J. Ras Lange consonanten in enige Indonesische talen II In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 126 (1970), no: 4, Leiden, 429-447
This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl
LANGE CONSONANTEN IN ENIGE INDONESISCHE TALEN II Verdubbeling van de slotconsonant van het basismorjeem bij gesuffigeerde vormen.
I 11 een vorig artikel 1 heb ik een vroeger bij Maleise en Javaanse § copiisten voorkomende gewoonte om mediale consonanten volgend op pepet (de vocaal / a / ) dubbel te schrijven besproken. Maleise woorden als bdsar, karat, tdlut, etc. vinden wij in oude handschriften vaak gespeld: b.ss.r, k.rr.t, t.ll.q. Modern Maleis pdtuv, vinden wij in een oude inscriptie gespeld pattum. Op soortgelijke wijze komt in de Oudjavaanse Jayapattra oorkonde van de 10e eeuw A.D. de titel samaggat voor, die we in jongere teksten aantreffen als samzgat of pamggat (ook pamdgdf) en de naam Gallam voor modern Gdlam, het woord pajjah voor modern Javaans pdjah (dood), etc.2 Ik heb getracht om aan te tonen dat, in tegenstelling tot de tot op heden algemeen aanvaarde opvatting, de mediale consonanten waar het hier om gaat niet dubbel werden geschreven om aan te geven dat er een / a / voorafging, doch dat met deze spelling werd bedoeld aan te geven dat het hier lange consonanten betrof. Met de geleidelijke reductie van deze lange consonanten tot korte verdween ook de gewoonte om ze dubbel te schrijven. De correlatie tussen het voorkomen van de / a / en de verdubbeling van de erop volgende mediale consonant in Javaans en Maleis is, zo heb ik verder betoogd, van soortgelijke aard als die tussen het optreden van / a / gevolgd door lange middenconsonant in verwante talen zoals 1 2
BKI 124 (1968), pp. 521-541. T. Iskandar, De Hikajat Atjéh, 's-Gravenhage (1958), p. 10 e.v.; H. Kern, Regelen van Klankverbinding in 't Oudjavaansch, BKI 5e volgreeks, deel 4 (1889), p. 298 e.v.; R. Poerbatjaraka, Swara ë (pepet), Bahasa dan Budaja no. 3, tahun V (1957), p. 13 e.v.; zie ook: J. Brandes, Een Jayapattra of acte van eene rechterlijke uitspraak van Qaka 849, TBG 32 (1889), p. 146 e.v.
430
J. J. RAS
het Madoerees (in woorden als dnndm, zes, etc.) en het Boeginees (woorden als gdnnd?, volledig, etc). Een verschil is echter dat bij de betrokken woorden in het Madoerees en Boeginees het woordaccent op de eerste (door die lange middenconsonant gesloten) syllabe rust, terwijl in het Javaans en Maleis, waar de middenconsonant na / a / niet meer als lange wordt gerealiseerd, de betrokken woorden het accent op de slotsyllabe hebben. Vergelijking van de situatie op dit punt in onderscheidenlijk Maleis, Javaans, Madoerees en Boeginees met die in het Makassaars en Sangirees leverde een beeld op dat ik in de samenvatting aan het eind van mijn betoog weergaf met de volgende correspondentieformule: Sangirees:
Có?CV)
Makassaars:
(aPCV)
jaCV
-
Boeginees: ,-
aCV
Madoerees: Javaans:
Maleis:
=
waarbij [ ' ] het woordaccent aangeeft en [ ~ ] foneemlengte. Het materiaal gaf aanleiding om de onderling verschillende situaties zoals aangetroffen in de met elkaar vergeleken talen te zien als verschillende fasen in parallel verlopende historische processen van soortgelijke aard. In zijn essentie zou het hier gaan om het volgende proces van phonetische verandering: Ca'PCVC -
CaCVC -* CaCVC
Dit proces zou in het Maleis en Javaans reeds voltooid zijn, doch in de andere geciteerde talen nog in de eerste dan wel tweede fase verkeren. Ik stelde tenslotte vast dat lange consonanten in Indonesische talen niet slechts ontstaan zijn door assimilatie van een glottal stop, doch eveneens ontstaan kunnen zijn door assimilatie van een nasaal of van een willekeurige andere consonant aan de er direct op volgende. Als voorbeelden van assimilatie van een nasaal aan de eropvolgende consonant haalde ik gevallen aan uit het Madoerees (pkkel uit cw,kel, etc), Boeginees (<7a.Ww.t3 uit gantvm,, etc.) en Toba Batak (tobbak uit tombak, etc). Voor assimilatie van een willekeurige consonant aan de er direct op volgende andere consonant verwees ik naar de z.g. geredupliceerde monosyllabische wortels (gevallen als Madoerees caccap uit capcap, etc). Tenslotte merkte ik op dat evenals de besproken lange consonanten ook de eraan voorafgaande / a / secundair kan zijn. In ons Boeginese en Sangirese materiaal troffen wij reeds enige voorbeelden van een secundaire [a] aan, b.v.:
LANGE CONSONANTEN II Boeginees:
Sangirees:
tdttef pdppa? bdbbuf
tdftiggf pgfpasd? bdfbu?
tegenover tegenover tegenover
431
Makassaars:
Maleis:
teftef pappasa? bufbu?
titif papas bubu?
Aldus meende ik, afgezien van de geconstateerde phonetische veranderingen, te hebben gedemonstreerd: 1. het belang van spellingseigenaardigheden voor historisch en vergelijkend taalonderzoek in de Indonesische taalfamilie; 2. het gevaar van formulering van klankwetten en het maken van reconstructies gebaseerd op louter horizontale vergelijking van een beperkt aantal woorden zonder begeleidend historisch onderzoek; 3. de bijzondere complicatie voor het historisch en vergelijkend onderzoek gelegen in het optreden van parallelle ontwikkelingen. In de in het hierboven aangehaalde artikel opgenomen citaten van H. Kern en R. Poerbatjaraka was niet alleen sprake van woorden van het type [ C V C C i V ( C ) ] , doch ook van woorden die de structuurformule [C V C V C Ci -f- suffix beginnend met een vocaal] vertonen, m.a.w. van gesuffigeerde vormen waarin de eindconsonant van het basismorfeem dubbel geschreven is. Ik noemde in dit verband de door Poerbatjaraka gegeven voorbeelden partfiwattan voor moderner p(w,liwstan (basismorfeem liwat) en umadagga voor modern umadgga (basismorfeem addg). Ik wees er reeds op dat hier zo'n dubbelgeschreven consonant zeker niet altijd voorafgegaan wordt door [a]. Immers, naast de genoemde komen ook vormen voor als: ucappan (basismorfeem ucap), anuturrakgn (basismorfeem tutur), manyutussi (basismorfeem utus), etc. Dit geldt zowel voor oude als ook voor jongere Javaanse teksten. Na onze bespreking van de dubbelgeschreven middenconsonanten zullen wij ons thans bezighouden met deze vóór een suffix dubbelgeschreven eindconsonanten van basismorfemen. Gezien het voorafgaande ligt het voor de hand dat wij ons zullen afvragen: 1. hoe verhoudt zich de schrijfwijze tot de fonetische werkelijkheid; 2. hoe is het gesteld met het milieu van die dubbelgeschreven consonanten, in het bijzonder met de voorafgaande vocaal; 3. hoe is het verschijnsel historisch te verklaren.
432
J. J. RAS
Suffigering in het Javaans. Het dubbel schrijven van de slotconsonant van het basismorfeem bij gesuffigeerde vormen is ook in het modern Javaans, althans in teksten geschreven in het Javaanse letterschrift, nog gewoonte. Strikte consequentie wordt hierbij evenwel niet altijd meer betracht. De reden hiervan zal wel zijn dat de betrokken consonantfonemen in deze posities niet gerealiseerd worden als lange, doch als gewone korte consonanten. Men schrijft dus weliswaar ucappan (met aksara [pa] gevolgd door pasangan [pa]) doch men articuleert een ongegemineerde korte p. In de moderne Latijnse transcriptie worden de betrokken consonanten dan ook niet meer dubbel geschreven. Het Javaans kent suffixen van de volgende typen: -V
-vc -vcv -vcvc -cv
: : : : :
-i, -d, -e; -an, -an; -ake, -and, -anej -akdn, -ipun; -ku, -mu, -na, -ne?
Enkele voorbeelden van gesuffigeerde vormen .4 tatab titip kosod urut urug unjut untal goret} gelar tulis
— — — — — — — — — —
ditatabi dititipi dikosodi diuruti diurugi diunjuti diuntali digoreqi digelari ditulisi
[ditatabbi], [dititippi], [dikosoddi], [dihurutti], [dihuruggi], [dihunjukki], [dihuntalli], [digorenfiï], [digolarri], [ditulissi],
tataban titipan kosodan urutan urugan unjutan untalan goreqan golaran tulisan
[tatabban], [titippan], [kosoddan], [huruttan], [huruggan], [hunjukkan], [huntallan], [goreiyym], [galarran], [tulissan],
ditatabake dititipake dikosodake diurutake diurugake diunjutake diuntalake digoretyike digolarake ditulisake
[ditatabbake] [dititippake] [dikosoddake] [dihuruttakê] [dihuruggake] [dihunjukkake] [dihuntallake] [digoren^ake] [digolarrake] [ditulissake]
Hierbij valt op te merken dat de consonantfonemen /b/, /d/ en /g/ waar zij op het eind van een woord staan worden gerealiseerd als p, t en>k. Men zegt dus tatap, kosot, uruk, etc, tegenover tataban, kosodan, urugan, etc. De neutralisatie van slot-[&] tot glottal stop (de uitspraak 3 4
Bij basismorfemen uitgaand op vocaal is de situatie anders; hier treden in enkele gevallen alternanten op van de opgegeven suffixen. Gebruikt wordt hier en elders in dit artikel de moderne standaardspelling voor het Javaans met Latijnse karakters, echter met aanwending van [/] i.p.v. [k] voor glottal stop, van [13] i.p.v. [ng] voor de velare nasaal, en van [0] i.p.v. [e] voor de pepet (schwa). Tussen vierkante haken is bij dé gegeven voorbeelden de transliteratie opgenomen van de spelwijze in het traditionele Javaanse syllabenschrift.
LANGE CONSONANTEN I I
433
golet, geschreven golek) vinden we echter tot in de gesuffigeerde vormen, waar zijn positie intervocalisch is, dus: digolefi, goletan, etc, volgens de moderne standaardspelling in het Latijnse schrift geschreven: digoleki, golekan, etc. In de WestJavaanse dialecten is dit anders. Daar worden de stemhebbende occlusieven ook aan het eind van een woord over het algemeen stemhebbend gearticuleerd, terwijl de slot-/&/ niet geneutraliseerd wordt tot glottal stop. Hier zegt men dus: taitab, kosod, urug, golek, etc.5 In de slcrtsyllabe van het basismorfeem kunnen alle vocalen voorkomen die het Javaans kent. In het ongesuffigeerde basismorfeem kan dat dus zijn / a / of de gedekte allofoon van een van de gedetermineerde vocaalfonemen /af, /e/, /o/, fi/, /u/,6 te weten: a, è, è, i of ü, normaal figurerend in gesloten lettergrepen. Gezien de positie van deze vocaal in de gesuffigeerde vormen zou men verwachten daar de allofoon te horen welke normaliter optreedt in open lettergrepen. Dit is echter niet het geval. De Javaan articuleert: ditdtabi (i.p.v. ditdtabi), kosodèn (i.p.v. kósódan), dititlpdké (i.p.v. dititipdké), etc. Anders gezegd, de Javaan articuleert de slotsyllabe van het basismorfeem in de gesuffigeerde vormen alsof hij gesloten was inplaats van open. In dit licht bezien wordt de traditionele spelwijze in Javaanse karakters van de gesuffigeerde vormen interessant voor ons. Het lijkt immers voor de hand liggend dat er een verband moet bestaan tussen de spelwijze met dubbele consonant en de voorafgaande vocaal. Dit verband kan rechtstreeks zijn. In dat geval zou het dubbel schrijven van de 5
6
Over de verhouding van glottal stop tot /k/ en het neutralisatieverschijnsel zie E. M. Uhlenbeck, De Structuur van het Javaanse Morfeem, Bandung 1949, p. 41 e.v. In principe is het zo dat van de gedetermineerde vocaalfonemen twee hoofdvarianten voorkomen, één gedekt (hier aangeduid: è, è, o, i, ü) optredend in gesloten lettergrepen, en één ongedekt (hier aangeduid: a, é, ó, i, ü) optredend in open lettergrepen. De ongedekte komen niet voor in gesloten lettergrepen, de gedekte echter onder bepaalde omstandigheden wèl in open lettergrepen. Zo treden e en b b.v. altijd op in de open eerste lettergreep van een woord dat uitgaat op « of *, of dat reeds een è of ö, dan wel een a bevat in de tweede lettergreep, b.v. kèli, wolu, lèpèn, dbdr, èwad, dwal. Bij het / o / foneem is de toestand ingewikkelder, o.a. omdat ó in open eindlettergreep een klankverschuiving naar o (hier aangeduid: o) heeft ondergaan en in de voorlaatste open lettergeep eveneens als o wordt uitgesproken wanneer de slotsyllabe reeds o heeft. Men zegt dus niet kdlé, doch kilo,; bij aanhechting van een suffix echter: kdlané. Bij woorden van het type C V n C V C functioneert de nasaal (n) vóór de tweede C, mits homorgaan, niet als syllabesluiter, behalve t.a.v. de a/A wisseling. Men zegt dus: sénddt, kóndür, pint ar, Ht$guh, tampa, etc, doch: sampün, klambi, tampané, etc.
434
j. j.
RAS
betrokken consonanten op arbitraire wijze gehanteerd zijn als middel om de kwaliteit van de voorafgaande vocaal aan te duiden. Een andere mogelijkheid is echter dat we deze spelwijze moeten zien als een historische, en dat de bijzondere uitspraak van de voorafgaande vocaal slechts een concomitant verschijnsel is. De eerste mogelijkheid moet worden afgewezen wegens de omstandigheid dat er enkele belangrijke uitzonderingen voorkomen op de regel „dubbelgeschreven consonant wordt voorafgegaan door gedekte vocaalvariant". Zoals reeds aangegeven door E. M. Uhlenbeck T worden de vocalen /%/ en /u/ in de laatste syllabe van basismorfemen vóór alle -VC(V)(Q suffixen behalve -akef-akan en -ipun namelijk wèl gerealiseerd alsof ze in een open lettergreep stonden. Men zegt dus: dititipi en titipan, maar dititipdké en nitlpipün. En evenzo: diürüti en ürütan, maar diürütdkê en ürüHpün. Van de basismorfemen met foneem /o/ of /e/ in de slotsyllabe vermeldden Uhlenbecks informanten het bij de vormen met suffix -an en -a voorkomen van de als „vulgarisme" bestempelde substandaarduitspraak met de ongedekte vocaalvariant, dus: bólóqan (i.p.v. bolmyiri} en awéta (i.p.v. awèta). De gevallen van de typen bólónyan en awéta kunnen natuurlijk geen aanleiding geven tot een ingreep in de spelling omdat het hier een niet algemeen aanvaarde uitspraak betreft. Bij de gevallen van de typen dititipi, titipan, diürüti en ürütan is dat echter anders. Hier is de uitspraak met i en ü de algemeen aanvaarde. Het verschil i/l resp. ü/ü is bovendien te duidelijk en het aantal gevallen te groot dan dat hiermee geen rekening zou worden gehouden, gesteld althans dat de spelling met dubbele consonant inderdaad aangewend werd als middel om de kwaliteit van de voorafgaande vocaal aan te duiden. Wij mogen dus aannemen dat dit niet het geval is geweest. Wij concluderen derhalve dat het hier een historische spelling moet betreffen die wegens opgetreden fonetische veranderingen niet meer geheel adequaat is. Het meest voor de hand liggend is het om te veronderstellen dat de betrokken consonanten dubbel geschreven werden om het bijzondere karakter van die consonanten zelf aan te geven, d.w.z. dat het hier öf echte geminaten ofwel lange consonanten betrof. Daar in beide gevallen de betrokken consonanten opgetreden moeten zijn als syllabesluiters is het natuurlijk dat de voorafgaande vocaal gearticuleerd werd zoals normaal is in een gesloten lettergreep. De reductie van die gegemineerde of lange consonanten tot enkele resp. korte veranderde de positie van de voorafgaande vocalen. De gedekte f Zie Uhlenbeck, 1949, p. 207.
LANGE CONSONANTEN II
435
vocaalvarianten kwamen daardoor in open lettergrepen te staan. Bij /i/ en /u/ heeft dit geleid tot vervanging van de ene allofoon door de andere, uitgezonderd vóór de suffixen -ake/-ak9n en -ipun. Bij / e / en / o / is deze vervanging nog maar pas begonnen en nog niet algemeen geaccepteerd. Bij het /a/ foneem heeft de oude toestand zich blijkbaar onveranderd gehandhaafd. Wij kunnen de bij basismorfemen met Jij of JuJ in de slotsyllabe opgetreden fonetische veranderingen in de onderstaande formule samenvatten : CVCvCC, | V(C)(V) of CVCvC | V(C)(V)
- CVCvC | V(C)(V) •* CVCvC | V(C)(V)
Hierbij scheidt de verticale streep het suffix van het basismorfeem. De ronde haken beduiden dat het hier suffixen van de structuur -V, zowel als -VC en -VCV kan betreffen. Het teken [' ] duidt de gedekte vocaalvariant aan en [' ] de ongedekte. Het teken [ ~ ] geeft foneemlengte aan en [ i ] staat voor „identiek". Terwille van de overzichtelijkheid volgt in Fig. 1 het overzicht van de betrokken gesuffigeerde vormen opgesteld door E. M. Uhlenbeck, echter met enkele kleine aanpassingen in de groepering en de notatiewijze vanwege onze bijzondere behoeften in deze diachronische studie. Het is evident dat de lange consonanten in deze positie niet oorspronkelijk kunnen zijn. De vraag hoe hun optreden te verklaren is kan niet anders dan samenhangen met de vraag hoe de suffigering historisch in zijn werk gegaan is. Opmerkelijk is dat er een essentieel verschil blijkt te bestaan tussen de suffix morfemen -i, -e, -a, -cm, -an, -ana en -ane enerzijds en -ake/-aken en -ipun anderzijds. Daar deze verdeling de verdeling eenlettergrepig/tweelettergrepig doorkruist houdt dit verschil blijkbaar geen verband met verschillen in beklemtoning van de slotsyllabe van het basismorfeem. Alvorens op deze kwestie nader in te gaan is het wenselijk de situatie van het Javaans te vergelijken met die in enkele verwante talen, Suffigering in het Madoerees. Daar het Madoerees nog lange consonanten bezit en de oppositie lang/kort in deze taal bovendien fonologisch relevant is, is het van belang de situatie hier te vergelijken met die in het Javaans.
436
J. J. RAS
suffix
/a/
/o/
/e/
M
N
-i
diala*)i
diborógi
dilèrèni
narürji
disampiri
-e
i\asé
adöfé
lèrèné
pMZé
takdiré
-an
aras-ara^an
böró>)an
górèjen
pikü/an
kali/an
sarürjana
sampfrana
-ana/-ane -an
dialagana
•
baka/an
diboroijana ' dilèrènani | bölórjan I (bóló^an)
górèyan (góré»jan)
pikü/an
sampiran
1 adö/i 1 (adó/a)
awè<4 (awéia)
pikü/a
siki/a
•
-a
dalató dipüntumbajakan
dióbrö/aké
dikècèraké
dibanjüraké
disampiraké
-ipun
bida/ipün
sörötfpün
awèffpün
gütjgtujipün
takdiripün
-na/-ne -ku/-mu
tümbasna
sorötna
awètna
pikülna
sampirha
-ake/-akan
N.B.: de in het Javaanse schrift dubbelgeschreven consonanten zijn in dit overzicht curjtV/gedrukt.
FIG. 1 In het Madoerees vinden we bij vormen voorzien van een eenlettergrepig suffix de slotconsonant van het basismorfeem niet verdubbeld. Voorts vinden wij in de gevallen- waar deze slotconsonant een ocdusief is — in het ongesuffigeerde basismorfeem (dus op het woordeinde) altijd stemloos — in de betrokken afgeleide vormen (dus op de grens tussen basismorfeem en suffix) steeds de stemhebbende tegenhanger van deze ocdusief. In de eindsyllabe van het basismorfeem vinden we vóór deze suffixen de vocaalvariant welke normaliter optreedt in open lettergrepen. Bij vormen voorzien van een tweelettergrepig suffix echter vinden we de slotconsonant van het basismorfeem wel verdubbeld. Bovendien treedt deze slotconsonant, wanneer het een ocdusief is, hier altijd op in zijn geneutraliseerde, dus stemloze, vorm, evenals bij het ongesuf-
LANGE CONSONANTEN I I
437
figeerde basismorfeem. De vocaalvariant in de eindsyllabe van het basismorfeem is hier die welke normaliter optreedt in gesloten lettergrepen. Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken:8 tétèp kassdt órdk dnjhük dntal éndm aqghün kencèq ghallar tóüs
(vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav. (vgl. Jav.
titip) kasttd) urug) unjuf) untal) inum) at)gon) kancet}) galar) tulis)
— nétébhi, — qassódhi, — qóróghi, — qènjhüghi, — r^öntolé, — qénómé, — qaqghüné, — r^ancér^ë, — eqghellari, — nólésé,
tétébhan, kassódhan, óróghan, önjhüghan, dntalan, énóman, ka(a)t)ghünan, kencérym, paghalldran, tólésan,
nétèppaght yassdttaghi qórdkkaghi fldiijhükkaghi r^ontallaghi qéndmmaghi qaqghünnagfii r^ancèr^aghi aqghallarraghi nólèssaghi
Opmerking: Bij basismorfemen uitgaand op glottal stop — in het MadoereesJavaanse schrift weergegeven met het teken wignan, dat in het Javaans het gewone symbool is voor de slot-A — is de situatie iets gecompliceerder. Hier wordt bij alle met een vocaal beginnende suffixen een dubbele h (d.w.z. wignan gevolgd door aksara [ha] geschreven, terwijl men een gewone glottal stop articuleert. Zo vinden wij naast b.v. tagghüf [tagguh], vasthouden, nagghüti [nagguhhi], naast barrlt [barrih], geven, ambarrlti [hambarrihhi], etc.9 In overeenstemming met het schriftbeeld is de vocaal in de tweede lettergreep van het van een suffix -» voorziene basismorfeem die welke normaliter optreedt in gesloten lettergrepen, evenals bij de vormen met het suffix -aghi.
Er is dus op enkele principiële punten overeenstemming tussen het Madoerees en het Javaans. Het proces van reductie van de lange consonant gevolgd door verwisseling van de voorafgaande vocaalvariant, dat in het Javaans slechts voltooid is bij de basismorfemen met /*/ en / « / in de slotsyllabe en dat blijkbaar nog gaande is bij de basismorfemen met een andere vocaal, is in het Madoerees geheel voltooid. Dit is gebeurd bij het hele relevante deel van het vocabularium, met uitzondering echter van de basismorfemen uitgaand op glottal stop. De stemhebbende slotconsonanten van de Madoerese basismorfemen welke wij zien bij de vormen met eenlettergrepig suffix behoeven niet noodzakelijkerwijs alle oorspronkelijk te zijn. Men kan zich voorstellen 8
8
Overgenomen van H. N. Kiliaan, Madoereesch-Nederlandsch Woordenboek, Leiden 1904. De gebruikte spelling is dezelfde als bij de Javaanse voorbeelden. De allofonen van het / o / foneem zijn, evenals bij Kiliaan, niet onderscheiden. [h] achter een consonantsymbool beduidt dat die voorafgaande consonant geaspireerd wordt. N.b.: op de vraag of Mad. a, e en o op grond van complementaire distributie beschouwd moeten worden als co-allofonen van &, i en u wordt hier niet ingegaan daar ze in het kader van dit betoog niet relevant is. Tussen vierkante haken de traditionele spelwijze volgens het MadoereesJavaanse syllabenschrift
438
j. j.
RAS
dat het Madoerees reeds in een ouder stadium, dus nog vóór de algehele neutralisatie van de oppositie stemhebbend/stemloos op het woordeinde, basismorfemen heeft bezeten welke uitgingen op een stemloze consonant. Daar stemloze consonanten — korte zowel als lange — in het Madoerees heel goed in intervocalische posities kunnen staan kan men zich voorstellen dat er gesuffigeerde vormen geweest zijn met een stemloze consonant op de grens van het basismorfeem en het suffix. Na de neutralisatie van de oppositie stemloos/stemhebbend op het woordeinde kunnen door analogiewerking oorspronkelijk stemloze consonanten in de betrokken afleidingen stemhebbend geworden zijn, zoals thans — verplicht -— gebeurt bij leenwoorden. B.v.: Arabisch cadat (Maleis adat), Madoerees adhat: vfldhddhi, paradhadhan. In het standaard-Javaans is de oppositie stemloos/stemhebbend op het woordeinde, zoals wij reeds zagen, ook geneutraliseerd. In de afgeleide vormen zijn oorspronkelijk stemhebbende consonanten echter vaak bewaard gebleven.. Men zegt dus wragat [ivragad], onkosten, maar met suffix -e: wragade. Evenzo dikulup [dikulub], gestoofd, maar met suffix -an: kuluban. En wardk [wardg], verzadigd, maar: wargge.10 „In het Javaans van Sala en omgeving — aldus Uhlenbeck — is de neutralisatie nog completer. Daar doet de aanhechting van een suffix de mediae niet meer herleven. Dit geldt voor de taal der ongeletterden. De guru's der Javaanse volksscholen accepteren deze uitspraak, die zij steeds bij hun leerlingen aantreffen, niet en trachten door middel van speciaal voor dit doel samengestelde oefeningen het herstel van de mediae, indien een suffix toegevoegd wordt, te bevorderen . . . . In Oost Java, in het Madiunse en volgens Van Hinloopen Labberton ook in het Javaans van Malang en Pasuruhan is de neutralisatie volledig en ook een suffix oefent op de mediae geen invloed meer uit." Op dit punt contrasteert het Javaans dus met het Madoerees dat in de afleidingen met eenlettergrepig suffix altijd een stemhebbende consonant op de morfeemgrens heeft. Tegen deze achtergrond is het interessant te constateren dat er in het Javaans zowel als het Madoerees een duidelijk verschil is tussen de woorden afgeleid met de suffixen -ake/-akdn en -ipun, resp. -aghi en -epon (welke wij hier kortheidshalve zullen aanduiden als de -ake/akdn groep) aan de ene kant en die met andere suffixen, zoals -i en -an resp. -e/-i en -cm (kortheidshalve aan te duiden als de -i/-an 10
Zie Uhlenbeck, 1949, pp. 42 en 43.
LANGE CONSONANTEN II
439
groep) anderzijds. In de Madoerese afleidingen met -aghi en -epon figureert het basismorfeem in dezelfde vorm als die waarin het ook ongesuffigeerd voorkomt, n.1. met een stemloze slotconsonant en met de gedekte vocaalvariant in de slotsyllabe. De afleidingen met -i/-e en -an daarentegen lijken veel meer een ondeelbaar woordgeheel te vormen met hun in het ongesuffigeerde basismorfeem niet meer voorkomende stemhebbende — bovendien korte — consonant en de voorafgaande ongedekte vocaalvariant. Iets dergelijks zien we in het Javaans, waar we in alle afleidingen van de -ake/-akdn groep de gedekte vocaalvariant vinden, ook bij de basismorfemen met Jij of JuJ in de slotsyllabe. Dat de slotconsonant van het basismorfeem in het Javaans niet in zijn geneutraliseerde vorm voorkomt in de betrokken afleidingen11 (de typen in onze voorbeelden vertegenwoordigd door ditatabake, dikosodake en diurugake) is waarschijnlijk daaraan toe te schrijven dat de neutralisatie van de oppositie stemloos/stemhebbend op het woordeinde nog niet geheel voltooid is en in een deel van het Javaanse taalgebied zelfs nog niet geïntroduceerd is. Er is dus bij de Madoerese -aghi en -epon vormen zowel als bij de Javaanse vormen met -akej-akdn en -ipun een duidelijke, zich over het hele vocabularium uitstrekkende, correlatie tussen het dubbel schrijven van de consonant op de morfeemgrens en het optreden van de gedekte vocaalvariant in de voorafgaande syllabe, een correlatie die bij de afleidingen van de -ij-an groep ontbreekt.
Sujfigering in het Maleis. Het verschil tussen de vorm waarin het basismorfeem figureert in de afleidingen van de -akej-akgn groep en die van de -ij-an groep is niet beperkt tot het Madoerees en het Javaans. In het Maleis bestaat dit verschil ook. In de Maleise dialecten gesproken op het schiereiland Malaya hebben de woorduitgangen in een aantal gevallen fonetische verandering ondergaan (n.b. ik spreek hier uitsluitend over het colloquial, niet over de standaardtaal). Bij een onderzoek dat ik, gestimuleerd door de gegevens hierover gepubliceerd door P. E. de Josselin de Jong, 12 hiernaar instelde bleek mij dat de Maleise basismorfemen in de -i en -an afleidingen in de meeste gevallen in een andere vorm optreden dan in de afleidingen met het suffix -kan (d.w.z. het Maleise suffix corres11 12
N.b.: uitgezonderd die welke uitgaan op het foneem JkJ dat in deze positie onveranderlijk als i optreedt. P. E. de Josselin de Jong, Some Notes on Malay: its dialects and its neighbours, Paper presented to the 9th Pacific Science Congress, 1957.
440
J. J. RAS
ponderend met het Javaanse -akef-akgn). mogen dit illustreren.13
Onderstaande voorbeelden
Johor: mufo [mula] masot [masok] pukol [pukul] laen [lain] hubov, [hubong] fof^kap [lëngkap] bgna: [bënar] putos [putus] Bet [Bet]
— — — — — — — — —
pgmufofan kamasofan pukolan bdlaenan huborym kdlaqkapan kgbdnaran kdputosan liletan
— dimulgti — masofki — — — — — — — mdlileti .
— — — — — — — — —
dimufokan mgmasofkan mdmukolkan mglaenkan mgqhubotykan mdl&^kapkan mgmbana.'kan mgmutoskan malüetkan
Pahang: mufo [mula] maso? [masok] pukoi [pukul] laen [lain]
— pdmufoan — kdmasofkan — pukolan
— mgmulgi — mgmasofki — — — hubo*$ [hubong] — huboiyan — Idifiaf [lëngkap] — pdrldvfcapan — — bgno [bënar] — kgbgnoran putoih [putus] — — pdmutosan lile? [lilet] — liletan — malileti
— mgmufokan — mdtnasofkan — pukoikan
— — — — — —
dihubo*}kan laqkatkan dibgnokan diputoikan dililetkan
Perak: mofo [mula] masof [masok] pukoi [pukul] laen [lain] ubcm, [hubong] Idt^kap [lëngkap] bsno [bënar] putoih [putus] Bet [lilet] 13
— — — — — hubotym — — — —
— — — — — — — — —
— mofokan —• — — — —
masofkan pukoikan laenkan uboqkan laqkapkan
•—
bgnokan
— putoihkan — liletkan
Tussen vierkante haken de vorm zoals deze in het geschreven standaard-Maleis van Malaya voorkomt. De notatie is die van de informanten zelf. Het waren: Atan bin Long uit Muar, Johore; Zainuddin bin Awang Ngah uit Temerloh, Pahang; Robeahtun binti Ahmad Damanhuri, Teluk Anson, Perak; Wan Awang bin Wan Yaacob, uit Kota Bharu, Kelantan. Allen studeerden in de tijd dat deze gegevens verzameld werden (1964) in het Department of Malay Studies van de University of Malaya in Kuala Lumpur. Zij hadden o.a. twee jaar training in fonetiek en taalkunde gehad.
441
LANGE CONSONANTEN I I
Kelantan: mulo [mula] maso? [masok] puko [pukul] lae [lain] hubo [hubong] Idkaf [lëngkap] bgna [bënar] putuh [putus] lile? [lilet]
— — — — — — — — —
pdmuloH kamasofks pukule bdlaine hubaqe khkape kabdnare kdputuss Bete
— muloke
mdleks huboke bdnake putuhke
De questionnaires waaraan deze gegevens zijn ontleend overziende treft ons in de eerste plaats het aantal lege plaatsen in de kolommen voor de gesuffigeerde vormen. Vormen met het suffix -i lijken in het Maleis van Johor en Pahang bepaald minder gebruikt te worden dan in het Javaans en Madoerees. In het Maleis van Perak en Kelantan ontbreken ze zelfs geheel. Voor het Maleis van Perak worden zeer weinig vormen met suffix -an opgegeven. In het Maleis van Kelantan zijn de opgegeven -kan afleidingen gering in aantal. In questionnaires van andere informanten dan de hier geciteerde waren ze nog geringer in aantal of ontbraken.Het Maleis van Kedah kent, volgens mijn informanten, in het geheel geen gesuffigeerde vormen. In het algemeen kan men zeggen dat, te oordelen naar de ons verschafte gegevens, slechts de suffigering van -kan een volledig productief procédé lijkt te zijn, uitgezonderd in de meest noordelijke dialecten waar ook dit suffix ontbreekt, of improductief is, en dat de afleidingen met -an (inclusief kd—an, pd—an, par—an en p9^—an) en 4 beperkt zijn tot een vast aantal overgeleverde vormen. In enkele gevallen mag men wellicht zelfs veronderstellen dat in de questionnaires opgegeven afleidingen met het suffix -an ontleend zijn aan de geschreven standaardtaal. Deze conclusies worden bevestigd door de waar te nemen fonetische bijzonderheden. In een aantal gevallen is de slotconsonant van het basismorfeem gereduceerd of verdwenen. Zo is in alle dialecten /k/ in slotpositie gereduceerd tot glottal stop. We vinden hem echter terug in de -an en -i afleidingen van het Johors, Pahangs en Kelantans. De combinatie tk, zoals in ksmasotkan en mgmasofki is te verklaren uit een vroegere geminatie. Het eerste lid van de dubbelconsonant is gereduceerd tot glottal stop, het tweede heeft zich gehandhaafd. Op
442
j. j.
RAS
soortgelijke wijze vinden we bij onze voorbeelden een in het ongesuffigeerde basismorfeem verdwenen foneem JIJ, JnJ, Jv,/, jp/, /r/, /s/ en /t/ terug in de ongetwijfeld versteende afleidingen met suffix -an. In de afleidingen met het suffix -kan vinden we echter bijna altijd het basismorfeem in zijn moderne vorm. In enkele der ons ter beschikking staande lijsten vinden we de in het ongesuffigeerde basismorfeem verdwenen slotconsonant bij sommige woorden echter wel terug in de -kan afleiding. Zo vinden we in het Pahangs b.v. naast de „normale" reeks pukoi [pukul], pukolan, pukoikan de reeks bdtoi [bëtul], kabgtolan, dibatolkan. Naast het „normale" putoih [putus], pgmutosan, diputoikan geeft dezelfde informant ons tdboih [tebus], tdbosan, ditgboskan. Etc. Het lijkt erop dat de afleidingen met de oude slotconsonant een goed eind op weg zijn verdrongen te worden door de afleidingen waarin het basismorfeem figureert in zijn moderne gereduceerde vorm. Interessant is het te constateren dat een naar a of o verschoven finale a ook in de afleidingen met -an en -i niet in zijn oorspronkelijke vorm behouden is. Op dit punt contrasteert het Maleis met het Javaans waar zelfs een possessief suffix een oorspronkelijke slot-a doet „herleven". De vocaal voorafgaand aan de slotconsonant van het basismorfeem in de afleidingen met suffix -an of -i is in de meeste gevallen die welke correspondeert met de gedekte vocaalvariant van het vergelijkbare Javaanse geval, d.w.z. Maleise o voor Javaanse ü en Maleise e voor Javaanse i. Twee informanten schreven consequent dubbele consonanten in deze afleidingen. Een enkele andere gaf u inplaats van o en i inplaats van e, zonder daarin overigens consequent te zijn. De grote meerderheid der informanten deed het echter op de in de hier geciteerde voorbeelden gegeven wijze. • Op grond van vergelijking van de situatie in het Javaans, Madoerees en Maleis meen ik te mogen concluderen dat de afleidingen behorend tot de -akej-akdn groep in de betrokken talen historisch gezien een jonger suffigeringsprocédé vertegenwoordigen dan die met de suffixen -an en -i. In het Madoerees zowel als in het Maleis figureert het basismorfeem in de afleidingen van de -akej-akdn groep in een modernere vorm dan bij die van de andere groep het geval is. Hiermee in overeenstemming is het feit dat in het Javaans bij de afleidingen van de -ake/-akzn groep de gedekte variant van de fonemen /%/, / « / , /e/ en /o/ in de slotsyllabe van het basismorfeem niet vervangen is door de ongedekte vocaalvariant. De grotere ouderdom van de afleidingen behorend tot de -an/-i groep verklaart voorts waarom in het Madoerees
LANGE CONSONANTEN II
443
de consonant op de morfeemgrens hier niet meer lang is. Evenals we voor het Javaans mogen aannemen dat de in de traditionele spelwijze nog dubbelgeschreven consonanten oorspronkelijk lang geweest zijn mogen we dit m.i. ook voor het Madoerees en het Maleis. In het Madoerees is bij deze vormen de vóór de morfeemgrens staande gedekte vocaalvariant reeds vervangen door de ongedekte. In het Javaans is dit vervangingsproces halverwege gevorderd, terwijl daarentegen het Maleis een vocaal corresponderend met de Javaanse gedekte variant behouden heeft. Een ander punt dat uit onze vergelijking naar voren komt is dat de gesuffigeerde vormen hun eigen fonetische ontwikkeling doormaken, onafhankelijk van de ontwikkeling bij de ongesuffigeerde vormen behorend bij hetzelfde basismorfeem. Waar een suffigeringsprocédé productief gebleven is schept dit de mogelijkheid dat archaïsche vormen naast moderne met historisch gezien hetzelfde suffix in de taal voorkomen. Analogiewerking zal veelal op de duur archaïsche vormen doen verdwijnen, tenzij de betrokken afleidingen door de sprekers niet meer als afgeleide vorm gevoeld worden en zij een eigen bestaan leiden als zelfstandige lexicale eenheden. Voorbeelden van dergelijke archaïsche naast modernere afleidingen met hetzelfde suffix vinden we in het Javaans, b.v.:
kdtamon van tamu, naast kdtamum van klamben van klambi, naast klambi-klambian van
tamu; klambi.1*
Ten gunste van welk type de analogiewerking op den duur haar invloed zal doen gelden is van tevoren moeilijk te zeggen. Behalve de mate van productiviteit van de betrokken morfologische categorie in het dagelijks taalgebruik kunnen nog allerlei andere factoren hier invloed uitoefenen. In een geval als dat van b.v. het Javanese kalakuan, gedrag, naast kalakon, gebeurd, is er door het verschil in betekenis waarschijnlijk geen concurrentie. Naast paswtjen, wasplaats, staat de nevenvorm pasutjian met dezelfde betekenis, echter als gewestelijke variant en dus met geringer prestige. De conclusie welke wij uit het voorafgaande kunnen trekken is dat, evenals dat het geval was bij de dubbelgeschreven middenconsonanten 14
De synchronische taalkunde beziet deze feiten natuurlijk op een andere wijze dan de diachronische. Voor een uitvoerige bespreking van deze verschijnselen in het Javaans zie Uhlenbeck, Over Woordvorming in het Javaans, BKI 111 (1955), pp. 292, 293 en 296 e.v.
444
j . j . RAS
na pepet, ook de spelling van dubbele consonant vóór een suffix in Javaanse woorden als mairyutussi, ucappan, anuturrakgn, etc. inderdaad een historische spelling is. H. Kern schreef hierover het volgende: 16 „Eindelijk vinden wij, zooals gezegd, sluitletters verdubbeld vóór suffixen, geheel op Nieuwjav. en Bulusche wijze. Bijv. kumonnakën KO V ; panunggallan, bevallig afwisselende met panunggalan in IX; mëttuakan, tinulussakan, kinabaihhan, pamasangngan, dinamakkan, paranakkan in IX; kumonnakan, manurunnakan in XV; humarëppakan, linandëssakan in XXIV; lampahhakën in XVIII; ungsirrën in VII. Het is voor ons, die de uitspraak der oude taal slechts bij benadering kunnen opmaken, moeielijk te beslissen welke van beide schrijfwijzen: kumonakën ai kumonnakën, tunggalan of tungallan, enz. de voorkeur verdient: de getuigen die wij oproepen spreken elkander tegen. Het is trouwens zeer wel denkbaar dat er geen volkomen eenparigheid van uitspraak heerschte. Er is daarbij vooral niet uit het oog te verliezen dat de zooeven behandelde gevallen van verdubbeling, hetzij dan door de uitspraak gewettigd of niet, nooit eenen etymologischen grond hebben, want zodra tengevolge van bijzondere omstandigheden dezelfde medeklinker tweemaal zou moeten uitgesproken worden, blijft er slechts één over; dus wordt anak + ku steeds anaku; zo ook in enkele ontleende woorden, als sënaha voor sannaha. Wij zien dus dat verdubbeling achterwege blijft waar ze op grond der etymologie verklaarbaar zou wezen, en dit strekt niet om ons vertrouwen in de juistheid der verdubbeling waar ze geen zichtbare oorzaak heeft en betrekkelijk zelden aangewend wordt te vermeerderen. De nieuwe taal — het is reeds opgemerkt — maakt een overdadig gebruik van verdubbeling, in die mate, dat zelfs de schuchterste Europese uitgevers van teksten naar vereenvoudiging in de meest gebruikelijke inlandsche spelling gestreefd hebben." Hierop past het volgende commentaar: Zoals reeds eerder opgemerkt moeten we onderscheid maken tussen het articuleren van een lange consonant en het dubbel schrijven van een letter bij wijze van symbolisatie. Een dubbelgeschreven letter is niet hetzelfde als een dubbel gearticuleerd foneem. In de tweede plaats moet men zijn standpunt bepalen ten aanzien van het karakter van het betrokken verschijnsel. Hebben we hier te maken met een tegen het eind van het eerste millennium hier en daar opkomende willekeurige innovatie in de speltraditie welke later algemeen is geaccepteerd of gaat het om de symbolisering in het schrift van een bestaande (of bestaan hebbende) fonetische realiteit ? Voorts moeten we, zoals uit ons materiaal bleek, onderscheid maken tussen afleidingen met suffix -an of -i en die met -ake/-akdn. Het lijkt, gegeven het modern Javaanse materiaal, mogelijk dat in de periode waarin de door Kern bedoelde Oudjavaanse inscripties vervaardigd 15
Regelen van Klankverbinding in 't Oudjavaansch, BKI, Se volgreeks, deel 4 (1889), p. 301.
LANGE CONSONANTEN II
445
werden de vormen met suffix -akdn een lange consonant hadden, doch die met -an en -i niet, zoals thans nog het geval is in het Madoerees. Bij het ontbreken van een algemeen aanvaarde vaste speltraditie kan dit aanleiding gegeven hebben tot verwarring. Bovendien zal — zoals Kern suggereerde — er wel „geen volkomen eenparigheid van uitspraak" geweest zijn in het gehele Javaanse taalgebied. Wat dit betreft zijn de bestaande dialectische verschillen van West naar Oost instructief. Een punt waar we tenslotte nog bij stil dienen te staan is wat Kern noemt „de etymologische grond" van het betrokken verschijnsel. Kern wees op de gevallen anaku ( < anak -\- ku) en vyirana ( < -ryiran -f- na), waar een door hem verwachte verdubbeling achterwege blijft. Waar wij echter spreken over suffixen van het type -V C(V)(C) lijkt het meer voor de hand liggend om gevallen te bezien waar een op een consonant uitgaand woord uitgebreid wordt met een element V C(V)(C). De verschijnselen optredend bij „aanhechting" van een suffix van het itype -CV behoren nu eenmaal tot een in fonetisch opzicht andere categorie. Wanneer in het Javaans twee woorden waarvan het tweede met een vocaal begint een innige verbinding aangaan laat men, normaal sprekend, na om de beginvocaal van het tweede woord in te zetten met het apart openen van de stemspleet (d.w.z. het articuleren van een glottal stop). De slotconsonant van het eerste woord gaat tevens optreden als beginconsonant van het tweede woord. Hij verliest daarbij echter niet zijn functie van sluiter van de voorafgaande syllabe, zodat men deze blijft articuleren als gesloten syllabe. Bij een woordverdubbeling als b.v. icip-icip, proefje, leidt dit tot een uitspraak icipicip, waarbij de grens tussen de tweede en derde syllabe loopt door de p. In het Javaanse schrift nu vindt men inplaats van de voorgeschreven spelling [hiciphicip] dit woord heel vaak gespeld [hicippicip]. Op soortgelijke wijze vinden wij: alun-alun, gespr. (dlündlün), gespeld [halunhalun] of [halunnalun] umbul-umbul, gespr. {ümbülümbuT), gespeld [humbulhumbul] of [humbullumbul] ulas-ulas, ^ gespr. (ulasülas), gespeld [hulashulas] of [hulassulas] Ook in samenstellingen vinden we dit verschijnsel: wdlas-asih, raden-ayu, tiyaiq-estri,
gespr. (wdlasésih), gespr. (rddèndyü), gespr. (tiyèt}èstri),
gespeld [wdlashasih] gespeld [radenhayu] gespeld [Ayaqhestri]
of [wdlassasih] of [radennayu] of'
446
j. j.
RAS
Eveneens in zekere veel voorkomende vaste woordgroepen van beperkte omvang : yen and, •wem, iku, marot], aku,
gespr. (yèndna), gespr. (woryikiï), gespr. (mararyiku),
gespeld [yenhana] gespeld [watyhiku] gespeld [marwtyhaku]
of [yennana] of [worpyiku] of [marar^aku]
Men hoort deze • woordverdubbelingen, samenstellingen en vaste woordgroepen ook wel eens uitspreken met hiatus, hetzij terwille van het leggen van een bepaalde nadruk, hetzij terwille van de duidelijkheid, dan wel louter toevallig. In enkele gevallen echter zijn de woorden voorgoed geworden tot een eenheid die op zijn beurt weer aan een afbraakproces onderhevig kan raken. Dit zien wij b.v. bij woorden als: wywdp, gespr. (foydrgp), gespeld [hirpyardp], uit w, + ivpndi, gespr. (w$3ndi), gespeld [hwpr&ndi], uit w, -\- gndi , gespr. (iiyómah), gespeld [hvrpymah], uit iv, -f- omah, etc, en in plaats waarvan men tegenwoordig veelal hoort: yarap, r>,dndi, vyomah, etc. Kilaan beschrijft in zijn grammatica voor het Madoerees een volstrekt identieke situatie.18 In het midden latend of er in het verleden in al deze gevallen ooit sprake is geweest van een realisatie met echte geminatie — een feit dat thans niet meer met zekerheid kan worden vastgesteld — constateren wij dat wij hier te maken hebben met een verschijnsel identiek aan dat geconstateerd bij de gesuffigeerde vormen van de -ake/-akdn groep. Dit, gevoegd bij het feit dat een woord naar vorm en betekenis corresponderend met dit suffix nog als zelfstandige prepositie voorkomt in het Maleis (n.1. akan), lijkt voldoende reden om aan te nemen dat de afleidingen van de -ake/-akdn groep in zowel het Javaans als het Madoerees en Maleis ontstaan zijn door „agglutinatie" van de betrokken basismorfemen met de oorspronkelijk vrije prepositie. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat in het geval van de afleidingen met de suffixen -i en -cm een analoge ontwikkeling heeft plaats gehad, doch in een eerdere periode. De verdubbeling van de slotconsonant van het basismorfeem in de betrokken gesuffigeerde vormen zou aldus teruggaan op een juncture verschijnsel opgetreden bij fusie van woorden van een bepaald structuurtype. 16
Zie H. N. Kiliaan, Madoereesche Spraakkunst, Batavia 1897, deel 1, pp. 42, 82 en 106.
LANGE CONSONANTEN II
447
Zo zien wij dat het bij de dubbelgeschreven consonanten in woorden van de typen maxiyiitussi, ucappan en anuturrakan gaat om een heel ander verschijnsel dan bij die in woorden van het type pattum (modern: pdtuty). Dit verklaart ook waarom wij in het Javaans in het eerste geval slechts incidenteel een pdpdt aantreffen vóór de dubbelgeschreven consonant (b.v. panyliwattan, modern: pav^iwdtan), terwijl dit in het tweede geval regel is. Het is evident dat de verschijnselen geconstateerd bij woorden van de typen matqutussi, ucappan en anuturrakdn van enig belang zijn voor de studie van de historische grammatica van de betrokken en enige andere Indonesische talen. Niet zonder belang is dat het ook hier weer gebleken is te gaan om min of meer parallel verlopende processen van fonetische verandering welke zo gemakkelijk veronachtzaamd worden bij horizontaal vergelijkend onderzoek.
Summary Although Javanese does not possess geminated or long consonants, we nevertheless find that in the traditional Javanese syllabary script, in words containing a suffix beginning with a vowel, the final consonant of the basic morpheme is written doublé: mam,utussi ( < uius -\- i), ucappan ( < ucap -f- on), anuturrakdn ( < tutur -\- akdn). We are faced here with a historical spelling. In the syllable preceding the doublé consonant we find the vowel variant normally found in a closed syllable, except when that vowel is Jij or JuJ in words
with a suffix belonging to what was styled the -ij-an group. Owing to reduction of the originally long consonants on the morpheme boundary to short ones, the vowel variants in the preceding syllable, now open instead of closed, are gradually being replaced by the allophones normally occurring in open syllables. Comparison with Madurese and Malay (rural dialects) confirmed this and led to the additional conclusion that the derivations of what was called the -akej-akdn group represent a historically later morphological process than those belonging to the -ij-an group. The emergence of long consonants on the morpheme boundary — we found — is to be considered as a juncture phenomenon: when two originally separate words the second of which begins with a glottal stop are fused into a new entity, the glottal stop disappears and its function is taken over by the preceding final consonant of the first segment. Rijksuniversiteit, Leiden
J. J. RAS