40863 omslag veterinair
12/1/04
12:20 PM
Pagina 1
PERIODIEK TIJDSCHRIFT EENENVIJFTIGSTE JAARGANG NO. 3, NOVEMBER 2004
IN DIT NUMMER ”VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST VAN DE VETERINAIRE VOLKSGEZONDHEID”
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
40863 omslag veterinair
12/1/04
12:20 PM
Pagina 2
Periodiek tijdschrift eenenvijftigste jaargang no. 3 - 2004
Omslagbeeld: H. Verburg, Veterinaire Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid, achter een feestelijk en veilig afscheidsdiner met zijn directe medewerkers.
ISSN 0417 - 4631
De Stichting Diergeneeskundig Memorandum, opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen in binnen- en buitenland voorlichting te geven van wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair gebied. Ter uitvoering van haar doelstelling is zij uitgeefster van het tijdschrift “Diergeneeskundig Memorandum”. De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel mogelijk gemaakt in Nederland door: Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden. Boehringer Ingelheim bv te Alkmaar en Intervet Nederland B.V. te Boxmeer Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan de praktiserende dierenartsen in Nederland, Postdoctorale veterinaire studenten in Utrecht kunnen het tegen een kleine vergoeding verkrijgen bij het Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid zich te abonneren; de kosten van een abonnement bedragen: Voor Nederland € 18,00 per jaargang. Voor het buitenland € 25,50 per jaargang. Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden besteld d.m.v. een overschrijving à € 7,50 per exemplaar voor Nederland of € 9,00 voor het buitenland op een van onze rekeningen. Redactiecommissie J. Goudswaard, voorzitter J. Schrooyen, secretaris F. Hogerhuis (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.) R. Schippers (Boehringer Ingelheim) J. Vernooij (Intervet Nederland)
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
Redactie- en Administratieadres: Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel tel.: 0411-676822 fax: 0411-671595 e-m:
[email protected] website: de-em.nl Postbankrekening 64 70 06 BIC PSTBNL21 IBAN NL60 PSTB 0000 6470 06 Rabobank Boxtel 1688.49.674 BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74 Verklaring: De Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie. Opmaak en druk: Bordat-Maxtra Boxtel
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Pagina 1
Van de Redactie
Soms is er sprake van een samenloop van omstandigheden. Binnen de Redactie leefde al enige tijd de gedachte om de collegaepractici te informeren over alle veranderingen - vaak met politieke achtergrond - die zich de laatste jaren hebben voorgedaan binnen de veterinaire volksgezondheid. Vaak waren er al kontakten door een van de redactieleden gelegd, die dan echter weer werden afgebroken omdat weer een nieuwe reorganisatie werd voorzien.... Vrijwel geen van de veranderingen, structuurwijzigingen en reorganisaties had een relatie met het functioneren van de ambtenaren doch met Europese aanpassingen, door de politiek als noodzakelijk beschouwde wijzigingen en, last but not least, verschuiving van maatschappelijke interesse van dierziektenbestrijding naar volksgezondheids- en welzijnsaspecten bij dieren. Bij het afscheid van collega Verburg als Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid werd het plan geopperd of dit nu niet het juiste moment zou zijn voor het uitgeven van een Diergeneeskundig Memorandum met de hiervoor reeds min of meer weergegeven inhoud. Het bleek niet moeilijk enige auteurs bereid
te vinden om deze - toch wel moeilijke - taak op zich te nemen; met name niet, omdat overeenkomstige ideeën over een speciale DM-uitgave bij de hoofdinspectie leefden. Collega Verburg bood aan de eindredactie te verzorgen en de collegae Herbes en Koolmees gaven aan een flink deel van een dergelijke uitgave voor hun rekening te willen nemen. Hoewel “heden” en “toekomst”, van willekeurig welk onderwerp dan ook, van meer belang zijn dan één blik in het verleden, leek het redactie en auteurs bij dit specifieke onderwerp over veterinaire volksgezondheid gewenst om de lezer te informeren over het ontstaan van het veterinair staatstoezicht. De foto’s uit “oude tijden” verluchtigen dit gedeelte op fraaie wijze. De redactie is van mening, dat de 3 auteurs er goed in zijn geslaagd om in dit D.M. hun praktiserende collegae op de hoogte te brengen van alle veranderingen binnen het vakgebied van de veterinaire volksgezondheid. De geschetste toekomstige ontwikkelingen zijn van belang voor alle dierenartsen in ons land. Deze uitgave zal dan ook zeker worden nageslagen als men vragen heeft ten aanzien van de organisatie binnen de Voedsel- en Waren Autoriteit.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 1
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Pagina 2
Inhoudsopgave
Van de redactie
1
Inhousopgave
2
De auteurs
3
Editorial
4
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Veterinaire Volksgezondheid/Veterinair Staatstoezicht op de Volksgezondheid. A. Geschiedenis B. Heden C. Toekomst
7 7 11 18
Vleeskeuring inclusief zoönosen, milieu en verbreding van de productieketen A. Geschiedenis B. Heden C. Toekomst
21
Destructie(wet), dierlijke producten niet bestemd voor menselijke consumptie A. Geschiedenis B. Heden en toekomst
37
Hoofdstuk IV
Diergeneesmiddelen A. Geschiedenis tot heden B. Toekomst
48 48 52
Hoofdstuk V
Nuttige adressen voor de dierenarts
54
Hoofdstuk III
21 29 33
37 40
Lijst met afkortingen
59
Literatuur
60
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 2
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Pagina 3
De auteurs Na de studie Diergeneeskunde in 1967 te hebben afgerond diende eerst de dienstplicht te worden vervuld. Eind 1968 begon hij zijn veterinaire loopbaan als keuringsdierenarts bij de gemeentelijke vleeskeuringsdienst in Deventer. Daar ontwikkelde hij zich verder en werd plaatsvervangend hoofd van de Vleeskeuringsdienst en tevens adjunct-directeur van het gemeentelijk slachthuis. In 1980 werd de overstap naar het Haagse gemaakt, als veterinair inspecteur in algemene dienst, bij de toenmalige personele unie Veterinaire Dienst/Veterinaire Inspectie, met als aandachtsDrs. H. Verburg gebieden vlees en vleesproducten. In 1984, bij de splitsing van bovenvermelde dienst, werd hij plaatsvervangend veterinair hoofdinspecteur bij de Veterinaire inspectie van de Volksgezondheid. In 1989 volgde hij collega Zegers op als Veterinaire Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid. Vanaf de start van de specialisatie veterinaire volksgezondheid was hij erkend specialist op dit terrein. In 1998 volgde een fusie met de toenmalige Rijkskeuringsdienst van Waren en in die nieuwe dienst de Inspectie Waren en Veterinaire zaken (later heette die weer Keuringsdienst van Waren) vervulde hij de functie van Veterinaire Hoofdinspecteur, tevens plaatsvervangend algemeen directeur. In deze functie maakte hij, net voor de oprichting van de Voedsel en Waren Autoriteit, gebruik van de FPU-regeling. Na de studie Diergeneeskunde in 1987 te hebben afgerond, heeft hij een jaar als dierenarts in een dierenartspraktijk gewerkt. In 1988 maakte hij de overstap naar keuringsdierenarts bij de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Vanaf 1990 was hij werkzaam als adjunct-inspecteur bij de Veterinaire Inspectie van de Volksgezondheid. In deze functie heeft hij zich breed ontwikkeld op het terrein van de veterinaire volksgezondheid en is sinds 1988 ook erkend als specialist op dit gebied. Bij de fusie van de Veterinaire Inspectie en de Rijkskeuringsdienst van Waren in 1998, Mr. drs. R.G. Herbes begon hij in de Regio Oost en maakte in 1990 de overstap naar de Algemene Directie van de nieuwe Keuringsdienst van Waren als inspecteur in algemene dienst met als aandachtvelden destructie en diervoeder. Aandachtsvelden die op dat moment in de politieke belangstelling stonden. In 2001 studeerde hij af in het Nederlands Recht, met als onderwerp: "Bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk optreden: het una-via-beginsel en gedoogbeleid. Sinds de oprichting van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) in september 2003, vervult hij naast, de inhoudelijke functie inspecteur met als aandachtsveld diervoeder, tevens de functie van plaatsvervangend Hoofdinspecteur bij de Hoofdinspectie veterinair, diergezondheid/dierenwelzijn en diervoeder.
Dr. P.A. Koolmees
Peter A. Koolmees trad in 1973 in dienst bij de Vakgroep Heelkunde van de Faculteit der Diergeneeskunde en is vanaf 1975 werkzaam bij de Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, thans Hoofdafdeling Volksgezondheid en Voedselveiligheid. Hij doorliep achtereenvolgens de deeltijdopleidingen biotechnisch en histologisch analist en MO eerste graads Geschiedenis en Staatsinrichting. In 1990 studeerde hij af als historicus, richting economische en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht. In 1997 promoveerde hij aan dezelfde universiteit. Thans is hij docent-onderzoeker in de vakgebieden voedingsmiddelenmicroscopie, veterinaire wet- en regelgeving en geschiedenis van de diergeneeskunde en conservator van het Museum Diergeneeskunde. D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 3
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Pagina 4
Editorial
Veterinaire Volksgezondheid is een begrip dat niet nieuw is. Het gaat om de gezondheid van de mens, die beïnvloed wordt door de omgang met dieren en dierlijke producten, respectievelijk de consumptie daarvan. De veterinaire volksgezondheid heeft zich ontwikkeld uit de vleeskeuring, waarmee men in Nederland in de loop van de 19e eeuw is gestart. De accenten lagen in de beginfase van het veterinaire werk vooral op het terrein van de dierziektenbestrijding, waarbij meestal niet het volksgezondheidsbelang het belangrijkste aspect was, maar het afzetprobleem van dieren, respectievelijk dierlijke producten. De meest bekende dierziekten als varkenspest, monden klauwzeer, tuberculose, brucellose etcetera, zijn inmiddels redelijk onder controle in Europa en de maatschappelijk interesse verschuift van dierziektenbestrijding naar volksgezondheidsaspecten en welzijnsaspecten bij dieren. In Nederland met z’n hoge veedichtheid is die verschuiving duidelijk zichtbaar, zeker na de uitbraken van besmettelijke dierziekten bij diverse diersoorten gedurende de laatste 5 jaar. Ook op het organisatorische vlak zijn veranderingen in gang gezet die de beleidsmatige accentverschuivingen volgen. In de Europese Commissie zijn de beleidsmatige activiteiten op dit terrein overgeheveld van de commissaris met landbouw in de portefeuille, naar de commissaris die consumentenbelangen in de portefeuille heeft. Het onderzoek en de daaruit voortvloeiende adviezen zijn gepositioneerd in een onafhankelijk instituut, het Europese Voedselveiligheidagentschap (EFSA). Verder wordt de wetgeving op het terrein van voedselveiligheid aangescherpt. De meeste lidstaten volgen, met organisatorische aanpassing van hun nationale structuren, de tendens om meer nadruk te leggen op het volksgezondheidsbelang versus het economische belang. In Nederland, voortvarend als we zijn, moest D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 4
er ook weer gereorganiseerd worden. De politiek bedacht dat er een Nederlandse Voedselautoriteit (NVa) moest komen, een soort Nederlandse EFSA. Hierbij zou onderzoek en advies ondergebracht worden. Dit initiatief sneuvelde, mijns inziens omdat de meerwaarde die het zou moeten opleveren t.o.v. reeds bestaande instanties nihil was. De toenmalige Keuringsdienst van Waren (KvW) als onderdeel van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid had die taken reeds op basis van de Gezondheidswet, namelijk toezicht op de naleving van de wetgeving en advisering aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Daarbij was er reeds intensieve samenwerking met het RIVM. Politiek gezien moest er toen iets gebeuren, want afblazen van de NVa zou gezichtsverlies hebben betekend. De NVa-gedachte werd vervangen door de oprichting van een Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA). Deze werd in de plaats van de bestaande Keuringsdienst van Waren (KvW) gepositioneerd als Inspectie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Om de taken van de daarbij betrokken diensten niet meer verder te hoeven opsplitsen werden overige bestaande taken van de KvW (productveiligheid) en RVV (vleeskeuring, diergezondheid, dierziektebestrijding) ook bij de VWA ondergebracht. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering kwam op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer bij de minister van VWS terecht. Bij de kabinetsformatie van "Balkenende 2" werd de beheersverantwoordelijkheid weer overgeheveld naar de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), zonder dat daar een openbare motivatie aan ten grondslag lag. De overdracht van het beheer van de VWA naar het ministerie van LNV werd politiek om een niet bekend gemaakte reden zo belangrijk gevonden dat ook de naam van het departement daarvoor werd aangepast. De V
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
van Visserij werd ingeruild voor de V van Voedselkwaliteit. Beleidsmatig blijven de verantwoordelijkheden van LNV en VWS zoals voorheen. Of dit tot gevolg zal hebben dat de discussie opnieuw begint over wie waar beleidsmatig verantwoordelijk voor is, zal de toekomst uitwijzen. Het verleden heeft inmiddels aangetoond dat die discussie weinig zal opleveren voor de burger. Volksgezondheid en Landbouw zullen het samen moeten klaren. Die discussie gaat eigenlijk nergens over, omdat de nationale speelruimte op het volksgezondheidsterrein maar marginaal is. Bovendien heeft de huidige minister van LNV, de heer Veerman, meer dan eens gemeld niet op Brussel vooruit te willen lopen op welk gebied dan ook. Ook niet op het gebied van de volksgezondheidsbescherming. Het lijkt er dan ook op dat Nederland, door het accent op de economie te leggen, enigszins tegen de Europese trend ingaat. In de praktijk zal dat naar verwachting nauwelijks betekenis hebben. De minister van LNV had in het verleden ook al de mogelijkheid om besluiten met betrekking tot volksgezondheidszaken te blokkeren. Beleidsmatig is het politieke krachtenveld niet veranderd.
Pagina 5
Gezien de geschetste ontwikkelingen, is het van belang dat, met name ook voor de dierenartspractici, de stand van zaken, over wie wat doet en wie waar verantwoordelijk voor is op veterinair terrein, nog eens op een rijtje wordt gezet en de aanspreekpunten voor de diverse situaties m.b.t. dierziekten, zoönosen, voedselvergiftigingen en andere incidenten respectievelijk crises, nog eens worden vermeld. Goede samenwerking tussen praktijk en overheid, met een heldere verantwoordelijkheidsverdeling, blijft in het belang van de Nederlandse veehouderij tot heil van mens en dier. Speciale aandacht vraag ik U voor de alarmnummers vermeld bij hoofdstuk V. Tijdige melding, met name door de dierenarts, kan schade voor mens en dier beperken. Tot slot is nog op te merken dat er drie auteurs aan dit document hebben geschreven. De heer Koolmees heeft met name het historische gedeelte geschreven. De heer Herbes nam de actuele situatie voor zijn rekening en ondergetekende gaf enige toekomstbespiegelingen. H. Verburg. Voormalig Veterinaire Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 5
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Pagina 6
NOPQ
De turbo op uw mastitisbehandeling Novem 20 + antibioticum = een krachtige combinatie Novem 20 is een krachtige, geconcentreerde, langwerkende ontstekingsremmer en pijnstiller die, naast de behandeling met antibioticum, de genezing van mastitis versnelt. De koe krijgt weer eetlust. Al na 8 uur is een betere penswerking te constateren. Het antibioticum doodt de bacteriën, Novem 20 herstelt de ontsteking in het uier waardoor de koe sneller weer productief is. Naast de antibioticabehandeling Novem 20 inzetten, levert dus heel wat op. En… Novem 20 is een UDA product, u mag het dus zelf toedienen. Vraag ernaar bij uw dierenarts of bel 072 5662411.
Het TDI-effect van Novem 20 T Staat voor de turbokracht. D Symboliseert de lange werking. I Slechts één injectie onder de huid in de hals, door u zelf toe te dienen. Novem 20 is als enige UDA geregistreerd voor mastitis en verkrijgbaar bij uw dierenarts.
Novem® 20 De herstel versneller
Productnaam: Novem 20. Regnr./Kan.status: REG NL 10219 UDA. Werkzame bestanddelen: Meloxicam 20mg/ml. Indicatie: Acute respiratoire infecties in combinatie met geschikte antibiotica. Diarree in combinatie met orale rehydratie therapie. Aanvullende therapie bij acute mastitis, in combinatie met een antibioticum therapie. Doeldier: Rundvee en varkens. Voornaamste bijwerking(en): Een geringe kortdurende zwelling op de plaats van injectie na subcutane toediening wordt in minder dan 10% van het rundvee, behandeld in het klinisch onderzoek, gezien. Indien u andere bijwerkingen vaststelt, gelieve uw dierenarts hiervan in kennis te stellen. Contra-indicatie(s): Niet gebruiken bij dieren die lijden aan een verminderde lever-, hart- of nierfunctie en hemorragische aandoeningen, of als er aanwijzingen zijn voor ulcerogene gastro-intestinale lesies of individuele overgevoeligheid voor het product. Bij rundvee niet gebruiken bij dieren jonger dan één week. Dosering: Rundvee: Een éénmalige subcutane injectie van 0,5 mg meloxicam/kg lichaamsgewicht (dat wil zeggen 2,5 ml/100 kg lichaamsgewicht), in combinatie met een geschikte antibioticum therapie of orale rehydratie therapie, indien passend. Wachttijd: Rundvee Vlees: 15dg. Melk 5 dg.
Boehringer Ingelheim bv Telefoon: +31 (0)72 5662411 E-mail:
[email protected] Verdere informatie is op aanvraag beschikbaar.
40863 binnen vetarinair
Q
11/30/04
12:27 PM
Hoofdstuk I: Veterinaire Volksgezondheid/ Veterinair Staatstoezicht op de Volksgezondheid. A. GESCHIEDENIS
w g e A. te a. e m rn n n n n n or d n e n te e, g.
m
Pagina 7
Inleiding. In de afgelopen twee eeuwen heeft zich rond voeding een grote verandering voorgedaan. Kort samengevat komt het erop neer dat de zorg om voedselzekerheid plaats heeft gemaakt voor de zorg om voedselveiligheid. De vraag, of we wel genoeg te eten hebben, is vervangen door de vraag of we wel gezond eten. Maakten de burger en de overheid zich tot aan de welvaartsgroei in de jaren 1960 zorgen om voedselzekerheid – het gehele jaar de beschikking hebben over voldoende voedsel voor een gezond en productief leven – thans zijn overgewicht, hygiëne en veiligheid maatschappelijke vraagstukken geworden. De veterinaire aspecten van de volksgezondheid – thans naar Amerikaans voorbeeld ‘veterinaire volksgezondheid’1 genoemd – worden regelmatig betrokken bij deze vraagstukken, vooral wanneer het zoönosen en de kwaliteitsbewaking van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong betreft. De zorg voor onderwijs, huisvesting en veilige voedingsmiddelen behoort tegenwoordig tezamen met collectieve sanitaire voorzieningen zoals onder meer drinkwaterleiding, reinigingsdienst en riolering tot de taken van de overheid. Dat is bepaald niet altijd vanzelfsprekend geweest. Eerst in de loop van de 19e eeuw kwam er meer aandacht voor deze onderdelen van de sociale infrastructuur, die kenmerkend zijn voor de moderne verzorgingsstaat die in de tweede helft van de 20e eeuw tot stand kwam. Hieronder wordt kort beschreven hoe de rol van de overheid bij de veterinaire volksgezondheid, in het bijzonder bij de preventie en bestrijding van zoönosen en voedselinfecties en bij een adequate kwaliteitscontrole van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, in de laatste 200 jaar steeds meer werd uitgebreid.
Veterinaire volksgezondheid als overheidstaak. Onder invloed van de Verlichting ontstonden er in de 18e eeuw nieuwe ideeën over de rol van de centrale overheid in het bevorderen van de volkswelvaart. Geleidelijk aan werd de gezondheidszorg als een overheidstaak beschouwd. In 1798 werd de zorg voor de volksgezondheid voor het eerst in de Nederlandse grondwet genoemd. Hiertoe behoorde ook het toezicht op zoönosen en de kwaliteitscontrole van voedingsmiddelen. Er kwamen Plaatselijke Commissies van Geneeskundig Toevoorzigt die deze taken zouden moeten uitvoeren. Tot een actief beleid op dit gebied kwam het echter niet. Na de 19e eeuw nam de belangstelling van de centrale overheid voor vraagstukken op het gebied van de openbare hygiëne af. De keuring van voedingsmiddelen werd aan het initiatief van lokale besturen en het particulier initiatief overgelaten. De liberaal J.R. Thorbecke trachtte door middel van de Gemeentewet van 1851 de lokale autoriteiten tot meer actie aan te sporen. De meeste gemeenten bleven ten aanzien van het toezicht op de gezondheidszorg evenwel passief. Wel kwamen in de jaren rond 1850 in verschillende grote steden in Nederland gezondheidscommissies tot stand. Hierbij speelden de zogenaamde ‘hygiënisten’, een groep liberale medici, juristen, chemici, ingenieurs en veterinairen die medische en sociale hervormingen nastreefden, een stimulerende rol. Op basis van epidemiologisch onderzoek toonden zij het verband aan tussen het heersen van bepaalde ziekten en het verschil in sanitaire condities van de diverse sociale klassen. Door het publiceren van hun onderzoeksresultaten stelden zij misstanden in de gezondheidszorg aan de kaak. De resultaten werden tevens gebruikt om concrete adviezen ter verbetering van de openbare hygiëne en de volksvoeding te formuleren.
1De
term ‘Veterinary Public Health’ kwam in de jaren 1970 in zwang. Veterinaire volksgezondheid kan worden gedefinieerd als ‘Alle interacties tussen het dier en zijn producten enerzijds en de gezondheid van de mens anderzijds’.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 7
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Pagina 8
In hun programma om het sociale vraagstuk op te lossen, stelden zij het verbeteren van de volksgezondheid centraal. Vanuit de gezondheidscommissies adviseerden veeartsen over allerlei kwesties met betrekking tot veterinaire aspecten van de volksgezondheid. Zij richtten zich op de ontwikkeling van een wetenschappelijk en wettelijk gebaseerde vleeskeuring, het onderzoek naar de etiologie van voedselvergiftigingen met vlees, het weren van zoönosen, het verbeteren van het welzijn van slachtdieren en op een wettelijke regeling voor de destructie van kadavers en slachtafvallen. Na de invoering van de Wet, regelende het Geneeskundig Staatstoezicht, van 1865, hoopten de hygiënisten hun hervormingsprogramma op het gebied van de volksgezondheid sneller te kunnen doorvoeren. Als onderdeel van de gezondheidszorg werd ook het toezicht op voedingsmiddelen opgedragen aan de gemeentebesturen. Er kwam nu wel staatstoezicht met inspecteurs, maar evenals in 1851 bleef de gemeentelijke autonomie centraal staan. Thorbecke wilde het staatstoezicht geen dwingende uitvoerende macht ten opzichte van de gemeenten geven. De inspecteurs moesten met de ‘macht der overtuiging’ de gemeentebesturen tot actie overhalen. Het gevolg was dat, ook in de tweede helft van de 19e eeuw, de gezondheidscommissies vaak machteloos stonden tegenover de gemeentebesturen die de neiging hadden zich op basis van de gemeentelijke autonomie te onttrekken aan de zorg voor de volksgezondheid. Tegen het einde van de 19e eeuw drong ook bij de overheid het besef door dat de wet van 1865 aan herziening toe was. Door middel van de Gezondheidswet van 1901 kon de regering de gezondheidszorg meer op centraal niveau gaan aansturen teneinde de gemeenten tot meer actie te bewegen. De gemeenten raakten hun autonomie op dit terrein kwijt en het ‘Geneeskundig Staatstoezicht’ werd vervangen door het ‘Staatstoezicht op de Volksgezondheid’. Hierin kwam tot uitdrukking dat de zorg voor de volksgezondheid niet louter een medisch vraagstuk was. Het toezicht werd opgedragen aan de Centrale Gezondheidsraad, hoofdinspecteurs D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 8
en inspecteurs van de volksgezondheid en de plaatselijke gezondheidscommissies die door middel van de Gezondheidswet instrumenten van de centrale overheid werden. Zij werden een effectieve schakel tussen het staatstoezicht en de gemeentelijke overheid. Allerlei hygiënisch-technische maatregelen als waterleiding, vuilafvoer, riolering, bouwverordeningen, hinderwetvergunningen, keuring van voedsel en het centraliseren van slachten in openbare slachthuizen onder veterinair toezicht, werden als onderdelen van het gezondheidsbeleid ten uitvoer gebracht. De Gezondheidswet werd diverse keren herzien. In 1919 werd de Centrale Gezondheidsraad van een leidinggevend in een adviserend orgaan omgedoopt, namelijk de ‘Gezondheidsraad’. Daardoor vielen de hoofdinspecteurs direct onder de minister en hadden zij het hele rijk als ambtsgebied, terwijl de inspecteurs voor een onderdeel van het staatstoezicht verantwoordelijk waren, ofwel op landelijk of regionaal niveau. De Vleeskeuringswet (Stb. 524) kwam in hetzelfde jaar tot stand. Het toezicht op de naleving van deze wet werd in augustus 1920 opgedragen aan een Veterinaire Inspectie (VI) met een hoofdinspecteur en inspecteurs. Het Veterinair Staatstoezicht op de Volksgezondheid was daarmee een feit geworden. Op basis van de Gezondheidswet werd in 1910 in Utrecht het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid opgericht. Het laboratorium was direct aan de minister ondergeschikt. Het stond buiten het staatstoezicht maar de inspecteurs van de verschillende inspecties konden er onderzoek laten verrichten. In 1934 werd de naam van het laboratorium veranderd in Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Ten behoeve van het staatstoezicht werd hier allerlei onderzoek uitgevoerd. Dit gold ook voor onderzoek op het gebied van de veterinaire volksgezondheid, waartoe vooral na de Tweede Wereldoorlog diverse laboratoria en diensten in het instituut werden opgezet. Het huidige RIVM vervult deze taken anno 2004 nog steeds.
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Veterinaire wet- en regelgeving . De Vleeskeuringswet van 1919 was niet de eerste wetgeving op veterinair gebied. De wettelijke basis van de diergeneeskunde werd gelegd op het terrein van de bestrijding van besmettelijke dierziekten. De eerste nationale wet op het gebied van de diergeneeskunde in ons land dateert van 1799. In dat jaar werd de Wet ter voorkoming en afwending van de runderpest aangenomen. Vanwege deze wet werd het Veefonds (later Fonds voor de Landbouw) ingesteld, waaruit veehouders, van wie runderen waren afgemaakt, om verdere uitbreiding van de epizoötie tegen te gaan, schadeloos werden gesteld. Door het opnieuw uitbreken van de runderpest in de periode 1865-1867, leed de veehouderijsector een dramatisch verlies. Het feit dat ook de gunstige exportpositie werd bedreigd, noopte de overheid tot het nemen van wettelijke maatregelen om de besmettelijke veeziekten effectiever te kunnen bestrijden. In 1870 kwam de Wet tot regeling van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie tot stand, waardoor een snellere signalering en bestrijding van besmettelijke ziekten mogelijk werd. De ziekten, waar deze wet op van toepassing was, werden vastgelegd in een Koninklijk Besluit. Het Staatstoezicht zou worden bemand door gediplomeerde veeartsen; dit betekende een erkenning van de rol van veeartsen voor een gezonde veestapel. De inspanningen van de veeartsen bij de bestrijding van de veepest werden verder erkend door middel van de Wet tot regeling van de Uitoefening der Veeartsenijkunst van 1874. Hierdoor werd het beroep wettelijk beschermd. Tezamen met de wet van 1870 en de Wet tot regeling van het onderwijs in de Veeartsenijkunde en van de voorwaarden ter verkrijging van het diploma van veearts van 1874 werd hiermee de wettelijke basis van de diergeneeskunde gelegd. In de wetgeving op het gebied van de dierziektenbestrijding waren ook bepaalde volksgezondheidsaspecten geregeld. Volgens de wet van 1870 moesten de veeartsen, die het staatstoezicht uitvoerden, de geneeskundig inspecteur inlichten wanneer zij in hun district op voor de mens besmettelijke veeziekten stuitten. Vanaf 1875 moesten de dis-
Pagina 9
trictsveeartsen, conform de Wet tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid, de van deze ziekte verdachte dieren of hun overblijfselen onderzoeken. Teneinde de exportbelangen veilig te stellen kwam de Wet op de uitvoerkeuring van Vlees van 1907 tot stand. Hierin werd de kwaliteitscontrole opgedragen aan veterinairen. Naar aanleiding van het hardnekkig voorkomen van mond- en klauwzeer in de periode 1910-1920 werd het wettelijk kader voor de georganiseerde dierziektebestrijding in 1920 uitgebreid door het aannemen van de Veewet. Dit betrof een herziening van de Wet op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht uit 1870, terwijl tevens de Wet op de uitvoerkeuring van 1907 hierin werd opgenomen. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de situatie met betrekking tot besmettelijke dierziekten ingrijpend, onder meer door de ontwikkeling van de intensieve veehouderij en de diergeneeskunde, waarbij op grote schaal vaccins, antibiotica en chemotherapeutica werden toegepast. De aandacht ging steeds meer uit naar wering en preventie van ziekten. Na 1945 werd het wettelijk kader sterk uitgebreid met o.a. de Vogelziektenwet (1949), de Runderhorzelwet (1953) en de Antibioticawet (1964). In EEG-verband streefde de Nederlandse regering naar harmonisatie van veterinaire maatregelen ten behoeve van een veilige im- en export en de concurrentiepositie van ons land. Ontwikkeling van het overheidstoezicht op de veterinaire volksgezondheid. De stedelijke vleesvoorziening speelde in de ontwikkeling van de veterinaire volksgezondheid een essentiële rol. Ten aanzien van de vleeshygiëne trad de Nederlandse overheid in de 19e eeuw, vanuit de liberale ideologie van de nachtwakersstaat, terughoudend en voorwaardenscheppend op. Vanaf omstreeks 1900 werd het overheidsingrijpen steeds omvangrijker en in het kader van de sociale infrastructuur, die ten grondslag ligt aan de moderne gecentraliseerde verzorgingsstaat, nam de rijksoverheid duidelijk de verantwoordelijkheid op zich om de ingezetenen van deugdelijke en veilige voedingsmiddelen te voorzien. Vleeshygiëne en slachthuizen vormden een belangrijk onderD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 9
40863 binnen vetarinair
11/30/04
12:27 PM
Pagina 10
deel van het algemeen beschavingsoffensief, dat erop gericht was de leefomstandigheden van de lagere bevolkingsgroepen te verbeteren. Door de oprichting van slachthuizen met verplichte keuring, nam de kwaliteit van vlees als volksvoedsel aanmerkelijk toe. Het stedelijk leefmilieu en de zedelijkheid (het verdwijnen van ruwe slachttaferelen uit het dagelijks beeld) werden verbeterd en mishandeling van slachtdieren werd teruggedrongen. Veel grotere gemeenten wachtten een landelijke regeling van de voedselkeuring niet af. In 1922, het jaar waarin de Vleeskeuringswet in werking trad, waren er in Nederland dan ook al 21 gemeentelijke slachthuizen. Bij de gemeentelijke Keuringsdiensten van Waren trad een parallelle ontwikkeling op. Ook hier wachtten de gemeenten niet op de Warenwet die al vanaf 1900 op stapel stond, maar pas in 1921 van kracht werd. Op dat moment waren er al 21 Keuringsdiensten van Waren actief in heel Nederland. De vleeskeuring ten behoeve van de export werd uitgevoerd door rijksambtenaren van de Veeartsenijkundige Dienst (VD) conform de Veewet onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Landbouw. De binnenlandse keuring werd uitgevoerd door gemeenteambtenaren volgens de voorschriften van de Vleeskeuringswet, onder het toezicht van de Veterinaire Inspectie (VI) onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid. Dit was organisatorisch een merkwaardige constructie aangezien in één slachthuis veeartsen actief konden zijn die vielen onder twee keuringsdiensten. Tengevolge van bezuinigingsmaatregelen kwam in 1925 een nauwere samenwerking tot stand tussen de VD en de VI. Beide diensten kwamen onder een éénhoofdige leiding terwijl de overige inspecteurs een dubbele aanstelling kregen. Deze "personele unie’’ bleef tot 1984 bestaan. Na de Tweede Wereldoorlog werd het takenpakket van de VI en de Veeartsenijkundige (vanaf 1978 Veterinaire) Dienst aanzienlijk verbreed door uitbreiding van de wet- en regelgeving. In dit verband kunnen genoemd worden de Tuberculinewet (1951), het vijfjaD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 10
renplan ter bestrijding van de rundertuberculose (1951-1956), de bestrijding van tularemie bij knaagdieren (1953), de Destructiewet (1957), de Antibioticawet (1964) en de Wet op de dierproeven (1977). Rundertuberculose en brucellose werden succesvol bestreden, maar vanaf de jaren 1960 deden zich nieuwe problemen op het gebied van de veterinaire volksgezondheid voor die de aandacht vroegen. Dit betrof voornamelijk het gebruik van antibiotica en hormonen in de intensieve veehouderij, hetgeen leidde tot verontreiniging van voedingsmiddelen met biologische contaminanten. Vanaf de jaren 1970 werd het terrein van activiteiten van de VI verbreed met milieuaspecten in relatie tot de diergeneeskunde, zoals bijvoorbeeld chemische contaminanten die vanuit het milieu voedingsmiddelen kunnen verontreinigen. In 1988 werden de taken van de VI opnieuw vastgesteld. Het werkterrein werd uitgestrekt tot de hele productieketen van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, voor zover het de volksgezondheidsaspecten betreft (milieu-voeder-dier-voedingsmiddel). Toen werd reeds onderkend dat procescontrole in de keten minstens even belangrijk was als eindproductcontrole. Hierbij krijgen vooral de preventie van biologische en chemische contaminanten veel aandacht. Het werkterrein van de VI omvat verder het levende dier en zijn milieu, zoönosen in relatie tot landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren, wetenschappelijke instellingen en laboratoria met betrekking tot proefdierkunde en de uitvoering van Good Laboratory Practice. In 1984 vond een aantal ingrijpende reorganisaties plaats die het begin van het einde van de VD inluidden. De gemeentelijke vleeskeuringsdiensten werden opgeheven en vervangen door de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (RVV) die op 1 januari 1985 operationeel werd. Ook de gemeentelijke en provinciale Keuringsdiensten van Waren gingen op in één rijksdienst, de per 1 januari 1986 ingestelde Rijkskeuringsdienst van Waren. De districtsinspecties van de VD werden samengevoegd met de nieuwe RVV kringen. De centrale dienst van de VD ging naar het Directoraat-Generaal Landbouw. In 1987 verhuisde de VD naar het Directoraat-Generaal Landelijke
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:24 PM
Gebieden en Kwaliteitszorg waartoe ook de RVV behoorde. De VD werd in 1995 als zodanig opgeheven; de meeste taken werden overgenomen door de Directie Milieu, Kwaliteit en Gezondheid. De naam van deze Directie veranderde in Veterinaire, Voedingsen Milieuaangelegenheden in 1998 en vervolgens in Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden. De functie van Chief Veterinary Officer Animal Health (CVOAH) – het belangrijkste aanspreekpunt voor diergezondheidsaangelegenheden vanuit de EU in Brussel – bleef bestaan. Eveneens bleef bestaan de Chief Veterinary Officer Public Health (CVO-PH) het belangrijkste aanspreekpunt voor volksgezondheidsaangelegenheden. Voor 1998 was deze taak/functie neergelegd bij de toenmalige Veterinaire hoofdinspecteur van de Volksgezondheid en na de fusie/ reorganisatie met de Rijkskeuringsdienst van Waren verhuisde deze taak en functie mee naar de Inspectie Gezondheidsbescherming,Waren en Veterinaire zaken (IWV) die later weer Keuringsdienst van Waren ging heten. Bij de vorming van de VWA verhuisde deze functie/taak, evenals alle andere taken, mee naar de nieuwe dienst. De reorganisaties van de VD en later ook de VI moeten worden geplaatst tegen de achtergrond van de discussies over het mogelijke samengaan van de Vleeskeuringsdiensten en de Keuringsdiensten van Waren. Op ambtelijk niveau bestond lange tijd wrijving tussen de ministeries van Landbouw en Volksgezondheid over de taakverdeling met betrekking tot de voedingsmiddelenwetgeving en de controle daarop. Deze problematiek kwam duidelijk tot uitdrukking in het bekende rapport Hendriks/de Zeeuw van 1992. Evenals bij ‘Landbouw’ vonden ook bij het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur diverse reorganisaties plaats waardoor de omvang en de positie van de VI veranderden. In 1989 werd de VI gereorganiseerd en ingekrompen tot een hoofdinspectie met vier veterinair-technische secties en vier kleine regionale inspecties. Per 1 september 1998 ging de VI op in de Inspectie Gezondheidsbescherming. Na deze fusie heette deze dienst ‘Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken’. In 2001 was het de Secretaris-generaal, de heer Bekker,
Pagina 11
die de naam Keuringsdienst van Waren, waar velen binnen en buiten die Inspectie zeer aan waren gehecht vanwege de hoge naamsbekendheid en goede imago, weer invoerde. Daarmee verdween wel een stuk herkenbaarheid uit de naam van het terrein veterinaire volksgezondheid, waar de KvW zich ook mee bezig houdt. B. HET HEDEN Het ontstaan van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA). Al diverse jaren bleek de noodzaak tot een versterking van het toezicht op de veiligheid van voedsel en waren. Maatschappelijke en politieke debatten leidden tot de nota "Veilig voedsel in een veranderende omgeving". De ministers van LNV en VWS gaven aan dat zij de noodzaak van een organisatie als de VWA (toen nog Nederlandse Voedselautoriteit (NVa) genoemd) inzagen. De autoriteit moest een organisatie worden die de regie voert over publieke taken ten aanzien van het onderzoek, toezicht en de communicatie rondom voedselveiligheid. De maatschappelijke organisaties pleitten ook voor de instelling van de VWA. Consumenten willen weten waar ze aan toe zijn. Juist in een tijd dat de herkomst van producten steeds onduidelijker is en de ketens langer zijn. Voedsel- en dierziektencrises kregen de afgelopen jaren vaak politieke lading. En zeker in dergelijke tijden is er behoefte aan een deskundige, betrouwbare en professionele organisatie die alert en slagvaardig optreedt. Een organisatie die zowel de politiek, het maatschappelijk veld, als de consumenten adequaat informeert én adviseert over de aanpak van het probleem, zodat voor iedereen duidelijk is waar de verantwoordelijkheden liggen. Internationale ontwikkelingen. Ook internationaal krijgt voedselveiligheid steeds meer aandacht. De Europese Commissie stelde in 1999 het 'Witboek voedselveiligheid' op. Daarin werden vergaande stappen aangekondigd. Verder is de Europese Voedsel en Waren Autoriteit (EFSA) ingesteld. Deze heeft op het gebied van risicobeoordeling, wetenschap en risicocommunicatie een coördinerende en gezagD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 11
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:24 PM
Pagina 12
hebbende functie. Zo komt er eenheid in de interpretaties en aanpak van risico's door de verschillende lidstaten. Binnen de Europese Commissie is in 2000 ook een speciaal Directoraat-generaal Volksgezondheid en Consumentenbescherming (DG SANCO, het Direction-général Santé et Protection des Consomateurs binnen de organisatie van de Europese Unie) ingesteld. Dit DG is verantwoordelijk voor de voedsel- en productveiligheid en diergezondheid. Discussie. Bovengenoemde ontwikkelingen bieden genoeg aanleiding voor de start van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit. Al in 2001 werd door de regering besloten dat er een organisatie voor risico-onderzoek en beoordeling moest komen. In een ongeveer één jaar durende discussie debatteerden het parlement, maatschappelijke organisaties en departementen over de mogelijkheden van een dergelijke autoriteit. De Tweede Kamer kwam tot de conclusie dat er een krachtige organisatie moest komen. Bovendien dienden diverse maatschappelijke organisaties een manifest in. Zij drongen aan op een organisatie met meer dan een coördinerende functie. De organisatie moest verantwoordelijkheid dragen voor zowel het ketendekkend toezicht als voor risicobeoordeling en risicocommunicatie. Volgens de Tweede Kamer moest de beheersmatige verantwoordelijkheid voor deze organisatie bij één minister komen te liggen, namelijk die van VWS. Officieel besluit. De diverse enthousiaste insteken zorgden voor een kabinetsbrief van 22 januari 2002. Hierin werd de oprichting van de VWA aangekondigd. Daarbij is meteen duidelijk gemaakt dat zowel VWA/KvW als VWA/RVV in hun geheel opgaan in deze organisatie. Op 10 juli 2002 volgde de officiële instelling van de VWA. En in september was de strategische ondernemingsvisie (SOV) gereed. In dit document beschrijft de VWA haar strategisch perspectief en missie, positie en kerntaken. Daarbij komen zowel korte, middellange als lange termijn aan de orde.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 12
Duidelijkheid. In 2002 kwam er duidelijkheid over de taken van de directies van de Centrale Eenheid (de stafafdeling van de Directeur-generaal van de VWA) en over de manier waarop deze zouden worden uitgevoerd. De onderwerpen zijn bepaald, de benodigde mensen en de budgetten vastgesteld. Het jaar 2003 werd een periode van de productie opstarten en proefdraaien. In 2004 draait de VWA productie. En in 2005 zullen de Centrale Eenheid en de twee werkmaatschappijen officieel opgaan in één agentschap. Ook de plek van waaruit de VWA haar werk zal doen werd in 2002 bepaald. In 2002 vond de VWA tijdelijke huisvesting in Den Haag aan de Laan van Nieuw Oost-Indië. Al in april koos de organisatie echter voor verhuizing in Den Haag. In het Centre Court (zie afbeelding 1) aan de Prinses Beatrixlaan vindt vanaf september 2003 de hele centrale organisatie, bestaande uit die van KvW , RVV en de centrale eenheid van de VWA, onderdak.
Afbeelding 1: VWA-gebouw in Den Haag Foto VWA.
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:24 PM
Het beeld. Voldoende partijen en mensen waren overtuigd van het belang van de VWA en de potentie van de betrokken personen. Toch was het zaak het beeld naar buiten duidelijk neer te zetten. Een duidelijke corporate communicatie zorgde hiervoor. Met één naam, één logo en een eenduidig verhaal (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2: Logo VWA Foto VWA.
Risicocommunicatie. De risicocommunicatie werd gedurende 2002 verder ontwikkeld. De risico's in onze maatschappij moeten besproken kunnen worden om tot een niveau van risicobeheersing te komen dat acceptabel is voor iedereen. Daarbij gaat het uiteindelijk om de consument. Deze moet aanvaarden dat zaken een risico bevatten. Risicocommunicatie is niet: vertellen dat er niets aan de hand is. De VWA legt de Nederlandse burgers juist duidelijk uit wat de risico's van bepaalde producten zijn en geeft daarbij aan hoe zij die aan wil pakken. Daarbij gaat het ook om de maatregelen die de consument vervolgens zelf neemt bij de consumptie van een bepaald product. De verantwoordelijkheid ligt niet alleen bij de overheid. Risicocommunicatie is communiceren over risico's en de verantwoordelijkheid delen. Zelfcontrole. Doelstelling naar de toekomst is dat het bedrijfsleven meer en meer zichzelf gaat controleren. Daardoor komt de VWA meer van de grond als toezichthouder op de toezichtsystemen. Daarbij moeten producenten zelf een bepaalde verantwoordelijkheid gaan nemen. Bedrijven moeten de wet kennen en beheersystemen hanteren waarmee ze aan die wet kunnen voldoen. Ze moeten voldoende op zichzelf kunnen passen. De taken van de VWA. De VWA vervult alle taken die de VWA/KvW en VWA/RVV in het verleden zelfstandig voor
Pagina 13
hun rekening namen. Ze ziet toe op een professionele en deskundige uitoefening van deze taken. Door een samenhangende aanpak realiseert ze verbeteringen in het dagelijks functioneren. Bij de risicobeoordeling en -communicatie werkt de VWA sterker aan een proactieve werkwijze en het terugdringen van veiligheidsrisico's. Daarbij zijn de drie belangrijkste taken: toezicht, risicobeoordeling en risicocommunicatie. Ook ziet de VWA incidenten- en calamiteitenmanagement en advisering van de minister over het beleid als belangrijke bezigheden. Het onderhouden van departementale contacten maakt daarbij een wezenlijk deel uit van de werkzaamheden. Toezicht. Door het uitoefenen van toezicht op de naleving van wet- en regelgeving bewaakt de VWA de veiligheid van voedsel en waren en de gezondheid en het welzijn van dieren. Zo zorgt ze voor een ketenbreed en ketendekkend toezicht dat professioneel, efficiënt en effectief wordt uitgeoefend. De VWA streeft naar een heldere uitstraling. Het is de bedoeling consumenten en producenten vanuit één herkenbaar loket te benaderen. De VWA houdt ook toezicht op de taken van de VWA/KvW en VWA/RVV. Dit wordt ingevuld met de audit-functie binnen de Centrale Eenheid. De audit-functie zal onafhankelijk van andere functies uitgeoefend worden. Risicobeoordeling. Onafhankelijk en eenduidig, zo zit de risicobeoordeling van de VWA in elkaar. Deze is dan ook gebaseerd op wetenschappelijke kennis en inzichten. Daarnaast spelen signalen uit het veld en uit Europa en praktijkervaring een rol bij de inschatting van risico's. Het is het streven in een zo vroeg mogelijk stadium nieuwe risico's te detecteren. Nieuwe risico's die zich kunnen voordoen door bijvoorbeeld biologische veranderingen van ziekteverwekkende organismen, of door nieuwe chemische en/of technologische technieken en producten. Zowel reactief als proactief zet de VWA risicobeoordeling in. Evenals de VWA/KvW en de VWA/RVV dit binnen hun werkzaamheden al deden. Risicocommunicatie. Risicocommunicatie is in feite de uitwisseD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 13
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:24 PM
Pagina 14
ling van informatie over risico's tussen allen die daarbij betrokken zijn. Het doel is om tot een geaccepteerd niveau van risicobeheersing en risicoreductie te komen. Dit vraagt van de VWA betrouwbare informatie die wetenschappelijk gefundeerd, eenduidig en toegankelijk is; niet alleen voor deskundigen, maar ook voor geïnteresseerde leken. Tot die laatste groep behoort het merendeel van de burgers/consumenten en niet te vergeten, de media. Het aanleveren van betrouwbare informatie en het toegankelijk maken van deze informatie is een gezamenlijke taak van de VWA/RVV, VWA/KvW en de Centrale Eenheid. Afgelopen jaar is al een begin gemaakt met consultatiegesprekken met de belangenorganisaties, de ‘stakeholders’. Uit de evaluatie zal blijken op welke wijze dit nog kan worden verbeterd. Incidenten- en calamiteitenmanagement. Zichtbare risicoreductie is de inzet van de VWA. Dit wordt bereikt door professioneel toezicht op de naleving van wet- en regelgeving over de volle breedte van het werkterrein. Als er iets misgaat, treedt de VWA slagvaardig op; op alerte wijze, door een goed systeem van meldingen. Er komt één centraal meldpunt voor consumenten, bedrijven, laboratoria, de Europese Commissie en andere landen. De VWA beoordeelt meldingen binnen een breed kader, waarbij bijvoorbeeld technische elementen, maar ook de maatschappelijke context meewegen. Slagvaardig is de VWA door het nemen van adequate maatregelen op basis van de eerste beoordeling. Of, wanneer dat nodig is, door maatregelen aan de minister voor te stellen. Draaiboeken zijn of worden opgesteld zodat snel de noodzakelijke maatregelen kunnen worden getroffen. Adviezen aan de minister. Gevraagd en ongevraagd adviseert de VWA de ministers van VWS en LNV. De adviezen hebben betrekking op de effecten, kwaliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 14
wet- en regelgeving en de normstellingen voor de veiligheid van voedsel, waren en dierziektes. Ook beleidsmatige aspecten, het beoordelen van signalen en incidenten, evaluatie, onderzoeksprogrammering en publieksvoorlichting horen hierbij. Internationale contacten. Internationale contacten die voorheen door VWA/KvW en VWA/RVV afzonderlijk werden onderhouden, worden nu gecoördineerd in de Centrale Eenheid van de VWA. Daarbij is goede afstemming, zowel intern als met betrokken ministeries, een kernwoord. Zeker als het gaat om de Nederlandse inbreng op wet- en regelgeving en normstelling op het werkgebeid van de VWA. De VWA is ook het contact voor de EFSA (European Food Safety Authority). De directie Onderzoek en Risicobeoordeling (O&R) maakt ondermeer deel uit van de Advisory Board van de EFSA. De organisatorische opbouw van de VWA, Centrale Eenheid. Toezicht, risicobeoordeling en risicocommunicatie zijn de drie instrumenten van de strategische driehoek van de VWA. Gezamenlijk stellen zij zich tot doel de veiligheidsrisico’s te reduceren. Door toezicht zorgt de VWA voor het naleven van wet- en regelgeving. Met risicobeoordeling en -onderzoek signaleert zij mogelijke bedreigingen en voert zij een wetenschappelijke risicobeoordeling uit. Met risicocommunicatie informeert de VWA de buitenwereld vervolgens actief over risico’s en risicoreductie. Hiertoe heeft de VWA drie directies (afbeelding 3) :
Afbeelding 3: Organogram VWA centrale eenheid.
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:24 PM
Pagina 15
Overzicht medewerkers en taakverdeling bij de Hoofdinspectie Veterinaire volksgezondheid, diergezondheid/welzijn en diervoeders. Drs. P. (Peter) van der Wal Mr. drs. R.G. (Rik) Herbes
Veterinair Hoofdinspecteur plv. hoofdinspecteur Diervoeder, destructie, biotechnologie, milieucontaminanten, pesticiden H. (Hans) Dannenberg Wild, pluimveevlees dr. D.G. (Dik) Groothuis Vleesproducten, eiproducten, vis(-producten), biotoxinen drs. A. (Ate) Jelsma Pluimveevlees, roodvlees, vrijwaring drs. G.A. (Albert) Lam Diervoeder, diergeneesmiddelen, residuen wet op de uitoefening diergeneeskunde drs. H.A. (Herman) van Langen Diergezondheid, contra-bioterrorisme drs. W.A. (Wim) de Leeuw Dierenwelzijn, dierproeven G.W. (Wim) Mariman Import derde landen ir. S. (Sanna) Mesman Levende dieren, levende producten drs. R.A.A. (Rob) van Oosterom Antibiotica-resistentie, zoönosen drs. A.P. (Aad) van Sprang Import 3e landen, roodvlees dr. F. (Frits) van Vugt Coördinator pre-accessielanden drs. K. (Karen) Zwaagstra Zuivel(-producten), dierlijke bijproducten, bezemrichtlijn, doorstraling voedingsmiddelen J.P.J.A. (Jean-Paul) d'Hont, W. (Wico) Eghuizen: Rapid Alerts en algemene ondersteuning Via het secretariaat kunt u met deze medewerkers contact opnemen. Telefoon (070) 448 49 05. Fax (070) 448 40 61 Overzicht van het management van de werkmaatschappijen. 1. Overzicht van het Management van de VWA/RVV drs. A.M.W. Kleinmeulman, Directeur VWA/Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees dr. Lic. M.J.A. Hellings, Plaatsvervangend directeur ir. J.J.M. Tetteroo, Adjunct directeur mr. H.H.G. Kocks, Kringdirecteur Noord (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel) drs. C.A.H. de Waal, Kringdirecteur Oost (Gelderland en Flevoland) dr. ir. L.P. van Duijn, Kringdirecteur West (Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Zeeland) drs. J. van den Berg, Waarnemend Kringdirecteur Zuid (Noord-Brabant en Limburg) 2. Overzicht van het Management van de VWA/KvW ir. P.A. de Lezenne Coulander, Waarnemend Algemeen Directeur drs. D.H. Meijer, plv. Algemeen Directeur drs. E. Smit, Directeur Stafdienst Bedrijfsvoering, Ondersteuning en Beheer drs. A.C.H. Kuntze, Projectdirecteur Drank- en Horecawet en Tabakswet dr. G.B. Sieswerda, Directeur regio Noordwest mw. ir. M.A.G. Kuipers, Directeur regio Oost ir. N.B.M. Olie, Directeur regio Zuidwest drs. Th.L. Appelhof Directeur regio Zuid
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 15
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:25 PM
Pagina 16
Met Metacam wint iedereen Hét NSAID voor de behandeling van chronische gewrichtsaandoeningen:
• • • • •
COX-1 sparend 24 uur effectief Smakelijke, orale suspensie Nauwkeurig te doseren Onbeperkte behandelingsduur
Orale suspensie
Bewegingsvrijheid in druppelvorm.
ABCD
Product: Metacam, suspensie voor orale toediening. Werkzame bestanddelen: per ml 1,5 mg meloxicam in zoete, waterige suspensie. Indicatie: Verlichting van ontsteking en pijn in zowel acute als chronische aandoeningen van het bewegingsapparaat. Contra-indicaties: Niet gebruiken bij drachtige of melkgevende dieren. Niet voor gebruik bij dieren die lijden aan gastro-intestinale afwijkingen of bij dieren waarbij een individuele overgevoeligheid voor het product is gebleken. Niet gebruiken bij honden jonger dan 6 weken. Reg NL 9797. Kanalisatiestatus: UDA. Verdere informatie is op aanvraag beschikbaar. Boehringer Ingelheim bv, divisie Vetmedica, Postbus 8037, 1802 KA, Alkmaar. Telefoon: +31 (0)72 5662411.
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:25 PM
De organisatorische opbouw van de VWA, werkmaatschappijen. Voorlopig volgt de uitvoering van de VWA nog de lijn van de werkmaatschappijen Keuringsdienst van Waren (VWA/KvW) en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (VWA/RVV). • VWA/KvW: De VWA/Keuringsdienst van Waren geeft binnen het Staatstoezicht op de Volksgezondheid onafhankelijk invulling aan de gezondheids- en consumentenbescherming in de gehele productieketen van levensmiddelen en non-foods door het uitvoeren, toetsen en initiëren van beleid en het signaleren van bedreigingen. De belangrijkste taak ligt in het beschermen van de volksgezondheid, zoals vastgelegd in de Gezondheidswet. Hierin zijn de twee belangrijkste taken van de Keuringsdienst van Waren beschreven:
Pagina 17
VWA geworden en heeft daarmee ook haar naam gewijzigd van de V van visserij naar de V van voedselkwaliteit. In het debat over de landbouwbegroting, in november 2003, heeft de Tweede Kamer waarborgen gekregen over de onafhankelijkheid van de VWA ten opzichte van het departement van LNV. De Tweede Kamer hechtte hier zeer aan gelet op het uitgangspunt, dat de Tweede Kamer bij de start van de VWA had ingenomen. Onder verantwoordelijkheid van VWS leek dat meer vanzelfsprekend. Binnen de beide opdrachtgevende ministeries staan twee beleidsdirecties direct in contact met de VWA: • Min.VWS (afbeelding 4): Directie Voeding en Gezondheidsbescherming (VGB):
• Uitoefenen van toezicht op de naleving van wettelijke regels voor producten en opsporen van overtredingen. • Mogelijke gezondheidsbedreigende situaties in kaart brengen en hierover adviseren. De signaleringstaak krijgt vorm op projectbasis. Signalen uit binnen- of buitenland kunnen aanleiding geven tot een project.
Naast het handhaven van wettelijke voorschriften houdt de Keuringsdienst van Waren zich bezig met het actief signaleren van gezondheidsbedreigende situaties en producten. Dit gebeurt o.a. door onderzoek bij de signaleringsafdelingen van de regionale diensten.
•
VWA/RVV: De VWA/RVV ziet erop toe dat binnen Nederland, bij de productie van dieren en producten van dierlijke oorsprong, wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van volksgezondheid, diergezondheid en het welzijn van dieren. De VWA/RVV draagt mede zorg voor de bestrijding van dierziekten. Dit alles op basis van vastgesteld beleid, vertaald in regelgeving.
De opdrachtgevende Ministeries. De aansturing van de VWA vindt plaats door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Het Ministerie van LNV is sinds de kabinetsformatie van het tweede kabinet Balkenende direct verantwoordelijk voor de
Afbeelding 4: Logo Ministerie VWS
De directie VGB staat voor veilige en goede voeding, veilige consumentenproducten en letselpreventie. VGB heeft de taak om, ten behoeve van de consument, producent, industrie, belangenorganisaties en politiek, de randvoorwaarden te formuleren waaraan voedsel en consumentenproducten dienen te voldoen. Bij het uitvoeren van die taak behartigt VGB, onder verantwoordelijkheid van de DGV, de belangen van de Minister van VWS. Het beleid van de directie is in hoofdzaak gebaseerd op de inzet van wet- en regelgeving, voorlichting en onderzoek. De Warenwet is daarbij de belangrijkste wet. Andere relevante wetten zijn de Vleeskeuringswet, de Wet op de Dierproeven, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Bestrijdingsmiddelenwet en de Wet gevaarlijke werktuigen. Het beleidsterrein van de directie VGB heeft raakvlakken met het internationaal beleid van onder meer de Europese Unie en WHO/FAO. Min. LNV (afbeelding 5) : Directie Voedingsen Veterinaire Aangelegenheden (VVA): De directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden zet zich in voor de gezondD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 17
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:25 PM
Pagina 18
heid van mens, plant en dier, voor het ontwikkelen van een ethisch beleidskader ten aanzien van productiewijze en aan de agrarische productie gerelateerde kwaliteits- en volksgezondheidsaspecten. VVA zorgt ervoor, dat daarbij ontwikkelingen in de samenleving worden geïntegreerd in samenhangende sectoroverstijgende beleidskaders en kwaliteitsborgingsystemen, die het zorgvuldig omgaan met de risico's voor mens en dier garanderen.
Afbeelding 5: Logo Ministerie LNV
C. Toekomst en plaats van veterinaire volksgezondheid in het huidige tijdsbeeld. a. Veranderingsrichting. Het feit dat men recent met de oprichting van de VWA politiek tot de slotsom is gekomen dat diergezondheid, dierwelzijn en volksgezondheid aspecten zijn, die je niet los van elkaar kunt zien, is winst. Dat taken, anno 2003, van de Keuringsdienst van Waren en de taken van de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees op deze terreinen worden samengebracht in één VWA-organisatie is een prima ontwikkeling. De drie genoemde aspecten zijn namelijk sterk met elkaar verweven en moeilijk los van elkaar te bezien. De geschiedenis heeft dat meer dan eens aangetoond. Dat men in de VWA nu uitvoerende taken als keuring met toezicht en advies verenigt, maakt de VWA wel kwetsbaar inzake de onafhankelijke opstelling die van een toezichthouder/adviseur wordt verwacht. Keuring van slachtdieren zou een taak van het bedrijfsleven moeten zijn, waarop de overheid toeziet. In feite evenals bij de productie van pindakaas. De verwachting is dat privatisering van de keuringstaak als geheel op dit moment een stap te ver is. In eerste instantie zullen de keuringsassistenten worden uitgeplaatst en wellicht later zal een deel van dierenartsen volgen. Gelet op de uitbreiding van de EU met de nieuwe lidstaten en hun vrij conservatieve benadering op dit punt, zal het nog de nodige jaren duren voordat het ideaal is bereikt. D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 18
In de tussentijd zal functiescheiding binnen de VWA een mogelijke oplossing zijn, om de kwetsbaarheid zoveel mogelijk te beperken. b. Scheiding tussen beleid en uitvoering. Algemeen wordt onderschreven dat zo’n scheiding een goede zaak is. Dat houdt de verantwoordelijkheden helder en dat is van belang. Toch zit er een spanningsveld tussen beleid en uitvoering. Het beleid heeft de neiging zich veel met de uitvoering te bemoeien omdat er beleidsmatig maar een beperkt speelveld is. Het beleid wordt immers in Brussel gemaakt, waar Nederland natuurlijk maar een beperkte invloed heeft, zeker als netto exporteur. De klant is koning zal vaak het motto zijn. De discussie in Nederland gaat dan over wie verantwoordelijk is voor het risicomanagement. Bestaande wetgeving is niets anders dan de weerslag van de status quo van het risicomanagement van de overheid. Bij bestaande normering zal de uitvoering van het risicomanagement dan ook uiteindelijk bij de VWA terecht komen. Zelfs bij open normen, zoals vastgelegd in de Warenwet, zal de VWA kunnen optreden indien op basis van onderzoek is vastgesteld dat een reële kans op blootstelling aan een gevaar voor de volksgezondheid aanwezig is. Alleen in die gevallen waar (nog) geen norm is gesteld en toch een probleem opduikt, is nieuw risicomanagement nodig. In zo’n geval dient uitaard het beleid het voortouw te nemen omdat het de toezichthouder aan instrumentarium ontbreekt om adequaat te kunnen optreden. Het samenspel tussen beleid en toezicht zal in de praktijk moeten groeien door elkaar over en weer de ruimte te geven die bij een volwassen taakuitvoering hoort. c. Ministeriële verantwoordelijkheid. Zolang de VWA een ambtelijke dienst is (bijvoorbeeld agentschap) blijft de minister verantwoordelijk. Het is wellicht een misvatting dat indien sprake is van ministeriële verantwoordelijkheid de Directeuren-generaal (die beleidsmatig de ministers ondersteunen) zich tussen de leiding van de VWA en de minister(s) moeten plaatsen. De positionering van de VWA op basis van
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:25 PM
de Gezondheidswet, bestaat ook al jaren bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en heeft daar zijn bestaansrecht meer dan bewezen. Wat gewenst zou zijn voor de Nederlandse samenleving, is dat de VWA in de toekomst een inspectie wordt die toezicht houdt en de minister(s) adviseert op tenminste de drie deelgebieden volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn. Een duidelijk onafhankelijke positionering van die VWA ten opzichte van de politieke verantwoordelijkheid en voorzien van ruime bevoegdheden die toegesneden zijn op het takenpakket zijn noodzakelijk om de VWA tot een succes te maken. Dit zou bij wet geregeld kunnen worden, met de Gezondheidswet als voorbeeld. De Nederlandse burger en ook de politiek kunnen daar alleen maar voordeel van hebben. Wat de ministeriële verantwoordelijkheden betreft, zijn heldere lijnen in de
Pagina 19
toekomst gewenst. Dat maakt de politiek transparant voor de burger. Volksgezondheid zou de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de minister van VWS moeten zijn, in plaats van de nu met de Minister van LNV gedeelde verantwoordelijkheid, voor de beleidsvoorbereiding. Voor diergezondheid en dierenwelzijn is dat nu alleen de Minister van LNV en het is wenselijk dat dit zo blijft. Andere ministers kunnen altijd interveniëren in de beleidsontwikkeling als ze dat willen in de coördinatiecommissie (CoCo), het voorportaal van de Nederlandse Ministerraad, voor het onderhavige beleid. Omdat toch 99% van het beleid, met betrekking tot volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn, op voorstel van de Europese Commissie in Brussel wordt gemaakt lijkt dat niet alleen veel efficiënter, maar ook voor de burger veel transparanter dan de wijze waarop dat nu gebeurt.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 19
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:25 PM
Pagina 20
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:33 PM
Pagina 21
Hoofdstuk II: Vleeskeuring inclusief zoönosen, milieu en verbreding van de productieketen. A. GESCHIEDENIS Inleiding. Het toezicht op de kwaliteit en veiligheid van vlees staat al eeuwenlang in de belangstelling. Niet alleen het spanningsveld tussen producent en consument, maar ook de hieraan verbonden sociaal-economische, politieke, religieuze, juridische en keuringstechnische aspecten hebben tot deze belangstelling bijgedragen. Zo stond bijvoorbeeld omstreeks 1900 de problematiek rond tuberculose in de publieke belangstelling evenals nu het geval is met de gekke koeienziekte (BSE). In Nederland komen regels met betrekking tot de vleeskeuring voor in middeleeuwse ordonnantiën die in sommige steden tot ver in de 19e eeuw van kracht bleven. Ten behoeve van de kwaliteitsbewaking van dierlijke voedingsmiddelen bestaat tegenwoordig een uitgebreide, internationale infrastructuur met instituten, wet- en regelgeving en een netwerk van deskundigen. De vleeskeuring als toegepaste veterinaire wetenschap maakt hiervan een belangrijk onderdeel uit. Deze infrastructuur wordt door de samenleving eigenlijk als vanzelfsprekend beschouwd en komt alleen in het nieuws wanneer zich calamiteiten voordoen, zoals voedselvergiftigingen, dioxine in veevoer of BSE. De ruime beschikbaarheid van gecontroleerd vlees is door middel van een langdurig en moeizaam proces tot stand gekomen. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van een empirische naar een wetenschappelijk gefundeerde vleeskeuring. Ervarings-kennis vormde nog lange tijd de basis voor het goed- of afkeuren van vlees en vleesproducten. Hoe kwam de moderne vleeshygiëne in Nederland tot stand? Welke rol speelde de Nederlandse overheid in de keuze tussen economische belangen en de bescherming van de volksgezondheid? Hier-onder wordt de opkomst van openbare slachthuizen met
verplichte vleeskeuring onder deskundig veterinair toezicht beschreven, tegen de achtergrond van het algemene beschavingsoffensief dat steeds krachtiger pleitte voor veilig vlees en een schone en professionele vlees-industrie. Vleesconsumptie en productie. De toenemende behoefte aan overheidstoezicht op de vleesvoorziening en de oprichting van openbare slachthuizen kan worden verklaard uit de sociaal-economische en ideële context van de vleesvoorziening. De overgang, van de agrarisch-geürbaniseerde samenleving van omstreeks 1850, via industriële samenleving naar de moderne welvaartsstaat in de loop van de 20e eeuw ging gepaard met economische groei, een stijging van de levensstandaard, een sterke bevolkingsgroei, industrialisatie en verstedelijking. Deze factoren hadden een verandering in het voedingspatroon tot gevolg, in het bijzonder een verhoging van de vleesconsumptie. Een grootschalige internationale handel in vlees en vleesproducten ontwikkelde zich, waarbij gebruik werd gemaakt van nieuwe vervoersmogelijkheden met spoorwegen en stoomvaart en de technologische vernieuwing van koel- en vriestransport. In Nederland vormden de ruime exportmogelijkheden en de groei van de binnenlandse vraag naar vlees vanaf 1880 een stimulans voor de uitbreiding van de veestapel en een sterke groei van de vleesproductie. Dit kon worden gerealiseerd door specialisatie in intensieve veehouderij, waaraan het gebruik van kunstmest, veredelingslandbouw met veevoerproductie, veranderingen in de veeteelt, stamboekvee, coöperatie, uitbreiding van de veterinaire zorg voor de veestapel en georganiseerde dierziektebestrijding ten grondslag lagen. Vlees was niet langer een exclusief voedsel voor de welgestelden. Brede lagen van de bevolking consumeerden voldoende en steeds meer verschillende soorten vlees. D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 21
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:33 PM
Pagina 22
Tussen 1850 en 1930 steeg de vleesconsumptie in Nederland van 27 naar 50 kg per jaar per hoofd van de bevolking. Na de Tweede Wereldoorlog steeg dit verder tot ca. 85 kg in de jaren zeventig. Inmiddels is de hoeveelheid rundvlees gedaald ten gunste van de hoeveelheid pluimveevlees. In de loop van de 19e eeuw kwam er meer natuurwetenschappelijke kennis voorhanden over de chemische samenstelling van voedsel en de behoefte aan de diverse nutriënten. Dierlijke voedingsmiddelen werden voedzamer geacht dan plantaardige. Een hoge vleesconsumptie zou resulteren in een grotere arbeidsproductiviteit, meer daadkracht, uithoudingsvermogen en intelligentie. Voedingsdeskundigen waren van mening dat 90 kg vlees per jaar volstrekt noodzakelijk was voor een optimale voeding. Pas in de jaren 1920 werd minder nadruk gelegd op het eten van vlees en kreeg een gevarieerde voeding onder het motto ‘van alles wat en van niets teveel’ meer aandacht. De aanbevolen hoeveelheid vlees daalde van 90 naar ca. 45 kg. Ondanks dit advies, de pogingen van vegetariërs en anti-vlees lobbyisten om (via de media) het imago van vlees negatief te beïnvloeden en de toename van het aantal kritische consumenten, bleef de vleesconsumptie de laatste decennia stabiel op ca. 85 kg. Dit is mede het gevolg van het vaker buitenshuis eten en de ontwikkeling van de barbecue- en snackcultuur. Voor het overgrote deel van de bevolking is vlees dagelijkse kost gebleven. Een voorwaarde hierbij is uiteraard dat het aangeboden vlees deugdelijk is. Vleesvoorziening en vleeshygiëne. Bij de vleesvoorziening heeft zelfvoorziening door middel van huisslachtingen tot de komst van de koelkast rond 1960, vooral op het platteland, een belangrijke rol gespeeld. In de steden, waar de vleesvoorziening plaatsvond via slagers die het vee slachtten in particuliere slachtplaatsen, werden het slachten, de verkoop en het keuren vanaf de late Middeleeuwen aan allerlei regels van de stedelijke overheid gebonden. De bevolkingsgroei en urbanisatie vanaf ca. 1870 gingen gepaard met een uitbreiding van de
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 22
vleesvoorziening via deze slachtplaatsen, waar vaak onder erbarmelijke hygiënische omstandigheden werd geslacht. In een stad als Utrecht bijvoorbeeld waren er omstreeks 1890 op een bevolking van 100.000 inwoners niet minder dan 114 slachtplaatsen, 378 winkels met vleesverkoop naast een markt voor goedkoop vlees en worst. Bovendien werd vanuit vilderijen, de voorloper van de huidige destructoren voor dierlijk afval, vlees in de handel gebracht. Dit betrof vlees afkomstig van dieren met runderpest, longziekte, miltvuur, tuberculose, trichinose, kwade droes, etc., vlees van noodslachtingen en zelfs vlees van opgedolven kadavers. Slechts vier keurmeesters hadden de ondoenlijke taak om de keuring van alle slachtdieren gedecentraliseerd uit voeren. De consument was in deze omstandigheden nagenoeg onbeschermd tegen malafide praktijken en vervalsingen met vlees en vleesproducten. Calamiteiten konden welhaast niet uitblijven, temeer omdat door de ontwikkeling van een grootschalige internationale vleeshandel en vleesindustrie de weg tussen de producent en de stedelijke consument steeds langer en onoverzichtelijker was geworden. Het gebrek aan hygiënisch besef en onvoldoende toezicht werkten fraude met vlees van inferieure kwaliteit in de hand. De vele slachtplaatsen waren voor de omwonenden een bron van overlast. Het transport en slachten van vee, alsmede de opslag en het vervoer van slachtafvallen binnen de stadsmuren, leidden tot een onacceptabele belasting van het stedelijk leefmilieu. Massale voedselvergiftigingen via vlees en trichineninfecties met honderden zieken en tientallen doden kwamen regelmatig voor. Deze uitbraken spraken tot de verbeelding en alarmeerden de autoriteiten. Stedelijke en nationale overheden werden steeds frequenter geconfronteerd met klachten over losgebroken vee, vervuiling, stank en ondeugdelijkheid van het aangeboden vlees. Vanaf omstreeks 1850 vormde de vleesvoorziening één van de urgente vraagstukken op het gebied van de openbare hygiëne die om een oplossing vroegen.
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:33 PM
Afbeelding 6: Vilderij met afgeleefde paarden (Londen 1831) Bron: The voice of humanity, Londen 1831.
Hygiënisten en vleeskeuring. De verbetering van het stedelijk milieu en het overheidstoezicht op de vleeshandel en -keuring werden vaste discussiepunten in de lokale en nationale politiek. Steeds duidelijker werd dat radicale organisatorische en hygiënische maatregelen nodig waren om een grootschalige stedelijke vleesvoorziening te verwezenlijken. Voorop stond hierbij het centraliseren van het slachten en keuren van vee in gemeenschappelijke slachthuizen, gelokaliseerd aan de periferie van de steden. Hierdoor kon een doelmatig en wettelijk verplicht toezicht op de vleesvoorziening worden uitgeoefend door deskundige veeartsen. Vanaf 1854 kwamen ook in verschillende Nederlandse steden gezondheidscommissies tot stand die de bestaande misstanden in de gezondheidszorg aan de kaak stelden. Hierbij speelden de zogenaamde hygiënisten, een groep liberale hervormers samengesteld uit medici, ambtenaren, ingenieurs, juristen en chemici, maar ook veeartsen, een belangrijke rol. Hun grote verdienste is het geweest de openbare hygiëne en daarmee het slachten en keuren tot een politiek thema te maken op lokaal en nationaal niveau. Het streven van de hygiënisten paste in het bredere kader van het algemeen beschavingsoffensief, dat erop was gericht de slechte sociale omstandigheden van een groot deel van de bevolking te verbeteren door middel van de openbare gezondheidszorg. Vanwege hun specifieke deskundigheid op het gebied van zoönosen en dierlijke voedingsmiddelen waren veeartsen van meet af aan bij deze gezondheidscommissies betrokken. Samen met medici gaven zij als nieuwe groep professionals gestalte aan de sociale infrastructuur op het gebied van de openbare hygiëne.
Pagina 23
Aanvankelijk liepen de inspanningen van de hygiënisten stuk op de 19e-eeuwse liberale doctrine van vrijhandel en principiële overheidsonthouding. De autoriteiten huldigden veelal de opvatting, dat iedere particulier zich vooral moest richten op zelfbeheer en daarom zelf als de beste keurmeester kon worden beschouwd. Bovendien zou een geregelde vleeskeuring de vee- en vleeshandel teveel belemmeren. De vleeskeuring was voornamelijk gericht op het veiligstellen van de export. De verantwoordelijkheid voor een geregelde vleesvoorziening, maar ook voor eventuele calamiteiten, werd aan de locale autoriteiten overgelaten. Vanaf ca. 1900 werd de zorg voor de openbare hygiëne als een taak voor een moderne staat beschouwd en breidde het overheidsingrijpen zich door middel van sociale wetgeving sterk uit. De overheid nam bij het harmoniseren van de economische belangen van de ondernemers in de vleessector en de zorg voor het stedelijk leefmilieu en de gezondheid van de burgers een pragmatische houding aan. Toen bleek dat de keuring op lokaal niveau niet langer voldeed, streefde de regering naar een nationale en uniforme regeling in de vorm van de Vleeskeuringswet, die uiteindelijk in 1922 in werking trad. Het imago van de vleeskeuring als veterinaire discipline steeg toen de wetenschappelijke achtergrond van de verschillende zoönosen werd ontdekt. Eerst waren er de ontdekkingen op het gebied van de parasitologie. Nadat de cyclus van diverse parasieten was ontdekt, konden vleeskeurders door incisie een preventieve controle uitoefenen. De incidentie van lintwormen en trichinen daalde, vooral waar een geregelde controle werd ingevoerd. Vanaf 1880 ontwikkelde zich het bacteriologisch vleesonderzoek. Op dit gebied werd intensief samengewerkt tussen medici en veterinairen. Het welbekende pionierswerk van Louis Pasteur (1822-1895) en Robert Koch (1843-1910) was voor de ontwikkeling van de vleeskeuring onontbeerlijk. Samen met andere onderzoekers verschaften zij meer inzicht in het probleem van de tuberculose en de etiologie van voedselvergiftigingen via vlees. Tussen 1890 en 1950 werd een groot aantal pathogene micro-organismen geïsoleerd, waarvan duidelijk werd dat D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 23
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:34 PM
Pagina 24
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:34 PM
zij via voedingsmiddelen de mens konden besmetten. In de tweede helft van de 19e eeuw veranderde de traditionele empirische vleeskeuring in een toegepaste veterinaire wetenschap. Er ontstond een specifieke vakliteratuur, er kwamen leerstoelen en de vleeshygiëne werd een onderdeel van het veterinair curriculum. Diverse handboeken over de theoretische en praktische vleeskeuring werden gepubliceerd en gebruikt bij het onderwijs voor veeartsen en keurmeesters. De professionalisering kwam verder tot uiting in de oprichting van diverse nationale en internationale beroeps- en belangenorganisaties. Deze factoren leidden ertoe dat rond 1900 een corps deskundige keuringsveeartsen ter beschikking stond en dat de uitbreiding van de rol van de dierenarts op het gebied van de volksgezondheid maatschappelijk werd geaccepteerd. Krachtens de Vleeskeuringswet van 1919 werden het toezicht op en de uitvoering van de keuring uitsluitend aan dierenartsen opgedragen. De vleeskeuring en de daarmee verbonden ambtelijke posities voor dierenartsen hebben op deze wijze een belangrijke rol gespeeld in de sociale emancipatie van de veterinaire beroepsgroep en de appreciatie van veterinaire diensten in de publieke sector. Vleeskeuringswet en slachthuizen. Het doel van de Vleeskeuringswet van 25 juli 1919 (Stbl. 524) is het weren van vlees en vleeswaren welke schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De uitvoering van deze wet werd opgedragen aan de gemeenten die verplicht werden een vleeskeuringsdienst op te richten. In 1920 werd het toezicht op het naleven van de wet door de overheid opgedragen aan een Veterinaire Inspectie met een hoofdinspecteur en inspecteurs. Het Veterinair Staatstoezicht op de Volksgezondheid kreeg hierdoor gestalte. Het feit dat de vleeskeuring werd ondergebracht bij twee ministeries (later Volksgezondheid en Landbouw genoemd) duidt erop dat zowel bescherming van de volksgezondheid als landbouwbelangen een rol speelden. In 1922 werd Nederland opgedeeld in 402 vleeskeuringsdiensten waar de vleeskeuring
Pagina 25
op lokaal of regionaal niveau moest worden geregeld. Veterinairen werden als hoofden van deze diensten aangesteld om zorg te dragen voor een adequate uitvoering van de vleeskeuring. In de meeste grotere steden besloten gemeentebesturen om een gemeentelijk (openbaar) slachthuis te bouwen teneinde een deskundig toezicht te garanderen. Al voor de komst van de Vleeskeuringswet waren reeds 21 gemeenten ertoe overgegaan een slachthuis op te richten. In alle WestEuropese landen was er een sterke oppositie tegen openbare slachthuizen van de kant van de slagers. Het hete hangijzer in de discussies tussen voor- en tegenstanders van openbare slachthuizen en verplichte vleeskeuring was de zogenaamde ‘slachtdwang’, dat wil zeggen, de mogelijkheid van gemeenten om een openbaar slachthuis te bouwen met verplicht gebruik voor alle slagers. In de meeste landen werd dit probleem geregeld door middel van een Hinderwet. Veel lokale autoriteiten aarzelden met de bouw van abattoirs in verband met de hoge oprichtingskosten, een mogelijke stijging van de vleesprijzen waarmee de slagers dreigden, en de onzekerheid ten aanzien van de rentabiliteit. Bij de decennialange discussies in de lokale en nationale politiek kunnen twee facties worden onderscheiden. Enerzijds de hygiënisten die een adequate vleeskeuring nastreefden, de dierenbeschermers die pleitten voor meer humane slachtmethoden en de burgers met klachten over de overlast van particuliere slachtplaatsen. Hiertegenover stond een coalitie van slagers, vleeshandelaren en vleesexporteurs die bang waren hun beroepsvrijheid te verliezen. Tussen deze facties stonden de bestuurders die vooralsnog meer angst hadden voor onrendabele slachthuizen dan voor voedselvergiftigingen. Aanvankelijk wogen de economische belangen zwaarder dan die van de volksgezondheid en het milieu. Tegen de eeuwwisseling nam de politieke invloed van de sociaaldemocraten toe en werd in diverse steden het principebesluit genomen een abattoir te bouwen en een geregelde vleeskeuring in te voeren. Het was echter de financiële situatie van de steden, en daarmee de algemene conjunctuurschommelingen, die bepaalden wanneer het slachthuis er uiteindelijk kwam. Tussen D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 25
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:34 PM
Pagina 26
1883 en 1940 ontstond er in Nederland een netwerk van 86 openbare slachthuizen.
Afbeelding 7: Stand slachten van runderen in het slachthuis van Amsterdam Bron: Archief Hoofdafdeling Volksgezondheid en Voedselveiligheid, Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.
Modernisering van de keuring. Bij de traditionele vleeskeuring wordt op basis van waarnemingen aan individuele dieren voor en na het slachten beslist of het vlees geschikt is voor consumptie. Deze beslissingen zijn gebaseerd op detectie van visuele afwijkingen, palpatie, incisie en zonodig bacteriologisch onderzoek. Dit concept bleek tot ca. 1970 goed te voldoen. Sindsdien traden fundamentele veranderingen op in de dierlijke productieketen. Dit hield een enorme schaalvergroting in waarbij de snelheid van slachtlijnen werd opgevoerd en het bedrijfsleven meer eisen ging stellen aan de uniformiteit van keuringsmethoden, de keuringskosten en de inzet van overheidspersoneel. De sinds 1922 op gemeentelijke niveau uitgevoerde Vleeskeuringswet verloor haar betekenis omdat de gemeentelijke autonomie internationale schaalvergroting en herstructurering van de vleeshandel belemmerde. In dit verband waren de Richtlijnen 64/433 EEG en 71/118/EEG over de handel in vers vlees en de keuring van pluimveevlees van doorslaggevende betekenis. Slachthuizen die niet konden voldoen aan strikte hygiëne-eisen verloren hun erkenning als exportslachterij. In 1978 nam het rijk de financiering van de gemeentelijke keuringsdiensten over en in 1985 werd de uitvoering van de vleeskeuring in handen gelegd van de D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 26
Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV). Een jaar eerder vond de overgang van 115 gemeentelijke vleeskeuringsdiensten naar 15 RVV keuringskringen plaats. Ook de invoer- en pluimveekeuring die tot de uitvoerende taken van de Veterinaire Dienst behoorden, werden na de splitsing van deze dienst en de Veterinaire Hoofdinspectie in april 1984 overgenomen door de RVV. Het feit dat het staatstoezicht op de uitvoering van de Vleeskeuringswet bij het ministerie van Volksgezondheid bleef, terwijl de uitvoering van deze wet door de RVV voortaan onder het ministerie van Landbouw kwam te ressorteren, riep bij verschillende organisaties vraagtekens op. De traditionele keuring als sluitstuk van de dierlijke productieketen bleek in de jaren 1970 steeds meer tekort te schieten in de bescherming van de consument tegen nieuwe risico’s. Zij bood geen garanties voor het opsporen van residuen van diergeneesmiddelen (antibiotica, antiparasitica, voederadditieven en groeibevorderaars (hormonen)). Verder bleek het praktisch onmogelijk om symptoomloze dragers van pathogene microorganismen als Salmonella en Campylobacter te detecteren, die tijdens het slachten en bewerken kunnen leiden tot contaminatie van het vlees en daardoor tot voedselinfecties bij de mens. In de periode 1970-1990 werd veel nadruk gelegd op de introductie van strikte hygiëneprocedures bij de productie, het vervoer, het slachten en de verwerking van slachtdieren. Ondanks deze maatregelen konden kringlopen van dergelijke microorganismen niet worden doorbroken en bleven voedselvergiftigingen optreden. De overtuiging groeide dat de vleeskeuring zich niet meer tot het eindproduct moest beperken, maar moest worden vervangen door een systeem van integrale kwaliteitsbeheersing van de hele vleesproductieketen onder het motto ‘from stable to table’. Hierbij legt de overheid de primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van vlees bij de producenten die verplicht worden kwaliteitscontrolesystemen in hun bedrijven in te voeren, terwijl de overheid alleen controle uitvoert op het controlesysteem van de bedrijven. In dit nieuwe con-
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:34 PM
cept van vleeskeuring speelt de risicoanalyse van kritische punten in alle fasen van de productieketen van grondstof tot eindproduct een centrale rol. Op basis van dergelijke analyses is bijvoorbeeld de huidige controle op BSE gebaseerd. De hierboven vermelde veranderingen in de productieketen vinden op internationaal niveau plaats en vergen een constante aanpassing van de Europese en de Nederlandse wet- en regelgeving op veterinair-sanitair gebied. Als gevolg hiervan zijn in de afgelopen 30 jaar alle kleine (openbare) slachthuizen in Nederland verdwenen. Zij konden niet langer voldoen aan de steeds striktere hygiënestandaard ten aanzien van inrichting en keuring en verloren daardoor hun exportvergunning.
Pagina 27
Trendmatige ontwikkeling in de tijd. Vanaf het moment dat er in Nederland wettelijke maatregelen op het gebied van de vleeskeuring werden genomen, speelde het probleem om de consumentenbescherming met de economische belangen van de vleessector in overeenstemming te brengen. Geconcludeerd kan worden dat de overheid weliswaar in toenemende mate maatregelen trof ter bescherming van de volksgezondheid, maar eerst bereid was de vleeskeuring ingrijpend te wijzigen c.q. verbeteren wanneer de vleesexport in gevaar kwam. Op beslissende momenten in de ontwikkeling van de vleeskeuring in Nederland lijkt de kwetsbare marktpositie van de dierlijke productie steeds een doorslaggevende rol te spelen. Dit blijkt ook uit het politieke belang dat kennelijk gehecht wordt aan de centrale positie van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit bij de beheersmatige verantwoordelijkheid voor de VWA activiteiten op dit terrein door de politieke partijen.
Afbeelding 8: Slachthal voor varkens in het openbaar slachthuis van Den Haag in 1951. Bron: Archief Hoofdafdeling Volksgezondheid en Voedselveiligheid, Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht. Afbeelding 10: Aanbiedingswijze slachtkuikens ter keuring. Foto: VWA
In de loop van de tijd kwamen en gingen de met het toezicht belaste veterinaire hoofdinspecteurs van de volksgezondheid.
Afbeelding 9: Gemoderniseerde slachthal voor varkens in het openbaar slachthuis van Nijmegen in 1965. Bron: Archief Hoofdafdeling Volksgezondheid en Voedselveiligheid, Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 27
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:34 PM
Pagina 28
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:34 PM
Veterinaire hoofdinspecteurs van de volksgezondheid belast met het toezicht op de uitoefening van de Vleeskeuringswet Prof.dr. H.C.L.E. Berger 1920-1942 Dr. B.J.C. te Hennepe 1942-1945 E.J.A.A. Quaedvlieg 1945-1948 (waarnemend) 1948-1953 Drs. J.M. van den Born 1953-1971 Drs. A. van Keulen 1971-1974 (waarnemend) Dr. M.J. Dobbelaar 1974-1983 Drs. L. Zegers 1983-1984 (waarnemend) 1984-1989 Drs. H. Verburg 1989-2003 Drs. P.v.d.Wal 2003- heden B. HUIDIGE VLEESKEURING. a. Verantwoordelijkheden. Zoals uit het voorgaande hoofdstuk duidelijk is geworden is het anno 2004 nog steeds de overheid die de verantwoordelijkheid draagt dat het vlees, dat in de handel wordt gebracht, veilig is voor consumptie door mens en dier. Het is de overheid, onder wiens verantwoordelijkheid het goedkeuringsmerk op de producten wordt geplaatst. Feitelijk wordt met het plaatsen van het goedkeuringsmerk slechts aangegeven dat aan de wettelijke voorschriften inzake de vleeskeuring is voldaan. De verantwoordelijkheid van de producent is een ondersteunende verantwoordelijkheid richting overheid. De producent, waaronder alle private spelers in de keten, zoals bijvoorbeeld de veehouder, de transporteur en de diervoederleverancier, worden begrepen, moet aan een aantal omschreven wettelijke voorwaarden voldoen, zoals eisen met betrekking tot de inrichting en apparatuur, alsmede aan een aantal hygiënische voorwaarden tijdens het proces. Dit geldt voor de boerderijfase, de slachthuis- en verwerkingsfase en ook voor het transport en (tussentijdse) opslag. Als de producent niet aan die voorwaarden voldoet, dient de overheid het goedkeuringsmerk aan het product te onthouden. De consument heeft op dit moment een marginale verantwoordelijkheid voor de veilig-
Pagina 29
heid van vlees. Het respecteren van aanwijzing van de verkoper op het etiket lijkt het enige te zijn dat van de consument verwacht wordt. Het lijkt er op dat de consument blind vertrouwt op het "stempel" dat van overheidswege wordt geplaatst. Dat onvoorwaardelijke vertrouwen is echter niet gerechtvaardigd. De huidige vleeskeuring is nog steeds gebaseerd op de keuring van individuele dieren. Dat wil zeggen dat ieder dier individueel geïnspecteerd wordt aan de hand van een aantal wettelijk vastgelegde criteria. Dat gebeurt bij runderen, maar ook bij pluimvee dat geslacht wordt. Naast de keuring vóór het slachten, waarbij klinisch zieke dieren uitgeselecteerd worden, vindt een keuring na het slachten plaats. Dat individuele onderzoek na het slachten, middels visuele inspectie, palpatie respectievelijk insnijdingen leidt uiteindelijk tot een keuringsbeslissing. Onderzoek naar het voorkomen van "onzichtbare" afwijkingen, zoals residuen van diergeneesmiddelen en bestrijdingsmiddelen, vindt steekproefsgewijs plaats. Eisen om de veiligheid van de consument te waarborgen liggen in de productiefase en die eisen zijn opgenomen in resp. de Diergeneesmiddelenwet en de Bestrijdingsmiddelenwet. In de slachtfase worden steekproefsgewijze controles uitgevoerd of de veehouder zich aan de voorschriften heeft gehouden. Als dat niet het geval blijkt te zijn wordt geprobeerd om de overtreder strafrechtelijk aan te pakken. Als er niet te veel overtredingen worden geconstateerd kan men aannemen dat de gezondheid van de bevolking in het algemeen redelijk beschermd wordt. Dat hoeft niet persé ook voor iedere consument te gelden. Het is goed zich te realiseren dat er geen productgarantie wordt gegeven met betrekking tot de afwezigheid van schadelijke hoeveelheden residuen. Een min of meer vergelijkbare situatie geldt voor de milieucontaminanten. Via monitoring (steekproefsgewijs onderzoek van uitscheidingsproducten van dieren (urine/mest) en vlees van slachtdieren) worden de omstandigheden in de gaten gehouden. Bij overschrijding van de norm wordt de bron D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 29
40863 binnen vetarinair
11/30/04
4:34 PM
Pagina 30
Cobactan®
Pieter de Boer Melkveehouder Stiens 280 koeien Melkproductie: 11.004 kg Vet: 3,97% Eiwit: 3,48%
Celgetal: 115.000
”Mastitis is voor ons geen probleem” We hebben relatief weinig mastitis. Als het voorkomt,
het grootst en het is makkelijk. Elke koe krijgt dezelfde
kiezen we bewust voor een injectie in de nek en een
behandeling, een injector en een injectie van Cobactan®.
breedspectum antibioticum. Dan is de kans van slagen
Werkt prima. Vraag uw dierenarts om advies.
Cobactan® 2,5%. Diergeneesmiddel UDA. REG NL 09886. Bevat per ml 25 mg cefquinome. Indicaties rund: respiratoire aandoeningen, klauwaandoeningen, E. coli mastitis, E. coli sepsis bij kalveren. Indicaties varken: respiratoire aandoeningen, MMA, streptokokken, meningitis, artritis en epidermitis. Contra-indicatie: allergie. Wachttijd: melk 1 dag, vlees, rund 5 dagen, varken 3 dagen (PVE/IKB wachttijd: 14 dagen). Voor overige informatie zie bijsluiter. Aflevering uitsluitend door uw dierenarts.
Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl
40863 binnen vetarinair
ingen, lergie. enarts.
12/1/04
8:59 AM
Pagina 31
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 32
getraceerd en zo (veel) mogelijk gereduceerd. Ook hier krijgt de consument dus geen productgarantie. Ten slotte, de zoönosen. Een aantal van deze ziekten kan bij dieren worden geselecteerd door de keuring vóór en na het slachten. Tuberculose is bijvoorbeeld relatief eenvoudig te constateren. Men dient zich te realiseren dat een aantal zaken wordt gemist bij het onderzoek. Dieren die nog in de incubatieperiode van de ziekte verkeren slippen door de keuring. De producten kunnen dan al wel ziekteverwekkend zijn. In dit kader zijn de zogenaamde "dragers" te vermelden. Dat zijn dieren die niet klinisch ziek zijn, hoewel ze toch ziekteverwekkende bacteriën bij zich dragen. Die bacteriën komen bij het slachten op de producten terecht. Als bij de bereiding de aanwijzingen op het etiket niet goed worden nageleefd, dan kan de consumptie van die producten bij de consument ziekte veroorzaken. Recent zijn van EU-zijde maatregelen van kracht geworden om dit probleem zo veel mogelijk te beperken. Namelijk de invoering van Hazard Analyses Critical Control Points (HACCP) in de slachthuizen en uitsnijderijen. b. Wettelijk kader. Binnen de Europese Unie is de vleeskeuring onderdeel van het volksgezondheidsbeleid dat in het Europese Verdrag is opgenomen. Het vleeskeuringsbeleid is volledig geharmoniseerd. Dat beleid is vastgelegd in een aantal Richtlijnen. Het gaat dan om de Richtlijnen 64/433/EEG en 71/118/EEG respectievelijk roodvlees en witvlees. Invoer van vlees uit derde landen (niet-lidstaten) dient materieel aan dezelfde eisen te voldoen. Daar het bij de huidige vleeskeuring om Richtlijnen gaat, dienen die eisen nog te worden omgezet in nationale wetgeving. Die is voornamelijk vastgelegd in de Vleeskeuringswet, de Veewet, de Landbouwwet en de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. c. Uitvoering van de keuring. De uitvoering van de vleeskeuring en het toezicht op de naleving van de vleeskeuringswetgeving is opgedragen aan de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA). Deze overheidsD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 32
dienst bestaat sinds juli 2002 en is in haar korte bestaan reeds aan een tweede beherend departement toe. Bij de oprichting in 2002 startte de VWA als een inspectiedienst op basis van de Gezondheidswet. De politieke verantwoordelijkheid voor de inspectie lag op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer en het bedrijfsleven bij de Minister van VWS. Bij de vorming van het tweede kabinet Balkenende werd geregeld dat die beheersverantwoordelijkheid overging naar de Minister van LNV. Zelfs de naam van het departement werd er op aangepast. In de naam LNV sneuvelde de visserij en werd de V ingevuld met voedselkwaliteit. Aan de beleidsmatige verantwoordelijkheden van beide betrokken ministers werd daarbij niets veranderd. De VWA is ontstaan uit een samenvoeging van de activiteiten van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees en de Keuringsdienst van Waren. Inmiddels is de politieke besluitvorming in het stadium dat er in 2006 een volledig geïntegreerde dienst zal zijn, waarin de huidige twee werkmaatschappijen volledig zullen opgaan. Naast de VWA is ook de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van LNV belast met het toezicht op de naleving van de vleeskeuringswetgeving. Beide diensten hebben werkafspraken over hun samenwerking. d. Inschakeling van bedrijfsleven bij de vleeskeuring. In de pluimveevleeskeuring bestaat reeds jaren de mogelijkheid om van bedrijfskeurders gebruik te maken. Dat zijn keurmeesters die een identieke opleiding hebben gehad als de VWA-keurmeesters. Bij de keuring werken die bedrijfskeurders onder verantwoordelijkheid van de VWA-dierenarts. Daarmee blijft de verantwoordelijkheid voor het plaatsen van het keuringsmerk bij de overheid. Dat is van belang omdat de overheid in Nederland de overheden van de overige lidstaten moet vrijwaren. Bij het roodvlees staat de bovenvermelde mogelijkheid nog niet zo expliciet in de Richtlijn. Nederland kent inmiddels wel bij de varkenskeuring en kalverkeuring assistent-keurmeesters, die specifiek opgeleid zijn voor de keuring aan de slachtband. Ook hier blijft de verantwoorde-
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 33
lijkheid voor de keuringsbeslissing bij de keuringsdierenarts in dienst van de VWA. De keuringsassistenten zijn in dienst van "uitzendbureau’s". De VWA huurt deze assistenten naar behoefte in. In de voorstellen tot aanpassing van de wetgeving is nu ook ruimte gemaakt voor bedrijfskeurders zoals bij de pluimveekeuring. Dat gaat, zoals de voorstellen voorjaar 2004 luidden, gelden voor de diersoorten varken en vleeskalf. C. TOEKOMSTIGE VLEESKEURING a. Verantwoordelijkheidsverdeling. In het kader van een goede verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven, zal de producent moeten garanderen dat zijn producten aan de door de overheid gestelde eisen voldoen. Tevens zal de overheid middels toezicht moeten waken dat ook aan die eisen is voldaan. Dat is het ideaalbeeld, dat de Europese Commissie voor ogen stond in haar witboek over voedselveiligheid. Dit alles te realiseren vraagt tijd. Vooralsnog worden slechts kleine stapjes gezet in die richting. Binnen de 15 huidige lidstaten is dat al lastig genoeg, gelet op de behoudendheid van een aantal grote lidstaten als Duitsland, Italië en Spanje. Zeker als er in 2004 nog 10 nieuwe lidstaten bijkomen die ook nog zeer behoudend zijn op het terrein van de vleeskeuring. b. Ontwikkeling in Nederland. Nederland is, wat denken over de verantwoordelijkheidsverdeling betreft, redelijk progressief binnen de landen van de EU. De RVV probeert al jaren binnen de wettelijke mogelijkheden zoveel mogelijk, van keurende instantie, een toezichthouder te worden. Bij het opgaan van de RVV in de VWA ging het "eigen belang" (=werkgelegenheid) toch minder spelen dan daarvoor. Dat leidde ertoe, dat na jaren van discussie, een overeenkomst tussen overheid en bedrijfsleven over "privatisering" van de bandkeuring lijkt te kunnen worden gesloten, althans voor wat betreft de keurmeesteractiviteiten aan de slachtband. Eén en ander moet in 2006 zijn afgerond. In het toezichtarrangement van de VWA wordt dit gedetailleerd beschreven.
Toezichtarrangement bij toekomst roodvleeskeuring. (met dank aan drs. A. Jelsma van de VWA/RVV). Inleiding De toekomstige hygiëneverordening met specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (H3), maakt het mogelijk om bij roodvlees de Post-Mortem keuring (P.M.) over te dragen aan het bedrijfsleven in de vorm van bedrijfskeurders. Deze overgang naar bedrijfskeurders bij roodvlees is niet voor 2006 te verwachten; H3 kent bij het van kracht worden naar verwachting een ingangsdatum vanaf 1-1-2006. In H3 geldt voor roodvlees dat alleen bij vleesvarkens en mestkalveren bedrijfskeurders ingezet kunnen worden en bijvoorbeeld niet voor runderen. In de huidige situatie is de Post-Mortem keuring (P.M.) onder te brengen in een onafhankelijke instantie voor het totale roodvlees (dus ook voor runderen). Dit toezichtsarrangement heeft dit Europees rechtelijk kader als uitgangspunt en beschrijft uitsluitend de situatie waarbij de bandkeuring van roodvlees is ondergebracht in een onafhankelijke instantie met keuringsassistenten. Deze onafhankelijke instantie opereert binnen de huidige kaders als privaatrechtelijk rechtspersoon. Tenslotte wordt als leidraad gehanteerd dat de P.M. keuring in dit verband op alle EG erkende bedrijven door de onafhankelijke instantie wordt uitgevoerd. Het toezichtsarrangement is in essentie in een stroomschema weergegeven in afbeelding 11(zie blz.36). Toezicht op uitvoering P.M. Keuring (bandkeuring). Het toezichtsarrangement voor de uitvoering van de P.M. keuring (bandkeuring) door keuringassistenten vanuit een onafhankelijke instantie moet aan de volgende principes voor wat betreft het toezicht voldoen: I. Criteria waar de onafhankelijke instantie aan moet voldoen: 1. Keuringsassistenten in de onafhankelijke instantie moeten een opleiding hebben D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 33
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 34
gehad in overeenstemming met bijlage III van EU Richtlijn 64/433/EG. 2. De onafhankelijke instantie stelt een kwaliteitshandboek op waarin de onafhankelijke positie ten opzichte van de bedrijven gewaarborgd wordt in de vorm van een geaccrediteerde instantie. Richtsnoer dient artikel 9 van Richtlijn 64/433/EG te zijn, waarin de onafhankelijkheid is vastgelegd. 3. De onafhankelijke instantie beschrijft in dit kwaliteitshandboek ook op welke wijze invulling wordt gegeven aan de uitvoering van de bandkeuring. Daarnaast moet beschreven zijn op welke wijze de kwaliteit van de keuring, de bezetting van de verschillende keuringsposities, de keuringshandelingen en de maximale keuringstijden worden geborgd en op welke wijze de keuringsgegevens van het bedrijf aan de toezichthouder VWA-RVV adequaat worden verstrekt. 4. De onafhankelijke instantie en de overheid hebben voor 1-1-2005 overeenstemming over de inrichting van het kwaliteitshandboek en de juridische grondslag van de onafhankelijke instantie. II. Toezicht op de uitvoering van de P.M. keuring (bandkeuring), bestaande uit de volgende elementen. 1. VWA-RVV voert regelmatig een externe audit uit op de naleving van de uitvoering van het kwaliteitshandboek van de onafhankelijke instantie. De frequentie varieert tussen 1 tot 4 keer per jaar en wordt gebaseerd op een bonus/malus systeem. 2. De officiële dierenarts (keuringsdierenarts VWA-RVV) voert op ieder deelnemend roodvlees-slachthuis, volgens een nader uit te werken systematiek een audit uit op de interne uitvoering en naleving van het kwaliteitshandboek van de onafhankelijke instantie. De frequentie van deze audit wordt gebaseerd op een bonus/malus systeem. 3 Het bedrijf(sleven) zal zorg moeten dragen voor een voldoende beschikbaarheid van het aantal keuringsassistenten. VWARVV kan geen "lege plekken" voor wat betreft de bandkeuring invullen. Geen uitD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 34
voering van de keuring betekent niet slachten. De officiële dierenarts houdt toezicht op de uitvoering hiervan door de onafhankelijke instantie. 4. Op de kwaliteit van de uitvoering van de bandkeuring zal door de officiële dierenarts regelmatig een controle moeten plaatsvinden. Voor roodvlees zal hiervoor een norm moeten worden ontwikkeld. Op grond hiervan kan bij onvoldoende presteren van keuringsassistenten de bevoegdheid aan de keuringsassistenten worden ontnomen, hetgeen feitelijk een stopzetting van het slachtproces betekent. Deze norm en bijbehorend sanctiereglement zijn voor 1-1-2005 vastgesteld. Overige toezichtwerkzaamheden. De overige toezichtwerkzaamheden in een roodvleesslachthuis bestaan uit de volgende elementen.
1. Toezicht/uitvoeren Ante-Mortem keuring (A.M. keuring). 2. Controle Hygiëneplan op basis van HACCP/Hygiënecodes/microbiologische controles. 3. Controle op bouwtechnische status en inrichting bedrijf; controle op beheersmatige zaken in een bedrijf zoals waterbeheersplan, ongediertebestrijdingsplan, gezondheidsverklaring bedrijfsmedewerkers, in- en uitslagregister en in het algemeen "tracking and tracing". Dit wordt momenteel uitgevoerd in het UBA systeem (uniforme bedrijfsgegevens administratiesysteem) van de RVV. 4. Dagelijkse controle op de hygiëne zowel voor aanvang slachten als tijdens het slachten. 5. Periodiek monsteronderzoek op het gebied van residuen, wordt uitgevoerd zoals is vastgelegd in het Nationaal Plan terzake. Tevens vindt residuonderzoek plaats in geval van verdenking bij de keuring. 6. Zodra Hygiëneverordening H3 van kracht wordt, dient het toezicht nog meer een wending te maken richting procesbeheersing m.b.v. van een volledige HACCP integratie en de beoordeling van voedselketeninformatie voorafgaand aan het slachtproces.
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 35
Indicatie normering aantal VWA medewerkers die voor het toezicht moeten worden ingezet:
r
De huidige Richtlijn 64/443/EG vereist een permanente aanwezigheid van de officiële dierenarts tijdens het slachten en de PostMortem (P.M.) keuring. Eén officiële dierenarts zal in ieder geval aanwezig moeten zijn
gedurende het hele slachtproces. Eveneens geldt dat de levende keuring uitgevoerd moet worden door de officiële dierenarts. In een vergelijking van de huidige en nieuwe situatie voor wat betreft de verschillende functiegroepen met een funktionele relatie tot de post mortem keuring (bandkeuring) binnen de VWA-RVV, geldt het volgende overzicht:
Huidige situatie VWA-RVV Keuringsdierenarts Keurmeester Medewerker Inspectie Controle en Auditing Senior Keurmeester
Relatie met P.M. keuring Relatie met P.M. keuring Geen relatie met P.M. keuring
Situatie VWA-RVV in nieuwe situatie met onafhankelijke instantie Functiegroep blijft Functiegroep verdwijnt Functiegroep blijft
Relatie met P.M. keuring
discussiepunt
Voor roodvleesslachthuizen met een EG erkenning geringe capaciteit (zelfslachtende slager) is geen permanente aanwezigheid van de keuringsdierenarts vereist. Het toezicht kan door keurmeesters worden uitgevoerd. De keuringsdierenarts blijft echter eindverantwoordelijk. De exacte normering waaraan het bedrijfsleven moet voldoen zal voor 1-10-2004 vastgesteld worden.
3. Keurmeesters zullen afhankelijk van de inzet bij het toezicht op de uitvoering van de bandkeuring (door keuringsassistenten) navenant worden opgeleid. Uitwerking na 1 november 2003. Op grond van de hierboven genoemde punten zullen in de periode na 1 november 2003 de volgende zaken nader worden uitgewerkt:
•
Opleiding:
k
1. De keuringsassistenten in de stichting worden opgeleid conform bijlage III van EU Richtlijn 64/433/EG. Examinering- en diplomeringseisen zullen door VWA-RVV worden opgesteld c.q. als eindverantwoordelijke gepraktiseerd moeten worden. 2. Voor keuringsdierenartsen zal de opleiding gericht moeten worden op auditing. Het toezicht zoals beschreven onder B1, B2, C2 en C3 zal met name in de vorm van auditing geschieden. Met het van kracht worden van de verordening H3 zal het toezicht nog meer een wending nemen richting auditing. Daarnaast zal de opleiding van de keuringsdierenarts gericht moeten zijn op wetskennis, technische handelingen, conflictbeheersing, handhaving en rapporteren.
• •
Normering kwaliteit van de keuring gevolgd door vaststellen initiële normstelling, waarbij Directie Toezicht, CE-VWA leidend is. Voor vaststellen van deze normering zal beoordeeld worden wat in andere lidstaten wordt gehanteerd. Op advies van VWA wordt de norm definitief vastgesteld door de beleidsinstanties van VWS en LNV. Kader voor onafhankelijke organisatie, waarbij PVE/COV leidend is Organisatorische gevolgen met normering en sanctiereglement, waarbij Directie Toezicht, CE-VWA leidend is.
Voor bovengenoemde punten wordt een plan van aanpak opgesteld, waarbij de plannen verwerkt en getoetst zijn in de praktijkproef van VWA-RVV op drie bedrijven voor 1-62004.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 35
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 36
externe audit VWA-RVV
Onafhankelijke Instantie
Kwaliteitshandboek
Slachthuis Bandkeuring onafhankelijke instantie
Niet goed
Officiële dierenarts • audit op interne controle onafhankelijke instantie • toezicht op uitvoering bandkeuring • toezicht kwaliteit bandkeuring
Sancties
Officiële dierenarts • overige toezichtwerkzaamheden
Afbeelding 11: Stroomschema toezichtarrangement Roodvlees. Bron: RVV/VWA.
c. Stand van zaken wetgeving met betrekking tot de vleeskeuring, in de Europese Gemeenschap. Sinds januari 2004, ligt er het geamendeerde voorstel van een verordening van het Europese Parlement en de Raad: "houdende specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controle van producten van dierlijke oorsprong bestemd voor menselijke consumptie". De werkingssfeer van deze verordening strekt zich uit tot alle bedrijven die onder de voorschriften van deze verordening vallen. Verder laat de verordening onverlet de diergezondheidsvoorschriften. Dat wil zeggen, dat die voorschriften in andere wetgeving zijn of worden vastgelegd. Voor wat betreft het erkenningensysteem van bedrijven verandert er niets wezenlijks: dit is en blijft een nationale zaak. Voor wat betreft de officiële dierenarts en officiële keurmeester worden nu kwalificaties voorgeschreven (dat is niet nieuw), maar ook een examen (dat is wel nieuw voor dierenartsen), alsmede het
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 36
ondergaan van scholing om de kennis op peil te houden (dat is ook nieuw). Verder breidt de taak van de dierenarts zich uit met het verrichten van audits in erkende bedrijven, op de naleving van GHP en HACCP. Ook nieuw is het beoordelen van keteninformatie van de aangeboden dieren. Activiteiten als ante- en post-mortem keuring van slachtdieren blijven bestaan. Welzijnscontroles zijn weliswaar niet nieuw voor de dierenarts maar krijgen een meer concrete invulling. Toezicht op specifiek risicomateriaal (SRM) en andere dierlijke bijproducten is weliswaar ook niet nieuw, maar in combinatie met andere Verordeningen wordt nu een sluitend systeem van controle mogelijk. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook op levensmiddelenbedrijven gecontroleerd kan gaan worden wat er met producten gebeurt, die niet meer voor humane consumptie geschikt of bestemd worden. Wat betreft de merking van producten zijn er geen wezenlijke veranderingen. De verantwoordelijkheid blijft bij de overheid. De “follow-up” van controle-activiteiten wordt beter dan het nu is. Er komt communicatie over de inspectieresultaten en over beslissingen met betrekking tot de keteninformatie; zoals wat er met de levende dieren kan en moet gebeuren. Het betreft ook beslissingen over het dierlijk welzijn, als niet aan de voorschriften terzake is voldaan. Met name wat er dan met die dieren moet gebeuren. Ook de producten, die van die dieren, waarbij de welzijnsvoorschriften zijn overtreden, kunnen niet zonder meer in de handel worden toegelaten. Interessant is eveneens, dat de lidstaten de bezetting van keuringspersoneel aan de slachtlijn, moeten bepalen, aan de hand van een risicoanalyse. Dat is een nieuwe benadering, die zich in de praktijk zal moeten bewijzen. Verder kunnen lidstaten bepaalde taken met betrekking tot de keuring laten uitvoeren door de bedrijven, zij het dat die taken specifiek gedefinieerd zijn; bijvoorbeeld bandkeuring bij pluimvee of varkens. Het is nu de bedoeling dat in 2006 deze Verordening in werking treedt.
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 37
Hoofdstuk III: Van Destructiewet naar Dierlijke Bijproductenverordening (DBVo) A. GESCHIEDENIS Dierlijke bijproducten vóór de Destructiewet. In vroegere tijden was het gebruikelijk om dieren, die ten gevolge van een dierziekte (zoals runderpest) waren gestorven, te begraven. Het was echter nog gebruikelijker om dode dieren, afgeschreven paarden maar ook honden en katten, naar de zogenaamde vilders (noodslachter, ‘knackers’) te brengen. De vilderij bestond uit het doden, slachten, onthuiden en begraven van deze dieren, en werd gezien als een verachtelijk minderwaardig beroep. Naast deze activiteiten functioneerden de vilders vaak nog als beul, en werden ze beschouwd als voorlopers van de dierenarts, omdat ze ook het castreren van diverse huisdiersoorten tot hun werkzaamheden rekenden. De negentiende-eeuwse vilderijen waren industriële plaatsen waar alle bruikbare delen van dieren, zoals vet, haren, darmen, bloed en huiden werden verzameld. Dit vond niet alleen plaats door middel van slachten en onthuiden, maar ook verschillende chemische en technologische processen werden hiervoor gebruikt. Verzameld vlees en organen werden meestal gebruikt voor diervoeder. De autoriteiten werden in die tijd vooral geconfronteerd met de overlast (stank, geluid en ongedierte) van deze vilderijen voor de omgeving. Diverse regelingen werden opgesteld voor de vilderijen, zodat deze bedrijven buiten de stadspoorten gevestigd werden. Eenzelfde lot was ook de slachterijen in de steden beschoren. Om de volksgezondheid te verbeteren, werden door gemeentelijke en nationale Gezondheidscommissies programma’s geformuleerd voor een hygiëneherziening. Medische en veterinaire hygiënisten raakten op die manier betrokken bij de regulering van de voorziening van veilig vlees en de verwijdering van dierlijk afval. Rond 1850 werd duidelijk dat het vlees van de vilderijen (in het bijzonder het paardenvlees) de weg vond naar de minstbedeelden in plaats
van naar diervoeding. De Gezondheidscommissies drongen daarop constant aan op strikte regels voor de vilderijen. Tussen 1850 en 1940 werden diverse gezamenlijke hygiënebepalingen opgesteld. Het ontstaan van de openbare slachthuizen in de steden, zoals onder andere in de Vleeskeuringwet van 1919 verplicht was voorgeschreven, zorgde niet alleen voor een verbeterde hygiëne en een concentratie van de slachtingen maar ook tot een concentratie van afgekeurde slachtdieren, afgekeurd vlees en onbruikbare slachtafvallen. Dit leidde snel tot het ontstaan van bedrijven in de nabijheid van de slachthuizen die zich specialiseerden in het valoriseren van de grote hoeveelheden slachtbijproducten en slachtafvallen. Zo werd bloed verzameld, ingedroogd en gebruikt in de kunstmestindustrie; het vet gesmolten voor de margarine-industrie en de beenderen gekookt voor de lijm- en gelatine-industrie. Rond 1920 kwam daar het bereiden van farmaceutische preparaten uit dierlijke organen bij, zoals bijvoorbeeld insuline uit het pancreas. Een bekend voorbeeld van een dergelijk bedrijf uit deze tijdspanne is het in 1923 opgerichte Organon N.V. Een andere bron van inkomsten vormde het vlees van afgekeurde dieren. Bij de oudere openbare slachthuizen werden afgekeurde dieren en onbruikbare slachtafvallen aanvankelijk begraven op een afzonderlijk deel van het slachthuisterrein. Vanuit hygiënisch oogpunt bracht dit het bezwaar met zich mee dat bepaalde pathogene micro-organismen, die ook in de grond virulent bleven, opnieuw konden worden verspreid, wanneer vlees van kadavers werd opgegraven door honden. Vooral bij miltvuur en vlekziekte bleef hierdoor besmettingsgevaar bestaan. Rond 1900 kwamen er zogenaamde Kori-ovens in gebruik waarin afgekeurde vlees- en slachtafvallen werden verbrand. Deze manier was echter kostbaar en leverde geen bruikbare restproducten op. Er werd dan ook gezocht naar technieken om de enorme hoeveelheden D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 37
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 38
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 39
vet en eiwit die met het verbranden verloren gingen, uit het afgekeurde vlees terug te winnen. Een mogelijkheid tot valoriseren van dit materiaal van dierlijke oorsprong boden de destructoren. Hierbij wordt een procédé van vermalen en indrogen door verhitting toegepast, waarna uit het restproduct eiwitten en ‘technisch’ vet worden gewonnen. Deze eindproducten dienden als grondstof voor de mengvoederindustrie. Op deze wijze sloeg men twee vliegen in één klap: het onschadelijk en rendabel maken van potentieel schadelijke kadavers en slachtafvallen (min of meer de considerans van de huidige Destructiewet). De ontwikkeling van destructiebedrijven werd bespoedigd door de komst van de Veewet en de Vleeskeuringwet. Daarin werd namelijk wettelijk vastgelegd dat dieren, geïnfecteerd met bepaalde besmettelijke veeziekten, ongeboren vruchten, dood geboren, gestorven en afgekeurde slachtdieren, afgekeurd vlees en dergelijke, moesten worden verzameld en door vernietiging onbruikbaar moesten worden gemaakt als voedsel voor mens en dier. Beide wetten hielden de mogelijkheid open om het ondeugdelijke dierlijk materiaal te verwerken tot nuttige producten, onder de voorwaarde dat deze absoluut steriel zouden zijn om verspreiding van dierziekten en zoönosen te voorkomen. Tezamen met de verplichting een vleeskeuringsdienst te regelen werd deze destructieplicht aan de gemeenten opgelegd. De destructie van dierlijk materiaal vormde een interessant maar ingewikkeld probleem, waaraan diverse veterinair-hygiënische, technische, juridische, organisatorische en economische aspecten waren verbonden. Slechts bij enkele grotere slachthuizen werden kleine destructie-installaties gebouwd; de meeste gemeenten lieten de zorg voor de destructie aan particuliere bedrijven over. De grote destructiebedrijven in Nederland kwamen door particulier initiatief tot stand. Ondernemers sloten contracten af met de gemeenten om de wettelijke plicht tot destructie te kunnen naleven. Het eerste destructiebedrijf in ons land, de Nederlandse Thermo-Chemische Fabrieken (NTF), werd in 1926 te Bergum in Friesland in gebruik genomen. Met speciaal uitgerust vrachtvervoer werden kadavers en slachtafvallen opgehaald en naar Bergum vervoerd. In de
jaren ‘30 kwamen er meer destructiebedrijven, die elk in een bepaald deel van Nederland de destructie verzorgden. In 1940 waren er in totaal 11 destructoren in bedrijf. Twee jaar later werd het Destructiebesluit wettelijk van kracht, waarin het toezicht op de destructoren werd opgedragen aan de Veterinair Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid. In een betrekkelijk korte tijd werd Nederland voorzien van een modern systeem van destructoren waardoor het op basis van de Veewet en de Vleeskeuringswet voor vernietiging bestemde vee en vlees die een potentieel gevaar voor de volksgezondheid opleverden, op een hygiënisch en economisch verantwoorde wijze uit het milieu werden verwijderd. Terecht werden destructoren omschreven als het sluitstuk van het netwerk van openbare slachthuizen, waardoor niet alleen het slachten maar ook de afvoer en vernietiging van ondeugdelijk vlees werd gecentraliseerd en onder deskundig toezicht werd gesteld. De uitgebreide milieuvervuiling door organisch materiaal van dierlijke herkomst ten gevolge van het gedecentraliseerde slachten werd sterk teruggedrongen.
Afbeelding 12: Het ophalen van een kadaver door een vrachtauto van het destructiebedrijf Nederlandse Thermo-chemische Fabrieken (NTF) Bron: Slachthuis-Keuring-Markt 1 (1931/32) p. 140.
De Destructiewet Deze wet stamt uit 1958 en is in 1994 grotendeels herzien in verband met de Europese destructierichtlijn2, die in 1990 werd aangenomen. Vooral door de BSE-regelgeving, die vanaf 1996 successievelijk is ingevoerd, is de regelgeving op het gebied van de dierlijke D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 39
40863 binnen vetarinair
12/1/04
8:59 AM
Pagina 40
bijproducten een onsamenhangend geheel geworden. Het verbod op het voederen van dierlijke eiwitten aan landbouwhuisdieren heeft verder de considerans van de huidige Destructiewet, nl. verwijderen van dierlijke afvallen tot nuttige bestemming, danig ingeperkt. Dit is mede ingegeven doordat met de BSE-crisis aan het grote publiek de cirkel van kadaver tot diervoeder bekend werd. In de periode 1960 tot 1990 werd recycling van diverse materialen, zoals glas en papier, onder druk van verslechterende milieucondities gestimuleerd. De destructie werd als lichtend voorbeeld gezien, hoe in de landbouw cq. vleesindustrie ‘milieu-vriendelijk’ dode dieren en ondeugdelijke materialen werden hergebruikt. Echter tijdens de BSEcrisis bleek dat deze cirkel, zoals eigenlijk de gehele productie van producten van dierlijke oorsprong en de bio-industrie, aan het zicht van het grote publiek was onttrokken. Sinds eind 2000 is er in de Destructiewet sprake van twee categorieën materiaal, nl. gespecificeerd hoog-risicomateriaal en laag-risicomateriaal. Het gespecificeerd hoog-risicomateriaal (SRM) is voor een klein deel samengesteld uit BSE gevaarlijk materiaal, zoals BSE-positieve dieren, maar ook uit specifieke risicodelen van runderen en schapen (bijv. hersenen, ogen, ruggenmerg en runderdarmen), waar mogelijk BSE-verwekkers in zouden kunnen voorkomen. Het grootste deel van het SRM wordt echter gevormd door het voormalige hoogrisicomateriaal (HRM). Diermeel geproduceerd uit het HRM kon na een bewerking op 133°C en 3 Bar gedurende 20 minuten, gebruikt worden als grondstof voor diervoeder. Het reeds eerder genoemde verbod op het voederen van dierlijke eiwitten maakte hier een einde aan, waardoor het HRM in Nederland tot SRM werd gemaakt. Ook het LRM is echter door voornoemd verbod voor het merendeel gedoemd tot de op dit moment enige acceptabele wijze van verwerking, te weten verbranding bij bijvoorbeeld een energiecentrale. Hiermee wordt een nieuwe dimensie toegevoegd aan de milieuvriendelijke wijze van verwerking van kadavers: de opwekking van groene stroom. Vanaf december 2000 is door deze veranderingen een groot overschot ont2Richtlijn
staan van te verbranden diermeel. In afbeelding 13 is aangegeven hoe de voorraad van diermeel in Nederland was totdat uiteindelijk de verbrandingscapaciteit voldoende was om de Nederlandse voorraad diermeel te verbranden. In het begin van de voorraadvorming vond dit plaats door middel van bulkopslag in grote loodsen. Na problemen in enkele bulkopslagen is sinds juni 2001 opgeslagen in bigbags van 1000 kg. Op het hoogtepunt lag in Nederland zo’n 90.000 ton diermeel opgeslagen om te worden verbrand. In December 2002 is het laatste diermeel uit de opslagen in Nederland verbrand en was Nederland selfsupporting ten aanzien van de verbrandingscapaciteit van diermeel.
Afbeelding 13: Overzicht opgeslagen diermeel voor verbranding
De Destructiewet uit 1994 hield echter geen rekening met het verbranden van diermeel en vooral niet met de opslag van diermeel. Het werd dus tijd voor iets nieuws: de Dierlijke Bijproducten Verordening. B. Heden en toekomst. De Dierlijke Bijproducten Verordening (DBVo, 2002/1774/EG). De belangrijkste doelstelling van de DBVo is het verbod op de recycling van bepaalde dierlijke bijproducten en de terugkeer c.q. de verwerking van die producten in de voeder c.q. voedselketen. Het gaat hierbij om dierlijke bijproducten zoals dode dieren en afgekeurd materiaal. Voor de productie van diervoeders zal alleen nog materiaal mogen worden gebruikt dat afkomstig is van dieren die geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie.
90/667/EEg van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen).
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 40
40863 binnen vetarinair
n k m
n
n
n n t
g
r d n
g
12/1/04
11:46 AM
Naast bovenstaande hoofddoelstelling moet de DBVo ruimte gaan bieden aan een aantal nieuwe alternatieve procédés voor gebruik of verwijdering van dierlijke bijproducten. De regels inzake de controle op en de traceerbaarheid van dierlijke bijproducten moeten worden verscherpt. De DBVo legt een verband met communautaire milieuwetgeving en brengt een nieuw juridisch kader voor de sector dierlijke bijproducten tot stand. Tenslotte poogt de DBVo een vereenvoudiging van bestaande communautaire wetgeving te zijn als een geconsolideerde regelgeving voor alle dierlijke bijproducten die niet bedoeld zijn voor menselijke consumptie. De belangrijkste elementen van de DBVo De DBVo bepaalt dat kadavers en afgekeurd materiaal uit de voederketen geweerd worden. Voor de productie van diervoeder mag alleen materiaal gebruikt worden dat afkomstig is van dieren die, na een gezondheidsinspectie, geschikt verklaard zijn voor menselijke consumptie. In 1998 is door de Europese destructiebedrijven in totaal 16,1 miljoen ton dierlijk materiaal opgehaald en verwerkt tot 3 miljoen ton vleesbeendermeel en 1,5 miljoen ton vet, beiden geschikt voor de diervoederketen. Van dit materiaal was 14,3 miljoen ton afkomstig van dieren die na een gezondheidsinspectie geschikt bevonden waren voor menselijke consumptie. 1,8 miljoen ton kwam van dode dieren of ander afgekeurd dierlijk materiaal. Het verbod om deze materialen te gebruiken voor diervoeder schept echter enkele problemen: • De economische gevolgen en de extra kosten van een dergelijke wering zouden voornamelijk gedragen worden door de veehouders; deze extra kosten zouden ertoe kunnen leiden dat meer dode dieren op het landbouwbedrijf begraven worden, met mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu; • Sommige van de alternatieve methodes voor verwijdering van dit materiaal zijn schadelijk voor het milieu, duur of nietuitvoerbaar omdat er momenteel te weinig capaciteit is voor de verwerking en verwijdering van de geweerde materialen; • Deze extra wering kan door derde landen gezien worden als een handelsbeperking. Om een aantal van deze problemen op te
Pagina 41
• • • • •
lossen, met name de milieuproblemen, omvat de DBVo ook een aantal andere mogelijkheden voor gebruik van deze dierlijke bijproducten. Verbranding en medeverbranding d.w.z. (gebruik als brandstof); Storten; Composteren; Biogasproductie; Meststoffenproductie; Verwerking in de oleochemische industrie.
Samenhang met communautaire milieuwetgeving De kaderrichtlijn inzake afval (Richtlijn 75/442/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG) regelt het hanteren, de verwijdering en de nuttige toepassing van afval. In deze richtlijn is afval "elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet of voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen". Overeenkomstig artikel 2 vallen buiten de werkingssfeer van de richtlijn, indien ze reeds onder andere wetgeving vallen, ‘kadavers en de volgende landbouwafvalstoffen: fecaliën en andere natuurlijke en niet gevaarlijke stoffen die in de landbouw worden gebruikt". Kadavers vielen onder de Destructierichtlijn, maar de verwerkte producten, o.a. vleesbeendermeel, vielen juist buiten de werking van de Destructierichtlijn. De DBVo biedt de mogelijkheid de verhouding tussen de Destructierichtlijn en de Kaderrichtlijn inzake afval te verduidelijken. Zo worden er voor onverwerkte en verwerkte dierlijke bijproducten 3 mogelijke bestemmingen vastgesteld: • afvalverwijdering (bijv. storten, begraven en verbranden); • nuttige toepassing (bijv. medeverbranding); • ‘in de handel brengen’(bijv. verwerking in destructiebedrijven met productie van dierlijke eiwitten en uitgesmolten vetten voor gebruik in diervoeders, meststoffen, cosmetica, farmaceutische producten, de productie van huisdiervoeders, de vervaardiging van lederen producten, enz…). Nieuw juridisch kader en vereenvoudiging van wetgeving voor dierlijke bijproducten. De Destructierichtlijn was voornamelijk D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 41
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:46 AM
Pagina 42
opgesteld met het oog op de ‘destructiebedrijven’. Alleen terloops werd verwezen naar andere sectoren. De DBVo vervangt de destructierichtlijn en diverse beschikkingen op het gebied van de verwerking en verwijdering van dierlijke afvallen, en enkele richtlijnen en vele beschikkingen op het gebied van handels- en invoervoorwaarden met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong bestemd voor dierlijke consumptie of een andere technische toepassing. Deze richtlijnen en beschikkingen zijn sinds 1990 geleidelijk verder ontwikkeld in aansluiting op de totstandbrenging van de interne markt. De veelheid aan wetten en voorschriften heeft tot een ingewikkelde situatie geleid. Deze situatie wordt nu verbeterd door de wettelijke regels op te nemen in één verordening, de DBVo. Invoer uit derde landen. In de DBVo zijn de voorwaarden vastgelegd voor de invoer van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten uit derde landen. Om te garanderen dat hygiënische normen, die gelden voor producten die uit derde
landen worden ingevoerd, tenminste gelijk of gelijkwaardig zijn aan de normen die de Gemeenschap toepast, is een erkenningenstelsel voor derde landen en inrichtingen in derde landen ingevoerd, terwijl ook is voorzien in communautaire inspecties om zeker te stellen dat de voorwaarden van de erkenning worden nageleefd. Zo omvat de DBVo ook modellen voor gezondheidscertificaten, welke bij ingevoerde producten aanwezig moeten zijn. De inhoud van de Dierlijke Bijproducten Verordening. Centraal in de DBVo is de definitie van dierlijk bijproduct: Hele kadavers of delen van dieren of producten van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met inbegrip van eicellen, embryo’s en sperma.
Hieronder zullen de diverse categorieën dierlijk bijproduct nader worden toegelicht. Categorie 1-materiaal (art. 4 DBVo, (zie kader 1).
Kader 1 Dierlijke bijproducten verordening Artikel 4 lid 1 DBVo Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat: a) Alle delen, met inbegrip van de huid, van de volgende dieren: i) Dieren die vermoedelijk met een TSE zijn besmet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001 of waarbij de aanwezigheid van een TSE officieel is bevestigd; ii) Dieren die in het kader van TSE-uitroeiingsmaatregelen zijn gedood; iii) Andere dieren dan vee en wilde dieren, met name gezelschapsdieren, dieren in dierentuinen en circusdieren; iv) Proefdieren als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt; v) Wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met op mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet; b) i) gespecificeerd risicomateriaal ii) indien op het tijdstip van de verwijdering het gespecificeerd risicomateriaal nog niet is weggenomen, hele kadavers die gespecificeerd risicomateriaal bevatten; c) producten afkomstig van dieren die stoffen toegediend hebben gekregen die op grond van Richtlijn 96/22/EG verboden zijn, en producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van de contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen zoals bedoeld in groep B, punt 3, van bijlage I van Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controle maatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving of, bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestane niveau overschrijden; d) al het dierlijke materiaal dat wordt opgevangen bij de behandeling van afvalwater van categorie 1-verwerkingsbedrijven en andere bedrijfsruimten waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd, met inbegrip van zeefresten, materialen afkomstig van ontzanding, mengsels van olie en vet, slib en materialen verwijderd uit de afvoerleidingen van deze bedrijven, tenzij zulk materiaal geen gespecificeerd risicomateriaal of delen daarvan bevat; e) keukenafval en etensresten afkomstig van internationaal opererende middelen van vervoer; f) mengsels van categorie 1-materiaal met categorie 2-materiaal of met categorie 3-materiaal dan wel met materiaal van beide categorieen, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 1-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 42
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:46 AM
Dit is de categorie met het hoogste risico en omvat die dierlijke bijproducten, die een risico vormen i.v.m. een overdraagbare encefalopathie (BSE/TSE), een onbekend risico vormen of een risico dat verband houdt met de aanwezigheid van verboden stoffen (bijv. hormonen) of van residuen van milieuverontreinigende stoffen (bijv. dioxines, PCB’s). Bijzondere zaken zijn vooral de vermelding van gezelschapsdieren, proefdieren en keukenafvallen van internationaal vervoer. In de Destructiewet werden alleen honden en katten als gezelschapsdieren verstaan onder destructiemateriaal. In de nieuwe Verordening spreekt men over gezelschapsdieren. Onder gezelschapsdieren wordt verstaan: alle dieren van soorten zijn die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, doch niet gegeten en die niet voor de veeteelt worden gehouden. Hierdoor wordt de bestaande groep enorm uitgebreid. Dit kan tot gevolg krijgen, waar voorheen het dode kanariepietje in de GFT-bak of de ‘grijze container’ werd afgevoerd, dit nu afgevoerd moet worden voor destructie. Natuurlijk is hier weer een uitzondering op mogelijk (art. 24 lid 1), die bepaalt dat dode gezelschapsdieren rechtstreeks als afval (NB. Maak de eigenaar van een gestorven hond maar eens duidelijk dat zijn gestorven kameraad ‘afval’ is!) mogen worden verwijderd door begraving. Proefdieren vormen ook een bijzonder onderdeel van deze categorie. Het is niet ongebruikelijk dat proefdieren, die (nog) niet voor een dierproef zijn gebruikt, eindigen als maaltijd voor dierentuindieren. Dit worden ook wel de ‘mice on ice’ genoemd. Met deze indeling, zonder nadere definitie van proefdier, zouden de slangen in een dierentuin als Artis voortaan verstoken blijven van hun wekelijkse muizenhap. Door de definitie van proefdier restrictief toe te passen tot die proefdieren die gebruikt zijn in een dierproef, blijft een grote groep dieren, die gefokt zijn voor dierproeven, buiten deze categorie en kunnen deze dieren een beter doel dienen dan verbranding. Als laatste van deze categorie doen de keukenafvallen en etensresten ("catering waste"), afkomstig van internationaal opererende middelen van vervoer, hun intrede in de wereld van de dierlijke bijproducten. De behandeling van deze afvallen werd sinds 1986 in Nederland geregeld in de Regeling
Pagina 43
verbod voeder en slachtafvallen varkens en de Regeling verbod voeder en slachtafvallen pluimvee. In deze regelingen werd een verbod tot het vervoederen van de keukenafvallen bepaald en een verplichte afvoer van deze afvallen naar verbranding of naar destructie. In deze zin verandert er niets aan de strekking van deze regelingen.
Afbeelding 14: Toegestane verwerkingsmethoden categorie 1-materiaal.
Categorie 1-materiaal moet uiteindelijk worden verbrand, eventueel via een voorbewerking van dit materiaal bij 133°C en 3 bar gedurende 20 minuten, of een equivalente verwerkingsmethode. In uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij de uitbraak van een dierziekte (bijv. de Mond- en Klauwzeeruitbraak in Engeland), kan materiaal direct worden begraven. In afbeelding 14 worden de diverse verwerkingsmethoden weergegeven. Categorie 2-materiaal (art. 5 DBVo, (zie kader 2). Deze categorie omvat dierlijke bijproducten, die een risico vormen in verband met andere dierziekten dan TSE of een risico dat verband houdt met de aanwezigheid van residuen van diergeneesmiddelen. Tot deze categorie behoren ook mest, de inhoud van maag en darmen en slib van slachthuizen. Deze materialen zijn nieuw als dierlijke bijproducten. Mede door het opnemen van deze materialen en de daaraan gekoppelde verwerkingsmethoden van compostering, biogasproductie of mestverwerking, worden de mogelijkheden voor restverwerking van categorie 2-materialen uitgebreid. In een aantal gevallen, in het bijzonder bij de verwerking van kadavers en D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 43
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:47 AM
Pagina 44
delen daarvan, dient een voorafgaande verhitting op 133°C plaats te vinden. Maar uiteindelijke verbranding van deze materialen, zoals bij categorie 1- materiaal, is niet in alle
gevallen noodzakelijk. Dit biedt mogelijkheden voor de toekomst. In afbeelding 15 is een overzicht gegeven van de mogelijke verwerkingsmethoden.
Kader 2 Dierlijke bijproducten verordening Artikel 5 lid 1 DBVo Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat: a) Mest en de inhoud van het maagdarmkanaal; b) al het dierlijke materiaal dat wordt opgevangen bij de behandeling van afvalwater van andere slachthuizen dan die welke onder artikel 4, lid onder d), vallen of van categorie 2-verwerkingsbedrijven, met inbegrip van zeefresten, materialen afkomstig van ontzanding, mengsels van olie en vet, slib en materialen verwijderd uit de afvoerleidingen van deze bedrijven; c) producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van diergeneesmiddelen en contaminanten zoals bedoeld in groep B, punten 1 en 2, van bijlage I van Richtlijn 96/23/EG, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving toegestane niveau overschrijden; d) andere producten van dierlijke oorsprong dan categorie 1-materiaal, ingevoerd uit derde landen, die tijdens de in de communautaire wetgeving voorgeschreven controle niet blijken te voldoen aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de gemeenschap, tenzij zij worden teruggezonden of tenzij de invoer ervan is toegestaan onder beperkende voorwaarden die in communautaire wetgeving zijn vastgesteld; e) andere dieren en delen van dieren dan bedoeld in artikel 4 die anders dan door slachting voor menselijke consumptie sterven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien; f) mengsels van categorie 2-materiaal met categorie 3-materiaal, daaronder begrepen materiaal dat bestemd is om in een categorie 2-verwerkingsbedrijf te worden verwerkt; g) andere dierlijke bijproducten dan categorie 1-materiaal en categorie 3-materiaal.
Afbeelding 15: Toegestane verwerkingsmethoden categorie 2-materiaal.
Categorie 3-materiaal (art. 6 DBVo, zie kader 3). Deze categorie omvat dierlijke bijproducten afkomstig van gezonde dieren (d.w.z. dieren die geslacht zijn in een slachthuis en na een inspectie overeenkomstig EU-wetgeving goedgekeurd zijn, melk van gezonde dieren, alsmede in volle zee gevangen vis). Alleen dierlijke bijproducten die tot deze categorie behoren, kunnen na een adequate behandeling gebruikt worden als grondstof voor diervoeder. De adequate behandeling voor de verschillende materialen, die onder categorie 3 vallen, is echter zeer divers. In de bijlagen D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 44
VII en VIII zijn deze per categorie nader gespecificeerd. Uitgangspunt hierbij is dat verwerkte dierlijke eiwitten een verhitting van 133°C, onder een druk van 3 Bar, gedurende 20 minuten (of een gelijkwaardige verwerkingsmethode voor verwerkte dierlijke eiwitten van andere dieren dan zoogdieren, zoals vermeld in bijlage V, hoofdstuk III) moeten hebben ondergaan, om gebruikt te mogen worden als voedermiddel. Grondstoffen voor de productie van voeders voor gezelschapsdieren behoeven echter niet aan deze hoge verhittingseis te voldoen. Uiteindelijk kan men met categorie 3-materiaal meerdere kanten op: het mag natuurlijk verbrand worden en ook de mogelijkheden voor compostering en biogas staan open voor dit materiaal. Verder kan het, onder de voorwaarde dat het algeheel verbod op het vervoederen van dierlijke eiwitten aan landbouwhuisdieren wordt opgeheven, weer als grondstof voor voeder voor landbouwhuisdieren ingezet worden. Hier komt echter een nieuwe voorwaarde om de hoek kijken: het verbod op intraspeciesrecycling. De BSEproblematiek heeft duidelijk gemaakt, dat problemen voor een deel voorkomen kunnen worden, als kannibalisme (NB. ofschoon de term kannibalisme in dit verband door menigeen ten onrechte wordt gebezigd!)
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:47 AM
voorkomen wordt. In art. 22 (lid 1 sub a DBVo) is derhalve opgenomen dat het voederen van een diersoort met verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van karkassen of
Pagina 45
gedeelten ervan van dieren van dezelfde soort, verboden is. In afbeelding 16 is een overzicht opgenomen van de mogelijke doelen voor categorie 3-materiaal.
Kader 3 Dierlijke bijproducten verordening Artikel 6 lid 1 DBVo Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat: a) Delen van geslachte dieren die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard, maar die om commerciele redenen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn; b) Delen van geslachte dieren, die voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, maar die geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertonen en die afkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard; c) Huiden, hoeven en horens, varkenshaar en veren van dieren die worden geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan waarbij bij geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving; d) Bloed verkregen van andere dieren dan herkauwers die worden geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan waarbij bij geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving; e) Dierlijke bijproducten verkregen bij de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten, waaronder ontvette beenderen en kanen; f) Andere voormalige voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of voormalige voedingsmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten dan keukenafvallen en etensresten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zulks om commerciële redenen of ten gevolge van gebreken bij de productie of bij de verpakking of andere gebreken die geen enkel gevaar voor mens of dier vormen; g) Rauwe melk afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte; h) Op volle zee voor de productie van vismeel gevangen vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren; i) Verse bijproducten van vis afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen; j) Eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eieren afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte; k) Bloed, huiden, hoeven, veren, wol, hoorn, haar en bont afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte; en l) Ander keukenafval en etensresten dan genoemd in artikel 4 lid 1, punt e).
• • • Afbeelding 16: Toegestane verwerkingsmethoden categorie 3-materiaal.
Erkenning van bedrijven Alle bedrijven die dierlijke bijproducten opslaan of verwerken dienen door de bevoegde autoriteit erkend te worden. Gelet op de diversiteit aan mogelijke verwerkingsmethoden zal er ook een diversiteit aan erkende bedrijven komen:
• • • • • • •
intermediaire bedrijven, die onbewerkt materiaal opslaan (en eventueel sorteren, koelen of vriezen) met het oog op verder vervoer naar verwerkingsbedrijven; opslagbedrijven, die verwerkte producten tijdelijk opslaan voordat zij voor hun einddoel worden gebruikt of definitief worden verwijderd; verbrandings- en medeverbrandingsinstallaties; categorie 1- of 2-verwerkingsbedrijven; categorie 2- of 3-oleochemische bedrijven, waar gesmolten vet, dat geproduceerd is uit cat. 2 resp. 3-materiaal wordt verwerkt; biogasinstallaties; composteerinstallaties; categorie 3-verwerkingsbedrijven; bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren; bedrijven voor de vervaardiging van technische producten. D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 45
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:53 AM
Pagina 46
Het verschil en de relatie tussen de Destructiewet en de DBVo. Het zal duidelijk zijn, dat de DBVo ten opzichte van de huidige Destructiewet een groter bereik heeft. De DBVo gaat op een aantal gebieden verder dan de Destructiewet. De DBVo heeft, zoals boven omschreven, naast de kanalisatie en de verwerking van de dierlijke bijproducten ook een aantal voederverboden in zich. Dit betreft o.a. de reeds gememoreerde intra-speciesrecycling, maar ook het verbod op het vervoederen van keukenafvallen en etensresten. Daarnaast is het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten, meer in het bijzonder andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars dan mest, op weiden verboden. Echter de DBVo kan in de Nederlandse situatie niet zonder de Destructiewet. Ofschoon het een Europese verordening betreft, dus direct van kracht en toepasbaar in de Lidstaat, behoeft deze verordening een vertaling/implementatie in de Nederlandse wetgeving om handhaving en strafbaarstelling te realiseren. Deze relatie is gelegd middels de (tijdelijke) Uitvoeringsregeling dierlijke bijproductenverordening3. Daarnaast kan het omgaan met de dierlijke bijproducten niet los gezien worden van het Destructiebestel. Dit bestel, ook geregeld in de Destructiewet, bepaalt dat destructiemateriaal (dus dierlijke bijproducten), in het bijzonder het huidige SRM, bij ontstaan gemeld moet worden bij het destructiebedrijf (Rendac), waarna dit bedrijf verplicht is om dit materiaal tegen vergoeding op te halen en te verwerken. Na 1 mei 2004, de datum waarop de DBVo van kracht wordt, moet dit systeem gewoon doorgang vinden. Kadavers moeten ook na deze datum gewoon bij de boerderijen opgehaald worden. Ook hierin voorziet de Uitvoeringsregeling. Conclusie. In dit hoofdstuk is in grote lijnen de geschie-
3Uitvoeringsregeling
denis van de verwerking van dierlijke bijproducten aan de orde gekomen. Zoals met meer onderwerpen en regelgeving is er een zekere tendens in te onderkennen. Met de Dierlijke Bijproducten verordening is geprobeerd de regelgeving rondom dierlijke bijproducten te vereenvoudigen. Door het in één document te plaatsen is dat zeker gelukt, ofschoon ook dit ene document voorlopig 95 bladzijden omvat. Dat het inhoudelijk alles behalve eenvoudig ligt is te illustreren aan de hand van het volgende voorbeeld: Volgens de DBVo is deze verordening niet van toepassing op keukenafvallen en etensresten (art. 1 lid 2 sub e). Echter ze vallen hier weer wel onder als ze: • afkomstig zijn van internationaal opererende middelen van transport, en zijn dan categorie 1; • bestemd zijn voor gebruik in een biogasinstallatie of voor verwerking tot compost, dan zijn ze categorie 3; • bestemd zijn voor dierlijke consumptie, en zijn dan categorie 3. Artikel 22 bepaalt verder dat het voederen van dieren (m.u.v. pelsdieren) met keukenafvallen en etensresten verboden is. Tenslotte wordt via art. 32 lid 2 toegestaan dat enkele Lidstaten (Duitsland en Oostenrijk voor keukenafvallen en etensresten, en het Verenigd Koninkrijk en Ierland voor gebruikte vetten en oliën) een tijdelijke ontheffing krijgen voor de periode van maximaal 4 jaar. Dit voorbeeld geeft aan dat de Verordening niet zo eenvoudig in elkaar zit. Daarnaast moet deze Verordening het tijdelijke verbod op het vervoederen van dierlijke eiwitten, middels het verbod op intraspeciesrecycling, weer opheffen. Vooral de publieke opinie en de politieke tribune zullen een terugkeer van diermeel in het voederrantsoen bepalen en daarmee de toekomst voor de verwerking van dierlijke bijproducten.
E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, Stcrt 171, 2003
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 46
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:55 AM
Pagina 47
Afbeelding 19: Een moderne wijze van ophalen van kadavers Foto: Rendac
Afbeelding 17: Keuring van een noodslachting. De afgekeurde delen van het slachtdier worden in een destructievat gedeponeerd. Bron: Archief Hoofdafdeling volksgezondheid en Voedselveiligheid, Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht Afbeelding 20: De klassieke “ton van Son” in een modern jasje Foto: Rendac
Afbeelding 18: Luchtfoto van een moderne destructor te Son Foto: Rendac
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 47
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:56 AM
Pagina 48
Hoofdstuk IV: Diergeneesmiddelenwet, residuen, MRL’s, nultolerantie en antibioticumresistentie. A. Geschiedenis tot heden. Kader 4 “Ontdekking” nieuwe antibiotica a. Inleiding. Voor de toevallige ontdekking, door Sir Alexander Fleming, van penicilline hoeven we nog niet verder terug te gaan dan een kleine 80 jaar (1928). Sinds die tijd is er een groot scala aan antibiotica en andere (dier)geneesmiddelen ontdekt, in sommige gevallen is het wellicht beter om te stellen dat de werkzame stof werd vastgesteld.
Afbeelding 21: Fleming ontdekte penicilline Bron: Gevelsteen van Sir Alexander Fleming (1881-1955) in het Alexander Fleming Laboraty Museum te Londen.
In het artikel "overzicht van 50 jaar diergeneesmiddelenvoorziening in Nederland" (TvD, 123, december 1998) wordt door van den Bos een mooi overzicht geschetst van de groei van het assortiment antibiotica in de eerste 25 jaar na de oorlog (zie kader 4). Vooral vanaf begin jaren 1950 kwam door een aantal leidinggevende farmaceutische bedrijven, zoals de toenmalige Nederlandse Gist- & Spiritusfabriek te Delft en Organon, een vaart in de ontwikkeling en het vermarkten van diergeneesmiddelen. Ook werd er in die tijd door de diverse farmaceuten al driftig gefuseerd. Zo nam Organon in 1961 Laboratorium Nobilis over en in 1964 Verapharm. In 1969 ontstond uit deze fusie samen met AKU (later overgegaan in AKZO: zie blz. 51), het alom bekende Intervet International. D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 48
“Ontdekking” nieuwe antibiotica (van de Bos). -1943: streptomycine -1946: dihydrostreptomycine -1947: chlooramfenicol -1948: chloortetracycline -1949: oxyttetracycline, neomycine -1952: erythromycine -1955: kanamycine -1962: doxycycline, lincomycine -1966: clindamycine -1973: tiamulin
Afbeelding 22: Nobilis logo en Verapharm logo
Afbeelding 23: logo van organon
b. Regelgeving. Vanaf de ontdekking van de penicilline in 1928 heeft het tot 1964 geduurd voordat er een wettelijke regulering van de distributie van diergeneesmiddelen tot stand kwam. Ofschoon in 1949 door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) het initiatief genomen
40863 binnen vetarinair
12/1/04
12:23 PM
werd om een bindend besluit uit te vaardigen ‘ betreffende het betrekken van geneesmiddelen, sera en entstoffen’, op basis waarvan deze middelen alleen door de dierenartsen mochten worden gebruikt en worden geleverd door erkende groothandelaren, sorteerde dit besluit weinig effect voor een geregelde diergeneesmiddelendistributie. Het bindende besluit betrof uitsluitend leden van de KNMvD en er waren geen wettelijke sancties op het niet naleven van deze bindende besluiten. In Amerika bestonden er al voor de Tweede Wereldoorlog wettelijke voorschriften met betrekking tot de veiligheid en het in de handel brengen van geneesmiddelen. Het duurde tot 1964 voordat in Nederland de Antibioticawet werd ingevoerd. Deze wet werd mede gezien als sluitstuk van de Wet op de (humane) Geneesmiddelenvoorziening van 1958 (Stb. 408). De opzet hiervan was regelgeving voor de levering van antibiotica, chemotherapeutica, hormoonpreparaten en thyreostatica uitsluitend aan dierenartsen, gebonden aan een vergunningstelsel van het huidige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op deze wet waren sancties van kracht en werd controle uitgevoerd door de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van LNV. Het was een eerste aanzet om de distributie van diergeneesmiddelen in goede banen te leiden, maar de wet gaf geen enkele garantie ten aanzien van de kwaliteit en de residu-bepalingsvoorschriften van het diergeneesmiddel. Verschillende Europese landen gingen in de zeventiger jaren reeds over tot een diergeneesmiddelenregistratie. Nederland volgde pas in 1986 toen op 1 mei de Diergeneesmiddelenwet in werking trad. De Diergeneesmiddelenwet is een uitwerking van de Europese richtlijnen 81/851/EEG 4 en 81/852/EEG 5 . Met de invoering van deze wet werden criteria verkregen, onder andere voor verantwoorde diergeneesmiddelen en entstoffen, productieprotocollen en de bepalingen met betrekking tot de kanalisatie. Vooral de registratie van de diergeneesmiddelen, met daaraan gekoppeld hoge onderzoekskosten (inclusief alle bepalingsmethoden), nieuwe criteria voor de beoordeling en de gestegen
Pagina 49
jaarlijkse bijdragen, hebben de diergeneesmiddelenvoorziening drastisch beperkt. Deze beperking was voor een deel terecht, omdat een deel van de afgewezen middelen niet de term diergeneesmiddel mocht dragen. De beperking leverde in het bijzonder voor de ‘minor-species’ en de ‘minor-indicaties’ gevaar op. Een toename van het zogenaamde ‘off label use’ viel daarop te constateren. Ofschoon dit probleem voor een deel werd opgevangen door de vrijstellingsregeling, waarover later meer, had de gehele beperking toch tot gevolg dat de leveranciers en de producenten van diergeneesmiddelen fuseerden, of zelfs hun activiteiten beëindigden. c. Kanalisatie. Onder de Antibioticawet was de kanalisatie eenvoudig. Antibiotica, hormonen en sommige chemotherapeutica mochten slechts via de plaatselijke dierenarts de houder van dieren bereiken. Handel in deze substanties was voorbehouden aan zogenaamde legitimatiebewijshouders. De Diergeneesmiddelenwet bracht hier voor een deel verandering in. Voor de middelen die reeds onder de Antibioticawet vielen, veranderde er niet zo veel. De handel in vaccins, die in de Antibioticawet niet gereguleerd was, werd nu onder het ‘zware’ regiem van UDD gebracht, hetgeen betekent dat ze niet door de dierenarts aan houders van dieren mogen worden afgeleverd en dus door de dierenarts zelf moeten worden toegediend. Ook onder de Antibioticawet moest de dierenarts deze middelen zelf toedienen, maar was (vreemd genoeg) het afleveren aan niet-dierenartsen niet strafbaar. d. De Vrijstellingsregeling. Deze regeling reguleert het "off label use" en verbindt daar voorwaarden aan welke bepaalde waarborgen inhouden tegen negatieve effecten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet dienen diergeneesmiddelen te worden geregistreerd alvorens zij mogen worden bereid, afgeleverd of toegepast bij dieren. Registratie van een diergeneesmiddel wordt pas verleend
4Richtlijn
81/851/EEG van de Raad van 28 september 1981 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik. 5Richtlijn 81/852/EEG van de Raad van 28 september 1981 inzake de analytische, toxicologisch-farmacologische en klinische normen en voorschriften betreffende proeven op geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 49
nadat het middel onder meer op werkzaamheid en veiligheid is getoetst. Bij de registratie wordt een wachttermijn vastgesteld waarbinnen de producten van behandelde dieren niet voor consumptie mogen worden bestemd en het dier niet voor consumptie mag worden geslacht. In gevallen waarin sprake is van ondraaglijk lijden van een dier en er voor de toepassing geen geregistreerde diergeneesmiddelen zijn, kan de dierenarts besluiten een middel toe te passen dat in Nederland geregistreerd is voor een andere aandoening bij dezelfde diersoort of een vergelijkbare aandoening bij een andere diersoort. Indien ook een dergelijk middel niet beschikbaar is, mag de dierenarts een ingevolge de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening toegelaten middel toepassen. In laatste instantie kan de dierenarts een magistraal bereid middel toepassen. Volledigheidshalve zij vermeld dat het ingevolge een uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak C297/94 niet is toegestaan middelen die niet in Nederland zijn geregistreerd vanuit andere Lid-Staten in te voeren en deze vervolgens in Nederland in de handel te brengen dan wel toe te passen (PbEG 1996, C.180). De Vrijstellingsregeling betreft, onverminderd de magistraal bereide middelen, uitsluitend geneesmiddelen en diergeneesmiddelen die in Nederland zijn geregistreerd en die onder bepaalde voorwaarden mogen worden toegepast voor een andere indicatie dan wel voor een andere diersoort dan die waarvoor de registratie is verleend. Omdat een middel dat op grond van deze regeling wordt toegepast per definitie niet is beoordeeld voor het doel waarvoor het ingevolge de onderhavige regeling wordt gebruikt,- en dit geldt, gelet op de mogelijke risico`s voor de volksgezondheid des te klemmender voor de toepassing bij consumptiedieren-, is de tussenkomst van een dierenarts vereist. Dit vereist van de betrokken dierenarts de nodige prudentie en zorgvuldigheid. De bestemming van een geregistreerd diergeneesmiddel of een geneesmiddel mag slechts door een dierenarts worden gewijzigd. Hij is verantwoordelijk voor de diagnose, de behandelingswijze, de vaststelling van de wachttermijnen en dient de middelen toe. Middelen met een farmacologische of een groeibevorderende werking die op grond van risico’s voor de volksD.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 50
gezondheid zijn verboden voor gebruik in landbouwhuisdieren, komen op basis van de onderhavige regeling niet in aanmerking voor toepassing. De aan de toegestane middelen gestelde eisen houden verband met het feit dat de stoffen zijn geëvalueerd in verband met mogelijke risico’s voor de volksgezondheid. Derhalve mogen bijvoorbeeld bij de kalkoen middelen worden toegepast die zijn geregistreerd voor toepassing bij een kip, maar geen middelen die slechts zijn geregistreerd voor toepassing bij een hond aangezien daarvoor geen maximumwaarde voor residuen (MRL, zie hierna) behoeft te worden vastgesteld. Verder bevat de Vrijstellingsregeling eveneens waarborgen voor de volksgezondheid. Aangezien de volksgezondheid niet in het geding is bij nietvoedselproducerende dieren mogen bij deze dieren, indien daartoe een diergeneeskundige noodzaak bestaat en daartoe geregistreerde diergeneesmiddelen ontbreken, tijdelijk middelen worden toegepast die niet voor die toepassing zijn geregistreerd. De beperking van de toepassing tot één of enkele betekent niet dat koppelbehandeling nooit mogelijk is. Indien een bepaalde aandoening bij alle dieren in een koppel dieren voorkomt, of als het onmogelijk is binnen een koppel onderscheid te maken tussen zieke en gezonde dieren, dan mag de gehele koppel worden behandeld. Belangrijk daarbij is dat de diagnose is gesteld en dat behandeling van alle dieren binnen de groep noodzakelijk is om ondraaglijk lijden van de dieren te voorkomen. Uitgangspunt moet zijn dat gezonde dieren niet nodeloos worden behandeld: het routinematig toepassen van middelen, die niet voor de betreffende toepassing zijn geregistreerd, is dan ook niet toegestaan. Inmiddels zijn voor de volgende diersoorten vrijstellingsregelingen gepubliceerd: schaap, kalkoen, konijn, geit, eend, paard, kip, varken en rund. Deze zijn te vinden op: http://www.brd.agro.nl/back/06_vri/s_06vri.html e. Consument en diergeneesmiddelen. Vanuit de optiek van de gezondheidsbescherming zijn diergeneesmiddelen slechts toelaatbaar mits de producten van dierlijke oorsprong veilig zijn en geen risico vormen voor de gezondheid van de consument. Bovendien mogen diergeneesmiddelen geen aanleiding
40863 binnen vetarinair
t
d
12/1/04
11:51 AM
geven tot resistentie van micro-organismen, waardoor direct of indirect de gezondheid van de mens nadelig beïnvloed kan worden. Hierna worden bovengenoemde aspecten nader uitgewerkt. f. Maximale Residu Limieten (MRL’s). Om ten behoeve van de bescherming van de consument een toxicologisch aanvaardbare grenswaarde (residutolerantie) te kunnen stellen aan het voorkomen van residuen van diergeneesmiddelen in consumeerbare producten van dierlijke oorsprong, dient de aanvrager van de registratie van een diergeneesmiddel voldoende toxicologische informatie te overleggen. Tevens dienen analytische gegevens te worden verstrekt waaruit een wachttermijn kan worden vastgelegd, die na stopzetting van de behandeling met een diergeneesmiddel in acht genomen moet worden om te garanderen dat het gehalte aan residuen lager is dan de gestelde residutolerantie.
t t
k t
r
Afbeelding 24: Logo van Akzo
In grote lijnen komt het er op neer dat naast gegevens over kinetiek van het betreffende middel (opname, verdeling en uitscheiding) en het metabolisme van actieve bestanddelen van diergeneesmiddelen bij doel- en proefdieren ook gegevens verstrekt dienen te worden over de orale toxiciteit bij herhaalde toediening (met name semichronische toxiciteitsstudies bij meerdere diersoorten), informatie over mogelijke reproductietoxiciteit en teratogeniteit, gegevens uit een aantal relevante mutageniteitstests en, indien daartoe aanleiding bestaat, gegevens over de mogelijke car-
Pagina 51
cinogeniteit. Met al deze gegevens moet uiteindelijk een "no-effect-level" vastgesteld worden, op basis waarvan via het vaststellen van een acceptabele dagelijkse inname (ADI) een toxicologische aanvaardbare residutolerantie in voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong gebaseerd wordt. Dit levert dan de maximumwaarde voor residuen op. Volgens Verordening 2377/90/EG 6 is dat het maximale residugehalte (MRL) in of op levensmiddelen dat het gevolg is van het gebruik van een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik (uitgedrukt in milligram of microgram per kilogram vers produkt), dat de Gemeenschap als wettelijk toegestaan kan aanvaarden of dat als aanvaardbaar wordt erkend. Deze waarde is gebaseerd op het type en de hoeveelheid residuen die als vrij van enig toxicologisch risico voor de menselijke gezondheid worden beschouwd, zoals uitgedrukt in de aanvaardbare dagelijkse dosis (ADI), dan wel op basis van een tijdelijke ADI waarbij een aanvullende veiligheidsfactor wordt gehanteerd. Er wordt ook rekening gehouden met andere risico's betreffende de volksgezondheid, alsook met voedingstechnologische aspecten. Bij het vaststellen van een maximumwaarde voor residuen, de maximale residu limiet (MRL) worden ook in voeders van plantaardige oorsprong aanwezige en/of uit het milieu afkomstige residuen in aanmerking genomen. Voorts kan de MRL zodanig worden verlaagd dat het niveau verenigbaar is met de goede handelwijzen in het gebruik van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en voor zover praktische analysemethoden beschikbaar zijn. Inmiddels zijn voor alle gangbare diergeneesmiddelen MRL’s bepaald. Daarom werd in de betreffende verordening ook opgenomen dat met ingang van 1 januari 1997 het in de Gemeenschap verboden is geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik met farmacologisch werkzame substanties die niet in bijlage I, II of III opgenomen zijn, aan voedselproducerende dieren toe te dienen. Dit met uitzondering in geval van klinische proeven die door de bevoegde nationale instanties zijn aanvaard en goedgekeurd. Goedkeuring vindt alleen plaats, mits die proeven bij die landbouw-
6Verordening
(EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 51
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Pagina 52
huisdieren niet tot gevolg hebben, dat de daarvan verkregen levensmiddelen residuen
bevatten, die gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens.
Kader 5 BIJLAGE IV van Vo. 2377/90 LIJST VAN FARMACOLOGISCH WERKZAME SUBSTANTIE WAARVOOR GEEN MAXIMUMWAARDE KAN WORDEN VASTGESTELD Farmacologisch werkzame substantie(s) Aristolochia spp. en daarvan afgeleide producten Chlooramfenicol Chloroform Chloorpromazine Colchicine Dapson Dimetridazol Metronidazole Nitrofuranen (inclusief furazolidon) Ronidazol Dit betekent dat niet-geregistreerde diergeneesmiddelen niet meer gebruikt mogen worden, waarbij theoretisch een onderscheid te maken is tussen middelen die in de registratie-aanvraag zijn gestrand en andere middelen. Bij de eerste groep middelen blijkt dat tijdens onderzoek voor de registratie, meestal in de mutageniteitstest of carcinogeniteitstest, risico’s ten aanzien van de volksgezondheid zijn waargenomen, waarop door het Wetenschappelijk comité besloten is dat aan deze middelen geen MRL kan worden toegemeten. Deze middelen komen dan op bijlage IV van de Vo. 2377/90 (zie kader). Praktisch maakt het geen verschil, omdat residuen van niet-geregistreerde middelen niet gevonden mogen worden en leiden tot afkeuren van het betreffende product. Voor de praktische toepassing leidt dit tot de veel besproken nultolerantie. g. Antibioticumresistentie. Daarnaast dient men zich in dit verband te realiseren, dat de grootschalige toepassing van antimicrobiële middelen bij landbouwhuisdieren een voortdurende bron creëert van, meestal plasmidengecodeerde, resistente micro-organismen. Deze worden vooral via de mest uitgescheiden en kunnen via voedsel en milieu andere dieren en de mens D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 52
bereiken. Residuen spelen in de resistentieproblematiek een verwaarloosbare rol. B. Toekomst. a. Toekomst diergeneesmiddelen. Dierenwelzijn is en blijft een belangrijk politiek item. Daarom zal politiek de wens blijven bestaan om voldoende diergeneesmiddelen voor de dierenarts beschikbaar te houden respectievelijk te krijgen, om de dieren adequaat te kunnen behandelen tegen infectieuze aandoeningen die hun welzijn in gevaar brengen. Diergeneesmiddelen op de markt brengen is een relatief kostbare zaak. De dossiers die moeten worden ingeleverd ter toetsing van veiligheidsaspecten voor mens, dier en milieu vragen vrij veel onderzoek en zijn derhalve kostbaar. Producenten zijn bedrijfsmatig ingesteld en zullen in het algemeen alleen die middelen op de markt brengen en houden die winst opleveren. Dat betekent dat er altijd spanning zal blijven bestaan tussen eisen en kosten, indien men voldoende middelen op de markt wilt houden. Gelet op het feit dat er eigenlijk weinig volksgezondheidsproblemen voorkomen die terug te voeren zijn op toediening van diergeneesmiddelen, kan verwacht worden dat de eisen daaraan eerder versoepeld zullen worden dan
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
aangescherpt. Alleen de resistentie-ontwikkeling van de te bestrijden micro-organismen als gevolg van de toediening van diergeneesmiddelen zal meer aandacht gaan vragen. Ziekten bij mensen veroorzaakt door residuen van diergeneesmiddelen, zeker als die volgens de voorschriften zijn toegepast, zijn niet in de literatuur beschreven. Wel kan overgevoeligheid bij consumenten natuurlijk een rol spelen. Alleen al daarom is het verstandig om doelgericht met diergeneesmiddelen om te gaan. Verder zal waarschijnlijk, alleen al voor de hand liggend uit efficiency oogpunt, gestreefd worden naar wederzijdse erkenning van elkaars registratie als lidstaat. De toegevoegde waarde van registratie in elk land afzonderlijk is marginaal. Wat betreft de minor species en minor indicatie problematiek zal ongetwijfeld een pragmatische oplossing worden gevonden. Als dit niet juridisch voor elkaar komt zal de praktijk dit ongetwijfeld illegaal invullen. Nationaal heeft Nederland hiervoor een voorziening middels de Nationale Vrijstellingsregeling die redelijk werkt, althans kan werken.
r t r
t t
b. Nultolerantie problematiek. In bijlage IV van de Residuverordening 2377/90/EEG is een aantal stoffen genoemd waarvan de toediening aan dieren verboden is. De aanwezigheid van residuen van deze genoemde stoffen is, in welke concentratie dan ook, als een gevaar voor de volksgezondheid gekwalificeerd. Dat gevaar dient echter gezien te worden in de tijd dat deze wetgeving tot stand is gekomen. Inmiddels zijn de analysetechnieken dermate verbeterd dat, bij wijze van spreken, het laatste molecuul nog kan worden aangetoond. Indien onderzoek instituten als RIVM resp. RIKILT worden gevraagd om de volksgezondheidsrelevantie van gehaltes beneden het ppbniveau aan te geven, komt daar meestal uit dat die extreem klein is. In ieder geval lager dan de bij de milieucontaminanten geaccepteerde grens, namelijk de toename van het aantal kankergevallen bij de mens is niet groter dan 1 op 1 miljoen mensen. Een en ander is aanleiding geweest om deze problematiek in Brussel aan de orde te stellen. In geval van gehaltes onder het ppb niveau is weliswaar overtreding van het toedieningverbod
Pagina 53
aan de orde, maar voor de producten betekent dat dan niet meer automatisch dat die aan het verkeer moeten worden onttrokken. De verwachting is dat in Brussel op termijn aldus besloten zal worden en de Residuverordening zal worden aangepast. c. Resistentieproblematiek. Antibiotica-resistentie is zeker een probleem, zowel humaan als veterinair. Beleidsmatig werd tot voor kort dit probleem wel onderkend, maar door de overheid werd er bij de toelating van diergeneesmiddelen niet echt rekening mee gehouden. Het enige instrument dat werd ingezet was kanalisatie van diergeneesmiddelen. Door inschakelen van de dierenarts bij het voorschrijven, respectievelijk toedienen van bepaalde diergeneesmiddelen, rekende de overheid op een verantwoord gebruik van deze middelen. De dierenartsen hebben die verantwoordelijkheid ook opgepakt en de KNMvD heeft het voortouw genomen bij het opzetten van een antibioticabeleid door het maken van zogenaamde formularia, waarbij de volgorde van inzet van middelen is aangegeven. Deze formularia zijn er voor diverse diersoorten. Een en ander heeft echter niet kunnen voorkomen dat de resistentieontwikkeling van bepaalde ziektekiemen, zoals Salmonella typhimurium, Salmonella java etc. toch problematisch wordt. Inmiddels is halverwege 2003 in EU-verband regelgeving aangenomen die tot doel heeft de verdere toename een halt toe te roepen. d. Allergieën. (Dier-)geneesmiddelenallergie is bij de mens een bekend fenomeen. Op dit moment wordt bij het vaststellen van residu-toleranties nog geen rekening gehouden met het fenomeen van allergie. De MRL voor bijvoorbeeld penicilline die op dit moment de wettelijke norm is houdt geen rekening met mogelijke allergische reacties bij de consument die overgevoelig is voor penicilline. Een publicatie uit 1994 in het Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift over deze problematiek geeft aan, dat de kans hierop bij gehaltes onder de MRL, gering is. Desalniettemin blijft verantwoord diergeneesmiddelengebruik ook in de toekomst van belang.
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 53
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Pagina 54
HOOFDSTUK V: Nuttige adressen en telefoonnummers Nuttige adressen en telefoonnummers Alarmnummers: Dierziekten-alarmnummer: 045-5466222 Warenklachtenlijn: 0800 - 0488 Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), Centrale Eenheid Bezoekadres: CentreCourt Prinses Beatrixlaan 2 2595 AL Den Haag Postadres: Postbus 19506 2500 CM Den Haag Telefoon: 070 - 448 48 48 Telefax: 070 - 448 47 47 E-mail:
[email protected] Adressen regionale vestigingen VWA/Keuringsdienst van Waren
Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), centrale eenheid, De Haag Foto: VWA
VWA/Keuringsdienst van Waren Noord Drente, Friesland, Groningen Bezoekadres: Paterswoldseweg 1 9726 BA Groningen Postadres: Postbus 465 9700 AL Groningen Telefoon: 050 - 588 60 00 Telefax: 050 - 588 61 00 E-mail:
[email protected]
VWA/Keuringsdienst van Waren Noord Foto: VWA
VWA/Keuringsdienst van Waren Oost Gelderland, Overijssel Bezoekadres: De Stoven 22 7206 AX Zutphen Postadres: Postbus 202 7200 AE Zutphen Telefoon: 0575 - 588 100 Telefax: 0575 - 588 200 E-mail:
[email protected] D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 54
VWA/Keuringsdienst van Waren Oost Foto: VWA
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Pagina 55
VWA/Keuringsdienst van Waren Noordwest Flevoland, Noord-Holland, Utrecht Hoogte Kadijk 401 1018 BK Amsterdam Telefoon: 020 - 524 46 00 Telefax: 020 - 524 47 00 E-mail:
[email protected] VWA/Keuringsdienst van Waren Noordwest Foto: VWA
VWA/Keuringsdienst van Waren Zuidwest Zeeland, Zuid-Holland Bezoekadres: Westelijke Parallelweg 4 3331 EW Zwijndrecht Postadres: Postbus 3000 3330 DC Zwijndrecht Telefoon: 078 - 611 21 00 Telefax: 078 - 611 22 00 E-mail:
[email protected]
VWA/Keuringsdienst van Waren Zuidwest Foto: VWA
VWA/Keuringsdienst van Waren Zuid Limburg, Noord-Brabant Bezoekadres: Veldmaarschalk Montgomerylaan 500 5623 LE Eindhoven Postadres: Postbus 2168 5600 CD Eindhoven Telefoon: 040 - 291 15 00 Telefax: 040 - 291 16 00 E-mail:
[email protected]
VWA/Keuringsdienst van Waren Zuid Foto: VWA
Adressen vestigingen VWA/RVV Kring Noord Friesland, Groningen, Drente, Overijssel en de gemeente Noordoostpolder en Urk Bezoekadres: Voltastraat 16 7903 AB Hoogeveen Postadres: Postbus 2064 7900 BB Hoogeveen Telefoon: 0528 - 225 255 Telefax: 0528 - 225 250
VWA/RVV Kring Noord Foto: VWA D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 55
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Pagina 56
Kring Oost Gelderland & Flevoland m.u.v. de gemeente Noordoostpolder en Urk Bezoekadres: Groningensingel 94 6835 GL Arnhem Postadres: Postbus 5011 6802 EA Arnhem Telefoon: 026 - 352 89 00 Telefax: 026 - 352 89 39
VWA/RVV Kring Oost Foto: VWA
Kring West Noord-Holland,Zuid-Holland, Utrecht en Zeeland Bezoekadres: Schipholweg 11C 2316 XB Leiden Postadres: Postbus 19 2300 AA Leiden Telefoon: 071 - 4083000 Telefax: 071 - 4083001
VWA/RVV Kring West Foto: VWA
Kring Zuid Noord-Brabant & Limburg Bezoekadres: Stationskwartier Binnen parallelweg 22 5701 PH Helmond Postadres: Postbus 206 5700 AE Helmond Telefoon: 0492 - 507 510 Telefax: 0492 – 507549
VWA/RVV Kring Zuid Foto: VWA
Centraal Laboratorium Bezoekadres: Bornsesteeg 41 6708 PD Wageningen Postadres: Postbus 144 6700 AC Wageningen Telefoon: 0317 - 468 555 Telefax: 0317 - 468 590 VWA/RVV Centraal Laboratorium Foto: VWA
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 56
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Pagina 57
Ministeries Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres: Postbus 20401 2500 EK Den Haag Telefoon: 070-3786868 (Algemeen) 070-3784062 (Infoteek) Fax: 070-3786100 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Postadres: Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Het algemene telefoonnummer: (070) 340 79 11 Het algemene faxnummer: (070) 340 78 34 De afdeling Publieksvoorlichting is bereikbaar op werkdagen van 10.00-13.00 uur: telefoonnummer: (070) 340 78 90, faxnummer: (070) 340 62 51. Andere toezichts/opsporingsdiensten: Algemene Inspectiedienst Hoofdkantoor Bezoekadres: Poststraat 15 6461 AW Kerkrade Postadres: Postbus 234 6460 AE Kerkrade Tel. 045-5466222 (meldkamer: 24 uur te bereiken) Fax. 045-5461011 Inspectiekantoor Zuid Bezoekadres: Karel de Grotelaan 415 5654 NN Eindhoven Postadres: Postbus 8833 5605 LV Eindhoven Tel. 040-2563800 Fax: 040-2563838 D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 57
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Inspectiekantoor West Bezoekadres: Burgemeester Verderlaan 15F 3544 AD Utrecht Postadres: Postbus 140 3454 ZJ Utrecht Tel.: 030-6692669 Fax: 030-6622299 Inspectiekantoor Noord en Oost Bezoekadres: Lübeckplein 34 8017 JS Zwolle Postadres: Postbus 10063 8000 GB Zwolle Tel.: 038-4291300 Fax: 038-4218157
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 58
Pagina 58
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Pagina 59
Lijst met gebruikte afkortingen ADI AID BSE COCO COV CVO-AH CVO-PH DBVo DG DG Sanco EEG EFSA EU FAO GFT GHP HACCP H3 HRM IWV JZ KNMvD KvW LNV LRM MRL NTF NVa O&R PCB’s RIVM RIKILT RVV SOV Stb SRM TvD TSE PVE UBA UDD VD VGB VI VVA VWA VWA-CE VWS WHO WTO
Acceptable Daily Intake Algemene Inspectiedienst (van LNV) Bovine Spongiforme Encephalopathy Coördinatiecommissie, voorportaal van de Ministerraad Centrale Organisatie voor de Vleesgroothandel Chief Veterinary Officer Animal Health Chief Veterinary Officer Public Health Dierlijke Bijproductenverordening Directoraat-generaal Direction-général Santé et Prtotection des Consomateurs Europese Economische Gemeenschap European Foodsafety Authority Europese Unie Food and Agricultural Organisation Groente, fruit- en tuinafval Good Hygienic Practices Hazard Analysis Critical Control Points Hygiëne III (Europese wetgeving) Hoog Risico materiaal Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire zaken Directie Juridische zaken (LNV) Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde Keuringsdienst van Waren Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Laag Risico Materiaal Maximum Residu Limit Nederlandse Thermische Fabrieken Nederlandse Voedselautoriteit Directie Onderzoek en Risicobeoordeling Polychloor bifenylen Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne Rijks-kwaliteitsinstituut voor land- en tuinbouwproducten Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees Strategische ondernemingsvisie Staatsblad Specifiek Hoogrisicomateriaal Tijdschrift voor diergeneeskunde Transmissable Spongioforme Encephalopathy Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren Uniforme bedrijfsgegevens administratie ( van de RVV) Uitsluitend toediening door dierenarts Veartsenijkundige/ vanaf 1978, Veterinaire Dienst Directie Voeding en Gezondheidsbescherming Veterinaire inspectie van de Volksgezondheid Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden Voedsel en Waren Autoriteit Voedsel en Waren Autoriteit Centrale Eenheid Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport World Health Organisation World Trade Organisation
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 59
40863 binnen vetarinair
12/1/04
11:51 AM
Pagina 60
Literatuur. Edel, W. Diergeneeskunde en Volksgezondheid ofwel Veterinaire Volksgezondheid. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 128 (2003) 618-626. Hendriks, J.P.M. & De Zeeuw, A. Op weg naar gezonde kwaliteit. Advies m.b.t. een evenwichtige taakverdeling tussen de departementen van LNV en WVC op het terrein van de levensmiddelenwetgeving en –controle. ’s Gravenhage 1992. Kappelhof, A.C.M. Tussen aansporen en opsporen. Geschiedenis van 25 jaar Staatstoezicht op de Volksgezondheid, 1965-1990. ’s-Gravenhage 1990. Koolmees, P.A. De ontwikkeling van de veterinaire volksgezondheid in West-Europa, 1850-1940. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 69 (2000) 3-12. Querido, A. Een eeuw staatstoezicht op de volksgezondheid. ’s-Gravenhage 1965. Rigter, R.B.M. (Ed). Overheid en gezondheidszorg in de twintigste eeuw. Rotterdam 1995. Honderd jaar Staatstoezicht op de Volksgezondheid. ’s-Gravenhage 1965. Koolmees, P.A. Symbolen van openbare hygiëne. Gemeentelijke slachthuizen in Nederland 1795-1940. Rotterdam 1997. Koolmees, P.A. Wat voor vlees hebben we in de kuip? Honderdvijftig jaar vleeshygiëne in Nederland. Spiegel Historiael 38 (2003) 148-155. Querido, A. Een eeuw staatstoezicht op de volksgezondheid. ’s-Gravenhage 1965. Diverse EU richtlijnen en (Concept)Verordeningen Okerman, van Hoof en Oosterom. Maximale residulimieten van antibiotica in eetwaren van dierlijke oorsprong. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 1994; 63: 179-186 Bos, Th. Van den, Overzicht van 50 jaar diergeneesmiddelenvoorziening in Nederland. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 123(1998)743-748 Frens, J., Het diergeneesmiddel, de dierenarts en de Diergeneesmiddelenwet, Tijdschrift voor Diergeneeskunde 112 (1987), 461-466 Vaarkamp, H., Maximale Residulimieten (MRL’s) van diergeneesmiddelen in relatie tot voedselveiligheid, (MRL’s doen er daadwerkelijk toe – de Benzaprocpen®-casus), Tijdschrift voor Diergeneeskunde 127(2002) 2-6 Leeuwen, F.X.R. van, Het gebruik van farmacologische criteria bij de toxicologische beoordeling van diergeneesmiddelen, Tijdschrift voor Diergeneeskunde 115 (1990)744-749 Peters, P.W.J. en H. Verburg, Het belang van gezondheidsbescherming van de consument in relatie tot diergeneesmiddelen, Tijdschrift voor Diergeneeskunde 112 (1987), 486-490
D.M. 51e jaargang - No. 3 blz. 60
40863 omslag veterinair
12/1/04
12:20 PM
Pagina 2
Periodiek tijdschrift eenenvijftigste jaargang no. 3 - 2004
Omslagbeeld: H. Verburg, Veterinaire Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid, achter een feestelijk en veilig afscheidsdiner met zijn directe medewerkers.
ISSN 0417 - 4631
De Stichting Diergeneeskundig Memorandum, opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen in binnen- en buitenland voorlichting te geven van wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair gebied. Ter uitvoering van haar doelstelling is zij uitgeefster van het tijdschrift “Diergeneeskundig Memorandum”. De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel mogelijk gemaakt in Nederland door: Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden. Boehringer Ingelheim bv te Alkmaar en Intervet Nederland B.V. te Boxmeer Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan de praktiserende dierenartsen in Nederland, Postdoctorale veterinaire studenten in Utrecht kunnen het tegen een kleine vergoeding verkrijgen bij het Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid zich te abonneren; de kosten van een abonnement bedragen: Voor Nederland € 18,00 per jaargang. Voor het buitenland € 25,50 per jaargang. Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden besteld d.m.v. een overschrijving à € 7,50 per exemplaar voor Nederland of € 9,00 voor het buitenland op een van onze rekeningen. Redactiecommissie J. Goudswaard, voorzitter J. Schrooyen, secretaris F. Hogerhuis (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.) R. Schippers (Boehringer Ingelheim) J. Vernooij (Intervet Nederland)
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
Redactie- en Administratieadres: Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel tel.: 0411-676822 fax: 0411-671595 e-m:
[email protected] website: de-em.nl Postbankrekening 64 70 06 BIC PSTBNL21 IBAN NL60 PSTB 0000 6470 06 Rabobank Boxtel 1688.49.674 BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74 Verklaring: De Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie. Opmaak en druk: Bordat-Maxtra Boxtel
40863 omslag veterinair
12/1/04
12:20 PM
Pagina 1
PERIODIEK TIJDSCHRIFT EENENVIJFTIGSTE JAARGANG NO. 3, NOVEMBER 2004
IN DIT NUMMER ”VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST VAN DE VETERINAIRE VOLKSGEZONDHEID”
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: