G. Resink Rechtshoogeschool, Jongereneed, Stuw en Gestuwden In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 130 (1974), no: 4, Leiden, 428-449
This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl
G. J. RESINK
RECHTSHOOGESCHOOL, JONGERENEED, "STUW" EN GESTUWDEN Op 28 oktober 1974 zal het vijftig jaar geleden zijn dat in Batavia in afwachting van de oprichting van een universiteit alvast een Fakulteit der Rechtsgeleerdheid werd gesticht, die meer bekendheid zou gaan genieten onder de naam van Rechtshoogeschool - omdat die universiteit er maar niet kwam en toen zij in 1941 ter twaalfder ure in het leven werd geroepen een minuut later ter ziele ging. Een groepsfoto van de wetenschappelijke staf, kennelijk genomen op de openingsdag van de eerste hogeschool in de hoofdstad en van de tweede in het Land toont ons de befaamde Paul Scholten, haar schepper en eerste tijdelijke voorzitter, in jacquet, omgeven door zeven hoogleraren in zwarte toga, de lektor in het Javaans J. Kats in wit pak en de lektor in het Latijn Dr. E. Bessem in licht colbert.' 1
De foto is opgenomen in de Voiksiectuumitgave Opening der Rechtshoogeschool te Batavia o p 28 October 1924 (1925), 21, waarin men ook de redevoeringen kaR aantreffen van Paul Scholten en Gouverneur-Generaal Mr. D. Fock, 9-28. De foto is ook te vinden bij het knappe artikel van Mevrouw Drs. E. B. Locher-Scholten - kleindochter van Paul Scholten en F. M. baron van Asbeck - over "De Stuw, tijdstekening en teken des tijds" in het wat meer toegankelijke Tijdschrift voor Geschiedenis, 84ste Jaargang (1971), 36-65 tussen pagina's 38 en 39. Karakteristiek voor de (nog) te weinig sociaal-wetenschappelijk gerichte studie in het Nederlands recht - de enige rechtenstudie waarmee de schrijfster vertrouwd kan zijn geweest - is wel dat zij ook Schrieke, Kats en Hoesein Djajadiningrat met de meesterstitel siert. Maar dit is dan ook een van de weinige vergissingen die ik in dit essay moet rectificeren. Ik vraag hier dan ook slechts aandacht voor feiten en figuren, waarvan de historica geen weet k6n hebben en waarvan ik slechts wat weet voonover mijn herinneringsvermogen reikt en dat is niet ver. Waar echter de meeste nader te noemen Nederlanders en Indonesiërs reeds gestorven zijn en geen gepubliceerde herinneringen nalieten over veel wat hier volgt ben ik Geert van den Steenhoven dankbaar mij gewezen te hebben op de plicht deze "memorie van overgave" in meer dan één betekenis te schrijven. Ik vat haar slechts op als een aanvulling van het "in memoriam" door Mevrouw Locher aan De Stuw gewijd en dit stuk moet in samenhang daarmee gelezen worden als een tweede "pro memorie". Aan Hans van Marle dank ik als altijd weer een aantal suggesties tot aanvulling en verbetering van de tekst, die ik graag heb opgevolgd.
Hoogleraren en lectoren van de Rechtshoogeschool bij de oprichting in 1924. T/nn 1. nnnr r., staande: E. Besseni, B. J. O. Schrieke. B. ter Haar, F. M. baron van Asbeck, R. D. Kollewijn, J. Kats, J. H. Boeke; zittend: R. A. Hoesein Djajadiningrat, P. Scholten, Foto welwillend beschikbaar gesteld door M e v r . Drs. E. B. Locher-Scholten. J. H. A. Lozemann.
Onder die zeven professoren waren twee oriëntalisten: R. A. Hoesein Djajadiningrat en B. J. O. Schrieke die respectievelijk Maleis, Mohammedaans recht en instellingen van de Islam en (inleiding tot) de volkenkunde en de sociologie hadden te onderwijzen. Djajadiningrat was de eerste Indonesiër die in Leiden was gepromoveerd en de eerste Indonesische hoogleraar door de Indische regering benoemd, welke functie hij tot 1935 zou blijven bekleden. Schrieke mag men ongetwijfeld als de eerste Nederlandse socioloog zien, die over Indonesië schreef en dan ook de Editor werd van het verzamelwerk The Effect of Western Influence on Native Civilizations in the Malay Archipelago, in 1929 uitgekomen. Was de verschijning van een dergelijke bundel in het Engels, alhoewel alle tien medewerkers Nederlanders waren, reeds een primeur, het boek krijgt historisch nog meer reliëf door het feit dat zes van de schrijvers in de loop der tijden hoogleraar aan de Rechtshoogeschool zijn geweest en wel behalve Schrieke zelf - "Professor of social anthropology and sociology of the Faculty of Law, Batavia" -, ook nog, in volgorde van de bijdragen, J. van Gelderen - "Professor of economics" -, voorts diens opvolger G. H. van der Kolff; verder G. W. J. Drewes, opvolger van Djajadiningrat; dan B. ter Haar Bzn "Professor of Indonesian customary law" - en tenslotte R. D. Kollewijn, hoogleraar in "interracial private la^".^ Bekijkt men de .goepsfoto van de eerste onderhouders van de Rechtshoogeschool nu nog eens nader dan is er één econoom onder hen en wel de befaamde J. H. Boeke, voorganger van Van Gelderen en later hoogleraar in Leiden, wiens naam evenals die van Schrieke nog meer bekendheid zou krijgen door de reeks Selected Studies on Indonesia. Aan die serie zal bovendien, en bovenal voor altijd de naam verbonden blijven van W. F. Wertheim, schepper van de uitgave en opvolger van Kolleyijn aan de Rechtshooges~hool.~ 2
3
4
Men leze voor een levensbericht over deze uitzonderlijke figuur G. F. Pijper, "Professor Dr. Pangeran Ario Hoesein Djajadiningrat" in dit tijdschrift, Deel 117 (1965), 401-409. T h e Effect of Western Influence on Native Civilizations in the Malay Archipelago, resp. 237, 85, 103, 126, 158 en 204. Vooral Kollewijns artikel moet Indonesische lezers daarvan menselijk diep getroffen hebben door zijn credo op p. 235: "There exists in the colony a law for the native population to which the judge is bound as much as to the law for Europeans, and which he should take equally to heart. Therefore he may not, in interracial law show partiality towards either a European or a native point of view". Die rechter was in 1929 veelal een Nederlander en tot hem richt zich de uitspraak dan ook in eerste instantie. Werk van Boeke, Van Gelderen en Van der Kolff vindt men vertaald in Volume 6 van de reeks en wel onder de titel Indonesian Economics: T h e
430
G. J. RESINK
O p het "Gruppenbild nur von HerrenJJblijven dan nog vier figuren over, die juridische vakken hadden te doceren en wel de juristen Ter Haar en Kollewijn, zoëven reeds genoemd; voorts F. M. baron van Asbeck die volkenrecht, buitenlands koloniaal recht en historische ontwikkeling van de staatsinstellingen te onderwijzen kreeg alsmede de indoloog J. H. A. Logemann, die het staats- en administratief recht van Nederlands-Indië "in verband met dat van Nederland" als leeropdracht ontving. Een vijfde man, die een rechtsvak uit te dragen had was J. M. J. Schepper, die wel vóór 28 oktober 1924 benoemd was als hoogleraar in het strafrecht, de criminologie en de wijsbegeerte des rechts, maar eerst in februari 1925 zijn ambt aanvaardde.' Deze panca sarjana hukum nu waren nog in vier andere opzichten dan alleen hun officiële benoeming tot hoogleraar aan de Rechtshoogeschool van haar eerste dag af aan elkaar verbonden in een pentarchie zoals daarna nooit meer door professoren aan die fakulteit gevormd is. Zij hebben nameiijk de Rechtshoogeschool allen negen of meer jaren, dus op zijn minst gedurende de eerste helft van haar achttienjang bestaan gediend. Van Asbeck verliet haar in 1933; Kollewijn in 1936; Ter Haar en Logemann gingen in 1939 met verlof om niet meer terug te keren en alleen Schepper kon haar tot haar dood toe trouw blijven. Slechts .één andere jurist, de hoogleraar in het handelsrecht "voor Europeanen", J. Zeylemaker Jbzn., is zestien jaren aan de Rechtshoogeschool verbonden geweest: maar hij was in dienst op arbeidsovereenkomst en kende de rechtspraktijk van Indië niet uit voorafgaande ervaring. De vijf man hiervoor genoemd hadden nu juist wel ook die praktische ervaring met elkaar gemeen. Ter Haar en Koliewijn hadden bij de rechterlijke macht gewerkt; Logemann kwam uit de Europese bestuurs-
6 6
Concept of Dualism in Theory and Policy (second edition, 1966). Op Schrieke's naam alleen staan de delen 2 en 3 uit de serie: Zndonesian Sociological Studies: Selected Writings Part One (second edition, 1966) en Zdem, Part T w o Ruler and Realm in Early Java (1957). Zie het Jaarboekje der Rechtshoogeschool, verder af te korten als Jaarboekje (1935), 7 jo. Jaarboekje (1937), 7. Zdem (1932), 7 . Dat Van Asbeck en Kollewijn de Rechtshoogeschool in 1933 en 1936 verlieten blijkt uit onderschriften bij hun foto's, opgenomen in Jaarboekje (1935) en Jaarboekje (1936). Ik maak hier van de gelegenheid gebruik om de vergissing te rectificeren in mijn artikel "Van buitenlandse vertegenwoordiging naar binnenlandse bestuursdienst" in het Logemannnurnrner van het tijdschrift Bestuurswetenschappen, XVI, 1 januari 1962, 12-20, als zou Logemann zijn loopbaan als bestuursambtenaar begonnen zijn in het Vorstenland Surakarta. Dank zij gesprekken met zijn weduwe weet ik nu dat hij zijn bestuurscarrière begon in Rembang.
dienst; Van Asbeck was werkzaam op de Algemene Sekretarie van de Gouverneur-Generaal en Schepper was zendingsconsul geweest.' De hoogleraren J. van Kan, de eerste "voorzitter" van de Rechtshoogeschool - de term "dekaan" is nooit gebruikt - en de opvolgende hoogleraren in het burgerlijk recht, alweer "voor Europeanen" - waaronder b.v. ook Japanners en Siamezen vielens - de juristen H. R. Hoetink en J. Eggens hadden ook geen Indische rechtspraktijk achter de rug toen zij benoemd werden. Dit was weer wel het geval met Wertheim, die in 1936 Kollewijns opvolger werd, maar slechts zes jaren aan de Rechtshoogeschool verbonden is geweest en evenmin als welke jurist dan ook na de oorlog teruggekeerd is om hoogleraar te worden aan de Fakulteit der Rechtsgeleerdheid en van Sociale Wetenschappen van de Nederlandse "nood-universiteit", in 1946 "van Indonesië". Naast benoeming vóór de opening van de Rechtshoogeschool, minimum negen jaar dienst in haar bijna achttienjarig bestaan en ervaring in het "indische" recht waren onze lima guru besar ook aan elkaar verbonden door het feit dat zij recht hadden te doceren dat Òf voor Indonesiërs zelf direct van belang was - adatrecht, (adat-)staatsrecht, strafrecht en (intergentiel en interlocaal) conflictenrecht - of indirect voor hen van betekenis was als het volkenrecht vooral zoals Van Asbeck dat vak beoefende: of het internationaal privaatrecht van NederlandsIndië.lo Uit eigen studie-ervaring onder alle vijf genoemden' weet ik hoe zij onomwonden op colleges de woorden "Indonesië", "Indonesiërs" en "Indonesisch" gebruikten in een tijd en een land, waarin men al erg vrijzinnig was wanneer men niet meer van "inlanders" maar over "Inheemsen" sprak en dat woord dan met grote i's schreef en waar 7
9
10
Over Schepper als zendingsconsul leze men de interessante dissertatie van M. C. Jongeling Het zendingsconsulaat in Nederlands-Indië (1966), 51, vooral ook p. 143 en Hoofdstuk 111. . Zie artikel 163 van de I(ndische) S(taatsrege1ing) en W. L. G. Lemaire Het recht in Indonesië (1952), 230 n. Zie b.v. zijn "L'élément international aux Indes Néerlandaises" in het tijdschrift Grotius (1957), 1-36 en zijn publicatie T h e Netherlands Indies' Foreign Relations uit 1939, die de Indonesische studenten het besef moet hebben gegeven dat de kolonie eigen internationale betrekkingen had en subject naar volkenrecht was met betrekking tot bepaalde aangelegenheden. Het internationaal privaatrecht van Nederlands-Indië hing ten nauwste samen met het quasi-internationaal of intergentiel privaatrecht, welks hoofdbeginselen veel meer op internationaal privaatrechtelijke relaties tussen burgers van de "Nederlandsch-Indische staat'' en die van de haar omringende "Inlandsche staten" of tussen onderdanen van de Indonesische rijken zelf teruggingen dan zelfs Kollewijn al vermoedde. Zie hiervoor mijn Indonesia's History between the Myths (1968), 189 e.v.
432
G. J. RESINK
in 1933 De Jonge dan ook afwijzend beschikte op het velzoek van de "Bond van Inlandsche Bestuursambtenaren" om in wetgeving en officiële bescheiden het woord "Inlander" door de term "Indonesië?' te vervangen." Wat echter voor alle van de middelbare school afkomstige studenten van welke landaard dan ook een openbaring is geweest was dat men twee jaar lang colleges in een Indonesische taal moest volgen Maleis of Javaans; verplicht was de vakken "Mohammedaans recht" en "instellingen van de Islam" te leren; één jaar ingeleid werd in de volkenkunde en een volgend jaar in de sociologie voornamelijk de archipel betreffende en op het adatrecht twee jaar had te "vossen", terwijl er naast een privaatrechtelijk, een strafrechtelijk en een staatsrechtelijk zelfs een sociologisch-economisch doctoraal examen bestond.Alleen de scholieren afkomstig van de in 1926 in Surakarta gestichte Oosters-literaire afdeling van de A (lgemene) M (iddelbare) S (chool),l3 waarvan de eersten in 1929 afstudeerden en voor wie de Rechtshoogeschool de enige uitloop in het hoger onderwijs was, zullen al eerder dan in de collegezaal en wel in het klasselokaal van Indonesische culturen, talen, godsdiensten en waarschijnlijk ook rechtskringen gehoord hebben. Kunnen deze A.M.S. A-I1 abituriënten op het grote op 27 en 28 oktober 1928 gehouden jeugdcongres geen rol hebben gespeeld, ook de studenten van de Geneeskundige Hoogeschool, in 1927 in Batavia gesticht, kunnen daarin niet veel stem hebben gehad. De grote waarlijk Indonesische inbreng op dat congres kan ook niet gekomen zijn van lokaal georiënteerde, veelal nog Nederlandse namen dragende jeugdverenigingen als "Jong Java, Jong Soematra (Pemoeda Soematra), Pemoeda Indonesia, Sekar Roekoen", "Jong Islamieten Bond, Jong Bataksbond, Jong Celebes, Pemoeda Kaoem Betawi", maar moet afkomstig zijn geweest van de "Perhimpoenan Peladjar-Peladjar Indonesia" l4 - de Indonesische studentenvereniging, in 1926 opgericht. De samenhang nu tussen de Rechtshoogeschool en haar hoogleraren en de beroemde jongereneed van trouw aan één land, Indonesië, één volk, het Indonesische en één taal, het Indonesisch, lijkt in drie opzichten aan het licht te komen. Zie de lezenswaardige Herinneringen van Jhr. Mr. B. C . de Jonge met brieven uit zijn nalatenschap (verder af te korten als Herinneringen), uitgegeven door S . L. van der Wal ( 1968), 189. l2 Jaarboekje (1932), 35-37. l3 Zie I. J. Brugmans Geschiedenis van het Onderwijs in Nederlandsch-Indië / 1938). , . 339-340. l 4 Al deze jongerenverenigingen waren op het Congres vertegenwoordigd zoals blijkt uit de aanhef van de tekst van de Poetoesan Congres Pemoeda-Pemoeda Indonesia, waarvan ik een fotocopie in dank ontving van Van den Steenhoven. l1
RECHTSHOOGESCHOOL, JONGERENEED, "STUW"
EN GESTUWDEN
433
In de eerste plaats speelden op het congres juridische studenten een grote, zo niet de belangrijkste rol. Dat blijkt uit de verkiezing van Soegondo Djojopoespito - juridisch student, mede-oprichter en eerste sekretaris alsmede voorzitter in 1927 van de bovengenoemde P.P.P.I., later groot vriend van Du Perron, net als zijn vrouw, de schrijfster van Buiten het gareel - tot voonitter en de medestudent in de rechten, de befaamde Amir Sjarifoeddin, tot penningmeester van het Congres. Een derde student van de Rechtshoogeschool Muhamad Yamin, sekretaris van het Congres, schreef ter gelegenheid daarvan zijn in 1929 gebundeld uitgekomen gedichten Indonesia T u m p a h Darahku.15 Voorts was 28 oktober de dag van de stichting van de Rechtshoogeschool. En in de derde plaats werd in de slotzin van het Congresbesluit het geloof geuit dat de eenheid van Indonesia verstevigd kon worden door aandacht te schenken aan de grondslagen van die eenheid: "kemaoean, sedjarah, bahasa, hoekoem adat (cursiv. van mij, R.), pendidikan dan kepandoean", in vijf regels onder elkaar als een andere panca sila, maar dan in kleine letters.16 Vooral nu van die geschiedenis, die talen en dat adatrecht hadden de juridische studenten van hun leermeesters meer te horen gekregen dan hun medestudenten van de Technische en de Medische Hoogescholen ooit ten deel kon zijn gevallen en wat de talen en het adatrecht betreft zelfs meer dan welke middelbare scholier, die westers onderwijs genoten had, dan ook. Maar wat onze guru's bovenal geliëerd heeft op een wijze zoals voor geen enkele andere kombinatie van geleerden in de kolonie in of buiten het hoger onderwijs valt aan te wijzen is wel hun in Leiden en in de loop der jaren gevormde gemeenschappelijke ideologie geweest, die hen in 1930 er toe dreef de "Vereeniging tot bevordering van de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van Nederlandsch-Indië" te stichten, waarvan Van Asbeck en Ter Haar mede-oprichters waren evenals Drewes en Van der Kolff. Zij gaven het tijdschrift De Stuw uit, dat 15
Zie Benedict R. O'G. Andersons brillante boek Java in a T i m e of Revolution (1972), 444. Aan een vierde juridisch student op dat Congres, Kuntjoro Purbopranoto - thans hoogleraar aan de juridische fakulteit van de Universitas Airlangga te Surabaja - dank ik de inlichting over Yamins ontwerp voor het Congresbesluit dat de eed bevatte. Aan Joyopuspito en Van den Steenhoven dank ik verschillende inlichtingen over het congres en aan A. Teeuw Modern Zndonesian Literature ( 1967), 2 1-23, gegevens over Yamins poëzie. "(gemeenschappelijke) wil, geschiedenis, taal, adatrecht, onderwijs en padvinderij", vrij vertaald, worden aan het einde van het eedsformulier genoemd.
434
G. J. RESINK
vier jaren heeft bestaan en waarin alle vijf geschreven hebben, zoals de bestuursleden Ter Haar en Schepper, de voorzitter Logemann en de leden suja, Van Asbeck en Kollewijn. Boeke werd in Nederland administratief vertegenwoordiger van de vereniging.17Voor de Indonesische politici en andere intellectuelen van die dagen was vooral belangrijk dat de "StuwH-mensen onomwonden als einddoel van Nederlands koloniale politiek de vorming voorstonden van een onafhankelijk Indonesië, "Indisch Gemeenebest" genoemd, omdat daarin ook Indonesische staatsburgers van buitenlandse naast die van "inlandse" afkomst een plaatsje onder de archipelzon zouden moeten kunnen vinden.ls In twee politieke zaken zouden tijdens het bestaan van De Stuw in het begin der dertiger jaren de namen van de hoogleraren van de Rechtshoogeschool blijvend en met ere verbonden worden. Toen namelijk in 1931 Soekarno en andere bestuursleden van de P.N.I. door de Landraad te Bandung veroordeeld werden o.a. wegens het als bestuurder deelnemen aan een vereniging, die het plegen van misdrijven tot oogmerk zou hebben gehad, schreef Schepper over en tegen die uitspraak een artikel, dat eerst werd aangeboden voor publicatie in het Indisch Tijdschrift van het Recht. Toen echter de redactie om duidelijk politieke redenen opneming weigerde, werd "Het vonnis in de P.N.1.-zaak" als brochure gepubliceerd door de vereniging die ook De Stuw uitgaf.'' Heeft het vonnis in de P.N.1.-zaak vooral de noncoöperatieve studenten beroerd, de tweede grote politieke gebeurtenis, die ook de meeste coöperatieve Indonesische studenten diep zou raken was de door de regering ingediende en door de Volksraad aangenomen ordonnantie tot preventief toezicht op de zogenaamde "wilde scholen" van het particuliere nationalistisch onderwijs. Ook in De Stuw werd daartegen geprotesteerd en dit zal ook vele studenten - althans zo verging het mij - de moed gegeven hebben zich op te geven als invallers voor de onderwijzers die door dat preventieve toezicht van hun scholen zouden worden geweerd. De ordonnantie werd echter gewijzigd o.a. omdat De Jonge van Ki Adjar Dewantoro - stichter van de Taman Siswoscholen - die een algemene beweging van lijdelijk verzet had aangeLocher-Scholten, t.a.p., 37 (Van Asbeck en Ter Haar), 44 (Ter Haar en Schepper), 49 (Boeke). Zie voor Logemann De Stuw, Eerste Jaargang (1930), No. 2, 1-3 en voor Kollewijn, Idem, Eerste Jaargang (1930), No. 10, 4-9. l8 Locher-Scholten, t.a.p., 39-41. l0 J. M. J. Schepper, Het vonnis in de P.N.1.-zaak (1931) en Locher-Scholten, t.a.p., 58-60. In zijn Herinneringen verhaalt De Jonge hoe hij Schepper de les zou hebben gelezen over diens "politiek pamphlet", 137-138. 20 D e Stuw, Vierde Jaargang (1933), No. 1, 6-7; No. 2, 17-21 (Susanto). l7
RECHTSHOOGESCHOOL,JONGERENEED, "STUW"
EN GESTUWDEN
435
kondigd, niet "een Gandhi-figuur" wilde "f~kken".~'Het moet voor de "Stuw"-mannen van de Rechtshoogeschool zelf bijzonder tragisch zijn geweest zich zo scherp te moeten keren tegen de toenmalige Directeur van Onderwijs en Eredienst, hun voormalige collega B. J. O. Schrieke, wiens vrouw zelfs wnd sekretaris-penningmeester van de "Stuw"-vereniging is geweest.22 Dat de "Stuw"-groep zo weinig leden had - nooit meer dan 200 23 tekent achteraf bezien minder het gebrek aan idealisme in de Nederlandse samenleving dan wel het ontstellend tekort aan realiteitszin, waaraan zij leed. Evenzeer retrospectief beoordeeld kan de "neo-ethiek" van de "Stuw"-mannen gezien worden als een weelde, die men zich kon veroorloven, omdat men niet voorzag maar misschien wel onbewust voelde dat indien "Indië verloren, rampspoed geboren" zou worden om een bekende leuze te citeren - die tegenslag hen persoonlijk niet zou treffen. Dit alles doet echter niets af aan mijn bewondering voor de morele moed en de intellectuele integriteit waarmee de "Stuwers" in de politiek zo donkere jaren van 1930 tot 1934 voor hun overtuiging uitkwamen. Zo klein als de groep van "neo-ethici" was, zo groot was het aantal academici onder hen en vooral zo gering daaronder weer het aantal "indische jongens" waarvan ik er slechts drie gekend heb: Van Mook de enige doctor honoris causa die de Rechtshoogeschool afgeleverd heeft; Thomas Karsten - de bekende architect van de "rumah saté" in Bandung, het Departement van B (urgerlijke) O (penbare) W (erken) - en mijn oudste broer. D i t kan de wel eens geuite beschuldiging ontzenuwen dat het door de "Stuww-groepbeoogde "Indisch Gemeenebest" een onafhankelijk Indonesië zou moeten worden, mits bestuurd door "colons"! Met mevrouw Locher-Scholten ben ik van mening dat de l'Stuw"groep politiek reëel gedacht nauwelijks invloed heeft gehad.24 Na de verdwijning van De Stuw heeft geen der hoogleraren van de Rechtshoogeschool zich nog in werkelijk vooruitstrevende zin willen of durven uiten, zelfs niet in een periodiek als Kritiek en Opbouw in 1938 door
23
24
Herinneringen, 152. De Stuw, Tweede Jaargang (1931), Nummers 1 tot en met 6, eerste pagina's. Locher-Scholten, t.a.p., 41-42, speciaal noten 22 en 23, schat het aantal abonné's op f 270. Het hier opgegeven ledental herinner ik mij uit "Stuw"kringgesprekken zo goed omdat het zo ontstellend klein was vergeleken bij de ledentallen van V(ader1andsche) C (lub) : 14.000 en I (ndo) E (uropeesch) V(erbond) : 12.000. Zelfs de I (ndische) S (ociaal) D (emocratische) P(artij) had met f 250 leden nog meer aanhang. T.a.p., 65.
436
G.
J. RESINK
D. M. G. Koch gesticht - waarschijnlijk omdat het hun toch te socialistisch, te "literair" en te weinig wetenschappelijk verantwoord van geestesmerk leek. Ideëel-psychologisch gezien is de "Stuw"-groep echter van bijzondere betekenis geweest, doch niet zozeer voor de Nederlandse groep als wel voor de Indonesische intellectuelen, in het bijzonder de juristen onder hen. De persoonlijke contacten, die dikwijls tot blijvende vriendschappen uitgroeiden tussen Van Asbeck, Ter Haar, Kollewijn, ,Logemann en Schepper en hun Indonesische studenten hebben het nieuwe Indonesië immers geholpen aan een aantal figuren op politiek en wetenschappelijk terrein, zonder welke de jongste geschiedenis niet een andere loop maar wel een andere kleur zou hebben gehad. Die Indonesische zonen - en één dochter - van de "founding fathers" van de Rechtshoogeschool alsmede de kleinkinderen welke zij persoonlijk nog gekend hebben, zullen hier nu gememoreerd worden - voor zover mijn memorie terzake reikt. Het is het vijfde aspect aan onze vijfster waaraan nu dus aandacht zal worden gewijd omdat de uitstraling dáárvan ook na 28 oktober 1974 voelbaar zal blijven. Schepper, die de Rechtshoogeschool het langst gediend heeft, liet de minste geschriften achter, maar daaronder is dan toch Het vonnis in de P.N.I.-zaak waardoor zijn naam aan die van Soekarno in diens vroege P.N.1.-jaren verbonden zal blijven en wel op zijn minst toen in gunstige zin. Hij hielp voorts drie bekende juristen afleveren die hem in zijn "Stuw"-jaren gekend hebben. De een was Amir Sjarifoeddin, naar men zei door Schepper tot het Christendom bekeerd en ongetwijfeld als brandend mens zijn anak mus. Na de oorlog werd Amir Sjarifoeddin minister in de eerste zes kabinetten en premier van het vijfde en zesde kabinet der jonge Republiek. Even overtuigd als hij Protestant werd, werd hij later communist om in 1948 in de Madiunrévolte de dood te vinden.25 De tweede "leerling", echter niet in religieuze maar meer in wetenschappelijke zin was Muljatno, Masyumist, Minister van Justitie in het tweede kabinet Ali Sastroamidjojo" en hoogleraar in het strafrecht aan de Gajah Mada Universiteit te Yogya, 2 W i e Susan Finch and Daniel S. Lev, Republic of Indonesia Cabinets 1945I965 (1965), 2, 4, 6, 8, 10, 12. Zulke publicaties van politicologen van vandaag, die morgen de historici van gisteren zullen blijken, zijn voor beschrijvers van de contemporaine geschiedenis van Indonesië van meer nut dan men algemeen pleegt aan te nemen. Idem, 34.
RECHTSHOOGESCHOOL,JONGERENEED, L
L
~
~
EN ~ GESTUWDEN ~ J J
437
in 1970 gestorven. Beide murids waren als hun guru moedige mensen als leden van in vroegere of latere tijd de regering niet welgevallige politieke verenigingen. Ook de enige vrouwelijke student, die later professor zou worden aan de Universitas Sumatra Utara, mevrouw Ani Abbas-Manoppo, kwam bij de kinderloze Schepper aan huis als een putri bij deze bapak. Logemann, die althans formeel even lang als Schepper aan de Rechtshoogeschool verbonden is geweest, liet veel meer boeken en geschriften achterz7 en ook veel meer "kinderenJ', die hij ook weer in hoofdzaak in de "StuwM-jaren om zich heen verzamelde en die onder zijn leiding afstudeerden. Politiekhistorisch gezien is Sjaffruddin Prawiranegara de meest prominente figuur geweest, die behoorde tot de juridische studenten, welke in de eerste helft der dertiger jaren bij de Logemanns thuiskwamen om er te debatteren, naar muziek te luisteren en dan te blijven eten. Hij is immers leider geweest eerst van een nood-kabinet, later van een tegen-regering en wel beide malen op Sumatra, eerst in 1948-1949, later in 1958-1959. Logemann had een warm hart en veel respect voor "Mangkudin", die als hijzelf niet bang was moeilijke wegen te gaan en die met hem de financieel-economische belangstelling deelde als minister van financiën - wat hij enige malen geweest is 28 - en Gouverneur van de Bank Indonesia, aan wier voorgangster, de Javase Bank, Logemann jarenlang als regeringscommissaris verbonden was. Hun onderlinge vriendschap bleef de jaren door ongeschokt en het is een treffend ogenblik in beider leven geweest toen de Logemanns als geestelijke ouders van deze zoon diens voor studie in Nederland komende kind in 1968 hielpen opvangen. Een tweede figuur die uit Logemanns kring kwam en een politiekfinanciële carrière maakte, welke er wezen mocht, is Ali Budiardjo. Hij was de eerste geheel aan de Rechtshoogeschool opgeleide Indonesische jurist, die op de Algemene Sekretarie in Bogor zijn loopbaan begon en waarschijnlijk ook de eerste Indonesische academicus, die aan een
2s
In het onder noot 6 genoemde tijdschriftnummer, gewijd aan Logemann, vindt men een overigens onvolledige lijst van zijn werken tot zijn 70ste verjaardag gepubliceerd. Een zo volledig mogelijke opsomming, nog door Logemann zelf bijgewerkt en door zijn weduwe ter beschikking gesteld is in gestencilde vorm bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden verkrijgbaar. W. F. Prins schreef in het Jaarboek 1969-1970 der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een uitstekende "Herdenking van Johann Heinrich Adolf Logemann (19 jan. 1892 - 12 nov. 1969)", 1-5. Zie Susan Finch and Daniel S. Lev, op. cit., 6, 8, 15, 16, 18, 22, 24 en voorts Ruth F. McVey (Ed.), Indonesia, 321, over hem als premier van de P.P.R.I.
438
G. J. RESINK
H.B.S. - van de Notaris De Graaf Stichting ter plaatse - les heeft gegeven in het Nederlands-Indische staatsrecht. Toen hij met het hoofd van zijn Afdeling Wetgeving en Juridische Zaken in conflict kwam over het gebruik van de term "Indonesiër", verklaarde Logemann zich bereid het over deze zaak voor hem op te nemen ter Algemene Sekretarie, zonodig bij de Gouverneur-Generaal. Het bleek gelukkig niet nodig: Budiardjo's "resumptor" - zoals zo'n man heette - kreeg ongelijk van "hoger oordeel" of "juister inzicht", te weten de Algemeen Sekretaris Kiveron zelf. Logemann, wiens naam in 1946 ook aan die van Soekarno verbonden werd, maar juist in tegenovergestelde zin als die van Schepper, omdat hij als Minister van Overzeese Gebiedsdelen op het standpunt had gestaan dat niet met de President kon worden gepraat 29 heb ik op het in 1946 in Amsterdam gehouden Congres van de Partij van de Arbeid "Mea culpa" horen bekennen met betrekking tot die verkeerde politiek. Hij was kort tevoren afgetreden, mede om het Jonkman als zijn opvolger en de Commissie Generaal en Van Mook mogelijk te maken om met de Republiek tot overeenstemming te komen in een overeenkomst, die in volkenrechtelijke stijl als het "akkoord van Linggadjati" de geschiedenis zou ingaan, en toch geen geschiedenis zou maken. Aan Indonesische kant trad toen Budiardjo op als sekretaris van de delegatie, die door zijn latere zwager Soetan Sjahrir werd geleid.30 Hij heeft later vooral politieke naam gemaakt als Sekretaris-Generaal o.a. van het Ministerie van Defensie onder leiding van de Sultan, met wie hij in 1953 als gevolg van de zgn. "1 7 oktober affaire" van het jaar daarvoor moest aftreden. Daarna heeft hij als Direkteur-Generaal van het Plan Bureau (Biro Perancang Negara) onder Ir. Djuanda het land gediend totdat hij als andere topfunktionarissen, die lid waren van het P.S.I., als b.v. de sekretarissen-generaal van de Ministeries van Financiën en Sociale Zaken, resp. mrs. Saubari en Soedjahri om die reden gepensioneerd werd om nu heel wat beter af te zijn als president en "director" van Freeport Indonesia Incorporated. Ook met hem en later zijn vrouw, de politicologe Miriam Budiardjo en schoonzuster van Sjahrir, bleven de Logemanns de in de "Stuw"-tijd voor het eerst gevonden contacten 29
30
Zie S. L. van der Wals voortreffelijke bronnenuitgave Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950, Eerste Deel, 10 aug. - 8 nov. 1945 (1971), 472, 505-506. Ben ik goed ingelicht dan moet President Soekarno daarentegen grootmoedig van Logemanns Het staatsrecht van Indonesië (1952) hebben gezegd dat iedere Indonesische intellectueel dat werk moest lezen. C. Smit, Het akkoord van Linggadjati (1959), 29-30.
RECHTSHOOGESCHOOL,JONGERENEED, "STUW"
EN GESTUWDEN
439
onderhouden, die tot op vandaag de dag door Logemanns weduwe en de Budiardjo's aangehouden zijn. Een derde in de staatsrechtelijke studierichting afgestudeerde jurist Soediman Kartohadiprodjo behoorde eveneens tot Logemams "zonen" met wie de eerste vriendschapsbanden ook al weer in de "StuwH-jaren werden gelegd en onverbrekelijk zijn gebleken tot ná beider heengaan toen hun weduwen die banden bleven aanhouden. Soediman was veel meer guru dan geleerde en wat hem in Logemann zo sterk aangetrokken heeft was nu juist diens trouw aan de Rechtshoogeschool. Die trouw werd op een zware proef gesteld toen Logemann na de dood van Van Vollenhoven diens opvolger kon worden in Leiden als enige geleerde zowel in het adat- als in het staatsrecht van Nederlands-Indië. Hij wilde de Leidse leerstoel echter alleen bezetten indien Van Mook zijn opvolger kon worden aan de Rechtshoogeschool, welke mening door fakulteit en Curatoren werd gedeeld. Nadat Van Kan als president-curator hiervoor tevergeefs bij de Gouverneur-Generaal gepleit had, vroeg Logemann een audiëntie aan bij De Jonge, die dat verzoek "niet zeer behoorlijk" vond maar niet wilde weigeren, maar wel bleef weigeren Van Mook te benoemen, omdat hij hem "ongeschikt voor een professoraat achtte". Logemann heeft betoogd dat hij tenslotte beter als Z.E. kon beoordelen welke kwaliteiten Van Mook ter zake bezat, maar het mocht niet baten.31 Het is meen ik voor de "R.H." een geluk geweest dat Logemann haar trouw bleef, want Van Mook, die te weinig geschreven had en teveel aan politiek had gedaan, zou zonder gepromoveerd te zijn toch niet aan de wetenschappelijke statuur van de fakulteit zó hebben kunnen bijdragen als Logemann deed. Het is voor mij trouwens ook de vraag of Van Mook voor zijn Indonesische studenten nog had kunnen worden wat Logemann toen al voor hen was. Zoals nu Logemann behoudens een korte onderbreking als Minister van Overzeese Gebiedsdelen het juridisch hoger onderwijs trouw gebleven is, zo zou ook Soediman op een even korte onderbreking na als sekretaris van de Lembaga Ilmu Pengetahuan Indonesia het hoger onderwijs in de rechten trouw blijven. Aan hem komt de eer toe in Jakarta in 1947 de republikeinse Perguruan Tinggi Ilmu Hukum te hebben opgericht,
31
Herinneringen, 204-205. Wat Logemann mij hiervan persoonlijk verteld heeft stemt aardig overeen met wat De Jonge zich herinnerde van het gesprek: "Wat of ik mij eigenlijk in mijn hoofd haalde om in deze quaestie een oordeel te hebben; of ik mij zelf dan competent daartoe achtte; of ik Van Mook's werken kende enz.", 205.
44.0
G. J. RESINK
waaraan hij ook mij verbond om colleges in het staatsrecht te geven. Na de totstandkoming van de Universitas Indonesia in februari 1950 is hij jarenlang de sekretaris geweest van haar Fakultas Hukum. Maar ook hij heeft als P.S.1.-lid tenslotte een heenkomen moeten zoeken buiten het universitaire staatsondenvijs. Het tekent hem dat hij toen niet "in zaken" is gegaan maar het ondenvijs in de rechtswetenschap trouw is gebleven door dekaan te worden van de juridische fakulteit der Universitas Parahyangan in Bandung. Soediman heeft naast verschillende later gebundelde publicaties één boek geschreven dat inleidt tot de wetenschap van het Indonesisch recht,32wat hem meer verbond aan Kollewijn, die hetzelfde vak doceerde dan aan Logemann. Hij is echter bij Kollewijn nooit zo kind aan huis geweest als bij Logemann en hij heeft in de laatste meer zijn guru gezien dan in de eerste. Dit geldt in nog sterkere mate voor Djokosutono, die eerder op de Rechtshoogeschool gekomen dan de drie andere hiervoor genoemde staatsrechtelijk afgestudeerde juristen, langer studeerde maar in 1939 ook Logemanns eerste en enige assistent in het staatsrecht werd.33 "Mas Djoko" kwam dikwijls bij de Logemanns aan huis, altijd gekleed in kain en hoofddoek, eerst na de oorlog verwisseld voor colbert en pici. Toen Logemann in 1947 besloot niet naar Indonesië terug te keren werden de vakken "historische ontwikkeling van de staatsinstellingen" en "administratief rechtJJ in de juridische fakulteit van de Nederlandse "Universiteit van Indonesië" in Batavia terecht toevertrouwd aan W. F. Prins. Mijn leeropdracht in het staatsrecht- te danken aan de voorspraak van Logemann en Wertheim - was, gelijk paste bij die zgn. "nooduniversiteit", een noodoplossing. Het was immers sous entendu dat zodra Djokosutono, hoogleraar aan de Fakultas Hukum van de in Yogya opgerichte Gajah Mada Universiteit, naar Jakarta zou komen en daar aan de officiële Indonesische opvolgster van haar Nederlandse zusterfakulteit zou worden verbonden, het politiek zo gevoelige vak door mij aan hem zou worden overgedragen. Dit is dan ook gebeurd
32
33
Soediman Kartohadiprodjo, Pengantar Tata Hukum di Indonesia (5e druk, 1967); Kumpulan Karangan (1965) en Pantjasila (1967). Voor een grotendeels zeer betrouwbare opsomming van juridische publicaties van Soediman Kartohadiprodjo en andere in dit opstel genoemde juristen als Djojodiguno, Gouw Giok Siong, Soebekti, Supomo enz., raadplege men Eddy Damian en Robert N. Hornick, Bibliografi H u k u m Indonesia 1945-1970 (1971), waaruit ook zoveel mogelijk de schrijfwijze der namen overgenomen is. Jaarboekje (1939), 10.
l
l
l
RECHTSHOOGESCHOOL,JONGERENEW, "STUW"
EN GESTUWDEN
#l
toen hij met Pryono - in 1938 als assistent voor de Javaanse taal aan de "Er Ha" verbonden 34 - en Soenario Kolopaking - die zijn candidaatsexamen aan diezelfde instelling had behaald, maar daarna in Leiden de meesterstitel verwierf - begin 1950 naar Jakarta kwam. Sommige de Universitas "Gama" trouw gebleven krachten hebben deze trimurti van drie dekanen-in-spe van fakulteiten van de Universitas Indonesia hun hijrah niet vergeven alsof men priyayi-abangan een "uitwijking" op Mohammedaans voorbeeld naar ons Medina ooit verwijten kan! "Pak Djoko" is van het begin af aan ook Dekaan geweest van de Fakultas Hukum dan Ilmu Pengetahuan Kemasyarakatan van de Universitas Indonesia en later ook waarnemend Dekaan geworden van de Fakultas Ekonomi, wat hij tot medio 1962 gebleven is. Daarnaast werd hij de voornaamste burger-hoogleraar aan de Politie-Akademie (de P.T.I.K.) en de Akademi Hukum Militer wat hem als leerkracht een gezag bezorgde, dat niemand voor of na hem ooit in het juridisch hoger onderwijs bezeten heeft. Bleef het "staatsrecht" zijn hoofdvak, hij doceerde, tenteerde en examineerde daarnaast in zovele andere rechtsvakken - waartoe zijn grote belezenheid en werkkracht hem als weinig anderen in staat stelden - dat collega's en ex-leerlingen hem eerden met een helaas eerst na zijn dood verschenen Cinerama Hukum (1971) en zijn vereerders in 1972 een standbeeld voor hem oprichtten in de eerste binnenhof van onze universiteit. Zoveel als hij gelezen en gedoceerd heeft, zo weinig heeft hij gepubliceerd. En op het enige tweedelige werk Sedjarah politik hukum adat (1950, 1954) waaraan zijn naam verbonden is, komt die nog op de tweede plaats na die van Supomo. Het is tragisch dat een in politiek opzicht zo voorzichtig man - die als Logemann Kelseniaan was, maar veel meer dan die bereid was om aan elke van anderen afkomstige rechtspolitieke norm-inhoud, welke dan ook, juridisch de juiste vorm te geven - tenslotte èn als dekaan &n als gewoon hoogleraar heen had te gaan, om adviseur te worden van de Generaal Nasution. Een aanbieding om buitengewoon hoogleraar te worden in de rechtsfilosofie - leervak van zijn guru Schepper sloeg hij af. Toen hij in zijn afscheidsrede iedereen om vergiffenis vroeg voor begane fouten, herinnerde me dat zowel aan Logemanns hiervoor aangehaalde "Mea culpa"-uitroep als aan het feit dat de laatste en Schepper, die Djokosutono het meest na stonden als mens en het meest compassie met hem hadden in zijn lotgevallen, bijna dertig jaren eerder 34
Idem (1939), 10.
442
G. J. RESINK
bijna op dezelfde wijze hadden moeten buigen voor de macht van hun regering. Van de emdiete, ook artistiek begaafde, charismatische Sernarfiguur 36 - die ik in zijn jonge jaren nog op prachtige manier Gatotkaca gandrung heb zien dansen - was kennelijk de wahyu geweken, maar de naschijn daarvan zal allen die hem gekend hebben bijblijven, ook als zij kritiek, zelfs ernstige kritiek op zijn beleid en zijn vrees voor publicaties hebben gehad. Nog twee juridische studenten, die bij de Logemanns aan huis kwamen en later bekend zouden worden als minister moeten hier genoemd worden en wel Soewandi - vóór zijn afstuderen reeds fgd. sekretaris van het College van Curatoren en later de minister van onderwijs die de naar hem genoemde spelling zou invoeren - en Moekarto Notowidigdo, later minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet Wilopo 36 en nog later ambassadeur in Washington en New Delhi. Anders dan Logemann, die nauwelijks school heeft gemaakt en die ook niet wilde maken, heeft Ter Haar, die maar iets korter aan de Rechtshoogeschool verbonden is geweest, wel wetenschappelijk navolgers gehad, waaronder Hazairin - later minister in het eerste kabinet Ali Sastroamidjojo - bij hem gepromoveerd op De Redjang (1936) en zijn eerste assistent in het adatrecht en zelfs de volkenkunde; voorts Abdullah . Sjoekoer Soripada, zijn tweede assistent 37; verder M. M. Djojodiguno en Tirtawinata, die Het Adatprivaatrecht van Midden- Java (1940) in boekvorm beschreven, terwijl laatstgenoemde met W. A. Muller ook nog Indonesische dorpsacten (g.j.) te boek stelde. Tot die volgelingen mag men ook Djokosutono rekenen, die met Supomo bovengenoemde tweedelige geschiedenis der adatrechtspolitiek geschreven heeft, alsmede Soebekti, laatstelijk voorzitter van het hoogste rechtscollege, de Mahkamah Agung en buitengewoon hoogleraar in het burge36
36
37
Zie Benedict R.O'G. Anderson, Mythology and the Tolerante of the Javanese (1965), 23: "It is said that one of the most distinguished professors a t the University of Indonesia in Djakarta owed his unique following among the Javanese students less to his high academic attainments than to his physical resemblance to Semar and his reputation for a special combination of wisdom and comicality". Zie Susan Finch and Daniel S. Lev, op. cit., 4, 6, 9, (voor Suwandi) en 29 (voor Moekarta) en voor Soewandi als fgd. Sekretaris van het College van Curatoren der Bataviasche Hoogescholen de Jaarboekjes 1932 tot en met 1938, 6 (of 7 in 1938). Idem, op. cit., 30-31 en Jaarboekje (1936), 8 (Hazairin sinds 1935) en Jaarboekje (1939), 10 (Soripada sinds 1938).
RECHTSHOOGESCHOOL,JONGERENEED, "STUW"
EN GESTUWDEN
443
lijk recht aan de Universitas Indonesia, die behalve vertalingen van de Nederlands-Indische wetboeken - in samenwerking met Tjitrosudibio geschreven - en werken over overeenkomsten- en bewijsrecht ook nog samen met J. Tamara een "arrestenboek" van adatuitspraken van het opperrechtelijk college gepubliceerd heeft.38 De eerste hoogleraar aan de Rechtshoogeschool, van wie een geheel in Indonesië geschreven handboek Beginselen en stelsel van het adatrecht (1939) in het Engels. vertaald werd onder de titel Adat Law in Indonesia (1948) heeft dus zes bekende Indonesische zonen gehad. De hiergenoemde namen zijn aan vele boeken en vijf leerstoelen verbonden geweest, waarvan twee in het adatrecht bezet door Hazairin en Djojodiguno en wel respectievelijk aan de juridische fakulteiten van "U.I." en "Gama" - om de gebruikelijke acronymen te bezigen. O p Soebekti's naam kan men bovendien de recente ommezwaai stellen met betrekking tot de rechtspraak in het adatrecht. Ter Haars ster heeft dan ook het dichtst bij het echte Indonesische adatrecht en zijn even Indonesische asli-beoefenaren gestaan. Kollewijn, die voor tweederde van de levenstijd van de Rechtshoogeschool aan haar verbonden is geweest en ook de "inleiding tot de rechtswetenschap" had te verzorgen,39 heeft geen inleiding tot het Indische recht geschreven maar wel veel schrijvende navolgers gehad in dat vak. Het intergentiel (privaat) recht door hem in volle geloofsovertuiging gedoceerd wat de gelijkwaardigheid van alle in het land geldende rechtsstelsels betreft, leverde hem maar één Indonesische leerling en latere hoogleraar in dat vak op en wel Notosusanto in Yogya. Deze kwam bij de Kollewijns aan huis in een dispuut waaraan ook de reeds genoemde Amir Sjarifoeddin en Soenario Kolopaking deelnamen. Toch moet er hier aan herinnerd worden dat het Soediman Kartohadiprodjo is geweest die zijn leermeester in het conflictenrecht er toe bewogen heeft diens artikelen op het gebied van het intern interrechtsordenrecht - de term is van Logemann - bijeen te brengen in één bundel Intergentiel recht (1955). Het werd - van een voorwoord door Soediman voorzien - het eerste over de materie handelende boek, dat genoeg algemeen van inhoud was om aan onze studenten als verplichte 38
39
Soebekti dan J. Tamara, Kumpulan Putusan Mahkamah Agung (eerste d m k 1961). I n zijn Legal Development in Indonesia (1969) pleit Soebekti, dan president van de Mahkamah. Agung, voor handhaving en ontwikkeling van het adatrecht. Zie C. W. Dubbink, "Herdenking van Roeland Duco Kollewijn ( 7 december 1892 - 1 september 1972)" in het laarboek 1972 der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, 160-165.
444
G. J. RESINK
literatuur te worden voorgeschreven. Bracht geen Indonesische zoon van de "vader" van het intergentiele recht het tot een proefschrift, in aan onze fakulteit afgestudeerde Gouw Giok Siong (Gautama) moet Kollewijn een kleinzoon naar zijn geest met vreugde herkend hebben. Hij is met een dissertatie; voorts een inleiding in het intergentiele recht; verder een "rechterlijke-uitspraken-boek" in dat vak en tenslotte een achtdelig werk over het Indonesisch internationaal privaatrecht zijn "grootvader", althans wat Indonesië betreft, opzij en zelfs voorbij ge~treefd.~' Met Van Asbeck komen wij bij de vijfde rechtsgeleerde "Stuwer" die de Rechtshoogeschool slechts gedurende de helft van haar levensloop gediend heeft. Hij was echter de eerste promotor van een door een Indonesiër aan de Rechtshoogeschool verdedigd proefschrift en wel De val van het rijk Merina (1928) van de hand van Mohamad Nazif, later de enige Indonesische Gouvernementssekretaris, die de Algemene Sekretarie van de Gouvemeur-Generaal gekend heeft. Hij was bovendien de promotor van een legitieme "kleinzoon" Ko Swan Sik, die na aan onze fakulteit te zijn afgestudeerd in 1957 met lof bij hem promoveerde op een dissertatie over De meervoudige nationaliteit en sinds 1970 "Genera1 Editor" is van het Netherlands Yearbook of International Luw. De Van Asbecks ontvingen veel Indonesische studenten bij zich thuis zoals mij uit een mij dankbaar stemmend gesprek met zijn vrouw bleek. Onder hen was de meest, bekende wel de dichter, schrijver, jurist, en latere hoogleraar en minister in zes kabinetten Muh. Yamin;l die evenmin als de Van Asbecks toen vermoed zal hebben dat in hun huis Pegangsaan Oost 56 in 1945 de Onafhankelijkheidsproclamatie zou worden bekend gemaakt! Anders dan Logemann, Van Mook en Schepper heeft de "rode baron" zich niet de wrevel van De Jonge op hals gehaald al was hij dan één en alfabetisch gedacht tevens de eerste van de "dertien mannen", die de naar De Stuw genoemde vereniging hielpen oprichten. Wanneer ik hier niettemin even wat uitvoeriger ben over de Landvoogd De Jonge en de Landsdienaar Van Asbeck dan is dat omdat zij op 28 oktober 1931 politiek even profetisch zijn geweest. Van Asbeck hield toen een mooie rede ter gelegenheid van de Dies
.
40
41
Zie o.a. zijn Segi-segi hukum peraturan pe,rkawinan tjampuran (Staatsblad 1898 No. 158 (diss. Jakarta, 1955) ; voorts Hukum antargolongan (1957), Himpunan keputusan-keputusan hukum antargolongan (1959) en Hukum perdata internasional Indonesia (sinds 1961 ) . Zie Susan Finch and Daniel S. Lev, op. cit., 26, 30, 39, en verder voor hen en andere figuren hier genoemd de korte levensbeschrijvingen in de Ensiklopedia Indonesia I, 11, en I11 (1954), die echter niet verder reiken dan tot 1953.
,
RECHTSHOOGESCHOOL, JONGERENEED, "STUW" E N GESTUWDEN
445
Natalis van de Rechtshoogeschool over Samenhang van internationaal en koloniaal recht. Daarvan herinnerde De Jonge zich dat de redenaar . "een parallel trok tusschen het internationaal en het koloniaal recht en er op wees, dat men in het eerste los komt van het strenge souvereiniteitsbeginsel, daar anders samengaan der naties niet mogelijk is, en dat zulks ook in het koloniaal recht moet gebeuren om een vorm van samenwerking tusschen overheerschers en overheerschten te kunnen vinden". Maar De Jonge's dagboek voegt er aan toe: "Hij vergeet er bij te zeggen dat ook de laatsten niet op 100 % souvereiniteit moeten staan".42 Zowel De Jonge als Van Asbeck hebben het in 1949 beleefd dat de Indonesische "overheerschten" toen niet "op 100 % souvereiniteit" hebben geïnsisteerd, getuige o.a. het verdrag inzake de Nederlands-Indonesische Unie, en de vele andere overeenkomsten, toen tussen republiek en koninkrijk gesloten, waarbij Nederland bijzondere rechten verwierf. Van Asbeck, Kollewijn, Logemann en Schepper hebben meegemaakt hoe Nederland in een "samenval van rechtshandelingen" - om een befaamde uitdrukking van Eggens te gebruiken - de souvereiniteit aan de Republik Indonesia Serikat overgedragen en die van de Republik Indonesia erkend heeft. Liefst hadden zij allen gezien dat ook Nederlands Nieuw-Guinea reeds toen in die overdracht begrepen zou zijn geweest. Zij hebben het nog mogen beleven dat ook tenslotte Irian Barat - zoals dat toen heette - tot de republiek ging behoren of daartoe terugkeerde, al naar men het bezag. Van de eerste drie genoemden weet ik hoe gelukkig hen dat gestemd heeft, en waarlijk niet alleen omdat die gebeurtenis het herstel bracht van de diplomatieke betrekkingen tussen Indonesië en Nederland, maar ook omdat zij de persoonlijke relaties herstelde tussen hen en althans enkele van hun nog levende "zonen". Het in 1950 uitgekomen Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van 42
Herinneringen, 112 jo. 20. A. J. P. Tammes schreef een treffende "Herdenking van Frederik Mari baron van Asbeck (27 febmari 1889 9 februari 1968)" in het Jaarboek 1968-1969 der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, 243-247. In Volkenrechtelijke Opstellen ter ere van de hoogleraren B. M. Telders, F. M. baron van Asbeck en J. H. W. Verzijl aangeboden door oud-leerlingen op 26 november 1957 (1957) vindt men op 277-288 een "Chronologische Bibliografie van Prof. Mr. F. M. baron van Asbeck", afgesloten op 1 oktober 1957. Aan de vriendelijke tussenkomst van G. P. J. Kapteyn dank ik een volledige lijst van publicaties van Van Asbeck, chronologisch gerangschikt, in stencil opgemaakt ter Fakulteit der Rechtsgeleerdheid te Leiden en mogelijk op te nemen in een te verwachten Engelse vertaling van Van Asbecks voornaamste publicaties.
-
446
G. J. RESINK
het vijfentwintigjarig bestaan van het rechtswetenschap@elijk hoger onderwijs in Indonesië o p 28 october 1949, een kwart eeuw geleden door Prins en mij geredigeerd, bracht buiten Hoesein Djajadiningrats "Ter inleiding" negentien bijdragen. Daarvan waren er acht geschreven door zes nog in leven zijnde leden van de vroegere "StuwM-groep.Twee waren van de handen van de ondertussen overleden Ter Haar en Schrieke, terwijl daarin één levensbericht gewijd werd aan Ter Haar, geschreven door zijn opvolger en tweede Indonesische hoogleraar vóór de oorlog benoemd Rd. S ~ p o m o . ~ ~ Toen in februari 1950 nederlandse "officiële" en republikeinse "particuliere" zuster-fakulteiten opsmolten in de ene Universitas Indonesia kwam een "gentleman's agreement" tot stand dat Nederlandse krachten nog tien jaren aan de juridische fakulteit verbonden zouden kunnen blijven. Wel waren Van Asbeck, Kollewijn, Logemann en Schepper, alsmede Eggens, Wertheim en Zeylemaker niet teruggekeerd, wel gingen ook de opvolgers van Schepper, Logemann en Wertheim, resp. Van s Lemaire spoedig weg maar tot medio 1958 dus nog Hattum, ~ r k en ruim acht jaren zijn nederlandse hoogleraren aan de Fakultas Hukum verbonden gebleven. Beerling (inleiding tot de sociologie en rechtsfilosofie) en Drost ( volkenrecht) vertrokken in dat jaar. Noach (criminologie) en Funke (handelsrecht) deden dat al eerder en Held (culturele antropologie) stierf in 1955, vlak voor zijn pensioen. Zijn portret hangt nu in de ruang guru besar (hooglerarenkamer) tussen de foto's van de Indonesische hoogleraren, die de juridische fakulteit dienden en in Indonesië stierven - op de gemiddelde leeftijd van ongeveer 58 jaren. De uit dit alles sprekende behoefte aan continuïteit in het juridisch hoger onderwijs in Jakarta kwam nog duidelijker tot uiting in maart 1966 toen de Universitas Indonesia op last van de regering gesloten werd in verband met de studenten-révolte, waarin de student Arif Rahman Hakim het leven verloor. In hoogleraarskringen werd besloten daartegen te protesteren en bij President Soekarno ter ondersteuning van de eisen van de studenten aan te dringen op een ander kabinet en een ander beleid.44 Aan de "oudste fakulteit'' werd toen gevraagd een 43
44
Van Asbeck, Boeke, Drewes, Kollewijn, Logemann en ik waren de hier bedoelde oud-leden van de "StuwM-groep. Supomo verzorgde ook Ter Haan Verzamelde Geschriften, Delen I en I1 en bracht diens Naschriften (1951) bijéén. Het Gedenkboek gaf mij aanleiding tot een korte karakterisering van het wetenschappelijke klimaat aan de Rechtshoogeschool in "Het afscheid van een school", Orientatie, XXXII (mei 1950), 52-55. Zie Yozar Anwar, Dagboek van een kami-student (1967), 131.
RECHTSHOOGESCHOOL,JONGERENEED, "STUW"
EN GESTUWDEN
447
eerste ontwerp voor zo'n protest te formuleren. Met die "oudste fakulteit" bedoelde men de Fakultas Hukum, waarmee dus teruggegrepen werd niet op de Perguruan Tinggi Ilmu Hukum, want die republikeinse Rechtshogeschool was later(opgericht dan de dito Medische hogeschool, maar op de Fakulteit der Rechtsgeleerdheid of Rechtshoogeschool in 1924 gesticht. Ik mag nu wel onthullen hoe, toen op 8 maart de beraadslagingen over bedoeld onderwerp in de vergadering van hoogleraren in volle gang waren, Se10 Soemardjan binnenkwam en ons waarschuwde voor mogelijke gevolgen van enige actie onzeizijds in de vorm van schorsing uit het ambt of erger. De herinnering van de reactie op die mededeling ontroert me nog altijd weer als ik haar oproep: de informatie verhardde ineens de vastbeslotenheid van alle aanwezigen, Se10 Soemardjan incluis, om te protesteren. Even onvergetelijk is de gang daarná geweest naar een afgelegen lokaal in de Fakultas Ekonomi, waar de senaat bijeen zou komen om het protest te bespreken. Eén voor één werden wij door studenten door door hen opgeworpen barricaden daarheen geleid en na de bijeenkomst, waarin tot het protest besloten werd, weer teruggeleid, toen door hen gesalueerd. Ook toen kwamen de emotionele herinneringen aan de "wilde scholenn-tijd uit de jaren van De Stuw me weer doorweken, zoals tropische regens doen, die een mens nu eenmaal niet "bestormen". Werd in die tijd dus de historische continuïteit in het juridisch hoger onderwijs in de hoofdstad reeds informeel geconstateerd, vorig jaar is zij tenslotte formeel geïnstitutionaliseerd door 28 oktober tot de Dies Natalis van onze fakulteit te verklaren. Het is een typisch voorbeeld van Indonesisch historisme, waaraan Javaans syncretisme niet vreemd is, want alle dekanen van de fakulteit zijn tot nog toe Javanen-proper geweest en bijna allen Vorstenlandse Indonesiërs bovendien. Hier dringt zich, afgezien van verslechterde behuizing en algehele verindonesisering van docentenstaf en studentengemeenschap, vanzelf een vergelijking op tussen de Rechtshoogeschool toen en onze Fakultas Hukum thans. De sociaalwetenschappelijke oriëntatie in de rechtenstudie is gebleven, al was het slechts omdat de inleidingen tot de sociologie en de culturele antropologie in het curriculum gehandhaafd zijn. Ook het multidisciplinaire karakter van de studie bleef daardoor behouden, mede omdat de bestudering van het veelal ongeschreven adatrecht en die van het geschreven recht van in hoofdzaak Europese signatuur de disciplinering in twee verschillende wijzen van juridisch denken eist. De wetenschappelijke bedrijvigheid der docenten is verminderd en niet alleen omdat de boeken en tijdschriften uit het buitenland
448
G. J. RESINK
zoveel schaarser binnenkomen dan voor de oorlog en omdat rechtstaal, rechtswetenschapstaal en doceertaal geheel nieuw gevormd moeten worden, doch ook omdat het onderwijs en de kadervorming in de jonge staat hogere prioriteiten genieten dan het dikwijls ook zo dure onderzoek. Daartegenover staat dat door het intern-nationale en het internationale conflictenrecht en het volkenrecht tot examenvakken te maken voor alle studenten in het vierde studiejaar en door instelling van een aparte internationaalrechtelijke studierichting in 1964 de internationaalrechtelijke oriëntatie van de fakulteit thans duidelijker aan de dag treedt dan vroeger het geval was, zulks overeenkomstig de nieuwe plaats, die de staat in het internationale bestel heeft ingenomen. Anders dan de "R.H." heeft onze fakulteit behalve dan die ene keer in 1966 zich echter nooit gedragen gevoeld door één ideologie van de meerderheid of de voornaamsten harer leden. Het is begrijpelijk omdat de meeste mensen, dus ook de meeste juristen, zich niet twee- of driemaal binnen eigen leeftijd in radikale kritiek of oppositie tegenover koloniale of nationale regering kunnen opstellen. Niettemin - al was het mij gegeven in Japanse en republikeinse interneringskampen althans te boeten voor de schuld niet te hebben geprotesteerd tegen Boven-Digul denk ik thans met weemoed en niet zonder schaamte terug aan de jaren, waarin Schepper zich keerde tegen het vonnis in de P.N.1.-zaak en Logemann kritiek uitoefende op de exorbitante (on-)rechten van de Gouverneur-Generaal en zij meer dan de helft van de hoogleraren der Rechtshoogeschool achter zich wisten staan.45 De Indonesische meesters in de rechten van onze Fakultas Hukum hebben in 1950 een eerste voorbeeld gegeven hoe met vroegere politieke tegenstanders toch te kunnen samenwerken. Een jongere generatie van Darmoputro's heeft dat voorbeeld gevolgd door die samenwerking, tussen 1958 en 1963 verbroken, sindsdien weer te hervatten eerst door G. J. Scholten - zoon van de grote Paul Scholten - uit Amsterdam en Van Esveld uit Leiden in ons midden te ontvangen; vervolgens Gautama (Gouw Giok Siong), naar Nederland te laten gaan om aan de universiteit van Amsterdam een gastprofessoraat te vervullen en in 1971 De Winter - in 1972 helaas gestorven - en in 1972 Wiersma uit te 46
Zie Het vonnis in de P.N.1.-zaak, 22-23 en Logemann in De Stuw. Eerste Jaargang No. 2, 1-3; No. 3, 7-8 en No. 4, 3-6 (1930). Locher-Scholten, t.a.p., 48, haalt uit die jaargang No. 7, 8-9 aan, waar in "Onze Studiekring Weltevreden over de exorbitante rechten" de in de Volksraad aangenomen motie-Jonkman wordt gememoreerd over de vraag of die rechten ongewijzigd moeten worden gehandhaafd dan wel met meer waarborgen omgeven.
RECHTSHOOGESCHOOL, JONGERENEED, "STUW" E N GESTUWDEN
449
nodigen als gast-sprekers voor onze docenten en studenten hun wetenschap te komen uitdragen. Dit heeft weer geleid tot plannen van samenwerking met juridische fakulteiten in Nederland, die vooral dank zij Wiersma uit Leiden dit jaar tot uitvoering zullen komen in een eerste door onze fakulteit te organiseren "seminar" op strafrechtelijk en criminologisch terrein. Daaraan zullen andere leden van de wetenschappelijke staven van van overheidswege ingestelde juridische fakulteiten uit het gehele land deelnemen. Twee Indonesische en twee Nederlandse docenten zullen er colleges geven, waarvoor van Nederlandse kant de nodige geesten en gelden beschikbaar zullen worden gesteld. Sinds 1968 heeft ook de Indonesische regering zowel om redenen van internationale hoffelijkheid als om haar internationaalrechtelijke belangstelling te bewijzen, delegaties van waarnemers naar de XIe en XIIe Haagse Conferenties voor Internationaal Privaatrecht afgevaardigd. I n beide gevallen waren de delegatieleden ook weer docenten en abituriënten van de "oudste" juridische fakulteit. Wordt na vijftig jaar haar geboortedag herdacht dan zullen hoogstwaarschijnlijk slechts weinigen van haar studenten, welke zich in 1924 voor het eerst lieten inschrijven, die verjaardag kunnen meevieren. In een land waarin de gemiddelde leeftijd ongeveer veertig jaren bedraagt moet men immers op zijn minst 68 jaar, dus naar Indonesische begrippen héél oud zijn, wil men het verjaarsfeest nog kunnen bijwonen. Maar ook al mocht geen oud-student van die leeftijd de herdenking met zijn aanwezigheid kunnen eren, dan zullen toch boeken en tijdschriften op juridisch gebied, die van de eerste dag van het bestaan van de Rechtshoogeschool af in haar boekerij hebben gestaan en thans nog in onze bibliotheek voorkomen, van die plechtigheid getuige kunnen zijn. Een welsprekender getuige daarvan zal evenwel de door Sultan Hamengku Buwono V111 in 1924 aan de Rechtshoogeschool geschonken standaard zijn waaraan de ook dan te luiden gong hangt, die duizenden en duizenden malen docenten en studenten opgeroepen heeft tot beoefening der rechtswetenschap in Indonesië zelf. Wassenaar, juni 1973 Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences Jakarta, mei 1974 Universitas Indonesia