Van jager tot boer Het begon allemaal zo’n 7000 jaar geleden, toen mensen nog van het ene gebied naar het andere trokken om eten te zoeken. Het verzamelen van wortels, wilde planten, zaden, noten en bessen was vrouwenwerk; de mannen gingen op jacht om het vlees te vangen. Men ontdekte dat dieren tam gemaakt konden worden. Daarnaast wist men graan, groenten en fruit te verbouwen. De mest van de dieren zorgde ervoor dat de grond vruchtbaar bleef. De mensen hoefden niet meer steeds verder te trekken. Dat was het begin van de boerderij: wonen en werken onder één dak. De wereld op zijn kop De overgang van jager naar boer was een verschil van dag en nacht. De eerste boeren maakten korte metten met het bos en de moerassen. Akkers moesten er komen voor het graan en weilanden voor het vee. In die tijd waren zij net zo druk met het ontginnen van de natuur als de natuurclubs nu met het beschermen ervan. Water was belangrijk De eerste boerderijen en dorpen bevonden zich langs beken en rivieren omdat water heel belangrijk is voor mens, plant en dier. Waterputten werden pas veel later uitgevonden. De resten van het oudste boerendorp van Nederland werden bij Geleen in Zuid-Limburg opgegraven. Een appeltje voor de dorst Wat niet meteen werd opgegeten werd bewaard voor de winter of voor slechte tijden. Graan werd gedroogd en gemalen, van melk werd kaas gemaakt en vlees werd gedroogd, gerookt of gezouten. De vrouwen bakten potten om in te koken, water te halen of om voorraden in te bewaren. Het voer voor de dieren kwam van het land en de mest van de dieren werd weer over het land verspreid om het vruchtbaar te houden. Het kringetje was rond. Boeren, bakkers en beenhouwers Rondom een boerderij ontstonden allerlei beroepen. De bakker bakte het brood, de slager verwerkte het vlees, de smid maakte de werktuigen en gereedschappen en de kleermaker de kleren. Eerst werden de producten geruild en later werd er met geld betaald.
1
Van alle markten thuis Rond 1800 kwam de industrie op en ontstonden er steden. Steeds meer mensen trokken naar de steden. Ze zochten er werk en woonruimte. In de stad moest natuurlijk ook eten op tafel komen. Boeren en kooplieden leverden vlees, brood, melk, eieren, groenten en fruit voor de al maar groeiende bevolking in de steden. En de boer, hij ploegde voort Na de Tweede Wereldoorlog werden landbouwsubsidies ingevoerd om te voorkomen dat er ooit nog een tekort aan voedsel zou zijn zoals in de hongerwinter van 1944/1945. Er werden steeds grotere stallen gebouwd om steeds meer dieren te kunnen houden. Machines namen het werk over van het paard, kunstmest leverde meer opbrengst dan stalmest en het voer voor de dieren kon ook bij de voerfabriek gekocht worden. Bestrijdingsmiddelen maakten schoffelen overbodig en insecten onschadelijk. De boer ging met zijn tijd mee, maar het kringetje was niet meer rond. Van boerenmarkt naar boterberg De boeren gingen zich specialiseren. Zij houden nu bijvoorbeeld alleen varkens, alleen kippen of alleen koeien. Andere boeren gingen over op akkers of op boomgaarden. De kleinere boerderijen verdwenen. Tegenwoordig produceren de grote overgebleven boerderijen samen zoveel eten, dat het grootste gedeelte aan het buitenland wordt verkocht. Het komt zelfs voor dat een teveel aan boter en vlees in grote koelhuizen moet worden opgeslagen. Teveel hooi op de vork? Wie nu als boer met varkens, kippen, of runderen zijn brood wil verdienen, heeft grote stallen nodig. Een gemiddeld boerenbedrijf heeft òf zo’n 2500 vleesvarkens òf 40.000 legkippen òf ongeveer 70 melkkoeien. De boerenbedrijven worden groter en het aantal bedrijven wordt kleiner. Er zijn ongeveer 73.000 boerenbedrijven in Nederland en elke dag vallen daarvan 6 af. (cijfers CBS 2012) Het moderne boerenbedrijf zorgt ook voor veel problemen. Al die dieren bij elkaar produceren zo veel mest, dat we er bijna geen raad mee weten en veel middelen die gebruikt worden om onkruid en insecten te bestrijden, zijn schadelijk voor het milieu. Terug naar de natuur Stadsmensen zijn bang geworden voor dierziektes als BSE, varkenspest, mond- en klauwzeer, vogelpest, Q-koorts en bestrijdingsmiddelen. Ze willen ‘terug naar de natuur’. Dierenbeschermers voeren actie tegen de manier waarop de boerderijdieren worden gehouden en de boeren krijgen hoe langer hoe meer te maken met strenge wetten en regels. Sommige boeren willen ook weer terug naar de natuur en gaan over op biologische landbouw en veeteelt. Steeds meer boeren zijn bang dat ze zullen moeten ophouden en iedereen piekert zich suf hoe het kringetje van toen weer rond gemaakt kan worden.
2
Er zijn boerderijen en boerderijen Veel stadsmensen hebben geen idee waar hun karbonaadjes of aardappelen vandaan komen. De boerderij uit de tijd van Ot en Sien is er niet meer. Tegenwoordig kunnen boerenbedrijven alleen in soorten verdeeld worden. Zo zijn er verschillende soorten akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven en veeteeltbedrijven. Door strenge regelgeving mag je niet zomaar even bij iedere boerderij binnenlopen en bovendien liggen boerderijen vaak ver weg. Toch kun je nog steeds ’de boer op’. Kampeerboerderijen Toerisme op het platteland komt hoe langer hoe meer in trek en veel boeren ontvangen de toerist met open armen. Je kunt bij de boer kamperen en soms meehelpen in het bedrijf. Daarnaast worden er ook steeds meer boerderijwinkels geopend, waar kaas, boter, fruit en andere boerderijproducten verkocht worden. Sommige boeren ontvangen schoolgroepen. Andere boerderijen liggen aan een wandel- of fietsroute en hebben een terrasje waar je iets kunt eten of drinken. Kinderboerderijen Er zijn in Nederland meer dan 300 kinderboerderijen. Meestal liggen ze in of aan de rand van een stad. Een kinderboerderij is geen echt boerenbedrijf maar een plek waar jong en oud kennis kunnen maken met boerderijdieren. Op veel kinderboerderijen worden lessen gegeven voor het basisonderwijs. De naam kinderboerderij is niet zo goed gekozen. Ook volwassenen komen er graag, voor de dieren, de planten en de gezelligheid. Zij kunnen er terecht met vragen en vaak vinden ze het leuk een handje mee te helpen. Bijzondere kinderboerderijen Er zijn ook ‘kinder’boerderijen bij instellingen voor verstandelijk gehandicapten, psychiatrische klinieken, bejaardenhuizen en tehuizen voor jongeren. Vaak zijn die boerderijen ook open voor ‘gewone’ bezoekers. Boerderij ‘Oan Köbbes’ van Huize Maasveld in Maastricht is zo’n boerderij. Deze boerderij verzorgt zelfs het schoolprogramma ‘BuitenGewoon’, waarbij mensen met een verstandelijk beperking les geven aan schoolkinderen. Zorgboerderijen Er komt steeds meer aandacht voor de rol die dieren kunnen spelen in de zorg en de hulpverlening. Op ‘zorgboerderijen’ gaan landbouw en zorg samen. Het zijn boerenbedrijven waar mensen met een beperking, verslaafden of probleemjongeren aan de slag kunnen. Zij worden ook wel hulpboeren genoemd. Inmiddels zijn er in Nederland al meer dan 300 zorgboerderijen. Op de meeste boerderijen werken de cliënten gewoon mee op het bedrijf, maar andere boerenbedrijven hebben hun bedrijfsvoering aangepast.
3
De boerderij vroeger en nu Boeren hebben van het begin af aan het landschap bepaald. Vroeger had iedere streek in Nederland zijn eigen type boerderij. Dat hing af van het boerenwerk en het bouwmateriaal in de omgeving. Toen het boerenbedrijf moderner werd, maakten veel oude boerderijen plaats voor moderne woonhuizen met grote stallen met voersilo’s. Door de ruilverkaveling werd het platteland hoe langer hoe meer één grote strakke lappendeken van weilanden en akkers. Veel heggen, bomen, bosjes en drinkpoelen verdwenen. Die waren te lastig voor de grote landbouwmachines. Wilde planten en dieren hadden er niets meer te zoeken. Er wordt veel gedaan om de overgebleven oude boerderijen te behouden. Veel van die boerderijen worden niet meer door boeren bewoond, maar door mensen uit de stad. Er zijn oude boerderijen die nu dienst doen als pannenkoekenhuis, sportschool, kinderboerderij of bezoekerscentrum. De natuur op het platteland krijgt ook weer aandacht. Vrijwilligers leggen samen met boeren houtwallen en drinkpoelen aan, onderhouden ouderwetse hoogstambomen of helpen bij het knotten van de wilgen. Boeren die hier aan meewerken, krijgen subsidies. Daarnaast is het de bedoeling dat stukken landbouwgrond weer worden teruggegeven aan de natuur. Er is nog veel werk aan de winkel, maar het begin is er. De wilde hamster, de das, de klaproos, de weidevogels en de vlinders komen weer terug. Groningen In Groningen woonden veel rijke graanboeren. De Groningse boerderij had meestal een oprijlaan met een wit sierhek. De boerderij bestond uit een woonhuis met één of meerdere schuren met rieten dak. Het woonhuis zag er heel deftig uit door de brede hardstenen stoep, de gebeeldhouwde deuren en de versieringen. Friesland Heel opvallend bij de Friese boerderij was de ‘kop-hals-romp’ vorm: het woonhuis was de kop en de verbinding naar de grote schuur de hals. Het dak van het woonhuis bestond uit blauw geglazuurde pannen. De schuur voor het melkvee was met riet gedekt. Langs de zijgevel bevond zich vaak de ‘kippenloop’, een trapje voor de kippen naar boven naar het nachthok. Drenthe De Drentse boerderijen werden gebouwd van eikenhout en andere materialen uit de omgeving. Mens en dier woonden onder één dak. De mensen sliepen in bedsteden. In de stookhut naast de boerderij werd het voer voor de dieren (geiten en een enkel varken) gekookt en de was gedaan. Overijssel Ook in Overijssel woonden mens en dier onder één dak. Zo’n boerderij heette ‘los hoes’ en dat betekende open huis. In het huisje vóór de boerderij woonden de oude boer en boerin, die vroeger op de boerderij werkten. In Overijssel was vooral sprake van gemengde bedrijven: akkerbouw en veeteelt. Gelderland De Gelderse boerderij was een gemengd bedrijf (akkerbouw, kippen en varkens) en werd ook wel T-huis genoemd, omdat het woonhuis met de rode dakpannen dwars op de schuur met rieten dak stond. Heel bijzonder was de enorme luifel boven de grote inrijdeuren van de schuur. Het hooi of stro kon makkelijk worden opgeslagen en de boer kreeg geen natte voeten.
4
Utrecht De Utrechtse boerderij werd gebouwd van baksteen. In de zijmuren bevonden zich kleine deurtjes, waardoor de mest van de melkkoeien naar buiten kon worden gebracht. Op de boerderij bevonden zich ook een bakhuisje en daar tegenaan een oven. Het woonhuis had blauwe pannen en groene luiken en ramen. De schuur was met riet gedekt. Noord-Holland Noord-Holland was de provincie van de stolpboerderijen. De naam is te danken aan de vorm van het dak, dat er als een piramide uitzag. Het woonhuis met de bakstenen voorgevel had een trapgevel boven de deur. Het dak was met riet en pannen gedekt. In één van de hoeken van de boerderij bevonden zich de grote schuurdeuren, met daarin een kleinere deur. Er werden vooral runderen en schapen gehouden. Zuid-Holland De Zuid-Hollandse boerderij bestond uit het woonhuis, een grote ruimte voor veel koeien en een gedeelte voor paarden. De vrijstaande houten schuur werd gebruikt voor varkens en jongvee en als bergruimte voor gereedschap en machines. De daken waren met riet gedekt. Zeeland Bij veel Zeeuwse boerderijen lagen woonhuis en schuur in elkaars verlengde. De schuur had in de lange zijgevel hoge deuren, waardoor de wagens met de graanoogst naar binnen konden worden gereden. Er werd ook veel rundvee gehouden. De wanden van de schuur waren zwart geteerd, met witte randen rondom de ramen en deuren. Door de witte randen waren de deuren ’s nachts goed zichtbaar. Noord-Brabant De boerderijen in Noord Brabant behoorden tot het ‘langgeveltype’. In het woongedeelte aan de voorkant bevond zich de ‘goeikamer’, de ruimte met de bedsteden voor ouders en kinderen. Daarachter lag de woonkeuken. Op de bakstenen muren werden vaak witte of blauwe strepen of kruisen aangebracht als bescherming tegen kwade invloeden. Het waren meestal gemengde bedrijven (akkerbouw en varkens). Limburg De eerste boerderijen in Limburg waren letterlijk en figuurlijk vakwerk. Tussen de steunbalken werd vlechtwerk van takken aangebracht dat werd besmeerd met een mengsel van leem, koemest en gehakseld stro. De muren en wanden werden meestal wit gekalkt. Veel boerderijen hadden een apart bakhuisje, waar onder andere de vlaaien werden gebakken. Later werden Limburgse boerenhoeves gebouwd als praktisch onneembare vestingen met een inrijpoort naar een grote binnenplaats. De gesloten vorm van deze boerderijen was te danken aan overvallen van de Bokkenrijders, roversbenden die in de achttiende eeuw boerderijen, herbergen, kerken en pastorieën overvielen. De oudste boerderijen hadden een bakstenen voorgevel, waarin ook wel mergelsteen werd verwerkt. De Maastrichtse kinderboerderij in de wijk Daalhof dateert uit 1936 en is een typisch Limburgse hoeve. 5
Hoe zeg je dat ook alweer? Lachen als een boer die kiespijn heeft Lachen als je daar zeker geen reden voor hebt Wat de boer niet kent eet hij niet Niets willen eten wat je nog nooit gegeten hebt Dat kun je op je klompen aanvoelen Dat kun je wel raden De boer opgaan Het land afreizen om zaken te doen Laat de boeren maar dorsen Laat een ander het werk maar doen En de boer, hij ploegde voort Zich nergens iets van aan trekken Hij heeft niet slecht geboerd Hij heeft goede resultaten behaald Een kruiwagen hebben Gebruik maken van een belangrijk persoon om hogerop te komen Een rund dat onlangs te Koekange vijf halve runderen zag hangen vroeg, daarop duidend met zijn duim, aan slager Pieter van der Pluim die juist een ons ontbijtspek voorsnee: ‘Is dat nou de familie Doorsnee?’
Hij is al vroeg op stal gezet Hij is al vroeg met pensioen gestuurd Wie wind zaait, zal storm oogsten Wie onrust veroorzaakt, wordt er zelf de dupe van De hand aan de ploeg slaan Flink aan het werk gaan
Trijntje Fop
Hij komt zo achter de koeien vandaan Het is een lomperik Het kaf van het koren scheiden Het kwade van het goede scheiden Wist je …
dat het bekende Boerenbont servies uit Maastricht afkomstig is? Het verhaal wil dat ooit een boerin met de scherven van een handgeschilderd kopje bij een Maastrichtse aardewerkfabriek heeft aangeklopt met het verzoek een nieuw kopje voor haar te maken. dat Boerenwormkruid vroeger gebruikt werd als wormafdrijvend middel bij dieren? dat de Boerenzwaluw groter is en een langere staart heeft dan de Huiszwaluw? De Boerenzwaluw is ook eerder terug uit Afrika dan de Huiszwaluw. dat vroeger in Nederland de mest ook werd gebruikt als bouwmateriaal en als brandstof? In veel landen gebeurt dat nog steeds. dat met de ‘man met de zeis’ de dood en met ‘Gods akker’ een kerkhof bedoeld wordt? dat de klomp sinds de middeleeuwen in heel Europa werd gedragen? In Nederland bleven boeren en tuinders klompen dragen vanwege de drassige bodem en omdat het benodigde wilgen- en populierenhout overal aanwezig was. dat de scheldnaam ‘kaaskop’ niets met de kaas zelf te maken had, maar wel met de wilgenhouten vaten waarin vroeger de kazen gemaakt werden? Die vaten dienden ook wel als helm als de boeren in opstand kwamen of hun boerderij moesten verdedigen tegen stropende en muitende soldaten. dat de Limburgse vlaaien al rond de 16e eeuw werden gebakken? Op de schilderen van Pieter Brueghel zijn afbeeldingen van de vlaai te vinden. Waarschijnlijk is de vlaai uit Duitsland afkomstig.
6
Voor de boekenwurm ‘Het Boerenbeestenboek’ door Ditte Merle over boerderijdieren. Voor kinderen vanaf 10 jaar; ‘Het Boerenbedrijf’ door Martyn Bramwell over het boerenwerk op de hele wereld. Voor kinderen vanaf 10 jaar; ‘Te hooi en te gras’ door Rien Poortvliet over het boerenwerk van vroeger. ‘Een land vol vee’ door Anno Fokkinga en Marleen Felius over soorten en rassen boerderijdieren.
De boer op in een openluchtmuseum In een openluchtmuseum kun je o.a. zien hoe de boeren vroeger leefden en werkten. We noemen hier twee grote: één in Nederland en één in België: Het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem www.openluchtmuseum.nl De meeste afbeeldingen op pagina’s 4 en 5 zijn afkomstig van dit openluchtmuseum. Domein Bokrijk bij Genk in België www.bokrijk.be
Een boerderij in Daalhof Boerderij Daalhoeve in Maastricht is een ouderwetse Limburgse hoeve. In het boekje ‘Een boerderij in Daalhof’ kun je zien hoe de boer en de boerin er vroeger gewoond en gewerkt hebben. Ook kun je zien hoe de omgeving in Daalhof eruit gezien heeft voordat er woningen en flats gebouwd werden. Het boekje staat als download op www.cnme.nl
7
Maak een eierdoppenmannetje Nodig: een scharrelei een beetje potgrond een beetje tuinkerszaad een dun vierkant stukje hout een hamertje een dun spijkertje
Maak met een eierprikker een gaatje in het ei. Dan kan de lucht tijdens het koken ontsnappen en breekt de eierschaal niet. Kook het ei ongeveer 10 minuten. Sla met een mesje het bovenste stukje van het ei af. Eet het ei leeg. Teken met een viltstift een gezichtje op de dop. Vul het dopje tot een centimeter onder de rand met potgrond. Timmer het spijkertje door het houten plankje. Zet het eierdopje voorzichtig vast op het spijkertje. Strooi de zaadjes egaal op de aarde en dek ze met een laagje aarde af. Zet het dopje op een lichte plaats en geef het iedere dag een beetje water met een plantensproeier. Van papier kun je nog de oren en een strikdasje maken. Na een paar dagen kun je het ‘haar’ van het eierdoppenmannetje al knippen! Tuinkers is heel lekker op brood. In een groter bakje met potgrond kun je een figuurtje of je naam zaaien. Boter, kaas en eieren
Veestapel Teken boerderijdieren op stevig papier of karton Geef de dieren een kleur Knip de figuren uit Gebruik 2 wasknijpers als poten. Tel.: 043 – 3219941 Fax: 043 – 3251707
[email protected] www.cnme.nl pw/2002/2012/2015
8