C. Vreede-de Stuers Adriana; een kroniek van haar Indische jaren, 1809-1840 In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 152 (1996), no: 1, Leiden, 74-108
This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl
CORA VREEDE - DE STUERS
Adriana Een Kroniek van haar Indische Jaren, 1809-1840 Het sociale leven in het voormalige Nederlands-Indië aan het begin van de negentiende eeuw is als het ware overschaduwd door de officiële rapportage over de diverse krijgsverrichtingen op Java, Sumatra en de Molukken. Vooral van de rol van de vrouw in deze bij uitstek mannenmaatschappij is weinig bekend. De gelegenheid deed zich nu voor om daar enig inzicht in te verkrijgen dank zij de bewaard gebleven brieven van de Nederlandse generaalsdochter Adriana aan haar vader, Hendrik Merkus de Koek. Adriana's verslag van haar bevindingen als echtgenote van diens adjudant, Francois de Stuers - waaronder haar aantekeningen over de indertijd geruchtmakende schipbreuk op de Lucipara-riffen op weg naar een nieuwe standplaats van De Stuers - diende als basis voor het hiernavolgend verhaal. Hopelijk zal hierdoor iets meer bekend worden van het dagelijks doen en laten van een koloniale elite in Indië in die periode. Adriana's moeder, Luise Wilhelmine Gertrud von Bilfïnger (1788 in Berlijn geboren), was als jonge weduwe van een officier in Pruisische dienst vertrokken naar Indië, alwaar zij op 3 mei 1807 te Batavia in het huwelijk trad met de militair commandant van Java's Oosthoek, Hendrik Merkus de Koek (op 27 mei 1779 te Heusden in Brabant geboren).1 De jonge Grafin Luise was 19 jaar toen zij hertrouwde, en Hendrik Merkus was 28. Hun eerste zoon, Albert, werd in 1808 geboren, en de eerste dochter, Adriana, in 1809, beiden in Soerabaja. De Koek werd op meerdere expedities buiten Java uitgezonden voordat hij, terug op Java, het bevel moest voeren over de troepen in de oorlog tegen prins Diponegoro, een oorlog die bekend staat als de Java-oorlog (De Stuers 1833:134-7). In die periode verbleef hij waarschijnlijk vrij gere1 Hij was de zoon van Mr. Johannes Koenraad de Koek, bankier en bekend Patriotten-advocaat.
CORA VREEDE - DE STUERS was lector Culturele Antropologie en Niet-Westerse Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zij promoveerde in 1957 aan de Sorbonne te Parijs. Van haar hand verschenen: The Indonesian woman; Struggles and achievements (Engelse vertaling proefschrift), Den Haag 1960, en Parda; A study of Muslim women's life in northern India, Assen / New York 1968. Dr. Vreede - de Stuers' huidige adres is Van Heutszlaan 56, Baarn.
BKI 152-1 (1996)
Adriana
75
geld in zijn ambtswoning te Batavia, maar vanaf 1825 was zijn hoofdkwartier gevestigd te Magelang. Adriana bracht haar meisjestijd door in Batavia. Tot die periode is ons toegang verschaft door een sleutel, die ons genereus werd aangeboden door een twintigste-eeuwer, een achterkleinzoon van Lüder Lange en diens vrouw, Goverta Machtelda de Koek, zuster van de inmiddels tot generaal opgeklommen commandant van de strijdkrachten op Java. In het door hem ter inzage aangeboden reisjournaal van Goverta2, die met haar echtgenoot en hun zes kinderen uit Amsterdam vertrokken was om, vanaf de rede van Texel als passagiers van het koopvaardij schip de 'Palembang', op 19 augustus 1822 uit te zeilen naar de Oost, alwaar zij op 3 februari 1823 op de rede van Batavia arriveerden, schrijft zij: 'Zaterdag viel er veel regen [...] Na het eeten voeren wij de eilandjes AMSTERDAM en ROTTERDAM en zeer veel andere voorbij [...] Om 7 uuren lieten wij het anker vallen op de reede van BATAVIA [...] Spoedig kwam er een sloep aan boord met een Officier van het Wachtschip om de nodige informatie. Lange gaf [...] een brief mede voor Koek [...] Eer wij geheel gereed waren kwam er uit naam van Koek de majoor Winter met een fraaije overdekte sloep om ons af te halen [...] Uit zee voeren wij door een kanaal dat zeer veel overeenkomst heeft met een Hollandsche trekvaart, zelfs de boomen leken op de onze, zoodat als het gezicht van voorbijvarende Chinesche of Zwarte mij niet overtuigd hadde mij verbeeld kon hebben in mijn vaderland te zijn.' Nadat nog een sloep met de meegereisde dienstboden en de nodige goederen was gearriveerd, stapten allen over in drie gereedstaande rijtuigen en reden naar Weltevreden. 'De stad Batavia beviel mij niet om het verval, dat ik overal bespeurde [...] De weg van Batavia is heel aangenaam, men rijdt gestadig door buitenplaatsen [...] Koek en Louise ontvingen ons zooals ik had gewagt. Ik was zeer aangedaan. Koek is volstrekt niet veranderd, Louise is wat dikker, Albert en Adriana hebben nog dezelfde gelaatstrekken, doch zijn zeer groot, maar vrolijk en speelziek als kinderen, zonder de minste pretentie [...] De vier kleine jongens Frits, Eduard, Heintje en Karel, zijn lieve kinderen, maar wijl zij geen woord Hollandsch en ik geen woord Maleisch kan, gaat onze conversatie niet.' De opmerking van 'Tante Gootje', zoals mevrouw Lange werd genoemd, over het feit dat de vier kleine kinderen geen woord Hollands kenden, kan verbazing wekken, wanneer men bedenkt dat niet alleen moeder Luise Nederlands sprak met haar schoonzuster, maar dat ook haar twee oudste 2
Goverta Machtelda Lange - de Koek, 'Reisjournaal betr. eene reis per zeilschip naar Nederlandsch-Oost-Indië in 1822' [manuscript, overgetypt door CL. Lange in 1929]. Boven het verslag dat haar man, Lüder Lange, opmaakte staat: 'Op onderscheidene tijden geschreven aan boord van de "Palembang" kapt. L. Heyde den 19 aug. 1822, te Texel uitgezeild naar Batavia, aldaar ter Reede aangekomen den 3 februari 1823'.
Portret van Adriana (olieverf), vermoedelijk tijdens haar eerste verblijf in Nederland (particulier eigendom).
Adriana
11
kinderen, Albert en Adriana, zich met gemak in het Nederlands en Frans uitdrukten. Voor dat jaar 1823 waren er echter zelfs voor de elite geen lagere scholen met Hollands als voertaal in Batavia. Wanneer Jean Gelman Taylor schrijft dat 'when the Company (V.O.C.) was dissolved in 1799, then, after one hundred and ninety seven years in Asia, only one of its schools in Batavia could conduct classes in Dutch' (Gelman Taylor 1983:85), dan zal zij het schooltje bedoelen van de weduwe van dominee J. Brandes, dat was opgezet met 13 leerlingen uit de elite-groep van in Nederland geboren vaders en moeders, maar dat volgens Gelman Taylor zes jaar later werd gesloten 'and had no immediate successor'. Dus, tenzij men een kinderjuffrouw of een gouverneur voor zijn dochters of zoons uit Europa meenam - zoals Tante Gootje en later Adriana deden - kwam alles neer op de moeder. Uit mevrouw Langes verhaal over de leefwijze van Luise en haar man de generaal in 1823 begrijpt men dat voor iedere huismoeder die niet alleen te maken had met een snelgroeiend gezin door kort op elkaar volgende bevallingen, maar ook met de dagelijkse drukte van talloze gasten zoals die in het huis van de generaal ontvangen werden, voor de opvoeding van de kinderen een en ander te wensen overbleef. Wij lezen dat Luise een stoet van inheems personeel ter beschikking had, waaronder zich ongetwijfeld een aantal bevond dat speciaal voor de zorg van de kinderen was uitgekozen. Terwijl zij voor haar twee oudste kinderen nog veel in eigen hand had kunnen houden, zal dat voor de jongeren alleen dank zij bedienden mogelijk zijn geweest. De contacttaai met hen was Maleis. Louise (zoals men haar naam in Holland schreef) bracht haar loges in drie gereedgemaakte vertrekken onder. Het huis, recht tegenover het exercitieterrein in Weltevreden gelegen, heeft veel weg van een paleis. Nadat de kinderen, om 6 uur opgestaan, eerst les kregen van de uit Holland meegekomen gouverneur, de heer Couvé, kwam de hele familie om 9 uur bij elkaar voor het ontbijt in de eetzaal. 'Louise ziet haar huishouding met zoo veel ijver na (en dit is noodzakelijk als gij begrijpt dat hier in huis 50 slaven en slavinnen zijn). Na de lunch komen" de meisjes bij me zitten werken tot 3 uur [...] Na het avondeten doen wij een wandeling in de tuin, daarna plaatsen wij ons op de stoelen die in de gaanderij gereed staan [...] Het gebeurt bijna nooit of er komt bezoek [...] Als de visite vroeg aftrekt en het weer het toelaat, doen Louise en ik met de kinderen en de noodige heeren eene wandeling. De meisjes plaatsen zich als het licht op is in de kamer en gaan zitten werken. Om half tien gaan wij allen naar bed. Louise gaat weinig uit.' (Goverta Machtelda Lange - de Koek, 'Reisjournaal...') Haar gezondheid had in die periode veel te lijden. Daarom stemde de generaal er in toe dat zijn vrouw zich bij hem zou voegen in het hoger gelegen Magelang, alwaar, zoals we hebben gezien, vanaf 1825 zijn hoofdkwartier gevestigd was. Ook de drukte van Adriana's huwelijk, dat op 20
78
Cora Vreede-de Stuers
januari 1828 nog in Batavia plaatsvond, heeft er zeker toe bijgedragen dat zij, niet lang na feestelijk in Magelang te zijn ingehaald, niet meer opgewassen bleek tegen een ziekte van enkele weken, die op 28 december 1828 een einde aan haar leven maakte. Zij was 40 jaar. Adriana was getrouwd met haar vaders adjudant, Francois Vincent Henri Antoine ridder de Stuers, geboren op 29 november 1792 in de hoofdplaats van Oostenrijks Gelderland, Roermond. Bij het binnenvallen van de Franse troepen had zijn vader de wijk genomen naar het noorden, alwaar hij zich vestigde in 's Heerenberg. Zijn zoon Francois was in 1815 vrijwillig in dienst bij het Nederlandse leger getreden en in 1820 op zijn verzoek bij de Generale Staf van het Nederlands-Indische leger overgeplaatst. Hij was 36 jaar toen zijn huwelijk met de dochter van zijn directe chef, generaal De Koek, plaatsvond. Adriana was 19. Tot zover de geschiedenis van Adriana's jeugd. In de volgende fase van haar bestaan dreigde haar persoonlijkheid teloor te gaan in de anonimiteit van zoveel vrouwenlevens. Dank zij de brieven aan haar vader na de dood van zijn vrouw, die ook zijn dochter zich erg heeft aangetrokken - die als het ware door een 'toevallige coïncidentie' beschikbaar kwamen als aanvulling op bepaalde andere gegevens - raakte over haar meer bekend en trad zij duidelijker uit de schemer van het verleden tevoorschijn. De oorlog op Java was inmiddels met tegenvallers en kleine successen verlopen. Op 28 maart 1830 werd prins Diponegoro, die vredesonderhandelingen met generaal De Koek had voorgesteld, tijdens het overleg op het hoofdkwartier te Magelang op last van de laatste gevangengenomen. Majoor De Stuers kreeg opdracht om de gevangen prins samen met kapitein Roeps te vergezellen naar Semarang, om vandaar per eerste scheepsgelegenheid met hem naar Batavia te vertrekken. Uit het verslag van deze reis van majoor-adjudant De Stuers aan de generaal (Batavia 9 april 1830) is het volgende overgenomen: 'Omstreeks 10 uur in de morgen van den 28ste maart vertrokken Kapitein Roeps en ik met Prins Dipanegara onder escorte van huzaren uit Magelang [...] Te Ongarang waar wij voor die dag de reis onderbraken verzocht hij zijn middaggebed te mogen verrichten [...] De volgende morgen om 7 uur zetten wij de reis voort naar Semarang [...] Een vertrek in het Residentiehuis werd hem toegewezen [...] Toen wij ons op de morgen van de 5de April aan boord van het schip begaven dat ons naar Batavia zou brengen, was Dipanegara zwijgzaam, maar welgemoed [...] Gedurende de 12 a 13 dagen dat wij aan boord met hem doorbrachten is hij steeds opgewekt gebleven.' (De Stuers 1847.) Het bericht dat Adriana op 2 januari 1830 haar eerste kind, een zoontje, had gekregen vernemen wij pas later, min of meer toevallig, dank zij een notitieboekje van De Stuers, waarin hij een en ander van persoonlijke aard in een klein kriebelschrift optekende. Hij gebruikte daarvoor een oud
Adriana
79
exemplaar van de Almanak van Nederlandsen Indië voor het jaar 1829.3 Op een aparte bladzij, waarop hij in de loop der jaren de geboortedata van zijn kinderen optekende, staat: 'den 2den Januari (1830) is geboren te Batavia Louis Henri Wilhelm Merkus, ons eerste zoontje. Dieu veille sur lui [...] Gedoopt den lOden februari te Molenvliet in het huis van Oom Lange te Batavia.' Uit de chronologie van zijn aantekeningen over zijn diverse opdrachten valt af te leiden hoe de dagen na de vervulling van de opdracht om de gevangengenomen prins Diponegoro naar Batavia te brengen tot een gepland vertrek naar Nederland werden doorgebracht: 'Den 19den ben ik te Magelang van Batavia teruggekeerd, alwaar ik Diepo Negoro gelaten heb. Den 21 sten is de Generaal zijn afscheidsbezoeken aan de Hoven gaan doen [...] den 3 Mei te Magelang teruggekeerd [...] Den 15e Mei van Magelang naar Semarang vertrokken. De 17 van Semarang met de stoomboot, overnacht, den 19e is de Generaal te Batavia ontscheept. Den 21ste naar Buitenzorg vertrokken, den 24e naar Batavia teruggekeerd. Den 7e Juni 's morgens vroeg zijn wij aan boord van Z.M. "Cornet Nehellenius" (?) geëmbarkeerd: [...] Den 8e zijn wij onder zeil gegaan, niet zonder aandoening een land verlatende waar ik bijna 10 jaren geweest ben, en aan welks verblijf zich herinneringen van allerlei aard verbinden.' Over zijn gezin aan boord maakte De Stuers de volgende aantekening: 'Adriana is heden 8 dagen ziek aan de gevolgen van krampen die haar ditmaal zeer hevig hebben aangetast: 2 aderlatingen en 16 koppen hebben aangebracht moeten worden, alleen de tweede aderlating heeft haar gesauvageerd; zij is thans beter, maar op verre na nog niet hersteld. Dit is de 2e sedert drie maanden die wij gisteren aan boord zijn, dat zij die kwaal gehad heeft.' Nadat men begin september de Kaap-Verdische eilanden was gepasseerd, vernamen de passagiers dat de Engelse koning George IV was overleden en ook dat Algiers door de Fransen was bezet. De 17e september kwam de loods van de Scilly-eilanden aan boord. Met een tamelijk gunstige wind werd het Kanaal ingevaren, en op 21 september ging het schip behouden ten anker in Vlissingen, alwaar het bericht van de opstand van Brabant tegen Holland, en daarmee de scheuring van Noord- en Zuid-Nederland, het onderwerp van gesprek vormde. Over Adriana's gezondheid werd in dit notitieboekje verder niets vermeld. Op die 21e september 1830 zette Adriana, na een overtocht van ruim drie maanden sedert zij op 7 Juni de warmte van haar geboorteland achter 3
Dit exemplaar van de Almanak met het handschrift van De Stuers bevindt zich, met de overige archiefstukken van de Hannema - de Stuers Fundatie, in de kluis van Kasteel het Nijenhuis bij Heino (O).
80
Cora Vreede-de Stuers
zich had gelaten, voet aan wal in de voor haar nog zo onbekende, kille streken waar haar ouders en haar man geboren waren. De dood van haar moeder lag nog vers in haar geheugen, evenals haar kort tevoren in datzelfde jaar 1828 gesloten huwelijk. In Zeeland werd De Koek benoemd tot militair commandant van de aldaar gelegerde troepen. De Stuers werd als chef-staf aan hem toegevoegd (1831). Na voltooiing van de krijgsverrichtingen tegen de opstandelingen in het Zuiden, toen De Koek wegens zijn benoeming tot minister van binnenlandse zaken in Den Haag zou gaan wonen (1836), verzocht De Stuers eervol ontslag uit zijn tijdelijke dienst bij het Nederlandse leger om weer naar Indië terug te gaan. Na zes jaar dienst in Nederland vertrok hij met zijn gezin naar Batavia. Tijdens haar verblijf in Nederland had Adriana drie bevallingen doorgemaakt. In september 1832 was een tweede zoontje geboren te 's Heerenberg, waar grootvader De Stuers zich had terugetrokken op het landgoed Boetzelaerburg. Het derde zoontje werd in december 1833 bij grootvader De Koek in Middelburg geboren. Ten slotte kwam in de zomer van 1835 in Arnhem een meisje, Louise, ter wereld, 'zijnde Adriane toen gelogeerd geweest in de blekerij van Sonsbeek bij de veer', tekende De Stuers in zijn notitieboekje aan. Nog steeds maakte De Stuers gebruik van zijn exemplaar van de Almanak van Nederlandsch Indië van 1829 om in 1836 melding te maken van het vertrek uit Middelburg: 'den 3 Maart 1836, geëmbarkeerd op het schip "Thorn en Pendrecht", gezaghebber Amaric Schaap - te Rotterdam. Passagiers, Adriane, ik, Louis, Hubert, Eugène, Louise, Engelse bonne Mrs Kirby, een Javaansche en [?] aya.' Ook wordt er een aantal medepassagiers genoemd, waaronder de scheepsarts Bruninghausen. De Stuers vervolgt: 'Drie a vier dagen moeten werken om aan het kanaal van Voorne aan de Nieuwe Sluis te passeren: vervolgens van den 6 Maart tot den 15 April op de reede van Hellevoet gelegen wachtend op de N.O. wind: Vervelend verblijf! Veel slecht weer en storm uit de W. en Z.W. hoek. Veel hoop voor de Helvoeters dat zij voor eenige duizenden guldens een of ander op hun kust gestrand schip zouden kunnen helpen losmaken: Gelukkig niet gebeurd.' Pas aan het einde van deze overtocht, die ruim vijf maanden duurde, kwamen de berichten over het leven aan boord los, ditmaal echter niet van de hand van De Stuers, maar voornamelijk uit brieven die Adriana aan haar vader in Middelburg verzond.4 Voor het eerst reisde Adriana zonder haar vader in haar directe
4
Deze brieven bevinden zich eveneens in het archief van de Hannema - de Stuers Fundatie.
Adriana
81
nabijheid. Een vader met wie zij zich sedert haar moeders dood nog inniger verbonden voelde. Haar verblijf in Nederland en haar verantwoordelijkheden als jonge moeder van vier kleine kinderen hadden haar echter wel veel zelfstandiger gemaakt. Op deze eerste terugreis naar Indië nam zij steeds duidelijker het heft in eigen handen voorzover het haar gezin betrof, zonder nog geheel vrij te staan van de nauwe band met haar ouders. In de brief aan haar vader van 17 juni 1836, geadresseerd aan 'Lt. Gen. Baron De Koek, opperbevelhebber van 's Koning's Leger in Zeeland Middelburg' en zoals gebruikelijk in het Frans gesteld, lezen wij: 'Mon Père chéri, nous sommes bien pres de Java [...] Je voudrais me réjouir d'être bientöt a Batavia, mais je ne puis 1'être sans vous! [...] Toute 1'affection que je porte a mon pays natal ne saurait adoucir Ie regret d'être séparée de vous; plus je m'approche de mes montagnes je pense au bonheur passé oü je possédais la meilleure des Mères, mes larmes coulent a ce souvenir, chère Mère, toutes mes pensees, toutes mes espérances, Ie désir Ie plus cher, c'est de revoir sa Tombe [...] j'en suis trop, trop occupée, je Ie sais mais je ne puis changer mes pensees a vous, a Middelburg pres de vous, pendant notre cruelle séparation habiter Ie Magelang, voila mon désir!' (Voor een Nederlandse vertaling zie Appendix, i.) Zij gaat dan door met te vertellen hoe de kinderen het maken. Ook praat zij over haar man, die zij nooit bij zijn voornaam noemt, maar altijd Stuèrs, met een accent grove, op zijn Frans. 'Stuèrs et les enfants se portent bien et en général se sont bien portés tout Ie temps a quelques rhumes pres. Louis a beaucoup grandi et ma petite Louise, quoique d'une bonne santé est restée petite et tres delicate. Ma santé ne s'est pas si bien soutenue durant Ie voyage [...] j'ai même garde Ie lit trois semaines [...] Pendant ma maladie j'ai dü sevrer ma petite Louise [...] Mon pauvre Stuèrs a eu beaucoup d'inquiétude pour moi [...] ses tendres soins ont autant contribué a ma santé que les drogues du médecin [...] Je ne conijois pas que Ie temps passé si vite a bord, les jours se ressemblent et cependant Ie soir 1'heure de se retirer sonne toujours trop tot; il est vrai que les enfants m'occupent continuellement [...] La fête de Neptune s'est passée gatment [...] Le 25 Mai nous avons plus particulièrement pensé a vous [...] nous avons bu a votre santé un bon verre de champagne [...] Je ne puis concevoir qu'il y a cinq mois que je vous ai embrassé encore et que maintenant je suis dans un autre monde [...] Stuèrs tache d'occuper mes pensees en parlant de nos projets, de mon ménage! Après huit ans de mariage c'est la première fois que j'entre en ménage. Mais nous serons bien arrangés et tres confortables a Batavia ou ailleurs; Stuèrs a tout arrangé avec tant de soin et avec gout [...] Adieu mon bien cher Papa, je vous envoie mille et mille baisers.' (Zie Appendix, ii.) Het vervolg op Adriana's brief, gedateerd 'Straat Sunda ce 26 Juillet 1836', is van de hand van De Stuèrs: '[...] Je suis heureux de pouvoir ajouter qu'Adriane se porte bien maintenant'. In het naschrift op deze brief vermeldt hij dat hij even aan land heeft kunnen gaan in Anjer om er een brief voor de heer Lange te Batavia af te geven. Daar had hij tot zijn verbazing vernomen dat Adriana's broer Albert met zijn vrouw ter bege-
82
Cora Vreede-de Stuers
leiding van gouverneur-generaal Baud5 naar Nederland was vertrokken. Een grote teleurstelling voor Adriana. Op 10 augustus 1836 schrijft zij zelf een kort briefje aan haar vader: 'Mon bien cher Papa, nous voila dix jours ici et n'avons été occupés qu'a recevoir et a faire des visites [...] Stuèrs a été recu avec beaucoup de distinction par Ie Gouverneur-Général [...] Hier soir nous avons eu un bal charmant chez M. et Madame Halewijn [...]' (Appendix, iii.) En, sprekend over de kinderen, schrijft zij: 'lis parlent de vous a Tante (Lange) des histoires de Middelburg, et leurs jeux sont déjè changés: les premiers jours ils étaient tous matelots, maintenant ils redeviennent cocher et chevaux'. (Appendix, iv.) Bij hun aankomst in Batavia waren Adriana en De Stuers ingetrokken bij de Langes - zoals blijkt uit een brief van Adriana aan haar vader in Middelburg, gedateerd 'Molenvliet, 31 Juli 1836': '[...] pour vous dire notre heureuse arrivée a Batavia et entree chez nos bien aimés oncle et tante que nous avons trouvés tout a fait bien portant, ainsi que Hein Lange et Mietje. Nous avons été re9us avec 1'affection la plus tendre [...] et je suis heureuse d'être acceptée de ces chers parents [...] Vers les quatre heures du soir j'étais dans les bras de ma chère Tante.' (Appendix, v.) Tante Goverta en Oom Lange nemen dus de zorgen voor haar broers dochter en haar gezin vanzelfsprekend op zich tijdens de periode van hun verblijf in Batavia, in afwachting van De Stuers' nieuwe benoeming en de toewijzing van een woning in het Kampement. De enige brief van Tante Lange die zich bij de brieven van haar nichtje Adriana bevindt is die welke volgt op de brief van 31 juli 1836, waarin de volgende passage voorkomt: 'Hoe gelukkig ben ik thans, geliefde Broeder, lang heb ik met ongeduld op mijne lieve Adriana gewacht; gister heb ik hun alle omhelsd, moge ik het voorrecht hebben van hun hier te houden. De kinderen zijn Engeltjes, hoeveel hebt Gij verloren, maar ook Gij zijt op dit ogenblik gelukkig in het bezit van Albert, diens vrouw Betje en hunne kinderen [...] Hein is met moeite naar de kerk gegaan, liever had hij met Stuers gepraat, en met de kinderen gespeeld; in de week heeft hij niet veel tijd, maar hij heeft het voorrecht van Diaken te wezen en moet collecteeren; Willem maakt het best, en Adriana en ik houden ons bezig met Mietje te plagen. Wij moeten toch wat doen tot amusement. Vaart wel, hartelijk geliefde broeder, in gedachte omhelst, uw zuster Gootje.' Tijdens hun verblijf in Batavia zonden Adriana en De Stuers lange brieven naar Middelburg. Het is goed om niet uit het oog te verliezen dat iedere postzending tussen de twee steden minstens drie maanden in beslag nam. 5
Jean-Chrétien Baud was van 1833 tot 1836 gouverneur-generaal en werd in die functie opgevolgd door Dominique Jacques de Eerens (1836-1840).
Adriana
83
Een paar willekeurige voorbeelden uit de correspondentie van deze periode kunnen dit illustreren. I. Batavia, 13 augustus 1836, Nr 2 (van De Stuers): 'Zeer Geliefde Vader, Heden ochtend aan het ontbijt zijn wij voor het eerst verheugd geworden door Uw goede berigten van de 28e April Nr 2, hebbende alzo No. 1 nog te goed'. Naschrift: 'Hedenmorgen den 17den hebben wij Uw nummer 1 ontvangen. Hartelijk dank, lieve Vader.' II. Batavia, 24 november 1836, No. 8 (van De Stuers): 'Zeer Geliefde Vader, Sedert eenige dagen zijn wij in het bezit van Uw goede letteren van 2 Juli! Dit zijn op het oogenblik Uwe laatste. - Ik zend U deze met kapitein E. die zoo vriendelijk is geweest heden bij ons aan te komen; wij belasten hem met deze brief en hopen dat hij een betere thuisreis hebben zal dan zijne reis herwaarts geweest is.' Hl. Batavia, 6 december 1836 (van De Stuers): 'Zeer Geliefde Vader, Mogelijk is de "Emmanuel" het laatste schip, hetwelk met den Oostmoeson door straat Sunda zeilen kan; spoeden ons derhalve om van die gelegenheid gebruik te maken [...] Met de "Mercurius" van Middelburg hebben wij Uwe goede Letteren van 2 Aug. Nr. 6 ontvangen. Uit een aantekening van vriend J. op Uwen brief hebben wij met genoegen gezien dat [...] Albert en de zijnen op 13 Augustus te Heivoet ontscheept waren.'
Deze voorbeelden maken ook duidelijk dat alleen de aanzienlijken en vooraanstaanden, die in de hoofdstad en nog enkele grote handelsplaatsen aan de kust woonachtig waren, dank zij goede relaties bepaalde kansen konden benutten en aldus op de hoogte blijven - zij het met grote vertraging - van het reilen en zeilen van verre familie en vrienden. Geen telefoon of fax, geen foto's of film konden de afstand bekorten. Intussen konden ongerustheid en misverstand ontaarden in spanningen en vervreemding, ondanks het feit dat de schaarse brieven volgepropt werden met nieuws en nieuwtjes, die echter bij aankomst veelal verschaald waren. In de loop van het jaar 1836 gaan er nog heel wat brieven tussen Batavia en Middelburg heen en weer. De Stuers heeft een en ander te melden over de oorlogsverwikkelingen op Sumatra, spreekt zijn verontwaardiging uit over intriges bij benoemingen van hogere militairen en zegt samen met Adriana aangenaam verrast te zijn over de benoeming van generaal De Koek in Nederland tot minister van binnenlandse zaken. Over Adriana's gezondheid schreef zijzelf als gewoonlijk heel opgewekt dat alles goed ging. 'Le climat me fait beaucoup de bien, car je n'ai pas encore eu la plus légere atteinte de mon asthme' (Appendix, vi), schreef ze in een brief van 4 september. Haar man was iets minder opgewekt toen hij berichtte: 'Het climaat hier te lande is voor haar borst niet zoo geheel gunstig als wij gehoopt hadden. Hare aanvallen van asthma zijn (echter) op verre na niet zoo hevig als in Europa.' Het uitgaansleven beviel haar ook, al was het soms wel erg druk met alle bezoeken en contra-visites. In
84
Cora Vreede-de Stuers
een brief van 6 december 1836 schrijft ze: 'Nous avons souvent des visiteurs et on paraït se plaire a revenir [...] j'aime aussi leur société mais quelques fois c'est te druk. On sort trop ici et Madame de Eerens va augmenter les soirees; je les trouve "sociales" et peu agréables. Je ne puis être sans émotions dans la maison oü autrefois j'habitais avec des Parents chéris; chaquefois que j'y vais je parcours les pièces et j'aimerais a revenir [...] les chambres a coucher de Maman, je n'ai pas encore osé demander cela.' (Appendix, vii.) Over het culturele leven vermeldt ze slechts het minder hoge peil van een buitenlandse opera: 'Le Gouverneur De Eerens est ici depuis quelques jours. On attend chaque jour 1'arrivée de Madame De Eerens. On dit qu'alors Batavia sera bien plus gaie car elle aime voir du monde. A présent peu de gaieté ici, quoique nous ayons un Opéra Fran9ais, une petite troupe de comédiens arrivée tout droit de France. Elle est passable; les actrices sont tres laides et le tout est commun; mais ici cela fait de 1'effet.' (Appendix, viii.)
Nadat zij al had aangekondigd binnenkort te zullen gaan verhuizen 'Notre future demeure sera un bijou' - is het dan in november eindelijk zo ver. De Stuers schrijft in een ongekend enthousiaste stemming (brief van 24 november 1836): 'Intussen zijn Adriane en ik zo gelukkig als maar zijn kan. Sedert drie weken zijn wij en ménage, na gedurende acht jaren dat wij gehuwd zijn, 't onaangename van niet op zich zelve te zijn geen oogenblik ondervonden te hebben, want gedurende die tijd waren wij meestal bij U; die gelukkige jaren zullen wij nimmer vergeten: ze zijn in mijn dankbaar hart diep geprent.' Hij gaat dan door met een loftuiging over Adriana: 'Zij kwijt zich meesterlijk van hare huishouding en bestiert de zaken met zoo veel gemak, alsof zij zulks jaren gedaan heeft.'6 En hij laat hierop volgen: 'Bij de familie Lange is verder alles wel; Adriana en de kinderen passeren daar den dag; ik ga straks ook daar dineren. De kinderen groeien allerliefst op; zij zijn
6
In een van zijn eerste brieven aan zijn schoonvader schreef De Stuers: 'Tegen het einde van deze maand gaan wij verhuizen; mogelijk zal ons verblijf in het kampement niet van langen duur zijn. Ik heb tenminste geen positie om lang te kunnen blijven op de voet waarop ik nu ben. Onze lieve woning laat zich niet inrigten of wij er jaren moeten doorbrengen.'
Adriana
85
bij den Generaal Cochius in huis7' die evenals zijne lieve vrouw vol attenties voor hen is.' Ook Adriana schreef met warmte over deze vriendschapsrelatie: 'Je vois beaucoup Madame Cochius. C'est une charmante femme et sa société est extrêmement agréable'.8 (Appendix, ix.) Met betrekking tot het jaar 1836, waarin De Stuers de grote teleurstelling te verwerken kreeg dat de opengevallen post van chef-staf, waarop hij min of meer gerekend had, aan hem voorbijging, sprak hij, behalve over zijn ongerustheid over wat er in Sumatra gebeurde, ook van zijn impressies van het nieuwe Batavia: 'Indië is anders dan 't geweest is: de menschen zijn er meer Europeesch in alles geworden, maar noch de waardigheid, noch de oprechtheid van dien tijd van Baron van der Capellen9, noch van Uw tijd, zijn meer te vinden'. Het jaar 1836 was intussen overgegaan in 1837. Men verwachtte de komst van de stoomboot 'Willem I', waarmee, zo vermeldt De Stuers, 'de Generaal Cochius naar Padang zal oversteken'. Dit feit was op zichzelf de moeite van het vermelden waard, aangezien een stoomboot in die tijd nog uitzonderlijk was. In het verhaal van Adriana's leven krijgt de vermelding een heel bijzondere waarde, omdat deze 'Willem I' later in datzelfde jaar 1837 een rampspoedige rol zou spelen. Aansluitend bij hetgeen haar man vermeldt over het vertrek van Cochius naar Padang, schrijft Adriana aan haar vader: 'J'ai pris ce matin congé du Général Cochius, sa pauvre femme est bien affligée et j'ai essayé de 1'égayer et de la distraire tant que je pouvais; elle aura dans un ou deux mois ses couches et eet evenement augmentera sa douleur de se séparer de son man [...] Les enfants se portent bien. [...] la petite Louise marche toute seule [...] je suis en train de lui donner dans quelques mois une soeur ou frère.' (Appendix, x.)
7
Ter aanvulling op de opmerkingen van De Stuers diene het volgende samenvattende citaat uit Zwitzer en Heshusius (1977:64-5): 'Iets verder weg van de tangsi (kazerne) waren de woningen van de (getrouwde) officieren, alles volgens rang en volgens een huurpercentage dat 12 a 13% van het maandsalaris was. •[...] Deze woningen waren bijeen gegroepeerd en men sprak dan van een "officierskampement", hoewel het in het geheel geen kampement was.' 8 Generaal F.D. Cochius (1787-1876) vertrok in 1815 naar Indië, waar hij zich onderscheidde in de expedities van Palembang en in de Java-oorlog. 9 G.A.C.Ph. baron van der Capellen, door Willem I benoemd in een driemanschap belast met de overname van het Engelse tussenbewind onder Raffles, arriveerde in Indië in 1816. Na de ontbinding van dit driemanschap (1819) bleef Van der Capellen als gouverneur-generaal in Indië achter.
86
Cora Vreede-de Stuers
De Stuers was inmiddels benoemd tot gouverneur van de Molukken. De brief die hij op 23 april 1837 vanuit Soerabaya aan baron De Koek in Middelburg verzond handelt voornamelijk over de grote teleurstelling hem aangedaan door het geïntrigeer bij generaal Cochius met betrekking tot zijn benoeming als chef-staf. 'Houdt het mij ten goede, geliefde Vader, dat ik U ditmaal zoo wijdlopig wegens mijzelve onderhoude, maar er is niet iemand hier, die niet verklaren zal dat mij ongelijk is gedaan.' Overgaande op particuliere aangelegenheden, vervolgt hij: 'Onze kinderen zijn thans zeer wel, en Adriane ook. Alleen is zij steeds nog behept met haar oude kwaal, minder hevig, maar menigvuldiger. Ik hoop dat het Ambonsche climaat goed voor haar wezen zal.' Vanuit hun logeeradres ten huize van generaal Riesz (of Reitz?), met wie De Stuers nog een paar tournees langs suikerfabrieken in de regio maakte, waarvan hij in diezelfde brief verslag deed, voegde Adriana een kort woordje toe: 'Mon bien ener Papa, Je veux vous dire quelques mots de nos enfants, tous se portent bien et moi aussi quoique je n'aime pas Ie climat de Sourabaya, ces vents d'est me rendent mes crampes de poitrine. Je désire vivement être arrivée a Amboine car malgré 1'aimable hospitalité de la familie Reitz je désire revenir chez moi et je pense qu'Amboine me plaira beaucoup et aussi aux enfants car Batougadja est bien pour nous.' (Appendix, xi.) Over het algemeen kan men veronderstellen dat Adriana eerst las wat haar man aan haar vader geschreven had alvorens daar een woordje aan toe te voegen. Uit dit laatste briefje blijkt eerder, gezien haar herhaling van hetgeen hij reeds over de kinderen had verteld, dat zij geen inzage had in het door hem geschrevene. Nu was deze laatste brief voor zijn vertrek uit Soerabaya met bestemming Ambon stellig 'vertrouwelijk' in die zin dat er zeer openhartige opmerkingen in stonden over de benoemingspolitiek in het leger, met vermelding van namen van vooraanstaande figuren. Echter heeft zeker ook een rol gespeeld het feit dat Adriana als gevolg van haar opvoeding als dochter van een topfiguur in de legerleiding en getrouwd met een veelbelovende officier erop was ingesteld zich niet te bemoeien met 'zaken die vrouwen niet aangaan'. Dit was de laatste brief voordat zij zich aan boord van de stoomboot 'Willem I' zouden begeven met bestemming Ambon. De Stuers was de brief aldus begonnen: 'Ter gelegenheid van een nog bijtijds ontdekt defect aan het niet te beste stoomwerktuig van het stoomschip Willem de Ie, is ons vertrek van hier eenige dagen uitgesteld moeten worden zoodat de reis die aanvankelijk op de 18e bepaald was nu eerst den 26e zal worden aanvaard'.
Adriana
87
Van het raderstoomschip 'Willem I' is uit andere bronnen bekend dat het op 24 augustus 1825 op de werf van Cornelis van Swieten te Amsterdam op stapel werd gezet voor rekening van de Amsterdamsche Stoomboot Maatschappij van Paul van Vlissingen. Zij mat 595 ton en kon 70 lastgoederen (ongeveer 140 ton) en 70 passagiers vervoeren. Ze werd op 4 augustus 1826 te water gelaten en werd eerst gebruikt op de lijndienst naar Hamburg. De firma Paul van Vlissingen moest het schip echter in 1835 uit financiële nood verkopen aan het Departement van Koloniën. De 21e november van datzelfde jaar (1835) vertrok de 'Willem I', met kapitein H. Blad, van Texel met bestemming Batavia. Gezien de aanzienlijke voorraden brandstof die nodig waren voor het aandrijven van de scheepsraderen, werd besloten het schip, nadat de raderwielen waren afgenomen, getuigd als bark zeilend naar Indië te sturen. In Indië zou het schip voor troepentransport worden gebruikt. Na een voorspoedige reis van 87 dagen om de Kaap arriveerde de 'Willem I' de 16e februari 1836 op de rede van Batavia, nadat op het eiland Onrust de raderwielen weer waren aangebracht. Na twee reizen langs Java's noordkust te hebben gemaakt, werd de 'Willem I' ingezet voor troepentransport met generaal Cochius naar Padang - zoals ook bekend is uit de boven-geciteerde brief van Adriana. Ditzelfde schip werd vervolgens bestemd voor de reis die de inmiddels tot luitenant-kolonel bevorderde De Stuers, vergezeld van een detachement militairen, zou maken naar Ambon, waar hij als nieuwe gouverneur zou worden geïnstalleerd. Uit de laatste brief van De Stuers en Adriana bleek dat wegens een defect aan de stoomboot hun vertrek naar Ambon was uitgesteld. Op 26 april 1837 verliet het s.s. 'Willem I' tenslotte Soerabaya met als commandant de luitenant ter zee honorair J.M.D. Lammleth, afkomstig uit de koopvaardij. Het aantal mensen aan boord - equipage, een detachement troepen en passagiers - bedroeg 140, een aantal tweemaal zo groot als waarop het schip was berekend. In zijn latere officiële 'Verslag [...] aan den Gouverneur-Generaal' beschreef De Stuers het begin van deze reis als volgt: 'Hoewel gedurig de wind, en somwijlen de stroom tegenhebbende, ondanks menig oponthoud waartoe de machinisten verplicht waren om kleine herstellingen aan het stoomwerktuig te bewerkstelligen, was onze reis gunstig; want in de morgen van den 5 Mei hadden wij het Burn- of Brandend-eiland reeds in het gezicht. Dit was vrijdag, zoodat het niet onmogelijk was, wij den volgenden dag des avonds te Amboina hadden kunnen zijn. De Voorzienigheid beschikte hieromtrent anders [...]' (De Stuers 1837.) Op Ambon verwachtte men de nieuwe gouverneur, wiens komst al in maart bekendgemaakt was, vergeefs. Men begreep er niets van, het s.s. 'Willem I' was immers - dat had men vernomen - de 26e april uit Soerabaya vertrokken. Het had dus volgens berekening de 6e mei op zijn bestemming
88
Cora Vreede-de Stuers
kunnen zijn. Echter - zoals De Stuers in zijn rapport had geschreven - de Voorzienigheid had anders beschikt: 'en wij moesten in stede van dien het ongeluk ondervinden om in dien nacht nagenoeg ten half twee ure op [...] koraalbank schipbreuk te lijden [...] Door drie achtereenvolgende schokken, waardoor wij allen ontwaakten, werd ons die vreeselijke ramp aangekondigd! Het gedruisch der scheepsraderen, welke achteruit werkten [•••] mengde zich met het verdovend gedruisch der branding [...] De dag brak eindelijk aan [...] We zagen voor ons eene uitgestrekte dorre koraalplaat, aan alle kanten door rotsen omgeven [...] Een zeer klein plekje verhief zich op de rots [...] en scheen bij hoog water droog te blijven [...] Het was nieuwe maan, en dus springtij; de branding werd hevig [...] Tegen zes uur kwam mijne vrouw en al de kinderen met de bonne op het dek [...] zij was bedaard en gelaten. Om half zeven ging zij aan wal (indien een dor plekje op eene groote koraalplaat aldus genoemd kan worden) met de bonne [het Engelse kindermeisje] en de kinderen, mevrouw Veekmans en hare twee kinderen en mevrouw van Spreeuwenburg [...] Onze vier kinderen werden gedragen en mijn vijf maanden zwangere echtgenote door een matroos geleid; zij moest nagenoeg een half uur tot onder de armen in het water en over eenen scherpen koraalgrond gaan. Met behulp van aldaar aangetroffen resten van een scheepswrak en zeildoek werd een kleine tent of hut opgeslagen om [...] voor de warmte van de dag en de koelte van de nacht zoo mogelijk te beschermen.' (De Stuers 1837.) Daarna gingen de mannelijke passagiers van boord, predikant Veekmans, gepensioneerd assistent-resident Van Spreeuwenburg, de officier van gezondheid, Hollander, een paar soldaten en een nog heel jonge onderofficiersvrouw. De Stuers bleef nog aan boord ... De kommandant van het stoomschip, luitenant Lammleth, scheen, gebukt onder de ramp, onvoldoende bekwaam voor het beramen en uitvoeren van krachtdadige beschikkingen, zoals de toestand dat eiste. Toen bleek dat enige militairen tot muiterij wilden overgaan en zich meester wilden maken van de drankvoorraden, omdat zij geen redding mogelijk achtten, riep De Stuers de militairen en zeelieden om zich heen aan dek om hen van zijn beschikkingen op de hoogte te stellen en verzocht hen vertrouwen in hem te stellen. Een algemene kreet van goedkeuring was het antwoord. Het bericht over deze schipbreuk en het weken-durende verblijf van 140 schipbreukelingen op de onherbergzame koraalriffen van een van de Lucipara-eilanden werd pas op 24 mei op Ambon bekend. Op 2 augustus van dat jaar, 1837, deelde de Javasche Courant mee dat het NederlandschIndische Gouvernement eerst op 24 juni de bijzonderheden van deze noodlottige reis vanuit Ambon had vernomen. Op 30 augustus verscheen het verslag van luitenant-kolonel De Stuers aan de gouverneur-generaal. Omstreeks medio oktober ontving men in Nederland de treurige tijding dat Zijner Majesteits stoomschip 'Willem de Eerste', bestemd tot het overbrengen van luitenant-kolonel De Stuers en zijn gezin benevens enkele andere passagiers, in de nacht van 5 op 6 mei 1837 op een blinde klip was verongelukt. Nog veel later - eind november - werd de blijde tijding dat
Adriana
89
de schipbreukelingen behouden in Ambon waren aangekomen overgebracht door de kapitein van het schip 'Jacobus' nadat dit te Hellevoetsluis was binnengelopen. Tweemaal vier en twintig uur moesten de vrouwen en kinderen zich zeer behelpen op een grond van scherpe koraalsteen, overdag in de brandende hitte en 's nachts blootgesteld aan regen en harde windvlagen. Een poging om de 'Willem I' vrij te krijgen mislukte, zodat gevreesd moest worden dat het schip uit zijn verband gerukt zou worden en verloren zou gaan. Daarop werd besloten de troepen en voorraden te ontschepen. De kleine hut op de enige plek die droog bleef borg 's nachts 13 passagiers; overdag vonden alle passagiers binnen en buiten een plekje om te zitten. Adriana bleef, zo schreef haar man in zijn verslag: 'met alles tevreden en beurde somwijlen anderen op. De kinderen bleven gezond, zij hadden geen schoenen meer aan de voeten [...] soms verre van ons met hun drieën eenige schulpen zoekende [...] Onze leefwijs, evenals die van de soldaten en matrozen had eenen geregelden, maar vreeselijk eentonigen gang.' (De Stuers 1837.) Adriana heeft van deze weken, waarin zij met haar vier kinderen constant blootgesteld was aan hitte, storm en regen, geregeld aantekening gehouden. De leiding was, toch ook in haar idee, in de goede handen van haar man. Haar Engelse kindermeisje was haar van grote steun in een periode dat zij zelf door vijf maanden zwangerschap in steeds grotere mate in haar doen en laten belemmerd raakte. Hoe kwam zij ertoe, vrijwillig te gaan schrijven terwijl haar man, vanwege zijn verantwoordelijke functie, verplicht was een rapport bij te houden? Een enkele zin in het 'Verslag' van De Stuers geeft vermoedelijk het antwoord op deze vraag: 'Zij had de moed om te schrijven en aantekeningen te maken voor haar aangebeden vader, wiens verjaardag (25 mei) toen nabij was'. Met hem was Adriana innig verbonden gebleven. Meermalen is al gebleken hoezeer de afstand die haar van haar vader scheidde haar verdriet kon doen. De onzekere omstandigheden waarin zij zich thans bevond hebben er stellig toe bijgedragen dat zij schrijvend contact zocht met de man die in vele momenten van onzekerheid en scheiding haar toeverlaat en troost was geweest. Tijdens haar verblijf op de koraalriffen van de Lucipara-eilanden, dat van 6 mei tot 9 juni 1837 duurde, vond zij troost in het maken van die aantekeningen, welke zij - toen zij goed en wel in Ambon voet aan wal kon zetten - tot een geheel heeft samengevoegd en laten kopiëren. Dit manuscript begint als volgt: 'Ambon juin 1837: Aujourdhui, 10 mai, jetée depuis quatre jours avec tout ce qui m'est cher sur une plage aride je veux, o mon cher Père, vous écrire, et si jamais ce papier vous
90
Cora Vreede-de Stuers
parvient, vous verrez que votre enfant au milieu de toutes ses douleurs de mère et d'épouse avait encore des pensees pour son père chéri!' (Appendix, xii.) Ze vervolgt: 'Pour la première fois je bénis la distance qui nous sépare [...] Et, cependant [...] sans avenir presque sans espoir de nous sauver, je ne suis pas entièrement malheureuse, et avec chaque prière j'adresse une action de grace a 1'Eternel que je suis avec mon mari et mes enfants [...] Peut-être serons-nous sauvés, mais si Ie Ciel en dispose autrement, ah! puisse-t-Il dans sa miséricorde nous prendre tous ensemble, car j'ai du courage pour tous les malheurs, mais survivre è lui, a mon mari, hélas, je ne 1'aurai jamais.' (Appendix, xiii.) Zij stelt zich tot doel iedere dag een paar regeltjes aan haar vader te schrijven en begint dan op de 20ste mei weer bij die eerste nachtelijke uren van de 6de mei: 'Je fus d'abord atterrée, mais Stuèrs m'inspira Ie courage nécessaire pour commencer les préparatifs' (Appendix, xiv). Over de twee dagen dat de vrouwen alleen min of meer geïnstalleerd waren op het rif schreef Adriana: 'Mes yeux étaient fixés sur Ie vaisseau oü se trouvait mon mari, je priais, car Dieu seul pouvait me donner Ie courage de soutenir ces terribles épreuves; je m'assis sur une grosse pierre et je tachais de sécher mes habits en amusant ma pauvre petite Louise, dont les pieds étaient trop délicats pour se soutenir sur ces grosses pierres si pointues qu'elles percaient nos souliers.' (Appendix, xv.) Nadat de heren wat beschuit en een kannetje drinkwater hadden gebracht en van wat hout en een stuk zeil een abri voor de nacht hadden gemaakt, vertrokken zij weer naar het schip. 'Jamais je n'oublierai cette première nuit, assise sur des pierres tranchantes, transie de froid, mouillée, souffrant de la faim [...] La mer était rageuse, j'entendais tout pres de moi les vagues se briser contre les roes de corail, bruit horrible, que j'ai en vain essayé de comparer, rien, non rien sur la terre n'est comparable a ce bruit, surtout quand on est seul éveillé pour 1'entendre [...] Le lendemain le 7 mai, les soldats trouvèrent une tortue [...] Le soir nous fümes tous inondés par la pluie. On tachait avec succes de remplir un petit tonneau que nous possédions; c'était un véritable bonheur, car Peau nous manquait totalement et la mer était haute, nous avions peu d'espoir d'en recevoir de notre vaisseau [...]' (Appendix, xvi.) In de loop van de volgende dagen waagden de eerste stuurman en een paar matrozen met een sloep een poging om Ambon te bereiken. Ze keerden onverrichter zake terug: de moesson was te belemmerend geweest. Er werd een nieuw plan bedacht, nu naar het zuidwesten. Met de beste sloep van de twee die ter beschikking stonden leek het mogelijk om de Portugese nederzetting Dilly op Timor te bereiken, want, zo schrijft De Stuers in zijn 'Verslag' (1837):
Adriana
91
'had dezelve het geluk aldaar aan te komen [...] dan konden wij hopen door een der Zuidwalvischvaarders gered te worden [...] Het scheepsvolk en den militairen [...] die ik, met de kaart in de hand de zaak beduidende, mededeelde, waren hiermede in hunnen schik, en verzochten dat ikzelf zou medegaan. Ik besloot den luitenant Rauws te zenden, omdat ik voor de goede orde op het rif meer noodig was.' Er werden geld en juwelen onder de passagiers verzameld en een in meerdere talen opgestelde brief meegenomen om bij een niet ondenkbare ontmoeting met zeerovers te kunnen onderhandelen. Dat deze voorzorgsmaatregelen niet overdreven waren zou later blijken uit het verslag van luitenant H. van Boudyck-Bastiaanse, die een zoekactie leidde naar de sloep en zijn bemanning. Naast zijn in het Frans gestelde verslag, gepubliceerd in 1845 te Parijs onder de titel Voyages faits dans les Moluques, la Nouvelle-Guinée et a Célèbes, verscheen ook in het Nederlands een artikel (van J.M. Palm in Ons Zeewezen, 36, juni 1937, pp. 20420) over de pogingen ondernomen om de nood van de schipbreukelingen op Lucipara bekend te maken. Hieruit citeren wij het volgende: 'De pogingen om hulp te halen werden onvermoeid voortgezet, [...]. De beste van de twee voorhanden sloepen naar Timor-Dilly [...] Voorzien van een franse en engelse brief aan de portugese gouverneur en van een behoorlijk bedrag in geld, en enige juwelen van mw De Stuers [...] De sloep stak enige dagen later onder bevel van de 2e luitenant P.C.S. Rauws en bemand met de opperstuurman J.A. Muller, een stuurmansleerling en een europees matroos, benevens 4 inlandse roeiers, met gunstig weer in zee [...] Verder liet de gouverneur (De Stuers) enige vlotjes maken, voorzien van een vlaggestok en een dichtgekurkte fles, waarin een hollandse en maleise brief.' Lang nadat de schipbreukelingen Ambon bereikt hadden en gouverneur De Stuers het gezag over Ambon had aanvaard, wordt hier verteld, hoe het de sloep met zijn bemanning was gegaan: 'Op de avond van 11 Mei op de hoogte van het eiland Wetter, werden zij door Mangandanese roversprauwen omsingeld en van alles beroofd. De rovers delibereerden of zij de gevangenen ombrengen of naar Manilla zouden voeren om als slaven te worden verkocht. Toen door de europese bemanning een goede beloning in het vooruitzicht werd gesteld, bleven zij in leven, totdat de luitenant Rauws en de europese matroos aan de monding van de Bima aan land werden gezet, en werden de stuurman Muller en de stuurmansleerling als gijzelaars achtergehouden. Dank zij de bemoeiingen van de civiel-gezaghebber te Bima en de sultan aldaar kwam het losgeld binnen en werd de 19e mei afgeleverd. De europeanen werden vrijgelaten, de vier Javanen niet.' Intussen zette De Stuers met officieren en soldaten de nachtelijke oversteektochten door de branding naar de 'Willem I' door om zoveel mogelijk voorraden te redden voordat het schip teloor zou gaan. Adriana schrijft:
92
Cora Vreede-de Stuers
'Les voyages nocturnes continuent toujours, on a débarqué tout Ie riz qui se trouvait a bord, c'est environ: 6 picols, ou sacs. Les planches sont arrivées, notre tente sera achevée aujourd'hui (17 mai), je suis contente surtout pour les enfants, car pour eux je crains ces ondées de pluie, c'est si froid, moi-même j'en ai senti les suites fScheuses, car j'étais souffrante et, dans ma position enceinte de 6 mois [...] mon coeur souffre encore plus que mon corps, ce sont les souffrances de mère en pensant a 1'avenir [...] La distribution journalière ne consiste qu'en 8 ou 10 livres de riz pour 140 personnes. Nous avions bien besoin de ces tortues pour suppleer [...] Outre Ie riz et la viande salée, on distribue 3 fois par jour de 1'eau aux soldats et aux matelots et 2 fois du vin. Nous aussi sommes a la radon [...] Les premiers jours surtout j'allais avec mes enfants prendre place parmi les soldats et les matelots [...] Stuèrs a fait batir une petite tente pour mieux soigner 10 malades, mais hélas! Nous n'avons aucune médecine, Ie vin et Ie thé, un peu de sucre est 1'unique soulagement, et ce qui augmente leurs maux et les nötres c'est l'horrible odeur des coquillagcs a la marée basse.' (Appendix, xvii.) Zodra op 22 mei de zwaarste stormwinden waren gaan liggen, werden nieuwe plannen gemaakt. Men wilde erop uittrekken om op de buureilanden van de Lucipara-groep zoet water en schildpadden te zoeken. De tweede, kleinere en, dacht men, zwakkere sloep die nog over was werd daartoe ingericht. Wadend, zwemmend en lopend ging men er op uit. Telkens viel er iemand, die dacht steun te hebben aan een koraaltak, die echter zo broos was dat hij afbrak. Maar de onderneming werd rijkelijk beloond: niet alleen schildpadden waren er in overvloed, men trof ook zoet water aan en . . . bloemen. De Stuers schrijft in zijn verslag: 'Na 36 uren afwezens, keerden onze reizigers tot ons aller innige vreugde terug; want wij waren ongerust omdat wij meenden dat het mogelijk ware geweest, spoediger terug te zijn. Op het gezicht van een paar klappernoten, eenige groene bladen en wilde bloemen, was mijne vrouw verrukt; hare oogen hadden geleden door de zon, die op de koraalgrond scheen; met nu wat groens te betasten, en zich daarmede te bestrijken, voelde zij zich regt gelukkig.' (De Stuers 1837.) Bovendien bleek deze kleine sloep veel steviger dan men had durven verwachten. Men bleef een nacht uitrusten. En bij terugkomst werd De Stuers aangesproken over een nieuwe poging om met dit kleine maar sterke sloepje naar Ambon te gaan. Na veel gediscussieer met de andere deskundigen, meende De Stuers dat, ondanks de harde moessonwinden, het plan een kans van slagen had. Over het vertrek van deze sloep leest men dan: 'Den 26sten des morgens ten 7 ure bij vallend water, stak de sloep af. De stuurman Katz was van een brief van mij aan den te Amboina gezagvoerend ambtenaar voorzien. Tot dusverre hadden wij N.O. of Z.O. wind gehad. Eensklaps waaide dezelve uit het westen en bleef den geheelen dag aanhouden, hetgeen wij als een bijzonder goed voorteeken beschouwden [...]' Op 31 mei schrijft Adriana:
Adriana
93
'Nous avons passé de tristes jours; Ie temps est nuageux, il pleut sans cesse. Le 28 au soir les marins sont venus prier mon mari de clouer le premier fer au vaisseau qu'on s'occupe de batir avec les planches et les fers du bateau a vapeur une espèce de bateau Indien, nommé Furnia - le commandant Lammleth et ses matelots sont a I'oeuvre depuis quelques jours, c'est notre dernier espoir et tous nous nous y intéressons également; Stuèrs va tous les jours voir le progrès de leurs traveaux. La nuit entre le 29 et le 30 le bateau a vapeur a perdu sa cheminée. Cette chute a entraïné la plus grande partie du derriére du vaisseau. Chaque jour a la marée basse Stuèrs, le commandant et Mr. Spreeuwenburg vont avec les matelots et les soldats chercher des planches pour le batiment qu'on construit. Hier, Mr. Spreeuwenburg a été envoyé sur le vaisseau pour jeter toutes les caisses a la mer [...] C'est notre Furnia qui apparemment nous sauvera; nous espérons encore du secours d'Amboina ou de Dilly, mais c'est si peu sür, ne vaut-il pas mieux travailler nous-mêmes a notre délivrance [...] Stuèrs porte luimême de grosses planches qu'il va chercher bien loin a la mer; le matin a cinq heures c'est lui qui réveille les soldats et avec eux il va jusque dans 1'eau. Sa présence fait aller tout le monde.' (Appendix, xviii.) In afwachting van de zozeer verhoopte terugkomst van het sloepje, schreef Adriana: '4 juin. J'ai interrompu ce journal, cher Père, ayant été tres malade ces trois jours. J'ai eu une affreuse attaque de crampes, tellement forte que nous craignions une fausse couche' (Appendix, xix). 'Tot de 7de juni viel er niets te melden', schrijft De Stuèrs: 'alleen leed mijn echtgenote in dien tusschentijd vreeselijk aan krampen [...] zij lag ellendig; wij hadden geen geneesmiddelen, zij smeekte om eenige verzachting en verlichting die men haar niet verleenen kon; den volgenden morgen waren de pijnen bedaard, maar zij was zeer afgemat [...] Des middags ten 3 ure [...] zagen wij eensklaps geheel onverwachts in het oosten een vaartuig dat koers naar ons stelde [...] wij erkenden duidelijk dat het eene brik was [...] Ik spoedde mij naar mijne vrouw en de overige passagiers om de plaats aan te wijzen, waar het vaartuig zichtbaar was; mijne vrouw was nog niet geheel hersteld, en ik geleidde haar over de moeijelijke koraalplaat naar een punt, waar zij het vaartuig kon zien; zij vroeg mij herhaaldelijk of dit vaartuig ons zien kon. Ik twijfelde zelf daaraan, tot dat eensklaps een kanonschot, door nog twee andere bij tusschenpoozingen van een paar minuten gevolgd, mij de vaste hoop gaven dat dit een vaartuig was ter onzer redding [...]' Adriana schreef: 'Cela nous fut comme un choc électrique. Les malades mêmes se levèrent et accoururent tremblant [...] on pleurait on s'embrassait, et toutes les deux heures on entendit ce coup de canon, cependant quel contraste dans ces moments de joie sans egale! Il fallait porter un de nos soldats dans sa dernière demeure, le matin même nous avions perdu un de nos machinistes.' (Appendix, xx.) De 8ste (juni) was de brik duidelijk zichtbaar; men zag dat een sloep werd neergelaten, die tot ieders vreugde in de richting van de minst gevaarlijke ontschepingsplaats koerste. Toen men stuurman Katz herkende, was De Stuèrs er zeker van dat het de oorlogsbrik de 'Nautilus' moest zijn, die op
Uitdeling van water en wijn aan de schipbreukelingen op Lucipara. (Tekening F.V.H.A. de Stuers; archief Stichting Victor de Stuers.)
Het deel van het koraalrif van Lucipara dat bij vloed droog bleef, met de hutten van de schipbreukelingen; in zee soldaten en matrozen op zoek naar schildpadden en krabben. (Tekening F.V.H.A. de Stuers; archief Stichting Victor de Stuers.)
Adriana
95
Ambon gestationeerd was. Na de emoties van de eerste ontmoeting had De Stuers haast met het voorbereiden van het vertrek. Hij besefte evenwel dat er zich met de inscheping nog allerlei ongelukken konden voordoen. Hij liet 140 loten maken en iedereen een lot trekken. De vrouwen en kinderen zouden het eerst vertrekken. Inmiddels was een tweede schip aangekomen, de koopvaardijboot 'Erich', die men op Ambon nog extra had ingehuurd. De 'Nautilus' ving honderd schipbreukelingen op, de 'Erich' kon er veertig bergen. Adriana geeft van deze ontroerende gebeurtenis het volgende verslag: 'Mme Spreeuwenburg et moi, nous fümes portées dans une chaise par 4 hommes, mes enfants chacun sur Ie bras d'un matelot. Avec bien de la peine la chaloupe fut mise h flot, des lames terribles menafaient & chaque instant de submerger notre frêle embarcation. C'est ainsi, que nous fïmes un trajet de 2 heures et arrivames malades et mouillés au brick.' (Appendix, xxi.) Zij vertelt niet hoe zij, moeizaam aan boord van de 'Nautilus' gearriveerd, aan dek is flauwgevallen, maar zich ook weer snel had hersteld. De volgende dag bleek het onmogelijk om de achtergeblevenen op te halen. Dat waren De Stuers, de commandant Lammleth, ingenieur van der Dussen, de sergeant-majoor Schwab en twee matrozen. 'M. Muller (luitenant-kommandant van de "Nautilus") me dit [schrijft Adriana] qu'il était au désespoir, qu'il n'osa faire chercher ces messieurs [...] Toute la nuit on tira des coups de canon. Le lendemain [...] quelle triste journée. Enfin Ie second jour la mer se calma, on envoya la chaloupe; lorsqu'elle retourna Stuers s'y trouvait. Nous étions donc tous sauvés [...] M. Muller fit mettre toutes les voiles et nous partlmes avec un bon vent.' (Appendix, xxii.) De volgende dag, 12 juni 1837, bereikten de 'Nautilus' en de 'Erich' Ambon: 'Vers les 11 heures nous entrames dans la baie, qui est plus magnifique qu'aucune autre que j'ai vue' (Appendix, xxiii). In een later brieffragment, waarin Adriana zich duidelijk uitspreekt over de schrijnende tegenstelling tussen het schroeiend verblijf op de Lucipara-riffen onder voortdurende levensbedreiging en de weldadige vrijheidsbeleving op Ambons groene kust, schrijft zij: 'Lorsque j'écrivis le 4 juin je n'osais encore espérer un changement dans notre position; bien des jours se sont écoulés depuis et c'est a Amboina oü nous sommes arrivés le 12 de ce mois que je vous envoie eet écrit. Comment, cher Père, décrire la joie qui remplit mon ame [...] Je revois la verdure, mes pieds touchent la terre, nous sommes bien loges, bien nourris, nous nous portons bien! [...] Il faut avoir été privé des premiers besoins de la vie et avoir eu les pieds déchirés [...] pour comprendre les délices d'un sol doux et facile; il faut avoir eu les yeux brulés par la vue continuelle d'une plage aride, et comprendre la beauté de la verdure; il faut avoir entendu pendant cinq semaines l'horrible bruit des flots se brisant avec fureur contre les roes seulement éloignés de quelques pas, pour
96
Cora Vreede-de Stuers
jouir du calme de cette nature si verte et si belle, de cette herbe fine et molle, de ces beaux bambous dont Ie doux bruissement porte 1'ame a une melancholie pieuse et tendre; il faut avoir bu avec peine et economie 1'eau noire et puante, pour se mettre comme moi a genoux devant un ruisseau limpide qui serpente sous les beaux arbres de notre magnifïque jardin. Oh mon Dieu! je renais a la vie [...] depuis que mes enfants jouent devant moi sur Ie gazon et que mon coeur n'a plus a souffrir de leur misère.' (Appendix, xxiv.) De Lucipara-eilanden, zo lezen wij in de Zeemansgids voor den OostIndische Archipel van 1908, bestaan uit een groep van vier onbewoonde koraaleilanden, samen gelegen op een groot rif dat nagenoeg overal met laagwater droogvalt. Alleen het noordwestelijk eiland, het grootste, heeft aan de noordwestelijke kant drinkwater in putten. Aan deze kant slepen schildpadvissers hun prauwen op het strand zolang zij daar bezig zijn. Zes zeemijl zuidwestelijker ligt een ander droogvallend rif, met twee zandplaten die nooit onderlopen. Daar, vermeldt de Zeemansgids, waren nog steeds de overblijfselen van het in 1837 gestrande stoomschip 'Willem I' zichtbaar. Van ankerplaatsen was geen sprake, aangezien de rifkanten zeer steil zijn. Van een duidelijk gemarkeerde droge en regentijd evenmin: buien, zware buien, komen het hele jaar voor. In het verslag van Mw. A. Weber - van Bosse van haar reis in de Bandazee aan boord van H.M. 'Siboga' (in verband met een diepzee-onderzoek waaraan zij een jaar lang deelnam), dat zij in omstreeks dezelfde periode als die waarin de Zeemansgids verscheen publiceerde, bericht zij het volgende over de Lucipara-eilanden: 'Wij zagen [...] niets dan witte koraalzandbanken [...] waartegen bij een beetje zee de zware branding hoogopbruischend overheen slaat [...] Enkele gedeelten der Lucipara-eilanden deden mij aan de groote zandbank denken, die zich voor Vlieland uitstrekt, maar een flauwe zon, groote wolkengevaarten of een triestige grijze hemel geven onze Noordzee-eilanden een geheimzinnige bekoring die de Lucipara-eilanden missen.' (Weber - van Bosse 1904:231.) Na een opmerking over de schelle tropenzon en het glinsterende koraalzand, dat de ogen pijn doet, vermeldt zij ook dat aldaar nog een gedeelte van de romp en resten van de mast getuigen van de stranding van de 'Willem I' in 1837. 'Verscheidene weken hebben de bemanning en de passagiers van dit vaartuig, waartoe ook de Gouverneur der Molukken met zijn vrouw en vier kinderen behoorde, hier het kommervol leven van schipbreukelingen geleid. Men kan zich indenken wat zij op die lage zandige eilanden onder die felle tropenzon geleden hebben, en hoe het de Gouverneur te moede was, toen hem op dat onherberg-
Adriana
97
zame oord een dochtertje werd geboren [...].' l0 (Cursivering C. V.-de S.) (Weber - van Bosse 1904:231.) Wij, die het verhaal van Adriana en de andere schipbreukelingen tot hiertoe hebben gevolgd, weten dat bovengenoemd evenement niet op Lucipara plaatsvond. Desalniettemin beseffen wij hoe het De Stuers te moede moet zijn geweest toen hij, samen met zijn hoogzwangere vrouw en hun kinderen en met al die lotgenoten voor wie hij zich verantwoordelijk voelde, veilig en wel de baai van Ambon binnenvoer. De overvolle kleine brik 'Nautilus' voer dus op 12 juni 1837 de baai van Ambon binnen. Hierover schrijft De Stuers zelf in zijn verslag dat: 'De deelneming, waarmede ons alle ingezetenen van alle standen en rangen [...] ontvingen is niet te beschrijven [...] Onze kinderen werden met aandoening beschouwd, omhelsd en naar de rijtuigen geleid [...] Den 14 des morgens aanvaardde ik het gezag [...] Den volgenden dag aanvaardde ik mede het militair bevel in de Molukkas.' (De Stuers 1837.) Hiermede werd een ceremonieel herhaald dat ongeveer 20 jaar eerder voltrokken moet zijn geweest toen, na het vertrek van de Engelsen uit Indië en een bloedige opstand op Ambon, 'the commissioners Engelhard and Middelkoop [...] were replaced by General De Koek, who was
appointed Governor, a man of humane methods who, within the limits of his authority, did what he could to relieve the population' (De Klerck 1938:96). De nieuwe gouverneur bewoonde met zijn gezin de buitenplaats Batoe Gadjah: 'Gouverneur Adriaan van der Stel (1706-1720) [...] was de ontwerper van het paradijsje [...] Nog eer de gouverneurs-generaal op Java hun Buitenzorg betrokken, bezaten de Ambonse gouverneurs reeds hun heerlijk Batoe Gadjah.' (De Graaf 1977a: 192.) Adriana schrijft hierover aan haar vader: 'Nous habitons un endroit charmant et Ie climat de Batoui Gadjah est délicieux. J'ai beaucoup a faire ici: nous vivons absolument a la campagne.' (Appendix, xxv.) Over de kinderen vertelt zij in de eerste brief na de bevalling over haar leven in Ambon: ' Amboina ce 29 Oct. 1837: Tous nos enfants se portent bien, la plus jeune est une fille; nous l'avons nommée 10
Een vergissing als deze kan een taai leven hebben, blijkens de aantekening in het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, onder 'Stuers, F.V.H.A., ridder de', alwaar in één zin twee onjuistheden te constateren zijn: 'leed hij schipbreuk [...] op het koraal rif van Lucipara [...] hier beviel zijn echtgenoote van eene dochter, de latere echtgenoote van den gouv.-gen. Mr. James Loudon'. Wij weten dat Cornelia niet op Lucipara maar op Ambon werd geboren, en dat niet zij maar haar nog geen twee jaar oudere zusje Louise, die toezag op haar broertjes terwijl zij op het rif naar schelpen zochten, later met genoemde functionaris trouwde.
98
Cora Vreede-de Stuers
Cornélie Goverta, et moi je suis sa nourrice, c'est vraiment un bonheur que je n'osais espérer après tout ce que j'ai souffert dans ma grossesse!' (Appendix, xxvi.) Op de fantasieën rondom de geboorte van dit kind is reeds gewezen. Er zijn hierover nog meer 'legendes' ontstaan - zie het artikel van H.J. de Graaf (1977b), waar wij lezen: 'Zij schonk pas het leven aan haar vijfde spruit in de ambtswoning van haar echtgenoot Batoe Gadjah, en wel op 19 augustus 1837'. Als haar namen vermeldt hij: Cornelia, Goverta, Elisa, Lucipara bij de doop. Dit zou men moeten nagaan in het doopregister, dat ons echter niet ter beschikking stond. Wij behoeven niet ver te zoeken om 'Tante Gootje' uit een aan het begin geciteerde brief aan te wijzen als naamgeefster van de kleine Cornelia Goverta. Maar of de naam Lucipara werkelijk ook in het doopregister voorkomt, is niet met zekerheid te zeggen. In de reeds vermelde brief gaat Adriana nog door met haar loftuigingen over het heerlijke buitenleven. Daar vertelt ze ook 'Nous commencons a faire une collection de cocquillages; j'étudie RUMPHIUS pour savoir comment les classer'. Verder vermeldt zij dat De Stuers een tournee van vijf weken over het eiland zelf en in het buurland Ceram heeft gemaakt. 'C'est Ie seul temps qui m'a paru long, nous n'aimons pas è nous séparer, il semble que nous nous aimons encore d'avantage depuis que nous avons eu tant d'inquiétudes Pun pour 1'autre'. (Appendix, xxvii.) In een latere brief, van 14 november 1837, drukt ook De Stuers zich in een geest van dankbaarheid en verbondenheid uit: 'Voor ons is al 't leed vergeten, wij zijn hier zeer gelukkig. Mijn moedige Adriane heeft geen sporen meer van al 'tgeen zij geleden heeft, alleen zijn haar oogen wat zwak [...] Successief sterven nu de ongelukkigen die ik gered heb: althans ruim 1/3 is dood, de andren zijn ziek maar zullen er hoop ik doorheenkomen [...] Ik omhels U met de innigste liefde, uwe liefhebbende zoon De Stuers.' Onder de inwoners van Ambon eisen de koortsen van kwaadaardige aard in 1838 heel wat slachtoffers. Eerst lijkt het alsof het gezin van Adriana daarvan zal vrijblijven. De Stuers merkt het echter duidelijk op zijn kantoor. Op 28 april schrijft hij aan zijn schoonvader: 'Ambon heeft de reputatie van een gezonde plaats te zijn. Die reputatie is geheel verloren. Na de doorgekomen Oostmoeson verwachtte men verbetering. Maar er is geen enkele keer in de ziekte ontstaan. Van inspectie reizen is door ziekte en sterfte onder het personeel geen sprake.' En hij vervolgt later, 11 juni 1838: 'Sedert eenige maanden heersen kwaadaardige koortsen, die veel slachtoffers hebben gemaakt; we zijn lang daarvan verschoond gebleven, doch eindelijk
Adriana
99
hebben wij allen een beurt gehad. Adriana heeft op dit oogenblik de koorts en kan U daarom tot haar leedwezen niet schrijven [...] Zij is veel afgevallen in de laatste tijden, maar een dik, frisch, zuigend kind (Comelia!) is er gedeeltelijk oorzaak van. De kinderen zijn nu hersteld. Ik hoop dat het drooge saisoen dat wij tegemoet gaan van goede invloed zal zijn op Adriana's verdere herstelling. Ambtenaren en het garnizoen zijn allengskens herstellende; zij hebben intusschen vreeselijk geleden. Op een populatie van 8 a 9 duizend zielen zijn ruim twee duizend menschen gestorven; terwijl op eenen Europeeschen kompagnie ruim een derde bezweken is en de heele kompagnie ziek is geweest.' Begin 1839, op 22 januari, kon Adriana weer persoonlijk aan haar vader schrijven. Met de gezondheid van de kinderen gaat het weer goed. In verband met hun verdere opvoeding hoopt ze bij een volgende overplaatsing in Europa te worden geplaatst. 'Ma petite Cornélie est la perle de mes enfants. Elle rit toujours et ses jolis yeux bleus expriment tant de douceur et de bonté, j'en suis vraiment trop folie "van mijn klippekindje". Louis a déja lu et relu tous les jolis livres que vous avez envoyés. Je m'occupe a lui apprendre Ie fran9ais [...] La petite Louise est une bonne petite mère pour sa poupée.' (Appendix, xxviii.) In een veel latere brief, van 4 mei 1840, vertelt ze weer van allerlei over de kinderen; de jongens rijden paard en van de meisjes wordt verteld: 'Louise surtout est gracieuse et elegante, Cornélie est spirituelle et plus vive. Cette petite occupe et amuse toute une société par ses saillis.' (Appendix, xxix.) Zij noemt haar 'klippekind' nu 'ma petite Lucipara'. Er is, zo vernemen wij in deze brief, op Ambon nog een jongetje geboren: 'Mon benjamin est délicat et faible et exige des soins constants'. Volgens het Nederland's Adelsboek is dit kind, Henri geheten, geboren op 13 december 1839. De brief van Adriana gaat dan verder: 'Nous voyons beaucoup de monde et je tache de rendre ma maison aussi agréable que possible, j'aime a voir du monde chez moi, mais pas a sortir et comme nous avons maintenant trois bateaux de guerre en rade il nous manque guère de visiteurs: j'ai toujours des loges et nous vivons gaiement, mais du train que nous allons vous pensez bien que nous n'économisons pas beaucoup, c'est impossible avec notre ménage et dans notre position. J'ai eu d'abord 1'idée d'accompagner Stuèrs quand il fera sa dernière tournee dans les Moluques, mais j'ai peur que cela n'ira pas depuis la fatale catastrophe de Ternate. Ma familie est trop grande pour venir loger chez des gens qui ont a peine un logement [...] Cependant je désirerais bien connaïtre Ie gouvernement de mon mari et voir ces belles contrées avant de quitter les Indes.' (Appendix, xxx.) Ook De Stuers heeft op die vierde mei aan zijn schoonvader geschreven. De Koek heeft deze post, gezien zijn aantekening, eerst op 26 oktober van dat jaar 1840 ontvangen. Ook zijn schoonzoon klaagt over de slechtere verbindingen, wegens de uithoek-ligging van Ambon.
100
Cora Vreede-de Stuers
'Met ieder schip hetwelk deze baai binnenvaart, vleijen wij ons, maar tevergeef, latere brieven van U te ontvangen [...] Ons gaat het in het algemeen wel [...] in overweging genomen dat hier steeds veel zieken zijn en de zieken gedurig instorten. Adriana is sinds lang vrij van koortsen en ziet er beter uit dan voor eenige maanden, maar aan aandoeningen van lever en milt lijdt zij gedurig.' De ziekte van zijn vrouw en de opvoeding van zijn kinderen doen hem besluiten verlof te vragen, allereerst naar Java en daarna, van daaruit, naar Nederland. Hij hoopt dan in de maand maart of april van het volgend jaar (1841) van de oostmoeson gebruik te kunnen maken voor zijn (zeil)reis naar Europa. Hij schrijft ook vrij uitvoerig over zijn functie en over de zware aardbevingen die vooral Ternate hebben getroffen. Zijn brief beëindigend, schrijft hij nog over zijn werk: 'Ik begin goed achter de Moluksche zaken te komen en zoude er thans wat beters van kunnen zeggen dan de Heer Olivier1' in zijn twee deelen heeft gedaan. Het heeft mij niet bevallen tot frontespies van dat werk het portret van den waardigen oud Gouverneur-Generaal van der Capellen, en zijn handelingen in de Molukka's als het ware door dien schrijver te laten rechtvaardigen. Over een paar maanden zal ik nog eene reis naar Ternate en Menado doen, en alsdan vaarwel aan die schoone landstreken zeggen.' Op 27 mei 1840 ging er weer een brief van De Stuers naar den Haag. In de ter beschikking staande verzameling brieven is hieraan niets door Adriana
toegevoegd. Blij dat zijn schoonvader, blijkens een ontvangen brief, het heel goed maakt, vertelt De Stuers hoe diens 61ste verjaardag op Batoe Gadjah uitbundig is gevierd met een avondbal in zijn ambtswoning, 'waarop al de beau-monde van Amboina genodigd was, zoo ook de Etat Majeur van de hier aanwezige Nederlandsche oorlogsscheepen [...] Men bestuurt gemakkelijker als men de menschen dikwijls ziet en het aangenaam weet te maken. Adriana heeft dat jong geleerd, en ik heb daar ook ondervinding van bij U opgedaan.' De Stuers en Adriana hebben - dat wordt steeds duidelijker uit beider brieven - besloten te vertrekken en daartoe de noodzakelijke stappen te nemen, niet alleen wegens de betrekkelijke geïsoleerdheid waarin zij en hun kinderen leven, maar vooral om gezondheidsredenen en ondanks hun aantrekkelijke bewoning in een prachtige omgeving; voor De Stuers ook, zoals hij zelf uitspreekt, een werkkring die hem bevalt. Adriana's brief van 4 mei 1840, de laatste die ons ter beschikking staat, eindigt als volgt: 'Stuers vous a parlé de nos plans de retour et moi je veux y ajouter que je désire 11 Johannes Olivier, geboren te Utrecht in 1789, arriveerde in Indië in 1817 en overleed te Batavia in 1858, alwaar hij directeur van de Landsdrukkerij was geweest. Vermoedelijk wordt hier bedoeld zijn boek Aanteekeningen gehouden op eene reize in Oost-Indië, 1827.
Adriana
101
ardemment vous revoir, quoique nous n'aurons jamais un endroit plus heureux que Batugadjah; je désire pourtant Ie quitter et je suis persuadée que nous regretterons vivement Amboina. Les enfants sont si heureux, jouissent de tant de liberté, mais lesfièvresqui reviennent tous les ans et les inquiétudes que j'ai sans cesse pour eux et pour mon mari diminuent de beaucoup les charmes de notre position ici.' (Appendix, xxxi.) Op 1 januari 1842 vertrok het hele gezin naar Nederland. De Stuers was 50 jaar en Adriana 34. Hij zou, op hoge leeftijd, op 29 december 1881 in Den Haag overlijden. Adriana zou hem slechts enkele dagen overleven, na 54 jaar met hem getrouwd te zijn geweest, waarvan ongeveer twaalf in Indië. Aan de kroniek van de jaren 1809-1840 die Adriana in Indië doorbracht is een einde gekomen. We hebben getracht om, aan de hand van haar correspondentie met haar vader, een beeld van haar op te roepen zoals zij geweest moet zijn. Zij behoorde tot een nieuwe elite van in Europa geboren en opgeleide koloniale bestuurders en officieren, die hun vrouwen vandaar meebrachten. In deze nieuwe 'kaste', waar het leven van vrouwen naar Europese normen was ingericht, waren de maatschappelijke categorieën onderling - van Europeanen en niet-Europeanen, van mannen en vrouwen - duidelijker gescheiden geraakt. Aanpassing aan het nieuwe sociale patroon met een 'gendered identity', zoals we dat thans zouden noemen, bracht bij Adriana geen merkbare weerstand teweeg; haar opdracht was vanzelfsprekend: moeder worden en kinderen grootbrengen. Of dat nu tijdens haar gedwongen verblijf op de Lucipara-riffen was of tijdens de zo veel meer ontspannen jaren op Batoe Gadjah, haar aandacht bleef gericht op het ter wereld brengen, het zogen en het opvoeden van haar kinderen. Daarover kwamen geen klachten over haar lippen. De sociale plichten welke zij als echtgenote van een vooraanstaand functionaris had te vervullen aanvaardde zij eveneens als vanzelfsprekend, ook al maken kleine opmerkingen of het ontbreken van belangstelling voor bepaalde details - van kleding of sieraden - ons duidelijk dat zij hieraan niet meer dan de strikt noodzakelijke aandacht besteedde. Wij menen daarom haar geen onrecht te doen met haar leefwijze als conventioneel en haar gedrag als conformistisch te kwalificeren. Wij hebben ook geen reden om aan te nemen dat haar sociale rol afwijkt van die van andere vrouwen in deze koloniale elite aan het begin van de 19e eeuw. Het is ons echter te doen geweest om naast een inzicht in dat sociale leven van Adriana's tijd, ons bekend uit de officiële rapporten en verslagen, iets gewaar te worden van Adriana's eigen persoonlijkheid. Wij kunnen ons afvragen of het wel mogelijk is deze te evalueren alleen op basis van de door ons gebruikte bronnen: Adriana's brieven aan een zeer gerespecteerde vader. Andere bronnen, zoals correspondentie met leeftijdgenoten, ontbreken. Wel zijn er de opmerkingen van haar tante Gootje, die in een brief vanuit Weltevreden aan de familie in Holland schreef dat 'Albert en Adriana zijn vrolijk en speelziek als kinderen, zonder de minste
102
Cora Vreede-de Stuers
pretentie'. Later schrijft haar man, De Stuers, in zijn verslag van de schipbreuk dat zij met alles tevreden was, anderen opbeurde en de moed had aantekeningen te houden. Ook de eerste brochure over de Lucipara-ramp12 noemt moed als één van haar karaktereigenschappen. Al deze opmerkingen geven ons stellig iets te weten over de persoonlijkheid van Adriana. Haar grote aanhankelijkheid aan haar vader, die ondanks zijn drukke werkzaamheden, eerst in Middelburg en vanaf 1836 als minister van binnenlandse zaken in Den Haag, haar brieven bemoedigend en met aandacht voor de kinderen beantwoordde, en haar trouwe verbondenheid met haar echtgenoot - dit alles is af te leiden uit de correspondentie. Maar hoezeer de innerlijke belevingswereld van Adriana uitstijgt boven de wereld van sociale verplichting, waaraan haar gedragingen waren aangepast, blijkt eerst duidelijk uit haar reacties na de schok van de schipbreuk op de Lucipara-riffen. Zij wordt dan gedreven tot een nog ongekend zelfstandig optreden wanneer zij zich in de eerste nachten van onzekerheid en eenzaamheid tot kalmte dwingt. In de gevaarljke situatie waarin zij zich bevindt spreekt zij éénmaal duidelijk haar gevoelens jegens haar man en kinderen uit: 'Zonder hoop op redding [...] dank ik de hemel dat ik samen met mijn man en kinderen ben. Als het anders afloopt, laten wij dan gezamenlijk omkomen.' (Vertaling C. V.-de S.) En: 'J'ai du courage pour tous les malheurs, mais survivre a mon mari, hélas, je ne 1'aurai jamais'. Zo duidelijk heeft ze zich nooit eerder of later uitgesproken. Wanneer zij na de redding op het overvolle dek van de 'Nautilus' staat, ingeklemd tussen haar lotgenoten, in een algemene stemming van spanning en onzekerheid over de naaste toekomst, en haar blik richt naar de groene heuvelreeks van Ambons kust, wordt zij overweldigd door de schoonheid van deze omgeving: 'wij voeren de baai binnen, de mooiste die ik ooit heb gezien'. Zo was haar eerste reactie na de redding: een hartekreet die klinkt als de belijdenis van haar wezensrelatie met de Schepping.
Met dank voor de in velerlei vorm geboden hulp aan: P. Baars, C. de Booy-Loggers, D. Buur, E.V. Gatacre, K. Kleijn, C. Posthumus, J.Th. Schrijvers, E.V. de Stuers, A.M.M, ten Tooren-Smit, G.J.D. Wildeman en M. Wijsman - van Wassenaer.
12 Schipbreuk van den Gouverneur F. ridder De Stuers op de Lucipara's den 5 van Bloeimaand 1837; Ten voordeele van de gewonde en zieke Militairen [van Bronbeek], Arnhem: Slot, z.j. (verspreid in de 19e eeuw). In deze brochure wordt op blz. 23 in een voetnoot het karakter van Adriana als volgt beschreven: 'Mevrouw De Stuers heeft destijds in eenen uitvoerigen brief haren waardigen vader in kennis gesteld met alle bijzonderheden [...] op de Lucipara wedervaren. Gevoel, bedaardheid, kalme berusting, toewijding en moed schitteren in die brief. Hoe jammer dat die brief tot heden niet in druk is gegeven.'
Adriana
103
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Gelman Taylor, Jean, 1983, The social world of Batavia; European and Eurasian in Dutch Asia, Madison: University of Wisconsin Press. Graaf, H.J. de, 1977a, De geschiedenis van Ambon en de Zuid-Molukken, Franeker: Wever. -, 1977b, 'De raderstoomboot Willem I verging bij de Lucipara eilanden', Zelfbeschikking 1:13-4, 4:12-4. Klerck, E.S. de, 1938, History of the Netherlands East Indies II, Rotterdam: Brusse. Stuers, F.V.H.A. de, 1833, Mémoires sur la guerre de l'ile de Java, de 1825 a 1830, Leyde: Luchtmans. -, 1837, 'Verslag van de luitenant-kolonel De Stuers aan Z. Exc. den GouverneurGeneraal van Neêrlandsch Indië, wegens de geledene schipbreuk op de Lucipara's, met Z.M. Stoomschip Willem I, kommandant luitenant honorair Lammleth, in den nacht van den 5. op den 6. Mei 1837', Javasche Courant, 30 Augustus. [In vertaling opgenomen in de Annales Maritimes et Coloniales (Paris) 23 (1838):5-, 1847, Gedenkschrift van den Oorlog op Java van 1825 tot 1830, Amsterdam: Muller. [Uit het Frans vertaald door H.M. Lange.] Weber - van Bosse, A., 1904, Eenjaar aan boord H.M. Siboga, Leiden: Brill. Zwitzer, H.L., en CA. Heshusius, 1977, Het Koninklijk Nederlands-Indische Leger 1830-1950; Een terugblik, Den Haag: Staatsuitgeverij.
104
Cora Vreede-de Stuers
APPENDIX NEDERLANDSE VERTALINGEN VAN FRANSE CITATEN (Vertaald door Cora Vreede - de Stuers)
i. Lieve Vader, we zijn nu dicht bij Java [...] Ik zou mij erop willen verheugen binnenkort in Batavia te zijn, maar ik kan het niet nu u er niet is! [...] Zelfs niet alle genegenheid die ik voor mijn geboortegrond voel kan mijn verdriet om van u gescheiden te zijn verzachten; hoe dichter ik bij mijn bergen kom, des te meer denk ik aan ons voorbije geluk toen die liefste aller Moeders er nog was. Die herinnering doet me in tranen uitbarsten. Lieve Moeder. Al mijn gedachten, al mijn wensen en innigste hoop zijn dat ik haar graf mag terugzien [...] Ja, ik weet dat ik er te veel mee bezig ben, maar ik kan mijn gedachten aan u in Middelburg niet veranderen. Gedurende die wrede scheiding tussen u en mij zou ik het liefst in Magelang wonen! ii. Stuers en de kinderen maken het goed en hebben het over het algemeen goed gemaakt, op een paar uitzonderingen na. Louis is flink gegroeid; mijn kleine Louise blijft ondanks een goede gezondheid een klein en zwak poppetje. Mijn gezondheid heeft het tijdens de reis niet zo goed uitgehouden [...] 'k Heb zelfs drie weken in bed moeten blijven [...] In die periode heb ik mijn kleine Louise niet meer zelf gevoed [...] Die arme Stuers heeft zich ongerust gemaakt over mij [...] Zijn tedere zorgen hebben even veel tot mijn beterschap bijgedragen als de medicijnen van de dokter [...] Ik begrijp niet dat de tijd zo snel voorbij gaat aan boord; de dagen lijken op elkaar en toch komt het moment dat men zich 's avonds terugtrekt altijd te vroeg [...] Het Neptunus-feest is vrolijk verlopen [...] Op 25 Mei hebben wij extra aan u gedacht [...] We hebben een vol glas champagne op uw gezondheid gedronken [...] Ik kan me niet voorstellen dat het vijf maanden geleden is dat ik u nog omhelsde en dat ik me nu in een andere wereld bevind [...] Stuers probeert mijn aandacht terichtenop onze toekomstplannen en mijn huishouden. Na acht jaar huwelijk zal ik voor het eerst een eigen huishouding hebben! We zullen zeker goed ingericht zijn en zeer confortabel in Batavia of elders. Stuers heeft alles met zoveel zorg en smaak geregeld [...] Dag liefste Vader; ik stuur u duizend en duizend kussen. iii. Liefste Vader, we zijn reeds tien dagen hier en zijn met niets anders bezig geweest dan bezoek ontvangen en bezoeken afleggen [...] Stuers is met grote onderscheiding door de Gouverneur-Generaal ontvangen [...] Gisteravond zijn we naar een bal bij Dhr. en Mevrouw Halewijn geweest. iv. Ze praten met Tante (Lange) over U, verhalen over Middelburg. Hun spelletjes zijn al anders. De eerste dagen waren ze nog matrozen, nu worden ze weer koetsier en paarden. v. [...] om u onze goede aankomst in Batavia te berichten en onze entree bij onze dierbare Oom en Tante, die we beide in goede gezondheid aantroffen, evenals Hein Lange en Mietje. Zij hebben ons allerhartelijkst ontvangen [...] en ik ben blij dat deze lieve familieleden mij hebben geaccepteerd [...] Tegen vier uur 's middags omhelsde ik mijn lieve Tante.
Adriana
105
vi. Het klimaat doet me veel goed, want ik heb nog geen last van ook maar de geringste asthma-aanval gehad. vii. We hebben veel bezoek en men schijnt graag terug te komen [...] Ik vind hun gezelschap ook prettig, maar soms is het te druk. De mensen gaan hier te veel uit en Mw. de Eerens gaat de soirees nog verder uitbreiden; ik beschouw ze als 'sociaal' maar niet erg plezierig. Het emotioneert me erg om in het huis te komen waar ik vroeger met mijn dierbare ouders woonde. Iedere keer dat ik er kom loop ik door de kamers en zou ik naar Moeder's slaapvertrekken willen gaan; maar dat heb ik nog niet durven vragen. viii. Gouverneur de Eerens is hier reeds enkele dagen. Men verwacht de komst van mevrouw de Eerens iedere dag. Men zegt dat Batavia dan veel vrolijker zal zijn, want zij houdt van uitgaan. Momenteel is hier niet veel te beleven, afgezien van een Franse opera, een kleine troep acteurs die regelrecht uit Frankrijk zijn gearriveerd. Het is zo zo; de actrices zijn echt lelijk en het geheel is middelmatig, maar hier maken zij indruk. ix. Ik zie Mevrouw Cochius veel. Het is een allerliefste vrouw en ik ga graag met haar om. x. Vanochtend heb ik afscheid genomen van Generaal Cochius; zijn arme vrouw zit erg in de put. Ik heb getracht haar zoveel ik kon op te beuren en af te leiden. Over één of twee maanden moet zij bevallen en dat maakt de scheiding van haar man nog verdrietiger [...] De kinderen maken het goed; kleine Louise loopt nu helemaal los [...] Ik zelf ben nu bezig haar over een paar maanden een zusje of broertje te schenken. xi. Mijn liefste Vader, Ik schrijf u nog een paar woordjes over onze kinderen. Ze maken het alle goed en ikzelf ook, al houd ik niet van het klimaat van Soerabaya. Die oosterwinden veroorzaken weer mijn borstkrampen. Ik zal blij zijn wanneer we in Ambon zijn, want ondanks alle hartelijke gastvrijheid van de familie Reitz wil ik me graag weer echt thuis voelen, en ik denk dat Ambon mij uitstekend zal bevallen, ook de kinderen, want Batugadja is geschikt voor ons. xii. Ambon, juni 1837: Vandaag, 10 mei, vier dagen geleden met alles wat ons dierbaar is op een dorre vlakte geworpen, wil ik u, o mijn geliefde vader, schrijven. En als dit papier u ooit bereikt, zult u weten dat uw kind, temidden van alle bedroefdheid als moeder en echtgenote, toch altijd nog dacht aan haar dierbare vader! xiii. Voor het eerst zegen ik de afstand die ons scheidt [...] En toch [...], zonder toekomst, zonder veel hoop op redding, ben ik niet helemaal ongelukkig en richt ik met elk gebed een dankwoord tot de Hemel dat ik samen met mijn man en kinderen ben [...] Misschien worden we gered, maar als de Hemel daar anders in voorziet, ach, dat Hij dan in zijn barmhartigheid ons alle tesamen tot zich mag nemen, want ik kan alles aan behalve hem, mijn echtgenoot, overleven, dat kan ik nooit. xiv. Eerst was ik helemaal terneergeslagen, maar Stuèrs heeft me de nodige moed ingeblazen om met de voorbereidingen te beginnen.
106
Cora Vreede-de Stuers
xv. Mijn ogen bleven gericht op het schip waar mijn man nog verbleef; ik bad, want alleen God kon me de moed geven om deze verschrikkelijke beproevingen te doorstaan. Ik ging op een grote steen zitten en probeerde mijn kleren te drogen terwijl ik mijn arme kleine Louise wat trachtte af te leiden. Haar voetjes waren te teer om te gaan staan op die grote puntige stenen, die door onze schoenzolen heenboorden. xvi. Nooit zal ik die eerste nacht vergeten, zoals ik daar op die snijdend scherpe stenen zat, verkleumd van de kou, drijfnat, hongerig [...] Bij een razende zee hoorde ik vlak bij me de golven tegen de koraalriffen kapotslaan, een afschuwelijk geluid, waarvoor ik tevergeefs heb getracht een vergelijking te vinden. Nee, er is niets op aarde dat vergelijkbaar is met dat lawaai, vooral als men alleen wakker ligt om dat aan te horen [...] De volgende dag, 7 mei, vonden de soldaten een schildpad, 's Avonds werden we allen overstroomd door stortregens. Men probeerde met succes een klein tonnetje dat we bezaten met regenwater te vullen. Dat was een geluk, want daar ontbrak het ons geheel aan en het was vloed, dus hadden we weinig hoop zoet water vanaf het schip te krijgen [...] xvii. De nachtelijke overtochten (naar het schip) gaan door; de rijst die aan boord was, ongeveer 6 pikul of zakken, is nu overgebracht. De planken zijn gearriveerd, onze tent zal vandaag (17 mei) afgemaakt kunnen worden. Ik ben vooral blij om de kinderen, want vooral voor hun ben ik bang voor die regenbuien! Het is zo koud, ikzelf heb er de vervelende gevolgen van ondervonden; ik ben er ziek van geweest, maar met mijn zes maanden zwangerschap heb ik eigenlijk meer last van hartzeer dan van lichamelijke pijn. Het zijn die zorgen als moeder wanneer ik denk aan de toekomst [...] Ons dagelijks rantsoen bestaat uit slechts 8 a 10 pond rijst voor 140 personen. Die schildpadden waren hard nodig als aanvulling [...] Behalve de rijst en het gezouten vlees wordt er 3 maal per dag drinkwater uitgedeeld aan de militairen en zeelieden en 2 maal wijn. Ook wij zijn op rantsoen [...] Vooral de eerste dagen ging ik met de kinderen mee in de rij staan tussen de militairen en de matrozen [...] Stuèrs heeft nu een kleine tent laten opzetten om beter voor een tiental zieken te kunnen zorgen. Maar jammer genoeg ontbreekt het ons aan medicijnen. De wijn, de thee en een beetje suiker zijn de enige verzachting. Waar de zieken nog de meeste last van ondervinden, en wij ook, is de afschuwelijke lucht van de schelpen bij laag water. xviii. We hebben droeve dagen doorgemaakt; de lucht is bewolkt, het regent aldoor. De 28ste 's avonds zijn de zeelieden aan mijn man komen vragen om de eerste ijzeren band te slaan om de boot die men met de ijzers en planken van ons stoomschip bezig is te bouwen. Het wordt een soort indische boot, die Furnia zal heten. De commandant Lammleth is daar sinds een paar dagen met zijn matrozen aan bezig. Het is onze laatste hoop en we zijn er allen evenveel in geïnteresseerd. Stuèrs gaat iedere dag kijken hoe ze vorderen met hun werk. In de nacht van de 29ste op de 30ste heeft het stoomschip zijn schoorsteen verloren. Daarmee is het achterste deel van het schip grotendeels verdwenen. Iedere ochtend bij laag water gaan Stuèrs, de scheepscommandant en Dhr. Spreeuwenburg er met de zeelieden en de soldaten op uit om planken te zoeken voor de boot die men aan't bouwen is. Gisteren is Dhr. Spreeuwenburg aan boord van het stoomschip gestuurd om alle aanwezige kisten in zee te gooien [...] Furnia zal blijkbaar onze redding moeten zijn; wij zien nog steeds uit naar redding vanuit Ambon of Dilly, maar dat is zo onzeker dat wij beter zelf aan onze bevrijding kunnen werken [...] Stuèrs draagt zelf dikke planken aan die hij ver op zee is gaan zoeken, 's Ochtends om vijf uur is hij degeen
Adriana
107
die de soldaten wekt om met hen in zee te gaan. Zijn aanwezigheid draagt ertoe bij dat iedereen meegaat. xix. 4 juni. Ik heb mijn aantekeningen moeten onderbreken, lieve Vader, omdat ik de laatste drie dagen erg ziek was. Ik heb een vreselijke aanval van krampen gehad, zo hevig dat we bang waren voor een miskraam. xx. Het was als een electrische schok voor ons. Zelfs de zieken kwamen uit bed en kwamen bevend aanlopen [...] de mensen huilden en omhelsden elkaar; en om de twee uur hoorden we dat kanonschot. En toch, wat een tegenstelling in deze ogenblikken van weergaloze blijdschap! Eén van onze soldaten moest naar zijn laatste rustplaats gedragen worden; diezelfde ochtend hadden wij één van onze machinisten verloren. xxi. Mevrouw Spreeuwenburg en ik werden ieder in een stoel door vier mannen gedragen, en mijn kinderen in de armen van een matroos. Het kostte heel wat moeite om de sloep te water te laten, verschrikkelijke golven dreigden ieder ogenblik ons broze vaartuigje te verzwelgen. Op die manier legden we een afstand van twee uur af, en arriveerden we ziek en kletsnat op de brick. xxii. Dhr. Muller (luitenant-kommandant van de 'Nautilus') zei me dat hij ten einde raad was, dat hij de heren niet durfde te laten afhalen [...] De hele nacht ging men door met het afvuren van de kanonnen. De volgende dag [...] wat een treurige dag! Eindelijk, op de tweede dag, kalmeerde de zee en zond men de sloep uit. Toen deze terug kwam was Stuèrs erbij. We waren dus allen gered [...] Muller liet alle zeilen bijzetten en we vertrokken met een gunstige wind. xxiii. Tegen elf uur voeren we de baai (van Ambon) binnen, de mooiste die ik ooit gezien heb. xxiv. Toen ik 4 juni schreef durfde ik nog niet op een verandering in onze situatie te hopen. Sindsdien zijn er heel wat dagen voorbijgegaan, en pas van Ambon, waar we de 12de juni zijn aangekomen, stuur ik u dit stuk. Hoe moet ik u, lieve Vader, de vreugde beschrijven die mijn hart vervult [...] Ik zie weer gras en gebladerte, mijn voeten raken de aarde, we hebben een goed onderkomen, zijn goed gevoed en voelen ons goed! Men moet van de eerste levensbehoeften verstoken zijn geweest en gescheurde voeten hebben gehad [...] om de verrukking van een zachte en makkelijke grond te ondervinden. Men moet zijn ogen hebben verblind door het voortdurend uitzicht op een dor strand om de schoonheid van groen gebladerte te beseffen. Men moet vijf weken lang dat afschuwelijke lawaai van de golven die op een paar passen afstand als razenden tegen de rotsen beukten gehoord hebben om te genieten van de stilte van die prachtige groene natuur, van dat fijne groene gazon, van die mooie bamboes, die met hun zachte gesuizel het gemoed in een stemming van eerbiedige, zachte melancholie brengen. Men moet met moeite en mate vuil stinkend water hebben gedronken om, zoals ik nu, neer te knielen voor een helder beekje dat zich onder het fraaie geboomte van onze prachtige tuin slingert. O mijn God, ik herleef [...] nu ik mijn kinderen voor me op het gazon zie spelen en mijn hart niet meer onder hun ellende hoeft te lijden. xxv. We wonen in een aardige omgeving en het klimaat in Batoe Gadjah is heerlijk. Ik heb het hier erg druk: we leven helemaal buiten.
108
Cora Vreede-de Stuers
xxvi. Ambon, 29 okt. 1837: Onze kinderen maken het allen goed. De jongste is een meisje. We hebben haar Cornélie Goverta genoemd, en ik voed haar zelf; dat is een waar geluk, waarop ik niet had durven hopen na alles wat ik tijdens mijn zwangerschap heb geleden! xxvii. Dat was de enige periode die me lang leek. We zijn niet graag gescheiden; het lijkt wel of we nog meer van elkaar houden sinds we ons zo bezorgd om elkaar hebben gemaakt. xxviii. Mijn kleine Cornelia is de parel van mijn kinderen. Ze lacht altijd en haar mooie blauwe ogen stralen zoveel zachtheid en vriendelijkheid uit, ik ben werkelijk dol op 'mijn klippekindje'. Louis heeft al de mooie boeken die u hem heeft gezonden al gelezen en herlezen. Ik ben bezig hem frans te leren [...] Kleine Louise is een lief moedertje voor haar pop. xxix. Vooral Louise is gracieus. Cornelia is geestig en vief. Dat kleine ding houdt een heel gezelschap bezig met haar gekke invallen. xxx. We zien veel mensen en ik doe mijn best om mijn huis zo prettig mogelijk te maken. Ik houd van thuis ontvangen, maar niet van uitgaan, en nu dat we drie oorlogsschepen op de rede ten anker hebben, ontbreekt het ons niet aan bezoek. Ik heb aan één stuk door loges en het is vrolijk in huis, maar u begrijpt wel dat wij bij deze leefwijze niet veel sparen, dat is onmogelijk met ons huishouden en in onze positie. Aanvankelijk had ik het idee om met Stuèrs mee te gaan op zijn laatste tournee door de Molukken, maar ik ben bang dat dat niet zal kunnen sinds de fatale catastrofe van Ternate. Mijn gezin is te groot om bij mensen die nauwelijks een onderkomen hebben te logeren [...] Toch zou ik graag het bestuursdistrict van mijn man leren kennen en deze prachtige streek bezoeken voordat wij Indië verlaten. xxxi. Stuèrs heeft u gesproken over onze plannen om terug te keren, en ik wil daaraan toevoegen dat ik vurig wens u terug te zien, ofschoon we nooit meer een gelukkiger standplaats dan Batugadja zullen hebben; toch wil ik er weg, al weet ik zeker dat wij Ambon heel erg zullen missen. De kinderen zijn zo gelukkig en genieten van hun vrijheid; maar de jaarlijks terugkerende koortsen en mijn nimmer aflatende ongerustheid over hen en mijn man doen heel veel af aan de aantrekkelijkheid van ons verblijf hier.