveren. Die zijn erg bepalend. Daar sluiten we onze ondersteuning en begeleiding op aan, zodat de wederkerigheid behouden blijft. Als je er voor jezelf wat voor terug krijgt, word je er enthousiaster van. Ik denk dat je als organisatie meer uit mensen haalt als je kijkt naar hun drijfveren. Wij kijken goed of het werk en de vrijwilliger matcht, en wijzen ook vrijwilligers af als ze niet op hun plek zijn. Dat is vaak heel moeilijk, ik denk dat het moeilijker is vrijwilligers te managen dan beroepskrachten. “ Lineke reageert op de aangehaalde redenering van Margo Trappenburg: “De scheiding tussen degenen die het allemaal moeten doen en degenen die het toch niet doen, is minder zwart-wit. We hadden laatst een gemotiveerde vrijwilliger die zich inzette voor Taal Doet Meer. Hij was veertiger, had goede baan en kinderen. Toen hij het te druk kreeg en moest stoppen, besloot hij een aantal projecten van ons te financieren.” Sandra Tax van Gemeente Zaanstad merkt de veranderingen vanuit de overheid in de gemeente continu. “De vraag is, ga je alles met vrijwilligerswerk oplossen? Bij ons wordt er echt vanuit het huishouden en zijn systeem gekeken, we denken vanuit de mogelijkheden, het netwerk kan ons op ideeën brengen. Ik voel die hele harde druk van ‘tot hier gaan wij en daar begint vrijwilligerswerk’ niet zo.” Ze merkt wel dat mensen liever hulp bieden dan vragen. “We hebben inderdaad een altruïstisch overschot, er zijn te veel vrijwilligers, waar we geen werk voor hebben. Dus de vraag is: Hoe kan dat overschot tegenover de vraag gemanaged worden?” Het matchen van vraag en aanbod is dus belangrijk. Vraagt dat geen professionalisering van het coördinerende werk? En: Ligt daar een taak voor de overheid? Sandra: “Als gemeente kunnen we kijken naar de randvoorwaarden. We kunnen geld geven, en faciliteren met zoiets als een digitaal platform, denk aan Buuv. En we moeten er op letten niet te veel regels te stellen.” Eva: “Ik vind het gescheiden houden van overheid en professionele vrijwilligersorganisaties belangrijk. Het faciliteren en zorgen voor digitale platformen, vrijwilligersorganisaties stimuleren in samenwerking: prima. Inmengen en prestatieafspraken erin brengen: alleen op grote lijnen.”
Lineke: “Ik ben het hier enerzijds mee eens. Tegelijkertijd mag je best wat terugvragen van vrijwilligersorganisaties als je er als overheid in investeert. Als vrijwilligersorganisatie moet je het gesprek voeren hoe ver je daarin wil gaan. Het gaat ook om erkenning. Je moet oppassen dat je je niet mee laat sleuren door verplichtingen, maar je kunt kiezen voor prestatieafspraken.” Sandra: “Gescheiden sferen, ja. Maar ze gaan elkaar ook steeds meer raken en daar zit ook winst.” Eva: “De vraag is wélke rol de overheid dan gaat spelen en hoe. Het lastige is dat we niet één overheid meer hebben, maar 400 gemeentes met allemaal een ander beleid. We hebben er onze handen vol aan vrijwilligers hierin te begeleiden. Ook is het belangrijk dat de overheid niet te bureaucratisch is. Dus de opmerking van Sandra over minder regels klinkt mij als muziek in de oren.” En de door Gerty aangehaalde vouchers? Zou dat kunnen bijdragen aan het rechtvaardigheidsprincipe? Sandra: “Met varianten hier op wordt al wel gewerkt. Maar dat moet je wel in balans houden.” Evelien: “Je moet hierbij oppassen dat je niet een probleem creëert. Want geven is iets anders als ruilen. Vrijwilligerswerk is gebaseerd op geven. Als je dat gaat verwisselen met ruilen maak je ook iets kapot.” Aan de hand van vragen uit de zaal gaat het laatste woord naar Evelien Tonkens: -Hebben we in Nederland de laatste decennia niet te veel bij de overheid over de schutting gegooid? Is het geen logische corrigerende beweging dat de overheid zich nu weer meer terugtrekt? Evelien: “Zo zie ik het niet. Wij zijn altijd een land geweest met relatief veel vrijwilligers. En volgens mij komt dat door een actieve overheid die dit altijd heeft kunnen faciliteren en daarmee mogelijk maakte. Een actieve overheid geeft actieve burgers. In die zin zie ik het niet als over de schutting gooien. Het blijft ook een politieke discussie: waar hebben wij geld voor over? Als wetenschapper heb ik bezwaar tegen het standpunt dat het nu eenmaal niet anders kan. Dat is gewoon niet waar, daar kun je vragen over stellen.” -Over het belang van de waarde ‘geven’ in vrijwilligerswerk en naar aanleiding van het verschil tussen ruilen en geven: Kunnen we kijken naar gelijkwaardigheid in het geven? Er komen bijvoorbeeld steeds meer netwerkclubjes die hiermee werken, zoals het reversed buddysystem van UAF: vluchtelingen die op hun beurt studenten hulp bieden. Kunnen we definiëren wie wie helpt? Kunnen we een gelijkheidsprincipe ontwikkelen, om zo dat althruïstisch overschot slimmer aan te spreken? “Gelijkwaardig geven klinkt interessant. Tegelijk kunnen we ons ook de vraag stellen:
Waarom vinden we afhankelijkheid zo vernederend? We vinden het moeilijk om in afhankelijkheidsverhoudingen te verkeren. Is er niet ook waardigheid in afhankelijkheid?”