NEDERLANDS CONGRES
Volksgezondheid 2010
S A M E N
IN BA LANS
I N V E S T E R E N
I N
G E Z O N D H E I D
preventie en zorg beter in balans
8 en 9 a De Doe pril 2010 len Rot terdam
Naamloos-9 1
09-03-2010 15:59:10
Algemene informatie Algemene informatie Nederlands Congres Volksgezondheid (NCVGZ) 2010 Het NCVGZ 2010 wordt georganiseerd door de St Nederlands Congres Volksgezondheid, waarin participeren: NPHF, V&W, NVAG, RIVM, NCOG, GGD Nederland, NSPOH, ZonMw, VWS, TNO Kwaliteit van Leven, Trimbos-instituut, NVPG, RIVM/ CGL, de Samenwerkende GezondheidsFondsen en het UMC St Radboud samen met de Academische Werkplaats AMPHI.
Inhoud Natuurlijk, preventie & zorg horen bij elkaar. Maar is dat ook in de praktijk te zien? Tijdens het congres worden deze veelal gescheiden werelden in balans gebracht. Hoe kunt u goed samenwerken en optimaal van elkaar profiteren? U maakt kennis met nieuwe manieren en succesvolle initiatieven. De sleutel geven we u vast mee: op wijkniveau liggen de beste kansen.
(met o.a. Evelien Tonkens) van de NVPG. De Academische Werkplaats AMPHI, de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde UMC St Radboud en GGD Regio Nijmegen staan verder garant voor de inhoud.
uitvoerders, zorgverzekeraars en alle anderen die werkzaam zijn op of interesse hebben in het brede werkterrein van de Volksgezondheid (Public & Occupational Health/ Openbare Gezondheidszorg).
Informatiemarkt
Accreditatie
Op de informatiemarkt laat een groot aantal organisaties zien wat zij allemaal op het terrein van de openbare gezondheidszorg/Public en Occupational Health doen. Ook een prima plaats om persoonlijke contacten te leggen!
Accreditatie is aangevraagd bij: . het Accreditatiebureau Sociale Geneeskunde voor artsen voor arbeid en gezondheid, bedrijfsartsen en artsen voor maatschappij en gezondheid, werkzaam in de jeugdgezondheidszorg, algemene gezondheidszorg en medische milieukunde. . de Nederlandse Vereniging voor Preventie en Gezondheidsbevordering (NVPG) en . het College voor Accreditatie Huisartsen.
Postermarkt Op de postermarkt laten ruim 95 beleidsmedewerkers en onderzoekers zien, welke resultaten zij met hun project en/ of onderzoek bereikt hebben.
Prijsuitreikingen Minister Klink komt! Minister Ab Klink bijt op de eerste congresdag de spits af met een schets van de contouren van de nieuwe preventienota. En heeft u vragen of adviezen aan VWS over het overheidsbeleid? Neem deel aan e´e´n van de sessies die zijn medewerkers van VWS verzorgen.
Meer dan 80 presentaties Het is een traditie: een bijna overvol programma met veel variatie aan lezingen, workshops, presentaties, posterpresentaties, relativerende acts en natuurlijk de uitgebreide informatiemarkt. In twee dagen tijd kunt u zich bovendien laten inspireren door nog meer vooraanstaande sprekers. En ook dit jaar wordt de V&W Prijs uitgereikt. Om dit alles onder te kunnen brengen zijn drie extra zalen in gebruik genomen
Op de tweede congresdag zal bekend worden gemaakt welke jonge onderzoeker met de Volksgezondheidsprijs naar huis mag. Namens de Vereniging van Volksgezondheid en Wetenschap zal prof.dr. Dike van de Mheen samen met de voorzitter van de jury, prof.dr. Marianne Donker, bekendmaken wie de winnaar is. Deze prijs wordt jaarlijks toegekend aan een beginnend onderzoeker die zich op een bijzondere wijze verdienstelijk heeft gemaakt bij de wetenschappelijke bestudering van een maatschappelijk probleem.
Tijdens het congres wordt de splinternieuwe VTV2010 besproken. Ook nieuw dit jaar: het Centrum Gezond Leven van het RIVM, de NVPG en de Samenwerkende Gezondheidsfondsen zijn officie¨le partners van het congres. En dat merkt u aan het programma. Zo kunt u luisteren naar de Wilhelmina Rouwenhorstlezing
Informatie en organisatie Voor praktische informatie kunt u contact opnemen met: deCongresbalie Anke Peters Bredaseweg 108a 4902 NS Oosterhout
[email protected] T 0162 – 432 428
Datum / plaats Donderdag 8 en vrijdag 9 april 2010 in het Willem Burger Kwartier van De Doelen te Rotterdam, entree Kruisplein 40 te Rotterdam.
Deelnamekosten / betaling Nieuw
Naar verwachting zal deelname aan het gehele congres (2 dagen) 8-10 registratiepunten opleveren. Voor de laatste informatie verwijzen wij naar www.ncvgz.nl.
Deelname aan het congres kost b 300,voor twee dagen en b 190,- voor e´e´n dag. Studenten krijgen 50% korting (op vertoon van de collegekaart).
Doelgroep Het congres is bedoeld voor beleidsmedewerkers, bestuurders, onderzoekers,
Samenstelling Stuurgroep Prof. dr. N. de Vries, Universiteit Maastricht (voorzitter) H. Baaijens, NPHF Dr. T. Bakkenist, NCOG Drs. J. Blekman, Trimbos Instituut Dr. J. Bruil, ZonMw I. Douwes, NSPOH Drs. J. Drewes, NVAG Drs. L. van der Heijden, Ministerie van VWS Dr. P. Kocken, TNO Kwaliteit van Leven A. Koornstra, GGD Nederland Prof. dr. H. van de Mheen, V&W – IVO R’dam Dr. H. Treurniet, VTV-RIVM
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 2
TSG 88 / nummer 2
002
Samenstelling Abstractcommissie
Samenstelling organisatiecommissie
Dr. Gerard Molleman, GGD Regio Nijmegen (voorzitter) Dr. Jeanet Bruil , ZonMw Dr. Lisette van Dijk, NIVEL Drs. Jacques Drewes, NVAG Dr. Gerdine Franse, GGD Regio Nijmegen Dr. Joop Furer, UMC St. Radboud, ELG Dr. Janneke Harting, UvA/AMC Dr. Jolanda Keijsers, NVPG en TNO KvL Dr. Paul Kocken, TNO Kwaliteit van Leven Dr. Mariken Leurs, RIVM/CGL Prof. dr. Dike van de Mheen, V&W en IVO Prof. dr. Koos. van der Velden, UMC St. Radboud, ELG/AMPHI Dr. Harry Verkleij, RIVM
Prof. dr. K. van der Velden, UMC St Radboud (voorzitter) H. Baaijens, NPHF Dr. L. van de Goor, bestuur V&W Dr. J. Hautvast, UMC St Radboud / GGD Regio Nijmegen Dr. P. Kocken, TNO Kwaliteit van Leven Ir. J.M. Melse, VTV-RIVM Dr. G. Molleman, GGD Regio Nijmegen A. Peters, deCongresbalie
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 3
TSG 88 / nummer 2
003
Programma Donderdag 8 april 2010 09.30 – 09.50 Welkomstwoord door de voorzitter van de St. NCVGZ Prof. dr. Nanne de Vries Opening door de dagvoorzitter Prof. dr. Koos van der Velden, UMC St Radboud 09.50 – 10.20 De contouren van de preventienota Dr. Ab Klink, minister van VWS 10.20 – 10.50 De rol van GGZ preventie in een integrale benadering van de gezondheid. Implicaties voor praktijk beleid en regie. Prof. dr. Clemens Hosman, Universiteit van Maastricht/Radboud Universiteit 10.50 – 11.15 Pauze 11.15 – 12.30 Parallel programma met workshops en korte presentaties I 12.30 – 13.45 Lunchpauze met informatiemarkt en posterpresentaties 13.45 – 15.00 Parallel programma met workshops en korte presentaties II 15.00 – 15.20 Wisselpauze 15.20 – 16.20 Wilhelmina Rouwenhorstlezing ‘Beroepstrots, de professional zelf aan zet’ - Prof. dr. Evelien Tonkens - Drs. Carolien de Monchy - Prof. dr. Marianne Donker 16.20 – 16.40 Balanceren op het scherpst van de snede – John v.d. Sanden, cabaretier 16.40 – 16.50 Afsluiting 16.50 – 17.30 Borrel 19.00 – 24.00 Gezond Leven Netwerkdiner met een feestelijke dansavond Vrijdag 9 april 2010 09.30 – 09.50 Opening en terugkoppeling eerste congresdag Prof. dr. Nanne de Vries, dagvoorzitter en voorzitter St. NCVGZ 09.50 – 10.20 Improving health through communication. Dr. Katherine Lyon Daniel, CDC Atlanta USA 10.20 – 10.40 Communication about infectious diseases, Lessons learned. Prof. dr. Roel Coutinho, RIVM, AMC/UvA 10.40 – 11.00 Uitreiking van de V&W prijs Prof. dr. Dike van de Mheen en prof. dr. Marianne Donker Presentatie door de winnende onderzoeker 11.00 – 11.30 Pauze 11.30 – 12.45 Parallel programma met workshops en korte presentaties III 12.45 – 14.00 Lunchpauze met informatiemarkt en posterpresentaties 14.00 – 15.15 Parallel programma met workshops en korte presentaties IV 15.15 – 15.40 Reflecties op het thema en het congres door een ziektekostenverzekeraar 15.40 – 16.00 Spontane reflecties op het congres – Thomas von der Dunk, columnist 16.00 – 16.10 Afsluiting door de voorzitter 16.10 – 17.30 Aankondiging congres 2011 en vervolgens borrel
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 4
TSG 88 / nummer 2
004
Programma deelsessies Programma deelsessies en workshops 8 en 9 april 2010 Op de volgende pagina’s staan de workshops en presentaties die gegeven worden in de vier rondes deelsessies (verdeeld over twee dagen). In de mondelinge presentaties staat het presenteren van resultaten centraal, terwijl in een workshop de discussie voorop staat.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 5
TSG 88 / nummer 2
005
Programma deelsessies Programma deelsessies en workshops 8 en 9 april 2010 Donderdag 8 april, ronde I, 11.15 – 12.30 uur Workshops
Mondelinge presentaties
1. Van gezond naar Beter (VTV 2010)
9. Gecombineerde leefstijlinterventies
2. De gezonde Schoolkantine: de noodzaak van een integrale aanpak
10. Lokaal Gezondheidsbeleid 11. GGZ-preventie
3. Gezamenlijke Slagkracht voor gemeentelijk gezondheidsbeleid 4. Pesten aanpakken op de basisschool: ervaringen uit de praktijk met de effectieve PRIMA-methode
12. Ouderen 13. Q-koorts 14. Perinatale Sterfte
5. Sound Effects: preventie van gehoorschade in de uitgaanssetting 6. Wetenschappelijk onderzoek in de Jeugdgezondheidszorg – kansen voor het kind 7. Competente professionals gezondheidsbevordering 8. Bereik en implementatie van gezondheidsbevorderende interventies
Donderdag 8 april, ronde II, 13.45 – 15.00 uur Workshops
Mondelinge presentaties
15. Theaterimprovisatie: De 4-jarige cyclus gezondheidsbeleid in de Draaideur
24. Schoolprogramma’s overgewicht 25. JGZ Overgewicht
16. Gezondheidsverbetering in de 40 Vogelaar wijken? Evaluatie van de potentie¨le gezondheidseffecten van de Wijkenaanpak
26. Gezond gedrag 27. Gezonde School
17. Rotterdamse aanpak van emotionele problemen bij de jeugd: programma Zippy’s Vrienden als voorbeeld
28. Middelengebruik; inclusief roken
18. GTST in de Academische Werkplaats, we zijn ONM:’ervaringen uit het programma Gezond ouder worden’ 19. Q-koorts: samenwerken rond dilemma’s 20. What is in it for me? De betrokkenheid van bestuurders bij gezondheidsrelevant onderzoek Academische werkplaatsen. 21. Actueel Thema 22. Academisering/onderwijs 23. Gezondheidsbevordering: nu en in de toekomst
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 6
TSG 88 / nummer 2
006
Programma deelsessies Vrijdag 9 april, ronde III, 11.30 – 12.45 uur Workshops
Mondelinge presentaties
29. Een gezonde toekomst van de Nederlandse levensverwachting?
38. Samenwerken in projecten overgewicht
30. Consortium Integrale Actie tegen Overgewicht (CIAO) fase 1- Beschikbare Interventies en benodigde ontwikkelingen 31. Preventie en zorg: leren van twee uitvoeringsprogramma’s van ZonMw
39. De invloed van de omgeving (thema beleid, gemeenten, werken) 40. Alcohol 41. Regionale VTV
32. Samen een gezonde school: workshop scholingsprogramma Onderwijs en Gezondheid 33. Al doende innoveren: de Casusaanpak multiproblematiek in Maastricht 34. Vroegsignalering van dementie 35. Seksuele gezondheid van kop tot teen in Regio oost 36. De NPHF: Strategische Beleidsagenda 2010/2011 37. WEPEGE: hoe doe je er wat mee? Nieuwe handleiding gezonde gemeente
Vrijdag 9 april, ronde IV, 14.00 – 15.15 uur Workshops
Mondelinge presentaties
42. Preventie voor ouderen in de publieke gezondheidszorg: wat kunnen gemeenten bijdragen?
48. Allochtonen 49. Omgeving (thema overgewicht, beweging, voeding)
43. De Gezondheidsmakelaar: een meerwaarde voor de ontwikkeling en uitvoering van lokaal gezondheidsbeleid?
50. Wijk-preventie-curatie
44. Samenwerken bij preventie met de thuiszorg. Ervaringen van thuiszorgorganisaties met samenwerking in een veranderde omgeving
51. Onderzoek JGZ/Jeugd
45. Public Health dilemma’s bij de aanpak van de Mexicaanse griep.
53. Werken in/met academische werkplaatsen
52. OGGZ
54. Richtlijnen 46. Kansen en bedreigingen van preventie 2.0 op basis van het zorg 2.0- en web 2.0-denken 47. Verbinden van preventie, curatie en welzijn in de wijk, hoe doe je dat?
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 7
TSG 88 / nummer 2
007
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Workshop 1 Van gezond naar beter (VTV 2010) F. van der Lucht, J. Polder, N. Hoeymans, M. van den Berg, G. Luijben, C. Schoemaker, J. Melse, L. Zwakhals, H. Verkleij, H. van Oers, E. Slichter RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Het gaat goed met de Nederlandse Volksgezondheid, maar het kan nog beter. Dat is kort samengevat de boodschap van de VTV 2010, die in maart is verschenen. De levensverwachting neemt fors toe en de trends in leefstijl zijn niet ongunstig. Gezondheidsachterstanden blijken echter hardnekkig en het niveau waarop de trends in leefstijl zich stabiliseren zijn nog zorgwekkend. Vraag is vooral hoe het beter kan. Op basis van de analyses in de VTV 2010 zullen we mogelijkheden tot verbetering verkennen. In de workshop zullen we eerst de kernboodschappen van de VTV 2010 presenteren. Daarna volgen presentaties van de achtergrondrapportages. Achtereenvolgens wordt de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking geschetst, een overzicht gegeven van de effecten van preventie, een blik op de toekomst geworpen en de maatschappelijk opbrengsten van volksgezondheid en zorg op een rijtje gezet. De workshop willen we bee¨indigen met een discussie over de toekomst van de publieke gezondheid.
Workshop 2 De Gezonde Schoolkantine: de noodzaak van een integrale aanpak N.J. Gudden1, C.M.T. Hardy-Pasmans2, N. van der Velden3 1 Voedingscentrum, Den Haag 2 GGD Zuid-Limburg, Geleen 3 IResearch, Kerkdriel e-mail:
[email protected] Doel. De workshop zal ingaan op de noodzaak van een integrale aanpak bij het realiseren van een gezonde schoolkantine. Ervaringen bij de opzet en uitvoering van het programma De Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum worden besproken, om op die manier professionals in de gezondheidsbevordering te inspireren. Tevens worden de resultaten van het evaluatieonderzoek naar de Stimuleringsprijs De Gezonde Schoolkantine gepresenteerd. Door praktijkervaringen te delen, wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze een gezonde schoolkantine gerealiseerd kan worden. Op die manier zullen professionals worden gemotiveerd scholen te ondersteunen bij het opnemen van een gezond voedingsbeleid en het uitvoeren van het programma. Mogelijk ervaren barrie`res bij het opzetten van een gezonde schoolkantine en de uitdagingen die daarmee gemoeid zijn, worden besproken. GGD Zuid Limburg maakt de vertaalslag van theorie naar praktijk. Zij geeft inzicht in het manoeuvreren tussen conflicterende belangen van schoolmanagement, leerlingen, cateraar, GGD/Voedingscentrum en de buurt. Uit de resultaten van de evaluatie zal duidelijk worden wat het effect is van deelname aan het traject van de Stimuleringsprijs, welke elementen werkzaam zijn, op welke manier bestendiging het best kan plaatsvinden, hoe niet deelnemende scholen ge-
stimuleerd kunnen worden het programma uit te gaan voeren, en welke rollen zijn weggelegd voor GGD, ouders en leerlingen. Een belangrijk deel van de workshop wordt besteed aan optimalisatie van het programma door middel van drie verbeterpunten. Deelnemers zullen in groepen hierover brainstormen om gezamenlijk te komen tot nieuwe ideee¨n, suggesties en inzichten. Opzet. . Het Voedingscentrum presenteert het programma De Gezonde Schoolkantine (15 min); . iResearch presenteert de onderzoeksresultaten van het evaluatieonderzoek naar de Stimuleringsprijs De Gezonde Schoolkantine (20 min); . GGD Zuid-Limburg zal haar ervaringen delen van het begeleiden van middelbare scholen bij de uitvoering van het programma (15 min); . Aan de slag met verbeterpunten (30 min).
Workshop 3 Gezamenlijke Slagkracht voor gemeentelijk gezondheidsbeleid C. van Tol1, J.G.M. Bouwens1, C. Maurits2 1 ZonMw, Den Haag 2 Gemeente Nijmegen, Nijmegen e-mail:
[email protected] Lukt het om met commitment van het college van B&W een integrale aanpak van gezondheidsproblemen in hun gemeente of wijk te realiseren? Gaat het lukken om vooral te leren van ervaringen elders en deze te implementeren in gemeenten? Krijgen we inzicht in wat wel en niet werkt bij die implementatie en werkwijze? Dit zijn enkele centrale vragen in het programma Gezonde Slagkracht. In 2010 zijn 25 gemeenten met subsidie van het programma Gezonde Sagkracht van (want er zijn mogelijk meer gemeenten bezig met subsidies van Ciau en ac werkplaatsen?) ZonMw gestart met een integrale aanpak van hun gezondheidsbeleid. De projecten zijn vooral gericht op overgewicht. In de workshop zullen we samen met enkele gemeenten laten zien wat deze integrale aanpak inhoudt en vooral waarom zij een voorbeeldgemeente kunnen zijn voor andere gemeenten in Nederland. We gaan in de workshop volgen hoe deze gemeenten de regie nemen door met het gehele college van B&W een brede aanpak op het gezondheidsprobleem te organiseren. Dit doen zij o.a. door effectieve of kansrijke interventies te implementeren in samenwerking met alle relevante partijen in hun regio. We zoomen in de workshop in op specifieke elementen uit hun integrale aanpak. De aanvragers hebben bijzondere aandacht voor personen uit lage SES -groepen; hoe betrekken zij deze doelgroep goed, gelijkwaardig en intensief bij hun plannen. Ook zijn er mooie voorbeelden van het betrekken van publiek-private samenwerking en van goede samenwerking tussen preventie en curatie. Vooral de samenwerking met andere afdelingen van de gemeenten, zoals de ruimtelijke ordening en veiligheid zijn interessant. Voor overgewicht is al veel ervaring opgedaan tussen de afdelingen welzijn, sport, jeugd en de relatie met de WMO is ook al gee¨ffectueerd. Vele gemeenten hebben als mede resultaat beschreven dat zij
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 8
TSG 88 / nummer 2
008
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties interventies willen upgraden in het erkenningentraject van het Centrum gezond leven.
Workshop 4 Pesten aanpakken op de basisschool: ervaringen uit de praktijk met de effectieve PRIMA-methode Z.J.A. Dafesh, G.J. Buijs, S. de Ruiter NIGZ, Woerden e-mail:
[email protected] Pesten komt veel voor in het basisonderwijs: 21% van de leerlingen zegt tenminste 2 keer per maand te worden gepest. Pesten kan negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid en het welzijn van kinderen. Er bestaat in Nederland een grote behoefte aan effectieve lesmethoden over pesten. Daarom heeft het NIGZ samen met TNO (KvL) het initiatief genomen om het effectieve antipest programma van Dan Olweus uit Noorwegen te vertalen en aan te passen aan de Nederlandse situatie: de PRIMA-methode. De methode is effectief gebleken (60% minder gepesten en 50% minder pesters). Inmiddels is de methode beschikbaar voor basisscholen in Nederland. Er zijn 19 gecertificeerde regionale begeleiders die PRIMA in hun regio uitvoeren. De workshop zal aandacht besteden aan de landelijke implementatie van PRIMA en aan de kansen en uitdagingen die regionale organisaties ervaren in de praktijk. De regionale uitvoerders van de methode, GGD’en en onderwijsadviesbureaus (OAB’s), zijn aanwezig om hun ervaringen met de implementatie van PRIMA te delen. Centraal staat de vraag hoe de praktijk van implementatie eruit ziet bij een methode die in theorie effectief is? Er wordt naar gekeken vanuit het perspectief van verschillende belanghebbenden (overheid, regionale instellingen, scholen). Ook gaat de workshop in op hoe pesten via de basisschool structureel kan worden aangepakt en blijvend kan worden teruggedrongen. Welke initiatieven lopen er in het buitenland en welke in Nederland? Hoe kunnen we hierop aansluiten en gezamenlijk opereren? De resultaten van het onderzoek en de ervaringen met PRIMA vormen aanzet voor de discussie. Via filmpjes vertellen scholen over hun ervaringen met PRIMA. Het materiaal van PRIMA is beschikbaar.
Workshop 5 Sound Effects: preventie van gehoorschade in de uitgaanssetting M.P.A. Bouman1, M.E. Jurg2 1 Centrum Media & Gezondheid, Gouda 2 GGD, Amsterdam e-mail:
[email protected] De risico’s van harde muziek bij het uitgaan zijn groot. Naar schatting hebben 450.000 jongeren van 15-25 jaar een gehoorverlies van 10 dB of meer, door muziekactiviteiten zoals pop/ rockconcerten, dance evenementen en discotheek bezoeken. Van deze groep hebben 100.000 jongeren een gehoorverlies van minimaal 20 dB hetgeen al dicht in de buurt komt van een sociale handicap. Vanwege de toenemende prevalentie van gehoorschade onder jongeren heeft het Centrum Media & Gezondheid in samenwerking met de GGD Amsterdam in de pe-
riode 2006-2008 de pilotcampagne Sound Effects ontwikkeld en uitgevoerd. In deze pilotcampagne zijn wetenschap, beleid en praktijk nauw met elkaar verbonden. Sound Effects bestaat uit drie trajecten die elkaar versterken, te weten: (1) een interventie gericht op het uitgaande publiek tussen de 16 en 30 jaar, (2) een interventie gericht op omgeving (eigenaren van discotheken en organisatoren van dance-evenementen en pop-/rockconcerten en andere stakeholders en (3) pleitbezorging via Media Advocacy (MA). Het project is intensief begeleid met formatief, proces- en summatief onderzoek. Er zijn verschillende nieuwe onderzoeksmethodieken en communicatiestrategiee¨n ontwikkeld en uitgetest. In deze interactieve workshop wordt aan de hand van de casus Sound Effects met de deelnemers van de workshop ingegaan op de vraag hoe je een interventie ontwerpt waarin beleidsmatige, ethische, medische en methodische vraagstukken een plaats krijgen. Vanuit welk theoretisch kader vertrek je, wie zijn je strategische samenwerkingspartners, wat is de rol van de media, welke keuzen maak je in het onderzoeksdesign, hoe frame je de boodschap naar jongerens? Tijdens de workshop zullen unieke beeldfragmenten worden getoond van ‘the making of’ van Sound Effects. De workshop wordt georganiseerd door Dr. Martine Bouman, Centrum Media & Gezondheid te Gouda in samenwerking met de GGD-Amsterrdam. Trefwoorden: gehoorschade, pilotcampagne, jongeren
Workshop 6 Wetenschappelijk onderzoek in de Jeugdgezondheidszorg – kansen voor het kind M.J. Luinstra-Passchier1, S.A. Reijneveld2, S. van Coeverden3, H. Baaijens4, M. Biegstraaten-Meeuws5 1 NSPOH, Amsterdam 2 UMCG, Groningen 3 VUMC, Amsterdam 4 NPHF, Utrecht 5 Zon-MW, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Het wetenschappelijk JGZ-kader heeft dringend behoefte aan versterking. Voor de opvolging van het huidig kader is het moeilijk om vervanging te vinden met voldoende wetenschappelijke bagage. Er is veel maatschappelijke aandacht voor de zorg door de jeugd en de voordelen van een nauwe band tussen praktijk en wetenschappelijk onderzoek worden algemeen erkend. Alle inzichten en ambities hebben er echter tot nu toe nauwelijks toe geleid dat JGZ professionals wetenschappelijk onderzoek ambiA˜»ren of daarin participeren. De kloof tussen JGZ en wetenschappelijk onderzoek blijft groot. Uitdagingen liggen op het vlak van de professional zelf en diens competenties maar ook in diens omgeving: de organisatie, de financiering, de ondersteuning, de stimulans. Doel van de workshop is dat deelnemers met elkaar uitwisselen wat nodig en mogelijk is om de brug te slaan en barrie`res te slechten tussen JGZ praktijk en wetenschappelijk onderzoek. Het gewenste resultaat is een aanzet tot een Actieplan versterking wetenschappelijk kader in de JGZ. Het programma bestaat uit vier inleidingen op het thema van de
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 9
TSG 88 / nummer 2
009
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties workshop van elk max. 10 minuten, gevolgd door een discussie met de zaal op basis van stellingen. De discussie wordt gemodereerd door prof. dr. S.A. (Menno) Reijneveld, hoogleraar Sociale geneeskunde, UMC Groningen. 1. Wetenschappelijk onderzoek in de JGZ: een inspirerend voorbeeld van praktijk en onderzoek gecombineerd. Dr. Sylvia van Coeverden, VuMC / GGD Amsterdam Evaluatieonderzoek ‘‘Voorzorg’’JGZ i.s.m. verloskundige - voorlopige resultaten - totstandkoming project en onderzoek vanuit de JGZ praktijk: initiatief, mensen, middelen 2. JGZ tussen wetenschap en beleid: dhr. Hans Baaijens – directeur NPHF. 3. Wetenschappelijk onderzoek als uitdaging voor professional en opleiding – Marian Luinstra-Passchier, arts M&G, senior opleider/ adviseur NSPOH. 4. Een mogelijkheid tot het faciliteren van wetenschappelijk onderzoek in de praktijk: Dr. Marianne Biegstraaten-Meeuws, programma secretaris Agiko programma Zon-MW. Discussie op basis van stellingen onder leiding van de moderator.
Workshop 7 Competente professionals gezondheidsbevordering M.J.T. Sturkenboom1, J.F.E.M. Keijsers2, T.G.W.M. Paulussen2, O.R.W. Jong3, L. Bosker4, G.H. van der Zanden5, C. Kolner6 1 RIVM, Bilthoven 2 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 3 NSPOH, Amsterdam 4 NVPG, Wageningen 5 NIGZ, Woerden 6 DSP-groep, Bilthoven e-mail:
[email protected] Aanleiding. Wanneer ben je een competente gezondheidsbevorderaar en welke ondersteuning heb je nodig om dit te blijven? Hoe kunnen professionals in de toekomst beter ondersteund worden bij lokale gezondheidsbevordering? Vragen en behoeften van de professionals gekoppeld aan de uitdaging van het gezondheidsbeleid zijn belangrijk uitgangspunt. Aanpak. Een aantal partijen werkt samen aan in de versterking van professionals gezondheidsbevordering. RIVM Centrum Gezond Leven verkent de behoeften aan ondersteuning van professionals. Een belangrijke vorm van ondersteuning is (bij)scholing. TNO maakt een overzicht van het huidige scholingsaanbod voor professionele gezondheidsbevordering. (De leergang ‘Onderwijs en gezondheid’ van de NSPOH wordt op de tweede dag toegelicht.) Het is daarbij belangrijk om de noodzakelijke competenties voor gezondheidsbevordering (gb) in beeld te hebben om aanbevelingen voor de (bij)scholing maar ook voor andere vormen van ondersteuning te kunnen formuleren. De NVPG en TNO bepleiten de nieuwe professional GB namelijk de BOP-er: de professional die op het snijvlak van
beleid, onderzoek en praktijk kan werken. Ook in Europees verband wordt in het ComHP project (waar het NIGZ en NVPG in participeert) gewerkt aan een set van competenties voor Health Promotion. Er wordt een bijpassend scholingsaanbod geformuleerd en een Europees registratie en accreditatiesysteem ontwikkeld. Werkwijze workshop. Allereerst wordt een gezamenlijke presentatie gegeven over de voorlopige resultaten van bovengenoemde trajecten. Daarna gaan we aan het werk. De deelnemers worden gevraagd om mee te denken over aanbevelingen voor inhoud en vorm van verschillende vormen van ondersteuning waaronder bij -en nascholing. Doelgroep. Professionals gezondheidsbevordering
Workshop 8 Bereik en implementatie van gezondheidsbevorderende interventies: hoe gaan we dit monitoren? K.E. Witte, L.C. Lanting RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Inleiding. Vanaf januari 2010 heeft Nederland een actuele database van interventies op het gebied van gezondheidsbevordering en preventie. In 2009 hebben GGD’en, thema-instituten, thuiszorgorganisaties en organisaties in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg hun interventies in de I-database (www.loketgezondleven.nl) gezet of geactualiseerd. Nu er een overzicht van het aanbod bestaat, rijst steeds vaker de vraag hoeveel mensen er door deze interventies bereikt worden. In deze interactieve workshop staat het bereik en ook de implementatiegraad van interventies centraal. Wat kunnen we nu al met de I-database? Als inleiding van de workshop laten we zien wat we nu al kunnen met de informatie die in de I-database staat. Aan de hand van enkele voorbeelden lopen we door de beschikbare informatie in de I-database. Daarbij geven we antwoord op de vraag wat landelijke, regionale en lokale partijen aan informatie uit de I-database kunnen halen. Hoe deze informatie uw werk kan ondersteunen staat hierbij centraal. Hoe kunnen we het bereik en de implementatie monitoren? Na de inleiding gaan we in op een onderdeel uit de I-database dat in ontwikkeling is, namelijk het monitoren van het bereik en de implementatiegraad van interventies. De deelnemers gaan in kleine groepen meedenken over de wijze waarop deze gegevens verzameld kunnen worden. Belangrijk hierbij zijn enerzijds de gegevens die nu al bij organisaties beschikbaar zijn. Anderzijds komt ook de toekomst in beeld. Wat willen we weten over het bereik en de implementatie van interventies? In deze workshop krijgen deelnemers de kans om mee te denken en mede vorm te geven aan de wijze waarop het bereik en de implementatie in Nederland geregistreerd wordt.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 10
TSG 88 / nummer 2
010
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 9 – Gecombineerde leefstijlinterventies Big!Move Kermis ‘een actieve gezondheidscentrifuge’ M.C. Aalders Big!Move Institute, Bergen (NH) e-mail:
[email protected] Overkoepelend thema: Een groeiende vernieuwing in de gezondheidszorg: Big!Move vanuit acht hoeken belicht. Big!Move, een methode om je gezondheid en functioneren te versterken. Het resultaat is dat Big!Move zich verspreidt over Nederland. Relevantie: Deelnemers, professionals en locaal beleid zijn betrokken en enthousiast. Ook verzekeraars en landelijke organisaties raken steeds meer betrokken en enthousiast voor de brede vernieuwing die de methode Big!Move en onderliggende visie GG/ZZ teweegbrengt. In deze workshop willen we acht Big!Move elementen (gebruikte aanpak, lokale opbrengsten) belichten en hierover in discussie gaan dmv een roulatieworkshop van 80 minuten, (8 x 10 minuten). De workshop omvat zowel beleid, wetenschap als praktijkelementen maar ook marktwerking, plezier, knelpunten en innovatie. De acht elementen: 1. Big!Move, gezondheidsversterking en de Wet Werk & Bijstand (WWB) (Bonne Eigenhuis, B!M begeleider) 2. Big!Move vanuit de gemeente belicht (Sylvia Kneefel, hoofd WMO beleid, stadsdeel Amsterdam Zuidoost) 3. Big!Move fase 3, doen en blijven doen (Tini Jonkers, deelnemer) 4. Sociaal ondernemerschap, Megamovers fase 4 (Henny Kasmo, deelnemer) 5. Bewegingscentrifuge (Or Bagim, B!M trainer) 6. Een Stichting naast een BV: marktwerking in de gezondheidszorg (Louis Overgoor, huisarts en pionier) 7. E-Healthpromotion, ICF resultaten (Harrie van Kessel en Laurens Waling) 8. ‘Ik wil dit ook starten, hoe doe ik dat’? (Suzanne Reitsma, Stichting Big!Move Institute) Wij gaan graag over de organisatie van dit idee (8 x 10 minuten) in gesprek met de organisatie om te bekijken wat er mogelijk is. Publicaties, literatuur, evaluaties TSG, Aalders, M., L. Overgoor, J. van Wieringen (2009) Big!Move: Beweging in gezondheid, Tijdschrift Sociale Geneeskunde, 87 (3) pp. 82-84 Big!Move2, evaluatieverslag, Overgoor L, Aalders M, Reitsma S. juli 2006 – september 2007. Venserpolder, Amsterdam, 2007. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Hoeymans N, Picavet HSJ, Tijhuis MAR. RIVM, Bilthoven, 2005.
Mondelinge presentatie 9 – Gecombineerde leefstijlinterventies De BeweegKuur richting basispakket C. Bolt, P. Rijnbeek, S. van den Hombergh, M.W. Barten NISB, Bennekom e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Op dit moment hebben minimaal vijf miljoen mensen in Nederland overgewicht of zijn lichamelijk inactief, wat de kans op diabetes en hart- en vaatziekten verhoogt. Vol-
gens het RIVM zijn er in 2003 in Nederland 600.000 mensen gediagnosticeerd met diabetes, waarvan 90% met diabetes type 2. Daarnaast zijn er ongeveer 900.000 personen van 60 jaar en ouder met een voorstadium van diabetes en weten 115.000 tot 300.000 personen niet dat ze diabetes hebben. Lichamelijke inactiviteit, overmatig eten en overgewicht spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van diabetes type 2. De verwachting van het RIVM is dat het aantal mensen met diabetes in 2025 verdubbeld is wanneer er niets aan gedaan wordt. Methode. Met subsidie van het ministerie van VWS wordt in de periode van 2007 tot en met 2012 gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van de BeweegKuur, een gecombineerde leefstijlinterventie van voeding, gedragsverandering en bewegen. Hiermee worden mensen met (een hoog risico op) diabetes, overgewicht of obesitas vanuit de eerstelijn begeleid naar een gezondere leefstijl. Politieke besluitvorming is erop gericht de BeweegKuur per 1-1-2011 op te nemen in het basispakket van de zorgverzekering. NISB is de projectleider en werkt samen met LHV, NHG, NVDA, NVD, LVG, NDF, KNGF, VSG en DVN. Resultaten. In 2007 is gestart met de ontwikkeling en implementatie van de BeweegKuur. In 2010 zijn er 143 BeweegKuurlocaties en zijn er meer dan 1600 deelnemers ingestroomd. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De BeweegKuur is ontwikkeld is op basis van wetenschap en aanvullend onderzoek. De BeweegKuur is simultaan doorontwikkeld en geı¨mplementeerd, waardoor wetenschap en praktijk samen tot uiting komen. Gezien de maatschappelijke aandacht voor de doelgroepen wordt de BeweegKuur gezien als een welkome invulling van (lokaal) gezondheidsbeleid. Conclusies of aanbevelingen voor collega’s. De presentatie geeft inzicht in dit innovatieve preventie project.
Mondelinge presentatie 9 – Gecombineerde leefstijlinterventies Bevordering van gebruik van een beweegadvies-op-maat interventie via internet: test van twee verschillende promotiestrategiee¨n W. Brouwer1, A. Oenema1, J. Brug2 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 EMGO Institute for Health and Care Research, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Internet wordt tegenwoordig gezien als een veelbelovend kanaal voor de verspreiding van gedragsverandereringsinterventies, zoals interventies ter bevordering van lichamelijke activiteit. Het potentieel grote bereik wordt als belangrijk voordeel gezien, hoewel gebleken is dat bereik en blootstelling vaak niet optimaal is. Daarom is het nodig om te zoeken naar effectieve strategiee¨n die bereik en blootstelling kunnen verhogen. In dit onderzoek is een motivationele folder over een beweegadvies-op-maat interventie verspreid via huisartsen en huis-aan-huis en daarbij is gekeken naar verschillen in bezoekersaantallen en -kenmerken. Methode. Op drie achtereenvolgende dagen gaven 8 huisartsen 172 folders aan patie¨ten in de leeftijd van 20 tot 75, die in staat waren te bewegen, en de Nederlandse taal matig waren. Verder zijn 3500 folders huis-aan-huis verspreid in de omgeving van de deelnemende huisartsen. Het aantal bezoekers per verspreidingsstrategie is berekend op basis van op elke folder gedrukte
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 11
TSG 88 / nummer 2
011
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties unieke gebruiksnamen en wachtwoorden. X2- en t-toetsen zijn gebruikt voor de vergelijking van bezoekerskenmerken per verspreidingsstrategie. Resultaten. Verspreiding van de folder via de huisartsen resulteerde in significant meer bezoekers aan de beweegadvies-opmaat interventie dan de huis-aan-huisverspreiding (27.3% vs. 3.3%). Tevens bezochten meer mannen, meer mensen met een lager opleidingsniveau en mensen met een BMI > 25 de website. Er werden geen verschillen met betrekking tot lichamelijke activiteit gevonden. Relevantie. Huisartsen kunnen een belangrijke rol spelen in de verspreiding van internetinterventies aangezien ze specifieke groepen lijken te bereiken die achterblijven in hun bezoek hieraan. Conclusies. Deze exploratieve studie toont aan dat de verspreiding van folders via de huisarts relatief meer bezoekers aan een beweegadvies-op-maat via internet opleverde dan de huis-aanhuisverspreiding, ook al kunnen via de laatste methode in absolute zin meer mensen bereikt worden. Deze studie laat zien dat de verspreiding via verschillende promotiestrategiee¨n verschillende groepen bezoekers aantrekt, ook groepen die tot op heden achterbleven in hun deelname aan internetinterventies.
Mondelinge presentatie 9 – Gecombineerde leefstijlinterventies Het PreventieConsult in de huisartsenpraktijk: de ontbrekende schakel tussen curatie en preventie? A.J.M. Drenthen1, M. Nielen2, A. Leys3 1 NHG, Utrecht 2 Nivel, Utrecht 3 Nierstichting, Bussum e-mail:
[email protected] Eindelijk is het zover: na twee jaar voorbereiding en ontwikkeling komen de eerste resultaten van de pilots van het PreventieConsult beschikbaar. Tijdens deze workshop wordt een sneak preview geboden over de haalbaarheid en effecten van vroegtijdige opsporing van hart- en vaatziekten, diabetes en chronische nierinsufficie¨ntie in de eerstelijn. Komende jaren is een toename van de prevalentie van hart- en vaatziekten, diabetes en chronische nierinsufficie¨ntie te verwachten. Leefstijlinterventies en medicamenteuze behandeling van risicofactoren zijn effectief in de preventie van hart- en vaatziekten en diabetes. Een interventie iseffectiever naarmate het risico op hart- en vaatziekten of diabetes groter is. Het vroegtijdig opsporen van mensen met een hoog risico lijkt dus zinvol. De beroepsorganisaties van huisartsen (NHG, LHV), bedrijfsartsen (NVAB) en drie gezondheidsfondsen (Diabetesfonds, Hartstichting en Nierstichting) werken samen om vroegtijdige opsporing van mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, diabetes en chronische nierinsufficie¨ntie in de 1e lijn te versterken, gevolgd door leefstijladvisering, behandeling en doorverwijzing naar (lokaal) vervolgaanbod. Het doel van het PreventieConsult is de preventie van hart- en vaatziekten, diabetes en chronische nierinsufficie¨ntie door actief aanbod van een risicoschatting gekoppeld aan bijpassende therapie of adviezen, ingebed in het reguliere eerstelijns zorgsysteem. Deze workshop gaat in op de inhoud en opzet van het Preven-
tieconsult, de ervaringen en eerste resultaten uit de pilot in 16 huisartsenpraktijken en op de mogelijkheden en knelpunten voor professionals en organisaties op landelijk en regionaal niveau hieraan mee te werken. Het programma van de workshop is als volgt: . inleiding over inhoud, opzet en organisatie van het PreventieConsult, door Ton Drenthen (NHG) . presentatie van de eerste onderzoeksresultaten door Mark Nielen, onderzoeker NIVEL . reacties vanuit de GGD, ROS’sen en gezondheidsfondsen (Anke Leys, namens LekkerLangLeven) . discussie met publiek over de rol van regionale en landelijke partners bij de toegeleiding, uitvoering en aanvullend preventie- en leefstijlaanbod.
Mondelinge presentatie 10 – Lokaal Gezondheidsbeleid Regie door samenhang in lokaal gezondheidsbeleid K. Mourits, L. Braks Gemeente Nijmegen, Nijmegen e-mail:
[email protected] Lokaal knelpunt. Hoe kan een gemeente de regie voeren op het lokaal gezondheidsbeleid? Gebruikte aanpak. De gemeente Nijmegen heeft bewust gekozen voor een beperkt aantal prioriteiten (overgewicht, alcohol, depressie) die via twee settings (school, wijk) wordt aangepakt. In deze settings wordt gewerkt met een integrale ketenaanpak waarbij school, eerstelijnszorg, sport en anderen zijn betrokken. Met de belangrijkste partners in een kerngroep wordt sturing en uitvoering gegeven aan het lokaal gezondheidsbeleid. Initiatieven van partijen in de stad worden getoetst aan de prioriteiten van het beleid en gestimuleerd aansluiting te zoeken bij deze prioriteiten en settings. Belangrijke spil in de aanpak is de aanstelling van de gezondheidsmakelaar in zeven aandachtswijken in de stad, waardoor er verbinding is tussen nieuwe en bestaande activiteiten op school en in de wijk. Lokale opbrengsten. De aanpak zorgt voor een duidelijk koers in de stad als het gaat om lokaal gezondheidsbeleid. De focus op een aantal prioriteiten en de keuze voor de twee settings draagt er aan bij dat er samenhang is/komt in de activiteiten die worden georganiseerd. Door de inzet van gezondheidsmakelaars gaat het onderwerp gezondheid op school en wijkniveau steeds meer leven, waardoor uiteenlopende partijen enthousiast raken en mee willen doen met nieuwe initiatieven. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De actieve aanpak vanuit de gemeente, waarbij bewust gekozen is voor stevige inzet op een beperkt aantal prioriteiten, zorgt voor een integrale aanpak waarbij de gemeente de regie kan hebben en de samenhang van het beleid kan bewaken. Aanbevelingen voor collega’s. . Hou het aantal prioriteiten beperkt. . Kies voor een heldere lijn in het beleid via settings. . De inzet van een speciale functionaris (gezondheidsmakelaar) in de settings is een aanjager. . Zorg dat kernpartners medeverantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van het beleid. . Werken op en schakelen tussen verschillende niveaus (bestuurlijk / uitvoering). Trefwoorden: beleid, regie, integrale aanpak
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 12
TSG 88 / nummer 2
012
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 10 – Lokaal Gezondheidsbeleid Lokaal integraal gezondheidsbeleid: gemeentelijke voorbeelden om intersectorale samenwerking te stimuleren M. Steenbakkers1, D. Hodiamont2, M. Nicolaes3, E. Linssen2, N. Erens4, M. Jansen5 1 GGD Zuid Limburg / CAPHRI UM / Ac Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, Geleen 2 GGD Zuid Limburg, Geleen 3 Gemeente Margraten, Margraten 4 Gemeente Landgraaf, Landgraaf 5 GGD Zuid Limburg / Ac Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, Geleen e-mail:
[email protected] Doelstelling. In de regio Zuid Limburg zijn de GGD Zuid Limburg en het NIGZ eind 2006 gestart met een begeleidingstraject integraal gezondheidsbeleid (IGB), waaraan 9 Zuid-Limburgse gemeenten hebben deelgenomen (2007 – 2009). Doelstelling van dit begeleidingstraject was om samen met gemeenten te kijken naar de interne mogelijkheden om IGB te stimuleren. Methode. Gedurende een periode van 2,5 jaar zijn gemeenten intensief lokaal op maat begeleid bij het zelf ontwikkelen en vormgeven van IGB. Samen met de gemeentelijke beleidsmedewerker volksgezondheid en een gezondheidsbevorderaar van de GGD, en gedurende 1,5 jaar ook een NIGZ-er, is een lokaal projectplan IGB samengesteld en uitgevoerd. Vanuit de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg is het begeleidingstraject beleidsmatig gestuurd en procesmatig gee¨valueerd via o.a. trainingen, logboeken en intervisiebijeenkomsten. Resultaten. Twee gemeenten hebben het begeleidingstraject benut om via interactieve beleidsvoorbereiding een beleidsinstrument te ontwikkelen waarmee IGB kan worden versterkt. Zo heeft binnen de gemeente Landgraaf de afdeling volksgezondheid in nauwe samenwerking met de afdeling ruimtelijke ordening een gezondheidstoets ontwikkeld. Deze kan ingezet worden als extra checklist bij de uitwerking van RO plannen, zodat de mogelijke invloed van deze plannen op de gezondheid van de inwoners zichtbaar wordt. Binnen de gemeente Margraten is gewerkt aan het verkrijgen van bestuurlijk toestemming voor deelname van de beleidsmedewerker volksgezondheid aan een multidisciplinaire projectgroep in de ontwerpfase van een bestemmingsplan. Tevens is een handleiding ontwikkeld waarmee de beleidsmedewerker volksgezondheid de dialoog kan aangaan met andere disciplines/beleidsterreinen over het integreren van gezondheidsaspecten in bestemmingsplannen. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor integraal gezondheidsbeleid maar de ontwikkeling ervan staat nog in de kinderschoenen. Conclusies. De toegepaste methode van interactieve beleidsvoorbereiding kan draagvlak oproepen voor integraal gezondheidsbeleid. De ontwikkelde beleidsinstrumenten geven gemeenten concrete mogelijkheden voor het vormgeven van lokaal integraal gezondheidsbeleid. Trefwoorden: lokaal integraal gezondheidsbeleid, intersectorale samenwerking, beleidsinstrumenten, interactieve beleidsvoorbereiding
Mondelinge presentatie 10 – Lokaal Gezondheidsbeleid Lokaal integraal gezondheidbeleid: welke rol vervult een gemeentelijk afdelingshoofd VGZ? M. Steenbakkers1, M. Jansen2, H. Maarse3, N. de Vries3 1 GGD Zuid Limburg / CAPHRI UM / Ac Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, Geleen 2 GGD Zuid Limburg / Ac Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, Geleen 3 CAPHRI UM / Ac Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, Maastricht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Intersectorale samenwerking is een belangrijke voorwaarde om te kunnen komen tot integraal gezondheidsbeleid (IGB). Voor intersectorale samenwerking binnen een gemeente dienen actoren op strategisch (portefeuillehouder), tactisch (afdelinghoofd) en operationeel (beleidsmedewerker) niveau zowel functioneel (horizontaal) als hie¨rarchisch (verticaal) met elkaar in overleg te treden. Bestuurders zeggen wel te willen samenwerken maar op tactisch niveau is er onder de afdelingshoofden maar beperkt draagvlak voor IGB. Ook de horizontale samenwerking met de GGD ontbreekt op tactisch niveau. Vanuit de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg is onderzoek gedaan naar de rol van afdelingshoofden volksgezondheid (VGZ) binnen het gemeentelijke beleidsproces en de wijze waarop het afdelingshoofd de implementatie van IGB binnen een gemeente kan bevorderen. Methode. Gestructureerde diepte interviews zijn afgenomen bij afdelingshoofden VGZ van 13 Zuid-Limburgse gemeenten. Het betrof hier 8 gemeenten die wel en 5 gemeenten die niet participeren in een begeleidingstraject van de GGD Zuid Limburg ter ondersteuning van IGB. De gegevens zijn geanalyseerd aan de hand van een conceptueel model dat samenwerkingsdeterminanten beschrijft op strategisch, tactisch en operationeel niveau. Resultaten. Uit eerste analyses blijkt dat afdelingshoofden VGZ verschillende rolopvattingen hebben over hun eigen ondersteuningsmogelijkheden om IGB binnen een gemeentelijke organisatie te stimuleren op strategisch, tactisch en operationeel niveau. Intersectorale samenwerking wordt belangrijk gevonden, maar vaak niet bewust aangestuurd, hetgeen de verticale en horizontale samenwerking binnen een gemeentelijke organisatie beı¨nvloedt. Tijdens het congres zullen deze resultaten nader worden gespecificeerd. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Vanuit het ministerie van VWS worden gemeenten gestimuleerd om lokaal IGB te ontwikkelen. Meer inzicht in de rol van een afdelingshoofd VGZ binnen het gemeentelijke beleidsproces kan helpen om de implementatie van lokaal IGB te versterken.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 13
TSG 88 / nummer 2
013
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 10 – Lokaal Gezondheidsbeleid Samenwerken rond integraal (gezondheids)beleid; hoe doe je dat? I. Storm1, J.M. van Zoest2, M. Keverling3 1 RIVM/cVTV, Bilthoven 2 RIVM/Centrum Gezond Leven, Bilthoven 3 GGD Rotterdam Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Eind 2010 verschijnt de nieuwe handleiding voor lokaal gezondheidsbeleid ‘Gezonde Gemeente’. Deze handleiding is de bijgestelde versie van de eerder verschenen handleidingen lokaal gezondheidsbeleid rond de thema’s roken, overgewicht, depressie en alcohol. Meerdere thema-instituten, organisaties, lokale professionals en het RIVM/Centrum Gezond Leven werken aan deze nieuwe handleiding. Samenwerken is een belangrijke rode draad in de nieuwe handleiding. Integraal lokaal (gezondheids)beleid wordt immers gemaakt en uitgevoerd met en door meerdere partijen en sectoren. Gebruikte aanpak. In deze presentatie gaan we in op een recent onderzoek van het RIVM/Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen naar de (samenwerkings)processen die een rol spelen in gemeenten bij het formuleren en toepassen van integraal gezondheidsbeleid om de gezondheid van mensen in een achterstandssituatie te verbeteren (zoals overgewicht en alcohol). Deze onderzoeksresultaten laten succes- en faalfactoren in de samenwerking zien. Resultaten/Relevantie voor beleid en praktijk. Het onderzoek naar samenwerkingsprocessen is uitgevoerd onder 16 gemeenten via 155 digitale vragenlijsten (respons 79%) en 32 verdiepende interviews. Na de presentatie hebben de deelnemers een indruk van succes- en faalfactoren in de samenwerking rond integraal (gezondheids)beleid en de plek die deze resultaten krijgen in de handleiding ‘Gezonde Gemeente’. Conclusies. Samenwerken rond integraal (gezondheids)beleid is een belangrijke rode draad in de nieuwe handleiding ‘Gezonde Gemeente’. De bijgestelde handleiding biedt handvatten voor lokale professionals om samen te werken met relevante partijen en sectoren rond de thema’s roken, overgewicht, depressie, alcohol en (nieuw) seksualiteit.
Mondelinge presentatie 11 – GGZ-preventie Vrienden maken... kun je leren: een depressiepreventie strategie in een bijzondere samenwerkingsstructuur W.J.C.T. Willems1, L. Nolden1, N. Stevens2, S. Goedmakers3 1 Parnassia Bavo Groep, Den Haag 2 Behavioural Science Institute, Radboud Universiteit, Nijmegen 3 Het Nederlands Rode Kruis, Den Haag e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Depressie en eenzaamheid staan op veel agenda’s van gemeenten. Wat levert het bundelen van regionale expertise met een landelijk uitvoerend netwerk op? Gebruikte aanpak.Al enkele jaren werkt Parnassia Bavo Groep(PBG) Preventie nauw samen met het Nederlands Rode Kruis,hulporganisatie voor mensen in nood in binnen- en buitenland rond de cursus ‘‘Vrienden maken [3DOTS] kun je leren’’. Een cursus gericht op drie doelstellingen: inzicht krijgen in eigen wensen en grenzen in vriendschap, realistische gedachten ten
aanzien van vriendschap ontwikkelen en actie ondernemen of wel aanpak gedrag ontwikkelen. Preventiemedewerkers van PBG trainen professioneel opgeleide (HBO/Academisch geschoold) vrijwilligers overal in het land, die vervolgens de cursus geven. Een unieke win/win situatie: Rode Kruis bereikte nieuwe en andere vrijwilligers en zet in op eenzaamheidsbestrijding, een van hun actiepunten. PBG Preventie kon groter bereik van het cursusaanbod, zelfs landelijke spreiding realiseren en daarmee depressie preventie laagdrempelig,dichtbij de mensen organiseren. Radboud Universiteit Nijmegen deed onderzoek, het aantal deelnemers was groot genoeg. Resultaten. 100 vrijwilligers in het land zijn getraind, 70 groepen zijn gedraaid, 600 mensen zijn bereikt. Het eerste onderzoek, voor- en nameting en na half jaar (geen controle groep). Er zijn diverse positieve veranderingen te melden, waaronder verbetering op stemming en op eenzaamheid. Relevantie voor praktijk. Vrijwilligersorganisaties zijn vaak laagdrempelig voor de bevolking. Voor bepaalde onderwerpen is daarom deze samenwerking prima. Landelijk opererende organisaties hebben regionale en lokale afdelingen, die veel kunnen betekenen. Vrijwilligers zijn enthousiast. Aanbevelingen voor collega’s. Bij samenwerking zijn onderstaande punten belangrijk: . formuleer gezamenlijk randvoorwaarden; gericht op kwaliteit . maak een contract met afspraken wie wat doet, financie ¨n . maak op landelijk niveau afspraken
Mondelinge presentatie 11 – GGZ-preventie Soep met liefde – een beproefd recept?! J.M. Kramer Context, centrum voor GGZ preventie, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Depressie komt voor bij 20% van de Nederlandse bevolking en heeft grote impact op kwaliteit van leven. Vrouwen hebben tweemaal zo vaak een depressie als mannen. Allochtone vrouwen hebben een hoger risico op depressieve klachten. Deze doelgroep wordt nog onvoldoende bereikt door GGZ-preventie. Het aanbod schiet vaak te kort en er zit veelal taboe op het hebben van psychische klachten. Methode. ‘Soep met liefde’ is een innovatieve preventiemethodiek ter depressiepreventie door middel van het inzetten van doelgroepparticipatie. De doelgroep zelf denkt en doet mee in ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van interventies. Daarnaast vindt actieve samenwerking plaats met basisscholen, gezondheidscentra, zelforganisaties, taalaanbieders en het welzijnswerk. Kernwoorden van het recept ‘Soep met liefde’ zijn: vraaggestuurd, participatief, outreachend, persoonlijk en dynamisch. Resultaten. Met ‘Soep met liefde’ komt GGZ preventie dichtbij de doelgroep; via de participanten wordt een brug geslagen tussen de GGZ en de allochtone vrouwen in de wijk. Relevantie. Het project wordt uitgevoerd binnen de tweede fase van het traject ‘Diversiteit in participatie’ van het ZonMW programma Gezond Leven. Het is e´e´n van de vier landelijk uitgevoerde pilots die door het NIGZ wordt begeleid. Het AMC doet onderzoek naar de succes en faalfactoren van doelgroepparti-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 14
TSG 88 / nummer 2
014
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties cipatie in interventies gericht op gezondheidsbevordering. Opgedane kennis worden ingepast in het beleid van Context en past binnen het gemeentelijk beleid van Rotterdam. Conclusie. GGZ-preventie moet participatie inbedden in de reguliere werkzaamheden. Het levert veel inzichten op. Het bereik wordt groter en het aanbod sluit beter aan bij de vraag. Het zorgt voor betere interventie-resultaten; de acceptatie, effectiviteit en efficie¨ntie van interventies nemen toe . In de presentatie hoort u door het AMC meer over de de do’s en dont’s van participatie binnen het brede veld van gezondheidsbevordering. Als praktijkvoorbeeld worden de succes-en faalfactoren van ‘Soep met liefde’ toegelicht.
Mondelinge presentatie 11 – GGZ-preventie Integratie van preventie en curatie in de GGZ (een praktijkbeschrijving) M.E. Dijkens, E. Dozeman Prezens, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Het maatschappelijk belang om psychische problemen te voorkomen dan wel tijdig op te sporen en te behandelen, wordt steeds breder erkend. In vrijwel alle GGZ instellingen zijn preventieafdelingen actief met als kerntaak het opsporen van risicogroepen en het voorkomen van psychische problematiek. De behandeling van psychische problematiek is het domein van de curatieve afdelingen. De grens tussen het domein van preventie en curatie blijkt in de praktijk niet zo scherp. Volgens het interventiespectrum (Barry, 2001) zijn er verschillende momenten waarop je kunt ingrijpen: Op het moment dat er nog geen gezondheidsprobleem is (preventie), als een gezondheidsprobleem zich aan het ontwikkelen is, of als het gezondheidsprobleem al zichtbaar aanwezig is (behandeling en nazorg). Dit pleit voor een integrale benadering vanuit preventie en behandeling. Aanpak. Samengaan van preventie en behandeling biedt veel kansen, en maakt een meer geı¨ntegreerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod mogelijk. Prezens is hiervan een voorbeeld. Begin 2008 is de afdeling Preventie hier samengegaan met de afdeling Consulatie, Advies en Behandeling en vormt nu een geı¨ntegreerd circuit. Praktijkvoorbeelden: . Klachtgerichte screening met de Webbased Screening Questionaire (WSQ) ontwikkeld door de VU met terugkoppeling klachten en toeleiding naar ondersteuning en behandeling . Persoonlijke adviesgesprekken en toeleiding . Werken volgens stepped care principes en breed aanbod van preventieve en kortdurende behandelinterventies. Resultaten: . Sneller, vraaggericht, en meer op maat (stepped care) . Uitwisseling van expertise en netwerken (tussen preventie en behandeling) verhoogt de kwaliteit van zorg . Intensivering samenwerking met huisartsen en 1e lijnsinstellingen Relevantie. Prezens is een goed praktijkvoorbeeld van een ge¨ntegreerd ı aanbod van geestelijke gezondheidsbevordering, preventie, consultatie en behandeling. Conclusie. Integratie van preventie en curatie in de GGZ biedt kansen op het gebied van samenwerking, kortere lijnen, uitwis-
selen en bundelen van expertise, klantgerichtheid, integratie van preventief en behandelaanbod met aandacht voor de principes van stepped care.
Mondelinge presentatie 12 – Ouderen ACTIEF MEEDOEN! groepsrevalidatieprogramma voor visueel beperkte ouderen M.A. Alma1, S.F. van der Mei1, B.J.M. Melis-Dankers2, J.W. Groothoff1, Th.P.B.M. Suurmeijer1 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen 2 Koninklijke Visio, Landelijke Stichting Slechtzienden en Blinden, Haren e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Visueel beperkte ouderen ervaren relatief veel beperkingen in het dagelijks leven en participeren minder in huishoudelijke, sport en recreatieve activiteiten in vergelijking met ziende leeftijdsgenoten. Het groepsrevalidatieprogramma Actief Meedoen heeft als doel de maatschappelijke participatie van visueel beperkte ouderen te bevorderen. Hoe hebben deelnemers Actief Meedoen gewaardeerd? Methode. Actief Meedoen is ontwikkeld op basis van interviews met visueel beperkte ouderen (n=173; a` 55 jaar), drie focusgroep interviews (n=8; n=9; n=7), een expertmeeting, en in overleg met ergotherapeuten, fysiotherapeuten en maatschappelijk werkers. Actief Meedoen bestaat uit: 1) praktische training, 2) informatie, uitwisseling en training door maatschappelijk werk, 3) werken aan individuele doelen, en 4) een thuisbeweegprogramma met telefonische counseling. Actief Meedoen is in een pilotproject gee¨valueerd (n=26). De groepsbijeenkomsten (duur 2 uur) vonden gedurende 20 weken e´e´n keer per week plaats en stonden onder leiding van ergotherapeuten en maatschappelijk werkers. Voor het effectonderzoek hebben vier meetmomenten plaatsgevonden (baseline, na 12 weken, na 20 weken en half jaar na afloop). Deelnemers vulden na afloop van het programma een evaluatievragenlijst in. Resultaten. Deelnemers geven Actief Meedoen op een schaal van 0 tot 10 een gemiddeld tevredenheidscijfer van 8.6 (SD=1.1). Alle deelnemers geven aan nieuwe informatie te hebben opgedaan, 92% heeft nieuwe vrienden gemaakt, 72% heeft meer zelfvertrouwen, 66% voelt zich fitter, 50% onderneemt meer activiteiten (bijv. gebruik openbaar vervoer, bewegen, boodschappen doen). Tevens voelt 40% zich minder eenzaam. De resultaten van de effectmetingen worden nog geanalyseerd. Relevantie. Visueel beperkte ouderen ervaren beperkingen in de maatschappelijke participatie. Participatie heeft een gunstige invloed op gezondheid en welbevinden. Bevordering van participatie is dan ook van belang. Een belangrijk resultaat is dat de helft van de deelnemers aangeeft na deelname meer activiteiten te ondernemen. Conclusies. De deelnemers hebben het groepsrevalidatieprogramma Actief Meedoen positief gewaardeerd. Men heeft meer zelfvertrouwen gekregen, is zelfstandiger geworden en onderneemt meer activiteiten.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 15
TSG 88 / nummer 2
015
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 12 – Ouderen Ervaren gezondheid als maat voor de objectieve gezondheid bij ouderen H. Galenkamp1, A.W. Braam2, M. Huisman1, D.J.H. Deeg1 1 VU Medisch centrum, Amsterdam 2 Altrecht geestelijke gezondheidszorg, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Ervaren gezondheid is een goede voorspeller gebleken voor sterfte en zorggebruik van ouderen, ongeacht de objectieve gezondheid. De vraag is in hoeverre de ervaren gezondheid de objectieve gezondheid weerspiegelt. Vanwege de hoge prevalentie van multimorbiditeit bij ouderen, heeft dit onderzoek tot doel de impact van een of meerdere chronische ziekten op de ervaren gezondheid te bepalen. Methode. Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt van 2046 deelnemers (leeftijd: 57-97 jaar) aan de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA), waarneming 2005-06. Zeven ziekten zijn specifiek nagevraagd: chronische longziekten, hartziekten, perifeer vaatlijden, beroerte, diabetes, gewrichtsklachten en kanker. Ervaren gezondheid is bepaald met een veelgebruikte vraag met antwoordcategoriee¨n: ‘Zeer goed’, ‘goed’, ‘gaat wel’, ‘soms goed, soms slecht’, ‘slecht’. Voor de analyses zijn lineaire regressiemodellen gebruikt. Resultaten. De impact van de verschillende chronische ziekten was nagenoeg gelijk (B varie¨rend van 0.37 tot 0.43), alleen kanker had een kleinere impact op de ervaren gezondheid (B=0.26, 95% BI: 0.16-0.36). Het hebben van meerdere ziekten verhoogde de kans op een slechtere ervaren gezondheid: het effect van een, twee, drie, vier of meer ziekten bleek cumulatief: respectievelijk 0.40 (95% BI: 0.31-0.49), 0.79 (0.69-.0.89), 1.14 (1.02-1.25), 1.35 (1.19-1.51) en 1.90 (1.65-2.14). Wat betreft de relatieve impact van comorbiditeit bij de verschillende ziekten waren er geen substantie¨le verschillen. Relevantie voor de praktijk en wetenschap. Dit onderzoek laat zien dat ervaren gezondheid sensitiever is voor het aantal ziekten dan voor het type chronische ziekte. Vooral ouderen met meerdere ziekten, ongeacht welke ziekten dat zijn, hebben een verhoogde kans op een als slechter ervaren gezondheid. Conclusie. De effecten van de verschillende ziekten zijn nagenoeg gelijk, en dit onderzoek toont vooral het sterke effect van multimorbiditeit. Ervaren gezondheid blijkt dus een indicator van de complexiteit van de objectieve gezondheidsproblemen.
Mondelinge presentatie 12 – Ouderen Wisselende perspectieven van huisartsen over preventie voor ouderen: een focusgroepstudie Y.M. Drewes, D.J.A. van Dijk, W. de Ruijter, B.J.C. Middelkoop, W.J.J. Assendelft, J. Gussekloo LUMC, Leiden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De Wet publieke gezondheid (2008) bepaalt dat gemeenten vanaf een nog nader te bepalen tijdstip zorg dragen voor de uitvoering van de preventieve ouderengezondheidszorg. Hierbij ontstaat overlap met huisartsenzorg voor ouderen. Om tot goede afstemming te komen, brachten wij de opvattingen in kaart van Nederlandse huisartsen over inhoud en aanpak van preventie voor ouderen. Methode. Zes focusgroe-
pen met 37 huisartsen. De geluidsopnamen zijn letterlijk uitgetypt en inductief geanalyseerd met behulp van Atlas.ti. Resultaten. Binnen preventie bleken huisartsen onderscheid te maken tussen vitale en kwetsbare ouderen. Het doel van preventie verschoof van ‘levensverlenging en voorkomen van ziekten’ bij vitale ouderen naar ‘behoud van kwaliteit van leven en voorkomen van beperkingen en sociale isolatie’ bij kwetsbare ouderen. Het initiatief voor preventie verschoof van de ouderen zelf naar de huisarts. Bij vitale ouderen werd de meeste winst verwacht onder ouderen met een lage sociaal economische status, allochtonen en actief vragende ouderen. Bij kwetsbare ouderen werd de meeste winst verwacht bij ouderen met complexe problematiek, recent verweduwden en ouderen buiten beeld van de huisarts. De inhoud wijzigde van programmatisch cardiovasculair risicomanagement voor vitale ouderen naar een individuele aanpak gericht op het tegengaan van beperkingen en sociale isolatie. In het algemeen bleek biologische leeftijd belangrijker dan kalenderleeftijd. Toch bleken huisartsen bij vitale ouderen op hoge leeftijd terughoudender te zijn met primaire cardiovasculaire preventie, enerzijds omdat de evidence hiervoor afneemt en anderzijds om medicalisering te voorkomen. Relevantie voor beleid. Volgens huisartsen verschilt preventie voor vitale en voor kwetsbare ouderen naar inhoud en aanpak. Bij vitale ouderen leggen zij nadruk op programmatisch cardiovasculair risicomanagement. Preventie voor kwetsbare ouderen heeft een op het individu toegesneden benadering nodig, gericht op behoud van functioneren en welbevinden. Aanbevelingen. Preventie bij ouderen vraagt om samenwerking en afstemming tussen gemeenten en huisartsen; hierbij kunnen preventie en cure niet zonder elkaar.
Mondelinge presentatie 12 – Ouderen Een longitudinale analyse van sociaal-economische positie als voorspeller van kwetsbaarheid bij ouderen – de LASA studie M. Huisman, D. Deeg VUmc, EMGO+, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Frailty (‘kwetsbaarheid’ in het nederlands) is een geriatrisch concept dat weergeeft dat er bij iemand sprake is van verminderd cognitief of fysiek functioneren. Ouderen die kwetsbaar zijn hebben een grotere kans om in instellingen te worden opgenomen, om verdere chronische aandoeningen te ontwikkelen, of om te overlijden. Het doel van onze studie was om de relatie tussen sociale kwetsbaarheid (dwz lage sociaaleconomische status) met frailty vast te stellen in een langlopend cohortonderzoek bij Nederlandse ouderen. We verwachtten een relatie waarbij het effect van sociale kwetsbaarheid op frailty over de tijd zou kunnen veranderen. Methode. Analyses werden uitgevoerd op gegevens van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA), een langlopend cohort studie bij ouderen (55+). Frailty werd gemeten door een reeks van specifieke indicatoren zoals: verminderd cognitief functioneren, verminderd gezichts- of gehoorvermogen, laag BMI, inactiviteit en verminderde kracht. We schatten de relatie tussen opleidingsniveau en inkomensniveau van de ouderen met frailty gedurende een follow-up periode van 10 jaar. Hiervoor werden multilevel analyses uitgevoerd. We voerden enkele
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 16
TSG 88 / nummer 2
016
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties sensitiviteitsanalyses uit om het gevolg van uitval als gevolg van sterfte op onze resultaten te onderzoeken. Resultaten. We vonden dat zowel opleiding als inkomen negatief aan frailty waren gerelateerd gedurende de follow-up periode, en dat deze relaties ook onafhankelijk van elkaar bestonden. Uitval als gevolg van sterfte bleek een belangrijke invloed te hebben op de uitkomsten en bleek te leiden tot een onderschatting van de verbanden. Relevantie voor beleid, wetenschap, praktijk. Sociaal-economische kwetsbaarheid is een belangrijke voorspeller voor lichamelijke en cognitieve kwetsbaarheid bij ouderen. Conclusies. De resultaten tonen aan dat sociale kwetsbaarheid een vergrote kans geeft op cognitieve en fysieke kwetsbaarheid. Het is belangrijk om sensitiviteitsanalyses uit te voeren om het effect van sterfte op de longitudinale relaties in kaart te brengen.
Mondelinge presentatie 13 – Q-koorts Q-koorts op de kaart A.S.G. van Dam1, K. Ottovay2, R. Seidell2 1 GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch 2 RIVM, BILTHOVEN e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Uniek in de wereld. Zo worden de uitbraken van Q-koorts in Nederland beschouwd. Vanaf 2007 zijn er ongeveer 3500 mensen ziek geworden, vooral in het zuiden van Nederland. Eenduidige publieksinformatie over Q-koorts was er niet. Dit was reden voor het RIVM om een communicatietoolkit over Q-koorts te ontwikkelen. Een toolkit is een set met communicatiegereedschap zoals folders, posters en beeldmateriaal. Intermediairen, bijvoorbeeld GGD-en en huisartsen, kunnen deze informatie verspreiden naar het algemeen publiek. Gebruikte aanpak. De toolkit wordt samengesteld onder toezicht van een multidisciplinaire werkgroep. In deze werkgroep zitten vertegenwoordigers van de betrokken organisaties uit de humane en veterinaire sector. Gezamenlijk wordt een lijst met veelgestelde vragen en antwoorden samengesteld. Dit leidt tot een breed draagvlak. Bovendien vormen deze veelgestelde vragen en antwoorden de basis voor alle andere voorlichtingsmaterialen. Resultaten. De toolkit zorgt voor correct, breed gedragen en eenduidige publiekscommunicatie over Q-koorts. Hij is gereed in februari 2010 en wordt beschikbaar gesteld via het RIVM Voorlichtingscentrum. Daar staan al talrijke toolkits zoals ‘Zwangerschap & Infecties’ en ‘Griep & Verkoudheid’. Relevantie voor de praktijk. GGD-en hebben behoefte aan betrouwbaar en eenduidig voorlichtingsmateriaal. In de gebieden waar Q-koorts voorkomt zullen de materialen uit de toolkit daarom ook zeker gebruikt gaan worden. Conclusies. Het samenstellen van de toolkit Q-koorts was een omvangrijke klus in een kort tijdsbestek. Het overheidsbeleid werd regelmatig veranderd en aangescherpt, waardoor bijstelling in de toolkit steeds nodig was. Afstemming bereiken met de ministeries van VWS en LNV en de verschillende organisaties was de grootste uitdaging. Uiteindelijk zijn er praktische en doelmatige middelen met herkenbaar beeldmateriaal en betrouwbare informatie ontwikkeld. Naast een brochure, folder, poster en powerpointpresentatie bevat de toolkit bijvoorbeeld brieven voor huisartsen en bestuurders.
Mondelinge presentatie 13 – Q-koorts Is GIS een bruikbaar hulpmiddel bij bronopsporing in de Q-koortsepidemie in Nederland? T. Veenstra1, B. Schimmer1, R. ter Schegget2, M. Wegdam3, L. Zu ¨chner4, A. de Bruin1, P. Schneeberger5, P. Vellema6, W. van der Hoek1 1 RIVM, Bilthoven 2 GGD Brabant Zuidoost, Eindhoven 3 Laboratoria voor Pathologische Anatomie en Medische Microbiologie, Veldhoven 4 Voedsel en Warenautoriteit, Den Haag 5 Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch 6 Gezondheidsdienst voor Dieren, Deventer e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In mei 2008 deed zich een uitbraak van humane Q-koorts voor in een stedelijk gebied in Noord-Brabant. De verdeling van de gevallen in tijd en plaats deed vermoeden dat er sprake was van een gemeenschappelijke bron. We onderzochten ruimtelijke verbanden tussen de woonlocaties van de gevallen en nabijgelegen schaap- en geitenhouderijen, waarvan er e´e´n bekend was met Q-koortsgerelateerde abortusproblematiek in april 2008. Een Geografisch Informatiesysteem (GIS) werd gebruikt om een methode te ontwikkelen voor bronopsporing in de toenemende Q-koortsepidemie in Nederland. Methode. Bij alle gemelde Q-koortspatie¨nten in het gebied werd een aanvullende vragenlijst afgenomen. Postcodes van gevallen en van schaap- en geitenhouderijen met meer dan 40 dieren werden als geografische puntlocaties in een GIS model verwerkt. Rondom elke schaap- of geitenhouderij werden attack rates en relatieve risico’s berekend in 5 concentrische ringen van een kilometer breed, waarbij de 5 tot 10 kilometer zone als referentie diende. Deze uitkomsten werd gebruikt om een aanwezigheid van een afstand-responseeffect te bestuderen. De reslutaten werden vergeleken met de uitkomsten van veterinair onderzoek. Resultaten. Personen die binnen 2 kilometer van de geı¨nfecteerde geitenhouderij woonden hadden een veel hoger risico om humane Q-koorts dan personen die op meer dan 5 kilometer afstand van het bedrijf woonden. (Relatief risico 31.1, 95% BI 16.4-59.1). Echter, vergelijkbare reslutaten werden gevonden rondom 2 nabijgelegen schaaphouderijen waar geen Q-koortsproblematiek was vastgesteld. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Deze studie onderzoekt de mogelijkheid om op basis van ruimtelijke verbanden relaties te leggen tussen cases en mogelijke bronnen van infectie. Dit kan wellicht meer toepassingen vinden in de Nederlandse infectieziektebestrijding. Conclusie. De studie ondersteunde de aanname dat de geitenhouderij de werkelijke bron van de uitbraak was. Dit geeft aan dat Geografische Informatiesystemen een waardevolle bijdrage kunnen leveren in bronopsporing in de humane Q-koortsepidemie.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 17
TSG 88 / nummer 2
017
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 13 – Q-koorts Kosten en ziektelast van Q-koorts in Brabant (Q-quest) G. Morroy1, H. Bor2, J.L.A. Hautvast2, J.J. Polder3, C. Wijkmans1 1 GGD Hart voor Brabant, Den Bosch 2 UMC St Radboud, Nijmegen 3 Universiteit van Tilburg, Tilburg e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Tot 2007 kwam Q-koorts sporadisch in Nederland voor. De laatste jaren waren er echter uitbraken, waarbij het aantal meldingen steeg van 180 patie¨nten in 2007 tot 1000 en 2300 patie¨nten in 2008 en 2009. Ruim 80% van deze patie¨nten woont in Noord Brabant. Het diagnostische traject, de behandeling en follow-up van Q koorts patie¨nten is complex. Uit de praktijk blijkt dat de ziektelast van Q-koorts aanzienlijk kan zijn door complicaties en de soms jaren aanhoudende (vermoeidheids)klachten. In de Q-quest studie wordt onderzoek gedaan naar laboratoriumdiagnostiek, therapie, gevolgen voor de patie¨nt en zorgkosten. Deze deelstudie betreft de twee laatste aspecten. Studie uitkomsten zijn de zorg- en verzuimkosten van Q -koortspatie¨nten en de determinanten daarvan. Methode. Van 860 Q-koorts patie¨nten met een eerste ziektedag in 2007 en 2008 uit het werkgebied van de GGD Hart voor Brabant en Zuid Oost Brabant zijn gegevens verzameld over ervaren ziektelast, kwaliteit van leven, arbeidsverzuim en zorggebruik in het jaar na de eerste ziektedag. De zorgkosten zijn berekend aan de hand van de kostprijzen van geconsumeerde zorgeenheden. De verzuimkosten zijn geschat met de human capitalmethode en de frictiekostenmethode. Resultaten. De respons is met 556 vragenlijsten ruim 65 %. Een jaar na de eerste ziektedag rapporteert 39% van de respondenten nog klachten. De ernstige vermoeidheid bij 25% van de vrouwelijke respondenten valt daarbij op. De kosten van Qkoorts zijn hoog, met name voor werkverzuim, met grote variatie tussen patie¨nten. Tijdens het congres worden de definitieve studieresultaten ; klachten, kosten en determinanten gepresenteerd. Relevantie. Bijna e´e´n op de veertig inwoners van sommige postcodegebieden (2.640 per 100.000) raakte besmet. Dit is de eerste studie die ziektelast, zorgconsumptie en verzuimkosten van Q koorts kwantificeert. Conclusie. Q-koorts is vanuit het niets een volksgezondheidsprobleem geworden met een aanzienlijke ziektelast en hoge maatschappelijke kosten. Trefwoorden: Q-koorts, kostenstudie, ziektelast, GGD, Brabant
Mondelinge presentatie 13 – Q-koorts SNEL-Q: Surveillancenetwerk Eerste Lijn Q-koorts A. Rietveld1, R. Besselink2, A. Oldeloohuis3, J. Hautvast4 1 GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch 2 Huisartsenpraktijk Herpen, Herpen 3 UMC St Radboud Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Nijmegen 4 AMPHI UMC St Radboud, Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Huisartsen en GGD’s hebben allebei te maken met infectieziekten, maar de samenwerking hierin is beperkt. Ook wisselen huisartsen onderling weinig uit over (infectie)ziekten waar zij op dat moment veel mee te maken hebben. In
Noordoost Brabant speelt sinds 2007 een Q-koorts epidemie. De GGD krijgt patie¨nten gemeld met positieve diagnostiek, maar weet niet hoeveel mensen met lageluchtwegklachten bij de huisarts komen en het aandeel Q-koorts hiervan. Ook hebben huisartsen geen zicht op de ziektelast bij hun collega’s. Methode. In het voorjaar 2009 is als pilot een surveillancenetwerk gestart met 16 huisartsenpraktijken. Na een startbijeenkomst zijn deze huisartsen gestart met registratie van gegevens van alle patie¨nten die in de periode tot 1 oktober hun praktijk bezochten met een lage luchtweginfectie. Deze registratie was webbased. Resultaten. De analyse van de resultaten is in volle gang. Nu zijn alleen nog basisgegevens bekend, maar in maart zal de analyse meer resultaten geven. Er zijn in totaal 265 registraties gedaan door de 16 praktijken (gemiddeld 16,5; spreiding 2-52). Hiervan zijn 141 mannen. De gemiddelde leeftijd is 51 jaar (mannen 50,7 jaar; vrouwen 52,2 jaar). Bij ruim 200 registraties is diagnostiek op Q-koorts gedaan. De uitslagen zijn nog niet allemaal bekend. De resultaten zullen aangeven de hoeveelheid lageluchtweginfecties en het aandeel van Q-koorts in de verschillende huisartsenpraktijken; welke klachten het geeft in welke leeftijdsgroepen. Ook zal bekeken worden de verschillen in coderingen die de huisartsen gebruiken voor lageluchtwegklachten. Relevantie voor praktijk. Het surveillancenetwerk heeft een paar maanden geregistreerd. Het aandeel van Q-koorts bij lageluchtweginfecties binnen de huisartsenpraktijken wordt hierdoor inzichtelijk voor zowel de huisartsen als de GGD. Goede informatieuitwisseling is hierdoor beter mogelijk. Conclusies. Een surveillancenetwerk is een goed middel om problematiek inzichtelijk te krijgen. Het gaat hier om een pilot. Deze zal voortgezet worden. Onderwerpen voor surveillance worden in overleg vastgesteld.
Mondelinge presentatie 14 – Perinatale sterfte Perinatale sterfte verschillen naar stadsdeel in Amsterdam, wat zijn de mogelijke verklaringen? A.C.J. Ravelli1, G.C. Rijninks-van Driel1, A. Abu-Hanna1, A.P. Verhoeff2, M. Eskes1, S.E. Buitendijk1, K. Stronks1, J.A.M. Van der Post1 1 AMC, Amsterdam 2 GGD, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Recent is aangetoond dat zowel inwoners in de 4 grote steden, met name in de prachtwijken, als de inwoners in de noordelijke provincies verhoogde kans hebben op perinatale sterfte. In Rotterdam is het ‘Aanvalsplan Perinatale Sterfte’ hieruit voortgevloeid. In Amsterdam is onderzoek verricht met de vraag of er per stadsdeel verschillen zijn en hoe deze verschillen verklaard kunnen worden. Methode. Dit onderzoek heeft betrekking op eenling geboorten in de jaren 2000-2006 in groot Amsterdam (Amsterdam, Diemen en Duivendrecht). De zorggegevens zijn afkomstig uit de Perinatale Registratie Nederland (n=73.661 records). Resultaten. Per jaar worden er in groot Amsterdam 10.523 eenling kinderen geboren en overlijden er 10,8 per 1000. Dat is gemiddeld 114 kinderen per jaar. Het landelijk gemiddeld perinatale sterftecijfer is 9,9 per 1000 (’’8). Er zijn stadsdelen binnen Amsterdam met een veel hogere sterfte: in Zuid-Oost is deze
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 18
TSG 88 / nummer 2
018
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties 20,8’’8 , in Slotervaart 14,0’’8 en in Zeeburg 13,9’’8. Er zijn ook stadsdelen met een lager gemiddeld sterftecijfer zoals Centrum (7,6’’8) en Osdorp (7,7’’8). Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. De belangrijkste verklarende factoren zijn etniciteit, SES en late start van de prenatale zorg. De mogelijke verklaringen verschillen per stadsdeel. In Zuid-Oost is de verhoogde sterfte vooral zichtbaar onder de Surinaamse /niet-Westerse bevolking en bij vroeggeboorte. In de stadsdelen Slotervaart en Zeeburg lopen Turkse, Marokkaanse en Kaukasische vrouwen meer risico samenhangend met SES en hoge pariteit. Conclusie en aanbevelingen. De perinatale sterfte in Amsterdam verschilt sterk per stadsdeel. Er wordt momenteel een gedifferentieerde aanpak per stadsdeel uitgewerkt. Dit behelst de ontwikkeling van specifieke zorg rondom vroeggeboorte in ZuidOost. Voor Zeeburg en Slotervaart willen we met een audit studie van een beperkt aantal cases beter inzicht krijgen in de mogelijke clustering van risicofactoren. Er zal bovendien lering worden getrokken uit de stadsdelen met de lage sterftecijfers. Trefwoorden: perinatale sterfte, grote steden, etniciteit
Mondelinge presentatie 14 – Perinatale sterfte Provinciale verschillen in perinatale sterfte, wat is de rol van risicofactoren waaronder reistijd? A.C.J. Ravelli1, G.C. Rijninks-van Driel1, J.J. Erwich2, B.W. Mol1, A. Abu-Hanna1, M. Eskes1 1 AMC, Amsterdam 2 UMCG, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Recent is aangetoond dat zowel de vrouwen van de noordelijke regio als die in de 4 grote steden van Nederland een verhoogde kans hebben op perinatale sterfte. De vraag is of dit samengaat met verschillen in risicofactoren voor perinatale sterfte tussen de provincies en wat de betekenis is van reistijd tijdens de baring. Methode. Wij bestudeerden alle eenling geboorten in Nederland in de periode 2000-2006, zoals vastgelegd in de Perinatale Registratie Nederland (n=1.242.725 records, 96% van alle zwangerschappen). De reistijd tussen huis en ziekenhuis is bepaald op basis van postcodes. Wij onderzochten met logistische regressie of perinatale sterfte gerelateerd was aan provincie gecorrigeerd voor de risicofactoren. Resultaten. Het landelijk gemiddeld perinatale sterftecijfer vanaf 22 weken is 9,9 per 1000 (’’8). De 2 provincies met de hoogste sterftecijfers zijn Friesland 11,3’’8 en Groningen 11,1’’8, daarnaast zijn de sterftecijfers in Zeeland en Flevoland ook verhoogd. De provincies Noord-Brabant 9,2’’8 en Limburg 9,2’’8 hebben de laagste sterfte cijfers. We vonden dat de belangrijkste risicofactoren voor perinatale sterfte zijn, in volgorde van sterkte: laat starten van antenatale zorg, hypertensie, niet westerse etniciteit, pariteit, leeftijd, vruchtbaarheidsbehandelingen, lage SES en roken. Daarnaast speelt het percentage hoog risico zwangeren bij de start van de baring en de reistijd tot het ziekenhuis een rol. De belangrijkste verklarende factoren van de provincie verschillen waren: laat in zorg en reistijd. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. In de 2 provincies met de hoogste sterfte kenmerken vrouwen zich door: vaker later in zorg, hypertensie, lage SES en nicotinemisbruik.
De gevonden verschillen in de perinatale sterfte naar provincie kunnen verklaard worden door het laat starten van antenatale zorg en door het vaker voorkomen van een lange reistijd naar het ziekenhuis. Conclusie. De perinatale sterfte in Nederland verschilt per provincie en reistijd speelt een belangrijke rol. Trefwoorden: mortaliteit, ruraal, ses
Mondelinge presentatie 14 – Perinatale sterfte Grote verschillen in perinatale gezondheid tussen verschillende wijken in Rotterdam V.J.J. Poeran1, S. Denktas1, E. Birnie2, G.J. Bonsel1, E.A.P. Steegers1 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 Erasmus MC, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De perinatale sterfte in de vier grote steden (G4) is hoger dan in de rest van Nederland. In Rotterdam is de perinatale sterfte 11.8 per 1000 geborenen; buiten de G4 is dit 9.3. Ook bestaan grote verschillen tussen Westerse en nietWesterse zwangeren, en prachtwijken en niet-prachtwijken met slechtere uitkomsten in prachtwijken en onder niet-Westerse zwangeren. Meer inzicht in de achtergrond hiervan is benodigd. Methode. De perinatale uitkomst van 50.000 eenlingzwangerschappen in Rotterdam in de periode 2000-2006, vastgelegd in de Perinatale Registratie Nederland, werd geanalyseerd op postcodeniveau. Een ongunstige perinatale uitkomst was gedefinieerd als perinatale sterfte (sterfte tussen 22 weken zwangerschapsduur en de eerste week postpartum), congenitale afwijkingen, dysmaturiteit, vroeggeboorte en een Apgar-score na 5 minuten Resultaten. Er bleken grote variaties te bestaan in
de perinatale gezondheid tussen Rotterdamse wijken. De perinatale sterfte varieerde van 2 tot 34 per 1000 geborenen; voor congenitale afwijkingen gold een spreiding van 10-91; voor dysmaturiteit 38-153; voor vroeggeboorte 34-157 en voor lage Apgar 4 tot 37 per 1000 geborenen. De meest ongunstige cijfers werden gevonden in achterstandswijken, de zogenoemde ‘prachtwijken’. Relevantie voor beleid. Deze analyse werd uitgevoerd in het kader van het Rotterdamse ‘Aanvalsplan Perinatale Sterfte, programma Klaar voor een Kind’. Dit programma wordt in opdracht van de Gemeente Rotterdam uitgevoerd door de GGD Rotterdam-Rijnmond en het Erasmus MC. Het doel is verbetering van de slechte perinatale gezondheid in Rotterdam. Deze nieuwe bevindingen geven duidelijk aan waar de probleemgebieden zich bevinden en geven richting aan de implementatie van beleidsmaatregelen. Evaluatie en monitoring van genomen maatregelen is noodzakelijk en mogelijk door een periodieke uitvoering van de analyse. Conclusie. Er bestaan grote verschillen in perinatale gezondheid tussen verschillende wijken in Rotterdam; een gerichte aanpak vergt een multidisciplinaire benadering. De Rotterdamse strategie zou als leidraad kunnen dienen voor beleid in de andere grote steden.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 19
TSG 88 / nummer 2
019
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 14 – Perinatale sterfte Het Rotterdamse preconceptiezorg programma: een gestructureerd aanbod van drievoudige preconceptiezorg in deelgemeente Noord, Rotterdam S. Denktas1, A.J.J. Voorham2, H.J. Van der Weg2, H. Sonneveld3, E. Birnie3, G.J. Bonsel1, E.A.P. Steegers1 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam 3 Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Deze pilotstudie is onderdeel van het ‘Aanvalsplan Perinatale Sterfte Rotterdam, programma Klaar voor een Kind’, ter verbetering van geboorte-uitkomsten die in Rotterdam en vooral in de ‘prachtwijken’ slechter zijn dan in de rest van Nederland. Thans ontbreekt het landelijk aan een gestructureerd preconceptiezorg (PCZ) aanbod. Dit project introduceert evidence-based PCZ en verenigt drie benaderingsperspectieven: (1) publieke preconceptie-voorlichting, (2) doelgroepspecifieke preconceptie-voorlichting en (3) individuele PCZ aangevuld met sociaal-maatschappelijke zorgverlening. Vooraf is een nulmeting verricht met de onderzoeksvragen: 1. Wat is de kennis van de bevolking over prenatale gezondheid, risicofactoren en PCZ? 2. Wat is de attitude van de bevolking jegens PCZ? 3. Welke factoren werken bevorderend dan wel belemmerend om gebruik te maken van PCZ? Methode. De vragenlijst berust op het ASE-model en omvat o.a. ervaren risico’s , kennis over, attitude jegens en intentie tot gebruik van PCZ, ‘health locus of control’ en ‘self-efficacy’. Er is een naar etnische achtergrond (NL, TR, MAR, SUR, ANT) en leeftijd (15-60 jaar) gestratificeerde steekproef getrokken uit de GBA. Respondenten zijn in een eerste ronde via een postenquAˆ˜ te en in een tweede ronde ook via enqueˆteurs benaderd. In de periode maart-juni 2009 heeft de nulmeting plaatsgevonden; de respons bedroeg 507. Resultaten. De resultaten laten een kennisachterstand van risicofactoren voor een gezonde zwangerschap zien. Het merendeel van de bevolking is voorstander van preconceptionele voorlichting en ziet de huisarts als belangrijkste professional voor deze vorm van zorg. Relevantie. In Rotterdam zijn de verloskundige uitkomsten verontrustend. Een gezonde start is van grote betekenis voor de gezondheid in de rest van het leven. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak van risicofactoren nog vo´o´r de conceptie. Conclusie. Er is veel kennisachterstand over perinatale gezondheid en zorg. De uitdaging is de grootstedelijke bevolking te bereiken voor deze nieuwe vorm van zorg.
Workshop 15 Theaterimprovisatie: De 4-jaarlijkse cyclus gezondheidsbeleid in de Draaideur F. Mantingh1, F. Van der Lucht2, H. Van Zoest3, P.G.J. Reulings4, T. Schouten5, H.B.H. Sibbel-Meyer6 1 Ministerie van VWS, Den Haag 2 RIVM/ Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, Bilthoven
3
RIVM/ Centrum Gezond Leven, Bilthoven Inspectie voor de Gezondheidzorg, Amsterdam 5 Gemeente Almelo, Almelo 6 GGD Regio Twente, Enschede e-mail:
[email protected] 4
In deze workshop zal via de bekende theatersport vorm de Draaideur de 4-jarige cyclus gezondheidsbeleid worden gesimuleerd. Alle partners van de cyclus zijn vertegenwoordigd in de workshop. Het uitwerken en de uitvoering van het preventiebeleid in Nederland is een cyclisch proces. Deze zogenaamde preventiecyclus is een vierjarige cyclus aan de hand waarvan specifieke doelstellingen en uitvoering van het Nederlandse gezondheidsbeleid worden vastgelegd, uitgevoerd en bijgesteld. De Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt de stand van zaken vast over de gezondheid van de Nederlandse bevolking, waarop het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in zijn landelijke nota gezondheidsbeleid zijn prioriteiten bepaalt. Vervolgens vertalen de gemeenten en de GGD’en de landelijke prioriteiten naar een lokaal gezondheidsbeleid. Landelijke thema-instituten en RIVM Centrum Gezond Leven ondersteunen gemeenten en lokale professionals met de handleiding Gezonde Gemeente met themaspecifieke verdiepingen. Aan het eind van de cyclus toetst de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de staat van de Openbare Gezondheidszorg waarin wordt teruggekeken op het uitgevoerde beleid. Hierop volgt weer een VTV die enerzijds terugkijkt, maar ook nieuwe accenten probeert te leggen. De IGZ en VTV hebben op 25 maart hun rapporten gepubliceerd waarmee een nieuwe cyclus start. De resultaten hiervan worden meegenomen in de landelijke nota. Tijdens deze interactieve workshop starten we met de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport van de IGZ over de preventiecyclus. Vervolgens zal de 4-jarige cyclus gezondheidsbeleid in de Draaideur worden gesimuleerd. De uitkomst van deze oefening zijn tips ter verbeteringen van de preventiecyclus. Trefwoorden: preventiecyclus, landelijk gezondheidsbeleid, lokaal gezondheidsbeleid
Workshop 16 Gezondheidsverbetering in de 40 Vogelaar wijken? Evaluatie van de potentie¨le gezondheidseffecten van de Wijkenaanpak A.E. Kunst1, M. Droomers2, C. Hoefnagels3, K. Stronks4 1 AMC, Amsterdam 2 Centrum PZO, RIVM, Bilthoven 3 Vakgroep Gezondheidsbevordering, Universiteit Maastricht, Maastricht 4 Sociale Geneeskunde, AMC, Amsterdam e-mail:
[email protected] Achtergrond. De Wijkenaanpak heeft als doel de leefomstandigheden en maatschappelijke kansen van de bewoners van ‘Vogelaarwijken’ structureel te verbeteren. In 40 wijken zijn veel interventies van start gegaan ten aanzien van wonen, werken, leren, veiligheid en integratie. Hiervoor zijn aanzienlijke middelen vrijgemaakt vanuit Rijk, gemeenten, woningcoo ¨peraties en andere organisaties. Voor de volksgezondheid is de Wijkenaan-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 20
TSG 88 / nummer 2
020
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties pak een voorbeeld van intersectoraal beleid dat op lange termijn een grote gezondheidswinst kan opleveren, vooral voor bewoners van achterstandswijken. Elk van de 40 wijken vormt een ‘natuurlijk experiment’ van zulk beleid. In het URBAN40 project worden deze experimenten vanuit volksgezondheidsperspectief gee¨valueerd. Doelstelling. De workshop is opgezet vanuit het URBAN40 project. Doel van de workshop is gezamenlijk te beoordelen of de Wijkenaanpak kan bijdragen tot een aanzienlijke verbetering van de gezondheid van de bewoners van de 40 wijken. Wij gaan uit van een ‘ex ante’ evaluatie van actieplannen en interventies die voor de 40 wijken zijn ontwikkeld en thans worden uitgevoerd. Opzet en werkvorm. Deze ‘ex ante’ evaluatie zal op interactieve wijze worden uitgevoerd. In kleinere groepen zullen de potentie¨le gezondheidseffecten worden bepaald van vijf casus (specifieke interventies in specifieke wijken). De opzet van de workshop is als volgt: . algemene inleiding op de workshop, de Wijkenaanpak en het URBAN40 project (10 minuten); . kort overzicht van de actieplannen en interventies die in de 40 wijken zijn opgezet (10 minuten); . presentatie van een ‘health impact model’ voor de ex ante evaluatie van de plannen (10 minuten); . groepsgewijze evaluatie van de potentie ¨le gezondheidswinst van circa vijf casus (30 minuten, met instructie); . plenaire evaluatie van deze vijf casus, inclusief implicaties voor verdere evaluaties (20 minuten). Wij beogen de workshop af te ronden met conclusies over de te verwachten gezondheidswinst van (onderdelen van) de Wijkenaanpak, en implicaties voor latere ‘post hoc’ evaluaties van dit natuurlijk experiment.
Workshop 17 Rotterdamse aanpak van emotionele problemen bij de jeugd: programma Zippy’s Vrienden als voorbeeld M.H.K. Panis-von Richter1, I. Roovers2 1 Stichting Kids en Emotionele Competenties (KEC), Den Haag 2 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Kinderen met angst- en stemmingsproblemen hebben een verhoogd risico om een angststoornis of een depressieve stoornis te krijgen. Emotionele problematiek in de basisschoolleeftijd is predictief voor emotionele problematiek in de adolescentie. GGD Rotterdam-Rijnmond heeft in samenwerking met GGZ-instellingen een plan van aanpak emotionele problemen bij de jeugd opgezet. In dit plan zijn verschillende preventieprogramma’s en trainingen opgenomen die gericht zijn op preventie en vermindering van angst- en depressieve klachten bij kinderen en jongeren. Een van de preventieve programma’s is Zippy’s Vrienden. Centraal in dit programma staat het aanleren van copingstrategiee¨n. De relatie tussen copingvaardigheden en psychische gezondheid bij jeugdigen (en volwassenen) is door wetenschappelijk onderzoek onderbouwd. Het doel van de interventie is dat kinderen in de leeftijd van ongeveer 5 – 8 jaar na het doorlopen van de 24 lessen hun repertoire aan copingstrategiee¨n uitbreiden en meer positieve en effectieve copingstrategiee¨n gebruiken, zowel emotiegericht als ook probleemgericht.
In de workshop zal GGD Rotterdam-Rijnmond in een informatieve inleiding haar aanpak voor preventie van emotionele problemen presenteren, de instrumenten die worden gebruikt en programma’s die worden ondersteund. Vervolgens gaan de deelnemers in tweetallen aan de slag met een oefening waarin zij aan de hand van voorbeelden van problemen onderzoeken welke copingstrategiee¨n zijzelf gebruiken. In de plenaire terugkoppeling worden deelnemers uitgenodigd om hun voorbeeld toe te lichten. Aan de hand van deze voorbeelden wordt de link gelegd naar de theoretische basis van de ontwikkeling van Zippy’s Vrienden. In het derde deel van deze workshop wordt de opbouw en het doel van het Zippy-programma gepresenteerd. Daarop volgt een kort filmfragment van een Zippy-les op een school in Rotterdam. Tot slot is er ruimte voor vragen en discussie.
Workshop 18 GTST in de Academische Werkplaats, we zijn ONM: ‘ervaringen uit het programma Gezond ouder worden’ R. de Vlaming1, S. Croezen2, J. Lezwijn1, J. Naaldenerg3, I. Coenen1 1 GGD Gelre-IJssel, Apeldoorn 2 Wageningen Universiteit, Afdeling Humane Voeding, Wageningen 3 Wageningen Universiteit, Groep Gezondheid en Maatschappij, Wageningen e-mail:
[email protected] Introductie. Sinds 2006 delen Wageningen Universiteit en GGD Gelre-IJssel een Academische Werkplaats Publieke Gezondheid (AGORA), gefinancierd door ZonMW. Hierbinnen wordt samengewerkt tussen wetenschap, praktijk en beleid. Dit met als doel vragen uit de praktijk beter op te pakken en om kennis beter toepasbaar te maken voor het lokale volksgezondheidsbeleid. Veelal gaat de aandacht uit naar de inhoudelijke thema’s en expertise van academische werkplaatsen en komen de ervaringen rondom ‘samenwerking’ niet aan bod, terwijl dit de ‘academische werkplaatsen’ veel te bieden heeft. De vier promovendi binnen het programma ‘Gezond ouder worden’ van AGORA, willen daarom in deze workshop de spotlights richten op hun ervaringen in de samenwerking met elkaar, ouderen, professionals uit gemeenten, beleidsmakers en de verschillende disciplines op de universiteit en GGD. Goede Tijden, Slechte Tijden. Door samen te werken wordt het geheel meer dan de som der delen. Echter in de praktijk blijkt samenwerking heel wat voeten in de aarde te hebben. Met verschillende achtergronden, visies en belangen gaat samenwerking zeker niet vanzelf. Het vergt veel tijd om elkaars vertrouwen te winnen en taal te verstaan. In deze workshop zullen we laten zien hoe de klassieke soap thema’s zoals: liefde, haat, vriendschap, verwachtingen, teleurstellingen en belangenverstrengeling terugkomen op de set van een academische werkplaats. De aanwezigheid van politieke wil, wetenschappelijke diepgang, praktische haalbaarheid en lokaal draagvlak tegenover Babylonische spraakverwarringen, beperkte middelen, logge systemen en (on)geduld spelen hierbij hoofdrollen. Onderweg Naar Morgen. Ervaringen uit de Goede en Slechte Tijden van AGORA zullen voor u in scene worden gezet. Vervolgens zullen de spots op uw ervaringen worden gericht. Tenslotte zullen we de verschillende sce`nes monteren, zodat we tot
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 21
TSG 88 / nummer 2
021
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties een gezamenlijk scenario komen om de samenwerking tussen wetenschap, praktijk en beleid, binnen en buiten het decor van een academische werkplaats, te continueren. Met andere woorden: ‘Onderweg naar Morgen’.
Workshop 19 Q-koorts: samenwerken rond dilemma’s M.M. Kraaij – Dirkzwager Ministerie van VWS, Den Haag e-mail:
[email protected] Sinds 2007 zorgt Q-koorts in Nederland voor problemen. Vo´o´r 2007 werden jaarlijks enkele mensen gemeld met een infectie met Coxiella burnetii. In 2007 werden 170 mensen gemeld rondom Herpen (Brabant). In 2008 werden 1000 mensen en in 2009 ruim 2300 infecties gemeld bij de GGD’s. Het gebied waarin mensen ziek worden breidt uit. Deskundigen zijn van mening dat in Nederland grotere melkgeiten- en melkschapenbedrijven de belangrijkste besmettingsbronnen zijn. Er zijn maatregelen genomen om de (gevolgen van de) uitbraak te bestrijden zoals een veterinaire meldplicht, hygie¨ne en mestmaatregelen in de veterinaire sector, verplichte vaccinatie van beesten en een vervoersverbod vanuit positieve bedrijven. Sommigen menen dat in 2007 al verdergaande bestrijdingsmaatregelen genomen hadden moeten worden. Anderen dringen aan op meer onderzoek voordat wordt overgegaan op rigoureuzere bestrijdingsmaatregelen. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat mensen eerder hulp zoeken, wanneer zij alert zijn op ziekteverschijnselen die passen bij Q-koorts. Als artsen ook optimaal zijn geı¨nformeerd, leidt snelle herkenning van de klachten tot snelle diagnostiek en juiste behandeling. Onderzoek toont aan dat snelle adequate behandeling de complicaties en langdurige restverschijnselen minder vaak voorkomen. De afgelopen drie jaar werden in Nederland de meeste mensen ziek in april. Het NCVGZ biedt een mooie gelegenheid om professionals in de openbare en curatieve zorg te voorzien van de meest recente informatie. Verschillende presentaties zullen een overzicht gegeven over: . het verloop van de epidemie in Nederland . de bestrijding van de uitbraak . de stand van zaken van het Nederlandse onderzoek . de dilemma’s die worden ervaren door beleidsmakers, onderzoekers en uitvoeders. Deelnemers kunnen daarna met een panel en elkaar discussie¨ren over de dilemma’s in de bestrijding van Q-koorts. In het panel zullen plaatsnemen: Ministerie van VWS, Ministerie van LNV, RIVM, CVI, GGD-NL, GGD Hart voor Brabant, een huisarts, een verloskundige en een tweedelijnsspecialist.
Workshop 20 What is in it for me? De betrokkenheid van bestuurders bij gezondheidsrelevant onderzoek J.G.M. Bouwens1, C. van Tol1, S. Pilon2, G. Molleman3 1 ZonMw, Den Haag 2 VNG, Den Haag 3 GGD Nijmegen e-mail:
[email protected]
Een gezonde samenleving is een groot goed en samenwerking tussen beleid, onderzoek en praktijk is daarbij waardevol. Idealiter heeft de gemeente als ‘eigenaar’ van de GGD en de openbare gezondheidszorg ook een verantwoordelijkheid voor een zo hoog mogelijke kwaliteit van de uitvoering. Daarbij speelt dan ook de betrokkenheid bij onderzoek. Hier is nog een wereld te winnen: wetenschap/onderzoek en gemeenten/bestuur staan nog ver van elkaar af. In deze workshop staat centraal: Hoe komen bestuurders als betrokkene bij/opdrachtgever van onderzoek op de eerste rang? Een prikkelende gedachte maar waar te beginnen en hoe? Moet voor het expliciteren van lokale vraagstelling als input voor onderzoek gestart worden bij de GGD bij de gemeente? Zijn gemeenten vatbaar voor het ‘gezondheidsdenken’ en hebben ze voldoende expertise/capaciteit? Vragen van gemeenten zijn ook breder/anders dan onderzoeksvragen. Gegevens uit onderzoek zijn vaak niet snel genoeg beschikbaar of bieden niet een concrete oplossing voor meer praktische uitdagingen van bestuurders. Blijven wetenschap en bestuur ‘een paar apart’? Binnen het ZonMw-programma Academische werkplaatsen worden beleidsvraagstukken wetenschappelijk en ten gunste van de gezondheid van de burger uitgewerkt. Het gemeentebestuur bepaalt daarin mede de onderzoeksagenda. Het programma Gezonde Slagkracht, ondersteunt gemeenten en bestuurders bij het ontwikkelen en uitvoeren van een integrale aanpak op overgewicht, roken, drugs en alcohol waarbij effectief gebleken projecten en interventies gebruikt en doorontwikkeld worden. Na een introductie volgen korte inleidingen (wethouder, coo ¨rdinator Academische Werkplaats en VNG vertegenwoordiger) over de uitdaging bestuurders en onderzoek te verbinden. In de zaaldiscussie wordt ingegaan op: waarom is meer interactie tussen praktijk/beleid en onderzoek gewenst,welke en wiens doelen worden hiermee gediend, hoe kunnen bestuurders op een passende wijze hun opdrachtgeverrol met betrekking tot gezondheidbeleid/relevant onderzoek vervullen en hoe kunnen gemeenten en wetenschap van elkaar kennis gebruik maken en elkaar aanvullen?
Workshop 21 Actueel public health thema G. Schrijvers UMC Utrecht, Utrecht Ongetwijfeld staat de Volksgezondheid medio april op e´e´n of andere manier in het nieuws. Misschien is er iets mis met de voeding. Wellicht dreigt er weer een infectieziekte. Of goed nieuws: een nieuwe vorm van preventie slaat aan bij de bevolking. De congrescommissie tracht een paar dagen voor het congres hoofdrolspelers van de actualiteit uit te nodigen voor deze workshop. Het thema wordt tijdens het congres bekend gemaakt.
Workshop 22 Uitstroomprofiel Health Promotion bacheloropleiding sport gezondheid en management V. Backerra, G.M.M. Boonekamp, P. Van Hove
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 22
TSG 88 / nummer 2
022
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In 2007 is vanuit de bacheloropleiding Sport Gezondheid en Management (SGM) op basis van verkennend onderzoek naar trends in de markt, geconstateerd dat behoefte is aan een uitstroomprofiel Health Promotion. Hoe dit uitstroomprofiel eruit moest zien en hoe het profiel het beste kon aansluiten op de behoeften in de markt, was onvoldoende helder. Methode. Tijdens een expertmeeting met relevante afgevaardigden uit het werkveld (medewerkers van het NIGZ, het NISB, de regionale GGD en een landelijke coryfee op het gebied van gezondheidsbevordering) is gediscussieerd over de voor het werkveld noodzakelijk ge-achte competenties van een health promotor. Daarnaast heeft een team van deskundige docenten op basis van het beroepsprofiel van de NVPG een vertaling gemaakt van deze competenties naar sport en bewegingscontext. Mede in het licht van de mogelijke doorstroom van SGM studenten naar de master Public health and Society van de WUR, heeft een groep Masterstudenten het bestaande be-roepsprofiel verfijnd naar een competentieprofiel. Resultaten. Naast de bestaande modules van de opleiding, is een extra uitstroommodule ontwikkeld. Ook is de minor inhoudelijk aangepast zodat hij verdieping biedt op het uitstroomprofiel. Relevantie. Een goede afstemming tussen de modules van verschillende leerjaren is van belang. Hierin moet een rode draad herkenbaar zijn. Daarnaast is het relevant dat hbo-ers worden opgeleid voor en binnen het werkveld van de gezondheidsbevordering, waarbij het eindniveau van afstudeerders helder is en aansluit op de vraag vanuit die markt. Conclusies. De afstemming van onderwijseenheden in het majorprogramma onderling en met de mi-nor, is verbeterd. Verdere toetsing en afstemming van dit uitstroomprofiel op de vraag in de markt is noodzakelijk. Dit zal mede tot uiting moeten komen in de formulering van criteria voor (afstudeer)stages die plaatsvinden binnen dit profiel. In de presentatie tijdens het congres ligt de nadruk op de afstemming van het uit-stroomprofiel op de vraag van de markt.
Workshop 22 Synergie tussen onderzoek, praktijk en onderwijs: academisering van public health M. Jambroes1, K Stronks2, M.L. Essink-Bot2, E.F. van Beeck3, B.M. Zaadstra4, P.L.J.M. Mertens5, A.J.J. Voorham6 1 AMC, Breukelen 2 AMC, afd sociale geneeskunde, Amsterdam 3 Erasmus MC Rotterdam, Rotterdam 4 NSPOH, Amsterdam 5 GGD Rotterdam-Rijnmond, Erasmus MC Rotterdam, Rotterdam 6 GGD Rotterdam-Rijnmond, Hogeschool Rotterdam, Rotterdam e-mail:
[email protected] Public health is ‘the science and art of preventing disease, prolonging life and promoting health through the organized efforts and informed choices of society, organizations, public and private, communities and individuals’. Hierin komt het belang van wetenschap, opleiding en praktijk voor public health
(PH) naar voren. De samenhang en synergie tussen deze onderdelen vatten we samen onder de term academisering. Twee initiatieven van de afgelopen jaren dragen vooral bij aan academisering van PH. De relatie tussen onderzoek en praktijk is verankerd in 9 academische werkplaatsen publieke gezondheid (AWPG). De relatie tussen onderzoek en vervolgopleiding heeft vorm gekregen in de academische opleidingswerkplaats (NSPOH/AMC). O.l.v. Prof.dr. K. Stronks start de workshop met enkele voorbeelden uit de werkplaatsen. Daarbij staat steeds de interactie tussen onderzoek, onderwijs en praktijk centraal. De inleiders gaan daarna aan de hand van stellingen in discussie met de zaal over belemmeringen en kansen voor academisering van sociale geneeskunde. Inleidingen . CEPHIR, AWPG Rotterdam, toont hoe Rotterdam aan verdere ‘vermaatschappelijking’ van PH onderwijs werkt. A.d.h.v voorbeelden uit het praktijkprogramma ‘Dokteren in de grote stad’ (huisartsopleiding Erasmus MC, Hogeschool Rotterdam, ROS Zorgimpuls, GGD), de lesdag ‘Arts en Maatschappij’, onderdeel van het co-schap Sociale Geneeskunde (MGZ Erasmus MC en GGD) en de minor ‘PH’ (iBMG en Afdeling MGZ Erasmus MC) laten we zien hoe studenten en professionals betrokken worden bij analyse en aanpak van praktijkproblemen. . Dr. M.L. Essink-Bot: laat zien hoe resultaten van onderzoek naar culturele competenties waarover de gezondheidszorg moet beschikken voor adequate kwaliteit van zorg aan etnisch-diverse populaties zich vertalen in onderwijs aan medisch studenten en professionals (verpleegkundigen, huisartsen, kinderartsen, sociaal-geneeskundigen). . Dr. B.M. Zaadstra: presenteert de eerste resultaten van de arts M&G opleiding 2e fase. In deze fase vormt training in wetenschappelijke onderbouwing van praktijk vragen een belangrijk onderdeel. Dit betreft vertaling van relevante vraagstellingen naar PH onderzoek.
Workshop 23 Gezondheidsbevordering: nu en in de toekomst L. Vaandrager1, F. Driessen Mareeuw van den1, J. Naaldenberg1, L. Klerkx1, W. Regt de2, J. Zandvliet2, G. Molleman3, A. Wagemakers1, W.F.M. de Haes4, P. Kocken5, M. Bloemers2, M. Mootz2, J.A.M. Saan6, M. Ruiter7 1 Wageningen Universiteit, Wageningen 2 ZonMw, Den Haag 3 Maat, Nijmegen 4 Cuwaert, Dordrecht 5 TNO, Leiden 6 Healthy Alternatives, Culemborg 7 Trimbos Instituut, Utrecht e-mail:
[email protected] De ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van Nederland maken een brede en sterke inzet van gezondheidsbevordering noodzakelijk. Praktijkervaring en onderzoek maken duidelijk wat er voor een goede inzet van deze werksoort nodig is. Twee initiatieven hebben de stand van het vak opgenomen en presenteren hier hun bevindingen als inleiding voor een discussie.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 23
TSG 88 / nummer 2
023
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties 1. DIK studie openbare gezondheidszorg Probleemstelling. Innovaties en nieuwe kennis blijken de praktijk maar matig te bereiken en vragen vanuit praktijksituaties worden maar moeizaam opgepakt. ZonMw heeft daarom opdracht gegeven voor een zogenaamde DIK-studie (Disseminatie en Implementatie van Kennis) binnen de OGZ. Het doel van deze studie is om tot aanknopingspunten te komen die meer samenhang in de kennisketen mogelijk maken. Methode. Er is gebruik gemaakt van een innovatiesysteem-perspectief, waarin het complexe proces van uitwisseling, interactie en cocreatie als geheel (de innovatie) is meegenomen. Om een goed beeld te krijgen van de complexe processen zijn verschillende methoden toegepast: een theoretische verkenning, een email enqueˆte, 32 semigestructureerd interviews en een lokale case study. Resultaten. Onderliggende mechanismen die van invloed zijn op kennisproductie en uitwisseling binnen de OGZ zijn o.a. onduidelijke rolverdelingen, concurrentie gevoelens, (gebrek aan) professionalisering, het evidence based debat over wat ‘‘goede kennis’’is, de invloed van machtige spelers op beleidsprioriteiten, financieringsstromen en afrekensystemen. De resultaten dienen als aanknopingspunten voor het herzien van regievoering en rolverdeling binnen de OGZ en het aanpassen van financieringsstructuren en kwaliteitscriteria voor het ontwikkelen, wegen, delen en gebruiken van kennis. Speciale aandacht is nodig voor professionalisering (vooral het zoeken en gebruiken van kennis), het actief delen van kennis in de vorm van ontmoeting, co-creatie en het zichtbaar maken van impliciete en implementatiekennis. Kennisgebruik wordt een belangrijke indicator op het vlak van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Voor deze innovatiecultuur is capaciteit (tijd en geld), maar zijn ook prikkels nodig. 2. De relatie tussen landelijk beleid en lokale uitvoering Gezondheidsbevordering Gezondheidsbevordering heeft de volle aandacht van VWS, het CGL, ZonMw en de Inspectie. Uit zorg over effectiviteit en efficie¨ntie is de visie die prevaleert: onderzoek toont aan welke interventies effectief zijn, het CGL bevordert dat deze worden toegepast. De inspectie controleert. Tegelijk ziet men op het lokale niveau dat de programma’s strategische onderdelen bevatten gebaseerd op onderzoek naar effectieve interventies, maar dat ze op maat zijn gemaakt van de doelgroepen en de mogelijkheden in de lokale context. Deze aanpak maakt het mogelijk om in te springen op determinanten van gezondheid die niet vooraf in het voorbeeldprogramma werden voorzien en die nog niet in een formeel onderzoek zijn ingepast. Dit kan in veel gevallen de sleutel zijn voor het enthousiasme voor een lokaal ontwikkelde aanpak. Om zicht te krijgen op een mogelijke spanning tussen landelijke standaarden en lokale variaties heeft een redactieteam van TSG interviews uitgevoerd met alle partijen, ter voorbereiding van een artikel van hun hand. Op het lokale niveau spraken we met coo ¨rdinatoren van ‘succesvolle projecten’. Daarin is gediagnosticeerd wat naar hun oordeel succes- en faalfactoren zijn. Bij elke sessie was ook een ‘academisch persoon’ aanwezig die een eigen visie beschrijft op de problematiek. Daarna zijn de gegevens uit deze interviews besproken met vertegenwoordigers van VWS, Inspectie, ZonMw, CGL, met opleiders en andere betrokkenen. De resultaten van deze gehele
onderneming zullen verschijnen als een speciaal nummer van TSG in juli 2009. In deze sessie presenteren we kort enkele hoofdlijnen van de gesprekken, die goed te combineren zijn met die uit de DIKstudie. 3. Discussie Daarna zullen een aantal praktijkmensen, academici en vertegenwoordigers van het landelijke niveau een paneldiscussie voeren over de voorlopige conclusies uit het hele traject o.l.v. de interviewer van alle sessies (Hans Saan). De aanwezigen kunnen inspringen en reageren met eigen visies.
Mondelinge presentatie 24 – Schoolprogramma’s overgewicht VETisnietVET, een interventie ter preventie van overmatige gewichtstoename bij adolescenten: korte- en lange-termijn effecten N.P.M. Ezendam1, A. Oenema2, J. Brug3 1 ErasmusMC, Rotterdam 2 ErasmusMC, Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam 3 VUmc, EMGO+ Instituut, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. VETisnietVET is een online advies-op-maat interventie voor de eerste klas van de middelbare school. Het doel is het voorkomen van overmatige gewichtstoename door verbetering van voeding (gesuikerde dranken, snacks, fruit, groente, bruin brood), beweging (transport naar school, sporten) en sedentair gedrag (tv kijken, computeren). Leerlingen vullen voor ieder gedrag een korte vragenlijst in en ontvangen vervolgens individuele feedback op hun gedrag (verhogen bewustzijn), attitude, self-efficacy en sociale steun. Het lesprogramma is onderzocht op korte (4 maanden) en lange (2 jaar) termijn effecten op antropometrische uitkomstmaten en gedrag. Methode. Voor de studie (cluster-randomized trial) zijn de BMI, middelomtrek, shuttle-run-test, stappen via pedometer (in subsample), en zelf-gerapporteerde gedragingen (vragenlijst) gemeten bij 883 leerlingen (12-13 jaar). Beschrijvende en regressie analyses zijn uitgevoerd bij leerlingen die op de voormeting niet voldeden aan de norm voor een specifiek gedrag (risicogroep) en die daarom in VETisnietVET het advies zouden hebben ontvangen om hun gedrag te veranderen). Resultaten. Voorlopige resultaten lieten zien dat VETisnietVET effectief was in het verbeteren van de consumptie van gesuikerde drank (OR=0.54), snacks (b=-0.96), fruit (b=0.40) en groente (b=16.5) op vier maanden na baseline en fruit (b=0.32) twee jaar na baseline. Er werden effecten ten gunste van de controlegroep gevonden voor sporten (OR=0.53) en aantal stappent (b=-9087) op vier maanden na baseline en voor transport naar school (b=-17.1) en fitheid (OR=-0.51) twee jaar na baseline. Er werden geen effecten gevonden voor BMI en middelomtrek. Relevantie. VETisnietVET laat positieve resultaten zien voor het verbeteren van het voedingsgedrag. Verdere analyses zijn nodig om de effecten op het beweeggedrag te interpreteren. Conclusies en aanbevelingen. VETisnietVET kan, met eventuele aanpassingen, in de toekomst gebruikt worden als op zichzelf staand programma of als onderdeel van een breder programma, waarmee het een bijdrage kan leveren aan de preventie van ongewenste gewichtstoename bij jongeren.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 24
TSG 88 / nummer 2
024
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Trefwoorden: overgewicht, adolescenten, interventie, preventie
Mondelinge presentatie 24 – Schoolprogramma’s overgewicht De effect- en procesevaluatie van Krachtvoer: een lesprogramma over voeding voor het vmbo K.M.H.H. Bessems1, P. van Assema1, P. van Dommelen2, M.K. Martens3, L.G.M. Raaijmakers1, T.G.W.M. Paulussen2, N.K. de Vries1 1 Universiteit Maastricht, Maastricht 2 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 3 ResCon, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Chronische ziekten leiden wereldwijd tot 60% van de sterftegevallen. Een ongezond voedingspatroon is een belangrijke determinant van chronische ziekten. Bij de jeugd zien we een toename van ongezond voedingsgedrag en overgewicht, vooral bij jongeren uit gezinnen met een lagere sociaal economische status (SES). Het is dus belangrijk gezond voedingsgedrag bij deze groep te bevorderen. Krachtvoer is een lesprogramma voor klas 1 en 2 van het vmbo, gericht op het bevorderen van fruitconsumptie, het stimuleren van gezond ontbijt en het verminderen van inname van vette tussendoortjes. Het programma werd in 2002 ontwikkeld en gee¨valueerd (Martens et al., 2006; Martens et al., 2008). In 2007 werd het oorspronkelijke lesprogramma bijgesteld aan de hand van ge¨dentificeerde ı verbeterpunten en geschikt gemaakt voor landelijke invoering. In deze studie zijn de korte en lange termijn effecten op het gedrag van leerlingen en de waardering van de lessen door leerlingen en docenten onderzocht. Methode. Voor de effectevaluatie is gebruik gemaakt van een herhaald pretest posttest follow-up controle groep design met 14 experimentele scholen (1059 leerlingen) en 11 controlescholen (605 leerlingen). Aan de hand van leerlingenvragenlijsten is de gebruikelijke consumptie en de consumptie van gisteren nagegaan. Daarnaast zijn determinanten zoals attitude, sociale invloed, eigen effectiviteit, intentie, en omgevingsinvloeden gemeten. Achtergrondvariabelen zoals geslacht, het niveau van de klas en SES zijn eveneens meegenomen. Ook hebben we bij de experimentele groepen aan de hand van leerlingenvragenlijsten (n=1299) en docentenvragenlijsten (n=24 docenten) de waardering van de verschillende materialen en lesonderdelen bevraagd. Resultaten. Momenteel worden de resultaten geanalyseerd. Beide studies worden tijdens het congres gepresenteerd. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Aangezien Krachtvoer vanaf dit schooljaar landelijk wordt geı¨mplementeerd, zijn de resultaten relevant voor professionals die met Krachtvoer gaan werken en voor onderzoekers die vergelijkbare interventies onderzoeken. Conclusies. Er worden implicaties voor onderzoek en praktijk voorgesteld.
Mondelinge presentatie 24 – Schoolprogramma’s overgewicht Integrale implementatie in het basisonderwijs: aanbevelingen uit de praktijk van Lekker fit! M.S. Janssen-ten Haaf, M. Bos Nederlandse Hartstichting, Den Haag
e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Jeugdgezondheid vraagt om een structurele en integrale aanpak. De aanpak van een integraal gezondheidsprogramma kost veel tijd en energie. Lekker fit! is een structureel lesprogramma voor groep 1 t/m 8 van de basisschool waarbij de thema’s voeding, bewegen en gezonde keuzes maken behandeld worden in de (gym en groeps) lessen. Ouders worden betrokken en de lessen zijn goed inpasbaar in een lokaal programma. Lekker fit! biedt een goede basis om lokale partijen op een logische manier bij elkaar te brengen. Inmiddels is bij de implementatie van deze lesmethode veel ervaring opgebouwd. Ervaring die we graag breed willen delen. Gebruikte aanpak. Op regionale bijeenkomsten zijn medewerkers van gemeente, GGD, Sportservice en leerkrachten uitgenodigd om hun ervaringen uit te wisselen, de dilemma’s en kansen zijn uitgebreid besproken. Daarnaast adviseert Jump lokale partijen en inventariseert de lokale behoeften. Aan de hand van discussies en lokale ervaringen zijn aanbevelingen geformuleerd. Lokale opbrengsten. De benadering van scholen en ouders vraagt praktische vaardigheden. Wat logisch is in de uitvoering is in de plannen vaak niet uitgedacht. Creatief kijken naar financieringsingangen blijkt meer mogelijkheden te bieden. Succesfactoren zijn goede samenwerking en een aantrekkelijk(leuk) programma. Relevantie voor de praktijk. Om te voorkomen dat dezelfde fouten opnieuw gemaakt worden maar ook om geslaagde ideee¨n van anderen te kunnen toepassen is het verstandig om gebruik te maken van de ervaringen en tips van andere gemeenten en regio’s. Het beschikbaar maken en overbrengen van deze kennis is dus heel relevant. Aanbevelingen voor collega’s. . Zorg voor een goede inbedding in het reguliere programma van de school. . Combineer lessen met activiteiten . Investeer in contacten, al vanaf de beginfase . Een integraal gezondheidsprogramma vergt veel investering, maar streeft naar een stevig fundament en biedt nieuwe kansen. . Maak gebruik van ervaringen elders in het land en leg jouw situatie voor aan anderen.
Mondelinge presentatie 24 – Schoolprogramma’s overgewicht Schoolgezondheidsbeleid inzake voeding en bewegen voor overgewichtpreventie: een inventarisatie en vergelijking L. Peters1, P. Kocken1, R. Bisseling2, E. Dijkstra3, J. Snel4 1 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 2 NISB, Bennekom 3 NIGZ, Woerden 4 Voedingscentrum, Den Haag e-mail:
[email protected] Probleemstelling.Programma’s voor gezondheidsbevordering op school dienen aan te sluiten bij schoolgezondheidsbeleid. Er zijn veel initiatieven voor preventie van overgewicht via scholen. Internationale evidence wijst uit dat multi-componentprogramma’s, die zich richten op meerdere onderwerpen (voeding, bewegen en beeldschermgebruik) en componenten (lessen, ouders, schoolbeleid), de beste kans op effectiviteit hebben. In Nederland is nog weinig bekend over de effectiviteit van derge-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 25
TSG 88 / nummer 2
025
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties lijke multi-componentprogramma’s. Daarom is het programma Extra Lekker fit! (ELF) ontwikkeld. De vraag is welke mogelijkheden voor schoolbeleid bestaan en hoe die zich verhouden tot enerzijds ELF en anderzijds bestaand beleid van scholen. Methode. De mogelijkheden voor schoolgezondheidsbeleid zijn nagegaan door het in Nederland veelgebruikte Gezonde School Model, dat 8 componenten van beleid onderscheidt, specifiek in te vullen voor de thema’s voeding en bewegen. De onderdelen van ELF zijn vergeleken met deze specifieke invulling. Ook is op basis van de specifieke invulling een vragenlijst voor schooldirecties ontwikkeld om het bestaande beleid van scholen inzake voeding en beweging te inventariseren. Deze vragenlijst is uitgezet onder de meer dan 40 scholen die deelnemen aan een evaluatiestudie van ELF. Resultaten. De resultaten geven aan dat ELF de meeste van de 8 componenten van het Gezonde School Model bevat, maar dat op een aantal componenten verbetering mogelijk is. De resultaten van de vragenlijst voor schooldirecties moeten nog worden verwerkt, maar er zijn aanwijzingen dat het bestaande beleid van scholen relatief beperkt is en er veel mogelijkheden voor verbetering zijn. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Inzicht in behoeften en praktijken van scholen en aansluiting bij beleid t.a.v. voeding en bewegen vergroot de kans op mogelijkheden voor toekomstige implementatie van Extra Lekker fit! Conclusie. Extra Lekker fit! is een programma waarin voedingsbeleid, sport en bewegen uitgebreid aan bod komen. In de presentatie wordt nader ingegaan welke mogelijkheden er zijn voor de aansluiting bij het schoolgezondheidsbeleid.
Mondelinge presentatie 25 – JGZ en overgewicht JGZ en overgewicht: signalering, aanpak en belemmeringen M. van der Star1, L.N. van der Laan2 1 GGD Regio Nijmegen, Nijmegen 2 The Image Sciences Institute, University Medical Center, Utrecht e-mail:
[email protected] Knelpunt. Medewerkers van de Jeugdgezondheidszorg spelen een belangrijke rol in de individuele signalering en aanpak van overgewicht. Op landelijk niveau zijn hiertoe een Signaleringsprotocol en Overbruggingsplan Overgewicht ontwikkeld. In dit onderzoek wordt het verschil tussen theorie (protocollen) en praktijk onderzocht en worden belemmeringen in beeld gebracht. Methode. Tijdens de individuele onderzoeken (PGO’s en PVO’s) in 2007/2008 hebben de JGZ-medewerkers van de GGD Regio Nijmegen extra items geregistreerd met betrekking tot overgewicht, eventuele belemmeringen en het gewenste aanbod. Het onderzoek is een vervolg op een eerder onderzoek in 2005/ 2006. Resultaten. De signalering van overgewicht en obesitas door de JGZ-medewerker is 35% lager dan op grond van de Body Mass Index (BMI) verwacht mag worden. Bij 55% van de kinderen met overgewicht en 82% van de kinderen met obesitas wordt e´e´n of meer belemmeringen gezien in de aanpak van overgewicht. De meest genoemde belemmering is een gebrek aan motivatie. Indien alle mogelijkheden ter interventie (betaalbaar) beschikbaar zouden zijn, zou 76% van de kinderen met gesignaleerd
overgewicht een interventie worden aangeboden. Praktische belemmeringen zorgen er echter voor dat in de praktijk bij 52% van de kinderen vervolgactie wordt ondernomen. Bij kinderen met (matig) overgewicht heeft een motiveringsgesprek meestal de voorkeur. Bij kinderen met obesitas is dit intensieve begeleiding door de JGZ of een verwijzing naar die¨tist of groepsbegeleiding. Relevantie voor beleid en praktijk. Veronderstelde verklaringen vanuit de eerste ronde van het onderzoek zijn getoetst. Het onderzoek biedt aanknopingspunten waarmee de aanpak van overgewicht bij kinderen (in de regio Nijmegen) verbeterd kan worden. Conclusies. Er is wat betreft de signalering en aanpak van overgewicht een duidelijk kloof tussen de theorie (protocollen) en de praktijk. De oplossingen liggen op een paar vlakken, welke onderling met elkaar samenhangen. Het gaat dan om: tijd, deskundigheid, draagvlak, realisme en verbetering van het interventieaanbod. Trefwoorden: overgewicht, signalering, JGZ
Mondelinge presentatie 25 – JGZ en overgewicht B.Slim: ketenaanpak overgewicht en obesitas bij kinderen J.L. Felix1, N. Dijkstra2 1 GGD Midden-Nederland, Zeist 2 Gemeente Amersfoort, Amersfoort e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In Amersfoort loopt sinds 2005 het project B.Slim, waarbij we ons zowel richten op kinderen met een gezond gewicht als kinderen die te zwaar zijn. Er vindt afstemming plaats tussen de partijen van preventie (waaronder GGD, sportorganisatie, thuiszorg, welzijnswerk) en de zorg (waaronder Jeugdgezondheidszorg, Huisartsenvereniging, Meander Medisch Centrum). In deze presentatie staat de ketenaanpak van overgewicht en obesitas bij kinderen centraal. Gebruikte aanpak. Om overgewicht bij kinderen te voorkomen wordt per wijk een integraal plan op maat gemaakt, waarbij we zowel ingrijpen op de leefstijl van mensen als de omgeving. Kinderen met overgewicht worden o.a. gesignaleerd door de Jeugdgezondheidszorg en verwezen naar het Overbruggingsplan. Kinderen met obesitas worden doorverwezen naar kinderartsen in het ziekenhuis. Resultaten. B.Slim wordt positief ontvangen in de wijk, zowel bij de doelgroep als bij de vele samenwerkingspartners. De brede samenwerking heeft geleid tot een scala van activiteiten. Door deze interventiemix komt de doelgroep op meerdere momenten en plaatsen in aanraking met de B.Slim boodschap. Door de lokale insteek en door goed aan te sluiten bij bestaande netwerken, lukt het goed om allochtone groepen te bereiken. De eerste projectjaren is er zeker bewustwording ontstaan, verandering van leefstijl is echter kwestie van een lange adem. Relevantie. In de afgelopen jaren is er veel ervaring opgedaan met de integrale wijkgerichte aanpak. De successen en de leerpunten worden geschetst in deze presentatie. Momenteel wordt bekeken welke elementen uit de EPODE-aanpak B.Slim de komende jaren kunnen versterken. Andere ambities zijn nog meer investeren in de betrokkenheid van huisartsen en draagvlak bij de scholen en de aanpak o.a. verbreden naar zwangere vrouwen.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 26
TSG 88 / nummer 2
026
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Conclusie. B.Slim is vooral een succes geworden door de goede samenwerking. Kracht is dat er naast de projectleider, een aantal trekkers zijn die eigenaar van het probleem zijn en de(zelfde) boodschap constant uitdragen.
Mondelinge presentatie 25 – JGZ en overgewicht Effectiviteit regionale Overbruggingsplan overgewicht Eemland E. Gijsen- de Boer, N. de Vos GGD Midden-Nederland, Zeist e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Kinderen met overgewicht worden gesignaleerd door de Jeugdgezondheidszorg volgens het landelijke Signaleringsprotocol. Na signalering bestaat er nog geen landelijk, evidence based preventieprogramma. Het Kenniscentrum Overgewicht VUmc heeft daarom het Overbruggingsplan ontwikkeld. Dit plan bestaat uit het begeleiden van kinderen van 2 tot 19 jaar met overgewicht en hun ouders door JGZ medewerkers. In 2007 werden door Agis Zorgverzekeringen financie¨le mogelijkheden beschikbaar gesteld om in alle gemeenten van de regio Eemland het Overbruggingsplan te laten uitvoeren. De resultaten van een eerste evaluatieonderzoek over 2007-2008 waren positief. Het betrof echter een relatief kleine, heterogene groep deelnemers. Daarom werd besloten het evaluatieonderzoek met e´e´n jaar te verlengen. Methode. Kinderen met overgewicht werden door een JGZ medewerker tijdens een regulier contactmoment verwezen naar het Overbruggingsplan. Binnen dit Overbruggingsplan worden 3 extra contactmomenten aangeboden waarin ouder en kind ondersteund worden bij het aanleren van een gezonde leefstijl. Tijdens ieder consult werden lengte, gewicht en middelomtrek van de deelnemers gemeten. Daarnaast werden vragen gesteld over het voedings- en beweegpatroon van de deelnemers. De gegevens van kinderen die in de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 werden verwezen naar het Overbruggingsplan worden samengevoegd. Vervolgens worden voor de data-analyse kinderen die op basis van hun BMI bij aanvang niet binnen de doelgroep voor het Overbruggingsplan vallen verwijderd. Ook kinderen onder de 4 jaar worden niet meegenomen in de analyses, omdat dit een te kleine groep is. Resultaten. Tijdens de presentatie wordt ingegaan op de resultaten van het aanvullende evaluatieonderzoek met betrekking tot de BMI, middelomtrek en leefstijlfactoren. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De resultaten van dit onderzoek geven een indicatie over de effectiviteit van het Overbruggingsplan overgewicht dat inmiddels in veel regio’s wordt toegepast. Conclusie. Nog niet bekend.
Mondelinge presentatie 25 – JGZ en overgewicht Begin vroeg: preventie van overgewicht bij peuters G. Groenenboom, J. Oosterman, J.P.G. Schreurs, E.J.C. van Ameijden GG&GD, Utrecht e-mail:
[email protected]
Gezond Gewicht in de multiculturele achterstandswijk Overvecht van start gegaan; een samenwerking tussen de GG&GD, dienst welzijn en thuiszorg waarbij het doel het terugdringen van overgewicht bij kinderen van 0-19 jaar is. In Overvecht had destijds onder peuters 10% matig overgewicht en 5% obesitas. Dit inzicht heeft ertoe geleid dat in 2006 binnen het project de interventie ‘Begin vroeg’ is gestart op de voorschoolse educatie voor 2- en 3-jarigen in Overvecht. Dit bestond uit (op)voedingsen bewegingsvoorlichting voor peuterleidsters en ouders, en diverse nieuwe regels over tussendoortjes en traktaties op de voorschool. In 2007 bleek uit een tussentijdse evaluatie dat de interventie succesvol verliep. Methode. De vraagstelling in het huidige onderzoek is of – zo’n vier jaar na de start van ‘Begin vroeg’ – er effecten op overgewicht en leefstijl aangetoond kunnen worden. Op basis van registratiegegevens van de jeugdgezondheidszorg onder 4-7 jarigen zijn trends bepaald van 2005 tot 2009 in overgewicht en een aantal leefstijlfactoren. De trends zijn vergeleken met die in een Utrechtse controlewijk. Daarnaast is verdiepend kwalitatief onderzoek met professionals en ouders gedaan. Resultaten. De eerste voorlopige resultaten suggereren dat er in Overvecht een sterkere afname is in overgewicht dan in de controlewijk. Op het congres worden de definitieve resultaten gepresenteerd, waaronder ook trends in leefstijlfactoren en aanvullende gegevens uit het kwalitatieve onderzoeksdeel. Relevantie en aanbevelingen. Er zijn amper studies naar de resultaten van overgewichtpreventie gericht op zeer jonge kinderen. Als de voorlopige resultaten, die wijzen op een gunstig effect, voldoende betrouwbaar blijken te zijn in nadere analyses, zal een bredere implementatie van de interventie worden aanbevolen.
Mondelinge presentatie 26 – Gezond gedrag Gezond leven en de lage SES: het echte verhaal S.E. Kooiker1, H. Heutink2, D. van Diemen3, M. Elzenga3 1 SCP, Den Haag 2 Coronel Instituut, Amsterdam 3 GG&GD, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Welke opvattingen hebben mensen met een lage sociaal economische status (SES) over gezondheid, ‘gezond leven’ en wat merken ze van gezondheidsbevordering in hun wijk? Methode. Deze vragen beantwoorden we met kwalitatieve onderzoeksresultaten van twee onderzoeken: 1. Onderzoek van de GG&GD Utrecht (2009), waar 50 interviews zijn gehouden met bewoners van 3 Utrechtse wijken. 2. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2008), waarbij 12 groepsgesprekken zijn gehouden met mensen met verschillende leefstijlen (e´e´n focusgroep specifiek met lage SES). Resultaten. Het valt op dat mensen met een lage SES vaak heftige levens hebben. Zij leven bij de dag en definie¨ren gezondheid in dezelfde context. Gezond gedrag vraagt om een lange termijn perspectief en dat motiveert niet. De wens is er soms wel, de mogelijkheid vaak niet. Ongezonde leefgewoonten zijn een belangrijk genietmoment in een wereld met weinig alternatieven. De inspanningen van de overheid worden vaak
Probleemstelling. In 2005 is in Utrecht het community-project
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 27
TSG 88 / nummer 2
027
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties gezien als betutteling. Voorlichting en reclame gelden als e´e´npot-nat. De geı¨nterviewden geven aan behoefte te hebben aan een veilige, gezonde leefomgeving en niet aan voorschriften voor hun gedrag. Goede bedoelingen van de lokale overheid (bijv. speeltuinen) verzanden regelmatig door praktische problemen (door hangjongeren speeltuin niet beschikbaar). Relevantie. Er is behoefte aan een niet-betuttelende benadering van gezond leven met een positieve invalshoek, gericht op de voordelen op de korte termijn. Voor mensen in achterstandswijken zijn schone, veilige wijken een voorwaarde om de deur uit te gaan en zich te ontplooien. Aanbevelingen. Voor beleid en praktijk van gezondheidsbevordering is er behoefte aan een open discussie: Wat werkt onder mensen met een lage SES? Mooie idealen zijn prima, maar... wat heeft zin?
Mondelinge presentatie 26 – Gezond gedrag Van Klacht naar Kracht: activerende ketenzorg T. de Hoop GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Mensen met beginnende klachten van leefstijlgebonden aandoeningen krijgen van de arts doorgaans een dringend leefstijladvies. Maar vaak missen patie¨nt en eerstelijnszorg de mogelijkheden om het advies daadwerkelijk op te (doen) volgen. Methode. Van Klacht naar Kracht (VKNK) bouwt ketens die de huisartsenzorg koppelt aan leefstijlactiviteiten in de wijk. Huisartsen verwijzen patie¨nten met beginnende klachten door naar een leefstijladviseur. Deze stelt samen met de patiA˜»nt een activiteitentraject van maximaal 1 jaar op, dat begint met groepsfysiotherapie en eindigt met deelname aan beweegactiviteiten dichtbij huis. Het samenwerkingsverband bestaat uit Achmea Zorg, gezondheidscentra (90 huisartsen), ROS, Thuiszorg, preventieve ggz, (deel)gemeente met GGD en Dienst Sport en Recreatie. Om de ketens organisatorisch en financieel aaneen te laten sluiten zijn investeringen nodig die over domeingrenzen heengaan. De GGD Rotterdam-Rijnmond regelt en ondersteunt dit proces. Resultaten. De eerste- en tweedejaarsrapportages laten zien dat die´ deelnemers instromen waarvoor het programma is bedoeld. Ook levert VKNK daadwerkelijk gezondheidswinst op voor de deelnemers. Er is verbetering ten opzichte van het startniveau op 16 van de 18 indicatoren. Opvallend is de verbetering van buikomvang (gemiddeld 7 cm) en welbevinden. Deelnemers weten de gezondheidswinst uit de eerste fase vast te houden. In de laatste fase boeken ze daarbij ook winst op ‘maatschappelijk actief worden’. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. VKNK staat samen met andere beweegprogramma’s aan wieg de Beweegkuur (VWS) en heeft een groot bereik onder de groep mensen met een lage SES. Hiermee bevindt het zich in de focus van SEGV-aanpak. De Rotterdamse Sociale Dienst koopt VKNK-trajecten voor werkzoekenden in. Conclusie. Deelname levert gezondheidswinst op. VKNK verbindt de sectoren zorg, welzijn en arbeid. Bereidheid om te
investeren daar waar de ene financieringsbron nog niet is begonnen en de ander ophoudt is zowel uitdaging als voorwaarde. Trefwoorden: ketenzorg, preventie, curatie, segv
Mondelinge presentatie 26 – Gezond gedrag SLIMMER diabetes voorkomen in Apeldoorn: implementatie van evidence-based SLIM-interventie tussen preventie en eerstelijn S.C. Jansen1, A. Haveman-Nies2, J.G. Koers3, J. Huizer-Siebes4, G.J. Hiddink5, E.J.M. Feskens2 1 GGD Gelre-IJssel / Academische werkplaats AGORA, Apeldoorn 2 Wageningen Universiteit, afdeling Humane Voeding / Academische werkplaats AGORA, Wageningen 3 Gemeente Apeldoorn, Dienst Samenleving, Apeldoorn 4 CaransScoop Ondersteuningsorganisatie Eerstelijnszorg, Beekbergen 5 Wageningen Universiteit, afdeling Communicatiewetenschappen, Wageningen e-mail:
[email protected] SLIMMER wordt mede mogelijk gemaakt met subsidie van het Diabetesfonds in een samenwerkingsproject met Universiteit Maastricht en RIVM. Probleemstelling. Wereldwijd hebben enkele randomised trials laten zien dat diabetes voorkomen kan worden met leefstijlinterventies gericht op voeding en beweging. De Nederlandse SLIM-interventie (Study on Lifestyle and glucose Intolerance Maastricht) is hier e´e´n van. Echter, dergelijke trials zijn niet gemakkelijk toepasbaar in de levensechte praktijksetting. Het doel van dit project is de SLIM-interventie aan te passen tot een SLIMMER-interventie die geschikt is voor implementatie in de praktijk, in nauwe samenwerking met lokale partijen. Methode. Met kwalitatief bronnenonderzoek, interviews en focusgroepen wordt de toepasbaarheid van SLIM in de praktijksetting bestudeerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar drie niveaus: het beroepsmatig handelen van professionals (micro), het netwerk van lokale organisaties (meso) en de structuur van de gezondheidszorg (macro). Aangepaste materialen en draaiboeken worden getest in 1-jaar durende proefimplementatie in 3 huisartsenpraktijken, begeleid met procesonderzoek om bereik, waardering en succes- en faalfactoren vast te stellen. Resultaten. In pilotgemeente Apeldoorn is een succesvolle samenwerking bereikt van gemeente Apeldoorn, GGD Gelre-IJssel, Wageningen Universiteit, CaransScoop, Huisartsenzorg regio Apeldoorn, Thuiszorgorganisatie Ve´rian, vrijgevestigde die¨tisten en fysiotherapeuten. Aspecten van de context die implementatie bevorderen zijn o.a. een stabiele diabetes zorgketen en actieve ondersteuning vanuit de gemeente. Aspecten van SLIM die aanpassing vergen zijn o.a. selectie van deelnemers en de rol van de die¨tist. Op dit moment worden de draaiboeken herschreven. Resultaten van de proefimplementatie volgen in 2011. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktij. SLIM heeft laten zien dat 47% van de diabetesgevallen voorkomen kan worden tegen acceptabele kosten (7400 euro per Quality Adjusted Life Year). Dit maakt SLIM evidence-based en kosten-effectief, maar nog niet practice-based. Conclusies. SLIM is veelbelovend voor diabetespreventie, maar nog niet toepasbaar in praktijk. Beleid en praktijk kunnen pas
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 28
TSG 88 / nummer 2
028
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties vruchten plukken van dergelijke trials wanneer een vertaalslag is gemaakt.
Mondelinge presentatie 26 – Gezond gedrag De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en preventie: weet wat betaald mag worden T.M.J.J. Hilte-olde Scheper, F.M. van der Voort Nederlandse Zorgautoriteit, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Vol enthousiasme wordt een project opgestart en ‘‘opeens’’komt de bekostiging en financiering om de hoek kijken. Hoe voorkomt u als onderzoeker, manager, professional en beleidsmaker dat u overvallen wordt bij vragen op welke wijze preventie op de zorgmarkten gebracht kan en mag worden als (onderdeel van een) zorgprestatie, inclusief de betaling? Methode. In de presentatie gaan wij in op de mogelijkheden voor bekostiging van preventie die de Nederlandse Zorgautoriteit, de NZa, in haar (beleids)regels mogelijk maakt. In haar regels geeft de NZa aan welke prestaties onder welke voorwaarden voor bekostiging in aanmerking komen. Ook wordt belicht welke ruimte het zorgstelsel voor preventie biedt. De NZa wil de mogelijkheden voor verbinding tussen curatie en preventie in de bekostiging toelichten. Wat zijn beperkingen maar zeker ook wat zijn de mogelijkheden ten aanzien van preventie! Resultaten. Het huidige stelsel van gezondheidszorg is primair gericht op behandeling van ziekten. Er is gezondheidswinst te behalen als we zorg voor gezondheid centraal stellen in plaats van behandeling van ziekten. Het overheidsbeleid is erop gericht te komen tot een betere verbinding tussen preventie en zorg. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft geconstateerd dat veel preventie nu al verzekerde zorg is, maar dat er in praktijk momenteel minder wordt aangeboden, gevraagd en geconsumeerd dan wet- en regelgeving mogelijk maken. Met de informatie uit deze presentatie op zak kan men zich met meer vertrouwen bewegen inzake preventie op de 3 zorgmarkten: zorgverzekeringsmarkt, zorginkoop markt en zorgaanbieder markt. Relevantie voor beleid, praktijk of wetenschap. Preventie op de zorgmarkten: weet wat kan en wat niet kan of zelfs niet mag. Wees een voorbeeld voor anderen of ben zelfs je concurrenten te slim af. Ken de spelregels en pas ze toe. Aanbevelingen. Denk tijdig aan de bekostiging en financiering in projecten; informatie daarover is belangrijk.
Mondelinge presentatie 27 – Gezonde school Professionele begeleiding bij de invoering van schoolgezondheidsbeleid N.M.W.M. Boot1, P. Van Assema2, B. Hesdahl3, N.K. De Vries2 1 GGD Zuid Limburg / Universiteit Maastricht, Geleen 2 Universiteit Maastricht, Maastricht 3 GGD Zuid Limburg, Geleen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Drie onderzoeksvragen zijn leidend: 1. In welke mate is de schoolslag-werkwijze ingebed in het beleid en de praktijk van scholen voor voortgezet onderwijs in de regio Zuid Limburg? 2. Zijn scholen tevreden over de begeleiding die ze krijgen van de schoolslag-adviseur bij de invoering van de schoolslagwerkwijze? 3. Is er een relatie tussen de tevredenheid over de begeleiding van de schoolslag-adviseur en de daadwerkelijke invoering van de schoolslag-werkwijze? Methode. Een vragenlijst is afgenomen bij 80 managementleden en 18 preventie coo ¨rdinatoren van 18 voortgezet onderwijs scholen in Zuid Limburg. De vragenlijst is gebaseerd op de stappen van de schoolslag-werkwijze en de tevredenheid over de begeleiding en werkhouding van de schoolslag-adviseur. Resultaten. Slechts e´e´n school heeft het schoolslag-stappenplan in volgorde doorlopen tot en met stap vijf. Over het algemeen zijn scholen tevreden over de schoolslag-adviseur, zowel over de begeleiding bij de toepassing van het schoolslag-stappenplan als over de professionele werkhouding van de schoolslag-adviseur. Scholen die delen van het schoolslag-stappenplan doorlopen hebben zijn tevredener over de begeleiding dan scholen die dit niet gedaan hebben. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Veel GGD’en zijn bezig met de begeleiding van scholen bij het vormgeven en uitvoeren van structureel schoolgezondheidsbeleid. Over de rol van de professional hierin is nog weinig bekend. Dit onderzoek laat zien dat de schoolslag-adviseur een positieve bijdrage kan leveren aan de invoering van schoolgezondheidsbeleid op scholen. Echter, verdere professionalisering van het vakgebied is wenselijk. Conclusies. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de tevredenheid over de begeleiding van de schoolslag-adviseur positief samenhangt met de implementatie van de schoolslagwerkwijze.
Mondelinge presentatie 27 – Gezonde school Ontwikkeling en implementatie via het Intervention Mapping protocol van een preventieprogramma bij VMBO-leerlingen: DOiT AGAIN! F. van Van Nassau1, A.S. Singh1, K.Y. van Reenen2, F. Hoekstra3, J.M. Chin A Paw1 1 Emgo+ Instituut, VUmc, Amsterdam 2 Jump, jeugdfonds van de Hartstichting, Den Haag 3 GGD Amsterdam, Amsterdam e-mail:
[email protected] Lokaal knelpunt. Het DOiT-programma is volgens het Intervention Mapping protocol ontwikkeld en heeft als doel preventie van overgewicht bij VMBO-leerlingen. De nadruk van het DOiT-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 29
TSG 88 / nummer 2
029
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties programma ligt op het vergroten van de bewustwording van het eigen ‘dikmakende’ gedrag en het stimuleren van gezond voedings- en beweeggedrag. Uit een grootschalig onderzoek onder 1100 VMBO-leerlingen is gebleken dat het DOiT-programma positieve effecten heeft op de lichaamssamenstelling en ‘dikmakend’ gedrag. Methode. Ter voorbereiding van een grootschalige implementatie zijn in 2009 voor de doorontwikkeling van het DOiT-programma meer dan 30 focusgroepen en interviews gehouden onder VMBO-leerlingen, docenten en ouders. Resultaten. Belangrijke aanpassingen van het programma zijn: . Duidelijke splitsing van het lespakket in twee leerjaren. Leerjaar 1 is gericht op het vergroten van kennis over gezonde voeding en beweging e´n het begin van gedragsverandering van het individu. Leerjaar 2 richt zich op het volhouden van de gedragsverandering en de bewustwording van en omgang met invloed van omgevingsfactoren zoals het kantineassortiment en het lokale sportaanbod. Leerlingen voeren zelf een onderzoek uit (ONDERZOEKiT) naar de invloed van de omgeving op hun gedrag. . Vergroten ouderparticipatie door ouderbrochure, huiswerkopdrachten samen met ouders en een afsluitende ouderavond. . Flexibiliteit van het DOiT-programma; een uitgebreide docentenhandleiding, flexibel gebruik van lesmateriaal door alternatieve opdrachten en extra lessen. Aanbevelingen. In november 2009 is een pilotstudie op zes interventie- en zes controle scholen in Amsterdam gestart, waarin het nieuwe DOiT-programma is opgenomen als pijler in een brede integrale aanpak ter preventie van overgewicht in het VMBO. Op dit moment wordt een effect- en procesevaluatie uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten worden aanbevelingen opgesteld voor de implementatie van het DOiT-programma binnen een integrale setting, met de nadruk op aansluiting op bestaande lokale initiatieven, waarborging van de kwaliteit van de interventie en de organisatie. De resultaten van dit onderzoek worden in september 2010 verwacht.
Mondelinge presentatie 27 – Gezonde school Kansen voor het verbinden van de gezonde school en gemeentelijk beleid E.M. de Bruijne1, A. Dumont2, H. van Zoest3, V. Bos3 1 GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch 2 Gemeente Heusden, Heusden 3 RIVM / Centrum Gezond Leven, Bilthoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Jeugd is een belangrijke doelgroep voor veel gemeentelijk beleid en school is een vaak genoemde setting, zeker voor gezondheid. Een goed onderbouwd en uitgevoerd beleid op school draagt bij aan een gezonder gedrag van de jeugd in de gemeente. De Gezonde School is een manier om daar aan te werken. Binnen gemeentes zijn er verschillende beleidsinitiatieven en ontwikkelingen met betrekking tot jeugd en onderwijs. Dit biedt kansen om verbindingen te leggen tussen de Gezonde School en gemeentelijk beleid. Gebruikte aanpak. Met De Gezonde Schoolmethode werken scholen, vaak ondersteund door de GGD, gestructureerd aan een schoolgezondheidsbeleid: een vraaggerichte, planmatige aanpak van gezondheid op school.
Resultaten. Het Centrum Gezond Leven geeft een korte inleiding over De Gezonde School, de handleiding gezonde school en handleidingen lokaal gezondheidsbeleid. GGD Hart voor Brabant vertelt over de mogelijkheden om gemeentes te adviseren over de Gezonde School binnen het lokale jeugd- en onderwijsbeleid en gemeentelijk achterstandenbeleid. Vanuit de gemeente Heusden komt een praktijkvoorbeeld. Relevantie. Voor een aantal actuele beleidsthema’s wordt ingegaan op de vragen op welke manier er een verbinding te leggen is tussen de Gezonde School en gemeentelijk beleid, welke kansen er liggen en hoe die te benutten. Aanbevelingen voor collega’s. De Gemeente Heusden licht vanuit de praktijk toe hoe zij lokaal gezondheidsbeleid en De Gezonde School hebben verbonden. Alle 19 basisscholen in de gemeente zijn uitgenodigd voor het project ‘Gezondheid telt! Ook op school’. In het project ontstaat door een gestructureerd en gezamenlijk preventief plan, meer uniformiteit in de preventieve activiteiten op de verschillende scholen. Door samen te werken ontstaat efficiency winst. De gemeente kan op deze manier meer sturing vanuit haar gemeentelijk beleid aanbrengen en overzicht houden op de activiteiten. Voor de scholen zijn de financie¨le middelen gewaarborgd en zij kunnen zo interventies structureel inbedden in hun meerjarenbeleid. Trefwoorden: schoolgezondheidsbeleid, gezonde school
Mondelinge presentatie 27 – Gezonde school ‘Split the Risk’: risicogedrag bij VMBO-jongeren M. Veling, I. Buuron Consument en Veiligheid, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Jongeren tussen 12 en 18 lopen een grote kans op ongelukken. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door hun risicovol gedrag. Ze zijn impulsiever en nemen grotere risico’s dan kinderen en volwassenen. Dit is niet per se negatief; ze ontwikkelen door dit te doen ook hun eigen identiteit en verkennen hun grenzen. Het is echter wel belangrijk dat we ze leren risico’s beter in te schatten. Daartoe is in 2008 de 3-jarige campagne ‘Split the Risk’ gestart. Scholen en de JGZ spelen daarin een belangrijke rol. Methode. De VMBO-jongeren worden op drie manieren benaderd. Via muziekzender TMF, via de school en via hun ouders. Voor VMBO-scholen is een lespakket ontwikkeld waarmee docenten niet alleen met hun leerlingen kunnen praten over risicogedrag, maar hen ook kunnen leren risico’s goed in te schatten. Voor scholen en de JGZ is daarnaast de DVD ‘Brein en Branie’ ontwikkeld. De film laat de ontwikkeling van puberhersenen zien en wat de effecten daarvan zijn op het gedrag van adolescenten. Daarna komen ouders en pubers aan het woord over de puberteit en over risicovolle situaties. Kinderpsycholoog en opvoedcoach Tischa Neve geeft handvatten hoe ouders de kennis kunnen gebruiken in de begeleiding van hun kind. De praktische handleiding bij de DVD geeft de professional tips voor de voorbereiding van de ouderbijeenkomst en nabespreking van de film met ouders. Resultaten. De campagne loopt nog, maar uit de procesevaluaties en tussentijdse effectevaluaties zijn al enkele resultaten te noemen.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 30
TSG 88 / nummer 2
030
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De aanpak sluit aan bij de belevingswereld van jongeren en is goed overdraagbaar naar andere beleidsterreinen zoals alcohol, drugs, verkeer. Conclusies en aanbevelingen voor collega’s. Je ku´nt met jongeren praten over risicogedrag. En je ku´nt hen leren risico’s goed in te schatten.
Mondelinge presentatie 28 – Middelengebruik; inclusief roken Middelengebruik en seksueel gedrag van jongeren met een laag opleidingsniveau: aangrijpingspunten voor preventie C.T.M. Schrijvers1, A.J. Schuit2 1 IVO Rotterdam, Rotterdam 2 RIVM Bilthoven, Bilthoven e-mail:
[email protected] Mondelinge presentatie Probleemstelling. VMBO scholieren hebben vaker een ongezonde leefstijl dan HAVO of VWO scholieren. We onderzochten verklaringen voor de relatief ongezonde leefstijl (roken, alcoholgebruik, cannabisgebruik en riskant seksueel gedrag) van VMBO leerlingen. Ook onderzochten we hoe het preventie aanbod voor VMBO leerlingen aansluit bij kennis over determinanten van de leefstijl in deze groep. Methode. Verklaringen voor de relatie tussen sociaaleconomische status (SES) en een ongezonde leefstijl van jongeren zijn onderzocht in een literatuurstudie en met analyses van de Nederlandse Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC) studie. De uitkomsten van deze studies zijn vergeleken met het huidige aanbod van interventies gericht op VMBO leerlingen. Resultaten. De sociale omgeving en sociaal-emotionele problemen van laagopgeleide jongeren zijn van invloed op hun middelengebruik en riskant seksueel gedrag. Zo roken laagopgeleide jongeren vaker als zij ouders of vrienden hebben die roken en vertonen laagopgeleide meisjes minder vaak riskant seksueel gedrag als zij een goede relatie met hun moeder hebben. Het huidige aanbod van interventies voor deze jongeren is beperkt en houdt weinig rekening met de invloed van de sociale omgeving en sociaal-emotionele problemen op het risicogedrag van jongeren. Relevantie voor beleid en praktijk. VMBO leerlingen vormen een belangrijke doelgroep voor de preventie van ongezond gedrag. Inzicht in verklaringen voor het ongezonde gedrag en in de huidige preventiepraktijk voor deze doelgroep is van belang. Aanbevelingen. Het huidige preventieaanbod, gericht op het bevorderen van een gezonde leefstijl onder VMBO scholieren moet (1) de sociale omgeving meer betrekken, vooral ouders; (2) vroeger starten, al in de hoogste groep(en) van de basisschool en doorlopen tot en met de middelbare school; (3) zich meer richten op algemene determinanten, zoals weerbaarheid. Trefwoorden: jeugd; leefstijl; VMBO; preventie
Mondelinge presentatie 28 – Middelengebruik; inclusief roken Meeroken door kinderen in Nederland door de jaren heen M.R. Crone1, I. Van den Burg2, G.E. Nagelhout2, R.A. HiraSing3 1 LUMC, Leiden 2 STIVORO, Den Haag 3 VUMC, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Meeroken door kinderen kan schadelijke gevolgen hebben voor hun gezondheid. Vanaf 1997 is STIVORO daarom gestart met een voorlichtingsprogramma hierover en zijn er diverse tabaksbeleidsmaatregelen ingevoerd. De vraag is wat de huidige stand van zaken is wat betreft het meeroken door kinderen en hoe dit veranderd is in de tijd. Methode. Sinds 1996 heeft jaarlijks een steekproef van 500 ouders met kinderen van 0-4 jaar gevraagd om een vragenlijst over meeroken en een aantal achtergrondkenmerken ingevuld. Resultaten. Het meeroken in huis is in de afgelopen jaren sterk gedaald. In 19% van de gezinnen met een kind van 0-4 jaar wordt gerookt in huis en in 10% van de gezinnen in huis in het bijzijn van het kind. In 1996 was dit respectievelijk 64% en 48%. In gezinnen met een hoge SES en in gezinnen met een kind van 1 jaar en jonger is de prevalentie van meeroken in huis in bijzijn van het jongste kind 5%. Meeroken door kinderen komt vaker voor bij gezinnen met oudere kinderen (14%), met een lage SES (29%) en gezinnen met rokers (22%). Direct na de invoering van de rookverboden in 2004 en 2008 is een sterkere daling in het meeroken te zien dan in de jaren daarvoor. Relevantie voor beleid. Een combinatie van voorlichting en beleidsmaatregelen lijkt er aan bijgedragen te hebben dat het meeroken door jonge kinderen sterk gedaald is. Er zijn echter verschillen tussen groepen te zien. Conclusies. Ook al is het meeroken gedaald zijn er nog steeds groepen kinderen die regelmatig in de rook zitten. Preventieve programma’s moeten aangepast worden om de daling in het meeroken in deze groepen verder voort te zetten. Activiteiten moeten gericht zijn op de gezinnen met rokers, met oudere kinderen en met een lage SES.
Mondelinge presentatie 28 – Middelengebruik; inclusief roken Effectevaluatie van een cultureel aangepaste community-interventie voor Turkse rokers in Rotterdam V. Nierkens1, A. Kunst1, H. de Vries2, T. Voorham3, K. Stronks1 1 Academisch Medisch Centrum – Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 2 Universiteit Maastricht, Maastricht 3 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De prevalentie van roken onder de Turkse bevolking in Nederland is hoog: ongeveer 60% onder mannen en 30% onder vrouwen. Daarom heeft de GGD Rotterdam een cultureel aangepaste community-interventie ontwikkeld in Feijenoord. Het doel is de attitude, eigen effectiviteit en de sociale norm te veranderen in de richting van ‘niet roken’ en uiteindelijk de prevalentie van roken terug te dringen.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 31
TSG 88 / nummer 2
031
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Methode. De evaluatie is opgezet in een quasi-experimenteel design met een voor- en nameting met 1 interventie en 1 controle groep. In 2005 en 2007 namen tweetalige interviewers gestructureerde mondelinge interviews af in een aselecte steekproef van Turken in Feijenoord en in een vergelijkingsgroep in Utrecht (n=400). Met behulp van logistische regressie is de verandering in uitkomstmaten tussen na- en voormeting vergeleken tussen beide groepen, gecontroleerd voor relevante achtergrondkenmerken. De procesevaluatie bestond uit diepte-interviews met sleutelfiguren en observaties van de activiteiten. Resultaten. Significant meer rokers in de interventiegroep zagen na de interventie meer voordelen van stoppen dan rokers in de controlegroep (percentage toename = 74% en 48%; OR=4,2 (95% BI 1,2; 14,5)). Ook eigen effectiviteit en aantal stoppers waren meer veranderd in de interventiegroep, maar de verschillen tussen de groepen zijn niet significant (OR= respectievelijk 1,7 (95% BI 0,3; 9,6) en 1,5 (95% BI 0,6; 3,6)). Uit de procesevaluatie bleek dat rokers die deelnamen aan activiteiten positief stonden ten opzichte van de activiteiten en meer over roken nadachten. Relevantie voor wetenschap, beleid en praktijk. Informatie uit dit onderzoek genereert kennis over de inzetbaarheid en effectiviteit van interventies gericht op een specifieke (allochtone) doelgroep. Conclusie. Hoewel de meeste interventie-effecten niet met statistische significantie konden worden aangetoond, werden in de interventiegroep belangrijke veranderingen waargenomen, vooral ten aanzien van attitude. De trial biedt verder waardevolle informatie over implementatie van een community-interventie binnen een specifieke doelgroep, zoals de Turkse inwoners van Rotterdam.
Mondelinge presentatie 28 – Middelengebruik; inclusief roken Cannabispreventie via coffeeshops: evaluatie van een pilot project in Rotterdam W.M.. de Jong1, R. Kiela2, P. van der Valk3 1 Bureau BP&O, Dordrecht 2 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam 3 Bureau Steijvers en Van der Valk, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Frequent gebruik van cannabis gaat gepaard met gezondheidsrisico’s. Voorlichting en preventie gericht op actieve blowers is van belang om gezondheidsrisico’s te verminderen. Een mogelijke preventiestrategie is het benutten van coffeeshops als intermediair. De vraag is of deze benadering haalbaar in de context van het lokale coffeeshopbeleid en of actuele blowers daadwerkelijk met voorlichting via coffeeshops kunnen worden bereikt. Methode. In Rotterdam is van oktober 2005 tot en met januari 2008 het project Preventie in Rotterdamse Coffeeshops uitgevoerd. Het project vond plaats onder supervisie van de GGD Rotterdam-Rijnmond en in samenwerking met de coffeeshopbranche en de verslavingszorg. Het doel is enerzijds meer kennis bij actieve cannabisgebruikers over de effecten en risico’s van cannabis, anderzijds het vroegtijdig signaleren van cannabisproblemen door het personeel. In het project zijn voorlichtingmaterialen ontwikkeld en via de coffeeshops verspreid. Een
tweedaagse cursus deskundigheidsbevordering is aan alle beherende coffeeshopmedewerkers in Rotterdam aangeboden. Vanaf juni 2009 is het preventiecertificaat voor de cursisten verplicht voor alle coffeeshopmedewerkers in Rotterdam. In een in 2008 uitgevoerd evaluatieonderzoek zijn de resultaten van het project vastgesteld. Resultaten. Alle coffeeshops hebben de ontwikkelde voorlichtingsmaterialen in ontvangst genomen, en door 9 van de 10 coffeeshops zijn de voorlichtingsmaterialen daadwerkelijk verspreid. Van de 434 geı¨nterviewde coffeeshopbezoekers hebben twee op de drie bezoekers kennis genomen van het voorlichtingsmateriaal. Het merendeel van de bezoekers (80%) vond het voorlichtingsmateriaal zinvol. De cursus voor medewerkers en exploitanten van coffeeshops heeft een positief effect gehad op kennis, vaardigheden en houding. Risico’s van cannabisgebruik zijn in de coffeeshop beter bespreekbaar geworden. Ook worden cannabisgebruikers met problemen via de coffeeshops vaker doorgeleid naar professionele hulpverlening. Relevantie. Het gemeentelijk coffeeshopbeleid is een geschikt kader voor preventie gericht op actieve blowers. Door verplichte preventiecertificering in het vergunningenbeleid voor coffeeshops wordt vrijblijvendheid voorkomen. Conclusie. Via de coffeeshops kan een relevante doelgroep met preventie worden bereikt.
Workshop 29 Een gezonde toekomst van de Nederlandse levensverwachting? A.H.P. Luijben1, A.E. Kunst2, E.A. van der Wilk1 1 RIVM, Bilthoven 2 AMC, Amsterdam e-mail:
[email protected] In deze interactieve workshop kunnen de deelnemers als deskundigen hun visie en inzichten geven over de toekomstige levensverwachting in Nederland. Of de levensverwachting zal toenemen tot ongeveer 85 jaar in 2050 is niet meer zo’n spannende kwestie, maar wel wat er dan zal gebeuren met de ‘burden of disability’. Wat gaat er gebeuren: expansie, compressie of blijft het zoals nu? De workshop zal worden ingeleid met twee korte presentaties n.a.v. de VTV-2010 over recente en toekomstige trends in de levensverwachting en recente trends in levensverwachting met langdurige beperkingen. Aan de hand van enkele alternatieve scenario’s discussie¨ren de deelnemers in kleine groepen over de meest/minst waarschijnlijke scenario’s. De workshop eindigt met een telling van stemmen en een plenaire discussie over meest waarschijnlijke scenario. Interactieve vorm: groepsdiscussie/delphi-panel.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 32
TSG 88 / nummer 2
032
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Workshop 30 Consortium Integrale Actie tegen Overgewicht (CIAO) Fase 1Beschikbare interventies en benodigde ontwikkelingen N.P.M. Ezendam1, M. Jansen2, G. Molleman3, T. Paulussen4, H. Raat5, J. Seidell6 1 ErasmusMC, Rotterdam 2 GGD Zuid Limburg (Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg), Maastricht 3 GGD Regio Nijmegen (Academische Werkplaats AMPHI Nijmegen), Nijmegen 4 TNO (Academische Werkplaats Public Health Noordelijk ZuidHolland), Leiden 5 ErasmusMC (Academische werkplaats CEPHIR), Rotterdam 6 Vrije Universiteit (Academische werkplaats Zwolle), Amsterdam e-mail:
[email protected] Doelstelling. De fors toegenomen prevalentie van overgewicht kan alleen effectief worden bestreden door een integrale aanpak, waarin een juiste organisatorische infrastructuur de randvoorwaarden schept voor een continu aanbod van bewezen effectieve en aantoonbaar implementeerbare interventies. Het CIAO Consortium draagt bij om in Nederland toe te werken naar een integrale aanpak door de volgende vragen te beantwoorden: 1. Wat zijn effectieve of veelbelovende, implementeerbare en potentieel relevante interventies gericht op de preventie van overgewicht en obesitas bij jeugd en volwassenen? 2. Wat zijn de voorwaarden voor succesvolle implementatie van interventies? 3. Wat zijn de huidige succesvolle elementen van een integrale aanpak binnen vijf Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheidszorg, wat zijn ‘witte vlekken’ voor een succesvolle integrale aanpak, en wat zijn de wensen en prioriteiten van de ‘stakeholders’ (praktijk, beleid, onderzoek, vertegenwoordigers van de doelgroepen)? Werkwijze. In het CIAO Consortium wordt samengewerkt door vijf Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheidszorg (regio’s Nijmegen, Zwolle, Rotterdam-Rijnmond, Noordelijk ZuidHolland en Limburg) en landelijke instituten. Uitvoering geschiedt door middel van intensieve samenwerking tussen partijen, workshops met de praktijk, inventarisatie van inventarisaties, aanvullende literatuurstudie, projectendatabases van o.a. ZonMw en raadpleging van deskundigen. De workshop. Tijdens de workshop worden de resultaten van fase 1 gepresenteerd: een matrix met op de ene as de doelgroep (leeftijdsfase, maar ook intermediairs als ouders, leerkrachten en zorgverleners) en op de andere as de hoofdkenmerken van de interventies (op welke aspecten zijn deze gericht): voeding, bewegen, opvoeding, omgeving, of een combinatie hiervan. Daarnaast worden ‘witte vlekken’ geı¨dentificeerd voor een succesvolle integrale aanpak, de wensen en prioriteiten in de praktijk, het beleid, en het toegepaste onderzoek. Vervolgens wordt samen met de zaal gediscussieerd over de invulling van fase 2, waarvan het algemene doel de samenstelling en ontwikkeling van een effectief pakket van maatregelen gericht op de primaire preventie van overgewicht en obesitas is. Trefwoorden: overgewicht; Integrale aanpak
Workshop 31 Preventie en zorg: leren van twee uitvoeringsprogramma’s van ZonMw I. Voordouw, I. van Rooijen ZonMw, Den Haag e-mail:
[email protected] In 2009 zijn bij ZonMw twee uitvoeringsprogramma’s gestart. Het programma ‘PreventieKracht dicht bij huis’ stimuleert, in opdracht van VWS, subsidieaanvragen voor het in samenwerking lokaal/regionaal uitvoeren van preventieve activiteiten op de prioritaire beleidsthema’s. Het programma ‘Zichtbare schakel. De wijkverpleegkundige voor een gezonde buurt’ maakt, in opdracht van VWS/WWI, subsidieaanvragen voor de inzet van extra wijkverpleegkundigen voor preventie en zorg in de (aandachts)wijk mogelijk. Voor beide programma’s samen zijn in 2009 142 aanvragen ingediend. De aanvragen bieden beeld in hoe in de praktijk nog beter aan kwaliteit en samenwerking gewerkt kan worden. Maar ook komt een beeld naar voren van versnippering en overlap aan inzet en kansen voor optimalisering van inzet. Ook liggen er nog vraagstukken over hoe de projectactiviteiten ook voor de toekomst te borgen. Naar aanleiding van casuı¨stiek uit de beide ZonMw-programma’s worden uitvoerende organisaties, gemeenten, zorgverzekeraars geprikkeld om kennis en ervaringen te delen en oplossingen te zoeken voor (-) het stimuleren van samenwerking en wegnemen van drempels daartoe in de wijk, gemeente en regio; (-) het bevorderen en concretiseren van vraaggericht werken en (-) de versnipperde inzet en financiering van preventie (-) het perspectief op daadwerkelijke continuering en borging.
Workshop 32 Samen een gezonde school: workshop scholingsprogramma Onderwijs en Gezondheid D.M. de Jongh1, M. Pernis2, A. Postma3 1 Centrum Gezond Leven/RIVM, Bilthoven 2 NSPOH, Amsterdam 3 Freelancer, Slootdorp e-mail:
[email protected] Aanleiding. Het Centrum Gezond Leven/RIVM (CGL) werkt aan settinggerichte programma’s voor gezond leven. Ee´n van de producten is de handleiding Gezonde School voor het basisonderwijs. Het CGL heeft de NSPOH gevraagd een scholingsprogramma ‘Onderwijs en Gezondheid’ te ontwikkelen, ter ondersteuning van professionals en andere actoren bij planmatige gezondheidsbevordering en preventie in het onderwijs. De NSPOH biedt een blokkendoos aan cursussen aan. Naast een drietal basiscursussen ‘Hoe werkt een school’, ‘De gezonde school’ en ‘Begeleiding van de gezonde school (de Handleiding Gezonde School), heeft de NSPOH een drietal masterclasses ontwikkeld. De eerste masterclass behandelt regie op en strategisch opereren en samenwerken in de Gezonde school. In de tweede masterclass ligt de nadruk op programmamanagement. Ten slotte worden ook lerende netwerken opgezet rond de Gezonde Scholen. Interactieve workshop. Gestart wordt met een korte inleiding over de handleiding Gezonde School. Tijdens de interactieve
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 33
TSG 88 / nummer 2
033
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties workshop komt een deel uit de masterclasses aan de orde, namelijk samenwerken met verschillende actoren in de gezonde school en het cree¨ren van draagvlak (binnen de eigen organisatie, met samenwerkingspartners en met de school). Hoe krijgt u mensen enthousiast, hoe ontdekt u waarmee zij overtuigd kunnen worden, welke bijdrage willen zij leveren; hoe blijft het – ook voor u- haalbaar: allemaal vragen die bij beginnende samenwerking aan bod komen. U kunt veel stagnaties voorkomen door vroegtijdig antwoord te vinden op deze vragen. In deze interactieve workshop leert u waar u rekening mee moet houden bij samenwerking in de gezonde school, welke actoren van belang zijn en welke rollen u kunt kiezen. Doelgroep. De workshop is bedoeld voor mensen die (gaan) werken aan de Gezonde School of anderen die zijn geı¨nteresseerd in samenwerking en cree¨ren van draagvlak in het lokale veld van gezondheidsbevordering. Trefwoorden: handleiding Gezonde School, samenwerking
Workshop 33 Al doende innoveren: de Casusaanpak Multiproblematiek in Maastricht M.A. Visse1, P. Maas2, H. Reiters3, D. Vranken4, G. Widdershoven1 1 VU Medisch Centrum, Amsterdam 2 Trajekt, Maastricht 3 Gemeente Maastricht, Maastricht 4 GGD Zuid-Limburg, Maastricht e-mail:
[email protected] In Maastricht is in 2007 gestart met de ontwikkeling van een gemeentebrede sluitende netwerkstructuur voor mensen met multipele (psycho-)sociale problemen: Casusaanpak Multiproblematiek. Bedoeling is de zelfredzaamheid, sociale participatiegraad en veiligheidsbeleving in de gemeente te vergroten. Deze aanpak is ontwikkeld in reaktie op de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Bij de Casusaanpak is een varie¨teit aan organisaties en disciplines betrokken om de dienstverlening weer sluitend te krijgen. Deze organisaties zoeken vanuit verschillende verantwoordelijkheden, belangen en waarden naar nieuwe manieren van samenwerken. In de Casuaanpak wordt de hulp- en dienstverlening op maat aangeboden en begeleid door procesmanagers. De procesmanagers implementeren de Casusaanpak en behandelen samen met betreffende netwerkpartners een variA˜»teit aan casussen. Dit proces wordt ondersteund middels een effect- en procesevaluatie door de universiteit Maastricht. Het evaluatieonderzoek is vanuit een responsieve methodologie opgezet. Dat betekent onder andere dat de inzichten vanuit de evaluatie direct worden teruggekoppeld naar de praktijk. De evaluatie ondersteunt het transformatieproces. De praktijk blijkt weerbarstig. De implementatie van De Casusaanpak is een leerproces waarbij instellingen, procesmanagers, cliA˜»nten en hun familie intensief zijn betrokken. Dit proces is onzeker, want er is nog niet eerder op die manier met elkaar samengewerkt. De aanpak doet een beroep op niet-tastbare aspecten van samenwerking, zoals vertrouwen in elkaars werkwijze. Betrokken instellingen leren al doende op een andere manier om te gaan met verwachtingen, verantwoordelijkheden en afhankelijkheden.
Tijdens de interactieve workshop komen de effecten en processen van de implementatie van de Casusaanpak aan bod. Na een introductie werken deelnemers in subgroepen aan een opdracht. Tenslotte vindt een plenaire terugkoppeling plaats. De workshop wordt verlevendigd met ervaringen van hulpverleners uit de praktijk. Trefwoorden: netwerkvorming, multiproblematiek, WMO, responsief onderzoek.
Workshop 34 Vroegsignalering van dementie C.A. Klingeman1, A. Stuurman2, J. Schepper2, J. Lange3 1 Thuiszorg De Zellingen, Capelle aan den IJssel 2 De Zellingen, Capelle aan den IJssel 3 Hogeschool Rotterdam, Rotterdam e-mail:
[email protected] Door de stijgende levensverwachting van de bevolking neemt het aantal mensen met dementie toe. Voor de nodige begeleiding zijn veel deskundige thuiszorgmedewerkers nodig. Dit was de reden om een academische werkplaats Dementie op te richten in 2008 voor het uitvoeren van een onderzoek- en implementatieproject. Het eerste deelproject is ‘vroegsignalering van dementie’. Betere zorg voor mensen met dementie en hun mantelzorgers begint met het zo vroeg mogelijk herkennen van signalen van dementie. Uit onderzoek blijkt hoe belangrijk dit is voor het latere proces. Zo is de kans groter dat het leren omgaan met dementie beter lukt, er meer effect is van antidementie medicatie, en dat overbelasting van de mantelzorgers voorkomen kan worden als er op tijd informatie en passende ondersteuning geboden wordt. Om te bereiken dat thuiszorgmedewerkers vroege signalen herkennen, volgden 120 verzorgenden workshops en is er nieuw beleid over dementiezorg ontwikkeld. Dit beleid bestaat uit een signaleringskaart waarop alle vroege signalen van dementie staan, een hulpmiddel bij observaties, rapportages en gesprekken; een stroomschema waarin staat hoe de thuiszorgmedewerker moet handelen bij een niet-pluis clie¨nt; en het afnemen van een EASYcare-assessment bij niet-pluis clie¨nten door de dementie-verpleegkundige. Deze verpleegkundige gaat op verzoek van de clie¨nt, mantelzorger of huisarts op bezoek bij de clie¨nt en neemt in een gesprek het assessment af. In dat gesprek wordt duidelijk wat de zorgproblemen van de clie¨nt zijn, wat de belasting van de mantelzorger is en of er aanwijzingen zijn voor dementie of depressie. De verpleegkundige stuurt de uitslag van het assessment naar de huisarts, indien de clie¨nt daarmee instemt. Met de invoering van het EASYcare-assessment is een eerste stap gezet voor een samenwerking met huisartsen en klinisch geriaters rond vroeg-signalering. Workshop: korte presentatie, discussie in subgroepen aan de hand van vragen over implementatiestrategiee¨n in de eerstelijnszorg en afsluiten met plenaire samenvatting.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 34
TSG 88 / nummer 2
034
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Workshop 35 Seksuele gezondheid van kop tot teen in Regio Oost R. van der Bij1, H. Bos2, A. van Daal3, K. Hoondert4 1 Sense Regio Oost, Nijmegen 2 SOA Regio Oost, Nijmegen 3 SOA / Sense Regio Oost, Nijmegen 4 GGD Regio Nijmegen, Nijmegen e-mail:
[email protected] Achtergrond. Ter bevordering van de seksuele gezondheid van jongeren heeft het ministerie van VWS enkele jaren geleden een nieuwe subsidieregeling in het leven geroepen ten behoeve van de aanvullende curatieve soa- zorg(ACS) en de aanvullende seksualiteitshulpverlening (Sense). Door deze regeling zijn alle GGD’en in staat om aanvullende curatieve SOA zorg en seksualiteitshulpverlening (Sense) te bieden. Probleemstelling. De doelstelling van de subsidieregeling is het gratis en anoniem aan kunnen bieden van soa zorg aan nader omschreven risicogroepen en seksualiteitszorg aan jongeren. VWS streeft ernaar om tot een integraal aanbod te komen. Financiering is gebaseerd op het aantal gevonden SOA’s en het aantal Sense consulten. Het is bekend dat met een integraal aanbod doelgroepen beter bereikt worden, maar de vraag is of het succes zich alleen maar laat afleiden uit het aantal consulten? Methode. Allereerst zal de coo ¨rdinerende GGD van regio Oost (GGD Regio Nijmegen) inzicht geven in de integrale regiobrede organisatiestructuur in Oost. De volgende vragen komen daarbij aan de orde: welke strategie is gevolgd, welke samenwerking is tot stand gebracht tussen curatie, preventie en JGZ , welke interventies zijn ingezet en met welk effect tot op heden? Daarna wordt een panel-discussie gevoerd met een vertegenwoordiger van het ministerie van VWS, een jongere, een vertegenwoordiger van JGZ, een zorgcoo ¨rdinator van een Regionaal Opleidingscentrum (ROC) waar gezondheidsspreekuren op locatie worden uitgevoerd en een GGD uitvoerder. Centrale vragen in de discussie: 1. Heeft de integrale strategie van Oost (preventie/Gezondheidsbevordering iin samenwerking met de afdelingen JGZ en SOA (curatie) meerwaarde? 2. Op welke manier kan deze regionale strategie versterkt of uitgebouwd worden? 3. Belemmert de financieringsstructuur van de subsidieregeling de integrale aanpak van de seksuele gezondheid van jongeren inclusief SOA? Naast het panel zal ook de zaal uitgenodigd worden deel te nemen aan de discussie.
Workshop 36 De NPHF: de strategische beleidsagenda 2010/2011 H.J.C. Baaijens1, D. van der Mheen2, T.A.J. Oostrom3, N.E. Warmenhoven4, V. Verdegaal5 1 NPHF, Utrecht 2 Instituut voor Verslavingszorg Onderzoek, Rotterdam 3 Nierstichting, Bussum 4 Okapi advies, Loosdrecht 5 NSPOH, Amsterdam e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. De Nederlandse Public Health Federatie (NPHF) is een samenwerkingsverband van 47 beroepsverenigingen, fondsen, (kennis)instituten en brancheorganisaties op het terrein van de Public Health. Het doel van de NPHF is het versterken van de volksgezondheid in Nederland. Daar wordt aan gewerkt door bundeling van krachten, belangenbehartiging en het uitwisselen van expertise en ervaringen. De NPHF stelt dit voorjaar haar nieuwe strategische beleidsagenda voor 2010/ 2011 vast. De NPHF hecht er aan dat het veld inhoudelijke inbreng heeft in deze agenda, resulterend in een breed gedragen actieplan. Werkvorm. In een interactieve workshop zal de NPHF haar concept strategische beleidsagenda presenteren (40 minuten), en de 4 centrale beleidsthema’s bediscussie¨ren met de deelnemers van de workshop (40 minuten). Presentatie strategische beleidsthema’s. De NPHF heeft een aantal werkgroepen die inhoudelijke beleidsthema’s preadviezen/standpunten voorbereiden en naar buiten brengen. Voor de onderstaande thema’s geven de bestuurlijke trekkers een korte inleiding, daarbij het stramien ‘probleemstelling’, ‘NPHF gedachtevorming’, ‘aanpak’, en ‘beoogde (beleids)resultaten’ volgend. . Intersectoraal beleid (Dike van de Mheen) . Verbinden preventie met zorg (Tom Oostrom) . Kennismanagement (Nicolette Warmenhoven) . Beroepskrachtenplanning (Vera Verdegaal) Als gespreksleider fungeert Hans Baaijens. Beoogd resultaat. . Informeren over werk en acties van NPHF op beleidsthema’s; . Draagvlak voor NPHF agenda en beleidsresultaten per thema; . Concrete input voor de strategische beleidsagenda van de NPHF; . Bijdrage aan een koppeling van het NCVGZ aan relevante beleidstrajecten.
Workshop 37 WEPEGE : hoe doe je er wat mee J.M. van Zoest1, J. Hutten2, S. Woudstra3, M. Ruiter3, E. Mulder4, M. de Beer5 1 RIVM/Centrum Gezond Leven, Bilthoven 2 Ministerie van VWS, Den Haag 3 Trimbos Instituut, Utrecht 4 NISB, Bennekom 5 Stivoro, Den Haag e-mail:
[email protected] De Wet publieke gezondheid schetst de verantwoordelijkheden van rijk en gemeenten op het terrein van de publieke gezondheid. Met betrekking tot het thema van dit congres, preventie en zorg, staat in de wet (artikel 2) dat de gemeente de afstemming van de publieke gezondheidszorg met de curatieve gezondheidszorg bevordert. In de nieuwe handleiding, die momenteel geschreven wordt door verschillende thema-instituten en het RIVM Centrum Gezond Leven, krijgt ook dit onderwerp aandacht. Maar er zijn meer nieuwe elementen in de nieuwe handleiding. De handleiding biedt gemeenten en lokale professionals handvatten om beleid te maken dan wel uit te voeren, rond de thema’s roken, overgewicht, depressie, alcohol en seksualiteit. In deze workshop geeft een medewerker van VWS een korte
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 35
TSG 88 / nummer 2
035
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties toelichting op de Wet publieke gezondheid. Ook zal worden ingegaan op ontwikkelingen om preventie en curatie, vanuit de gemeenten, beter te verbinden. Nu de verbinding tussen preventie en curatie e´e´n van de beleidslijnen van de preventievisie van de overheid is en we op het punt staan een aantal preventieve interventies in het basispakket op te nemen, zien we tal van activiteiten op dit gebied. In debat met de deelnemers bespreken we niet alleen wie er mee doet, maar ook wie er wat mee doet. Daarna zullen de schrijvers van de nieuwe handleiding een korte impressie geven van de nieuwe elementen in de handleiding Gezonde Gemeente. Op ludieke wijze inventariseren we suggesties om ervoor te zorgen dat de nieuwe elementen aansluiten bij de lokale aanpak. Trefwoorden: lokaal gezondheidsbeleid, verbinden curatie – preventie, verantwoordelijkheden en uitvoering lokaal
Mondelinge presentatie 38 – Samenwerken Preventie overgewicht in de regio: samenwerking loont! H. Poletiek GGD Groningen, Groningen e-mail:
[email protected] Mondelinge presentatie Probleemstelling. De groei van het aantal kinderen met overgewicht veroorzaakt ook een toename van het aantal projecten. Niet alleen de overheid financiert kortdurende projecten, ook lokale organisaties ontwikkelen losse interventies en hulpprogramma’s. Om al deze initiatieven te kanaliseren is het ‘Netwerk Overgewicht Groningen’ opgericht. Het doel van het netwerk was in eerste instantie informatie-uitwisseling en inventarisatie van hulp- en preventieprojecten. Nu worden stappen gezet om te komen tot daadwerkelijke samenwerking met als uitkomst een gemeenschappelijk plan van aanpak en gemeenschappelijke ondersteuning van gemeentes. Gebruikte aanpak. Het Netwerk Overgewicht Groningen brengt de vele losse initiatieven samen en streeft naar een gezamenlijke en effectieve aanpak. In juni 2007 is de eerste grote bijeenkomst georganiseerd. Toen is vooral informatie uitgewisseld. Een kerngroep vergadert sindsdien 3-4 keer per jaar. Inmiddels is de website www.zorgwijzer.nl/ Groningen/ themakaart overgewicht ontwikkeld, waarop een overzicht is te vinden van alle professionals die zich in Groningen met overgewicht bezighouden. Drie keer per jaar komt een digitale Nieuwsbrief uit. Medio 2009 vond weer een grote bijeenkomst plaats die een aanzet heeft gegeven tot een gemeenschappelijk plan van aanpak. Lokale opbrengsten. Op het gebied van samenwerking onderzoekers en praktijk zijn resultaten te melden. In Groningen wordt op verschillende niveaus onderzoek gedaan naar het voorkomen en behandelen van overgewicht. Belangrijke partners van het Netwerk zijn het UMCG met het GECKO (Groninger Expertise Centrum voor Kinderen met Overgewicht) en de Hanzehogeschool. Inmiddels zijn hier al verschillende (promotie)onderzoeken uitgevoerd die meer zicht geven in de problematiek. In Groningen wordt goed gebruik gemaakt van elkaars expertise. Relevantie voor praktijk. In alle regio’s worden initiatieven genomen om samenwerking te zoeken op het gebied van over-
gewicht. Ook landelijk is men begonnen met de ondersteuning van de samenwerking d.m.v. JOGG (jongeren op gezond gewicht). Aanbevelingen. Zowel landelijk als lokaal een goede samenwerkingstructuur voor het terugdringen van overgewicht.
Mondelinge presentatie 38 – Samenwerken Ketenzorg voor overgewicht: een proeftuin voor beleid, praktijk en onderzoek R.E. Derksen1, G.A. de Boer2, J.L. Bijker2, T.L.S. Visscher3 1 VU-Windesheim en Stichting Icare, Zwolle, Meppel 2 Stichting Icare, Meppel 3 VU-Windesheim, Zwolle e-mail:
[email protected] De Academische Thuiszorg Werkplaats (ATW) Overgewicht, een samenwerking tussen OPOZ en Icare, bouwt tot april 2011 aan een keten van opsporing tot nazorg voor kinderen en senioren met overgewicht en obesitas in Zwolle. Praktijkvraag. Het aantal kinderen en senioren met overgewicht en obesitas neemt ook in Zwolle toe. De zorgverlening voor deze doelgroepen kenmerkt zich door verschillende knelpunten. Ketenzorg is een mogelijk oplossing, maar wordt in de huidige situatie nog niet ingezet. Om passende ketenzorg te realiseren bestaat behoefte aan inzicht in de huidige en gewenste zorgverlening, evenals in de kansen en bedreigingen met betrekking tot de implementatie van de verbeteringen. Methode. Door middel van focusgroepen/interviews met zorgverleners (10 beroepsgroepen) en burgers (ouders van kinderen e´n senioren met overgewicht) is inzicht gekregen in de huidige en gewenste zorgverlening. De data zijn aangevuld met kennis uit expertmeetings en van landelijke adviseurs. Resultaten.In de verschillende fasen van zorg geven zowel zorgverleners als burgers knelpunten en verbeteringen. Voorbeelden van terreinen waar verbetering gewenst is zijn: bespreken van de problematiek, onderlinge communicatie, opstellen van ree¨le doelstellingen, efficie¨nte werkafspraken en inzicht in het resultaat van de behandeling. Conclusie. Zorgverlening voor senioren met overgewicht en obesitas in Zwolle kan worden verbeterd door het opzetten van een zorgstructuur waarin proces-, en zorginhoudelijke elementen een plaats krijgen en voldoende aandacht is voor de communicatie tussen zorgverleners onderling en met de doelgroep. De praktische haalbaarheid moet in de implementatie centraal staan, zoals aansluiting bij andere initiatieven, vergroten van draagvlak en structurele financiering. Relevantie. Bovenstaande praktijkvraag is beantwoord met behulp van onderzoek. De implementatie van de verbeteringen wordt eveneens begeleid met onderzoek. Ketenzorg voor overgewicht in Zwolle is een samenspel tussen beleid, praktijk en onderzoek.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 36
TSG 88 / nummer 2
036
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 38 – Samenwerken Eindevaluatie van het community-project Gezond Gewicht Overvecht, Utrecht J.P. Oosterman, J.P.G. Schreurs, S. Hillen, K. van der Goot, E.J.C. van Ameijden GG&GD Utrecht, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In 2005 is door de Gemeente Utrecht samen met wijkwelzijnsorganisatie Cumulus en zorgaanbieder Aveant het vijfjarige community-project Gezond Gewicht Overvecht (GO) gestart. Het is gericht op het voorkomen en terugdringen van overgewicht bij de jeugd in de multiculturele wijk Overvecht. Binnen GO worden interventies uitgevoerd en neemt het verbeteren van intersectorale samenwerking een belangrijke plaats in. Er heeft continu begeleidend onderzoek plaatsgevonden. De huidige presentatie betreft de eindevaluatie van GO na vijf jaar. Methode. Van interesse is of GO heeft geleid tot een positieve verandering in overgewicht en leefstijldeterminanten bij 0-19 jarigen en wat het heeft opgeleverd in termen van organisatie, bereik van de doelgroep, intersectorale samenwerking en tevredenheid. Registratiegegevens van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) zijn gebruikt voor trendanalyses naar overgewicht en leefstijldeterminanten bij de jeugd in Overvecht. Ter vergelijking is dit ook gedaan voor een Utrechtse controlewijk. Een procesevaluatie is verricht met semi-gestructureerde interviews en een focusgroepsdiscussie met intermediairs van onder andere onderwijs-, gezondheids- en welzijnsinstellingen. Voor effectevaluaties van specifieke interventies zijn kwantitatieve voor- en nametingen gehouden. Resultaten. Trendanalyses laten positieve ontwikkelingen zien in overgewicht en leefstijldeterminanten. Er lijkt sprake van een licht dalende trend in de prevalentie van overgewicht en steeds meer kinderen in Overvecht eten gezonder en bewegen meer. Met het project GO is een netwerk gelegd voor intersectorale samenwerking tussen intermediairs en is overgewicht stevig verankerd in hun beleid. Er zijn aanwijzingen gevonden voor effectiviteit van specifieke interventies. Relevantie. GO is e´e´n van de eerste thematisch gerichte wijkprogramma’s met een community-benadering. De evaluatie laat zien dat een dergelijk project succesvol geı¨mplementeerd kan worden en levert belangrijke informatie over belemmerende en bevorderende factoren voor een dergelijke aanpak. Conclusie. Alle deelresultaten, conclusies en aanbevelingen worden samengevat in de presentatie. Trefwoorden: overgewicht, jeugd, community-project, Utrecht
Mondelinge presentatie 38 – Samenwerken Samen Gezond, een wijkgerichte aanpak ter preventie van overgewicht in Zwolle: nu en de toekomst. L. Hiemstra-Willemsen1, C.M. Renders2, M.A.J.G de Jong3, J.J.M. ten Dam1 1 Hogeschool Windesheim, Zwolle 2 Afdeling Gezondheidswetenschappen en EMGO+-instituut, VU University, Amsterdam 3 GGD IJsselland, Zwolle e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. De gemeente Zwolle heeft in het kader van het Grote Steden Beleid het doel gesteld dat het percentage jongeren van 0-19 jaar met overgewicht in 2009 lager is dan 19%. GGD IJsselland heeft hiervoor het actieprogramma Samen Gezond opgezet. Gekozen is voor een wijkgerichte aanpak in risicowijken met het hoogste percentage jeugdigen met overgewicht. De vraag hierbij is: hoe kan een wijkgerichte aanpak ter preventie van overgewicht vorm worden gegeven? Methode. Om aan te sluiten bij het dynamische proces van dit community project is actiebegeleidend onderzoek gedaan. Enerzijds wordt het wijkgericht werken in kaart gebracht, anderzijds richting gegeven aan de voortgang. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van verschillende, voornamelijk, kwalitatieve onderzoeksmethoden. Resultaten. De aandacht voor gezonde leefstijl was toegenomen. Dit was terug te zien in activiteiten en in draagvlak en betrokkenheid van wijkwerkers. Deze wijkwerkers werken samen in een intersectoraal netwerk van Samen Gezond, waarbij de wijkcoo ¨rdinator (gezondheidsbevorderaar GGD) van groot belang is. Het activiteitenaanbod was nog onvoldoende samenhangend en het niveau van bewonersparticipatie was laag. Voor een duurzamere aanpak moet gewerkt worden aan schoolgezondheidsbeleid en een gezonde (fysieke) omgeving. Hierbij is sterkere bestuurlijke betrokkenheid en beleidsmatige inbedding van belang. Relevantie beleid, wetenschap of praktijk. Zwolle streeft naar een aanpak, waarin onderzoek en beleidsvorming onderdeel uitmaken van de praktijk van het wijkgericht werken. Vanuit Samen Gezond wil Zwolle zich volgens de EPODE principes ontwikkelen tot ‘de Gezonde Stad’. Hierbij wordt voortgebouwd op de wijkgerichte aanpak, met verbreding naar fysieke omgeving en integraal gezondheidsbeleid. De gemeente heeft hiervoor een kwartiermaker aangesteld. Conclusies. Met Samen Gezond is aan belangrijke voorwaarden voldaan om te komen tot een integrale wijkgerichte aanpak van overgewicht. Bij de ontwikkeling van Zwolle naar een Gezonde ‘‘Epode’’Stad is een belangrijke vraag hoe de genoemde community aanpak en het integraal gezondheidsbeleid elkaar kunnen aanvullen en versterken.
Mondelinge presentatie 39 – Omgeving De invloed van de fysieke omgeving op lichamelijke activiteit: kansen voor een integrale aanpak R.J. Linger, J.J.M. ten Dam, R.J. Bosscher, I. Bakker Hogeschool Windesheim, Zwolle e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Er is nog onvoldoende bekend hoe de fysieke omgeving verbeterd kan worden om lichamelijke activiteit te bevorderen. Wel wordt steeds duidelijker dat een integrale aanpak noodzakelijk is om grip te krijgen op gezondheidsproblemen. Dit houdt in dat beleidsbepalers en -uitvoerders die niet direct verantwoordelijk zijn voor gezondheidsbeı¨nvloeding, wel een belangrijke rol kunnen spelen in gezondheidsbevordering. Met dit doel is een onderzoek gestart om inzicht te krijgen in mogelijkheden om de fysieke omgeving ‘beweegvriendelijk’ in te richten. Methode. Vijf beleidsmaatregelen zijn vertrekpunt geweest om, aan de hand van (inter)nationale literatuur, inzicht te krijgen in
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 37
TSG 88 / nummer 2
037
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties mogelijkheden om de fysieke omgeving beweegvriendelijk in te richten en om inzicht te krijgen in de actoren die hierbij betrokken zijn. Vertegenwoordigers van deze actoren zijn geı¨nterviewd met als doel de bevindingen uit de literatuur te toetsen aan praktijkervaringen. Deze gegevens resulteerden in aanbevelingen over (her)inrichting van de fysieke omgeving. Resultaten. Het overzicht van aanbevelingen geeft beleidsmakers en -uitvoerders concrete handvatten over hoe de fysieke omgeving ingericht kan worden en welke actoren hierbij betrokken kunnen worden. Ook wordt de opbrengst voor de betrokken actoren en beleidssectoren waar mogelijk genoemd. Een voorbeeld is het investeren in groen langs wandel- en fietsroutes. Het blijkt dat dit voor de sectoren economie, wonen en cultuur kan resulteren in een positief netto rendement van de investering. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Als alle sectoren op de hoogte zijn van de rol die ze kunnen spelen binnen integraal gezondheidsbeleid en op de hoogte zijn van de winst die ze kunnen behalen door uitvoering van dit beleid, dan kunnen ze substantie¨le bijdragen gaan leveren aan gezondheidsbevordering. Conclusie. Het overzicht aan beleidsmaatregelen biedt kansen en mogelijkheden om ook actoren uit andere sectoren te motiveren zich in te zetten voor gezondheidsbevordering. Trefwoorden: fysieke omgeving, lichamelijke activiteit, integraal gezondheidsbeleid
Mondelinge presentatie 39 – Omgeving Handreiking beoordeling gezondheid in ruimtelijke planvorming B.A.M. Staatsen1, T. van Alphen2, L. den Broeder1, N. van der Velden3 1 RIVM, Bilthoven 2 ZON-MW, Den Haag 3 IResearch, Kerkdriel e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Ruimtelijke plannen zoals de aanleg van infrastructuur en woningbouw hebben uiteenlopende invloeden op de gezondheid van betrokken burgers en zijn niet gemakkelijk vooraf te voorspellen. Daarom heeft RIVM in samenwerking met diverse belanghebbenden een online handreiking ontwikkeld om gezondheidseffecten van een ruimtelijk plan of project in beeld te brengen. Daardoor kunnen initiatiefnemers een breed overzicht krijgen op mogelijke gevolgen van een plan voor sociale- en leefstijlfactoren, milieufactoren en factoren rondom zorg en de gezondheid van de betrokken burgers. De handreiking is vooral bedoeld om ruimtelijke plannen in de initiatieffase op hun gezondheidsgevolgen te beoordelen. Gebruikte aanpak. De web-based handreiking is ontwikkeld in samenspraak met gezondheid- en milieuprofessionals, getoetst in een aantal projecten en vervolgens aangepast. We zullen de handreiking toelichten aan de hand van een praktijkvoorbeeld. Resultaten. De handreiking begint met vragen over te verwachte invloeden op de omgeving en de bevolkingssamenstelling, gevolgd door specifieke vragen over factoren die door het project beı¨nvloed kunnen worden. Bij elke vraag kan men direct doorklikken naar achtergrondinformatie over het betreffende onderwerp. Na de vragen beantwoord te hebben, volgt automatisch een samenvattend rapport. Hiermee kan de gebruiker in een
oogopslag zien welke veranderingen op kunnen treden en in welke richting. Relevantie voor beleid en praktijk. De handreiking is een hulpmiddel voor beleidsmedewerkers om de gezondheidseffecten van ruimtelijke plannen in de initiatieffase in te schatten. Dit instrument is nuttig voor medewerkers van gemeenten en lokale en regionale beleidsmakers maar ook interessant voor milieuprofessionals, medewerkers van GGD-en en anderen betrokken bij ruimtelijke ordeningsplannen (bv. woningbouw, aanleg van wegen, industriegebieden). Conclusie. Met dit instrument kunnen gezondheidsgevolgen van ruimtelijke plannen meer systematisch beoordeeld worden. Hierdoor kunnen plannen waar nodig vroegtijdig aangepast worden. Na de presentatie kunnen de deelnemers zelf aan de slag met de handreiking (zie http://www.gezondheidinmer.nl/ isurvey/).
Mondelinge presentatie 39 – Omgeving Beleid in balans: Health Impact Assessment in de praktijk L. den Broeder, B. Staatsen, I. Storm RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De Wet PG geeft aan dat de gezondheidsaspecten van beleidsbeslissingen in gemeenten bewaakt moeten worden. Maar hoe? Vaak is niet duidelijk wat de (onbedoelde en vaak onvoorziene) impact van beleid op andere terreinen op gezondheid zal zijn. Health Impact Assessment (HIA) is een methode om op systematische wijze de mogelijke -positieve of negatieve- gezondheidsimplicaties van beleidsvoorstellen te bekijken. Doel van HIA is beleidsmakers van de informatie te voorzien die zij nodig hebben om tot afgewogen keuzes te komen. In veel landen neemt HIA een hoge vlucht, internationale instituties zoals de EU en de WHO besteden er veel aandacht aan en ook in Nederland is er steeds meer belangstelling voor. Gebruikte aanpak. Hoe gaat HIA concreet in zijn werk? In deze presentatie gaan we in op de grondbeginselen van HIA. Vooral zullen we echter praktische handvatten geven. We doen dat aan de hand van heldere uitleg over de stappen waaruit een HIA bestaat, en het bespreken van een concrete casus. Resultaten. Na deze presentatie hebben de deelnemers een eerste indruk van HIA en een basis om in de praktijk verder mee aan de gang te gaan. Relevantie voor beleid en praktijk. Met behulp van Health Impact Assessment kunnen beleidsbeslissingen beter en systematischer op gezondheidseffecten beoordeeld worden. Conclusies. HIA is een van de centrale instrumenten voor integraal gezondheidsbeleid.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 38
TSG 88 / nummer 2
038
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 39 – Omgeving Integraal beleid om gezondheidsachterstanden te verkleinen: een toepassing van het ‘model van de commissie Albeda’ J. Harting1, I. Joosen2, H. Bazuin3, E. Bruinewoud3, F. van der Esch4, A. de Graaf5, I. Koster6, R. Proost7, M. Sevinga3, I. Vertooren8, M. de Werd8, J. ten Dam9, K. Stronks1 1 AMC UvA, Amsterdam 2 OCW Gemeente Den Haag, Den Haag 3 GGD Groningen, Groningen 4 GGD Brabant Zuidoost, Helmond 5 Bestuursdienst Gemeente Den Haag, Den Haag 6 Gemeente ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch 7 Gemeente Helmond, Helmond 8 GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch 9 NIGZ / Windesheim, Woerden / Zwolle e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In ons project experimenteren vier gemeenten met de inzet van een gezondheidsmakelaar om gezondheidsverschillen te verkleinen. Gezondheidsachterstanden zijn gerelateerd aan verschillende factoren, zoals opleiding, werk, inkomen, woningkwaliteit, leefomgeving, leefgewoonten, en kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Om gezondheidsachterstanden effectief terug te dringen is daarom een integrale aanpak nodig. Onze hypothese is dat het ‘model van de commissie Albeda’ kan bijdragen aan de totstandkoming van een coherent pakket van maatregelen en interventies. Gebruikte aanpak. De commissie Albeda identificeerde vier aangrijpingspunten om gezondheidsverschillen te verkleinen: (1) de distributie van sociaal-economische factoren; (2) de distributie van specifieke determinanten over sociaal-economische groepen (verschil in blootstelling en kwetsbaarheid); (3) de terugwerkende invloed van gezondheid op sociaal-economische status; (4) de toegankelijkheid en de kwaliteit van preventie en zorg. Dit model, dat in de workshop kort wordt toegelicht, is door de gezondheidsmakelaars toegepast op een gemeente- of wijkspecifieke gezondheidsachterstand. Opbrengsten. De mogelijke meerwaarde van het model voor de vorming van een integrale aanpak wordt geı¨llustreerd aan de hand van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Daar identificeerden de gezondheidsmakelaars voor elk van de vier aangrijpingspunten concrete actiepunten om (de determinanten van) sociaal-economische gezondheidsverschillen te verkleinen. Dit verduidelijkte tevens hoe een gezondheidsmakelaar zelf tot een integrale aanpak bij kan dragen. Ervaringen in de vier gemeenten leverden echter ook een aantal struikelblokken op, zoals het ontbreken van integrale lokale gezondheidsdata. Relevantie. Toepassing van het model laat onder meer zien welke bestaande maatregelen of interventies in potentie al bijdragen (of juist niet) aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden en welke mogelijkheden er zijn om de bestaande initiatieven te stroomlijnen, te versterken en/of aan te vullen. Conclusie. Een praktische invulling van het ‘model van de commissie Albeda’ met concrete actiepunten heeft de potentie bij te dragen aan de vorming van integraal beleid om gezondheidsachterstanden terug te dringen.
Mondelinge presentatie 40 – Alcohol Veilig drinken op leeftijd: screening en behandeling van alcoholproblematiek bij ouderen in de huisartsenpraktijk A. Risselada, D. van de Mheen IVO, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Overmatig alcoholgebruik is een risicofactor voor gezondheid- en welzijnsproblemen. Bij ouderen zijn er daarnaast belangrijke aandachtspunten voor de herkenning en behandeling van alcoholproblematiek. Terwijl het alcoholgebruik en de hulpvraag onder ouderen toeneemt, wordt het probleem nog onvoldoende gesignaleerd in de huisartsenpraktijk. Om dit te stimuleren heeft het IVO de module ‘Veilig drinken op leeftijd’ ontwikkeld. Gebruikte aanpak. De module beschrijft het herkennen en bespreken van riskant drinken bij ouderen in de huisartsenpraktijk. Uitgangspunt is een klachtgerichte werkwijze, waarbij de huisarts op basis van de klachten van de patie¨nt het drinkgedrag bespreekt en de patiA˜»nt ondersteunt bij het beperken van het alcoholgebruik. De module is geı¨mplementeerd in huisartsenpraktijken in Rotterdam, Noord-Brabant en Limburg. De implementatie is gemonitord met een kleinschalig evaluatie onderzoek (n=37). Resultaten. Het signaleergedrag van deelnemende gezondheidswerkers is in positieve zin veranderd. Na langere tijd neemt dit licht af, maar blijft beter ten opzichte van de uitgangssituatie. De grenzen die gezondheidswerkers hanteren voor veilig alcoholgebruik bij ouderen, zijn na de training verlaagd maar liggen voor oudere vrouwen nog steeds hoger dan de richtlijnen uit de module. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Het aantal ouderen met alcoholproblematiek in de verslavingszorg stijgt fors. Binnen ziekenhuizen wordt sinds eind 2009 expliciet doorgevraagd naar het alcoholgebruik van ouderen wanneer zij met alcoholgerelateerde verwondingen, zoals valincidenten, op de eerste hulp belanden. Indien nodig worden zij doorverwezen naar de huisarts voor een vervolg. Echter, de huidige trainingsprogramma’s voor de huisartsenzorg zijn beperkt tot volwassenen onder de 65 jaar. De module van het IVO vervult deze lacune met een specifiek aanbod gericht op vroegherkenning en omgang met riskant drinkende ouderen. Conclusie. Gezien de levensfase en gezondheidsproblematiek van ouderen is extra aandacht voor deze doelgroep binnen de huisartsenzorg noodzakelijk en potentieel effectief. Succesfactoren, belemmeringen en aanbevelingen voor implementatie worden besproken tijdens de presentatie.
Mondelinge presentatie 40 – Alcohol Alcoholvergiftigingen en ongevallen met alcohol: SEH-behandelingen in Nederland H. Valkenberg, C. Stam Stichting Consument en Veiligheid, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De laatste jaren komen steeds meer jongeren op de Spoedeisende Hulp-afdeling (SEH) van een Nederlands ziekenhuis terecht na alcoholgebruik. Het zogenaamde comazuipen kan leiden tot een alcoholvergiftiging. Daarnaast is al-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 39
TSG 88 / nummer 2
039
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties coholconsumptie een belangrijke oorzaak van ongevallen. Onderzoek heeft uitgewezen dat alcohol de kans op ongevallen vergoot, voornamelijk vanwege verminderde coo ¨rdinatie, reactievermogen en concentratie. Methode. Consument en Veiligheid registreert het aantal SEHbehandelingen n.a.v. alcoholvergiftigingen en ongevallen met alcohol, middels het Letsel Informatie Systeem (LIS). LIS registreert SEH-behandelingen in een representatieve steekproef van Nederlandse ziekenhuizen. Dit maakt een betrouwbare schatting van cijfers op nationaal niveau mogelijk. D.m.v. LIS kunnen o.a. uitspraken worden gedaan over de toeof afname van het aantal alcoholvergiftigingen en ongevallen met alcohol en over verschillen tussen leeftijdscategoriee¨n, type ongevallen enz. Resultaten. In de periode 2004-2008 zijn in Nederland jaarlijks 1.800 jongeren van 10-24 jaar behandeld op een SEH-afdeling van een ziekenhuis voor een alcoholvergiftiging. In deze periode werd in deze leeftijdsgroep een meer dan verdrievoudiging van het aantal SEH-behandelingen n.a.v. alcoholvergiftiging waargenomen. In de periode 2004-2008 werden jaarlijks 2.500 jongeren van 10-24 jaar behandeld op een SEH-afdeling n.a.v een ongeval waarbij alcohol betrokken was. Dit is een onderschatting van het werkelijke probleem, omdat medici op een SEHafdeling alleen dan de betrokkenheid van alcohol registreren als het medisch relevant is. Aanvullend vragenlijstonderzoek wijst uit dat de werkelijke incidentie van alcoholgerelateerde ongevallen tot zeven maal hoger is dan op SEH-afdelingen geregistreerd wordt. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Inzicht in aard en omvang van de letselproblematiek die samenhangt met alcoholgebruik is essentieel bij het in kaart brengen van het probleem. Gecombineerd met reeds aanwezige kennis van de doelgroep, geeft letselinformatie sturing aan lokaal en nationaal preventiebeleid. Aanbevelingen. Gezien de omvang, toename en gevolgen van de problematiek, verdient het aanbeveling geld en middelen vrij te maken om effectieve preventie te ontwikkelen.
Mondelinge presentatie 40 – Alcohol Doelgroepsegementatie bij jeugd; waarom, wat en hoe verder J.J.P. Mathijssen1, M.J.H. van Bon-Martens2, L.A.M. van de Goor3 1 Unviersiteit van Tilburg, TILBURG 2 GGD Hart voor Brabant, ‘S-HERTOGENBOSCH 3 Universiteit van Tilburg, TILBURG e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Doelgroepsegmentatie binnen gezondheidsbevordering is niet nieuw. Met doelgroepsegmentatie wordt een groep opgedeeld in afzonderlijke (homogene) doelgroepen. De achterliggende gedachte is dat iedere doelgroep zich min of meer op dezelfde manier gedraagt. Binnen gezondheidsbevordering wordt nu vooral gesegmenteerd op basis van sociodemografie, zoals leeftijd en sociaaleconomische status. Binnen de GGD Hart voor Brabant zijn veel gemeenten actief met preventiebeleid gericht op alcoholgebruik onder jongeren. Hierbij ontstond het idee dat segmentatie vanuit waardenorie¨ntatie en belevingswereld meerwaarde zou kunnen hebben voor het ontwikkelen en uitvoeren van effectief preventiebeleid. In het voorjaar van 2009 werd daarom een pilotproject uitgevoerd in
samenwerking met marktonderzoeksbureau Motivaction. Centraal in dit onderzoek stond de vraag of en hoe het mogelijk is om jongeren in te delen als het gaat om hun waarden, belevingswereld en houding ten aanzien van alcohol. Methode. Op basis van een workshop met experts en focusgroepen met jongeren is een digitale vragenlijst ontwikkeld en uitgevoerd onder 7.000 jongeren in de leeftijd van 12 t/m 18 jaar. Resultaten. Het blijkt mogelijk om met de vragenlijst groepen jongeren te onderscheiden die voor alcohol van elkaar verschillen qua belevingswereld, houding en gedrag. Er werden vijf groepen jongeren gevonden: uitbundigen, genieters, socialen, bewust frissen en nuchteren. Deze groepen konden ook worden onderscheiden binnen de meer gangbare doelgroepen op basis van opleiding en geslacht. Relevantie. Met de resultaten kan preventiebeleid t.a.v. alcoholgebruik bij jongeren effectiever worden (in)gericht. Daarnaast zijn de resultaten relevant voor de wetenschap (ontwikkeling en bruikbaarheid van segmentatiemethoden voor preventie) en voor de praktijk (hoe kunnen we groepen jongeren beter bereiken). Conclusies. Het is mogelijk om verschillende groepen jongeren te onderscheiden op basis van hun houding ten aanzien van alcohol. De volgende stap zal zijn om na te gaan of en hoe deze jongeren met deze kennis beter bereikt kunnen worden voor preventie. Trefwoorden: doelgroepsegmentatie, jeugd, alcoholgebruik, preventie
Mondelinge presentatie 41 – Regionale VTVHoe maak ik een betere regionale VTV N.A.A.M. Po ¨tgens1, M.J.J.C. Poos2, K.L.H.M. Vriends3, A.J.M. van 2 Loon , H.J. Bos1, A.D. Bergstra1 1 GGD Zeeland, Goes 2 RIVM, Bilthoven 3 Gemeente Terneuzen, Terneuzen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Wat kunnen we leren uit de evaluatie van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning Zeeland (rVTV) ofwel hoe kunnen we de rVTV verbeteren zodat gebruik en gebruikswaarde groter worden. Methoden. In 2008 is de regionale VTV Zeeland verschenen en in 2009 is deze gee¨valueerd waarbij gekeken is naar het proces van het maken van de regionale VTV, de gebruikswaarde voor de gemeente en het daadwerkelijke gebruik door de gemeenten en anderen in de provincie Zeeland. Resultaten. We gaan kort in op wat een rVTV is, presenteren enkele resultaten uit de rVTV Zeeland en aan de hand van de evaluatie van deze rVTV gaan we dieper in op het proces, de meerwaarde van een rVTV, de interactie met de gemeenten en wat de gemeenten ermee hebben gedaan. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De regionale VTV levert bruikbare informatie voor de gemeentelijke nota volksgezondheidsbeleid en de contacten tussen GGD en gemeente worden door de regionale VTV versterkt. Uit de evaluatie komen zinvolle aanbevelingen voor de volgende rVTV in Zeeland en voor rVTV’s in andere GGD-regio’s. Conclusies. De regionale VTV heeft zijn waarde in de provincie
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 40
TSG 88 / nummer 2
040
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Zeeland al bewezen maar er zijn zeker nog mogelijkheden om de bruikbaarheid en het gebruik verder te verhogen.
Mondelinge presentatie 41 – Regionale VTV Het gebruik van (volks)gezondheidsinformatie door beleidsmakers: een studie in Midden-Holland B. Steenkamer1, J. de Goede2, H. Treurniet3, K. Putters4, H. van Oers3 1 Stichting FAST/Robuust, Eindhoven 2 TRANZO, Universiteit van Tilburg, Tilburg 3 RIVM, Bilthoven 4 Erasmus universiteit, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Hoe vinden wetenschappelijke gegevens over gezondheid, zorg en preventie hun weg naar beleidsmakers en professionals en hoe wordt deze informatie ontvangen en vervolgens gebruikt binnen beleidsontwikkeling? Om dit te onderzoeken zijn theoretische uitgangspunten op het gebied van ‘knowledge utilization’ samengebracht in een conceptueel model. Verondersteld wordt dat het gebruik van onderzoeksresultaten zal toenemen indien er tijdens het interactieproces tussen onderzoekers en beleidsmakers gecommuniceerd wordt over proces- en persoonsgerelateerde factoren. Dit model is getoetst binnen een casestudie op het gebied van beleidsontwikkeling in de gezondheidszorg in Midden Holland. In deze regio hebben het RIVM, de GGD Hollands Midden en de zorgaanbieders een unieke verzameling data op het gebied van gezondheid, zorgvraag, zorgaanbod en preventie samengebracht in het rapport ‘Groeien in Gezondheid: Gezondheid en zorg in Midden Holland, nu en in de toekomst’. Deze casestudie geeft inzicht in de factoren die hebben bijgedragen aan het gebruik van onderzoeksresultaten binnen beleidsontwikkeling door drie gebruikersgroepen: ambtenaren, GGD-ers en zorgaanbieders. Methode. Documentenanalyse, interviews, groepsdiscussies en schriftelijke vragenlijsten. Resultaten. Ruim 70% van de ondervraagden heeft gebruik gemaakt van de onderzoeksresultaten van het rapport. Tegen de verwachting in leek interactie niet bij iedere gebruikersgroep een noodzakelijke voorwaarde voor gebruik te zijn. Verder verschilde het verklarende mechanisme voor de doorwerking van onderzoeksresultaten binnen beleidsontwikkeling per gebruikersgroep. Vooral de inhoudelijke breedte van het rapport, de media-aandacht, tijdsaspecten en de persoonsfactoren van de gebruikers hebben bijgedragen aan het gebruik van het rapport. Relevantie. De resultaten dragen bij aan een hogere gebruikswaarde van onderzoeksresultaten binnen beleidsontwikkeling. Conclusies. Voor de doorwerking van onderzoek in de beleidspraktijk kan interactie tussen onderzoekers en beleidsmakers weliswaar van belang zijn, maar ook andere factoren spelen een grote rol. Naast de media is de vertrouwensrelatie tussen onderzoekers en beleidsmakers, alsmede goede sturing vooraf belangrijk voor de aanvaarding van de resultaten door de potentie¨le gebruikers.
Mondelinge presentatie 41 – Regionale VTV Samenhangende informatievoorziening over gezondheid en zorg op lokaal en regionaal niveau: afstemming VAAM en rVTV D.H. de Bakker1, W.A. Ruizendaal1, A.J.M. van Loon2, M.J.J.C. Poos2, M.J.H. van Bon3, M. Jacobs3, H. Coenders4 1 NIVEL, Utrecht 2 RIVM, Bilthoven 3 GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch 4 Robuust, Eindhoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM, ontwikkeld door het NIVEL op initiatief van de NPCF) en de Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (rVTV, ontwikkeld door het RIVM) zijn twee producten waarmee nationale informatie over gezondheid en zorg, lokaal en regionaal toepasbaar wordt gemaakt. In Noord-Brabant is een pilotstudy gestart waarbij geprobeerd wordt de informatie van beide instrumenten beter op elkaar aan te laten sluiten. Dit kan bijdragen aan een betere informatievoorziening ten behoeve van gezondheids- en zorgbeleid op lokaal en regionaal niveau. De vraag die we in de presentatie willen beantwoorden is: Hoe kan de informatievoorziening over de preventieve – en curatieve zorg beter op elkaar afgestemd worden ten behoeve van het zorgbeleid? Methode. De afstemming van de twee producten wordt onderzocht middels een pilotstudy. Bij verschillende beleidspartijen wordt geı¨ventariseerd welke indicatoren in de VAAM en de rVTV zouden moeten worden opgenomen om tot een betere informatievoorziening te komen over gezondheid en zorg. De indicatoren worden vervolgens getest op bruikbaarheid en zodoende uitgewerkt in de VAAM en de rVTV. Resultaten. De VAAM is vooral gericht op de eerstelijnszorg en de rVTV op gezondheidstoestand, zorg, gezondheidsdeterminanten en preventie. De twee producten kunnen op elkaar afgestemd worden door public health aspecten op te nemen in de VAAM en door zorggegevens op te nemen in de rVTV. Relevantie. Een samenhangende informatievoorziening over gezond en zorg is wenselijk voor partijen die gemoeid zijn met volksgezondheid en zorgbeleid. Conclusie. Een betere afstemming tussen de informatievoorziening in de VAAM en rVTV kan bijdragen aan een betere schatting van het benodigde (lokale) zorgaanbod.
Mondelinge presentatie 41 - Regionale VTV Op weg naar kwaliteitscriteria voor regionale volksgezondheidsrapportages M.J.H. van Bon-Martens1, L.A.M. van de Goor2, P.W. Achterberg3, J.A.M. van Oers3 1 Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Brabant/GGD Hart voor Brabant, Tilburg 2 Tranzo, Universiteit van Tilburg, Tilburg 3 Centrum VTV, RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Wettelijk dient lokaal gezondheidsbeleid gebaseerd te zijn op epidemiologisch inzicht in de gezondheidssituatie van de lokale bevolking. GGD’ en geven hier invulling aan door epidemiologisch onderzoek en rapportages. Er is echter geen systematisch overzicht van GGD-rapportages en de
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 41
TSG 88 / nummer 2
041
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties wijze waarop deze tot stand komen. Ze kunnen dan ook niet onderling op relevante karakteristieken worden vergeleken. Daarmee ontstaat de vraag wat een goede volksgezondheidsrapportage op regionaal en lokaal niveau nu eigenlijk karakteriseert. Wat zijn de belangrijkste kwaliteitscriteria voor regionale volksgezondheidsrapportages? Methode. We gebruikten concept mapping, een gestructureerde methode voor groepen om tot een conceptueel kader te komen voor planning en evaluatie. Daarbij wordt op een kwantitatieve wijze gezocht naar een ‘grootste gemene deler’ van verschillende opvattingen. In december 2009 zijn twee brainstormbijeenkomsten georganiseerd om kwaliteitscriteria voor regionale volksgezondheidsrapportages te benoemen. Relevante experts werden hiervoor geselecteerd op basis van verwachte diversiteit van opvattingen en geografische spreiding. De benoemde kwaliteitscriteria uit beide bijeenkomsten worden door het onderzoeksteam samengevoegd, ontdubbeld en aangevuld met criteria uit de literatuur. De uiteindelijke lijst wordt in januari 2010 door de deelnemers individueel geordend en geprioriteerd. Statistische bewerking van deze gegevens resulteert in de uiteindelijke conceptmap, als gedeeld theoretisch model voor een goede regionale volksgezondheidsrapportage in Nederland. Resultaten. In totaal werden door 34 experts 105 kwaliteitscriteria benoemd tijdens de twee brainstormsessies. Tijdens de presentatie worden de resultaten per onderzoeksfase besproken en wordt de uiteindelijke conceptmap gepresenteerd: een grafische weergave in een tweedimensionale ‘landkaart’ van de samenhang tussen en de relevantie van de criteria. Relevantie. De systematisch geconstrueerde conceptmap draagt bij aan de theorievorming over kwaliteit van regionale volksgezondheidsrapportages in Nederland en geeft handvatten om GGD-rapportages onderling te vergelijken op relevante karakteristieken. Het bevorderen van de kwaliteit van regionale volksgezondheidsrapportages draagt bij aan betere beleidsinformatie voor de Nederlandse gemeenten. Conclusies. Worden gegeven tijdens de presentatie.
Workshop 42 Preventie voor ouderen in de publieke gezondheidszorg: wat kunnen gemeenten bijdragen? J.B. Hutten, L.J. Heiden VWS, Den Haag e-mail:
[email protected] Gespreksleider: L. van der Heiden, Ministerie van VWS Sprekers: M. van Wieren (RIVM/VTV), B. Alberts (Vilans), K. Witte (RIVM/CGL) Ouderengezondheidszorg wordt opgenomen in de Wet publieke gezondheid. Dit betekent dat gemeenten zorg gaan dragen voor preventief gezondheidsbeleid voor 65-plussers. De vraag is hoe dit in de praktijk handen en voeten kan worden gegeven. Ouderengezondheidszorg speelt zich af op het snijvlak van preventie, curatie, verzorging en participatie. Binnen deze sectoren gebeurt al veel voor ouderen. Wat kan de publieke gezondheidszorg daaraan toevoegen? Welke interventies zijn zinvol bij ouderen? Hoe kunnen verbindingen met Wmo, eerstelijnszorg en AWBZ worden gelegd? En welke rol kunnen de gemeenten daarbij spelen?
In deze workshop gaan we op zoek naar antwoorden op deze vragen en verzamelen we ideee¨n, praktijk voorbeelden, tips en trucs. Als input voor deze gezamenlijke zoektocht, zal het RIVM, op basis van de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV), kort inzicht geven in de problematiek van ouderen; zal Vilans meer vertellen over het bestaande aanbod en de knelpunten daarbinnen en zal het Centrum Gezond Leven (CGL) toelichten wat er bekend is over de effectiviteit van preventieve interventies bij ouderen. Daarnaast worden verschillende gemeenten uitgenodigd die al de nodige ervaring op dit gebied hebben opgedaan. Deze workshop is niet alleen voor vertegenwoordigers van gemeenten interessant. Juist mensen die werkzaam zijn in andere relevante sectoren zoals de thuiszorg, de eerstelijnszorg, het welzijnswerk en verpleeg/verzorgingshuizen, worden uitgenodigd aan de discussie deel te nemen.
Workshop 43 De Gezondheidsmakelaar : een meerwaarde voor de ontwikkeling en uitvoering van lokaal gezondheidsbeleid? R. Kramer1, K. Stronks2, J. Harting2, J. ten Dam3, S. Akdemir1, H. Bazuin4, E. Bruinewoud4, A. de Graaf5, M. De Werd6, I. Joosen7, I. Koster8, R. Panis9, R. Proost10, M. Sevinga4, F. Van der Esch11, I. Vertooren6 1 GGD Regio Nijmegen, Nijmegen 2 AMC UvA, Amsterdam 3 NIGZ / Hogeschool Windesheim, Zwolle 4 GGD Groningen, Groningen 5 Bestuursdienst gemeente Den Haag, Den Haag 6 GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch 7 OCW Gemeente Den Haag, Den Haag 8 Gemeente ‘s Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch 9 Een Slingertouw / GGD Regio Nijmegen, Nijmegen 10 Gemeente Helmond, Helmond 11 GGD Brabant Zuid Oost, Helmond e-mail:
[email protected] Vanuit de wens om SEGV te verkleinen, is wijkgericht-werken met steeds meer aandacht voor gezondheid in pracht- of krachtwijken al enige jaren in opmars. In een aantal gemeenten wordt daarbij gee¨xperimenteerd met de inzet van gezondheidsmakelaars. Deze werken op wijkniveau aan de ontwikkeling en uitvoering van het lokale gezondheidsbeleid. Voorbeelden zijn te vinden in Den Haag, Den Bosch, Groningen, Helmond en Nijmegen. De makelaar is de schakel tussen partijen op lokaal niveau die werken aan welzijn en gezondheid. De taken bestaan uit het omzetten van vaak versnipperd aanbod op gebied van gezondheid in een samenhangende aanpak vanuit verschillende invalshoeken; bijdragen aan gezonde beleidsvorming en agendasetting. Daarnaast brengt de makelaar wensen en behoeften van professionals en bewoners in de wijk in kaart. Ofwel: de makelaar brengt vraag en aanbod samen. De diverse pilots laten zien dat daarbij verschillende accenten worden gelegd. De ene makelaar werkt aan gezondheid in brede zin, de ander aan een afgebakend thema als overgewicht. Soms staat een collectieve benadering centraal, in andere gevallen een combinatie van een collectieve met een individuele aanpak. En dan is er nog het onderscheid tussen de meer beleidsmatige
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 42
TSG 88 / nummer 2
042
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties opererende makelaar en de ‘doener’ in een steeds wisselende bestuurlijke context. Veel gemeenten overwegen de aanstelling van een gezondheidsmakelaar. In deze workshop maakt u kennis met drie praktijkvoorbeelden. We zoeken antwoord op vragen als: hoe geven we het concept van gezondheidsmakelaar in praktijk vorm? Wat levert het werk van de makelaar op? Komen vraag en aanbod samen? Wordt er meer integraal gewerkt? Wat schieten wijkbewoners er mee op? Wat zijn de randvoorwaarden om dit werk te laten slagen? Na een reflectie vanuit de theorie, gaan we graag met u in discussie. De vraag of de gezondheidsmakelaar een meerwaarde is voor de ontwikkeling en uitvoering van lokaal gezondheidsbeleid, staat daarbij centraal.
Workshop 44 Samenwerken bij preventie met de thuiszorg. Ervaringen van thuisorganisaties met samenwerking in een veranderende omgeving A.M. Fokker, J.C.H. Bakx Gezondheidsinstituut NIGZ, Woerden e-mail:
[email protected] In deze workshop staat de vraag centraal welke samenwerkingsmogelijkheden er zijn tussen de thuiszorg en andere lokale /regionale gezondheidsbevorderende instellingen: hoe pakt de thuiszorg anno 2010 het samenwerken in preventie aan? We laten zien dat samenwerking werkt en wat daarvoor nodig is. Werkvorm. Het programma start met een presentatie van praktijkvoorbeelden over regionale samenwerking. De presentaties zijn geı¨nspireerd op de Pecha Kucha (‘geroezemoes’), een Japans fenomeen. In 300 seconden doen de presentatoren hun verhaal. Daarna gaan de deelnemers ‘speeddaten’ bij de inleiders: zij verkennen of de aanpak voor hen interessant is. Zij wisselen ervaringen uit en leggen contacten. Op interactieve wijze worden de ervaringen vervolgens gedeeld. Zo kan ieder de kansen vertalen naar eigen organisatie. Inhoud. De preventie in de thuiszorg is volop in beweging. Er liggen talrijke kansen op het gebied van samenwerking. De thuiszorg kan goed inspelen op de toegenomen aandacht voor leefstijlaspecten in de sectoren zorg en behandeling; er is meer aandacht voor de ketenaanpak bij de preventie van chronische ziekten en er is meer aandacht voor de eigen verantwoordelijkheid van de burger bij het bevorderen van gezondheid en zelfmanagement. Van oudsher heeft de thuiszorg een belangrijke taak in de individuele – en groepsgerichte begeleiding. In toenemende mate spelen thuiszorgorganisaties ook een rol in het opzetten van preventieprogramma’s en in academische werkplaatsen. Hoe kunnen de verschillende partijen in de regio optimaal gebruik maken van de preventiekracht van de thuiszorg? Kader van de workshop is het ZonMw-programma ‘PreventieKracht dichtbij huis’ (2010-2012). Hierin staat samenwerking tussen thuiszorg en hun partners centraal. Doelgroep workshop: medewerkers van thuiszorgorganisaties (Gb-ers, staf/managers), medewerkers van GGD-en, eerstelijns organisaties (huisarts), patie¨ntenorganisaties. Organisatie en uitvoering: Gezondheidsinstituut NIGZ (J. Bakx en A. Fokker) Actiz (R. van Lier)
Rivas (De Gezonde regio) (A. Heijblom) Icare (M. de Boer / I. Zandt)
Workshop 45 Public Health dilemma’s bij de aanpak van Mexicaanse griep P.J. Van Dalen1, T. van Dijk1, M. Boer2, J. Doosje2 1 VWS, Den Haag 2 GGD Nederland, Utrecht e-mail:
[email protected] In april zagen we de eerste beelden op het journaal van Mexico stad. Het openbare leven was volledig stilgevallen. Er waren tientallen mensen overleden door een uitbraak van een nieuw en ogenschijnlijk zeer gevaarlijk griepvirus. Al snel dook het virus ook op in de VS en kondigde de WHO aan dat deze nieuwe griep zich over de hele wereld zou verspreiden. Op Koninginnedag 2009 werd het eerste ziektegeval van Mexicaanse griep in Nederland vastgesteld. Opeens werd de infectieziektebestrijding geconfronteerd met nieuwe dreigingen en dilemma’s. Moeten we uitgaan van het ergste en ingrijpende maatregelen treffen of moeten we afwachten? Is er op tijd voldoende vaccin? Wordt de bevolking niet onnodig ongerust gemaakt? Is de sector voldoende voorbereid op grieppandemie? Hoe kunnen zowel nationale als lokale overheden hierop zo goed mogelijk inspelen? Hoe ga je om met voor- en tegenstanders van je beleid en met tegengestelde belangen? Kloppen de draaiboeken? Hoe regelen we de samenwerking in de witte kolom, met de GGD, GHOR en andere ketenpartners? Hoe communiceer je over deze onzekerheden, zonder het vertrouwen van de bevolking te verliezen? In deze workshop bespreken we bovenstaande dilemma’s op een interactieve manier, met als doel hiervan te leren voor de toekomst. Er worden drie flitspresentaties gehouden over het nationale beleid, de lokale uitvoeringsaspecten en de communicatiestrategie tijdens deze pandemie. Aan de hand van stellingen wordt er een levendige discussie gevoerd over de dilemma’s. Deze workshop is voor een brede doelgroep interessant: beleids- en communicatiemedewerkers van gemeenten en GGD’en, maar ook voor bijvoorbeeld medewerkers van wetenschappelijke adviesorganisaties of organisaties die te maken kunnen krijgen met crises.
Workshop 45 Nieuwe Influenza A (H1N1): risicoperceptie en het nemen van preventieve maatregelen door het Nederlands publiek M. Bults1, D.J.M.A. Beaujean2, O. de Zwart1, G. Kok3, P. van Empelen4, J.E. van Steenbergen2, J.H. Richardus4, H.A.C.M. Voeten1 1 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam 2 RIVM/CIb/LCI, Bilthoven 3 Universiteit Maastricht, faculteit der Psychologie, Maastricht 4 Erasmus MC, afd. Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Hoe schat het Nederlands publiek het risico op Nieuwe Influenza A (H1N1) ofwel Mexicaanse griep in, is men bezorgd, en hoe kijkt men tegen preventieve maatregelen aan? Methode. Een representatief internetpanel heeft in mei, juni en
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 43
TSG 88 / nummer 2
043
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties augustus 2009 een online vragenlijst ingevuld. Het aantal respondenten betrof respectievelijk 456, 478 en 934. Naast trends over de tijd is gekeken naar voorspellende factoren van hoge intentie om maatregelen op te volgen die in de toekomst geadviseerd worden door de overheid. Resultaten. Het percentage respondenten dat Nieuwe Influenza als ernstig ervaart nam af van 64% (mei) tot 29% (augustus). Ervaren vatbaarheid nam toe van juni, toen 16% hoge vatbaarheid rapporteerden, tot augustus, toen dit gestegen was naar 30%. Gevoelens van angst namen af tussen mei en juni en bleven daarna stabiel. Een duidelijke toename was te zien in het aantal respondenten dat maatregelen nam (juni 14%; augustus 38%). Een hoge intentie om maatregelen te nemen bleek met name aanwezig bij oudere mensen (> 50 jaar: oddsratio (OR) 2,6; 95% BI 1,4-4,9); die meer angst ervaren (OR 2,2; 1,4-3,4); die Nieuwe Influenza als ernstig inschatten (OR 1,6; 1,1-2,4); die de maatregelen effectief achten (OR 2,6; 1,8-3,7); die zichzelf in staat achten de maatregelen uit te kunnen voeren (OR 21,5; 14,7-31,6) en die informatie van de overheid betrouwbaar vinden (OR 1,7; 1,2-2,6). Conclusies of aanbevelingen. Trends in risicoperceptie en gedrag kunnen grotendeels verklaard worden door het feit dat (inter)nationale gezondheidsautoriteiten in eerste instantie uitgingen van hoge case-fatality ratio’s. Voorspellers van een hoge intentie om maatregelen te nemen zijn in lijn met de theorie over gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. Inzicht in de risicoperceptie en (intentie tot) het nemen van preventieve maatregelen door het Nederlands publiek levert nuttige informatie op voor de (publieks)voorlichting rondom Nieuwe Influenza.
Workshop 46 Kansen en bedreigingen van preventie 2.0 op basis van het zorg 2.0- en web 2.0-denken M.J.E. Planken GGD Regio Nijmegen, Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De burger is mondiger, beter geı¨nformeerd en actiever betrokken bij alle zaken die hem persoonlijk en zijn leefomgeving aangaan, zoals zijn gezondheid. Op internet zoekt e´n vindt hij/zij veel informatie. Is deze informatie wel correct en welke keuzes worden op basis hiervan gemaakt? Sinds jaar en dag heeft de overheid vanuit haar collectieve preventietaak leefstijlprogramma’s opgezet om de gezondheid van haar burgers te verbeteren. De tijd is rijp om deze programma’s open te gooien en de burger mee te laten denken over het oplossen van zijn eigen gezondheidsproblemen en die van de bevolking in het algemeen. In deze workshop worden de kansen en bedreigingen geı¨nventariseerd rond de belofte die ‘‘zorg 2.0-denken’’voor preventie 2.0 biedt. Hiermee wordt bedoelt dat de burger actief via het internet wordt betrokken bij het opzetten, uitvoeren en evalueren van zorg en preventieprogramma’s. De mogelijkheden van internet zijn eindeloos groot, maar draagt het bij aan de zelfredzaamheid en empowerment van de burger? De manieren waarop dit zou kunnen worden in deze workshop besproken en bediscussieerd. Presentatie. In een presentatie worden zorg 2.0 en preventie 2.0 uitgelegd aan de hand van voorbeelden zoals HPV- en griep-
vaccinatiecampagnes, alcoholpreventieprogramma’s en www.AED4.EU. Daarnaast worden vergezichten gepresenteerd. Discussie. Het publiek wordt uitgedaagd een kansen/bedreigingen analyse te maken op basis van zorg 2.0 en preventie 2.0 casussen. Bijvoorbeeld het nieuwe regionale alcoholmatigingsproject in de regio Nijmegen. Middels een ‘Twitter-backchannel’ wordt de mogelijkheid geboden om de een breder publiek aan de discussie te laten deelnemen (principe van ‘The wisdom of the crowd’). Is het effectief om burgers te laten op deze nieuwe manier te laten participeren in de collectieve aanpak van leefstijlgebonden risico’s als alcoholmatiging en rookpreventie? Hoe kunnen we alert zijn op risico’s van crowd-sourcing die effecten te niet doen of zelfs tegenwerken?
Workshop 47 Verbinden van preventie, curatie en welzijn in de wijk, hoe doe je dat? A. A. Eyck1, E.S. Quak2, E. Vogelzang3, P.M.M. van Wezel4 1 LVG, Utrecht 2 GG&GD Utrecht, Utrecht 3 Gezondheidscentrum Samen Beter, Den Bosch 4 Overvecht GEZond!, Utrecht e-mail:
[email protected] Sinds enige tijd staat de verbinding preventie en curatie, maar ook het verminderen van de sociaal-economische gezondheidsverschillen, hoog op de wensenlijst van VWS. Inmiddels is dit thema goed door het ‘veld’ opgepakt. Maar hoe doe je dat nu in de praktijk? De noodzaak voor het verbinden van de preventie aan de eerstelijnszorg wordt het zwaarst gevoeld in achterstandswijken. In deze wijken is vaak sprake van een opeenstapeling van samenhangende sociale en gezondheidsproblemen. Individuele hulpverleners kunnen die problemen niet aan. Samenwerking is er noodzakelijk. Verbinden van de eerste lijn met preventie en welzijn ligt dan voor de hand. Hoe ziet dat er in de praktijk uit? Zijn er standaardoplossingen of is juist maatwerk vereist? Hoe krijg je beweging bij partijen? Hoe leg je duurzame verbindingen met uiteenlopende spelers als GGD, welzijn, eerste lijn, zorgverzekeraar, JGZ, gemeente en woningcorporatie? In deze workshop worden twee verschillende benaderingen gepresenteerd: de integrale aanpak in Utrecht Overvecht en de meer kleinschalige opzet vanuit een gezondheidscentrum in Den Bosch. In Overvecht zetten de geı¨ntegreerde eerste lijn (Overvecht GEZond!) en de gemeente Utrecht, samen met de zorgverzekeraar (Agis), welzijn en GGZ, in op verbeteren van de gezondheid van de inwoners. De aanpak richt zich met name op de groep volwassenen met vage lichamelijke klachten en een grote zorgvraag. Het Gezondheidscentrum Samen Beter voelt evenzeer de noodzaak om in het belang van de patie¨nten nauwer met anderen samen te werken. Via het wijknetwerk wordt actief met talloze instellingen samengewerkt (zorg, welzijn, maatschappelijke opvang, preventie, onderwijs en dienstverlening). Maar het gaat ook verder. Zo is onlangs het CJG in het centrum gevestigd. Vervolgens zal met de deelnemers aan de workshop gesproken worden over het samenwerken vanuit verschillende domeinen.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 44
TSG 88 / nummer 2
044
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Hoe gaat dat in de praktijk? Is het mogelijk om algemene succesfactoren en belemmeringen te benoemen of is alleen maatwerk mogelijk?
Mondelinge presentatie 48 – Allochtonen Project Vitamine D: een voorbeeld van wijksamenwerking tussen public health en curatieve zorg A.H.A. van den Broek, G.H. de Geus GG&GD Utrecht, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Utrechtse huisartsen in de wijk Overvecht waar veel allochtone gezinnen wonen, constateren frequent vitamine D-tekort bij allochtone vrouwen. Adviezen vanuit de huisartsenkliniek (gebruik supplementen, gedragsadviezen: voldoende zonlicht) worden vaak niet opgevolgd. Tekort aan vitamine D leidt tot vermoeidheid, spierpijn en osteoporose. Vraagstelling was hoe de zelfzorg bij de doelgroep te versterken, zodanig dat het leidt tot vermindering van huisartsconsulten. Gebruikte aanpak. Vanaf september 2009 werken huisartsen, dietiste en wijkgezondheidswerker van de GG&GD aan een samenhangend pakket van interventies: . Collectieve pereventie middels voorlichting/educatie . Tijdig signaleren en herkennen van klachten en screenen op tekort . Behandeling en advies door de huisarts . Verhoging van therapietrouw Lokale opbrengsten. . De eerste-lijn heeft een protocol voor screening en behandeling opgesteld, waarover alle huisartsen in de wijk zijn geinformeerd. . Een publieksfolder ter ondersteuning van de persoonlijke adviezen aan patie¨nten . Een publiekscampagne (informatiebijeenkomsten in verschillende setings in de wijk, met actieve particpatie van doelgroep opgezet). Relevantie. . Vitamine D-tekort wordt een steeds belangrijker gezondheidsitem. . Ontwikkeling van samenwerking tussen openbare gezondheidszorg (collectieve preventie) en eerstelijn, als onderdeel van ontwikkeling ‘Gezonde Wijk’ Conclusies. . Bereik onder doelgroep en effecten op dit moment nog onbekend (wordt onderzocht) . Samenwerking van beide sectoren is vruchtbaar, maar vereist veel inzet wat betreft visie op zelfzorg, doorvoeren van veranderingen.
Mondelinge presentatie 48 – Allochtonen Cultureel competente diabeteseducatie; wat is de mening van de allochtone patie¨nt? Y.J.F.M. Jansen1, A. Wijsman-Grootendorst2, P.J.M. Uitewaal3, P.H.L.M. Geelhoed-Duijvestijn4 1 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 2 Diabetes Zorg Haaglanden, Den Haag 3 GGD Den Haag, Den Haag
4
Medisch Centrum Haaglanden & Diabetes Zorg Haaglanden, Den Haag e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. De incidentie en prevalentie van diabetes type 2 in Nederland onder allochtonen is hoog en de metabole instelling is minder goed. Diverse initiatieven worden ontplooid om hierin verbetering te verkrijgen, zoals de inzet van praktijkondersteuners en allochtone zorgconsulenten en diabeteseducatie in eigen taal, maar deze blijken niet of nauwelijks effectief. De wensen en/of behoeften t.a.v. diabeteszorg van allochtone patie¨nten blijft vaak onderbelicht. D.m.v. een focusgroep studie is onderzocht hoe cultuur competente diabeteseducatie kan worden afgestemd op allochtone DM2 patie¨nten. Methode. In buurthuizen in Den Haag zijn 7 semi-gestructureerde focusgroep interviews gehouden, onderverdeeld naar geslacht en etniciteit (Turks, Marokkaans en Surinaams-Hindostaans), o.l.v. interviewers van zelfde etnische achtergrond. De interviews zijn opgenomen en verbatim uitgewerkt in het Nederlands. Analyse van data heeft cyclisch plaatsgevonden. Thema’s waren: hoe wordt (dagelijks) omgegaan met diabetes, hoe worden leefstijladviezen in het dagelijks leven geı¨ntegreerd, waar worden moeilijkheden ervaren, welke sociale steun wordt daarbij ervaren, en wensen en behoeften met betrekking tot diabeteszorg die momenteel wordt ontvangen. Resultaten. De aanbevolen leefstijladviezen zijn moeilijk inpasbaar in het dagelijks leven, door moeilijkheid van het doorbreken van culturele normen en waarden (schaamte over ziekte, korte termijn denken, steun aan/van familie), door wantrouwen in Westerse gezondheidszorg en/of door het gemis van praktische vaardigheden om de bestaande leefstijl te doorbreken (kooklessen, sociale steun door lotgenoten). Relevantie voor praktijk. Om cultuur competente en patie¨ntgerichte diabeteseducatie te organiseren is het belangrijk dat de diabeteszorg aansluit bij de wensen en/of behoeften aan ondersteuning van (allochtone) patie¨nten. DM2 patie¨nten dienen praktisch te worden gefaciliteerd in het doorbreken van bestaande leefstijlgewoonten. Conclusies. Uit deze studie kan geconcludeerd worden dat cultuur competente en patie¨ntgerichte diabeteseducatie d.m.v. kennisoverdracht in educatieprogramma’s alleen niet voldoende is, maar dient te worden gecombineerd met praktisch begeleiding (zoals bijv. cultuur competente kooklessen) en/of lotgenotencontact (bijv. peer support groepen) om zo zelfzorg te bevorderen.
Mondelinge presentatie 48 – Allochtonen Actiebegeleidend onderzoek bij een leefstijlinterventie ter preventie van diabetes: van praktische start naar theoretische onderbouwing W.M. van Wijhe, R. Corstjens GGD Amsterdam, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Veel leefstijlinterventies starten als klein project vanuit de praktijk. Voor de GGD Amsterdam geldt dit voor de cursus Diabetes Voorkomen voor oudere Turken en Marokkanen. Deze leefstijlinterventie ter preventie van diabetes bestaat uit 4 bijeenkomsten door een vetc-er. Aansluitend wordt een structureel wekelijks beweegaanbod per groep in de wijk
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 45
TSG 88 / nummer 2
045
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties georganiseerd. Kenmerkend voor deze interventie is de nauwe samenwerking met en betrokkenheid van de doelgroep, o.a. door de inzet van contactpersonen/sleutelfiguren van zelforganisaties. Vanwege het succes van de cursus bestaat er behoefte aan een theoretisch goede beschrijving om te kunnen besluiten of de interventie op grotere schaal geı¨mplementeerd kan worden. Methode. In 2009 is actief ingezet op een kwaliteitsverbetering door theoretische onderbouwing en effect- en procesevaluatie. Daarnaast is actiebegeleidend onderzoek ingezet: bevindingen uit de literatuur, diepte-interviews en uitvoeringspraktijk leveren verbeterpunten voor de interventie. Op basis van de resultaten wordt een handboek samengesteld ten behoeve van herhaalbare uitvoering. Resultaten. Het actiebegeleidend onderzoek heeft tot nu toe geleid tot de volgende verbeteringen: . Uitbreiding van instructie/bijscholing voor de uitvoerders van de cursus over het programma . Aanpassing van het programmaprotocol, met smart geformuleerde doelen per bijeenkomst en te hanteren methoden en materialen . Transparante verdeling van taken en verantwoordelijkheden . Versterken van de aansluiting van de cursus op het beweegaanbod door intensivering van de toe leiding en opvang door de beweegdocent . Een protocol voor acquisitie en werving . Verheldering van de verwachte bijdragen van de zelforganisaties Relevantie voor praktijk. Door de hoge prevalentie van diabetes en ongezonde leefstijl bij Turken en Marokkanen bestaat grote behoefte aan onderbouwde preventieve interventies die op hun specifieke (gedrags)determinanten zijn toegesneden. Aanbevelingen. Breng eerst in kaart wat er gebeurt en wie waarvoor verantwoordelijk is. Koppel voortdurend terug zodat beslissingen over verbetering kunnen worden genomen. Leg de gemaakte afspraken steeds vast. Trefwoorden: actiebegeleidend onderzoek, interventieontwikkeling, migranten, praktijkgericht, innovatief.
Mondelinge presentatie 48 – Allochtonen Relationele en seksuele vorming: je kan niet vroeg genoeg beginnen! M. Kleywegt, L.L. Heijink, M. Weltens GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Rotterdam is in veel opzichten een voorloper in de aanpak van grote stedenproblematiek. De Maasstad durft. De GGD Rotterdam-Rijnmond ondersteunt scholen al een aantal jaren bij de structurele aanpak van gezondheidsthema’s. En heel gewaagd: ook op het gebied van relaties en seksualiteit! Probleemstelling. Seksueel overschrijdend gedrag is tegenwoordig een bekend begrip. In mediaberichten worden vooral de negatieve gevolgen van seksualiteit onderstreept: tienerzwangerschappen, loverboys, groepsverkrachtingen en homointolerantie. Voor opvoeders is dit de belangrijkste reden om te praten over relaties en seksualiteit. En dat is jammer. Gezond relationeel en seksueel gedrag wordt hiermee onderbelicht. Wat is dan gezond seksueel gedrag? En vooral: hoe kunnen wij in
een stad als Rotterdam onze kinderen helpen zich hierin te bekwamen? Bij seksuele opvoeding denken veel volwassenen aan het geven van informatie over geslachtsgemeenschap en dus aan voorlichting die pas rond de puberteit ingezet zou moeten worden. Echter, relationele en seksuele vorming is veel breder en begint al in de wieg. Methode. Omdat kinderen volop bezig zijn met het ontwikkelen van hun gedrag, is het goed om op jonge leeftijd structureel op relationele en seksuele vorming in te zetten. Kinderen staan open voor nieuwe informatie en hebben geen moeilijk doorbreekbare gedragspatronen. Bovendien krijgen kinderen veel, en soms onjuiste informatie over seksualiteit. Daarom is het belangrijk dat kinderen leren dat seksualiteit te maken heeft met respect voor elkaar, met gevoelens en met normen en waarden. Vanuit deze achtergrond steekt GGD Rotterdam-Rijnmond in op het implementeren van een doorlopende leerlijn relationele en seksuele vorming. Er wordt al gestart in groep 1 van het basisonderwijs. Resultaten. Het resultaat is een succesvol programma. Binnen de Gezonde School Rijnmond methodiek, waarmee planmatigheid en continuı¨teit is gewaarborgd, heeft dit thema een prominente plaats. Aanbevelingen. Sleutelwoorden zijn: primaire preventie, structurele inzet en een integrale aanpak. Hoe? Dat hoort u tijdens onze gecombineerde presentatie.
Mondelinge presentatie 49 – Omgeving Vitamine G: de mate waarin groen bijdraagt aan de gezondheid J. Maas1, A.E. van den Berg2, S. de Vries2 1 EMGO Instituut, Amsterdam 2 Alterra, Wageningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Veel mensen denken dat wonen in een groene woonomgeving gezonder is dan wonen in een meer stedelijke omgeving. Wetenschappelijk bewijs voor een dergelijk relatie is echter schaars. In het Vitamine G-onderzoeksprogramma is daarom onderzocht of de hoeveelheid groen in de woonomgeving gerelateerd is aan gezondheid. Zo ja, hoe kunnen we die relatie dan verklaren? Methode. Voor het onderzoek zijn resultaten van de Tweede Nationale Studie van Ziekten en Verrichtingen in de Huisartsenpraktijk (NS2) gecombineerd met gegevens van het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland (LGN4). In het LGN4 staat van iedere cel van 25 bij 25 meter in Nederland wat het dominante type grondgebruik is. Op basis daarvan is de hoeveelheid groen in een straal van 1 km en een straal van 3 km om het huis berekend. Met behulp van multilevel-analyse zijn vervolgens de relaties onderzocht. In de analyses is gecontroleerd voor demografische en sociaaleconomische achtergrondkenmerken. Resultaten. Uit het onderzoek blijkt dat mensen met meer groen in hun woonomgeving zich gezonder voelen en ook daadwerkelijk gezonder zijn. Dit komt met name doordat mensen die meer tijd doorbrengen in een groene woonomgeving sneller herstellen van stress. Maar ook ‘bewegen’ en ‘sociale contacten’ verklaren een deel van de heilzame werking van groen. Relevantie voor beleid en wetenschap. De resultaten van het Vitamine G onderzoek laten zien dat groen me´e´r is dan een luxe
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 46
TSG 88 / nummer 2
046
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties product, het werkt gezondheidsbevorderend. Dit pleit voor meer aandacht voor groen in de woonomgeving bij het inrichten van wijken en steden. Daarnaast zou de Nederlandse gezondheidszorg groen actiever kunnen inzetten voor de gezondheid van patie¨nten. Conclusies of aanbevelingen voor collega’s. Vervolgonderzoek naar de relatie tussen groen en gezondheid kan zich het beste richten op de hoeveelheid en het soort groen dat nodig is om gezondheid te verbeteren.
Mondelinge presentatie 49 – Omgeving Fysieke omgevingskenmerken en buiten spelen bij kinderen: de rol van leeftijd en geslacht M.J. Aarts1, W. Wendel-Vos2, L.A.M. van de Goor3, J.A.M. van Oers4, A.J. Schuit5 1 Universiteit van Tilburg / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Tilburg 2 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven 3 Universiteit van Tilburg, Tilburg 4 Universiteit van Tilburg / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu / WHO, Bilthoven 5 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu / VU Amsterdam, Bilthoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Veel kinderen bewegen te weinig en dit heeft nadelige gevolgen voor hun gezondheid. Regelmatig buiten spelen kan bijdragen aan een actieve leefstijl voor kinderen. Uit onderzoek is gebleken dat fysieke omgevingskenmerken gerelateerd zijn aan de tijd die kinderen besteden aan buiten spelen, maar het is niet bekend of deze relatie verschillend is voor jongens en meisjes van verschillende leeftijden. Methode. Middels schriftelijke vragenlijsten uitgezet onder 6.470 ouders van basisschoolkinderen is nagevraagd hoe ouders de fysieke omgeving van hun kind ervaren en hoeveel hun kind buiten speelt. Bivariate en multivariate Poisson GEE analyses werden uitgevoerd om de relatie tussen beiden te kwantificeren bij jongens en meisjes van verschillende leeftijdsgroepen (3-6, 7-9 en 10-13 jaar). Resultaten. Resultaten worden uitgedrukt in de factor waarmee het buiten spelen toe- of afneemt naarmate de omgevingsvariabele met 1 unit toeneemt (Relative Rate). Het wonen in een binnenstadswijk was negatief gerelateerd met buiten spelen in vijf van de zes subgroepen (RR 0,72-0,82, p<0,05). Andere fysieke omgevingskenmerken zoals de diversiteit van routes, verkeerssituatie en afstand tot faciliteiten waren alleen gerelateerd aan buiten spelen in bepaalde subgroepen van kinderen. Deze relaties waren dus afhankelijk van leeftijd en geslacht van het kind. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Dit onderzoek toont aan dat fysieke omgevingsfactoren gerelateerd zijn aan het activiteitenpatroon van kinderen. Bij het vormgeven van het lokale (gezondheids)beleid, kan de gemeente daarom rekening houden met de fysieke omgeving waarin kinderen leven en op die manier een actieve leefstijl bevorderen. Conclusie. Deze studie bevestigt dat fysieke omgevingskenmerken gerelateerd zijn aan het buiten speelgedrag van kinderen, maar dat deze relaties verschillen voor jongens en meisjes van verschillende leeftijd. In het vormgeven van lokaal (gezondheids)beleid en het inrichten van de openbare ruimte zal
een gemeente dus rekening moeten houden met de behoeften van verschillende subgroepen van kinderen.
Mondelinge presentatie 49 – Omgeving Een actieve leefomgeving voor kinderen: succes- en faalfactoren van intersectorale samenwerking M.J. Aarts1, A.J. Schuit2, J.A.M. van Oers3, L.A.M. van de Goor4 1 Universiteit van Tilburg / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu,, Tilburg 2 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu / VU Amsterdam, Bilthoven 3 Universiteit van Tilburg / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu / WHO, Bilthoven 4 Universiteit van Tilburg, Tilburg e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Intersectoraal beleid is een veelbelovende strategie om de omgeving beweegvriendelijker in te richten en bewegingsarmoede onder jeugd te bestrijden. In de praktijk blijkt echter dat intersectorale samenwerking op gemeentelijk niveau moeizaam van de grond komt. Dit onderzoek brengt in kaart wat succes- en faalfactoren zijn in dit proces. Methode. In vier Nederlandse gemeenten werd een beleidsanalyse uitgevoerd binnen beleidsvelden die van invloed zijn op het beweegvriendelijk inrichten van de omgeving voor kinderen (Volksgezondheid, Sport, Jeugd & Onderwijs, Ruimtelijke Ordening, Verkeer en Vervoer, Veiligheid). Naast het screenen van geschreven beleidsdocumenten, werden semigestructureerde interviews afgenomen onder beleidsambtenaren van de diverse sectoren. Resultaten. Alhoewel veel beleidsambtenaren zich dit niet bewust zijn, heeft het beleid van vrijwel iedere onderzochte sector invloed op de omgevingskenmerken die gerelateerd zijn aan lichaamsbeweging bij kinderen. Bovendien hebben alle respondenten een positieve houding ten aanzien van intersectorale samenwerking. Toch blijkt dat slechts in twee gemeenten structureel wordt samengewerkt en dat bepaalde sectoren hierbij ondervertegenwoordigd zijn. Als mogelijke succes- en faalfactoren worden genoemd: gebrek aan tijd en overzicht van beleidsplannen van andere sectoren, het (niet) voorhanden zijn van concrete oplossingen en het (niet) tijdig in het proces betrokken worden, gebrek aan politieke prioriteit en conflicterende belangen tussen sectoren. Relevantie beleid, wetenschap of praktijk. Meer inzicht in de succes- en faalfactoren van intersectorale samenwerking kan gemeenten helpen bij de totstandkoming van intersectoraal beleid gericht op een gezonde omgeving. Conclusie. Aangezien veel beleidsambtenaren zich niet bewust zijn van het effect van het beleid van hun sector op de beweegvriendelijkheid van de omgeving, is het wenselijk deze bewustwording met concrete voorbeelden te vergroten. Ook de zichtbaarheid van beleidsplannen zou vergroot moeten worden, zodat er tijdig rekening gehouden kan worden met de mogelijke effecten van het beleid op beweging. Daarnaast dient op politiek-bestuurlijk niveau prioriteit te worden gegeven aan dit thema.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 47
TSG 88 / nummer 2
047
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 49 – Omgeving Preventie Verzekerd: preventie die werkt! Zorgverzekeraar CZ en Tranzo (UvT) onderzoeken effect van financiele prikkels J. Kaper1, L.A.M. van de Goor2, J.J.P. Mathijssen2 1 CZ, Sittard 2 Tranzo (UvT), Tilburg e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Het samenwerkingsverband ‘Preventie Verzekerd’ van Tranzo en Zorgverzerkeraar CZ heeft als doel door wetenschappelijk onderzoek te komen tot effectieve preventie binnen de zorg. Welke vormen van individuele preventie zijn kosten-effectief en hoe kunnen ze effectief worden geı¨mplementeerd? Daarbij speelt het beter bereiken en motiveren van mensen tot een (blijvend) gezondere leefstijl een cruciale rol. Hiertoe wil CZ o.a. experimenteren met financie¨le prikkels bij chronisch zieken. Veel chronische aandoeningen hangen samen met een ongezonde leefstijl. Zo dient overgewicht te worden aangepakt om de groei van diabetes type 2 tegen te gaan. Een integrale leefstijlinterventie vanuit de eerste lijn waarmee voeding en beweegpatroon blijvend veranderen, lijkt het effectiefst. Hardnekkig probleem is dat de risicogroep slecht wordt bereikt, moeilijk is te motiveren tot deelname aan en volhouden van de interventie. De Nederlandse Obesitas Kliniek (NOK) ontwikkelde een integrale leefstijlinterventie voor mensen met overgewicht en diabetes. Deelnemers die het NOK-programma niet afmaken moeten een bedrag van b200 aan CZ terugbetalen. Methode, resultaten en conclusie. In een kleinschalige pilot liet de interventie positieve effecten op diabeteswaarden zien. Diabetesmedicatie werd teruggebracht en het ziekteverloop positief beı¨nvloed. CZ en Tranzo onderzoeken in een grootschaliger pilot of dit resultaat wordt bevestigd, of het programma kosteneffectief is en wat de invloed van de financie¨le prikkel is om mee te blijven doen aan het programma. Daarnaast zullen de (on)mogelijkheden om een gezonde leefstijl te bevorderen via (positieve) financie¨le prikkels onderzocht worden binnen andere bestaande experimenten bij CZ. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Het NOK-onderzoek draagt bij aan de besluitvorming over opname van deze interventie in het (aanvullend) pakket. Uitgebreider onderzoek levert kennis op over korte en lange termijn effecten van financie¨le prikkels.
Mondelinge presentatie 50 – Wijk-preventie-curatie Meer Samen in Praktijk (MSiP): Unieke samenwerking tussen zorg, welzijn en preventie in Heerlense krachtwijk A.J.M. Vermeer1, A. ten Kate2, I. van den Elsen3, B. Hesdahl1 1 GGD Zuid Limburg, Geleen 2 Fysiotherapeutenmaatschap Lahaye, Schmetz en ten Kate, Heerlen 3 Alcander, Heerlen e-mail:
[email protected] Lokaal knelpunt. MSP is een krachtwijk in Heerlen met sociale, financie¨le en maatschappelijke achterstand t.o.v. overige wijken in Heerlen en Zuid-Limburg. Zorgverleners en andere professionals die werkzaam zijn in deze wijk constateren hiaten in de zorgverlening, met name voor mensen in kwetsbare posities.
Ondanks dat er verschillende goede initiatieven in de wijk opgestart zijn, ontbreekt een goede organisatiestructuur op wijkniveau die een structurele samenwerking tussen zorgverleners, andere professionals en wijkbewoners mogelijk maakt. Een aantal ingredie¨nten van het blok ORGANISEREN van het Referentiekader (Saan & de Haes, 2005) was in de wijk aanwezig, zoals een bevlogen natuurlijke leider (leiderschap) en een netwerk van professionals die willen investeren in een betere samenwerking (netwerk). Er ontbrak echter nog voldoende menskracht (menskracht) met de juiste expertise en deskundigheid (kennis). Nadat de doelstellingen en strategie duidelijk waren beschreven in een breed gedragen plan van aanpak (strategie), was de gemeente bereid om hierin te investeren. Gebruikte aanpak. MSiP staat voor Meer Samen in Praktijk in de buurt MSP. Het biedt een structuur waarbinnen 32 professionals samen werken aan een levensloopbestendige en gezonde buurt. Centraal staat de verbinding tussen de zorg, welzijn en preventie. Er is gekozen voor een coo ¨rdinerend kernteam, bestaande uit de GGD, een welzijnsinstelling en een zorgverlener uit de wijk. Dit kernteam functioneert als linkage system (Rogers, 2003) en organiseert de verbinding door de dialoog aan te gaan met de drie werkvelden. Lokale opbrengsten. De werkwijze heeft een duurzame samenwerkingsstructuur opgeleverd die aansluit bij bestaande professionele coalities en wijkcoalities en die geı¨ndiceerde preventie verbindt aan care en cure. Relevantie voor praktijk. Zorgverleners geven aan dat ze collega-professionals in de wijk beter weten te vinden en dat doorverwijzing gemakkelijker verloopt. Aanbevelingen voor collega’s. Investeer in een goede samenwerkingsstructuur en analyseer welke voorwaarden voor een goede samenwerkingstructuur al aanwezig zijn.
Mondelinge presentatie 50 – Wijk-preventie-curatie Doornakkers Gezond! Aanpak van slechte gezondheid door preventie en curatie in Eindhovense Krachtwijk K.F.J. Spijkers1, J.A. Cosijn2, E. Scheel3 1 GGD Brabant-Zuidoost, Helmond 2 Gemeente Eindhoven, Eindhoven 3 Gezondheidscentrum De Akkers, Eindhoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Bewoners van de Eindhovense krachtwijk Doornakkers scoren t.a.v. gezondheid een stuk minder gunstig in vergelijking met de rest van Eindhoven. Dit was aanleiding om ‘Aanpak van slechte gezondheid’ te kiezen als e´e´n van de drie gemeentelijke krachtwijkthema’s in Doornakkers. In samenwerking tussen gemeente Eindhoven, GGD BrabantZuidoost en Gezondheidscentrum De Akkers is het plan van aanpak ‘Doornakkers Gezond! 2009-2012’ opgesteld. Methode. De aanpak in Doornakkers bestaat uit drie pijlers: 1. Gezonde bewoners door gezonde leefstijl: via preventieactivitieiten van het wijkgezondheidsproject ‘Gezond in de buurt’ (loopt ook in zeven andere Eindhovense buurten) en in het Trefpunt Doornakkers Gezond! in het gezondheidscentrum (informatie en advies over gezonde leefstijl, beweegprogramma’s, voorlichting en cursussen). 2. Gezonde en veilige sociale en fysieke leefomgeving: door de leefomgeving groener, beweegvriendelijker en uitnodigend voor ontmoeting te maken. 3. Beschikbare en toegankelijke zorg met ondersteuning van het
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 48
TSG 88 / nummer 2
048
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties gezondheidscentrum: inzet van Turkse zorgconsulent, gebruik van glasvezel voor ict en zorg. Resultaten. Doornakkers Gezond! is in 2008 gestart met beweegprogramma’s in het gezondheidscentrum en gezondheidsactiviteiten in de buurt. Van oktober 2008 t/m augustus 2009 hebben 102 personen een intakegesprek gehad voor een beweegprogramma; de helft heeft vervolgens het programma doorlopen. In dezelfde periode zijn 138 consulten uitgevoerd door de Turkse zorgconsulent en werden voorlichtingscycli georganiseerd. Na de verhuizing van het gezondheidscentrum wordt het preventieaanbod binnen het centrum verder uitgebreid. Relevantie. Het beoogde eindresultaat van Doornakkers Gezond! is een betere gezondheidtoestand van de buurt en haar bewoners. Om dit te bereiken, wordt ingezet op een intersectorale aanpak met een breed aanbod van gezondheidsbevorderende activiteiten waarbij samengewerkt met alle relevante partijen in de stad waarbij preventie- en curatie zoveel mogelijk met elkaar verbonden worden.
Mondelinge presentatie 50 – Wijk-preventie-curatie Precura helpt kleurrijke schilderswijk aan een gezonde leefstijl F. Moazzeni Stichting Preventie & Curatie (Precura), Den Haag e-mail:
[email protected] Nog steeds zijn de verschillen tussen achterstands-en welstandswijken onacceptabel groot. De achterstandswijk Schilderswijk in Den Haag kampt met hetzelfde probleem. De aanpak van gezondheidsachterstand behoeft in algemene zin een inzet op het bevorderen van een gezond gedrag, een gezonde leefomgeving en een goed toegankelijke eerstelijns gezondheidszorg. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 14 tot 21% van de mensen in deze wijken zeer inactief is. In Den Haag betekent dit tussen de 67.000 en 100.000 bewoners die door bewegingsarmoede aantoonbaar gezondheidsrisico lopen. Vooral veel laag opgeleiden, werklozen, WAO’ers en migranten zijn zeer inactief. Inwoners uit de grote steden, en dan vooral de bewoners van achterstandswijken, zijn minder gezond dan de inwoners van de rest van Nederland. Wanneer de huidige trends zich voortzetten, zal de gezondheidstoestand van bewoners van achterstandswijken in de grote steden ook in de toekomst achterblijven bij de rest van Nederland. Stimuleren van gezond gedrag, meer gerichte aandacht voor de leefstijl en leefomstandigheden van mensen met een lage SES en vasthouden van aandacht voor de gezondheid van ouderen zijn middelen om de gezondheidsachterstanden te verminderen. Stichting Preventie en Curatie (Precura) in de Schilderswijk is een krachtig instrument en ankerpunt in de ‘gezonde wijkaanpak’. De fysieke en laagdrempelige Precura in de wijk stimuleert gezondheidsveranderingen en draagt uiteindelijk bij aan een meer gezonde leefwijze. Dit gebeurt door het geven van de gezondheidscursussen van BOR (Bewegen Op Recept), maar ook geven van vele voorlichtingen (VETC, Voorlichting in Eigen Taal en Cultuur) over diverse (gezondheid) thema’s en inzet van zorgconsulenten in divers praktijken.
Mondelinge presentatie 50 – Wijk-preventie-curatieBewegen in de wijk: samenwerking tussen GGD en eerstelijns gezondheidszorg V. van der Meer1, E.M. van Driel2, J.S. de Kanter3, H.M. Beekhuizen2, J.A.H. Eekhof3, A.J. Poot4, B.J.C. Middelkoop4, W.J.J. Assendelft4 1 Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden 2 GGD Hollands Midden, Leiden 3 Universitaire Model Praktijk Stevenshof, Leiden 4 Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde LUMC, Leiden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Beweeginterventies worden idealiter toegesneden op de behoefte van de patie¨nt afhankelijk van het lokale aanbod (NHG standaard ‘cardiovasculair risicomanagement’). Uit het rapport ‘Beschouwing Leeflijnen Zuid-Holland Noord’ door de GGD Hollands Midden (HM) blijkt dat het lokale beweegaanbod te weinig bekend is en een gering bereik heeft. In een gezamenlijk project van GGD HM en gezondheidscentrum Stevenshof (Universitaire Model Praktijk) inventariseerden wij het beweegaanbod in de wijken Stevenshof en Morskwartier te Leiden en de motivatie van patie¨nten om meer te bewegen. Methode. 1. Inventarisatie van beweegaanbod: op internet, in lokale gidsen en in de buurtcentra Stevenshof en Morskwartier. 2. Vragenlijstontwikkeling en -onderzoek over overgewicht, motivatie tot bewegen en geschiktheid van het lokale beweegaanbod ingevuld door volwassen spreekuurbezoekers van gezondheidscentrum Stevenshof en door afhakers van een eerdere groepsinterventie. Resultaten. In de wijk Stevenshof zijn 30 beweegaanbieders: 22 met groepsaanbod, 4 met individueel en 4 met gemengd aanbod. 72 patie¨nten vulden de vragenlijst in: 49 spreekuurbezoekers en 23 (van in totaal 40) afhakers. 55 patie¨nten (76%) hadden overgewicht (BMI>25). Een meerderheid (68%) was gemotiveerd om meer te gaan bewegen (score 6 of hoger op 10puntsschaal), hiervan gaf (78%) procent aan vertrouwen te hebben dat het lukt om meer te gaan bewegen. Passend beweegaanbod was aanwezig voor 62 (86%) van de deelnemers. Conclusie. Lokaal is ruim en gevarieerd beweegaanbod aanwezig. Een meerderheid van respondenten kampt met overgewicht is gemotiveerd om meer te bewegen en ziet hiervoor passende mogelijkheden in de wijk. Relevantie voor praktijk. Samenwerking tussen GGD en eerstelijns gezondheidzorg geeft zicht op het lokale beweegaanbod en de motivatie van mensen om te gaan bewegen. De samenwerking is effectief, weinig arbeidsintensief en eenvoudig overdraagbaar naar andere regio’s. Zodoende is toegeleiding naar individueel passend beweegaanbod mogelijk, wat de kans verhoogt dat gezondheidsbevorderend gedrag wordt volgehouden. Trefwoorden: eerstelijns gezondheidszorg, public health, wijkaanbod, beweeginterventie, overgewicht
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 49
TSG 88 / nummer 2
049
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 51 – Onderzoek JGZ / Jeugd Vroeg erbij: verloskundigen signaleren ongunstige opgroeiomstandigheden R.M. Vink1, A.M. de Koster2 1 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 2 Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Gemeente Amsterdam, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De prevalentie van kindermishandeling in Nederland wordt geschat op 107.000 (Van IJzendoorn et al, 2007) of 160.000 kinderen (Lamers-Winkelman et al, 2007). In veel gevallen blijkt, achteraf, de ontstaansgeschiedenis in de eerste levensjaren te liggen (Offord et al 1994) en veel ongunstige omstandigheden die een risico vormen, zijn al voor de geboorte aanwezig of voorspelbaar. Methode. TNO KvL ontwikkelde daarom voor en met verloskundigen een signaleringsinstrument (ALPHA-NL). Met dit instrument kunnen ongunstige kindomstandigheden al tijdens de zwangerschap opgespoord worden en kan tijdig hulp worden geboden. De ALPHA-NL is gebaseerd op de Canadese ‘Antenatal Psychosocial Health Assessment’ (Caroll et al, 2005) en bevat 15 risicofactoren voor kindermishandeling, partnergeweld en postnatale depressie. De ALPHA-NL is in een aantal gemeenten op gebruik en betrouwbaarheid onderzocht. Dataverzameling vond plaats gedurende 3 maanden via 8 verloskundigenpraktijken in Zaanstad en Amsterdam-Noord en het BovenIJ ziekenhuis. Tevens zijn focusgroepen met verloskundigen en jeugdgezondheidszorg gehouden en is clie¨nten gevraagd naar hun ervaring met het instrument. Resultaten. De respons was hoog: 80% tot 95%. De verloskundigen zeggen meer signalen op te vangen en gemakkelijker met clie¨nten in gesprek te gaan over de thuissituatie. Bij 13% van de clie¨nten was er op basis van de ALPHA-NL twijfel tot flinke zorgen over het gezinsfunctioneren. Dit leidde echter niet in alle gevallen tot verwijzing. Relevantie voor beleid en praktijk. Vroege opsporing van en tijdige interventie bij riskante opgroei-omstandigheden kunnen gezondheidswinst opleveren (Inventgroep, 2005). Voor veel gemeenten is dit een speerpunt in het preventief jeugdbeleid of RAAK-aanpak. Met de ALPHA-NL is een voor verloskundigen bruikbaar signaleringsinstrument voorhanden. Conclusie. De ALPHA-NL lijkt geschikt voor vroegsigalering, mits het gebruik efficie¨nt in de praktijk is in te passen en de opvolging van signalen goed geregeld is. In andere regio’s loopt nog onderzoek naar het gebruik van de ALPHA-NL; verder validatieonderzoek is in voorbereiding.
Mondelinge presentatie 51 – Onderzoek JGZ / Jeugd Determinanten van zorgbehoefte bij adolescenten met emotionele en/of gedragsproblemen D.E.M.C. Jansen1, P.A. Wiegersma1, F.C. Verhulst1, J. Ormel1, W.A.M. Vollebergh2, S.A. Reijneveld1 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 2 Sociale Wetenschappen, Universiteit van Utrecht, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Veel studies naar zorggebruik door adolescenten met emotionele of gedragsproblemen richten zich op
adolescenten die hier al professionele hulp voor ontvangen. Dit is opmerkelijk aangezien het merendeel van de adolescenten met emotionele of gedragsproblemen hiervoor juist geen professionele hulp ontvangt en dus op dit gebied onvervulde zorgbehoeften ervaart. Het doel van deze studie is het verkrijgen van inzicht in de omvang en determinanten van zorgbehoefte bij adolescenten met emotionele of gedragsproblemen in de leeftijd van 14-18 jaar. Methode. Dit onderzoek maakt deel uit van TRAILS (TRacking Adolescents’ Individual Lives Survey), een longitudinaal onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen. De primaire uitkomstmaat zorgbehoefte is bepaald op basis van het antwoord van ouders op de vraag in welke mate zij denken dat hun kind hulp nodig heeft voor emotionele of gedragsproblemen. Als mogelijke determinanten van zorgbehoefte zijn data verzameld over zorggebruik van adolescenten (ingevuld door de ouders), over emotionele of gedragsproblemen en achtergrondgegevens. Resultaten. Van de 1406 ouders die de vragenlijst hebben ingevuld, zijn 409 ouders (29%) van mening dat hun kind hulp nodig heeft voor emotionele of gedragsproblemen. Van deze 409 adolescenten heeft 44% in de afgelopen 6 maanden helemaal geen hulp ontvangen en heeft maar 26% specifieke hulp ontvangen voor hun emotionele of gedragsproblemen. Tijdens het congres zullen de determinanten van de zorgbehoefte worden gepresenteerd. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Op basis van de uitkomsten kunnen richtlijnen opgesteld worden die zorgverleners in staat stellen de behoefte aan zorg juist in te schatten opdat adolescenten die daadwerkelijk hulp nodig hebben deze ook ontvangen. Praktische aanbevelingen of theoretische implicaties. De zorgbehoefte van (ouders van) jongeren met gedragsmatige en emotionele problemen is groter dan het huidig zorggebruik. Deze studie zal inzicht geven in de determinanten die verantwoordelijk zijn voor het al dan niet vertalen van een zorgbehoefte in een zorggebruik.
Mondelinge presentatie 51 – Onderzoek JGZ / Jeugd Crossculturele validatie van de Jeugdmonitor Rijnmond op het gebied van politiecontacten T. van Batenburg-Eddes, D. Butte, P. van de Looij-Jansen, T. Beirens, F. de Waart GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De Jeugdmonitor Rijnmond (JMR) is een belangrijke gegevensbron die gebruikt wordt om prioriteiten te stellen voor het ontwikkelen en aanbieden van allerlei interventies. Of de meetinstrumenten die onderdeel zijn van de JMR geschikt zijn voor een multiculturele populatie is weinig onderzocht. Dit onderzoek moet licht werpen op de validiteit van delinquentievragen in de JMR bij verschillende groepen leerlingen in het voortgezet onderwijs. Methode. Met een koppeling tussen vragenlijstgegevens van de JMR en politieregistraties van verdachten, kan de validiteit in kaart worden gebracht. Tot nu toe is alleen gekeken naar de sensitiviteit en specificiteit voor de verschillende etnische groepen. In de rest van het onderzoek zal ook nog gekeken worden naar verschillen in de mate van validiteit wat betreft o.a.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 50
TSG 88 / nummer 2
050
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties geslacht en schoolniveau. Ook zal onderzocht worden welke factoren het invulgedrag van jongeren beı¨nvloeden. Resultaten. Een belangrijk resultaat is dat de meerderheid van de jongeren eerlijk is over zijn/haar delinquent gedrag. De specificiteit-het percentage jongeren zonder politieregistraties dat ook als zodanig wordt aangemerkt door de vragenlijst-is voor alle groepen redelijk hoog (>87%). Er zijn echter grote verschillen wat betreft de sensitiviteit, dat is het percentage jongeren dat bekend is bij de politie en dit ook in de vragenlijst invult. De sensitiviteit is aanzienlijk lager onder Marokkaanse jongeren (53%) dan onder jongeren van andere etnische groepen (bijvoorbeeld Nederlands 74%, Surinaams/Antilliaans/Arubaans 77%, Turks 67%). Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. ls er meer zicht komt op de mate van vertekening in de antwoorden van jongeren kan een beter profiel van mogelijke risicojongeren gemaakt worden, waarmee effectiever invulling gegeven kan worden aan preventief jeugdbeleid. Conclusie. Er zijn grote verschillen in de mate waarin verschillende groepen jongeren de vraag over politiecontacten eerlijk invullen. Inzicht in de beweegredenen van jongeren om de vragen niet eerlijk te beantwoorden, kan wellicht de kwaliteit van de gegevens verbeteren.
Mondelinge presentatie 52 – OGGZ Noodzakelijke elementen van interventies voor daklozen mensen volgens clie¨nten en werkers M.D. Beijersbergen, M.G.M. Christians, J.R.L.M. Wolf UMC St Radboud, Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Er is weinig onderzoek gedaan naar wat volgens clie¨nten en werkers belangrijke elementen van interventies zijn. In het onderhavige onderzoek werden de standpunten van clie¨nten en werkers in de opvang voor dakloze mensen geı¨nventariseerd, omdat het belangrijk is niet alleen gebruik te maken van evidence-based, maar ook de practice-based elementen bij het ontwikkelen van een interventie. Methode. We gebruikten de concept mapping methode (Trochim, 1989), omdat deze uitermate geschikt is om om inzicht te krijgen in complexe, diffuse begrippen. Brainstormsessies resulteerden in 74 uitspraken over noodzakelijke elementen voor interventies. We vroegen 105 clie¨nten van de laagdrempelige opvang en 52 werkers de uitspraken te prioriteren (ordenen op belang) en clusteren (ordenen op thema). Resultaten. Voorlopige resultaten laten zien dat er 8 clusters zijn. Deze clusters onderscheiden drie aspecten van interventies: probleemgerelateerde, relatiegerelateerde en herstelgerelateerde aspecten. Persoonsgerichte, respectvolle omgang is het belangrijkste cluster. Andere clusters betreffen: systematisch werken, veiligheid, wensen en mogelijkheden, zelfredzaamheid en sociale inbedding, praktische ondersteuning en verbinding met andere diensten. Het cluster gezondheidsbevorderende interventies is het minst belangrijk en ligt verder af van de andere clusters. Clie¨nten en werkers zijn het grotendeels eens over het belang van deze clusters. Echter, clie¨nten benadrukken activiteiten die hen ondersteunen en stimuleren in hun herstelproces meer dan werkers. Relevantie. De resultaten van deze studie worden momenteel
gebruikt bij de ontwikkeling van een interventie voor dakloze mensen in Nederland. Ze geven ook aanwijzingen voor de evaluatie van het voorzieningenaanbod voor de dakloze mensen. Conclusies. Deze studie onderstreept het belang van het contact tussen clie¨nten en werkers. Bovendien moeten werkers zich bewust zijn van het belang dat clie¨nten hechten aan de herstelfunctie van de opvang. Tenslotte is de vraag of gezondheidsbevorderende interventies moeten worden opgenomen in het aanbod van de opvang of worden geleverd door gezondheidsprofessionals. Trefwoorden: interventie, dakloosheid, clie¨ntenraadpleging, werkrelatie, herstel
Mondelinge presentatie 52 – OGGZ Clie¨ntprofielen van clie¨nten in woonvoorzieningen voor lang verblijf A. Altena, M.D. Beijersbergen, L. Oliemeulen, J.R.L.M. Wolf UMC St Radboud, NIJMEGEN e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De uitstroom van bewoners die gebruik maken van woonvoorzieningen voor lang verblijf in de gemeente Utrecht is beperkt. Om de door- en uitstroom te bevorderen is nagegaan welke subgroepen van clie¨nten onderscheiden kunnen worden en wat voor hen de best passende opvang en begeleidingsvormen zijn. Methode. Getrainde interviewers hebben vragenlijsten afgenomen bij 209 bewoners van 11 voorzieningen voor lang verblijf in de gemeente Utrecht. Met latente klasse analyse zijn clie¨ntprofielen samengesteld op basis van door clie¨nten geformuleerde hulpbehoeften op 14 leefgebieden. De gevonden clusters zijn op verschillende kenmerken met elkaar vergeleken (o.a. demografische kenmerken, psychische en lichamelijke problematiek, middelengebruik, sociale steun). Resultaten. Er kunnen vier clie¨ntprofielen worden onderscheiden, met een oplopende behoefte aan zorg. (1) Een groep met weinig zorgbehoeften (N=81). (2) Een groep waarin vooral drugsgebruikers zitten met zorgbehoeften bij bestaansvoorwaarden (zoals huisvesting, financie¨n, dagbesteding, het vinden van werk, N=62). Deze groep ontvangt relatief de meeste steun van familie en vrienden. (3) Een groep verslaafden (aan zowel alcohol en drugs) met ADL/HDL zorgbehoeften (N=43). (4) Een groep die zorgbehoeften heeft op bijna alle leefgebieden (N=23). De psychische en lichamelijk problematiek is in deze groep het hoogst. Relevantie. De clie¨ntprofielen bieden aanknopingspunten voor passende opvang en begeleiding van clie¨nten in voorzieningen voor lang verblijf en geven daarmee zicht op mogelijkheden voor uitstroom/doorstroom. Conclusies. Ambulante woonbegeleiding waarbij regelmatig contact is met begeleiders lijkt voldoende voor de groep met weinig zorgbehoeften. Voor de tweede groep waarin vooral zorgbehoeften zijn geformuleerd bij bestaansvoorwaarden, kan begeleid wonen een goed alternatief zijn. Voor de derde groep, die vooral bestaat uit verslaafden met ADL/HDL zorgbehoeften, zou een woonvoorziening met partie¨le woonbegeleiding een oplossing kunnen zijn. De groep met zorgbehoeftes op bijna alle gebieden heeft 24-uurs zorg nodig. Trefwoorden: dakloosheid, woonvoorzieningen, clie¨ntprofielen, zorgbehoefte.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 51
TSG 88 / nummer 2
051
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties Mondelinge presentatie 52 – OGGZ In beeld brengen van OGGZ-problematiek met monitoring en indicatoren A.M. van Hemert1, H. Tielen2, D. Reinking3, E. van Ameijden3, A. van Bergen3, J. Wolf4 1 Parnassia Bavo Groep, Den Haag 2 GGD Hollands Midden, Leiden 3 GGD Utrecht, Utrecht 4 UMC St Radboud, Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Ontwikkelingen in de openbare geestelijke gezondheidszorg worden in belangrijke mate gestuurd door lokale behoeften en lokaal beleid. Daardoor is in de laatste jaren veel opgebouwd, maar naar verhouding weinig gedeeld. Een gezamenlijke monitor voor de OGGZ kan bijdragen aan meer samenwerking en eenheid. Methode. GGD Hollands Midden en de GGD-en van de vier grote steden werken samen aan een kwaliteitsmodel voor een OGGZmonitor. Inhoudelijk is de monitor gebaseerd op een conceptueel model van sociale uitsluiting. De OGGZ-ladder wordt gebruikt om groepen kwetsbare mensen met verschillende gradaties van sociale uitsluiting te beschrijven. De treden van de ladder vormen tevens potentie¨le interventieniveaus. Als kwaliteitstoets wordt gebruik gemaakt van de criteria van het Amerikaanse ‘‘Centre for Disease Control’’(CDC). Resultaten. Met de OGGZ-ladder zijn vier niveaus van sociale uitsluiting omschreven. Bij elk van de niveaus zijn registratiesystemen benoemd die gebruikt kunnen worden als een basisset voor OGGZ-monitoring. GGD Hollands Midden heeft met deze benadering voor twee peiljaren praktisch gegevens verzameld. Relevantie voor de praktijk. Met een gedeeld model voor een OGGZ-monitor wordt de kennisinfrastructuur versterkt en wordt samenwerking bevorderd. Conclusies. De conceptuele benadering van sociale uitsluiting kan in combinatie met de kwaliteitscriteria van het CDC uitgroeien tot een uniform basismodel voor OGGZ-minotoring.
Mondelinge presentatie 52 – OGGZ De sociale uitsluitingsindex: een bruikbaar instrument voor de lokale OGGZ-monitor A.P.L. van Bergen, E.J.C. van Ameijden GG&GD Utrecht, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. GGD’en hebben de taak om de volksgezondheid waaronder de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) te monitoren. Een uniforme werkwijze voor OGGZ monitoring ontbreekt. Om OGGZ risicogroepen in kaart te brengen wordt door GGD’en meer en meer het concept sociale uitsluiting gebruikt. Het SCP heeft een methode ontwikkeld waarmee op basis van enqueˆte onderzoek de mate van sociale uitsluiting berekend kan worden in e´e´n getal: de sociale uitsluitingsindex. In Utrecht is onderzocht of de constructie van een lokale index mogelijk is. Methode. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens uit de Utrechtse gezondheidspeiling 2008. Binnen het concept ‘sociale uitsluiting’ worden verschillende dimensies
onderscheiden: sociale participatie, normatieve integratie, materie¨le deprivatie en sociale grondrechten: veilige en goede woonomgeving en toegang tot instanties. Op basis van dit theoretisch concept en de ervaringen van het SCP met de operationalisatie daarvan, zijn voor elke dimensie potentieel bruikbare items geselecteerd. Met behulp van schalingstechnieken (Categorische Principale Componenten Analyse) is per dimensie gekeken welke variabelen tezamen een index of schaal vormen. Met behulp van de analysetechniek Overalls is e´e´n algemene index geconstrueerd. Resultaten. Het blijkt mogelijk een lokale index te construeren. De validiteit van de index blijkt goed qua construct en gevoeligheid. De index voorspelt de groepen die men vanuit de theorie zou verwachten en de groepsverschillen zijn voldoende groot. In Utrecht bleken vooral Turkse en Marokkaanse Utrechters hoog te scoren op de index (ook na correctie voor andere risicofactoren). Sociale uitsluiting hing vooral samen met een slechte (psychische) gezondheid, zelfredzaamheid, huiselijk geweld, opleidingsniveau, inkomen en gezinssituatie. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Met de sociale uitsluitingsindex kunnen (nieuwe) OGGz-risicogroepen geı¨dentificeerd worden en trends en ontwikkelingen gesignaleerd. Aanbevelingen voor collega’s (do’s and dont’s). Aanbevolen wordt deze index verder te ontwikkelen en op te nemen in de lokale OGGZ monitor. Trefwoorden: OGGZ, sociale uitsluiting, monitor
Mondelinge presentatie 53 – Academische werkplaats Gemeenten, GGD en Academische Werkplaatsen vinden elkaar beter met behulp van perspectiefwisseling. T.J.M. Kuunders1, G. van den Broek2 1 GGD Hart voor Brabant, Tranzo UvT, Tilburg 2 GGD West Brabant / Tranzo, Tilburg e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Gemeenten ‘staan met hun voeten in de klei’ als het gaat om de publieke gezondheid. Zij kennen en ervaren de praktijk. De Academische Werkplaats heeft de wetenschappelijke know how. De relatie tussen hen verdient versteviging. Samen kunnen gemeenten en AW PG letterlijk ‘kennis maken’. Methode. Science practitioners van de AW PG Brabant hebben gesprekken gevoerd met wethouders en ambtenaren van gemeenten uit het werkgebied. De interviewresultaten en een workshop waren aanleiding voor acties om de relatie met de gemeente te verstevigen. Resultaten. Een van de aanbevelingen luidde: C¸elkaars bril opzettenC¸. Hoe ziet een publiek gezondheidsprobleem eruit door de gemeentelijke bril? Gemeenten zien kinderen met overgewicht, jongeren die te veel alcohol gebruiken en ouderen in eenzaamheid. Zij vragen zich af: Hoe groot is het probleem? Wat is onze verantwoordelijkheid? Welke oplossingen werken echt? De wetenschapper kijkt door de onderzoeksbril naar publieke gezondheidsproblemen. Die vraagt zich af: Wat zijn oorzaken en gevolgen van overgewicht? Welke relaties zijn aangetoond? Welk effect hebben interventies? Is er draagvlak voor onderzoek? Gemeenten en wetenschap bezien de publieke gezondheid elk op hun eigen manier, door hun eigen bril. Er is discrepantie in de driehoek onderzoek – beleid – praktijk.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 52
TSG 88 / nummer 2
052
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties De prioriteiten, de belangen, het taalgebruik, de processen verschillen van elkaar. Maar er zijn oplossingen. Die vinden we in het samen C¸kijkenC¸. Hiermee maken we samen C¸nieuwe kennis’, zoals toepasbare onderzoeksresultaten door gebruik van lokale implementatiekennis en probleemverheldering met behulp van wetenschappelijke vraagstelling. De Academische Werkplaats ondersteunt dit proces van ‘samen kennis maken’. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. Verkleining van de afstand tussen onderzoek, beleid en praktijk. Conclusie. Gemeenten en Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid weten elkaar in de toekomst beter te vinden.
Mondelinge presentatie 53 – Academische werkplaats Klein maar Fijn: het verbinden van praktijk, beleid en kortdurend onderzoek in de publieke gezondheid F.A.F. Kreuger, A.J.J. Voorham, A. van der Veen, J.H. Richardus Academische Werkplaats Publieke Gezondheid CEPHIR, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Beleidsmakers en praktijkuitvoerders in de publieke gezondheidszorg worden onvoldoende bereikt met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek omdat het vaak niet genoeg aansluit bij hun context en belevingswereld. Hierdoor worden die resultaten onvoldoende gekapitaliseerd ten gunste van de bevolking. Met vraaggestuurd kortdurend onderzoek van maximaal drie maanden (Klein maar Fijn genoemd) heeft de academische werkplaats CEPHIR vanaf 2007 geprobeerd de verschillende werelden dichter bij elkaar te brengen. Dit onderzoek presenteert de resultaten van het kortdurend onderzoek en evalueert de bijdrage van Klein maar Fijn aan het dichter bij elkaar brengen van beleid, praktijk en onderzoek. Methode. De uitgevoerde onderzoeken worden beschreven naar type vrager, type vraag, type proces en invloed op het beleid. Resultaten. 10 vragen hebben geleid tot een kortdurend onderzoek. Vragen kwamen vanuit gemeentes, GGD-en, consultatiebureau en huisartsenzorg. De meeste vragen hadden betrekking op jeugd en leefstijl, en zijn beantwoord met literatuurstudie vaak combinatie met een expertmeeting. Bij drie onderzoeken betrof het antwoord een synthese tot nieuwe resultaten. De onderzoeken zijn uitgevoerd door de GGD, MGZ en een aantal kennisinstituten. Alle vraagstellers waren tevreden met de uitkomsten van het onderzoek. Op twee onderzoeken na waren de resultaten in uit te zetten beleid verwerkt. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Met kortdurend onderzoek kan de kwaliteit van beleid, praktijk en onderzoek binnen de publieke gezondheidszorg worden verbeterd. Conclusie. Klein maar Fijn is een geschikte methode om actuele vragen vanuit praktijk en beleid te beantwoorden. Het structureel onderbrengen van onderdelen van Klein maar Fijn bij beleidsmedewerkers van de GGD en bij onderzoekers op de universiteit kan bijdragen aan verdere academisering van de praktijk en vermaatschappelijking van de wetenschap (doelstelling CEPHIR). Trefwoorden: academische werkplaats, publieke gezondheid, kortdurend onderzoek.
Mondelinge presentatie 53 – Academische werkplaats De Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg: verworvenheden en verbeterpunten M.W.J. Jansen1, M. Hoeijmakers1, N.K. de Vries2 1 GGD Zuid Limburg, Geleen 2 Universiteit Maastricht, Maastricht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De bedoeling van de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg (verder afgekort tot AW) is het vervullen van de brugfunctie tussen gemeentelijk beleid, de uitvoeringspraktijk en het onderzoek, waarbinnen structureel en interdisciplinair wordt samengewerkt aan maatschappelijk, wetenschappelijk en praktisch relevante problemen uit de publieke gezondheidszorg. Het is een innovatie-werkplaats waar partners in de driehoek van beleid, praktijk en onderzoek kennis en kunde samen delen. Om dit proces te verbeteren is een omgevingsanalyse uitgevoerd. Methode. De omgevingsanalyse bestaat uit netwerkanalyse, diepte-interviews, focusgroepen en registratie van behaalde resultaten. De analyse gaat in op de samenwerkingspartners, hun taken, rollen en relaties, en de verworvenheden en verbeterpunten in het proces van academisering van de publieke gezondheidszorg. Resultaten. De AW vormt een dynamisch en open verband tussen de kernpartners: GGD, gemeenten en MUMC+, van strategisch tot uitvoerend niveau. Naast veel verworvenheden (functionele infrastructuur, nieuwe project aanvragen, competentieverbetering, netwerkverbreding) zijn er ook onzekerheden. De balans en wederkerigheid in het samenwerkingsproces is nog niet optimaal. Netwerkanalyse laat zien dat gemeenten op afstand staan. De GGD weet tijd en inhoud voor onderzoek nog onvoldoende in te bedden in de primaire werkprocessen. De planning- en controlsystemen van de universitaire gemeenschap leggen een incentive op kortlopend onderzoek met methodologische rigueur waardoor aansluiting op praktijkonderzoek wordt bemoeilijkt. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. In de AW wordt kennis en kunde gedeeld om de kwaliteit en de ‘evidence-base’ van de publieke gezondheidszorg te verbeteren. Conclusie. Een nieuwe professional wordt voorgesteld: een BOP’er, iemand die zich gemakkelijk beweegt in de werelden van beleid, onderzoek en praktijk. Competenties waarover deze professional moet beschikken worden beschreven. Het opnemen van societal impact als outputparameter kan de betrokkenheid van de universiteit versterken.
Mondelinge presentatie 53 – Academische werkplaats Drie Academische Werkplaatsen Diversiteit in het Jeugdbeleid: Rotterdamse stadsregio, Brabant, en Amsterdam T.M.J. Beirens1, A. van de Wakker2, T. Pels3 1 Erasmus MC – GGD RR, Rotterdam 2 Het Pon, Tilburg 3 Verwey-Jonker instituut, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Met een groot deel van de migrantenkinderen gaat het goed. Maar tegelijkertijd zien we dat er grote verschillenbestaan tussen niet westers migranten jongeren en autoch-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 53
TSG 88 / nummer 2
053
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties tone jongeren. Grote verschillen bestaan bijvoorbeeld in het voortijdig schoolverlaten en gedragsproblematiek. Daarbij zijn migrantenjongeren oververtegenwoordigd in de geı¨ndiceerde jeugdzorg, justitie¨le hulp en zijn er sterke aanwijzingen dat migranten jongeren en hun ouders slechts beperkt worden bereikt met preventief ontwikkelingsgericht jeugdbeleid. Methode. Om hierin verbetering aan te brengen is met toestemming vanuit het ministerie en door ZonMw het programma Diversiteit in het jeugdbeleid opgesteld, waarbinnen drie Academische Werkplaatsen (AW) werden opgesteld. Het doel is om samen met migrantenjeugd en hun ouders ontwikkelen en implementeren van kennis en vakmanschap voor en met (semi-) professionals in de jeugdsector om de ontwikkeling van migrantenjeugd te bevorderen en veilig te stellen daar waar deze ontwikkeling wordt bedreigd. Resultaten. Eind 2008 zijn drie AW Diversiteit in het Jeugdbeleid van start gegaan waarbij in de verschillende regio’s een integraal samenwerkingsverband is opgezet om de beschreven problematiek aan te pakken. Kenmerkend voor een AW is de wissel- en samenwerking tussen onderzoek, beleid, praktijk, zelforganisaties en opleidingen. In de AW diversiteit in het Jeugdbeleid werken onder anderen Universiteiten, hogescholen, GGD-en, gemeenten, jeugdzorg, welzijnsorganisaties, CJG’s en migrantenorganisaties samen binnen verschillende programmalijnen: . Het genereren en voor beleid en praktijk vertalen van kennis over diversiteitgevoelig werken . Het versterken van intercultureel vakmanschap van (toekomstige) professionals in de jeugdsector . Bevorderen van (lokale) jeugdvoorzieningen om migrantenjeugd en gezin even goed te bereiken en te binden als autochtone jeugd en gezin. Conclusie en aanbevelingen. In de presentatie zullen de aanleiding en opzet en enkele resultaten van de drie academische werkplaatsen worden besproken. Waarbij aandacht zal zijn voor het opzetten van een Academische samenwerkingsverband, culturele verschillen in het omgaan met zorgvraag oogpunt van jongeren, ouders en professional.
Mondelinge presentatie 53 – Academische werkplaats Academische Coalitie ‘Gezonder Rotterdam’. Erasmus MC en Gemeente Rotterdam werken samen aan een gezonder Rotterdam. A. Burdorf1, M.C.H. Donker2, A. van der Veen3 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 Gemeente Rotterdam, Rotterdam 3 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Knelpunt. Rotterdam heeft op veel fronten een gezondheidsachterstand. De levensverwachting is aanzienlijk korter dan in Nederland. De gezondheidsachterstand is ook zichtbaar in het aantal ziekenhuisopnamen, gezondheidsklachten en het percentage Rotterdammers dat hun gezondheid als matig of slecht ervaart. Ook binnen Rotterdam zijn grote gezondheidsverschillen aanwezig. Er zijn veel initiatieven in Rotterdam om de gezondheid te verbeteren. Op een aantal nieuwe terreinen is verdere versterking van samenwerking noodzakelijk om een verschil te kunnen maken.
Aanpak. De Academische Coalitie ‘Gezonder Rotterdam’ verbindt en ondersteunt een aantal samenwerkingsverbanden van Erasmus MC, GGD en andere stedelijke partners op het terrein van volksgezondheid. Gezonder Rotterdam is geı¨nspireerd op de Academische Werkplaats CEPHIR, een samenwerkingsvorm waarin onderzoek, beleid en praktijk met elkaar verbonden zijn en elkaar inspireren. Erasmus MC en Gemeente Rotterdam hebben drie speerpunten geı¨dentificeerd waarin oorzaken van de gezondheidsachterstand verder aangepakt worden: 1) preventieve gezondheidszorg voor ouderen, 2) versterking eerstelijnsgezondheidszorg en 3) wijkgericht werken aan gezondheidsachterstanden. Resultaten. Er zijn programma’s op de speerpunten uitgewerkt en fondsen verworven zodat projecten in 2010 kunnen starten. Naast onderzoek naar determinanten en effecten van interventies, is er aandacht voor zorginnovatie en beleidsonderzoek. Inhoudelijk is de focus sterk gericht op maatschappelijke participatie. Meedoen is immers een belangrijke voorwaarde voor een gezonde stad. Relevantie. e Academische Coalitie kan een belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van de gezondheidsachterstand van Rotterdam. Verbinding en verbreding van activiteiten leiden tot inspiratie, innovatie en kruisbestuiving tussen kennisontwikkeling en kennistoepassing. De korte lijnen waarmee beleid, onderzoek en praktijk verbonden zijn, zorgen ervoor dat kennis snel ontwikkeld wordt enAˆ aansluit bij praktijkproblemen. Conclusies. De Academische Coalitie kan zorgen voor doorbraken in onderzoek, beleid en praktijk. Intensievere samenwerking tussen universiteit en de stad en innovatie in onderzoek en beleid op volksgezondheid in de stad zijn succesindicatoren voor het slagen van dit initiatief. Trefwoorden : Gezondheidsachterstand, academische werkplaatsen, preventie
Mondelinge presentatie 54 – Richtlijnen Samenwerken in de richtlijncyclus voor de Jeugdgezondheidszorg M.C.B. Beckers RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Knelpunt. Hoe realiseer je een richtlijncyclus voor de jeugdgezondheidszorg (JGZ) waarbij onderzoek, ontwikkeling, verspreiding, implementatie, borging en onderhoud van richtlijnen naadloos op elkaar aansluiten, zodat nieuwe kennis zo snel mogelijk kan worden toegepast in de praktijk. Aanpak. Voor de regie op de richtlijncyclus voor de JGZ heeft het RIVM/Centrum Jeugdgezondheid de RichtlijnAdviesCommissie (RAC) in het leven geroepen. Daarin participeren voor de JGZ relevante beroepsgroepen en organisaties. De RAC is gevraagd de richtlijncyclus te ontwerpen en te onderhouden. De cyclus is beschreven in de notitie ‘richtlijnen JGZ’ van 2007. Eind 2009 wordt de organisatie en werkwijze van de RAC gee¨valueerd. Tijdens het congres worden de (eerste) resultaten gepresenteerd. Resultaten. Door samen de diverse fasen in de richtlijncyclus te doorlopenAˆ worden door de participanten van de RAC problemen besproken en opgelost en taken en verantwoordelijkheden
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 54
TSG 88 / nummer 2
054
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties opgepakt. Daarmee kan nieuwe kennis steeds sneller naar de praktijk worden toegeleid. Elke twee jaar evalueert de RAC de geformuleerde werkwijze. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. Door de samenwerking in de RAC worden beleid, onderzoek en praktijk verbonden en (gewenste) vernieuwingen in het traject meteen opgepakt en vastgelegd. Conclusie. De JGZ-sector werkt samen aan Evidence-based richtlijnen voor de JGZ-praktijk. Door de cyclische benadering blijft de verworven kennis in richtlijnen behouden en onderhouden voor de toekomst en wordt nieuwe kennis programmatisch toegevoegd.
Mondelinge presentatie 54 – Richtlijnen Wat is de kwaliteit van uw richtlijntraject? Aan de slag met een analyse-instrument Y. Koense1, M. Fleuren2, J. Keijsers2, J. Kramer2, L. Schouten1, H. Sinnema3 1 Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht 2 TNO, Leiden 3 Trimbos-instituut, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Het is geen nieuws dat richtlijnen onvoldoende worden toegepast en daarmee niet het gewenste effect hebben op de kwaliteit van zorg. Om dat te veranderen is inzicht nodig in knelpunten, succesfactoren en verbeterpunten voor richtlijnontwikkeling, -invoering en evaluatie. Gebruikte aanpak. In 2009 heeft de Regieraad een aantal opdrachten uitgezet voor een onderbouwing van haar werkplan voor 2010. Ee´n ervan betrof een project dat tot doel had inzicht te krijgen in de kwaliteit van richtlijntrajecten. Hiertoe is door TNO, CBO en Trimbos-instituut een instrument ontwikkeld en toegepast op een zestal geselecteerde richtlijntrajecten uit de somatische en geestelijke gezondheidszorg voor de werkvelden preventie, cure en care. Uitgangspunt en focus van het instrument is dat voor de kwaliteit van een richtlijntraject aandacht is voor en samenhang tussen de ontwikkeling, invoering e´n evaluatie. Via interviews met bij de betreffende richtlijntrajecten betrokken deskundigen is de informatie verzameld. Leidraad voor de interviews vormde het ontwikkelde analyse-instrument. Resultaten. Er is op basis van (inter)nationale modellen een generiek en praktisch analyse-instrument ontwikkeld en toegepast: het instrument Kwaliteit Richtlijnontwikkeling, Invoering en Evaluatie (KRIE). Een eerste toepassing laat zien dat in de meeste richtlijntrajecten voornamelijk aandacht is voor de ontwikkeling van de richtlijn. Gestructureerde en aansluitende invoering en evaluatie komt in de geanalyseerde richtlijntrajecten maar zeer beperkt van de grond. Conclusies / aanbevelingen voor collega’s. Voor een kwaliteitsimpuls van richtlijntrajecten is ook aandacht nodig voor invoering en evaluatie. Geadviseerd wordt daarom om in de toekomst te sturen op een programmatische aanpak van de ontwikkeling, invoering e´n evaluatie van richtlijnen met bijbehorende financie¨le middelen. Op die manier kan gericht gestuurd worden op een realisatie van de gewenste effecten van richtlijnen op de kwaliteit van zorg. Met de komst van de Regieraad zijn de randvoorwaarden voor een dergelijke programmering aanwezig.
Mondelinge presentatie 54 – Richtlijnen Ontwikkeling en toepassing van een e-Health checklist J. Mikolajczak1, O.A. Blanson-Henkemans1, J.F.E.M. Keijsers1, O. van Rijn2 1 TNO, Leiden 2 Zorgverzekeraar UVIT, Arnhem e-mail:
[email protected] Probleemstelling. E-Health producten en diensten worden steeds vaker ingezet op het terrein van preventie, curatie en zorg, om via nieuwe technologie en media (o.a. internet) de gezondheid van mensen te waarborgen of te verbeteren. Reden hiervoor is het grote aantal mensen dat toegang heeft tot het Internet en zo gemakkelijk bereikt kan worden. Daarnaast is er de groeiende noodzaak om meer zorgactiviteiten door mensen zelf uit te laten voeren, zonder tussenkomst van een professional. Dit laatste wordt met zelfzorg aangeduid. Zorgverzekeraar UVIT, e´e´n van de grootste zorgverzekeraars van Nederland die ontstaan is uit een samenwerking tussen Unive´, VGZ, IZA en Trias, wil meer inzicht in de werkzaamheid van haar e-Health producten en benaderde TNO voor het genereren van een evidence-base. Een eerste stap vormt de ontwikkeling van een checklist. Methode. De checklist is gebaseerd op de uitkomsten van een literatuurstudie. Deze heeft als doel het definie¨ren van e-Health, en het verwerven van overzicht en inzicht in werkingsmechanismen en effectcondities. De checklist is in een pilot toegepast op drie e-Health producten en diensten van UVIT. Resultaten. Concrete output is een e-Health checklist, waarmee een praktisch instrument wordt geboden voor de ontwikkeling van evidence-based e-Health producten. Relevatie voor beleid, wetenschap of praktijk. Hoewel e-Health producten steeds vaker worden ingezet om de gezondheid van mensen te optimaliseren, kan de werkzaamheid ervan moeilijk geanalyseerd worden. De ontwikkelde checklist biedt hiertoe de mogelijkheid. Ook biedt deze handvatten om bestaande producten te verbeteren en de ontwikkeling van nieuwe producten gericht te sturen. Conclusie. Voor de ontwikkeling van een UVIT evidence-base voor e-Health is met deze checklist een eerste stap gezet. Om uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van de e-Health produkten is aanvullend onderzoek onder gebruikers nodig. Trefwoorden: e-Health, zelfzorg, checklist
Mondelinge presentatie 54 – Richtlijnen Effectiviteit van preventieve interventies op de leeflijnen lokaal gezondheidsbeleid H.H. Hamberg-van Reenen, I. Bovendeur, S.A. Meijer, M. Savelkoul, M. van den Berg RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Voor vier van de vijf speerpunten uit de preventienota zijn leeflijnen voor lokaal gezondheidsbeleid ontwikkeld met een overzicht van de beschikbare preventieve interventies. Of die interventies op individueel en bevolkingsniveau effectief zijn, is vaak niet bekend. Methode. Voor het grootste deel van de interventies op de leeflijnen Tabakspreventie, Integraal alcoholbeleid, Overgewicht
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 55
TSG 88 / nummer 2
055
Workshops/Abstracts mondelinge presentaties en Depressiepreventie is gezocht naar Nederlandse effectevaluaties en aanvullend buitenlands onderzoek. Hiervoor zijn GBI’s en interventie-eigenaren benaderd en is digitaal gezocht. Er is gezocht naar effecten op ‘hoofddoelen’ van de leeflijnen, zoals stoppen met roken, gewichtsvermindering of preventie van depressie. Resultaten. Meer dan de helft van de interventies op de leeflijnen is niet experimenteel gee¨valueerd. Voor een minderheid van de interventies op de leeflijnen is een positief effect op het hoofddoel van de leeflijnen vastgesteld met een studiedesign met voldoende bewijskracht. Van de 27 onderzochte interventies op de leeflijn Tabakspreventie hebben 13 interventies een effect op rookgedrag. Zes van de 40 onderzochte alcoholinterventies hebben een effect op alcoholgebruik. Van de 70 onderzochte overgewichtinterventies hebben twee een effect op gewicht en 11 op bewegen of voeding. Twee van de 40 depressieinterventies hebben een effect op incidentie en 13 interventies dragen bij aan een vermindering van depressiviteitklachten. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Het belang van effectiviteit van preventieve interventies zou veel meer voorop moeten staan bij lokaal beleid en praktijk. Informatie over effectiviteit kan gemeenten helpen een gefundeerde keuze te maken welke interventies aan te bieden. Bewezen effectieve interventies zouden op grotere schaal uitgerold moeten worden. Conclusies. Een minderheid van de interventies op de leeflijnen is effectief in het terugdringen van roken, alcoholgebruik, overgewicht of depressie. Van de meeste interventies op de leeflijnen is de effectiviteit niet bekend. Het Gezondheidsspreekuur J. Ravensbergen1, J.I.M. de Goeij2, D. van Dale3 1 ZonMw, Den Haag 2 Oude Grachtgroep, Amsterdam 3 Centrum Gezond Leven, Bilthoven e-mail:
[email protected] Herkent u deze vragen: . Wij zijn een actief gezondheidscentrum, willen graag meer doen aan Preventie, heb je een goed advies en koppel ons aan relevante best practice(s)?
Of, wij zijn een actief wijkcomite´ en komen op voor onze eenzame ouderen, wat kan Gezond Leven voor ons betekenen? . Of, onze gemeente vermoedt veel problemen op gebied van de seksuele gezondheid van de jeugd, hoe pakken we dat aan? Heeft u ze ook (of vergelijkbaar)? Kom dan naar het gezondheidsspreekuur. Het gezondheidsspreekuur is een spreekuur voor professionals die zich bekommeren over de gezondheid van anderen. Die daaraan graag iets willen bijdragen en op zoek zijn naar een inspirerend idee of bruikbare expertise of een goed praktijkvoorbeeld. .
Een ervaren adviseur, medewerker Centrum Gezond Leven en ZonMw zitten klaar om advies op maat te geven en goede ideee¨n beschikbaar te stellen bijvoorbeeld op het gebied van: . Integrale wijkaanpak . Bewegen en voedingscombinaties . Geluk en gezondheid . Wat werkt voor een gezonde omgeving . Nieuwe media en gezond leven . Doelgroepparticipatie . Levensverhalen . Psychosociale determinanten van risicogedrag . Empowerment In het spreekuur zullen zij ingaan op vragen van de deelnemers, maar ook laten zien waar en hoe inspirerende ideee¨n zijn te vinden en bruikbare voorbeelden voor jouw praktijk. Ze maken daarbij onder meer gebruik van de opbrengsten van het programma Gezond Leven en de interventies in de i-database van het Centrum Gezond Leven maar ook van de expertise onder de workshopdeelnemers. Je kunt dus een goed idee en advies halen, maar ook brengen op deze workshop. Deelnemers mogen hun specifieke vragen ook vooraf indienen per mail:
[email protected] Alle vooraf ingediende vragen krijgen een afspraak op het spreekuur.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 56
TSG 88 / nummer 2
056
Abstracts posters Poster-presentatie 1 ‘Cultural tailoring’; het stimuleren van hepatitis B-testen bij Turkse Rotterdammers door middel van cultureel advies-opmaat Y.J.J. van der Veen, J.H. Richardus GGD Rotterdam-Rijnmond/ Erasmus MC, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Chronische Hepatitis B infecties (HBV) zijn een belangrijk gezondheidsprobleem in de Turks-Nederlandse populatie. Om in deze doelgroep HBV-dragers op te sporen en verdere transmissie van het virus te voorko´men, is het stimuleren van screening in deze doelgroep noodzakelijk. Methode. Door middel van een determinantenonderzoek is aan de hand van het Intervention Mapping protocol een voorlichtingswebsite ontwikkeld. Eerste generatie Turkse Rotterdammers in de leeftijd van 16-40 jaar worden van januari tot juni 2010 uitgenodigd op deze website testadvies en voorlichting te ondergaan. We vergelijken het effect van standaard voorlichting met advies-op-maat en cultureel-advies-op-maat. Deze laatste voorlichtingsvariant richt zich op culturele factoren die het testen zouden kunnen belemmeren dan wel stimuleren. Resultaten. Omdat het project in januari van start gaat, zijn er nu nog geen resultaten te melden. De eerste resultaten van de eerste 3 maanden zullen tijdens het congres worden gepresenteerd. Tevens zullen praktische leerpunten en ervaringen worden besproken. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De voorlopige resultaten en praktische bevindingen zullen bijdragen aan het verbeteren van interventies gericht op infectieziektebestrijding. Tevens zal duidelijk worden of het al dan niet gebruiken van culturele factoren in voorlichting een meerwaarde heeft boven standaard advies-op-maat. Aanbevelingen voor collega’s. Bij het ontwikkelen van een voorlichtingsinterventie is het gebruik van het Intervention Mapping protocol aan te raden. Door het iteratieve ontwikkelingsproces wordt direct op de behoeften van de doelgroep ingespeeld. Voor het slagen van een interventie is de betrokkenheid van de doelgroep van groot belang.
Poster-presentatie 2 Gezondheidssituatie in Amsterdamse krachtwijken H. Dijkshoorn GGD Amsterdam, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Een derde van de Amsterdammers woont in een krachtwijk. Krachtwijkbewoners hebben gemiddeld een lagere sociaal-economische status, wat vaak gepaard gaat met gezondheidsproblemen. We gaan na of er gezondheidsverschillen zijn tussen krachtwijken en overige wijken en of sociaaldemografische factoren een verklaring vormen. Methode. In 2008 werden in een gezondheidsenqueˆte onder 6.644 Amsterdammers gegevens verzameld over de lichamelijke en psychische gezondheid, functionele beperkingen, leefgewoonten, zorggebruik en omgevingsfactoren. Verschillen tussen krachtwijkbewoners en overige Amsterdammers zijn getoetst met logistische regressieanalyse met correctie voor geslacht en
leeftijd (model 1) en geslacht, leeftijd, etniciteit en opleidingsniveau (model 2). Resultaten. Krachtwijkbewoners rapporteerden vaker een matige of slechte gezondheid (OR=1,67; 95%-BI: 1,48-1,89), diabetes (OR=1,45; 95%-BI: 1,23-1,72) en overgewicht (OR=1,40; 95%-BI: 1,26-1,56) dan andere Amsterdammers. Ook ernstige psychische klachten (OR=1,89; 95%-BI: 1,57-2,26) en ernstige eenzaamheid (OR=1,74; 95%-BI: 1,49-2,04) kwamen vaker voor. Verder rapporteerden 55-plussers uit de krachtwijken vaker functionele beperkingen, zoals ADL-beperkingen (OR=1,35; 95%-BI: 1,14-1,60). Er waren geen verschillen in zorggebruik, met uitzondering van het geringere gebruik van tandartsenzorg in de krachtwijken (OR=0,68; 95%-BI: 0,61-0,75). Krachtwijkbewoners rookten vaker (OR=1,15; 95%-BI: 1,02-1,29) en hadden vaker te weinig lichaamsbeweging (OR=1,48; 95%-BI: 1,341,65). Overmatig alcoholgebruik (0,63; 95%-BI: 0,53-0,75) kwam in de krachtwijken minder vaak voor dan elders. We vonden geen verschil in cannabisgebruik, groente- en fruitconsumptie en seksueel risicogedrag. Behalve het geringere parkbezoek door krachtwijkbewoners (OR=1,18; 95%-BI: 1,01-1,52) waren er geen verschillen in de onderzochte omgevingsfactoren, zoals geluidshinder. De meeste gezondheidsverschillen werden kleiner, maar bleven significant na correctie voor etniciteit en opleidingsniveau. Wel verklaarden opleidingsniveau en etniciteit de hogere prevalentie van functionele beperkingen onder 55-plussers in de krachtwijken. Relevantie voor beleid. Preventie en vroegsignalering van psychosociale problemen, bewegingsarmoede, overgewicht en diabetes, en functionele beperkingen verdienen extra aandacht in de Wijkaanpak. Conclusie. De veelal ongunstigere gezondheidstoestand van Amsterdammers uit de krachtwijken kan gedeeltelijk verklaard worden door leeftijd, geslacht, etniciteit en opleidingsniveau.
Poster-presentatie 3 Kennisnetwerk Valpreventie Senioren: Brug tussen wetenschap en praktijk C. van der Sman1, A.M. Kamper2, M. Emmelot-Vonk3, I. Van Rooijen4, B. Bodegom5, J. Neyens6, L. van Rooijen7, G.J. Wijlhuizen8, C. Smits9 1 Consument en Veiligheid, Amsterdam 2 Isala Klinieken, Zwolle 3 UMC-Utrecht, Utrecht 4 ZonMw, Den Haag 5 Ergotherapie Nederland, Utrecht 6 Nederlandse Vereniging voor fysiotherapie in de geriatrie, Amersfoort 7 NISB, Bennekom 8 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 9 Windesheim Hogeschool, Zwolle e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Tussen professionals uit de praktijk en wetenschap is er op het gebied van valpreventie weinig kennisuitwisseling. Hierdoor worden vragen uit de praktijk vaak niet beantwoord door middel van onderzoek en wordt wetenschappelijke kennis niet voldoende toepasbaar gemaakt voor de praktijk.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 57
TSG 88 / nummer 2
057
Abstracts posters Methode. Het Kennisnetwerk Valpreventie Senioren zet zich in om kennisuitwisseling tussen wetenschap en praktijk te vergroten. Dit doet zij op twee manieren: 1. door het aanbieden van een kennisdatabank en een interactief platform via www.kennisnetwerkvalpreventie.nl, 2. door het organiseren van (thema)bijeenkomsten en congressen voor professionals werkzaam aan valpreventie bij ouderen. Ad 1 De website fungeert in het geheel als een databank en bevat informatie over interventieprojecten, onderzoeksprojecten, literatuur e´n een contactendatabank van organisaties die actief zijn op het gebied van valpreventie. Per 1 april 2010 zal een vernieuwde website online gaan, leden van het netwerk kunnen dan ook zelf hun eigen kennis hierop uitdragen. Ad 2 Twee keer per jaar worden themabijeenkomsten georganiseerd, met als primair doel actief kennis uit te wisselen en de leden de mogelijkheid te bieden elkaar persoonlijk te leren kennen. Het thema dat tijdens de bijeenkomst wordt behandeld wordt altijd belicht vanuit zowel de wetenschap als de praktijk. In mei 2008 heeft het eerste congres van het kennisnetwerk plaatsgevonden. De intentie is om dit te herhalen. Resultaten. In 2009 is een adviesraad in het leven geroepen, hierin zijn meerdere organisaties vertegenwoordigd die zich sterk maken voor valpreventie. Per 1 april 2010 heeft het kennisnetwerk een nieuwe website. De themabijeenkomsten worden zeer positief gee¨valueerd en bezocht door 40-90 professionals. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Het kennisnetwerk wil naast brug tussen wetenschap en praktijk ook een regie en coo ¨rdinerende rol op zich nemen. Conclusies. Het kennisnetwerk voorziet in een behoefte, maar verdient nog uitbreiding. In 2010 zal nog sterker worden ingezet op het faciliteren van kennisuitwisseling.
Poster-presentatie 4 Vergoeding van hulp bij stoppen met roken: inzicht in kosten en gebruik stopondersteuning J.E. Soethout, B. van den Berg, J.E. Soethout Regioplan Beleidsonderzoek, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Uit eerdere onderzoeken is bekend dat vergoeding van ondersteuning leidt tot een hoger aantal stoppers en effectievere stoppogingen. Maar welke hulpmiddelen gebruiken stoppers? Wat kost dit de verzekeraar? Methode. Het ministerie van VWS heeft Agis Zorgverzekeringen opdracht gegeven een proef uit te voeren waarin rokers een half jaar gebruik konden maken van effectief gebleken ondersteuning bij hun poging te stoppen met roken. Voor de stoppers waren hieraan geen kosten verbonden. De proef was toegankelijk voor Agis-verzekerden uit de provincie Utrecht. Regioplan heeft hen aan het begin en aan het eind van de proefperiode via een enqueˆte bevraagd over hun stoppoging. De enqueˆte ging in op hun rookgedrag, redenen om te stoppen, het gebruik van ondersteuning en het succes van de stoppoging. Zorgverleners die de stoppers bijstonden, zijn in interviews bevraagd. Resultaten. In totaal hebben 2398 mensen deelgenomen aan de proef. De stoppers maken vooral gebruik van begeleiding door de praktijkondersteuner, van nicotinepleisters en van medicij-
nen. Aan het eind van de proefperiode gaf een derde van de gee¨nqueˆteerde deelnemers aan te zijn gestopt met roken. Begeleiding door de praktijkondersteuner leidt tot een passend gebruik van hulpmiddelen. Dit betekent dat ‘zwaardere’ middelen, zoals medicijnen, vooral worden gebruikt door rokers die zwaar verslaafd zijn. Minder verslaafde rokers gebruiken lichtere vormen van stopondersteuning. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Aan de hand van de kosten die voor de Utrechtse stoppers zijn gedeclareerd, is door Agis een raming gemaakt van de kosten bij het landelijk aanbieden van stopondersteuning. Mede op basis van de uitkomsten van de proef heeft het College voor Zorgverzekeringen het advies uitgebracht om stopondersteuning in het basispakket van de zorgverzekering op te nemen. De minister zal dit advies mogelijk vanaf 2011 in praktijk brengen. Conclusies. Het aanbieden van stopondersteuning leidt tot passend gebruik ervan en daarmee tot meer geslaagde stoppogingen.
Poster-presentatie 5 Preventie van depressie: gemeenten, zorgaanbieders en publiek M. Bool1, A. Koornstra2, A. Dercksen3, L. Bolier1 1 Trimbos-instituut, Utrecht 2 GGD Nederland, Utrecht 3 Fonds Psychische Gezondheid, Amersfoort e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Depressiepreventie is vanwege de hoge prevalentie en maatschappelijke kosten een van de speerpunten in de preventienota Kiezen voor gezond leven (2006). Het bereik van depressiepreventie is echter beperkt. Aanpak. Ter vergroting van het bereik is in het actieplan bij de preventienota het Partnership Depressiepreventie (PDP) voorzien. In het PDP zitten vertegenwoordigers van clie¨nten/burgers, de eerstelijn, GGD, GGZ, gemeenten, kennisinstituten en zorgverzekeraars om depressiepreventie te agenderen in lokaal gezondheidsbeleid, bij professionals en publiek. Gelijktijdig is gewerkt aan depressiepreventie door de ontwikkeling van ehealth interventies en de portal Mentaal Vitaal (MV). Resultaten. Het partnership levert instrumenten ter ondersteuning van lokaal beleid volksgezondheid (depressiepreventie in de beleidscyclus, visiedocument, regionale interventieoverzichten, wijkgerichte aanpak). Voor professionals ontwikkelt het risicoprofielen van kwetsbare groepen om te signaleren, ordent screeningsinstrumenten en geeft suggesties voor toepassingen. Publieksgerichte activiteiten richten zich op toeleiding naar de portal Mentaal Vitaal. Deze laagdrempelige website biedt informatie over psychische gezondheid, e-health interventies voor een mentaal gezonde leefstijl en ter vermindering van depressieklachten, en verwijst ook naar voorzieningen. Relevantie voor beleid en praktijk. Vanuit de invalshoeken gemeentebeleid, professionals en het publiek pakt het PDP samen met MV depressiepreventie aan. Het uitgangspunt is dat deze partijen elkaar nodig hebben en kunnen versterken om het uiteindelijke resultaat, een groter bereik, te realiseren. Conclusie en aanbevelingen voor collega’s. Het partnership en Mentaal Vitaal leveren een aantal instrumenten, producten en interventies op die goed bruikbaar zijn voor beleid en praktijk.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 58
TSG 88 / nummer 2
058
Abstracts posters Om tot dit resultaat te komen heeft het partnership zich geformeerd en ontwikkeld door een gezamenlijke orie¨ntatie op de problematiek en de oplossingen. Het gebruik en de toepassing van de instrumenten via de partners vormt de volgende, onmisbare stap die nog de nodige inspanningen van de betrokken partijen vraagt. Het bereik van het publiek met een positieve insteek van het thema depressiepreventie is een nieuwe veelbelovende ontwikkeling.
Conclusie. Deze data suggereren dat regelmatig weegschaalgebruik gewichtshandhaving zou kunnen ondersteunen.
Poster-presentatie 6 Gewichtshandhaving door regelmatig gebruik van een weegschaal? J.D. Slinger1, N.M.C. van Kesteren2, A.M. Werkman3, M.W. Verheijden2 1 TNO, Leiden 2 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 3 Voedingscentrum, Den Haag e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. Het uitvoeren van een economische evaluatie wordt steeds belangrijker bij het genereren van middelen voor het uitvoeren en implementeren van een interventie en voor de verantwoording aan opdrachtgevers, zoals lokale overheden. Gezondheidsbevorderende instituten (GBI’s) erkennen het belang van economische evaluatie, maar op dit moment is het voor GBI’s lastig om zelf een evaluatie uit te voeren. Vaak ontbreekt het aan gegevens om tot relevante uitspraken te komen. Er is behoefte aan een betrouwbare en makkelijk toepasbare methode. Dit project onderzoekt de kosteneffectiviteit van een beweegprogramma bij oudere niet-westerse allochtonen (45+) en aan de hand van dat voorbeeld wordt een handleiding opgesteld voor het uitvoeren van een economische evaluatie. Methode. Vooraf worden e´e´n of meerdere uitkomstmaten ge¨dentificeerd ı en gekwantificeerd. Aan de hand van deze gegevens wordt tijdens en na de campagne het effect meetbaar gemaakt. Analyse en evaluatie van kosten en effecten van valpreventie door implementatie van het beweegprogramma. Resultaten. Inzicht in kosten en effecten van het beweegprogramma ‘Bewegen Valt Goed!’. Een praktische handleiding en checklist voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek naar de kosteneffectiviteit van interventies. Relevantie voor beleid en praktijk. De resultaten van een economische evaluatie van het project ‘Bewegen valt goed!’ kunnen voor een organisatie/gemeente van belang zijn bij de afweging om met het project te starten in het kader van de landelijke implementatie van het project. De resultaten van dit onderzoek maken het lokale overheden en GBI’s mogelijk om bruikbare informatie over kosten en effectiviteit van interventies te genereren. Conclusies en aanbevelingen. Het verzamelen van de juiste gegevens geeft vaak extra werkdruk bij de uitvoerende instanties. Goed en tijdig contact is essentieel voor de uiteindelijke kwaliteit van de data. Trefwoorden: doelmatigheid, preventie, onderzoek
Probleemstelling. In het huidige onderzoek willen we onderzoeken of weegschaalgebruik over een periode van 16 maanden gerelateerd is aan gewichtshandhaving en welke factoren samenhangen met weegschaalgebruik in de Nederlandse volwassen bevolking. Methode. In november 2007 vulden 1030 volwassenen een vragenlijst in over lichaamsgewicht; persoonlijkheidskenmerken; kennis, attitude, eigen effectiviteitverwachting, intentie en toepassing van de energiebalans; de frequentie van overeten; reactie op overeten en eet- en beweeggedrag. In maart 2009 werd gewicht en frequentie van het gebruik van een weegschaal gemeten met een vragenlijst bij 804 personen uit hetzelfde cohort. In deze subgroep zijn in het huidige onderzoek met Student’s ttoetsen en chi-kwadraattoetsen factoren geanalyseerd die met regelmatig (minstens jaarlijks) weegschaalgebruik samenhangen. Resultaten. In deze populatie had 84% een weegschaal en gebruikte hem regelmatig. Mensen met een hogere leeftijd (18-29j: 71% t.o.v. 65-75j: 95%, p<0,001) en overgewicht (88% t.o.v. 82% in groep met normaal gewicht, p=0,035) rapporteerden vaker regelmatig weegschaalgebruik. We vonden geen samenhang tussen weegschaalgebruik en geslacht, opleidingsniveau of persoonlijkheidskenmerken. De gemiddelde gewichtstoename in de studieperiode was 0,4 (?5,08) kg in de groep die regelmatig weegt en 1,4 (?5,42) kg in de groep die dit niet doet (p=0,062). Weegschaalgebruikers scoorden hoger op de variabelen attitude (p<0,001), eigen effectiviteitverwachting (p=0,017), intentie (p<0,001) en gedrag (p<0,001) met betrekking tot het behoud van de energiebalans. Weegschaal gebruikers rapporteerden een hogere frequentie van overeten (p=0,003) en ze compenseerden dit vaker met een balansdag (p=0,008). Het eetgedrag bleek meer lijngericht (p<0,001) bepaald bij de weegschaalgebruikers. Tot slot vonden we geen verschil in zelfgerapporteerde fysieke activiteit tussen de groepen. Relevantie voor wetenschap en beleid. De meerderheid van de Nederlandse populatie blijkt regelmatig een weegschaal te gebruiken. Weegschaalgebruikers lijken gepreoccupeerd te zijn met gewichtshandhaving en hun gewicht stijgt, hoewel niet significant, minder tijdens het onderzoek.
Poster-presentatie 7 Inzicht in kosteneffectiviteit van preventieproject is haalbaar! M.J.M. Panneman Consument en Veiligheid, Amsterdam e-mail:
[email protected]
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 59
TSG 88 / nummer 2
059
Abstracts posters Poster-presentatie 8 Preventie van Angst en Depressie bij ouderen in de huisartspraktijk: barrie`res en kansen D.J.A. van Dijk1, G.M. van der Weele2, M.R. Crone3, W.J.J. Assendelft3, B.J.C. Middelkoop4 1 LUMC / GGD Hollands Midden Leiden / AWP Noordelijk ZuidHolland Leiden, Leiden 2 LUMC, Leiden 3 LUMC / AWP Noordelijk Zuid-Holland Leiden, Leiden 4 LUMC / GGD Den Haag / AWP Noordelijk Zuid-Holland Leiden, Leiden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Een dilemma bij preventie is dat degenen die het meeste kunnen profiteren vaak het minste in beeld zijn. Welke keuzes maken huisartsen bij het aanbieden van universele en selectieve preventie van angst en depressie, welke factoren spelen een rol en waar liggen kansen? Methode. Vragenlijstonderzoek onder aselecte steekproef van 700 huisartsen (NIVEL-register). Universele preventie is geoperationaliseerd als het oproepen voor een preventief gezondheidsonderzoek waar screening op angst en depressie onderdeel van kan zijn, selectieve preventie als het extra alert zijn en ongevraagd adviseren tijdens consulten. Mogelijke voorspellers: achtergrondkenmerken, attitudes, intenties, verwachte winst en barrie`res. Resultaten. Niet ongewoon voor een dergelijk onderzoek onder huisartsen was de respons vrij laag (38%). Van de 263 respondenten geeft 51% aan een duidelijke rol te willen spelen bij eventueel landelijk ingevoerde preventieve gezondheidsonderzoeken voor ouderen. 17% heeft momenteel geen preventief aanbod voor angst en depressie, 22% doet een universeel preventieaanbod. Een selectief aanbod doet 78% bij ouderen met individueel verhoogd risico, zoals functionele of cognitieve beperkingen en 53% bij ouderen uit risicogroepen zoals lage SES of allochtone ouderen. Aanbieders van selectieve preventie ervaren minder vaak barrie`res ten aanzien van follow-up van eventuele adviezen en verwachten vaker winst bij ouderen met beperkingen. Aanbieders van universele preventie verwachten vaker winst bij vitale ouderen. Aanbieders van preventie ervaren evenveel praktische/financie¨le barrie`res en twijfel over de behoefte aan preventie als niet-aanbieders. Huisartsen met weinig ouderen uit risicogroepen onderkennen minder vaak hun verhoogde risico. Relevantie voor beleid. Huisartsen verschillen sterk in voorkeur voor type van en doelgroep voor preventie. Hiermee moet rekening worden gehouden. Conclusies. Huisartsen zijn momenteel vooral alert op angst en depressie tijdens contacten met ouderen met individueel verhoogd risico. Er zijn mogelijkheden voor een meer proactieve benadering van angst en depressie bij ouderen in de huisartspraktijk.
Poster-presentatie 9 Verkennend onderzoek ‘Gezondheidsmanagement in het voortgezet onderwijs’ M.H. Hesselink1, J.J. Jansen1, M.M. Martens2 1 Gezondheidsinstituut NIGZ, Woerden 2 Rescon Instituut, Amsterdam e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. Het algemene doel van het onderzoek was om Arbo- VO te ondersteunen in hun besluitvormingen of en zo ja, op welke wijze Arbo- VO onderwijsorganisaties moet gaan ondersteunen bij het opzetten, ontwikkelen en implementeren van gezondheidsmanagement. Methode. Er zijn diepte interviews en focusgesprekken gehouden met 11 directie- en bestuursleden, 8 managers/functionarissen van personeelszaken en 26 medewerkers. Resultaten. Directie- en bestuursleden: Alle respondenten hebben in beginsel een positieve grondhouding ten aanzien van gezondheidsmanagement. Tegelijkertijd hebben weinig respondenten vertrouwen in de effecten ervan en is behoefte aan ondersteuning laag. Respondenten geven aan meer inzicht te willen in de effectiviteit van gezondheidsmanagement. Kennis over effectieve implementatievormen van gezondheidsbevorderende maatregelen zijn benoemd als concrete behoefte. HRM- professionals: Alle ondervraagde HRM- professionals vinden dat gezondheidsmanagement een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het onderwijs. Deelname aan gezondheidsactiviteiten kan echter niet verplicht gesteld en er wordt verwacht dat alleen ‘gezonde’ en gemotiveerde deelnemers zullen deelnemen. Informatie over best practices en praktische instrumenten zijn benoemd als concrete behoefte. Docenten en ondersteunend personeel: De respondenten associe¨ren gezondheidsmanagement al gauw met bemoeizucht. Deelname aan gezondheidsactiviteiten moet vrijblijvend zijn. De mentale belasting van het lesgeven, gebrek aan waardering en het binnenklimaat zijn de belangrijkste onderwerpen waar de respondenten in geı¨nteresseerd zijn. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Een belangrijk speerpunt in het onderzoek was om te achterhalen hoe gezondheidsmanagement binnen het voortgezet onderwijs ontwikkelt en geı¨mplementeerd kan worden, met als uiteindelijk doel opname in het beleid van de school. Conclusie en aanbevelingen. Aanbevolen wordt op personeelsniveau de behoefte aan gezondheidsbevorderende maatregelen op kwantitatieve wijze nader te inventariseren. Hiermee kan het draagvlak voor maatregelen worden versterkt. Ook wordt aanbevolen om het vertrouwen en daarmee het draagvlak voor gezondheidsmanagement op directie- en bestuursniveau te versterken door meer inzicht te bieden in de effectiviteit en mogelijkheden van gezondheidmanagement.
Poster-presentatie 10 Expertisecentrum Gezondheid Ouderen (EGO): een regionaal netwerk voor kennisdeling A.M.H. van Lange1, L. de Geus2, M. Jansen3, M. Salden4 1 Avans Hogeschool, Breda 2 GGD West- Brabant Breda, Breda 3 Stichting Groenhuysen Roosendaal, Roosendaal 4 GGZ Westelijk Noord Brabant Bergen op Zoom, Bergen op Zoom e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Inzetten op preventieve interventies kan een grote bijdrage leveren aan de gezonde levensverwachting van ouderen. Het overzicht van het aanbod van deze interventies ontbreekt.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 60
TSG 88 / nummer 2
060
Abstracts posters Methode. Het inrichten van EGO: een regionaal expertisecentrum over gezonder ouder worden, door vijf regionale organisaties die opereren binnen de domeinen publieke gezondheid, zorg en onderwijs. De methode van kennisdeling richt zich op het samenbrengen van kennis over preventie bij ouderen die bij deze partijen aanwezig is. De betrokken partners versterken elkaar door verschillende werkwijzen voor kennisdeling toe te passen: 1. Verzamelen van kennis: Een interactieve website www.gezonderoudworden.nl met informatie over interventies, richtlijnen, onderzoeksresultaten en bronnen. De website is gebaseerd op het Europese onderzoek ‘Healthy-Ageing’. 2. Delen van kennis: ‘Broodje gezonder ouder worden’ voor professionals. Tijdens deze ontmoeting wordt een multidisciplinaire toelichting gegeven op een Healthy Ageing thema. Deze netwerkactiviteit maakt het leggen van verbindingen mogelijk. 3. Operationaliseren van kennis: Implementatieprojecten in het werkveld waarin EGO de beroepspraktijk (professionals)en onderwijs (docenten en studenten) samenbrengt, om te komen tot evidence based practice. Resultaten. Een unieke samenwerking tussen publieke gezondheid, zorg en onderwijs die tot uiting komt in een actuele website, een aanbod van praktijkopdrachten voor toekomstige professionals en het benutten van deskundigheden binnen de deelnemende organisaties voor het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van interventies. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Delen van state of the art kennis leidt tot deskundigheidsbevordering en verdere professionalisering van de professionals in de praktijk. Conclusies. Het inrichten van een expertisecentrum maakt het mogelijk om state of the art kennis over preventieve interventies toe te passen op ouderen.
Poster-presentatie 11 Het effect van de landelijke GGD brochure op de risicoperceptie van GSM- en UMTS-antennes P.A.M.J. Esser1, H. Bosma2 1 GGD Zuid Limburg, Geleen 2 Universiteit Maastricht, Maastricht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De afgelopen 10 jaar is het gebruik van mobiele telefonie, en daarmee ook het aantal GSM/UMTS antennes, enorm toegenomen. Onder meer door deze sterke groei van de mobiele telefonie is de laatste jaren de publieke bezorgdheid over mogelijke schadelijke gezondheidseffecten van GSM/ UMTS antennes ook sterk toegenomen. Ter ondersteuning van de publieksvoorlichting is er door GGD Nederland en het toenmalige Landelijk Centrum Medische Milieukunde een brochure gemaakt ‘GSM- en UMTS-antennes, wat betekenen ze voor uw gezondheid?’ Het hoofddoel van deze studie was om na te gaan wat het effect is van het lezen van deze GGD brochure op de risicoperceptie van GSM/UMTS antennes. Methode. Een digitale vragenlijst werd twee keer voorgelegd aan elke deelnemer in een RCT (randomized controlled trial). Voor het trekken van de steekproef is gebruik gemaakt van een Internet onderzoekspanel. De gegevens van 365 deelnemers zijn met behulp van variantie-analyse geanalyseerd.
Resultaten. Ten opzichte van de controlegroep blijkt het lezen van de GGD brochure in de interventiegroep te hebben geleid tot een lagere risicoperceptie. Bovendien bleek dit positieve effect van de brochure het grootst bij degenen met een negatieve attitude ten opzichte van GSM/UMTS antennes (vooral ouderen en laag opgeleiden). Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. In dit onderzoek bedroeg de tijdspanne tussen de voor- en de na-meting ongeveer twee weken. In toekomstig onderzoek zou het ook interessant zijn om te kijken of het gevonden positieve effect van de brochure blijvend is. Conclusies. Op grond van dit onderzoek kunnen we concluderen dat de GGD brochure een goed hulpmiddel is in de dagelijkse GGD praktijk, zeker gezien het gegeven dat vooral degenen met een negatieve attitude ten opzichte van GSM/UMTS-antennes het meest profijt hebben van de brochure en juist deze personen hun ongerustheid kenbaar maken bij de GGD. Trefwoorden: risicoperceptie, attitude, GSM/UMTS antennes, GGD brochure
Poster-presentatie 12 Invloed van overgewicht/obesitas versus andere chronische aandoeningen op de gezondheidsbeleving van personen met een heupprothese. M. Stevens1, N. Paans1, R. Wagenmakers1, J. van Beveren2, S.K. Bulstra1, I. van den Akker-Scheek3 1 UMCG, Groningen 2 Ro ¨pcke-Zweers Ziekenhuis, Hardenberg 3 Martini Ziekenhuis, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Overgewicht/obesitas wordt in verband gebracht met een slechtere uitkomst na een totale heupoperatie. Bovendien heeft overgewicht/obesitas een negatieve invloed op de algehele gezondheid. In die zin wordt overgewicht door de WHO beschouwd als een chronische aandoening. Echter de vraag is of patie¨nten dat ook zo zien. Doel is de invloed van overgewicht op de gezondheidsbeleving te bepalen in vergelijking met de invloed van andere chronische aandoeningen bij personen met een nieuwe heup. Methode. Prospectieve cohort studie (N=653). Personen hebben e´e´n jaar geleden een totale heup operatie ondergaan. Demografische gegevens, BMI en chronische aandoeningen zijn verzameld met behulp van vragenlijsten en het medische dossier. Gezondheidsbeleving is gemeten met de SF-36. Met lineaire regressie analyse is bepaald in hoeverre overgewicht (BMI 25-30 kg/m2) en obesitas (BMI >30 kg/m2) en chronische aandoeningen (1 chronische aandoening en 2 of meer) van invloed is op de gezondheidsbeleving. Resultaten. Uit de resultaten van de eerste regressie analyse blijkt dat overgewicht (B=0.42, 95% CI -3.19 – -4.03) of obesitas (B=-2.22, 95% CI -6.52 – 2.08) niet significant van invloed is op gezondheidsbeleving. Uit de resultaten van de tweede regressie analyse blijkt dat e´e´n (B=-7.56, 95% CI -12.22 – -2.90) of meerdere chronische aandoeningen (B=-23.79, 95% CI -28.61 – -18.97) een significante negatieve invloed heeft op gezondheidsbeleving. Relevantie voor praktijk. Patie¨nten beschouwen het feit dat ze overgewicht hebben niet als een probleem voor hun gezond-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 61
TSG 88 / nummer 2
061
Abstracts posters heid. Het hebben van andere chronische aandoeningen wordt echter wel als schadelijk voor de gezondheid beschouwd. Klaarblijkelijk dient er bij patie¨nten meer aandacht te komen voor het feit dat overgewicht/obesitas een chronische aandoening is. Conclusie. Patie¨nten zien overgewicht/obesitas niet als een chronische aandoening. Er dient meer aandacht te komen voor de bewustwording van patie¨nten dat overgewicht/obesitas een negatieve invloed heeft op zowel de uitkomst na een heupprothese als wel de algehele gezondheid.
Poster-presentatie 13 Automutilatie bij adolescenten: prevalenties en risicogroepen C.J.E. Bun, M.P. van Rijnsoever, N. de Vos GGD Midden Nederland, Zeist e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Naar aanleiding van signalen van scholen dat er in toenemende mate automutilatie voorkomt onder jongeren, heeft de GGD Midden Nederland onderzoek gedaan naar automutilatie. Zelfbeschadiging of automutilatie omvat alle gedragingen waarbij letsel wordt toegebracht aan het eigen lichaam, zoals snijden, branden, krassen, hoofdbonken, etcetera. Automutilatie neemt toe in de puberteit en bereikt een piek op 15jarige leeftijd. Het is daarnaast een voorspeller voor suı¨cide. Automutilatie komt over het algemeen meer bij meisjes dan jongens voor. In Nederland is weinig bekend over het voorkomen automutilatie bij jongeren. Methode. 40 scholen voor Voortgezet Onderwijs in Midden-Nederland hebben meegedaan aan het onderzoek. Per school vulde een steekproef van jongeren van alle leerjaren klassikaal een anonieme vragenlijst in via internet. De vraagstelling was: ‘Heb je jezelf de laatste 12 maanden wel eens opzettelijk verwond? Denk hierbij aan snijden of krassen.’ Antwoordmogelijkheden waren ‘Nee’, ‘Ja, een keer’ en ‘Ja, meerdere keren’. Logistische regressieanalyse is toegepast om risicogroepen en samenhangende factoren te onderzoeken. Alle analysen zijn apart voor jongens en meisjes gedaan. Resultaten. De onderzoekspopulatie bestond uit 11.567 jongeren (12-18 jaar). 7,7% van de jongens en 10,1% van de meisjes gaf aan zichzelf opzettelijk verwond te hebben (pRelevantie voor praktijk. Vroegtijdige signalering en hulp is van belang.
Naast de mentoren op school, kan ook het jeugdgezondheidsteam van de GGD een belangrijke rol spelen. Een goede zorgstructuur op school is daarbij een randvoorwaarde. Conclusie. Nader onderzoek naar de verschillende vormen van automutilatie is van belang, evenals verschillen naar geslacht daarbij.
Poster-presentatie 14 Op weg naar duurzame inzetbaarheid van werknemers; factoren die arbeidsparticipatie beı¨nvloeden W. Koolhaas Universitair Medisch Centrum Groningen/Rijksuniversiteit Groningen, Groningen e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. Werkgevers zullen de komende jaren vaker geconfronteerd worden met een personeelsbestand waarin de oudere werknemer sterker is vertegenwoordigd dan voorheen en daarmee met meer personeel met meer (langdurige) gezondheidsklachten. Inzicht in de door werknemers ervaren problemen, ondersteunende en belemmerende factoren en hun behoefte aan ondersteuning vanwege het ouder worden kan leiden tot maatregelen die bijdragen aan een werkomgeving waarin de werknemer tot op hoge leeftijd gezond en gemotiveerd kan participeren. Methode. Een cross-sectioneel vragenlijstonderzoek (N=3008; respons 36%) is uitgevoerd onder werknemers van 45 jaar en ouder in vier verschillende branches. Er is een inventarisatie gemaakt van de ervaren problemen, ondersteunende en belemmerende factoren, en behoeften die duurzame inzetbaarheid beı¨nvloeden. De classificatie van de gerapporteerde factoren heeft plaatsgevonden met behulp van het International Classification of Functioning, Disability and Health model. Resultaten. Uit de resultaten blijkt dat 41% van de respondenten (gezondheids)problemen ervaart door het ouder worden; 37% rapporteert een chronische aandoening. Door deze problemen ervaart meer dan de helft van de werknemers moeilijkheden bij het uitvoeren van werk. Persoonlijk en organisatorische factoren zijn van invloed op de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De meest frequent gerapporteerde factoren verschillen niet tussen werknemers met en zonder chronische aandoening. Werknemers met een chronische aandoening ervaren wel meer problemen, belemmeringen en behoefte aan ondersteuning door het ouder worden. Relevantie/Conclusie. Inzicht in de ervaren problemen, belemmerende en ondersteunende factoren en behoefte aan ondersteuning door het ouder worden maakt werkgevers bewust van de noodzaak van preventieve maatregelen ten behoeve van duurzame inzetbaarheid van werknemers. De inzetbaarheid kan worden bevorderd door onder meer eerder en beter gebruik van bestaande interventiemogelijkheden, stimuleren van persoonlijke ontwikkeling, invoering van het persoonlijk budget en toekennen van meer regelmogelijkheden.
Poster-presentatie 15 Diabeteseducatie door Allochtone zorgconsulenten; problemen bij de werving en uitvoering. A. Wijsman-Grootendorst1, P.J.M. Uitewaal2, P.H.L.M. GeelhoedDuijvestijn3 1 Diabetes Zorg Haaglanden, Den Haag 2 GGD, Den Haag 3 Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Diabetes-selfmanagement is alleen mogelijk wanneer de patie¨nt kennis over zijn/haar ziekte heeft. De prevalentie van type 2 diabetes (DM2) is hoog onder migranten in Nederland. Hindostaanse, Turkse en Marokkaanse DM2 patie¨nten werd aangepaste educatie aangeboden. Deze procesevaluatie probeert inzicht te geven in de ondervonden problemen bij de werving, opkomst en uitvoering van deze interventie, Methode. Een gerandomiseerde, gecontroleerde studie uitgevoerd naar de effecten van groepseducatie door allochtone zorgconsulenten bij genoemde migrantgroepen. Er werden 6
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 62
TSG 88 / nummer 2
062
Abstracts posters groepsvoorlichtingen en counseling in de eigen taal aangeboden. De verrichtingen van patie¨ntenwervers en voorlichters, en deelname van patie¨nten en drop-out werden bijgehouden. Een patie¨ntenvragenlijst werd afgenomen voor patie¨ntenkarakteristieken (o.a scholingsniveau, schrijf, leesvaardigheid) en tevredenheid met de interventie. Medewerkers van het DZH werden na afloop ondervraagd. Resultaten. 451 patie¨nten werden telefonisch benaderd en 291 toezeggingen om een informatiebijeenkomst te bezoeken. Vaak waren meerdere uitnodigingen noodzakelijk. Totaal 159 patie¨nten (81 interventie en 78 controle patie¨nten) kwamen in onderzoek. De drop out in de interventiegroep was 2,5% en 12,8% in de controlegroep. Van de interventiegroep bezocht 43% meer dan 4 van de 6 bijeenkomsten; 84 % van de patie¨nten was tevreden over de educatie, maar 1/3 van de patie¨nten ervoer de educatie als (te) moeilijk. Van het behandelteam vindt 63 % de communicatie en het onderlinge begrip verbeterd. Relevantie voor beleid. De werving van Hindostaanse, Turkse en Marokkaanse diabetespatie¨nten voor een diabetes voorlichtingsprogramma in de eigen taal en cultuur verliep moeizaam. Minder dan de helft van de patie¨nten volgden het grootste deel van het programma. Conclusie. 84% Van de diabetespatie¨nten en 64 % van de medewerkers ervoeren de interventie als positief, maar 1/3 van de patie¨nten ervoeren de educatie als (te) moeilijk. Door middel van focusgroepen zal nader onderzoek worden gedaan naar een vorm van diabetesvoorlichting die beter aansluit bij de wensen van cultureel diverse patie¨ntenpopulaties
Poster-presentatie 16 Lage overlap OGGZ-clie¨nten tussen verschillende instellingen J.M. Rijkelijkhuizen GGD Hollands Midden, Gouda e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) is de zorg voor mensen bij wie een vrijwillige, individuele hulpvraag ontbreekt. Het betreft sociaal kwetsbare mensen, zoals daklozen of mensen met problematische schulden, een alcohol- of drugsverslaving of psychiatrische problemen. Vaak is er sprake van multi-problematiek waarbij verschillende typen hulpverlening gewenst zijn. Het is lastig zicht te krijgen op deze ‘verborgen’ doelgroep. In de regio Midden-Holland is bepaald hoe groot de overlap in OGGZ-clie¨nten tussen de verschillende typen hulpverlening is. Methode. Alle regionale zorginstellingen selecteerden clie¨nten die stonden ingeschreven in 2006 en/of 2007 en voldeden aan een opgestelde OGGZ-definitie. Aan iedere clie¨nt werd een unieke, anonieme code toegekend ter identificatie van de clie¨ntoverlap tussen de verschillende instellingen. De code werd voor de monitor ontwikkeld en door de instellingen zelf toegekend aan de clie¨nten. Resultaten. In de regio Midden-Holland met 240.000 inwoners stonden in 2006 1804 en in 2007 2231 OGGZ-clie¨nten bij e´e´n of meer instellingen voor zorg, opvang en/of re-integratie geregistreerd. In 2006 was 10,1%, in 2007 8,7% van de geregistreerde OGGZ-clie¨nten bekend bij meer dan e´e´n instelling. De meerderheid (91%) van deze groep stond bij twee instellingen ingeschreven.
Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Het onderzoek geeft een beeld van de omvang van de OGGZ-problematiek en de (behandeling van) multi-problematiek in Midden-Holland. Deze kennis is van grote waarde voor de (afstemming van) hulpverlening vanuit de verschillende instellingen. Conclusie. Ee´n op de tien OGGZ-clie¨nten in Midden-Holland is bij meer dan e´e´n instelling bekend. Aangezien er bij OGGZ-clie¨nten meestal sprake is van multi-problematiek, lijkt de mate van overlap laag. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat instellingen een integrale aanpak hebben, dat de stap naar hulpverlening voor meer dan e´e´n probleem voor OGGZ-clie¨nten groot is of dat een hoeveelheid overlap gemist is, omdat de instellingen zelf de definie¨ring en codering van clie¨nten toegepast hebben.
Poster-presentatie 17 Het effect van lichamelijke activiteit en gewichtsreductie bij heup artrose N. Paans1, M. Stevens1, I. van den Akker-Scheek1, M.P. Bos2, R.G. Dilling3, K. van der Meer1, S.K. Bulstra1 1 UMCG, Groningen 2 Vive Dieet- en leefstijladvies, Groningen 3 Paramedisch Centrum voor Reumatologie en Revalidatie, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Artrose wordt gezien als een substantie¨le bron van invaliditeit die kan leiden tot structurele arbeidsongeschiktheid en sociaal isolement. Bij heup artrose is er met name sprake van pijn en functieverlies in het heupgewricht. Conservatieve therapeutische behandelmogelijkheden zijn onder andere bewegen en afvallen. Tot op heden is echter nog niet aangetoond dat de combinatie van bewegen e`n afvallen effectief is bij heup artrose, zoals al wel is aangetoond bij artrose van de knie. Methode. Een prospectieve cohort studie. Patie¨nten met een Body Mass Index (BMI) > 25 kg/m2, en klinisch en radiologisch aangetoonde heup artrose, volgden een combinatieprogramma van bewegen en afvallen (8 maanden). De primaire uitkomstmaat was zelf gerapporteerde fysieke functie bepaald met de WOMAC. Secundaire uitkomstmaten waren de WOMAC pijn score, aantal seconden na 20 meter wandelen, een VAS pijn score en BMI. Resultaten. De patie¨nten groep bestond uit 30 patie¨nten met heup artrose en overgewicht. Na 8 maanden was er een significante verbetering op de primaire uitkomstmaat, de WOMAC fysieke functie score (p=0,003). Ten aanzien van de secundaire uitkomstmaten waren er significante verbeteringen op de 20 meter wandeltest en de VAS pijn score (p=0,007 en p=0,000 respectievelijk). Als laatste was er een significante afname van de BMI (p=0,018). Relevantie voor de praktijk. De uitkomsten van deze cohort studie lijken te ondersteunen dat een combinatieprogramma van bewegen en afvallen een effectieve conservatieve behandeloptie is. Voor fysiotherapeuten en orthopeden is het dan ook te overwegen om patie¨nten die nog niet voor een prothese in aanmerking (willen) komen deze behandeloptie aan te bieden. Conclusie. De combinatie van bewegen en afvallen lijkt een potentieel effectieve conservatieve behandel optie te zijn voor patie¨nten met artrose van de heup en overgewicht. Een ver-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 63
TSG 88 / nummer 2
063
Abstracts posters volgstudie in de vorm van een randomized controlled trial moet uitwijzen of het combinatieprogramma inderdaad effectief is.
Poster-presentatie 18 Prevalentie van dopinggebruik in Nederland T.M. Schoenmakers1, D. van de Mheen1, P. Vuijk1, O. de Hon2 1 IVO, Rotterdam 2 Dopingautoriteit, Capelle aan den IJssel e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Dopinggebruik lijkt een groeiend probleem te zijn. Cijfers over dopinggebruik betreffen echter voornamelijk de georganiseerde sport (op top- en amateurniveau). Toch zou het toenemend gebruik zou zich vooral voordoen in de ongeorganiseerde sport. Inzicht in de omvang van het probleem is nodig om beleid te formuleren (met name met betrekking tot de lange termijn gezondheidsgevolgen) en preventieve maatregelen te kunnen ontwikkelen of verbeteren. Methode. In deze presentatie wordt de omvang van dopinggebruik binnen de algemene Nederlandse bevolking besproken. De cijfers komen uit een grootschalig onderzoek door het IVO, het Nationaal Prevalentie Onderzoek Middelengebruik (2005). Onder ruim twintigduizend mensen tussen de 15 en de 65 is een online vragenlijst uitgezet naar gebruik van o.a. prestatieverhogende middelen. Daarnaast is gevraagd naar de soorten middelen die gebruikt zijn, achtergronden van gebruik en gebruik van andere psychotrope stoffen. Resultaten. Uit de resultaten blijkt onder meer dat 2 procent van de Nederlandse bevolking ooit doping gebruikt heeft, en 1 procent in het afgelopen jaar, met name anabolen en stimulantia. Verder is het gebruik van psychoactieve middelen (cannabis, cocaı¨ne, amfetamine, XTC en alcohol) onder dopinggebruikers hoger dan onder de algemene bevolking. De prevalentiecijfers die worden gepresenteerd zijn verder uitgesplitst naar leeftijd, geslacht en culturele achtergrond. Ook wordt ingegaan op achtergronden van het gebruik van doping. Relevantie voor beleid en wetenschap. Vanuit preventieoogpunt zou de wetenschap zou zich meer moeten gaan richten op redenen van gebruik en specifieke doelgroepen. Hoewel nog weinig bekend is over schadelijke gevolgen van dopinggebruik is er vanuit een voorzorgprincipe beleid nodig rondom dopinggebruik. Dit wordt extra onderstreept door het hoge combinatiegebruik van doping met verslavende middelen. Conclusie. De prevalentie van dopinggebruik in de algemene bevolking is dusdanig dat onderzoek naar motieven en beleid rondom gebruik wenselijk is.
Poster-presentatie 19 Jongeren met een ernstig ziek gezinslid: een omvangrijke risicogroep J.C. Mooij1, H.B. Hoeven-Mulder2, A. Haveman-Nies1, P.J. Jonker2 1 GGD, Wageningen Universiteit, Wageningen 2 GGD Gelre-IJssel, Apeldoorn e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Er is weinig bekend over de omvang van de problematiek van jongeren die een ernstig ziek gezinslid hebben
(gehad) en wat de invloed is op het welbevinden van deze jongeren in de regio Gelre-IJssel. Methode. Literatuurstudie en statistische analyses (logistische regressies) over gegevens van 14511 jongeren uit klas 2 en 4 van middelbare scholen in de regio Gelre-IJssel, afkomstig uit de digitale jeugdmonitor Elektronische Monitor en Voorlichting (EMOVO) 2007. De jongeren met een ernstig ziek gezinslid zijn ingedeeld in groepen, die een lichamelijk en/of psychisch ziek gezinslid hebben (gehad) en nu nog problemen, of juist geen problemen ervaren met dit zieke gezinslid, en vergeleken met jongeren die geen ernstig ziek gezinslid hebben (gehad). Resultaten. Ruim een kwart van de jongeren (27.4%) heeft een ernstig lichamelijk en/of psychisch ziek gezinslid (gehad). Deze jongeren hebben meer psychosociale problemen en een ongunstigere sociale omgeving en leefstijl, dan jongeren die geen ernstig ziek gezinslid hebben (gehad). Jongeren met een psychisch ziek gezinslid scoren ongunstiger dan jongeren met een lichamelijk ernstig ziek gezinslid. Jongeren met een lichamelijk en psychisch ernstig ziek gezinslid scoren het meest ongunstig. Aan de jongeren die een ernstig ziek gezinslid hebben (gehad) is gevraagd of zij problemen ervaren met het ernstig zieke gezinslid. Jongeren die problemen ervaren scoren ongunstiger dan jongeren die geen problemen ervaren van het zieke gezinslid. Relevantie voor praktijk. De omvang en (on)gezondheid van de jongeren met een ernstig ziek gezinslid rechtvaardigt meer aandacht voor deze problematiek, zowel in de signalering van deze risicogroep (door JGZ, scholen en professionals in de zorg) als bij de toeleiding naar een aansluitend hulpaanbod. Conclusies. De aanwezigheid van een ernstig ziek gezinslid, de aard van deze ziekte en de ervaring van problemen met dit gezinslid, bepalen het welbevinden bij een omvangrijke groep jongeren. Trefwoorden: jongeren, chronische ziektes, Gelre-IJssel, psychische ziektes, gezin
Poster-presentatie 20 Regionale gegevens m.b.t. ongevallen, geweld en automutilatie C. Stam Stichting Consument en Veiligheid, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Regionale gezondheidsbevorderende instellingen zoals GGD’en hebben steeds meer behoefte aan informatie die specifiek betrekking heeft op hun regio. Tot nu toe gebruikten ze m.b.t. tot ongevallen, geweld en automutilatie voornamelijk landelijke letselgegevens. Landelijke gegevens geven echter geen goed beeld van regionale problematiek. Inmiddels is het mogelijk om een inschatting te maken van de regionale situatie. Methode. Regionale letselgegevens geven niet alleen inzicht in de omvang, aard en ernst van ongevallen, geweld en automutilatie in de eigen regio, maar maken ook een vergelijking met andere regio’s mogelijk. Zo geeft de Statistiek niet-natuurlijke dood inzicht in het vo´o´rkomen van dodelijke ongevallen, moord en suı¨cide per (GGD-)regio. Andere gegevensbronnen bevatten weliswaar geen gegevens over de gemeente waar het letsel is opgelopen, maar we´l gegevens over de woongemeente van
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 64
TSG 88 / nummer 2
064
Abstracts posters slachtoffers. Dit geeft een beeld van de ‘gezondheid’ van inwoners van een (GGD-)regio. Een voorbeeld van een dergelijke gegevensbron is de Landelijke Medische Registratie die gegevens bevat over ziekenhuisopnamen t.g.v. ongevallen, geweld en automutilatie. Het Letsel Informatie Systeem (LIS) registreert bij een steekproef van ziekenhuizen gegevens over SEH-behandelingen i.v.m. letsel door ongevallen, geweld of automutilatie en maakt een schatting van cijfers op nationaal niveau mogelijk. Om op basis van LIS uitspraken te kunnen doen over regio’s is het Regionale-Cijfersmodel ontwikkeld. Hiermee worden landelijke gegevens geprojecteerd naar regionale gegevens en wordt een indicatie gegeven van het aantal SEH-behandelingen per (GGD)regio. Resultaten. De beschreven gegevensbronnen/methoden geven samen een goede indicatie van de letselproblematiek in een (GGD-)regio, van zeer ernstig (doden) naar minder ernstig (SEHbehandelingen). Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Deze regionale informatie is van belang om prioriteiten te kunnen stellen met betrekking tot regionaal gezondheidsbeleid. Aanbevelingen. Het verdient aanbeveling te onderzoeken of in samenwerking met regionale partners, nog meer regionale letselinformatie verzameld kan worden om beleid nog beter af te kunnen stemmen op regionale behoeften.
Poster-presentatie 21 Niet-scrotale testis: gebruik van besliskundige analyse en patie¨ntenvoorkeuren bij de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn. E.J.C. Coenen-van Vroonhoven1, M.E. van den Akker-van Marle2, F. Pierik3, M. Kamphuis1 1 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 2 Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden 3 TNO Bouw en Ondergrond, Delft e-mail:
[email protected] Probleemstelling.Bij de ontwikkeling van een JGZ-richtlijn ‘nietscrotale testis’ (NST), bleek dat de beschikbare wetenschappelijke literatuur op verschillende manieren geı¨nterpreteerd wordt en dat hierin lacunes bestaan. Daarom moest in deze richtlijn op een tweetal punten worden volstaan met een consensus-uitspraak: . De optimale leeftijd voor operatie van aangeboren NST: in het eerste of het tweede levensjaar? . De optimale leeftijd voor operatie van verworven NST: direct bij vaststelling of afwachten tot de puberteit? Om de optimale leeftijden te bepalen, zou een RCT (randomized controlled trial) de beste aanpak zijn. Dit is echter op dit moment niet haalbaar. Daarom wordt een beslissingsanalyse uitgevoerd, waarin de aanwezige kennis wordt samengebracht. De doelstelling is drieledig: . Toepassing van de innovatieve elementen beslissingsanalyse en het includeren van patie¨ntenvoorkeuren bij de ontwikkeling en toepassing van een richtlijn. . Vaststellen van optimale behandeling van NST vanuit maatschappelijk en patie¨ntenperspectief . . Vertalen van de resultaten naar aanbevelingen voor een multidisciplinaire richtlijn.
Methode. De beslissingsanalyse bestaat uit verschillende stappen, namelijk 1) specificatie van het beslisprobleem, 2) definie¨ren van beslismodel, 3) vaststellen van modelparameters en waarderen modeluitkomsten (op basis van wetenschappelijke literatuur, expert-opinies, patie¨ntenperspectief en kosten) en 4) analyse van beslisprobleem op basis van beschikbaar wetenschappelijk bewijs en bestaande onzekerheid. Resultaten. De resultaten van de beslissingsanalyse zijn nog niet beschikbaar. Tijdens het congres wordt het ontwikkelde beslismodel gepresenteerd, met daarin opgenomen de modelparameters. Er wordt expliciet ingegaan op het gebruik van deze methode om een brug te slaan tussen public health en curatieve zorg. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. De uitkomsten van de beslissingsanalyse worden gebruikt bij de ontwikkeling van een breed gedragen multidisciplinaire richtlijn NST, waarmee de zorg voor jongens met NST verbeterd kan worden. Conclusie. Beslissingsanalyse is naar verwachting ook toepasbaar bij andere richtlijnontwikkeltrajecten. De ervaringen die worden opgedaan in dit project kunnen daarbij gebruikt worden.
Poster-presentatie 22 Tijdstrends in biologische risicofactoren in 4 generaties: de Doetinchem Cohort Studie 1987-2007 A. Blokstra, H.S.J. Picavet, A.M.W. Spijkerman, A.C.J. Nooyens, W.M.M. Verschuren RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Een hoge bloeddruk, een ongunstig serum cholesterol en overgewicht/obesitas zijn risicofactoren die aanzienlijke gevolgen voor de gezondheid kunnen hebben. In dit onderzoek is nagegaan wat de tijdstrend is in deze drie biologische risicofactoren in de Nederlandse bevolking over een periode van 16 jaar, in vier 10-jaars generaties van oorspronkelijk 20-29 jaar, 30-39 jaar, 40-49 jaar en 50-59 jaar. Methode. Gegevens van de Doetinchem Cohort Studie, uitgevoerd in de periode 1987-2007, zijn geanalyseerd. Een naar leeftijd en geslacht gestratificeerde steekproef uit het bevolkingsregister van Doetinchem van personen van 20-59 jaar is met tussenpozen van ca. vijf jaar vier keer gemeten. De respons varieerde van 62% in de eerste ronde tot 75-80% in ronde 2, 3 en 4. Het totale cohort bestaat uit ruim 6.300 personen. De metingen omvatten vragenlijsten en een lichamelijk onderzoek, waarbij de bloeddruk, lengte, gewicht en het totaal en HDL cholesterolgehalte op gestandaardiseerde wijze werden gemeten. Resultaten. Het niveau van de biologische risicofactoren neemt toe met de leeftijd. Daarnaast is er voor obesitas en hypertensie ook sprake van een tijdstrend. Zo stijgt de prevalentie van obesitas (BMI >=30 kg/m2) bij vrouwen van 40-49 jaar van 8% in 1987-1991 naar 15% in 2003-2007. De tijdstrend in de prevalentie van hypercholesterolemie lijkt licht dalend te zijn. De resultaten zijn consistent voor mannen en vrouwen en voor vrijwel alle 10-jaars generaties. Conclusie. Geconcludeerd kan worden dat het risicoprofiel voor obesitas en hypertensie ongunstiger is voor volwassenen in
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 65
TSG 88 / nummer 2
065
Abstracts posters 2003-2007 in vergelijking met volwassenen van dezelfde leeftijd in 1987-1991. Relevantie voor beleid. Met het oog op het belang van deze risicofactoren bij het ontstaan van chronische aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en diabetes, en de gezondheid van de oude dag in algemene zin, is dit een zorgelijke ontwikkeling.
Poster-presentatie 23 Validering van de Sterke kanten en Moeilijkheden vragenlijst (SDQ) bij 5/6/jarigen C.L. Mieloo1, W. Jansen1, H. Raat2 1 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam 2 ErasmusMC, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Vroege signalering en behandeling kan de prognose van kinderen met psychosociale problemen aanzienlijk verbeteren. De Nederlandse jeugdgezondheidszorg (JGZ) kan gezien worden als ideale setting voor vroege signalering van emotionele en gedragsproblemen. Dit geldt mogelijk des te meer in het geval van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), ook wel de Sterke kanten en Moeilijkheden vragenlijst, wordt door de Invent groep als krachtig signaleringsinstrument aangeraden. Over de validiteit van de SDQ bij Nederlandse kinderen jonger dan acht jaar is echter nog onvoldoende bekend. Omdat alle kinderen in Nederland in groep 2 van het basisonderwijs een preventief gezondheidsonderzoek van de JGZ krijgen is er grote behoefte aan deze gegevens. Daarom wordt een valideringsstudie verricht, waarbij ook wordt gekeken naar verschillen in etniciteit. Methode. Voor het valideringsonderzoek is in 2008-2009 aan alle ouders en leerkrachten van kinderen in groep 2 van de basisschool in het Rotterdam-Rijnmond gebied gevraagd de SDQ in te vullen als onderdeel van reguliere zorg. Aan een deel van de ouders en leerkrachten is ook gevraagd worden de Child Behavior Checklist (CBCL) of Teacher Report Form (TRF) in te vullen. Resultaten. Er hebben ± 7800 ouders (respons ruim 70%) en ± 9000 leerkrachten (respons ruim 80%) meegedaan. Test eigenschappen, zoals betrouwbaarheid, validiteit en consistentie van zowel de ouder als leerkracht SDQ worden tijdens het congres gepresenteerd. Alle resultaten worden ook bekeken voor verschillende etnische groepen. Relevantie. Goede signaleringsinstrumenten zijn nodig voor een goed functionerende zorgketen en kunnen een belangrijke rol spelen in de preventie van emotionele en gedragsproblemen bij kinderen. Conclusies. Betrouwbaarheid en validiteit van een veelbelovend signaleringsinstrument voor emotionele en gedragsproblemen voor 5/6 jarigen zullen worden gepresenteerd.
Poster-presentatie 24 Nationale Hepatitis C Campagne: inzet GGD’en bij voorlichten allochtonen L. Rust1, H. Donkers2, L. Singels3 1 GGD Nederland, Utrecht 2 GGD Brabant-Zuidoost, Eindhoven 3 NIGZ, Woerden e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. Naar schatting zijn 60.000 mensen in Nederland besmet met hepatitis C. Om tijdig te kunnen starten met een medische behandeling is het van belang dat de bevolking over hepatitis C geı¨nformeerd wordt. Een voorlichtingscampagne is ontwikkeld, middels een pilot uitgetest, en sinds september 2009 landelijk geı¨mplementeerd. De campagne richt zich op het algemeen publiek, intermediaire doelgroepen (zoals huisartsen) en specifieke risicogroepen (zoals mensen afkomstig uit endemische gebieden). Deze laatste groep wordt vaak niet goed bereikt via algemene voorlichtingskanalen, daarom organiseren GGD’en activiteiten om deze groep voor te lichten. Methode. In Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Almere en Eindhoven wordt de campagne intensief uitgevoerd. GGD’en zetten voorlichters eigen taal en cultuur (VETC-ers) in om voorlichtingen te organiseren. Mensen die denken dat zij risico hebben gelopen worden geadviseerd naar de huisarts te gaan. Huisartsen worden in deze regio’s extra ondersteund. Resultaten. Sinds de start van de campagne zijn ruim 50 VETCers en allochtone zorgconsulenten bijgeschoold over hepatitis C. Er zijn voorlichtingen gegeven bij zelforganisaties, moskeee¨n, kerken, buurthuizen, sportevenementen, feesten, festivals, markten en er wordt aangesloten bij bestaande projecten. Daarnaast krijgt het onderwerp aandacht in de lokale (migranten)media. Ook GGD’en buiten de zes regio’s besteden aandacht aan de campagne. Door de ontwikkelingen rond Nieuwe Influenza A zijn huisartsen tot op heden beperkt betrokken. De campagne wordt daarom mogelijk verlengd tot voorjaar 2010. Relevantie. Via deze campagne wordt beoogd om de kennis over hepatitis C bij het algemene publiek en risicogroepen te verhogen. Hiermee wordt het risicobesef en vervolgens informatiezoekgedrag en testgedrag bevorderd. Conclusies. Het is belangrijk dat hepatitis C structureel meer aandacht krijgt. Bewustwording bij intermediairen en het vergroten van de kennis en deskundigheid dragen hieraan bij. Praktijkervaringen met het voorlichten van allochtonen zullen leiden tot conclusies en aanbevelingen. De ervaringen uit Eindhoven zullen gepresenteerd worden. Deze campagne wordt gefinancierd door ZonMw.
Poster-presentatie 25 MSM, middelengebruik en seksueel risicogedrag I.F. Baas1, L. Knoops1, B. Bakker2 1 Stichting Mainline, Amsterdam 2 Schorer, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Welke samenhang is er tussen seksueel risicogedrag en middelengebruik onder MSM. Methode. Het onderzoek bestaat uit diepte-interviews met dertig mannen, veldobservaties op grote feesten met korte vragen aan 78 mannen over hun drugs- en alcoholgebruik en een internationale literatuurverkenning. Op twee expertmeetings met onderzoekers, verpleegkundigen, preventiewerkers en hulpverleners is een inventarisatie gedaan naar bestaande interventies en te ontwikkelen interventies. Resultaat. . Geı ¨nterviewden gebruiken in mindere of meerdere mate drugs;
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 66
TSG 88 / nummer 2
066
Abstracts posters MSM hebben relatief veel kennis over middelen en effecten, maar zijn nauwelijks op de hoogte van gezondheidsrisico’s op lange termijn; . Meeste geı ¨nterviewden hebben onbeschermde seks onder invloed van middelen; . Jongemannen (25-) hebben weinig kennis van hiv en soa’s; . Kennis over hepatitis C is zeer gebrekkig. Relevantie. Van de 5600 mannen (MSM) die deelnamen aan de online Schorer monitor (2008) rapporteerde 56% gebruik van 1 of meer drugs voor of tijdens seks met losse partners; Van respondenten van 25 jaar en jonger rapporteerde 38% gebruik van 1 of meer drugs tegen 61% van respondenten boven 25 jaar. Van de HIV-positieve mannen gebruikte 88% 1of meer drugs tegen 53% van niet geteste en hiv-negatieve respondenten. Conclusie. Uit het onderzoek blijkt dat er een duidelijke samenhang is tussen middelengebruik en seksueel risicogedrag onder MSM. Het biedt handvatten voor het ontwikkelen van interventies onder de doelgroep en deskundigheidsbevordering voor professionals. Middels de werkgroep van experts wordt hier gevolg aan gegeven. .
Poster-presentatie 26 Vroegsignalering van sociaal-emotionele problematiek binnen de jeugdgezondheidszorg; opzet van een longitudinaal onderzoek M. Hielkema1, A.F. de Winter1, E. Feddema2, S.A. Reijneveld1 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 2 Icare JGZ, Meppel e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Het DMO-protocol is gericht op vroegtijdige signalering van (dreigende) sociaal-emotionele problematiek bij jonge kinderen. Het wordt gebruikt binnen de jeugdgezondheidszorg en maakt deel uit van het programma ‘Samen Starten’, dat effectieve samenwerking tussen ketenpartners in de zorg beoogt. Het DMO-protocol beslaat vijf domeinen: welbevinden kind, welbevinden ouder, rol partner, sociale steun en obstakels. Empowerment van ouders staat centraal in de DMOwerkwijze. Doel van deze studie is het bepalen van de effectiviteit van het DMO-protocol. Methode. Het betreft een longitudinaal, quasi-experimenteel onderzoek binnen de setting van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) waarbij twee regio’s worden vergeleken. In een regio wordt het DMO-protocol gebruikt, in de andere wordt ‘care as usual’ gehandhaafd. In totaal worden 3600 kinderen in de leeftijd van 0-18 maanden gevolgd. Door middel van vragenlijstenonderzoek worden wensen en ervaringen in de zorg en de mate van empowerment bij ouders geı¨nventariseerd op de kindleeftijd van 2 en 18 maanden. Daarnaast beoordeelt de JGZ-professional tijdens ieder consultatiebureauconsult of er sprake is van (dreigende) sociaal-emotionele problematiek. Ter validatie van het DMO-protocol wordt bij ieder als ‘problematisch’ gesignaleerd gezin, en twee ‘nietproblematische’-gezinnen, aanvullend vragenlijstonderzoek verricht, bestaande uit vragenlijsten verwijzend naar de DMOdomeinen. Op de kindleeftijd van 18 maanden ontvangen gezinnen de Child Behavioural Checklist 1-5. Resultaten. Met de uiteindelijke resultaten worden de volgende vragen beantwoord:
1. Is het DMO-protocol een valide instrument? 2. Wat is de voorspellende waarde van door de JGZ gesignaleerde sociaal-emotionele problematiek? 3. Wat is de mate van tevredenheid en empowerment bij ouders? Relevantie. De basis voor ontwikkeling wordt gelegd op jonge leeftijd. Interventies zijn het meest effectief in een vroeg stadium. Met behulp van een evidence-based vroegsignaleringsinstrument kan zorg tijdig worden ingezet, waardoor mogelijk toekomstige problemen kunnen worden verminderd of voorkomen. Conclusie. Inclusie is gestart in oktober 2009. Tijdens het congres zullen, naast de onderzoeksopzet, voorlopige resultaten worden gepresenteerd.
Poster-presentatie 27 Veiligheidsbarometer Sporters: inzicht in attitude, kennis en gedrag van sporters ten aanzien van blessurepreventie K. Klein Wolt, S. Kloet, L. Adriaensens Stichting Consument en Veiligheid, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Sporten is gezond, maar brengt tegelijkertijd risicoC¸s met zich mee. Het aantal sportblessures in Nederland is, ten opzichte van andere aandoeningen en ziektes, hoog. VWS heeft sportblessurepreventie hoog in het vaandel staan en in haar beleid 12 sporten centraal gesteld: veldvoetbal, zaalvoetbal, tennis, hockey, hardlopen, volleybal, wielrennen, mountainbiken, skie¨n, snowboarden, schaatsen en paardrijden. Naast doelen op letselreductieniveau moeten sporters zich bijvoorbeeld meer bewust worden van de risico’s die zij lopen en beter weten hoe ze blessures kunnen voorkomen en daar ook naar handelen. Inzicht in deze zaken wordt verkregen via de Veiligheidsbarometer Sporters. Methodologie. Met een online enqueˆte onder ruim 4.000 sporters die minimaal e´e´n van de 12 sporten beoefenen, is in 2008 gekeken naar kennis, attitude en gedrag ten aanzien van blessurepreventie. Deze meting wordt in 2011 herhaald om te kijken of er verandering is opgetreden. Resultaten. De Veiligheidsbarometer levert per sporttak specifieke informatie. Op verschillende onderdelen en bij verschillende sporttakken is nog winst te behalen. Zo wordt de blessuregevoeligheid van de eigen sport binnen geen van de sporttakken hoog ingeschat. Vooral onder hockeyers en hardlopers is deze risicoperceptie laag. Verder blijkt dat warming-up de meest bekende maatregel is om blessures te voorkomen. Het doen van spierversterkende oefeningen, het dragen van een brace of tape indien men een eerdere enkelblessure heeft gehad en het dragen van een helm (met uitzondering van wielrenners en mountainbikers) worden het minst vaak toegepast. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. De onderzoeksresultaten leveren input voor beleidsmakers, campagnemakers en sportbonden. De resultaten over het helmgebruik onder sporters worden bijvoorbeeld gebruikt voor een campagne om het helmgebruik te vergroten. Conclusie. De Veiligheidsbarometer Sporters is een unieke informatiebron met waardevolle gegevens, over sporters van verschillende sporttakken, welke voor verschillende doeleinden
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 67
TSG 88 / nummer 2
067
Abstracts posters kunnen worden gebruikt. Een vervolgmeting zal uitwijzen of er verbetering is opgetreden ten aanzien van blessurepreventie.
Poster-presentatie 28 Procesevaluatie project ‘De Schooldie¨tist’ N.K.C.P.A Cals, W. Jansen, S.A. Wauters, L.M.G. Blanchette GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In vergelijking met landelijke cijfers zijn er in Rotterdam meer jeugdigen met (ernstig) overgewicht. Overgewicht is ongezond omdat het een groot aantal gezondheidsrisico’s met zich meebrengt op zowel lichamelijk als psychosociaal gebied. In het kader van het gemeentelijke actieprogramma Rotterdam Lekker Fit! zijn in 2007/2008 op 21 basisscholen voor het eerst schooldie¨tisten ingezet om kinderen met overgewicht te adviseren en begeleiden bij het veranderen van ongezonde leefgewoonten met als doel het verminderen van overgewicht. Om de bruikbaarheid en doelmatigheid van ‘De Schooldie¨tist’ te onderzoeken is het project procesmatig gee¨valueerd. Methode. Met kwantitatieve onderzoeksmethoden is onder andere het bereik, het aantal kinderen met (ernstig) overgewicht voor en na de begeleiding, de doorstroom en de ontwikkeling van Body Mass Index (BMI) en middelomvang van de deelnemende kinderen onderzocht. Middels kwalitatieve interviews met die¨tisten en schooldirecties is de bruikbaarheid en waardering van het project onderzocht. Resultaten. Op de 21 deelnemende scholen is het opkomstpercentage bij de die¨tist, van kinderen met overgewicht, 42%. Het bereik stemt tot tevredenheid, maar kan verder worden verbeterd. Bij de deelnemende kinderen is een gunstige verandering gevonden in de ontwikkeling van de BMI en middelomvang. Volgens die¨tisten en schooldirecties zijn sterke punten van het project de laagdrempeligheid van het aanbod, advisering op het gebied van voeding e´n beweging en de positieve invloed van de begeleiding op het psychosociale functioneren van kinderen. Relevantie. Gezien het toegenomen en nog steeds groeiende overgewicht bij kinderen blijft er een belangrijke taak liggen in vroegtijdige signalering en preventie. Conclusies. Het project geniet veel draagvlak en wordt door de deelnemende partijen als een positieve interventie gewaardeerd. Belangrijke voorwaarden voor succes blijken een goede communicatie tussen school en de die¨tist, een duidelijke profilering van de die¨tist op school en een persoonlijke benadering van ouders door school.
Poster-presentatie 29 Toezicht en handhaving Wet kinderopvang: de rol van gemeente en GGD G.W.M. Peters-Volleberg1, G. Koelemij2 1 GGD Nederland, Utrecht 2 VNG, Den Haag e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de kwaliteit van kinderopvang, en wijzen de GGD aan als toezichthouder. Op 1 januari 2010 wordt een
belangrijke wijziging in de Wet Kinderopvang van kracht: vanaf dan komen ook gastouders onder het toezicht. Dit betekent een enorme uitbreiding van werkzaamheden, naast het toezicht op de kinderdagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus. Er bestaat grote onzekerheid over het verwacht aantal gastouders. Toch moeten gemeenten en GGD binnen wettelijke termijnen hun verplichtingen nakomen. Gemeenten ontvangen hiervoor een bijdrage aan het Gemeentefonds (b 21,9 miljoen in 2010). Voor ouders is het belangrijk dat hun kinderopvanginstelling in het Landelijk Register wordt opgenomen. Anders geldt geen tegemoetkoming in de opvangkosten door het Rijk. Methode. In samenwerking met het ministerie van OCW en de Inspectie van het Onderwijs hebben GGD Nederland en de VNG het implementatietraject intensief, maar in korte tijd voorbereid. Ze hebben met OCW bestuurlijke afspraken gemaakt om het toezicht in 2010 efficie¨nt in te zetten. Met een rechtstreekse eenmalige subsidie zijn GGD’en gestimuleerd hun capaciteit aan inspecteurs snel uit te breiden. Dit moet een vervolg krijgen in goede afspraken tussen gemeenten en GGD over de uitvoering van inspecties in 2010. Resultaten. In 2009 zijn ongeveer 10.000 locaties geı¨nspecteerd. Naar verwachting is het aantal gastouders dat zich zal melden voor opname in het Landelijk Register vele malen hoger. Door gemeenteambtenaren en GGD-inspecteurs kinderopvang intensieve voorlichting en ondersteuning te bieden is het merendeel voorbereid op de uitbreiding van taken in 2010. Bij vragen of signalen rondom lokale samenwerkingsproblemen bieden VNG en GGD Nederland gerichte ondersteuning. Daarnaast vindt monitoring van het aantal gastouders plaats. Relevantie voor beleid. Opgedane ervaringen rondom deze wetswijziging leveren voor andere beleidsterreinen waarop GGD en gemeenten samenwerken waardevolle informatie op. Conclusies. Tijdens het congres wordt de actuele stand van implementatie van deze wetswijziging gepresenteerd.
Poster-presentatie 30 Wijkprofiel: een k/prachtig instrument om preventieve zorg in een wijk te ontwikkelen. J.S. de Kanter1, N.J. Terpstra2, B.J.C. Middelkoop3, M.W.M. de Waal3, J.A.H. Eekhof4, A.J. Poot3, W.J.J. Assendelft3 1 Universitaire Model Praktijk Stevenshof, Leiden 2 GGD Hollands Midden, Leiden 3 Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde LUMC, Leiden 4 UMP Stevenshof Leiden en Afdeling PHEG, LUMC, Leiden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Leveren gegevens van GGD, CBS en Gemeente meerwaarde voor het ontwikkelen van een wijkgericht preventiebeleid door een huisartspraktijk? Methode. Gegevens van de GGD Hollands Midden, het CBS en de Gemeente Leiden werden uitgewerkt voor de Leidse wijk Stevenshof. Ze werden vergeleken met morbiditeitscijfers uit het HIS van de huisartspraktijk in gezondheidscentrum Stevenshof. In deze pilot stonden gegevens over de jeugd centraal. Resultaten. Weliswaar bleek de wijk op veel punten niet af te wijken van de stad en de regio toch liet de informatie van de GGD nieuwe aspecten zien van de gezondheidsproblematiek in de wijk. Er bleek bijvoorbeeld veel onveilig te worden gevreee¨n
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 68
TSG 88 / nummer 2
068
Abstracts posters en er was sprake van veel psychosociale problematiek. Daarmee komen jongeren echter nauwelijks op het spreekuur van de huisarts. Wel bleek er een duidelijk verband met ervaren gezondheid en somatische klachten zoals migraine waarmee jongeren wel op het spreekuur komen. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Gegevens van de GGD over de gezondheidstoestand van de bevolking blijken een belangrijke aanvulling op gegevens van de huisartspraktijk. Het gaat vooral om zaken die niet leiden tot een rechtstreekse hulpvraag maar wel van invloed zijn op de fysieke en geestelijke gezondheidstoestand. Die informatie moet de huisarts dan wel bereiken. Gegevens over psychosociale problematiek bij jongeren bijvoorbeeld zijn wel bekend bij jeugdartsen maar ze bereiken de huisarts niet. Centra voor Jeugd en Gezin bieden een uitgelezen kans om door betere uitwisseling van informatie jeugdigen sneller en effectiever te behandelen. Conclusies of aanbevelingen voor collega’s (do’s and dont’s). Samenwerkingsverbanden uit de curatieve eerste lijn die wijkgericht preventiebeleid willen ontwikkelen dienen hierin samen te werken met de GGD. Wat betreft de doelgroep jeugd zouden artsen en verpleegkundigen werkzaam in CJG’s gegevens bijvoorbeeld over psychosociale problematiek meer moeten delen met huisartsen. Trefwoorden: wijkprofiel, preventiebeleid, Universitaire Model Praktijk Public Health, Centrum Jeugd en Gezin
Poster-presentatie 32 Op zoek naar voorspellers voor arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden A. Holwerda, S. Brouwer, J.W. Groothoff, J.J.L. van der Klink UMCG, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Jongeren met een arbeidshandicap nemen in onze samenleving een kwetsbare positie in. Deze jongeren hebben geen werkervaring omdat de arbeidsongeschiktheid veelal ontstaat vo´o´rdat zij de arbeidsmarkt betreden. Hoewel de arbeidsmarktpositie van deze jongeren niet gemakkelijk is, zijn er toch verschillende participatiemogelijkheden voor Wajonggerechtigden, zoals regulier werk, werken in WSW-verband, dagbesteding of vrijwilligerswerk. Het doel van dit onderzoek is enerzijds het beschrijven van een jaarcohort van potentie¨le Wajonggerechtigden na aanvraag van een Wajong-uitkering op basis van persoonlijke kenmerken, de participatiemogelijkheden en het benutten hiervan binnen een termijn van 2 jaar. Anderzijds worden de factoren die van invloed zijn op de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden in kaart gebracht. Methode. Op basis van literatuuronderzoek in zowel de grijze als de wetenschappelijke literatuur en interviews met betrokken partijen (Wajonger, PrOREC, WSW, werkgever) zijn de factoren geı¨nventariseerd die een rol spelen in de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden. Deze factoren zijn geclassificeerd op basis van het ICF-model. Resultaten. Uit de literatuur en de veldraadpleging komt naar voren, dat niet alleen ziektespecifieke, maar met name psychosociale factoren een belangrijke rol spelen in het vinden en behouden van werk van Wajonggerechtigden. Het gaat om persoonlijke factoren als motivatie, zelfbeeld en
zelfinzicht en factoren in de sociale context in relatie tot de ouders, school en werkgevers. Ook sociale en arbeidsvaardigheden spelen een belangrijke rol. Relevantie. Inzicht in factoren die de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden beı¨nvloeden, biedt input voor te ontwikkelen meetinstrumenten en interventies op het gebied van beoordeling, prognose, behandeling en begeleiding van Wajonggerechtigden in relatie tot werk. Conclusie. Op dit moment is kennis over de participatiemogelijkheden van de Wajongers in werk en de factoren die het benutten van deze mogelijkheden in de praktijk beı¨nvloeden beperkt beschikbaar. Dit onderzoek wil een bijdrage leveren aan het beter benutten van de arbeidsparticipatiemogelijkheden van Wajonggerechtigden. Trefwoorden: arbeidsparticipatie, jonggehandicapten, psychosociale factoren, Wajong
Poster-presentatie 33 Handhygie¨ne in kinderdagverblijven: welke determinanten spelen een rol? T.P. Zomer1, V. Erasmus2, N. Vlaar3, E.F. van Beeck2, J.H. Richardus1, H.A.C.M. Voeten1 1 GGD Rotterdam-Rijnmond / Erasmus MC Rotterdam, Rotterdam 2 Erasmus MC, Rotterdam 3 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Kinderen in kinderdagverblijven hebben een verhoogd risico op gastro-intestinale en luchtweginfecties. Deze infecties kunnen worden voorkomen door een goede handhygie¨ne onder leidsters. In mei 2009 is de GGD Rotterdam-Rijnmond in samenwerking met het Erasmus MC gestart met een vierjarig onderzoeksproject ter verbetering van de handhygie¨ne in kinderdagverblijven.Kinderdagverblijven in de regio’s Rotterdam, Leiden en Gouda zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek. Ongeveer 125 kinderdagverblijven zullen meedoen. In de eerste fase van het onderzoek worden determinanten en de frequentie van een goede handhygie¨ne in kaart gebracht middels kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Het kwalitatieve onderzoek zal bestaan uit Focus Groep Discussies (FGD’s). Het kwantitatieve onderzoek zal bestaan uit een vragenlijststudie met als uitkomstmaat het geobserveerde handhygie¨ne gedrag. De resultaten van het determinantenonderzoek zullen input geven voor de tweede fase, waarbij een interventie wordt ontwikkeld. Middels een randomised trial zullen de effecten op het handhygie¨ne gedrag en incidentie van gastro-intestinale en luchtweginfecties worden gee¨valueerd. Methode. Het kwalitatieve onderzoek bestaat uit negen FGD’s, waarvan zes met leidsters, twee met locatie-managers en e´e´n met ouders. De groepen zullen bestaan uit zes tot acht deelnemers. Resultaten. In de FGD’s komen de volgende onderwerpen aan bod: voor- en nadelen van een goede handhygie¨ne; omgevingsfactoren; invloed van collega’s, locatiemanagers en ouders; risico-perceptie; persoonlijke ervaring met gastro-intestinale en luchtweginfecties; werkdruk en gewoonte. De voorlopige resultaten van deze FGD’s zullen in april beschikbaar zijn.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 69
TSG 88 / nummer 2
069
Abstracts posters Relevantie. De determinanten die worden geı¨dentificeerd in de FGD’s zullen worden opgenomen in de vragenlijst. Ook determinanten die niet vanuit de literatuur bekend zijn, worden zo in kaart gebracht. Hier kan dan rekening mee worden gehouden bij de ontwikkeling van de interventie. Conclusie. Met dit onderzoek zal naar verwachting de handhygie¨ne in kinderdagverblijven worden verbeterd, waardoor het aantal infecties bij kinderen kan verminderen. Trefwoorden: handhygie¨ne, kinderdagverblijven, determinanten, preventie, infectieziekten
Poster-presentatie 34 Analyse van voor- en achternamen voor bepalen van respons van allochtone jongeren: een bruikbare methode? H.A. van der Stege1, A.L. van Staa2, M.S. Vonk1, S. Jedeloo1, A.Ph. Visser1 1 Hogeschool Rotterdam, Rotterdam 2 Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Onderzocht is of de analyse van Nederlandse en niet-Nederlandse voor- en achternamen een bruikbare methode is om inzicht te krijgen in de respons van allochtone jongeren in een onderzoekspopulatie. De adequaatheid van deze methode is getoetst aan de hand van antwoorden van de respondenten over hun gevoelde etniciteit. Methode. Voor het onderzoek ‘Op Eigen Benen Verder’ onder jongeren met chronische aandoeningen onder behandeling van Erasmus MC-Sophia Rotterdam werden 3861 jongeren benaderd met het verzoek om een webenqueˆte in te vullen (respons 33,1 %). Slechts weinig jongeren (8,6%) gaven aan van niet-Nederlandse afkomst te zijn. Aan de hand van voor- en achternamen is nagegaan of in de responderende groep jongeren van allochtone afkomst ondervertegenwoordigd zijn. Twee beoordelaars hebben onafhankelijk van elkaar en zonder training 3861 vooren achternamen ingedeeld in de rubrieken Nederlandse en nietNederlandse namen. Hierbij is gebruik gemaakt van de Nederlandse Familienamen Databank. Resultaten. Tussen beide beoordelaars werd een sterke mate van overeenstemming gevonden voor de indeling van Nederlandse en niet-Nederlandse namen (Kappa = 0.87). Ook was er voldoende overeenstemming tussen de antwoorden van de jongeren over de door hen opgegeven etniciteit en de indeling in namen (Kappa = 0.60). Uit analyse blijkt dat het aantal responderende allochtone jongeren ondervertegenwoordigd is. In de non-respons groep komen vaker niet-Nederlandse namen voor (26,4%) dan in de responsgroep (14,6%). Relevantie. Mensen van niet-Nederlandse herkomst participeren minder vaak in gezondheidszorgonderzoek. Een eenvoudige methode om de mate van ondervertegenwoordiging vast te stellen ontbreekt. Conclusie. Omdat in de gezondheidszorg etnische herkomst niet geregistreerd wordt, zijn alternatieve methoden nodig om de proportie deelnemers van moeilijk bereikbare doelgroepen, zoals jongeren van allochtone afkomst, in een non-responsanalyse te bepalen. De gehanteerde methode van de Nederlandse en niet-Nederlandse namen lijkt daarvoor geschikt.
Poster-presentatie 35 Bewegen-op-Recept voor allochtone vrouwen in Den Haag: baseline kenmerken van deelnemers aan een effectonderzoek K. Hosper, M.D. Deutekom, K.S. Stronks AMC, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De gezondheidstoestand van allochtone vrouwen is vaak slechter dan van autochtone Nederlandse vrouwen. Stimuleren van bewegen kan bijdragen aan verbetering van de gezondheid van deze groep. Bewegen-op-Recept (BOR) is een beweeginterventie vanuit de Eerstelijnszorg welke succesvol lijkt in het bereiken van allochtone vrouwen met diverse klachten. In deze studie worden de gezondheidskenmerken van (potentie¨le) deelnemers van BOR in kaart gebracht en wordt tevens de relatie onderzocht tussen mate van beweeggedrag en mentaal welbevinden. Methode. Analyses zijn verricht op baseline data van een controle- en interventiegroep van een lopend onderzoek naar het effect van BOR. Bij 523 vrouwen is een face-to-face interview en een lichamelijk onderzoek afgenomen. Ervaren gezondheid, mentaal welbevinden (WBQ-12: score 0 (slechtst) tot 36 (best)), overgewicht en beweeggedrag (sportparticipatie) zijn gemeten. Resultaten. Gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 44 jaar (SD 11). 110 (21%) van de vrouwen beoordeelde de eigen gezondheid als (zeer) goed, 238 (46%) als redelijk en 174 (33%) als (zeer) slecht. Gemiddeld mentaal welbevinden was 19 (SD 8). Gegevens over gewicht waren bij 361 vrouwen bekend, van deze vrouwen hadden 304 vrouwen (85%) overgewicht waarvan het merendeel obees was (n=195). 253 (47%) van de vrouwen participeert regelmatig in sport. Deze vrouwen hadden, gecorrigeerd voor leeftijd, een significant beter mentaal welbevinden (20,8 versus 18,0 (p<0.01)) dan de vrouwen die niet aan sport deden. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. BOR bereikt een doelgroep waar nog veel gezondheidswinst te behalen valt. Het stimuleren van bewegen onder allochtone vrouwen via Eerstelijns beweeginterventies is manier waarop de gezondheidstoestand van deze vrouwen mogelijk verbeterd wordt. Conclusies. Of deelname aan BOR daadwerkelijk effect heeft op de gezondheid van deze vrouwen wordt nader onderzocht in een lopende trial in de Haagse Schilderswijk. De eerste resultaten over het effect op gezondheid en leefstijl worden verwacht in de loop van 2010.
Poster-presentatie 36 JGZ Richtlijn ‘Astma bij Kinderen’ (0-19 jaar) C.I. Lanting, N. Heerdink-Obenhuijsen, M.M. Wagenaar-Fischer, J.M. Breuning-Boers, D.B. Toll, A.D. Mohangoo TNO, Leiden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Astma is de meest voorkomende chronische aandoening bij kinderen. Astma heeft grote invloed op de (psychosociale) ontwikkeling van het kind, het dagelijks functioneren en het welbevinden van kinderen. Kinderen met astma missen, vergeleken met asymptomatische leeftijdsgenootjes gemiddeld twee tot 15 schooldagen extra per jaar.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 70
TSG 88 / nummer 2
070
Abstracts posters Methode. Systematisch literatuuronderzoek; raadpleging van experts. Resultaten. Astma heeft een complexe etiologie. Bij het ontstaan van astma spelen zowel genetische als omgevingfactoren een rol. Kinderen met een positieve familieanamnese hebben een twee tot vier maal zo grote kans op het ontwikkelen van astma in vergelijking met kinderen zonder astma in de familie. Afzonderlijke omgevings- en leefstijlfactoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van astma. Maar gevonden relaties zijn zwak, behalve voor roken. Bij kinderen met astma heeft een ‘breed’ pakket aan omgevingsmaatregelen (borstvoeding, nietroken, reductie van inhalatieallergenen) op maat, gericht op individuele risicofactoren, de voorkeur boven enkelvoudige interventies om klachten en symptomen te verminderen. Anamnese en lichamelijk onderzoek zijn de belangrijkste instrumenten om astma bij kinderen te signaleren. Het onderzoek vindt stapsgewijs plaats. Exspiratoir piepen is het kernsymptoom van astma. De rol van de JGZ bij kinderen met gediagnosticeerde astma bestaat uit: Voorlichting en instructie; ondersteuning bij opvoeden en opgroeien, advisering op school, peuterspeelzaal, etc.; verwijzing naar astmaverpleegkundige voor begeleiding bij (preventieve) maatregelen, huisarts bij bijkomende /intercurrente ziekten, die¨tist bij overgewicht, etc.; nazorg en terugkoppeling over verleende zorg. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Een richtlijn ‘Astma bij kinderen’, gebaseerd op de recentste bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek, draagt bij aan de kwaliteit van zorg, en biedt een handvat voor JGZ medewerkers bij primaire, secundaire en tertiaire preventie van astma bij kinderen. Conclusies. Astma is een belangrijk gezondheidsprobleem. Preventie is mogelijk, maar slechts in beperkte mate.
Poster-presentatie 37 Vroeg Voortdurend Integraal voor ouders van kinderen met een ontwikkelingsachterstand van 0 – 7 jaar S. Osterop, H. Cools Project Vroeg Voortdurend Integraal (VVI), Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling.Het project Vroeg, Voortdurend, Integraal (VVI) wil een verbetering betekenen in de ketens van diagnostiek, ondersteuning, zorg en onderwijs voor jonge kinderen met een beperking en hun ouders/verzorgers. De schakels tussen onderdelen van de keten moeten voor ouders e´n professionals steviger, efficie¨nter en duidelijker zijn. Kinderen zouden vroegtijdger in beeld moeten komen zodat er meer geboden kan worden op het terrein van preventie. Dit landeljik experiment VVI koos ervoor om de regionale al bestaande netwerken Integrale Vroeghulp daarvoor als basis te nemen. Werkwijze. VVI werkt met een zeven bouwstenen-model. Zes ervan betreffen de onderdelen van de keten. Te weten: vroege signalering, multidisciplinaire diagnostiek, multidisciplinair adviesplan, informatie/ advies/ trajectbegeleiding, gezinsondersteuning en onderwijs en zorg. De laatste bouwsteen betreft de samenhang in het ketennetwerk. Elf pilotregio’s werken hier momenteel aan. Doelstelling en resultaten. Het doel is dat in elke regio: . Een ketennetwerk van vroegsignalering, integrale diagnostiek, gezinsondersteuning, onderwijs en zorg ontstaat, met
erkenning van de positie van de ouders als regisseur, omdat zij de constante factor in het leven van hun kind en de belangrijkste opvoeder zijn; . Vroegtijdige signalering en diagnostiek uitmondt in een voor ouders begrijpelijk en hanteerbaar multidisciplinair adviesplan; . Langdurige trajectbegeleiding beschikbaar is voor ouders bij het organiseren van passende voorzieningen, gezins- en opvoedingsondersteuning en een samenhangend aanbod van onderwijs- en zorgarrangementen. Relevantie voor beleid en praktijk. Eind 2010 gaat het project VVI haar resultaten bijeenbrengen. Dit levert waardevolle informatie op voor praktijk en beleid over de manieren waarop ketensamenwerking binnen regio’s gestalte kan krijgen. Ook gaat het inzicht geven in de succesvolle uitvoeringspraktijk. Het Nederland Jeugdinstituut (NJi) presenteert eind 2010 de resultaten van het monitoronderzoek VVI. Conclusies en aanbevelingen. Op dit congres presenteren we een eerste schets van landelijke e´n regionale bevindingen, met als uitgangspunt: wat is de daadwerkelijke verbetering van deze aanpak voor de kinderen met een ontwikkelingsachterstand en hun gezin.
Poster-presentatie 38 Dekkingsgraad van de Prenatale Screening op Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie (PSIE) bij zwangeren uit risicolanden C.P.B. van der Ploeg1, W. Schellevis2, J. Stapel2, G. Weijman2, L. Holty2 1 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 2 RIVM-RCP Zuid-West, Zoetermeer e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Bij de Prenatale Screening op Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie (PSIE) worden zwangeren gescreend op bloedgroep en rhesus-factor, irregulaire erytrocyten antistoffen (IEA), syphilis (lues), hepatitis B en HIV. Deelname aan deze screening is vooral van belang voor zwangeren die een verhoogd risico lopen op e´e´n van de aandoeningen waarop gescreend wordt. De dekkingsgraad bij zwangeren afkomstig uit landen waar hepatitis B, HIV, of syphilis relatief veel voorkomt, is onbekend. Methode. Er is een landelijke steekproef genomen uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA)-gegevens van pasgeborenen met e´e´n of beide ouders uit een risicogebied, geboren rond januari 2009. Per risicogebied werden 50 of 100 pasgeborenen geselecteerd (totaal 500). Ter vergelijking werden 100 pasgeborenen met ouders uit Nederland geselecteerd. Na selectie werd de moeder erbij gezocht in het landelijke PSIE-registratiesysteem door het RIVM-RCP Zuid-West. Resultaten. Voor alle onderzochte risicogebieden samen is het percentage moeders dat niet kon worden teruggevonden 7,1% (95%-betrouwbaarheidsinterval 5,0-9,8%). Dit is hoger dan, maar niet statistisch significant verschillend van het percentage niet teruggevonden moeders afkomstig uit Nederland (3,0%, 95% BI 0,8-9,2%). Er zijn grote verschillen tussen de risicogebieden onderling. Voor Oost-Europa en Turkije kon bij meer dan 10% van de kinderen geen moeder worden teruggevonden. Ook
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 71
TSG 88 / nummer 2
071
Abstracts posters voor SubSahara Afrika was dit zo, voor dit gebied waren de zoekmogelijkheden echter beperkt. Relevantie voor beleid. Bij een lage dekkingsgraad moet nagedacht worden of aanvullende maatregelen zoals aanvullend onderzoek of interventies gericht op het verhogen van de dekkingsgraad noodzakelijk zijn. Conclusie. Van de zwangeren uit hepatitis B-, HIV- of syphilisendemische landen heeft 93% deelgenomen aan de PSIE. Bij zwangeren uit Oost-Europa, Turkije en SubSahara Afrika is de deelname mogelijk lager. Aanvullend onderzoek onder de mogelijke niet-deelnemers aan de PSIE is nodig om na te gaan of zij toch het bloedonderzoek hebben gekregen.
Poster-presentatie 39 Zorg voor mensen met geringe sociale redzaamheid M.M. Prins, P.H. Buijze IGZ, Utrecht e-mail:
[email protected] Doel- of vraagstelling. De zorg voor mensen met geringe sociale redzaamheid blijkt vaak niet die te zijn die ze nodig hebben: vaak te kortdurend, gefragmenteerd of te eenzijdig. Terwijl deze mensen juist heel kwetsbaar zijn en vaak levenslange ondersteuning op allerlei leefgebieden nodig hebben. Hoe kan dit plaatsvinden en kan onnodige escalatie van problematiek en daarmee onnodig hoge maatschappelijke lasten, worden voorkomen? Methodologie. In 2008 hebben experts vanuit (jeugd)zorg (zoals GGZ, LVG, JGZ), onderwijs en gemeenten en justitie in samenwerking met de inspecties voor onderwijs, jeugdzorg en gezondheidszorg en sanctietoepassing op twee verschillende terreinen randvoorwaarden voor ketenzorg aan deze mensen benoemd. Deze randvoorwaarden zijn getoetst bij het veld en daar algemeen aanvaard. Op een -beperkt – aantal plaatsten in Nederland stimuleren de inspecties de betrokken partijen bij het verder invulling geven aan de randvoorwaarden. Resultaten. Het is mogelijk gebleken randvoorwaarden te benoemen voor ketenzorg aan mensen met geringe sociale redzaamheid, te weten: . Signalering van de noodzaak tot zorg -op alle leefgebiedenmoet zo vroeg mogelijk plaatsvinden; . Zorg en ondersteuning zijn langdurig nodig, maar wisselend in aard en intensiteit . Verantwoorde zorg is alleen mogelijk als alle betrokken instellingen samenwerken. Het blijkt nog moeilijk om daadwerkelijk aan deze randvoorwaarden te voldoen. De praktijk leert echter dat er wel goede voorbeelden van te vinden zijn. Praktische aanbevelingen of theoretische implicaties / Relevantie voor wetenschap/beleid/praktijk. Verantwoorde zorg voor deze doelgroep kan alleen in samenwerking met relevante netwerkpartners worden verleend. Beleid, inspectie, opleiding en veld zullen moeten investeren in het werken in netwerken om dit mogelijk te maken. Conclusies. Er zijn sectoroverstijgende randvoorwaarden benoemd voor verantwoorde zorg aan deze doelgroep. Het vraagt een gezamenlijke inspanning van alle netwerkpartners om deze te realiseren. Daarbij kan met leren van goede praktijkvoorbeelden
Poster-presentatie 40 PSYCAT als signalerings instrument bij psychosociale problematiek bij adolescenten V. Petkovic GGD Zuid Holland Zuid, Dordrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Tijdens contact moment in klas twee voorgezet onderwijs missen wij als professionals gegevens van ouders. TNO Kwaliteit van Leven heeft PSYCAT ontwikkeld als signalerings instrument van psychosociale problematiek die ouder via internet kunnen invullen. Het doel van proefpiloot was PSYCAT in voorgezet onderwijs laten testen en op zo’n manier ouders benaderen bij de contactmoment.. Methodiek. Tijdens klassikale afname van de GGD vragenlijsten door kind zelf kreeg elk tweedeklasser nog een brief met persoonlijke inlogcodes en verzoek of ouders willen per internet PSYCAT invullen. Later na contact met leerling hebben wij uitkomsten van beide lijsten vergelijken met ons klinisch oordeel, In het onderzoek hebben wij ouders van 600 kinderen van verschillende scholniveaus van voorgezet onderwijs gevraagd om te reageren, De uitkomsten zijn in resultaten verwerkt. Resultaten. Ongeveer 70% van ouders hebben gereageerd op ons verzoek maar percentage varieerde tussen 55-90% afhankelijk van het school niveau. Hogere percentages waren op VWO en HAVO dan op de VMBO en LWOO schoolniveau. Uit resultaten was ook zichtbaar dat response van ouders van kinderen met problemen was lager. Uit vergelijkingen en correlaties tussen klinisch oordeel SDQ en PSYCAT blijkt dat PSYCAT een berouwbaar en effectief signaleringsinstrument is Conclusie. Uit onderzoek blijkt dat gebruik van PSYCAT heeft meerwaarde vooral door meer betrouwbare subscores en als aanvullende bron van informaties. Informatie van ouders waren meer betrouwbaar dan informatie van kinderen zelf. PSYCAT is in praktijk een discrete en slimme manier om ouders te betrekken bij contactmoment in voorgezet onderwijs
Poster-presentatie 41 De invloed van opvoedingsstijl op alcoholgebruik door jongeren: traject-analyse naar vroeg beginnen en excessief gebruik L. Visser1, A.F. de Winter2, S.A. Reijneveld2 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 2 Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Alcoholgebruik onder adolescenten is een groot volksgezondheidsprobleem geworden in de afgelopen 10 jaar. Onderzoek heeft aangetoond dat het vroeg starten met alcoholgebruik samenhangt met een hoger risico op het ontwikkelen van excessief alcoholgebruik als adolescent of als volwassene. Echter, niet elke vroege starter zal excessief alcohol gaan gebruiken. De afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar de verschillende trajecten van alcoholgebruik tijdens de adolescentie. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar het vroeg starten met alcoholgebruik en het verdere verloop hiervan. Doel van dit onderzoek is om vast te stellen welke verschillende trajecten van alcoholgebruik er te onderscheiden
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 72
TSG 88 / nummer 2
072
Abstracts posters zijn tussen het 11e en 16e levensjaar. Daarnaast zal gekeken worden welke rol de ouders hierbij spelen. Methode. Het onderzoek wordt uitgevoerd binnen TRAILS, een follow-up onderzoek onder ruim 2000 kinderen, gestart in 20002001, toen deze kinderen 10-12 jaar oud waren. Op drie meetmomenten zijn data verzameld over alcoholgebruik en de opvoedingsstijl van de ouders. Resultaten. Een mixed model-analyse zal worden uitgevoerd om vast te stellen welke trajecten van alcoholgebruik er te onderscheiden zijn. Met een logistische regressie-analyse zal geanalyseerd worden welk verband er is tussen de opvoedingsstijl van de ouders en de verschillende trajecten van alcoholgebruik. Conclusies. Tijdens het congres zullen de resultaten en de conclusies worden gepresenteerd. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Dit onderzoek zal nieuwe inzichten opleveren over de invloed van opvoedingsstijl op excessief alcoholgebruik tijdens de adolescentie. Daarnaast kunnen risicogroepen worden geı¨dentificeerd voor vroeg gebruik. Deze informatie is relevant voor de alcoholpreventie bij jongeren en de daarmee samenhangende risico’s voor de volksgezondheid.
Poster-presentatie 42 De betekenis van de begeleiding voor mensen met kanker in een inloophuis A.P. Visser1, N. N. van Leeuwen2, H. Van Liempt3, E. Bossema4, L. Nieuwenhuizen5 1 Hogeschool Rotterdam, Rotterdam 2 Vakgroep Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Utrecht, Utrecht 3 Vakgroep Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Utrecht, Utrecht 4 Vakgroep Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Utrecht, Utrecht 5 Adamas Inloophuis, Nieuw-Vennep e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Mensen met kanker kunnen als eerste stap voor hun hulp gebruik maken van een inloophuis. Dat kan zijn deelname aan complementaire activiteiten (schilderen, wandelen, zwemmen, verwendagen) dan wel therapie (gesprekken, creatieve therapie, haptonomie). Er is onderzocht hoe beide vormen van begeleiding worden gewaardeerd en of de ervaren effecten bijdragen aan de verbetering van hun kwaliteit leven. Methode. De onderzoeksgroep bestaat uit mensen die kanker hebben (gehad) en in het Adamas inloophuis te Nieuw-Vennep deelgenomen hebben aan aanvullende zorgvormen (N = 44) of een vorm van therapie volgden (N = 41) Zij vulden thuis een vragenlijst in, waarin gevraagd werd naar de tevredenheid met de begeleiding (Client Satisfaction Questionnaire, CSQ), de ervaren effecten van de begeleiding (zelf elders ontwikkelde lijst) en de kwaliteit van leven (EORTC QLQ-C30). De gemiddelde Cronbach alpha coe¨fficie¨nt is .86. Resultaten. De deelnemers zijn tevreden over de beide vormen van begeleiding; het gemiddeld rapportcijfer is 8.4 (SD= 0.9). Ook op de ervaren effecten van de begeleiding wordt hoog gescoord (tussen 1.4 en 1.6 op een driepuntsschaal). De satisfactie hangt significant positief samen met de ervaren effecten (.63-.37), terwijl de ervaren effecten van de begeleiding positief
samenhangen met de kwaliteit van leven van de deelnemers (.33-.44). Als model werd in correlationele analyses gevonden: Satisfactie–Ervaren effecten–Kwaliteit van leven. Dit model geldt zowel voor complementaire zorg als voor therapie. Relevantie. Het is van belang te bevorderen dat mensen met kanker gebruik maken van de begeleiding in een inloophuis om hun kwaliteit van leven te verbeteren. Dat kan door deel te nemen aan complementaire zorg of therapie waarvan de effecten als betekenisvol worden ervaren. Conclusie. Activiteiten en therapie in een inloophuis dragen bij tot verbetering van de kwaliteit van leven van mensen met kanker.
Poster-presentatie 43 Een passende opzet voor patie¨ntgebonden onderzoek: dilemma’s bij de evaluatie van de consultatiefunctie voor ouderen M.M.N. Stijnen1, M.W.J. Jansen2, I.G.P. Duimel-Peeters1 1 Universiteit Maastricht, Maastricht 2 Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, GGD Zuid Limburg, Maastricht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Door de vergrijzing neemt de groep ouderen met complexe en meervoudige gezondheidsproblemen toe. Het niet vroegtijdig signaleren van deze problemen kan leiden tot onnodige hulpbehoevendheid en aantasting van het zelfstandig functioneren. Doel van (G)OUD is om ouderen in een (mogelijk) kwetsbare positie vroegtijdig te identificeren en binnen de keten laagdrempelig te ondersteunen bij het behouden van zelfredzaamheid en kwaliteit van leven. Middels een evaluatieonderzoek wordt de effectiviteit van een preventief consult onderzocht. Uitdaging hierbij is om een onderzoeksopzet te selecteren die voor zowel onderzoek als praktijk acceptabel is. Methode. Doelgroep vormen zelfstandig wonende 75-plussers in de regio’s Maastricht-Heuvelland en Parkstad. Een instrument is ontwikkeld om deze ouderen op onder andere fysiek, cognitief, emotioneel en sociaal vlak in kaart te brengen. De huisarts (ondersteund door de praktijkondersteuner) heeft de regie over deze vroegopsporing en verwijst eventueel door naar aanvullende diagnostiek, preventieve zorg of behandeling. Voor de effectevaluatie zijn diverse onderzoeksopzetten overwogen waarbij de voor- en nadelen voor betrokken stakeholders, onderzoek e´n praktijk, zijn meegenomen. Resultaten. In gesprekken met stakeholders over de meeste geschikte onderzoeksopzet werd rekening gehouden met methodologische aspecten, maar ook praktische haalbaarheid voor huisartsenpraktijken. De keuze kon voor de werving van de huisartsenpraktijken niet worden gemaakt aangezien geen enkele opzet voor beide partijen optimaal bleek. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Belangrijk is om vroegtijdig te communiceren met alle betrokken partijen (in dit geval huisartsenpraktijken) over de onderzoeksopzet. Hierbij is het voor zowel onderzoek als praktijk van belang zich in elkaars standpunten te verplaatsen. Conclusie. De betrokkenheid van zowel onderzoek en praktijk bij patie¨ntgebonden onderzoek maakt het gecompliceerd om de keuze voor een onderzoeksopzet te maken. De werving zal uitwijzen bij welke opzet de meeste huisartsen willen deelnemen
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 73
TSG 88 / nummer 2
073
Abstracts posters aan het onderzoek. De uiteindelijke keuze voor de onderzoeksopzet zal worden gepresenteerd. Trefwoorden: kwetsbaarheid, vroegopsporing, consultatiefunctie, patie¨ntgebonden evaluatieonderzoek
Poster-presentatie 44 VoorZorg gebruikt de juiste criteria om hoogrisico zwangere vrouwen te selecteren S.C.C.M. van Coeverden1, J. Mejdoubi1, E. Struijf2, A. Crijnen3, F.J.M. van Leerdam1, R.A. HiraSing1 1 VUmc, Amsterdam 2 Evean, Purmerend 3 Crijnen consultants, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Een werkzame methode ontwikkelen om jonge vrouwen te selecteren die een hogere kans hebben om hun kinderen te mishandelen en/of te verwaarlozen. Methode. Bij verloskundigen, huisartsen en andere professionals zijn zwangere vrouwen gescreend op een aantal criteria: leeftijd = 25 jaar, maximaal 28 weken zwanger met de intentie te bevallen van het eerste levendgeboren kind, lage opleiding en enige beheersing van de Nederlandse taal. Daarna vindt er een tweede selectieprocedure plaats door VoorZorgverpleegkundigen bij de vrouwen thuis. Door middel van persoonlijke interviews hebben getrainde interviewsters twee metingen afgenomen bij de zwangeren thuis. Resultaten. Het betreft de baselinemetingen van 396 vrouwen waarvan twee metingen zijn afgenomen. Het aantal rokers in de onderzoeksgroep is significant hoger dan in de Nederlandse populatie (60% t.o.v. 20%). Tevens komen depressie (19% t.o.v. 13.6%), stress (31.4±6.2 t.o.v. 23.6±7.6), angst (41.6±10.6 t.o.v. 37.7±8.4) en huiselijk geweld (50% t.o.v. 16%) significant vaker voor bij de deelnemers in vergelijking met vrouwelijke leeftijdgenoten. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Het screenen van hoogrisico zwangere vrouwen is belangrijk om risicogedragingen bij hen te verminderen die kunnen leiden tot ongunstige geboorte-uitkomsten en kindermishandeling. Risico zwangerschappen komen vooral voor bij laagopgeleide moeders met een lage SES. Het is van belang om een methode te gebruiken die hoogrisico vrouwen zo vroeg mogelijk in de zwangerschap kan selecteren om ze vervolgens een interventie aan te kunnen bieden. Er zijn geen effectieve interventies in Nederland die zich hierop richten. VoorZorg is daarom vertaald en cultureel aangepast vanuit het in de VS effectief gebleken Nurse Family Partnership, ontwikkeld door prof. D. Olds. Conclusies. VoorZorg gebruikt de juiste methode om hoogrisico vrouwen te selecteren vroeg in de zwangerschap die baat kunnen hebben bij deze interventie.
Poster-presentatie 45 Effectiviteit van een diabetes educatieprogramma door allochtone zorgconsulenten voor etnische minderheden in een multidisciplinaire setting A.G. Veldhuis-Vlug1, R. Wijsman1, P.J.M. Uitewaal2, P.H.L.M. Geelhoed-Duijvestijn1 1 Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag 2 GGD Den Haag, Den Haag e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Moderne diabeteszorg streeft optimale glycaemische regulatie door zelfmanagement en educatie en vermindering van cardiovasculaire risicofactoren na. Diabetes prevalentie is hoog onder etnische minderheden in Nederland en glycaemische controle is slechter waardoor meer complicaties voorkomen. In een eerdere studie hebben we aangetoond dat standaard diabeteszorg onvoldoende is voor patie¨nten met slechte diabetesregulatie, in het bijzonder onder etnische minderheden. Diabetes educatie aangepast aan de cultuur van de patie¨nt is potentieel effectiever dan standaard zorg. Methode. We hebben een randomized controlled trial uitgevoerd waarin we een diabetes educatie en begeleidingsprogramma, uitgevoerd door allochtone zorgconsulenten getraind in diabetesvoorlichting, hebben aangeboden. Primaire uitkomstmaat was verandering van HbA1c na afloop van het programma na 12 maanden. Secundaire uitkomstmaten waren verandering in nuchter glucose, lipiden, nierfunctie, bloeddruk, body mass index en kennis over diabetes. Resultaten. 159 patie¨nten werden geı¨ncludeerd in de studie, 81 in de interventie en 78 in de controlegroep en 153 patie¨nten hebben de volledige follow-up van 12 maanden gevolgd. Baseline HbA1c was 7.98% +/-1.41SD in de interventie groep en 8.28% +/-1.37SD in de controle groep. Er werd geen significante verandering van het HbA1c gevonden na afloop van het programma. Geen van de secundaire uitkomstmaten veranderde significant in de interventiegroep vergeleken met de controlegroep. Deze resultaten veranderden niet in een subgroep analyse naar etnische minderheid (Turks, Marokkaans of Surinaams), geslacht of aantal bijgewoonde bijeenkomsten (komst 0 tot 3 keer of 3 tot 6 keer). Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Bovenstaande resultaten duiden erop dat het cultureel aangepaste diabetes educatieprogramma geen verbetering geeft van de behandeling en niet in standaard diabeteszorg moet worden opgenomen. Conclusie. We hebben geen effect gevonden op glycaemische controle, metabole parameters of kennis van het cultureel aangepaste diabetes educatie en begeleidingsprogramma na 12 maanden. Mogelijke verklaringen zullen worden besproken. Een follow-up studie om dit te onderzoeken is van start gegaan.
Poster-presentatie 46 De omvang en aard van verkoopstrategiee¨n van voedingsmiddelen gericht op kinderen P. van Assema1, S. Joosten2, K. Bessems2, L. Raaijmakers2, S. Kremers2, N. de Vries2 1 Universiteit Maastricht, Maastricht 2 Vakgroep Gezondheidsbevordering, NUTRIM School for Nutrition, Toxicology and Met, Maastricht e-mail:
[email protected]
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 74
TSG 88 / nummer 2
074
Abstracts posters Doelstelling. Door verkoopstrategiee¨n gericht op kinderen op de verpakkingen van voedingsmiddelen wordt de voedingsinname van kinderen slechter. Voorbeelden van dit soort strategiee¨n zijn het gebruik van afbeeldingen van bekende personen of tekenfiguren op de verpakking, gratis extra’s zoals stickers, reductiekaartjes voor de toegangsprijs van pretparken en koekjes in de vorm van een beer. Het doel van deze studie was om te bepalen hoe vaak en welke verkoopstrategiee¨n gericht op kinderen in de basisschoolleeftijd in Nederland worden gebruikt. Methode. In zes supermarkten van drie verschillende supermarktketens (AH, Plus en Aldi) werden met behulp van een registratielijst gegevens verzameld over tien productcategoriee¨n. Geregistreerd werden het totaal aantal beschikbare producten en het aantal producten waarbij sprake was van verkoopstrategiee¨n gericht op kinderen in de basisschoolleeftijd. Van producten met verkoopstrategiee¨n werden tevens de nutrie¨ntenwaarden en het soort strategie geregistreerd. Resultaten. Op 12,5% van de producten werd er gebruik gemaakt van een of meerdere verkoopstrategiee¨n gericht op kinderen. In de meeste gevallen werd gebruik gemaakt van tekenfiguren. Van alle producten met een verkoopstrategie valt 89.6% in de door het Voedingscentrum gehanteerde ‘bij uitzondering’ categorie. Conclusie. In Nederland worden verkoopstrategiee¨n gericht op kinderen frequent gebruikt en bovendien hoofdzakelijk om de verkoop van ongezonde producten te stimuleren. Relevantie voor beleid. Regels of wetten die het gebruik van verkoopstrategiee¨n op verpakkingen van ongezonde producten gericht op kinderen aan banden leggen, moeten in overweging worden genomen. Trefwoorden: voeding, verkoopstrategiee¨n, kinderen, supermarkten
Poster-presentatie 47 Vroegsignalering door de JGZ van psychosociale problemen bij kleuters: is die verbeterd? M.H.C. Theunissen1, A.G.C. Vogels1, S.A. Reijneveld2 1 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 2 UMCG, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De laatste decennia is er steeds meer aandacht gekomen voor een betere signalering van psychosociale problemen bij kinderen door JGZ professionals. Bijvoorbeeld, er zijn signaleringlijsten ontwikkeld en gevalideerd. Ook zijn er trainingen aan JGZ professionals gegeven om hun diagnostische vaardigheden te verbeteren. Maar hebben deze inspanningen geleidt tot een verbetering in de signalering? Methode. Deze vraagstelling is onderzocht met de data van 3 eerdere onderzoeken die zijn uitgevoerd in 1997/1998 (n=1086), 2001/2002 (n=5996) en 2002/2003 (n=980). In elk onderzoek vulden de ouders van kleuters de Child Behavior Cheklist (CBCL) in en de JGZ professionals maakten -zonder inzage in de CBCL- een inschatting of het kind psychosociale problemen had. We gebruikten een verhoogde CBCL-score als ‘gouden standaard’. Om te onderzoeken of de signalering is verbeterd in de periode 1997-2003 deden we een multi-level logistische regressie-analyse met JGZ-signalering als uitkomstmaat en CBCL,
tijdsperiode en interactie CBCL * tijdsperiode als onafhankelijke variabelen. Resultaten. Overall wordt ongeveer 55% van de kinderen met een verhoogde CBCL score gesignaleerd door de JGZ. De regressie analyse toont aan dat CBCL score gerelateerd is aan JGZ signalering. In tegenstelling tot onze verwachtingen is tijdsperiode en de interactie CBCL * tijdsperiode niet significant gerelateerd aan JGZ signalering. Relevantie. De bevindingen tonen aan dat de inspanningen om de signalering van psychosociale problemen te verbeteren tot aan 2003 te weinig effect hebben gehad. Nog steeds werd bijna de helft van de kinderen met ernstige indicaties van psychosociale problematiek niet gesignaleerd. Conclusies. Een belangrijke gezondheidswinst kan worden gerealiseerd als de signalering van psychosociale problemen verbeterd wordt. Mogelijkheden daartoe zijn onder andere het gebruik van betere signaleringsinstrumenten, een beter gebruik van die instrumenten en mogelijk ook het inschakelen van andere deskundigheden bij de signalering. Trefwoorden: JGZ, vroegsignalering, psychosociale problemen, kinderen.
Poster-presentatie 48 Kansen voor gezondheid vanuit verschillende beleidsdomeinen H. Kruize, B.A.M. Staatsen RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De laatste jaren is er vanuit de gezondheidssector meer aandacht voor de invloed van de leefomgeving op de gezondheid. Maar ook het omgekeerde is het geval: andere beleidsdomeinen besteden meer aandacht voor gezondheid. Op rijksniveau houdt het Ministerie van LNV zich bezig met groen, natuur en gezondheid, werkt het Ministerie van V&W aan gezonde mobiliteit, en is het Ministerie van VROM o.a. coo ¨rdinator van een interdepartementaal overleg gezond ontwerp en inrichting leefomgeving. Op lokaal niveau zijn ook steeds meer voorbeelden van aandacht van gezondheid in andere beleidsdomeinen, zoals uitvoeren van gezondheidsevaluaties bij ruimtelijke plannen. De kunst is elkaars krachten zo goed mogelijk te benutten ten behoeve van het bevorderen van de volksgezondheid, en na te gaan welke beleid op meerdere terreinen positief uit kan pakken. Voorbeelden daarvan zijn fietsbeleid en aanleg van groen, en beleid gericht op specifieke doelgroepen zoals jeugd of ouderen, en mensen met een lage sociaal-economische status. Binnen het RIVM lopen een aantal activiteiten die ondersteuning kunnen bieden bij een meer integrale beleidsaanpak. In de posterpresentatie richten we ons m.n. op het thema gezonde leefomgeving. Methode. Door het verzamelen, beoordelen en ontsluiten van wetenschappelijke kennis, inspirerende praktijkvoorbeelden en beleidstools ondersteunt RIVM (o.a. Kennis- en InformatiePunt Milieu en Gezondheid) VROM en andere ministeries de leefomgeving gezond te ontwerpen en in te richten. Resultaten. Op de poster presenteren we enkele resultaten van deze activiteiten en producten omtrent gezonde leefomgeving. Daarbij worden de (mogelijke) dwarsverbanden met activiteiten vanuit de volksgezondheidssector weergegeven (bijv. Handrei-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 75
TSG 88 / nummer 2
075
Abstracts posters king Gezonde Gemeente en de Interventiedatabase (Centrum voor Gezond Leven) en integraal gezondheidsbeleid) en worden enkele kennisleemten belicht. Aanbevelingen voor collega’s. Met deze posterpresentatie hopen we de meerwaarde duidelijk te maken van integraal beleid en collega’s aangrijpingspunten te geven voor de praktijk om met het integrale beleidsthema gezonde leefomgeving aan de slag te gaan.
Poster-presentatie 49 Preventiecampagne enkelletsel J.V.C. Zuidema1, E. Kemler1, S. Kloet1, J.H. Stubbe2 1 Stichting Consument en Veiligheid, Amsterdam 2 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Elk jaar ontstaan er gemiddeld 570.000 enkelletsels tijdens sport, waaronder veel enkeldistorsies. Het gebruik van enkelbraces en/of doen van proprioceptieve oefeningen is bewezen effectief bij het voorkomen van recidiverende enkeldistorsies. Consument en Veiligheid heeft in een pilot voorlichtingscampagne aan voetballers en volleyballers hierop ingespeeld. De voorlichtingscampagne bestond uit verschillende elementen (zoals poster en vouwkaart voor sporters, handboek, cd-rom en oefenmateriaal voor fysiotherapeuten) die door Consument en Veiligheid zijn ontwikkeld in samenwerking met de KNGF, KNVB, NeVoBo, NVFS en Disporta. Methode. De effectiviteit van de campagne op enkelblessure incidentie, gedrag en determinanten van het dragen van een brace en doen van proprioceptieve training is door TNO in kaart gebracht in een prospectieve gecontroleerde studie. De studie liep van december 2008 tot juni 2009, waar met behulp van twee metingen het effect en de waardering van de campagne in kaart werd gebracht. Sporters (vanaf 15 jaar) van dertien voetbalverenigingen en negen volleybalclubs participeerden in het onderzoek. Resultaten. Hoewel de in de campagne gebruikte materialen positief beoordeeld werden, kan nog niet gezegd worden of de campagne het gedrag en/of determinanten heeft beı¨nvloed. Dit werd mede veroorzaakt door lage respons op de vragenlijsten en het feit dat de campagne niet geı¨mplementeerd was zoals bedoeld. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De reductie en preventie van sportblessures is noodzakelijk om de sportparticipatie op peil te houden en om een gezonde fysiek actieve leefstijl te behouden, waar het beleid van de overheid zich sterk op richt. Conclusies. Ondanks de positieve waardering van de campagne materialen kan de effectiviteit ervan niet worden aangetoond. Een vervolg is gewenst waarbij extra aandacht moet worden besteed aan de compliance van intermediairs (fysiotherapeuten, trainers/begeleiders), zowel in doelgroeponderzoek vooraf als tijdens de uitvoering van de campagne.
Poster-presentatie 50 Praktijkondersteuners een belangrijke schakel bij valpreventie, een onderzoek onder praktijkondersteuners M. Aras-Lugtenberg Consument en Veiligheid, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Valongevallen zijn de meest voorkomende oorzaak van letsel door een ongeval bij ouderen. Een op de drie thuiswonende senioren valt minstens e´e´nmaal per jaar. Tien procent valt meerdere keren per jaar. Praktijkondersteuners komen in contact met (kwetsbare) ouderen en beschikken zowel over een medische achtergrond als over vaardigheden op het gebied van advisering. Praktijkondersteuners zouden uitstekend ouderen kunnen bereiken met (doorverwijs) adviezen en tips op het gebied van valpreventie. Methode. Consument en Veiligheid heeft in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Praktijkondersteuners en de afdeling Praktijkverpleegkundigen & praktijkondersteuners van Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland een grootschalige onderzoek uitgevoerd onder 441praktijkondersteuners waarin is bepaald in hoeverre zij op dit moment een rol spelen bij valpreventie en in welke mate zij dit kunnen en willen en welke ondersteuning ze hierbij wensen. Resultaten. Een kwart van de praktijkondersteuners schenkt vaak aandacht aan valpreventie, slechts e´e´n vijfde is op de hoogte van het aantal ouderen met een hoog valrisico in hun praktijk. Bijna e´e´n derde zegt meer aan valpreventie te doen als ze daarbij ondersteund worden (29%). Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De resultaten van het onderzoek leiden tot twee belangrijke aanbevelingen: 1. Zorg ervoor dat het onderwerp bespreekbaar wordt in de huisartsenpraktijk. 2. Veel praktijkondersteuners weten niet hoe ze zelf een bijdrage aan valpreventie kunnen leveren en weten niet hoe ze in kunnen schatten of iemand een hoog valrisico heeft (casefinding). Speel hier op in. In 2010 worden binnen een pilot vanuit Consument en Veiligheid ondersteuningsmaterialen ontwikkeld. Conclusies of aanbevelingen voor collega’s. Praktijkondersteuners kunnen een rol spelen bij lokale valpreventie-activiteiten. Signaleren, doorverwijzen en adviseren van ouderen zijn taken die zij op kunnen pakken, mits zij ondersteund worden door bijvoorbeeld een goede sociale kaart op het gebied van valpreventie.
Poster-presentatie 51 Actieve cardiovasculaire screening in huisartsenpraktijk in regio met lage SES brengt verborgen zorgbehoefte in beeld A.H. Tiessen1, A.J. Smit2, J. Broer3, F.W. Beltman1, S. Zevenhuizen4, K. van der Meer1 1 UMCG afdeling huisartsgeneeskunde, Groningen 2 UMCG, afdeling interne geneeskunde, Groningen 3 GGD, Groningen 4 Huisartsenpraktijk, Oude Pekela e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Inschatting van het cardiovasculaire risico vindt in huisartsenpraktijken nu voornamelijk plaats als daartoe een aanleiding is (case-finding). Personen in een laag-economi-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 76
TSG 88 / nummer 2
076
Abstracts posters sche leefsituatie, met gemiddeld meer cardiovasculaire risicofactoren, worden mogelijk door middel van een pro-actieve benadering beter bereikt. Methode. In een gebied in Oost-Groningen, met een lage gemiddelde sociaal-economische status (SES) en verhoogde sterftekans op hart- en vaatziekten, heeft in een huisartsenpraktijk een cardiovasculaire screening plaatsgevonden, met ter plekke inzet vanuit het regionale huisartsenlaboratorium. Mannen vanaf 50 jaar en vrouwen vanaf 55 jaar zijn opgeroepen. Van 321 deelnemers zijn de cardiovasculaire risicofactoren in kaart gebracht, een internist-vasculair geneeskundige heeft op basis hiervan voor de huisarts behandeladviezen opgesteld. Resultaten. De deelnamebereidheid was groot (respons 84% en opkomst op spreekuren 91%). 35% van de deelnemers had een 10-jaars cardiovasculair sterfterisico (SCORE) =5%. Van hen was 52% al in behandeling voor hypertensie/hypercholesterolemie, maar was de behandeling nog niet optimaal en heeft 66% de opgestelde behandeladviezen opgevolgd. Beneden de leeftijd van 65 jaar was het percentage deelnemers met een verhoogd risico laag. Relevantie. De gebruikte actieve opsporingsmethode in de huisartsenpraktijk bleek uitvoerbaar en leverde veel nieuw ge¨dentificeerde ı hoogrisicopatie¨nten op in deze regio met een lage SES en hoge cardiovasculaire sterfte. Het is aannemelijk dat actieve opsporing kan bijdragen aan het verkleinen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Aanbevelingen. Oproepen vanuit huisartsenpraktijken in regio’s met een lage SES kan onbehandelde cardiovasculaire risico’s in beeld brengen. Voor de toekomst zijn een kostenanalyse en kennis over lange termijneffecten van een vervolgtraject op de screening nodig. Trefwoorden: screening, cardiovasculair, SES
Poster-presentatie 52 Overzicht van instrumenten gericht op participatie door allochtonen in beleid en praktijk van gezondheidsbevordering L.W.J. Singels, K. van Pelt NIGZ, Woerden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Interventies leiden tot betere resultaten als de doelgroep actief en vanaf het begin betrokken is. Allochtonen blijken echter nog nauwelijks in de gezondheidsbevordering te participeren. (zie: Diversiteit in participatie in gezondheidsbevordering. Verkennende studie doelgroepparticipatie allochtonen voor het programma Gezond Leven van ZonMw, K.van Vliet, M. de Gruijter en L. Singels, 2006). Om het werkveld van gezondheidsbevordering en zorg te ondersteunen bij het realiseren van participatie door allochtonen zijn inzichten in en voorbeelden van in effectieve methoden en instrumenten voor diversiteit in participatie bij gezondheidsbevordering verzameld. Deze resultaten worden o.m. overgedragen middels een toolkit. Gebruikte aanpak. Er is een digitale toolkit Participatie Allochtonen in Gezondheidsbevordering samengesteld met concrete instrumenten, handvatten en adviezen voor zowel professionals werkzaam in het beleid als in de praktijk. De tools zijn toe te passen binnen verschillende vormen van participatie, in verschillende settings en voor verschillende doelgroepen. De tools
zijn onder meer ontwikkeld binnen vier pilotlocaties. Daarnaast is gezocht naar tools die reeds toegepast zijn binnen de gezondheidsbevordering. Selectiecriteria voor de tools waren: de tool moet voor anderen toegankelijk en te gebruiken zijn; online beschikbaar zijn en er moeten gegevens bekend zijn over het gebruik en bij voorkeur over de effectiviteit. Resultaten. Er staan 28 tools beschreven voor de praktijk en 16 tools voor beleidsmakers. Relevantie. De toolkit biedt concrete handvatten en adviezen voor professionals die allochtonen willen laten participeren in het beleid of de praktijk van gezondheidsbevordering. Aanbevelingen voor collega’s. In de vervolgfase van het project wordt gewerkt aan de verdere verspreiding en implementatie van de toolkit. Dat gebeurt via een werkconferentie, masterclasses en het ontwikkelen van kwaliteitsrichtlijnen.
Poster-presentatie 53 Het ReferentieKader Gezondheidsbevordering. Een nieuwe digitale toepassing van een bekend model A.M. Fokker1, J.E. Pos1, J.A.M. Saan2, W. de Haes2 1 Gezondheidsinstituut NIGZ, Woerden 2 Adviseur, Culemborg e-mail:
[email protected] Probleemstelling. . Wat maakt een project tot een succes? . Hoe weten we of het project succesvol is? Waar meten we dit aan af? . Wat zijn tussenliggende factoren voor succes? . Welke kunnen we beı ¨nvloeden en welke niet? . Wie zijn ‘we’ in dit verhaal? Willen we allemaal wel hetzelfde? . Waaraan meet je of bijstellingen tot verbeteringen leiden? Vragen stellen is gemakkelijker dan ze beantwoorden. Toch is het stellen van de vragen het begin van de oplossing. Methode. Het Refka analyseert de belangrijkste factoren en omstandigheden die in projecten en programma’s een rol spelen. Zij hebben invloed op de inrichting of de uitkomst van een programma of project, zowel in positieve als ook negatieve zin. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sociale en fysieke omgeving, empowerment, op persoonlijk en gemeenschapsniveau, voorzieningen binnen e´n buiten de gezondheidszorg, investering in geld en menskracht, leiderschap. In 2010 wordt het Refka geactualiseerd en gedigitaliseerd. Het Refka 2.0 kan helpen bij de verbetering van uw project of programma. U kunt voortaan online het Refka 2.0 raadplegen. Het vastleggen van vragen en overwegingen helpt uzelf en het vakgebied. De ervaringen stelt u beschikbaar via de i-database van het CGL. Zo leren we van elkaar. Resultaten. Wilt u op de hoogte blijven van de resultaten? Meldt u hierbij met uw e-mail adres aan op bijgaand formulier. U krijgt dan updates en proefversies. Deze kunt u uitproberen op uw projecten of programma en zo kunnen we met elkaar meedenken over verbetering. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. Door digitalisering van het RefKa wordt dit model toegankelijker en heeft een groter bereik voor medewerkers en projectleiders Gezondheidsbevordering, docenten in opleidings- en onderzoeksinstellingen en beleidsmedewerkers.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 77
TSG 88 / nummer 2
077
Abstracts posters Poster-presentatie 54 Hartstilstand: realiseer (burger)hulp binnen 6 minuten M.S. Janssen-ten Haaf, M. van Wissen-Ba´ez Bautista Nederlandse Hartstichting, Den Haag e-mail:
[email protected] Knelpunt. Elke week worden 300 Nederlanders buiten het ziekenhuis getroffen door een hartstilstand. De overleving is 5 tot 10%. Adequate hulp kan de overlevingskans verhogen naar 50 tot 70%. De ambulance heeft gemiddeld 8-10 minuten nodig om ter plaatse te zijn. Om snel hulp te kunnen starten bieden 6 minuten zones uitkomst. Dit zijn gebieden die ingericht zijn om adequaat te reageren op een hartstilstand: binnen 6 minuten 112 bellen, starten met reanimeren en een Automatische Externe Defibrillator (AED) toepassen. Methode. De Nederlandse bevolking wordt geı¨nformeerd over hartstilstand en opgeroepen een reanimatie- en AED-cursus te volgen. De website www.6minutenzone.nl biedt professionals van gemeenten, GGD-en, bedrijven en evenementen tools en voorbeelden om onder andere een projectplan te maken om een 6 minuten zone in te richten. Omstanders bij een hartstilstand hebben een belangrijk rol tot de ambulance er is. Resultaten. 5,2 miljoen Nederlanders hebben een reanimatiecursus gevolgd. 33% van de Nederlanders zegt een AED en 65% zegt te reanimeren bij een hartstilstand. 64% van de slachtoffers wordt daadwerkelijk door omstanders gereanimeerd. Er zijn 293 6 minuten zones bekend. De meeste initiatieven liggen in Noord-Brabant en Noord-Holland, terwijl Groningen en Flevoland nog weinig zones hebben. In 28% van de zones heeft minimaal e´e´n hartstilstand plaatsgevonden. In driekwart van die situaties is het gelukt om binnen 6 minuten hulp te bieden. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Praktische tools om lokaal en regionaal een 6 minuten zone te realiseren. Beleid vormen op het gebied van de inrichting van 6 minuten zones op lokaal niveau. Deze maatregelen dragen bij aan maatschappelijke veiligheid. Conclusies. Er zijn steeds meer 6 minuten zones in Nederland. Recent onderzoek wijst uit dat de overleving, buiten het ziekenhuis, toeneemt. Trefwoorden: hartstilstand, 6 minuten zone, vrijwilligers, maatschappelijke veiligheid
Poster-presentatie 55 Waarderen van sociale en gedragsmatige problemen bij kinderen en adolescenten: panels van professionals en clie¨nten K.M. Vermeulen1, D.E.M.C. Jansen1, E.J. Knorth2, E. Buskens1, S.A. Reijneveld1 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 2 Rijks Universiteit Groningen, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In onderzoek naar effectiviteit van behandelingen wordt bij kosteneffectiviteitstudies vaak gebruik gemaakt van utiliteiten. Een utiliteit is een waardering van een gezondheidsconditie op een schaal van 0.00 tot 1.00. Voor een groot aantal gezondheidstoestanden zijn utiliteiten bekend. Op het terrein van jongeren met sociale en gedragsmatige problemen ontbreken deze waarderingen. Dit bemoeilijkt het vergelijken van verschillende behandelalternatieven. Doel van deze studie
is inzicht te krijgen in de waardering van gedragsbeschrijvingen van jongeren met sociale en gedragsmatige problemen. Methode. Twee panelbijeenkomsten van 10-14 professionals werkzaam op diverse terreinen in de zorg voor jeugd (o.a. psychiater, orthopedagoog, officier van justitie) en twee panelbijeenkomsten bestaande uit ouders en jongeren. Panelbijeenkomsten bevatten een introductie over interventies in de zorg voor jeugd, meten en waarderen van gezondheid c.q. uitkomsten van zorg en een trainings en feedback gedeelte. Hierna waarderen de panelleden 18, op DSM criteria gebaseerde beschrijvingen van jongeren door middel van een EuroQol vragenlijst en een Visual Analogue Scale. Ten slotte is er discussie over bruikbaarheid en knel- en verbeterpunten. Resultaten. Een eerste panel bestaande uit 10 professionals vanuit de hele breedte van de zorg voor jeugd liet zien dat de methode goed toepasbaar is voor deze problematiek. Over het algemeen beoordeelden de professionals de beschreven gedragsproblematiek als behoorlijk zwaar. Tijdens de presentatie zullen de resultaten van minstens drie panels worden gepresenteerd, waarbij ingegaan zal worden op verschillen tussen professionals en clie¨nten. Relevantie voor beleid. Resultaten moeten leiden tot een gefundeerde manier van onderzoek doen die aansluit bij de methoden die gebruikelijk zijn in de curatieve zorg. De gegenereerde kennis kan beleidskeuzes ten aanzien van verschillende behandelalternatieven over de hele breedte van de gezondheidszorg, inclusief de intensieve jeugdzorg en jeugd GGz, ondersteunen. Aanbevelingen voor collega’s. Methode is toepasbaar en efficie¨nt. Ten aanzien van de waarderingsmethode zelf, is mogelijk enige aanpassing/verduidelijking gewenst. Trefwoorden: utiliteit, jongeren, gedragsproblemen
Poster-presentatie 56 Potentieel bereik van effectieve rookpreventie programma’s op VMBO-scholen: determinanten van intentie voor gebruik onder schooldirecteuren J. Veldwijk1, C. Hoving2, B.M. van Gelder1, T.L. Feenstra1 1 RIVM, Bilthoven 2 Maastricht University, Maastricht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Wat is het potentie¨le bereik van De Gezonde School en Genotmiddelen (GSGM) en het buitenschools computerprogramma (CT-programma) op Nederlandse VMBO-scholen en welke determinanten beı¨nvloeden de intentie van schooldirecteuren om deze programma’s te gebruiken? Methode. Op basis van de Diffusion of Innovations theorie en het I-Change model werden twee vragenlijsten ontwikkeld. Beide vragenlijsten bestonden uit een algemeen deel (ervaring met programma’s en karakteristieken van de schooldirecteur), een casus en een programma-specifiek deel (attitude, sociale invloed, zelfeffectiviteit en intentie) en werden verspreid onder schooldirecteuren van alle Nederlandse VMBO-scholen. Resultaten. Het potentie¨le bereik van de GSGM was 29% aangezien 14% van de schooldirecteuren de GSGM al gebruikte en 15% de intentie had om dit in de toekomst te gaan doen. Het CT programma werd door geen enkele school toegepast, maar 5% van de schooldirecteuren gaf aan interesse te hebben in toe-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 78
TSG 88 / nummer 2
078
Abstracts posters komstig gebruik. Daarnaast gebruikte 52% een ander programma dan de bovengenoemde. Schooldirecteuren met de intentie e´e´n van de effectief gebleken programma’s op hun school in te voeren waren vaker vrouw, hadden een hoger aantal rokende leerlingen, stonden meer open voor verandering, zagen minder nadelen van het programma, achtten zichzelf meer in staat het programma in te voeren en ervoeren positievere sociale norm van andere schooldirecteuren ten opzichte van het gebruik van de programma’s. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Door in te spelen op de geı¨dentificeerde determinanten van intentie voor gebruik kan worden bijgedragen aan het vergroten van het bereik en daarmee de impact van bestaande en nieuwe rookpreventie programma’s. Aanbevelingen. Het is opvallend dat veel scholen een rookpreventie programma implementeren, maar relatief weinig directeuren voor een programma met bewezen effectiviteit kiezen. Een duidelijk overzicht van effectief bewezen programma’s kan de keuze voor een programma vergemakkelijken. Vervolg onderzoek zou zich moeten richten op factoren als programmadesign en organisatorische/contextuele variabelen van scholen.
bijgedragen heeft aan de kennis van de deelnemers over diabetes. Na de interventie is het aantal deelnemers dat het eigen risico als groot schat verdubbeld. Op basis van de risico- en bloedglucosetest had 65 % een verhoogd risico op diabetes. Hiervan is 39% doorverwezen naar de huisarts. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Door de hoge prevalentie van diabetes en de ongezonde leefstijl bij Turken en Marokkanen is er grote behoefte aan effectieve preventieve interventies die toegesneden zijn op de specifieke determinanten van deze risicogroepen. Conclusie. Groepsvoorlichting in eigen taal en cultuur lijkt effectief te zijn voor verhoging van het risicobewustzijn op diabetes en het vroeg opsporen van Turken en Marokkanen met een verhoogd risico op diabetes.
Poster-presentatie 57 Effectiviteit van een voorlichtings- en bewegingsstimuleringsinterventie ter preventie van diabetes bij Turken en Marokkanen F. El Fakiri, R. Corstjens GGD Amsterdam, Amsterdam e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. Er wordt steeds meer gesproken over het inzetten van zelfmanagement. Enerzijds omdat het voldoet aan de behoefte van mensen meer richting te geven aan het eigen leven en een (hoofd)rol te spelen in het managen van de eigen gezondheidstoestand. Anderzijds als middel tot kosten- en volumebeheersing door toenemende druk op gezondheidszorg als gevolg van een groeiend aantal mensen met chronische aandoening, en het te verwachten tekort aan menskracht. Om recht te doen aan het begrip zelfmanagement is het van belang het perspectief van professionals en patie¨nten bij elkaar te brengen. Het Landelijk Actieprogramma Zelfmanagement (LAZ) probeert hier handvatten voor te bieden. Methode. Inzicht verkrijgen: . Literatuuronderzoek, . Inventarisatie voorbeelden zelfmanagementprogramma’s, . Inventarisatie praktijkervaringen met zelfmanagementprogramma’’s door expertbijeenkomsten (patie¨ntenorganisaties en zorgprofessionals) en ziektespecifieke werkgroepen. Aandacht voor drie pijlers: 1. Versterken van mensen met een chronische aandoening, 2. Toerusten van professionals, 3. Cree¨ren juiste randvoorwaarden Resultaten. 1. Generiek model (denkmodel): werkzame elementen voor zelfmanagement. 2. Inzicht op zelfmanagement in de praktijk. 3. Interventiebox met zelfmanagementinterventies: . Helpt zoeken, . Ondersteunt ontwikkeling, . Opbouw actuele verzameling 4. Handvatten voor de praktijk Conclusie/aanbeveling. 1. Stimuleren gelijkwaardige relatie tussen zorgprofessionals en mensen met een chronische aandoening door educatie: . Leren monitoren eigen conditie en vroegtijdig herkennen symptomen die medische behandeling behoeven. . Versterken individu om beslissingen te nemen en te anticipe-
Probleemstelling. De prevalentie van diabetes onder Turken en Marokkanen in Nederland is schikbarend hoog vergeleken met de autochtone bevolking. Landelijke voorlichtingscampagnes en interventies bereiken deze doelgroepen nauwelijks. De GGD Amsterdam heeft een voorlichtings- en bewegingsstimuleringsinterventie ontwikkeld, met onder meer de volgende doelen: vroeg opsporing, verbeteren van kennis en risicobewustzijn inzake diabetes en bewegingstimulering. Vraagstellingen: . Heeft deze interventie effect op kennis en risicoperceptie inzake diabetes(preventie)? . Hoeveel deelnemers worden doorverwezen naar de huisarts n.a.v. een risico- en/of bloedglucose test? Methode. Design: een (quasi) experimenteel studie met een voor- en 2 nametingen, onder Turken en Marokkanen = 40 jaar. Interventie: groepscursussen van 4 bijeenkomsten (incl. een bloedglucose- en risicotest) Dataverzameling: registratieformulieren en gestructureerde vragenlijsten in eigen taal. Uitkomstmaten: . verschillen in kennis over diabetes en risicobewustzijn, vo ´o´r en na de cursus . aantal naar huisarts doorverwezen deelnemers met verhoogd risico. Resultaten. In 2009 zijn 87 deelnemers (83 % vrouw; 39 % Turks; 61 % Marokkaans; leeftijd 51 ± 11,5 jaar) geı¨ncludeeerd in het onderzoek. 66% heeft overgewicht en 48 % heeft diabetes in de familie. Voorlopige resultaten laten zien dat de cursus in het algemeen
Poster-presentatie 58 Samen werken aan zelfmanagement H. Blok, T. Binkhorst Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht e-mail:
[email protected]
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 79
TSG 88 / nummer 2
079
Abstracts posters ren op noodzakelijke acties om met aandoening om te kunnen gaan door combinaties met andere interventies. 2. Zelfmanagementprogramma’s baseren op nieuwe paradigma’s: . Patie ¨ntvoorkeuren: beginnen met beslissing hoe en in welke mate de individu wil en/of in staat is zelfmanagement uit te voeren. . Focus op wat we ´ l kan in plaats van wat niet (gezondheid in plaats van ziekte, het delen van kennis).
tegreerde aanpak van gezondheidsbevordering, verdeeld over twee clusters van gezondheidsgerelateerde gedragingen. Vooral determinanten van roken en ontbijten blijken goede aangrijpingspunten voor interventieontwikkeling. Conclusies. Determinanten voor roken, softdruggebruik en ontbijten hangen samen met gezondheidsgerelateerde gedragsclusters. Trefwoorden: gezondheidsgerelateerde gedragingen, determinanten, adolescenten, volwassenen
Poster-presentatie 59 Relatie tussen proximale determinanten en gezondheidsgerelateerde gedragsclusters H.M. van Keulen1, E. Dusseldorp1, S.A. Reijneveld2, M. Junger3, M. van Nieuwenhuijzen4, M. Klein Velderman1, T.W.G.M. Paulussen1 1 TNO Kwaliteit van Leven, Leiden 2 Universitair Medisch Centrum Groningen & Universiteit Groningen, Groningen 3 Universiteit Twente, Enschede 4 Universiteit Utrecht, Utrecht e-mail:
[email protected]
Poster-presentatie 60 Bestuurlijke vernieuwing in de regio Zuid-Holland Zuid: De GGD als regisseur A. Mellaard, A.G. van Dorst, A. Nijssen, C. Vogelaar, H. Jacobs GGD Zuid-Holland Zuid, Dordrecht e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. Proximale determinanten spelen een belangrijke rol bij gedragsverandering, maar er is weinig bekend over de relatie tussen deze determinanten en gezondheidsgerelateerde gedragsclusters. Deze relatie werd onderzocht bij drie leeftijdsgroepen: jongere (12-15 jaar) en oudere (16-18 jaar) adolescenten en volwassenen (19-40 jaar). Methode. Bij 4468 deelnemers is een Internet-vragenlijst afgenomen. Gedragingen die werden gemeten waren alcohol misbruik, gebruik van softdrugs, onveilig vrijen, roken, ontbijten, fruitconsumptie en bewegen. Voor elk gedrag werden determinanten gemeten, namelijk attitude, subjectieve norm, descriptieve norm en eigeneffectiviteit. De relatie tussen deze proximale determinanten en gezondheidsgerelateerde gedragsclusters werd onderzocht met canonische correlaties. Resultaten. Er zijn twee gedragsclusters gevonden, een cluster Risicogedragingen bestaande uit roken, alcohol misbruik en gebruik van softdrugs voor alle leeftijdsgroepen, en voor volwassen wordt onveilig vrijen toegevoegd; en een cluster Gezondheidsbevorderende gedragingen bestaande uit fruitconsumptie, ontbijten en bewegen (alle leeftijdsgroepen), en voor volwassenen inclusief niet-roken. Binnen het cluster risicogedragingen was roken het meest dominante gedrag, en waren attitude en eigeneffectiviteit voor dit gedrag, en descriptieve norm van vrienden voor roken en softdruggebruik de meest dominante determinanten (alle leeftijdsgroepen). Er werden geen gemeenschappelijke determinanten gevonden van het cluster gezondheidsbevorderende gedragingen bij jongere adolescenten. Bij oudere adolescenten was ontbijten het meest dominante gedrag op dit cluster. Attitude, descriptieve norm van ouders en eigeneffectiviteit voor dit gedrag waren de belangrijkste determinanten. Bij volwassenen was niet-roken het meest dominant op dit cluster, en waren attitude, descriptieve norm van vrienden en eigeneffectiviteit voor dit gedrag en eigeneffectiviteit voor ontbijten het meest dominant. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De analyses bevatten aanwijzingen voor een leeftijdsspecifieke, meer geı¨n-
Probleemstelling. In 2005 constateerde de inspectie voor de gezondheidszorg dat het gemeentelijk gezondheidsbeleid niet echt van de grond kwam. Weerbarstig is de coo ¨rdinatie van het lokaal gezondheidsbeleid, het tot stand komen van integraal gezondheidsbeleid en een langdurige programmering van gezondheidsthema’s. Methode. Een radicale terugkeer van de GGD naar het publieke domein is een oplossingsrichting. In Zuid-Holland Zuid hebben gemeenten en de GGD een manier gevonden om hieraan vorm te geven. Een nieuwe rolverdeling tussen gemeenten en de GGD ligt hieraan ten grondslag. Gemeenten stellen de inhoudelijke en financie¨le kaders vast voor het gezondheidsbeleid en maken de strategische verbindingen met andere beleidsterreinen. De GGD kan vanuit haar deskundigheid een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de gemeentelijke opgaven. Allereerst als integrale beleidsadviseur op het gebied van gezondheid, en daarnaast als regisseur in de uitvoering. Op basis van een opdracht ontwerpt de GGD als operationele regisseur, samen met andere instellingen en deskundigen, duurzame en samenhangende (sub)regionale uitvoeringsprogramma’s. In de uitvoeringsprogramma’s worden de plannen voor de aanpak van overgewicht, depressie, alcohol en een ongezond binnenmilieu beschreven. Resultaten. Binnen de uitvoeringsprogramma’s wordt gestreefd naar samenhang tussen diverse activiteiten (preventief e´n curatief) rondom hetzelfde thema. Verwacht wordt dat deze nieuwe manier van werken de samenwerking tussen de verschillende afdelingen van de GGD stimuleert e´n dat de afstemming met andere organisaties in de regio verbetert. Op het congres zal ingegaan worden op wat deze nieuwe werkwijze betekent voor de rolverdeling tussen gemeenten en professionals van de GGD. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. In de uitvoeringsprogramma’s worden beleid, onderzoek en praktijk gecombineerd met als doel van de uitgevoerde activiteiten te kunnen leren, en de werkwijze te verbeteren. Conclusies. De GGD is voor de gemeente de regisseur en adviseur wat betreft de regionale aanpak van overgewicht, psychosociale problemen en binnenmilieu met als doel een effectiever preventiebeleid.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 80
TSG 88 / nummer 2
080
Abstracts posters Poster-presentatie 61 De relatie tussen urbanisatiegraad en lichamelijke activiteit bij ouderen na een totale heupvervanging I. van den Akker-Scheek1, R. Wagenmakers1, J.J.A.M. van Raay2, S.K. Bulstra1, J. van Beveren3, M. Stevens1 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen 2 Martini Ziekenhuis, Groningen 3 Ro ¨pke-Zweers Ziekenhuis, Hardenberg e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Veel ouderen bewegen te weinig terwijl voldoende beweging een positief effect heeft op de algemene gezondheid. Na totale heupvervanging gelden nog meer voordelen: een verbeterde fixatie van de prothese en een verminderd risico op vallen. Toch zijn er veel ouderen die na heupvervanging te weinig bewegen. Leefomgeving kan van invloed zijn op mate van lichamelijke activiteit. Doel van de studie is om de relatie te bepalen tussen urbanisatiegraad en mate van lichamelijke activiteit na totale heupvervanging. Methode. Prospectieve multicenter cohort studie. Alle personen die een totale heupvervanging hebben ondergaan tussen februari 2005 en januari 2007 in een van de 3 deelnemende ziekenhuizen zijn geı¨ncludeerd. Een jaar na de operatie werd een vragenlijst opgestuurd (demografische kenmerken en lichamelijke activiteiten). Urbanisatiegraad is bepaald aan de hand van de postcode. Lineaire regressieanalyse is uitgevoerd om de associatie tussen urbanisatiegraad en lichamelijke activiteit te bepalen en logistische regressieanalyse om de associatie tussen urbanisatiegraad en voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen te bepalen. Resultaten. 650 personen zijn geı¨ncludeerd. Bij mannen is geen associatie gevonden tussen urbanisatiegraad en mate van lichamelijke activiteit. Bij vrouwen was wonen in een sterk of matig stedelijk gebied geassocieerd met minder lichamelijke activiteit. Mannen die in een zeer sterk stedelijk gebied wonen lijken de minste kans te hebben om te voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, terwijl voor vrouwen het tegenovergestelde is gevonden. Relevantie. In het kader van tailored-counseling is het van belang te weten welke factoren van invloed zijn op het lichamelijk activiteiten patroon. Urbanisatiegraad blijkt van invloed te zijn op de mate van lichamelijke activiteit. Conclusies. Er blijkt een relatie te zijn tussen urbanisatiegraad en mate van lichamelijke activiteit. Deze verschilt voor mannen en vrouwen. Urbanisatiegraad is een factor om rekening mee te houden bij het stimuleren van lichamelijke activiteit bij ouderen na totale heupvervanging.
Poster-presentatie 62 Wijken met een gezondheidsachterstand: een referentiekader voor de bestuurlijke aanpak van gezondheidsverschillen G.J. Nijhof1, H.R. Wentzel2, C.W.J. Janssen2, D.T. Van Schaik2 1 Inspectie voor de gezondheidszorg, Amsterdam 2 IGZ, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Ongezondheid cumuleert in groepen met een lage sociaal economische status. Gemeenten hebben – mede
vanuit het oogpunt van sociaal beleid – een belangrijke rol in het terugdringen van deze sociaal economische gezondheidsverschillen (SEGV). Het is nu onduidelijk hoe gemeenten hun integrale rol oppakken in de aanpak van het terugdringen van SEGV. Er ontbreekt een bestuurlijk referentiekader voor de gemeentelijke aanpak van SEGV. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in 2009 een project uitgevoerd om samen met het veld een dergelijk referentiekader te ontwikkelen. Methode. Op basis van vooronderzoek en een literatuurstudie stelde IGZ een voorlopig referentiekader op. Dit kader legde IGZ aan 20 wethouders volksgezondheid voor. Vervolgens is het kader besproken in een expertmeeting. Op basis van de feedback van de wethouders en experts werd het voorlopig referentiekader aangepast. Het definitieve kader werd in een invitational conference aan de deelnemende wethouders gepresenteerd. Resultaten. Zowel bestuurders als experts onderschrijven het nut van het referentiekader. Er is lokaal aandacht voor de aanpak van SEGV. Belangrijke punten uit het referentiekader zijn aandacht voor etniciteit, integraliteit, continuı¨teit, monitoring en informatiebehoefte. Relevantie. In 2011 zal de IGZ met het referentiekader onderzoeken in hoeverre gemeenten gericht beleid maken om gezondheidsverschillen terug te dringen. Het referentiekader ondersteunt de gemeente bij het maken van integraal beleid en het zicht houden op de aanpak van gezondheidsverschillen. Conclusies en aanbevelingen. Gemeenten kunnen het referentiekader als kwaliteitsverbetering gebruiken om hun integrale aanpak van gezondheidsachterstanden in beeld te brengen en het beleid vorm te geven. Vanuit vele invalshoeken is gerichte inzet op SEGV nodig, dit kan nog veel gezondheidswinst opleveren.
Poster-presentatie 63 Follow-up Thematisch Toezicht Jeugdgezondheidszorg H.R. Wentzel, F.J.M. van Leerdam, V.M.M.M. Pachen, D.T. van Schaik Inspectie voor de Gezondheidszorg, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In 2008 onderzocht de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de kwaliteit van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) op o.a. de thema’s psychosociale problemen, overgewicht en kindermishandeling. IGZ verzocht vervolgens alle JGZ instellingen een plan van aanpak (PVA) op te stellen om de kwaliteit van zorg te verbeteren. In 2009 onderzocht IGZ of de PVA’s uitgevoerd werden en of ze tot een kwaliteitsverbetering geleid hebben. Methode. In september en oktober 2009 bezocht IGZ 20 instellingen om de voortgang van het plan van aanpak te volgen. Het bezoek omvatte een dossieronderzoek en een gesprek met uitvoerenden en management. Ook werd naar best practises gevraagd die als voorbeeld voor andere JGZ instellingen kunnen dienen. Resultaten. Over de hele linie was een forse verbeterslag bij de instellingen zichtbaar. De IGZ was bij slechts e´e´n instelling ontevreden over de voortgang van de uitvoering van het PVA. De instellingen hebben en nemen hun rol in het volgen van een gezonde en veilige ontwikkeling van kinderen. Zij vallen op door
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 81
TSG 88 / nummer 2
081
Abstracts posters hun betrokken en gemotiveerde medewerkers. Dit werd door de instellingen ook het meest als best practise genoemd. Daarnaast zijn diverse best practises geı¨dentificeerd. Knelpunten zijn nog de feedback na verwijzing naar andere zorgverleners en de opschaling bij zorgsituaties die niet goed lopen. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De inspectie stimuleert het delen van best-practises tussen JGZ-instellingen. Door van elkaar te leren kan de JGZ tot een hoger kwaliteitsniveau komen en daarmee bijdragen aan de gezonde en veilige ontwikkeling van het kind. Conclusie. De IGZ volgt de ontwikkeling van de JGZ met grote interesse en stelt vast dat de kwaliteit van de JGZ groeit. In 2011 zal IGZ een nieuw onderzoek uitvoeren en verwacht zij van de JGZ instellingen dat zij voldoen aan de kwaliteitseisen zoals beschreven in het IGZ-rapport ‘De jeugdgezondheidszorg in beweging’ van april 2009.
Poster-presentatie 64 Ontwikkeling, implementatie en evaluatie van een transmuraal zorgprogramma voor poliklinische patie¨nten met palliatieve bestralingsindicatie C.V.M. Vahedi Nikbakht – van de Sande1, C. Braat2, A.L. van Staa3 1 Hogeschool Rotterdam, Rotterdam 2 Erasmus MC Daniel den Hoed Oncologisch Centrum, Rotterdam 3 Hogeschool Rotterdam / IVG, kenniskring Transities in Zorg, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Kankerpatie¨nten met een palliatieve bestralingsindicatie maken in korte tijd ingrijpende transities door. Voorheen werden zij in het Daniel den Hoed Oncologisch Centrum klinisch behandeld. Dat is nu poliklinisch met een verkort behandelschema met vergelijkbaar effect. In 2004-2005 verrichtten studenten van de Hogeschool Rotterdam kwalitatief onderzoek en concludeerden dat de zorgverlening tekort schoot op informatieverstrekking, continuı¨teit in zorg en coo ¨rdinatie tussen zorgverleners. Methode. Multidisciplinaire taakgroepen van zorgverleners hebben zelf oplossingen voorgesteld. Hierdoor werd het Transmuraal Zorgprogramma Palliatieve Radiotherapie (TZPR) op participatieve wijze ontwikkeld. De kenniskring Transities in Zorg (TiZ) begeleidt het regionale implementatieproces door een evaluatieonderzoek naar de implementatie van het TZPR en de meerwaarde daarvan voor patie¨nten en de organisatie. Een multi-method design werd gebruikt: vragenlijstonderzoek; semi-gestructureerde interviews met zorgverleners en patie¨nten en een focusgroepdiscussie met zorgverleners. Resultaten. Zorgverleners zijn positief over de inhoud en implementatie van het transmurale zorgprogramma. Zij ervaren zowel een verbetering van de kwaliteit van de geı¨ntegreerde zorg als van de begeleiding van de patie¨nt. De eerste resultaten vanuit patie¨ntenperspectief bevestigen dit positieve beeld. Aandachtspunt blijft de transmurale samenwerking. Relevantie. Het TZPR motiveert en geeft een extra dimensie aan het werk. Het TZPR draagt bij aan een verbetering van de oncologische ketenzorg. Conclusies. Door de fases onderzoek, ontwikkeling, implemen-
tatie en evaluatie in elkaar te laten overlopen, kan de ontwikkeling en implementatie participatief tot stand komen. Een multidisciplinair zorgprogramma biedt perspectief voor het behoud van een integrale zorgverlening. Trefwoorden: palliatieve radiotherapie, zorgprogramma, transmuraal, implementatie
Poster-presentatie 65 Ontwikkelen van evidence-based hygie¨neadviezen bij uitbraken van gastro-enteritis in kinderdagverblijven C.H.F.M. Waegemaekers1, M.P. Pelgrim1, C.W. Waegemaekers1, L.W Wennekes2, J.H. Hautvast2 1 GGD/Hulpverlening Gelderland Midden, Arnhem 2 AMPHI/Radbout universiteit, Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Uitbraken van gastro-enteritis in kinderdagverblijven komen vaak voor en moeten volgens de wet Publieke Gezondheid gemeld worden aan de GGD. De GGD verricht bronen contactonderzoek en geeft hygie¨neadviezen. Deze adviezen zijn niet evidence-based onderbouwd. Methode. Voor deze studie is de RAND modified Delphi methode gebruikt, bestaande uit een schriftelijke ronde en een consensusbijeenkomst. Op basis van systematische literatuuranalyse en beschikbare richtlijnen werd een vragenlijst opgesteld met hygie¨neadviezen. Aan een panel met experts (n=12) werd gevraagd een schriftelijke beoordeling op een 9-puntsschaal te geven van elk hygie¨neadvies en de adviezen te prioriteren. Vervolgens zijn de uitkomsten hiervan op basis van mediane beoordeling en prioritering systematisch besproken in een expertbijeenkomst. Na een laatste schriftelijke beoordeling door alle experts werd de definitieve lijst opgesteld. Resultaten. Een lijst met 84 adviezen, allen beoordeeld naar wetenschappelijke bewijslast op een schaal van 1 tot 4, is opgesteld. Deze 84 adviezen zijn onderverdeeld in 6 categoriee¨n, te weten algemeen, persoonlijke hygie¨ne, handhygie¨ne, verschoningshygie¨ne, omgeving en wassen/linnen. De experts hebben alle adviezen schriftelijk beoordeeld op importantie op een 9 puntsschaal en per categorie een top 5 gemaakt. Op basis van berekende mediane score per item en de top 5 score per categorie, werden 23 items definitief geaccepteerd en 34 afgewezen. Tijdens de expertmeeting zijn 27 items bediscussieerd op importantie. Na een tweede schriftelijke beoordelingsronde en het samenvoegen van items op inhoudelijke gronden is een bruikbare lijst van 20 evidence-based hygie¨neadviezen opgesteld. Relevantie. De lijst van evidence-based en expert-selected adviezen verhoogt de kwaliteit van handelen van GGD’en in de infectieziektebestrijding. Aanbevelingen. De hygie¨neadviezen zullen in voorjaar 2010 onderzocht worden op bruikbaarheid bij uitbraken gastro-enteritis op kinderdagverblijven.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 82
TSG 88 / nummer 2
082
Abstracts posters Poster-presentatie 66 De arts Maatschappij & Gezondheid: wat heb je eraan? G. de Meer1, B. Groot1, W-A van Stiphout1, J. Nellissen2, P. van Hessen3 1 Intercollegiale toetsingsgroep Artsen Maatschappij & Gezondheid Noord-Nederland, Leeuwarden 2 Project Positionering Beroep en Opleiding Arts Maatschappij & Gezondheid, Utrecht 3 Koepel Artsen Maatschappij & Gezondheid (KAMG), Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Artsen werkzaam in de publieke gezondheid kunnen zich specialiseren tot profielarts of arts Maatschappij & Gezondheid. Voor niet-medici is er o.a. de opleiding tot Master of Public Health (MPH), Master of Business Administration (MBA), Master of Science Zorgmanagement (MSc Zorgmanagement). Profielarts . Zeven profielen. . Functie: ‘medicus practicus’, gezondheidkundige zorgverlening aan (groepen) individuen. . Uitgangspunt: het medisch handelen, de individuele gezondheidszorg. . Doel: ‘de dingen goed doen’. Arts Maatschappij & Gezondheid . Profieloverstijgend: verbinding ‘cure’-’care’, praktijk-onderzoek-beleid, spreekkamer-gezondheidszorgsysteem, maatschappij-pathologie. . Functie als regievoerder: sturen op maatschappelijke aanpak van gezondheidsrisico’s, afstemming van beleid- en zorgprocessen. . Uitgangspunt voor de arts: het medisch handelen, de individuele gezondheidszorg. . Doel: ‘de goede dingen doen’. De organisaties KAMG, NPHF en KNMG luiden de noodklok: de instroom artsen Maatschappij & Gezondheid is onvoldoende. Methode. GGD-Nederland onderzoekt de positie van de arts Maatschappij & Gezondheid in de thuiszorg en GGD. Intercollegiale toetsingsgroepen voor artsen Maatschappij & Gezondheid onderzoeken de positionering van het beroep aan de hand van de volgende vragen: . Volstaan profielartsen voor de publieke gezondheidszorg? . Heeft een arts Maatschappij & Gezondheid toegevoegde waarde in de publieke gezondheidszorg? . Hoe kan de arts Maatschappij & Gezondheid de waarde voor zijn werkgebied zichtbaar maken? Tijdens het congres zullen stellingen geponeerd worden over de waarde en positie van de arts Maatschappij & Gezondheid. Over deze stellingen zal onder bezoekers van het congres een opiniepeiling plaatshebben. Resultaten. Tijdens het congres worden resultaten bekend gemaakt van de opiniepeiling over de positionering van de arts Maatschappij & Gezondheid. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De presentatie draagt bij aan de positionering van de arts Maatschappij & Gezondheid. Conclusies. De waarde van artsen Maatschappij & Gezondheid in de publieke gezondheidszorg vraagt om een positiebepaling.
Poster-presentatie 67 Bevorderen van gemeentelijke verantwoordelijkheid voor volksgezondheid in een plattelandsregio E.C. Dekker, L. Dokter, A. Ton GGD Rivierenland, Tiel e-mail:
[email protected] Knelpunt. In eerdere projecten rondom gezondheidsbevordering (overgewicht) waarin GGD Rivierenland projectleider was, verliep de uitvoering samen met de gemeenten en lokale partijen moeizaam, omdat deze te weinig betrokken waren bij de opzet ervan. Toen de GGD in 2008 subsidie kreeg van de Provincie Gelderland voor gezondheidsprojecten, vroeg ze zich af hoe zij kon zorgen voor meer draagvlak. Gebruikte aanpak. GGD Rivierenland heeft in haar aanpak sterk ingezet op de verantwoordelijkheid van gemeenten ten aanzien van hun bevorderende taken op het gebied van volksgezondheid, met de volgende aanpak/ methode: . carrouselmethode: gemeenten starten met de aanpak van e ´ e´n of twee van de speerpunten roken, overgewicht of alcoholmatiging (speerpunten regionaal gezondheidsbeleid). Gemeenten wisselen ervaringen uit en kunnen daarmee een volgend speerpunt oppakken. . community based methode en integrale aanpak: gemeenten stellen in overleg met lokale partijen een gemeentelijk projectplan op: het gezondheidsprobleem wordt vanuit verschillende beleidsvelden benaderd. . regierol gemeente: de gemeente bepaalt binnen de kaders van het project welke activiteiten uitgevoerd worden (en door wie). De GGD adviseert en ondersteunt de gemeente. . ketenaanpak van overgewicht volgens de GPC-methode (gemeentelijke preventie combinatie): de doorgaande lijn van preventie tot curatie. Resultaten. Resultaten van deze werkwijze: Gemeenten: . zorgen dat de inhoud van het projectplan aansluit bij de lokale situatie. . werken samen en leren van elkaar. . ervaren de voordelen van de integrale aanpak. . hebben duidelijkheid over de eigen rol en die van de GGD. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Door de gevolgde aanpak nemen gemeenten verantwoordelijkheid voor het gezondheidsbeleid en de uitvoering daarvan. Aanbevelingen voor collega’s. . ambtenaren scholing adviseren over integraal beleid en community based werken. . zorg voor draagvlak bij gemeenteraad en lokale politiek. . zorg voor een directe toegang tot ambtenaren en bestuurders. Trefwoorden: community based aanpak , integrale aanpak, regierol gemeente, Gemeentelijke Preventie Combinatie (GPC), ketenaanpak
Poster-presentatie 68 Effectiviteit van opvoedondersteuning met Triple P niveau 3 in de Nederlandse Jeugdgezondheidszorg (JGZ) W. Spijkers, D.E.M.C. Jansen, S.A. Reijneveld Universitair Medisch Centrum Groningen / Rijksuniversiteit Groningen, Groningen e-mail:
[email protected]
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 83
TSG 88 / nummer 2
083
Abstracts posters Probleemstelling. Ee´n op de vijf kinderen heeft psychosociale problemen die beperkingen kunnen geven in het dagelijkse leven. Vroege opsporing en behandeling kan het perspectief voor deze kinderen aanzienlijk verbeteren. Triple P heeft als doel emotionele en gedragsproblemen bij kinderen te voorkomen door het bevorderen van competent ouderschap, maar kennis over de effectiviteit hiervan is zeer beperkt. Doel van dit onderzoek is deze effectiviteit na te gaan, ingebed in de reguliere opsporing van psychosociale problemen in de JGZ. Methode. In een randomised controlled trial wordt opvoedondersteuning met Triple P niveau 3 vergeleken met reguliere zorg geboden door de JGZ. We includeren ouders van kinderen in de leeftijd van 9-11 jaar met milde gedragsproblematiek vastgesteld tijdens Periodiek Gezondheidskundig Onderzoek (PGO). Ouders worden random toegewezen aan Triple P of reguliere zorg (2x81 ouders). Het onderzoek wordt uitgevoerd in NoordNederland. Primaire uitkomstmaat is psychosociale problematiek bij het kind. Secundaire uitkomstmaat betreft opvoedvaardigheden van de ouders. Voorafgaand aan de interventie, direct na de interventie en 6 en 12 maanden na de interventie worden de uitkomstmaten onderzocht met behulp van vragenlijsten over kindgedrag, opvoedcompetenties en opvoedstress. Resultaten. Een RCT is binnen de JGZ uitvoerbaar, maar vereist veel oplettendheid. Inmiddels zijn 70 kinderen geı¨ncludeerd in de trial. Deze studie geeft inzicht in de effectiviteit van opvoedondersteuning met Triple P niveau 3 uitgevoerd binnen de setting van de JGZ. De poster laat de opzet van de RCT zien. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Met behulp van het sterkste onderzoeksdesign, een RCT, kan evidence worden verkregen over de JGZ-praktijk. Bij gebleken effectiviteit kan Triple P niveau 3 bijdragen aan meer evidence-based werken in de JGZ. Conclusies. Evidence-based werken in de JGZ is uitermate belangrijk. Deze studie laat zien dat met een RCT kennis wordt verkregen over effectiviteit van opvoedondersteuning, na vroegopsporing van problematiek die al evidence-based is.
Poster-presentatie 69 Systematische bevordering van aandacht voor preventie in de zorg P.G.J. Reulings, H.R. Wentzel, F.J. Stolk Inspectie voor de Gezondheidszorg, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De ziektelast van aandoeningen als hart- en vaatziekten, diabetes mellitus en chronisch obstructief longlijden is hoog in Nederland en kan teruggebracht worden door meer aandacht voor preventie. Binnen cure en care staat preventie nog niet hoog op de agenda. Omdat binnen deze zorgvelden wel veel winst behaald kan worden start IGZ een project om preventieve activiteiten hier te stimuleren. IGZ richt zich specifiek op de preventie van roken, overgewicht en lichamelijke inactiviteit, omdat deze onderwerpen als risicofactor voor veel voorkomende aandoeningen, relevant zijn voor de verschillende zorgsectoren in cure en care. Methode. In 2010 gaat de inspectie in verschillende deelprojecten de preventie van roken, overgewicht en lichamelijke inactiviteit stimuleren bij de huisartsenzorg, revalidatiezorg, thuiszorg/ouderenzorg, geestelijke gezondheidszorg en verlos-
kunde. Niet alle sectoren beschikken over richtlijnen die preventieactiviteiten of interventies voorschrijven, maar waar wel beschikbaar zal IGZ toetsen op het gebruik ervan. Waar deze nog niet beschikbaar zijn gaat IGZ stimuleren dat het veld komt tot normen en het op de agenda plaatsen van deze onderwerpen. Resultaten. Het project levert op dat cure en care meer structureel aandacht besteden aan preventie door leefstijlverandering. Dit uit zich in het meer toepassen van richtlijnen en interventies op het gebied van roken, overgewicht en lichamelijke inactiviteit. Dit leidt tot een verwachtte toename van het aantal rokers dat met behulp van een bewezen effectieve interventie stopt, een afname van het aantal volwassen met overgewicht en obesitas en een toename van het aantal mensen dat voldoet aan de beweegnorm. Relevantie voor beleid/praktijk. Dit project verbindt preventie met cure en care. Conclusies. IGZ levert met dit project een bijdrage aan het stimuleren van preventie buiten de openbare gezondheidszorg. In 2011 wordt het project afgesloten met een eindcongres waar de resultaten gepresenteerd worden. Trefwoorden: preventie, cure en care, overgewicht, roken, lichamelijke inactiviteit
Poster-presentatie 70 Participatie van migranten in gezondheidsbevordering K.P. van Vliet, M.J. de Gruijter Verwey-Jonker Instituut, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Terwijl de gezondheidssituatie van leden van etnische minderheidsgroepen vaak slechter is dan die van autochtone Nederlanders, weten gezondheidsvoorzieningen hen minder goed te bereiken, dan wel effectieve zorg te bieden. Het Verwey-Jonker Instituut voert in Europees verband een project uit dat beoogt het gebruik door en de effectiviteit van gezondheidsbe-vordering voor allochtone groepen te bevorderen. In de poster zullen de resultaten van de Nederlandse bijdrage worden gepresenteerd. Methoden. Interviews met aanbieders van gezondheidsbevordering, interviews met migranten die wel en die niet gebruik maken van het aanbod en Delphi rondes met experts. Resultaten. De gegevens worden geanalyseerd op het niveau van het aanbod, het beleid van de organisaties en het (lokale) overheidsbeleid. Uit de eerste analyses (de interviews met aanbieders en migranten) komen de volgende resultaten naar voren. 1. Er is sprake van aanbod dat aansluit bij de behoeften van migranten. 2. Het aanbod wordt ondersteund door organisatiebeleid en door lokaal beleid. 3. Van structurele inbedding en financiering is nauwelijks sprake. 4. Er zijn geen duidelijke verschillen tussen deelnemers en niet-deelnemers wat betreft kennis, houding en gezondheid(sbeleving). 5. De ideee¨n van aanbieders en migranten om de participatie van migranten in gezondheidsbevordering te vergroten, komen in grote mate overeen. Conclusies. Met name door organisaties en professionals wordt specifiek aanbod ontwikkeld (‘middle-down’). Drie parallelle strategiee¨n lijken belangrijk: 1. specifiek en gedifferentieerd
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 84
TSG 88 / nummer 2
084
Abstracts posters aanbod, 2. ‘mainstreaming’ en verbinden met ander lokaal beleid en 3. ‘bottom-up’ aansluiten bij behoeften en initiatieven. Relevantie voor beleid en praktijk. Het project resulteert in aanbevelingen aan de hand waarvan het beleid en het aanbod kunnen worden getoetst en verbeterd.
Poster-presentatie 71 AMIEHS, een nieuwe benadering van vermijdbare sterfte. I. Plug1, J.P Mackenbach1, R. Hoffmann1, AMIEHS Werkgroep2 1 ErasmusMC, Rotterdam 2 London School of Hygiene and Tropical Medicine, Londen e-mail:
[email protected] Vermijdbare sterfte (aandoeningen waaraan door de aanwezigheid van tijdige en effectieve gezondheidszorg vroegtijdig overlijden niet zou moeten plaats vinden) is een indicator voor de kwaliteit van gezondheidszorg die in 1970 voor het eerst werd geı¨ntroduceerd door Rutstein. In het AMIEHS project wordt dit concept nieuw leven ingeblazen. Probleemstelling. Het doel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een nieuwe lijst van indicatoren (doodsoorzaken), rekening houdend met een langere levensverwachting en nieuwe ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Methode. Met behulp van literatuurreview werd een voorlopige lijst van indicatoren vastgesteld op basis van onder meer de volgende criteria: een sterftedaling van 30% of meer sinds 1970 en een te identificeren medische interventie geı¨ntroduceerd tussen 1970 en 2005. Hierbij worden alleen interventies die afkomstig zijn uit de (maatschappelijke) gezondheidszorg bestudeerd. Overheidsmaatregelen worden hierin buiten beschouwing gelaten. Trendanalyse werd gebruikt om de associatie tussen de sterftedaling en de interventie te bestuderen. Jump detectie wordt ingezet om voor verschillen in ICD codering te corrigeren. Resultaten. We presenteren een gevalideerde lijst van 10 oorzaken van vermijdbare sterfte voor welk een medische interventie bekend is en waarvan het effect op sterfte zichtbaar is. Een van de te bestuderen indicatoren is borstkanker. De toename in sterfte aan borstkanker (behalve Zweden) wordt in alle bestudeerde landen gevolgd door een dalende trend. De jaren waarin een omslagpunt wordt gezien zijn tussen 1985 en 2000, deze jaren zijn geassocieerd het nationale jaar van introductie van screeningsprogramma’s. Relevantie voor beleid. De AMIEHS studie levert een belangrijke bijdrage in de behoefte aan output indicatoren welke tekortkomingen in efficie¨ntie en toegankelijkheid van de gezondheidszorg kunnen identificeren. Conclusies. De indicatoren uit het AMIEHS project zullen een bijdrage leveren aan 1) het vaststellen van de effectiviteit van gezondheidszorg interventies in individuele landen en 2) het bestuderen van internationale verschillen om de gezondheidszorg in heel Europa te verbeteren.
Poster-presentatie 72 Rotterdam Lekker Fit!: resultaten en ontwikkeling naar een gezins- en gebiedsgerichte integrale aanpak van overgewicht L. Blanchette1, T. de Hoop1, M. Rentema1, W. Jansen1, A. Wulffraat2 1 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam 2 Sport en Recreatie Gemeente Rotterdam, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In het integrale actieprogramma Rotterdam Lekker Fit! werken verschillende gemeentelijke diensten, het onderwijs, eerstelijns zorg en private partijen samen. Uit onderzoek door de GGD Rotterdam-Rijnmond blijkt dat door de succesvolle interventiemix van Rotterdam Lekker Fit! de toename van overgewicht wel afneemt; de trend is afgebogen, maar nog niet is gekeerd. Daarnaast blijkt dat Rotterdamse volwassenen het minst bewegen van alle Nederlanders. Terwijl zij nu juist als opvoeders het goede voorbeeld voor de jeugd moeten geven. Gebruikte aanpak. Internationaal onderzoek laat zien dat een succesvolle benadering niet alleen de school als vindplaats gebruikt maar zich richt op het gezin met een aanpak gericht op samenwerking vanuit de gehele lokale gemeenschap (Epode/ JOGG). Uit bovenstaande schets blijkt dat het Rotterdamse actieprogramma sterker gemaakt kan worden met een uitbreiding gericht op het hele gezin en intensieve en duurzame samenwerking met de lokale gemeenschap. Om draagvlak te cree¨ren, daadwerkelijke participatie tot stand brengen en door lokale partijen gedragen verantwoordelijkheid voor de toekomstige implementatie te bewerkstellingen is het nodig om zowel de doelgroep ouders en andere betrokken partijen vanaf het begin mee te laten denken. Lokale opbrengst. Op termijn zullen ouders van kinderen op Lekker Fit! scholen beter bereikt en gefaciliteerd worden in het verbeteren van hun leefstijl op het gebied van voeding en beweging. Daarnaast zal de verbinding tussen preventie en zorg versterkt worden en de samenwerking met de lokale gemeenschap en private partijen zal intensiever en duurzamer worden. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. De componenten en resultaten van de huidige Rotterdam Lekker Fit! interventiemix worden toegelicht. Het plan van aanpak voor de verdere ontwikkeling van Rotterdam Lekker Fit!, inclusief de ontwikkeling van een gezinsaanpak en intensievere samenwerking met de lokale gemeenschap, wordt toegelicht. De visie en ervaringen uit het project zullen overdraagbaar en toepasbaar zijn in andere gemeenten.
Poster-presentatie 73 Oud en nieuw in de POLS-Gezondheidsenqueˆte van het CBS C.L.H. Hupkens CBS, Heerlen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt al bijna 30 jaar enqueˆtegegevens over de gezondheid, het gebruik van de gezondheidszorg en leefstijlen, en onderzoekt trends hierin. Met ingang van 2010 is de Gezondheidsenqueˆte, die sinds 1997 deel uitmaakt van het Permanent Onder-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 85
TSG 88 / nummer 2
085
Abstracts posters zoek Leefsituatie (POLS), vernieuwd. Deze presentatie gaat in op belangrijke resultaten en recente wijzigingen in de enqueˆte. Methode. Met ingang van 2010 is de opzet van de POLS-Gezondheidsenqueˆte gewijzigd. De enqueˆte wordt nu mixed-mode afgenomen: niet meer alleen mondeling door interviewers, maar ook via internet en telefonisch. Bovendien zijn vanaf 2010 de enqueˆtevragen naar het gebruik van de gezondheidszorg geactualiseerd. Een externe commissie van wetenschappers en beleidsmakers heeft het CBS geadviseerd bij deze revisie. Resultaten. De POLS-Gezondheidsenqueˆte biedt unieke analysemogelijkheden, zoals onderzoek naar: . trends in gezondheid, leefstijlen en het gebruik van de gezondheidszorg, . sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV) en . de gezonde levensverwachting (GLV) naar sociaaleconomische kenmerken. Het CBS koppelt bovendien enqueˆtegegevens aan registraties, zodat de mogelijkheden voor analyse verder worden verruimd. Wetenschappers en beleidsmakers kunnen de CBS-gegevens on site bij het CBS of via remote access analyseren. Meer informatie hierover staat op de website van het CBS: http:// www.cbs.nl/nl-NL/menu/informatie/beleid/zelf-onderzoeken/ default.htm. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. De missie van het CBS is ‘het verzamelen en bewerken van gegevens met als doel het publiceren van statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap’. De resultaten van de POLS-Gezondheidsenqueˆte worden gepubliceerd op de website van het CBS, in tabellen op Statline en in artikelen in interne en externe tijdschriften, en halen vaak de krant en andere media. Bovendien maken medewerkers van ministeries, universiteiten en onderzoeksinstellingen regelmatig gebruik van de gegevens van de Gezondheidsenqueˆte. Conclusies. Deze presentatie belicht recente resultaten en wijzigingen in de POLS-Gezondheidsenqueˆte, en de mogelijkheden voor gezondheidsonderzoek door wetenschappers en beleidsmakers.
Poster-presentatie 74 Coo ¨rdinatie van samenwerking tussen beleid, onderzoek en praktijk: spelsimulatie maakt onzichtbare succesvoorwaarden zichtbaar M.P.M. Bekker, R. Wehrens IBMG Erasmus Universiteit, Rotterdam e-mail:
[email protected] Knelpunt. De Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid moeten leiden tot meer evidence-based handelen en praktijkgericht onderzoek. Hoe wordt dat in praktijk gebracht, en worden die verwachtingen waargemaakt? Diverse uitdagingen moeten daarbij overwonnen worden. Aanpak. Een spelsimulatie is ontwikkeld om de benodigde inspanningen van diverse betrokkenen voor een succesvolle Academische Werkplaats zichtbaar te maken. Hierin worden medewerkers van GGD’en en Academische Werkplaatsen, wetenschappelijk onderzoekers, gemeenteambtenaren en wethouders uitgenodigd om binnen een op te richten samenwerkingsverband tot een plan van aanpak te komen voor
een ree¨el maatschappelijk probleem. In verschillende rollen van relevante betrokken partijen maken zij strategische keuzes die zij moeten verantwoorden naar hun achterban. In de nabespreking vertalen de deelnemers hun ervaringen in het spel naar hun eigen dagelijkse werkomgeving, waarbij effectieve en minder effectieve coo ¨rdinatiehandelingen worden geı¨dentificeerd. Opbrengsten. De spelsimulaties worden gespeeld op 16 en 18 februari 2010. Onze verwachting is dat de spelsimulatie zal helpen om het informele coo ¨rdinatiewerk zichtbaar te maken die wij in onze voorafgaande kwalitatieve case studies hebben aangetroffen, en die in formele rapportages vaak onbenoemd blijft. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Deze methode is relevant voor beleid e`n wetenschap e`n praktijk omdat de interacties, en de (neven)effecten daarvan, centraal staan. De spelsimulatie maakt het voor de deelnemers mogelijk om even afstand te nemen van de drukke dagelijkse praktijk en om zich in aan de hand van de gesimuleerde situatie te bezinnen op de vormen en (on)mogelijkheden van de samenwerking tussen beleid, onderzoek en praktijk. Aanbevelingen. Een succesvolle coo ¨rdinatie tussen beleid, onderzoek en praktijk bestaat, gegeven de dynamische context, uit een afwisseling tussen strikte rolopvattingen en werkprotocollen enerzijds en een flexibele toepassing daarvan anderzijds. De hiervoor benodigde vaardigheden behoeven uitwerking in oefensituaties, procesrichtlijnen en verankering in het kwaliteitssysteem en het personeelsbeleid van de betrokken organisaties. Trefwoorden: coo ¨rdinatie beleid, onderzoek en praktijk; Academische Werkplaats
Poster-presentatie 75 Succesvoorwaarden van de Academische Werkplaats: een survey onder GGD’en en universiteiten met en zonder Werkplaatsfunctie M.P.M. Bekker, R. Bal IBMG Erasmus Universiteit, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Vanaf 2005 zijn er 10 Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid (AWPG) samengesteld met als doel een belangrijke bijdrage te leveren aan de kwaliteitsverbetering van het beleid en de uitvoering, en aan de maatschappelijke relevantie van het academisch onderzoek binnen de publieke gezondheidssector. In een overzichtsstudie naar de werking van de AWPG in opdracht van ZonMw staan o.a. de volgende vragen centraal: 1. Welke overeenkomsten en verschillen worden zichtbaar in de structuur en werkprocessen van de samenwerking binnen de AWPG, en de samenwerking zonder de structuur van de AWPG? 2. Welke invloed oefenen deze kenmerken uit op de coo ¨rdinatie van de samenwerking, en op de uitkomsten in termen van (a) kwaliteit van zorg, onderzoek en beleid, (b) verspreiding en (c) borging van producten en voorwaarden? Methode. Om bovenstaande vragen te beantwoorden wordt in januari 2010 een vragenlijst verspreid onder ongeveer 150 medewerkers in management en staf van GGD’en en universiteiten met en zonder Academische Werkplaats, en uitvoerende pro-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 86
TSG 88 / nummer 2
086
Abstracts posters jectmedewerkers van een aantal geselecteerde samenwerkingsprojecten. Op projectgroepniveau is het dan mogelijk om een vergelijking te maken tussen projecten met en zonder de structuur van de Academische Werkplaats. Resultaten. Op het moment van het NCVGZ zullen de eerste beschrijvende resultaten beschikbaar zijn voor presentatie en discussie. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Dit onderzoek levert voor alle partijen relevante resultaten op omdat uit de relaties tussen de kenmerken en processen van samenwerking, en de effecten daarvan op de kwaliteit van beleid, onderzoek en praktijk, gemeenschappelijke succesvoorwaarden voor de dienstverlening in de OGZ worden afgeleid. Conclusie. Wij verwachten hiermee een bijdrage te leveren aan het inzicht in, en concrete aanbevelingen voor de overdraagbaarheid van de succesfactoren van de Academische Werkplaats naar GGD’en zonder formele Werkplaatsfunctie. Trefwoorden: coo ¨rdinatie beleid, onderzoek en praktijk; Academische Werkplaats
Poster-presentatie 76 De complexiteit van het verschijnsel eenzaamheid: risicogroepen en interventiemogelijkheden voor eenzaamheid in Utrecht R. Vleems1, J.P.G. Schreurs1, J.J. Roelofs1, E. Taal2, C. Bode2, E.J.C. Ameijden1 1 GG&GD, Utrecht 2 Universiteit Twente, Enschede e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Van de Utrechtse bevolking is 26% matig eenzaam en 7% ernstig eenzaam en dat maakt eenzaamheid tot een belangrijk thema in de gemeente Utrecht. Er vindt interventieontwikkeling plaats in de vorm van een pilot in de Utrechtse wijk Noordwest. Om meer vat te krijgen op het onderwerp eenzaamheid, is het wenselijk te weten onder welke groepen eenzaamheid verhoogd voorkomt. Methode. Er zijn secundaire analyses verricht op gegevens van de gezondheidsenqueˆtes onder volwassenen en ouderen. Om risicogroepen voor eenzaamheid te duiden zijn univariate en multivariate analyses uitgevoerd. Daarnaast zijn interviews met professionals gehouden voor een goede interpretatie van de resultaten. Resultaten. De univariate analyse laat zien dat bijna alle onderzochte factoren samenhangen met eenzaamheid. Factoren die onafhankelijk bijdragen aan een verhoogde mate van ernstige eenzaamheid zijn: stemmingsproblemen, angst, scheiding/weduwstaat, een lage buurtcohesie, moeite met rondkomen, en ontevredenheid met de woning. Eenzaamheid blijkt ook al op middelbare leeftijd een serieus probleem te zijn. Professionals bevestigen de uitkomsten van de univariate analyses, maar noemen aanvullend persoonskenmerken zoals beperkte sociale vaardigheden en maatschappelijke factoren zoals de toegenomen individualisering en het kosteneffectief werken in de zorg. Relevantie voor beleid, wetenschap en praktijk. De kracht van de aanpak eenzaamheid schuilt in het combineren van harde data, kennis en ervaringen van professionals en input vanuit de bewoners. Vanuit dat totaalbeeld kan bepaald worden wat no-
dig is voor een verbeterde vroegsignalering en toeleiding naar passend aanbod. Conclusie. Eenzaamheid is een complex verschijnsel dat met veel factoren samenhangt. Dit onderzoek brengt risicogroepen voor eenzaamheid naar voren die indicaties leveren voor mogelijke manieren voor opsporing van eenzame mensen, onder andere via versterking van de eerstelijn en het organiseren van huisbezoeken. Daarnaast hebben professionals een aantal richtingen aangegeven waarin de aanpak van het eenzaamheidsprobleem gezocht kan worden. Deze zullen in de presentatie besproken worden.
Poster-presentatie 77 Het effect van het bevolkingsonderzoek op de borstkankersterfte: een case-controlestudie S.J. Otto1, J. Fracheboud1, A.L.M. Verbeek2, M.J.M. Broeders2, J. Reijerink-Verheij3, H.J. De Koning1, LETB4 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 UMC St. Radboud, Nijmegen 3 Stichting Bevolkingsonderzoek Zuidwest Nederland (SBBZWN), Rotterdam 4 Landelijke Evaluatie Team voor Bevolkingsonderzoek naar Borstkanker, Rotterdam en Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Uit trendanalyses, op populatieniveau, blijkt dat sinds 1997 er sprake is van een daling in de borstkankersterfte in Nederland, waarvan is aangetoond dat deze niet los staat van de invoering van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Recentelijk is er een patie¨nt-controle (case-control) studie opgezet om de relatie tussen screening en borstkankersterfte op individueel niveau te analyseren. Een pilotstudie was uitgevoerd in Zuidwest Nederland (SBBZWN) voor de periode 1990-2003. Methode. De cases waren vrouwen, 49-75 jaar bij eerste uitnodiging, bij wie borstkanker was gediagnosticeerd en daaraan zijn overleden. Voor iedere case waren vijf controlevrouwen geselecteerd op basis van vitale status (nog in leven) op overlijdensdatum van de case, geen borstkankerdiagnose vo´o´r de diagnose van de case, leeftijd bij laatste uitnodiging, geboortejaar, jaar van eerste uitnodiging en aantal uitnodigingen. In elke set case-controlevrouwen was de screeningsgeschiedenis van de cases (wel of niet gescreend na uitnodiging) vergeleken met die van de controles . Resultaten. In totaal waren er 755 cases (36% nooit gescreend) en 3.739 controles (18% nooit gescreend). Van de cases met een screeningscarcinoom waren 86% ontdekt in stadium II of lager vergeleken met 70% van de vrouwen met een intervalcarcinoom en 47% van de nooit-gescreende vrouwen. Bij screening waren minder borstkankers ontdekt in stadium IV: 6% vergeleken met 15% bij intervalcarcinomen en 29% bij carcinomen van nooitgescreende vrouwen. De odds-ratio voor de associatie tussen screening en borstkankersterfte was 0,44 (95%BI 0,37-0,53), na correctie voor zelf-selectiebias 0,68 (95%BI 0,48-0,97). Relevantie. Deelname aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker verlaagt het risico van vrouwen om te overlijden aan borstkanker. Conclusie. Uit de analyses blijkt dat screening het risico op sterfte als gevolg van borstkanker reduceerde met 56%, ofwel
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 87
TSG 88 / nummer 2
087
Abstracts posters 32% na correctie voor zelf-selectiebias, in Zuidwest Nederland. Deze uitkomsten zijn consistent met de resultaten van de gerandomiseerde screeningstrial’s en de case-controlstudies uit de proefbevolkingsonderzoeken.
Poster-presentatie 79 Zicht op de effectiviteit van letselpreventie interventies H. Toet Consument en Veiligheid, Amsterdam e-mail:
[email protected]
Poster-presentatie 78 Rapid assessment and response: een integrale aanpak van beleid, praktijk en onderzoek W.M. de Jong1, R. Kiela2 1 Bureau BP&O, Dordrecht 2 GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam e-mail:
[email protected]
Probleemstelling. Om effectieve interventies op het gebied van letselpreventie op te kunnen zetten, is het nodig inzicht te hebben in ‘wat werkt’ in letselpreventie. Dergelijke informatie is in Nederland nog niet eerder systematisch verzameld en toegankelijk gemaakt. Methode. Consument en Veiligheid heeft een webapplicatie ontwikkeld met informatie over de effectiviteit van interventies op het gebied van letselpreventie, genaamd EMIP. In EMIP wordt informatie uit wetenschappelijke publicaties over de effectiviteit van interventies verzameld, vastgelegd, beoordeeld en ontsloten. De verzamelde informatie over de effectiviteit van een interventie wordt samengevat in een zogenaamde ‘Evidence Statement’, met daarin een conclusie over de effectiviteit en aanbevelingen voor onderzoek en praktijk. Opgestelde ‘Evidence statements’ worden door international letselpreventie experts beoordeeld op de kwaliteit. Resultaten. Voor meer dan honderd interventies gericht op kinderveiligheid, sportveiligheid en veiligheid van ouderen en kwetsbare verkeersdeelnemers zijn ‘evidence statements’ over de effectiviteit van deze maatregelen opgesteld. De EMIP-database is te raadplegen via de EuroSafe-website: http://www.eurosafe.eu.com/csi/eurosafe2006.nsf/wwwVwContent/l2effectivemeasures.htm Relevantie. Vanuit beleid, onderzoek en praktijk is behoefte aan informatie over de effectiviteit van interventies. Beleidsmakers eisen ook in toenemende mate dat er ‘evidence based’ gewerkt wordt. EMIP helpt bij het achterhalen van de effectief van interventies en stimuleert ‘evidence based practice’. EMIP geeft gebruikers de mogelijkheid keuzes te maken bij de prioritering en inrichting van interventies. Als bijvoorbeeld een interventie opgezet moet worden om letsels bij senioren te beperken dan blijkt uit EMIP dat er geen indicatie is dat heupprotectoren effectief zijn in het voorko´men van heupfracturen bij ouderen. Tevens is te zien dat er wel sterke aanwijzingen zijn voor de effectiviteit van multifactorie¨le interventies om valongevallen bij ouderen te voorkomen. Tenslotte geeft EMIP onderzoekers een mooi beeld van leemtes in de bewijslast omtrent effectiviteit van interventies. Conclusies. EMIP maakt het gezondheidszorgprofessionals en beleidsmakers mogelijk om eenvoudig wetenschappelijke informatie te vinden over ‘wat werkt’ in letselpreventie.
Probleemstelling. ‘Rapid Assessment and Response’ (RAR) is snel actie-onderzoek, dat is gericht op de ontwikkeling van praktische en effectieve interventies (WHO Geneve, 2003). In de public health wordt de methode met name in lage- en middeninkomen landen toegepast, waar is gebleken dat RAR effectief is in het koppelen van onderzoek aan de ontwikkeling van interventies (Stimson c.s, American Journal of Public Health, Dec.2006). In deze presentatie staat de vraag centraal of RAR ook in de context van de (lokale) public health in Nederland succesvol kan zijn. Complexe overleg- en besluitvormingsstructuren lijken een succesvolle toepassing van RAR in de weg staan. Deze vraagstelling wordt besproken aan de hand van een in 2009 uitgevoerde ‘CannabisRAR’ naar blowen door risicojongeren in Rotterdam-Zuid. Methode. Doelen van de CannabisRAR zijn het inzichtelijk maken van de problematiek van blowende risicojongeren en het in gang zetten van effectieve interventies. De CannabisRAR is uitgevoerd door een 11-koppig assessment team. Data is verzameld door literatuurstudie, ‘mapping’, veldobservaties, interviews en focus groepen met risicojongeren en sleutelinformanten en een enquete onder risicojongeren op diverse locaties. Een beveiligde interactieve website regelde de communicatie binnen het assessment team en ondersteunde de ordening en analyse van data. Om draagvlak voor het actieprogramma te krijgen zijn vanaf de aanvang van de RAR diverse bijeenkomsten belegd met bestuurders en lokale stakeholders. Resultaten. Vier maanden na aanvang van de CannabisRAR is een rapportage met actieprogramma gereed gekomen voor verdere gemeentelijke besluitvorming. De CannabisRAR heeft geleid tot samenwerking en draagvlak voor de aanbevolen vervolg-acties. In het gemeentelijk beleid heeft cannabispreventie bij jongeren meer prioriteit gekregen. Relevantie. RAR is interessant voor zowel beleidsmakers als onderzoekers: beleid wordt beter onderbouwd en onderzoek krijgt meer beleidsrelevantie. Conclusie. RAR is in Rotterdam een bruikbaar instrument gebleken om beleidsontwikkeling, onderzoek en praktijk integraal te benaderen.
Poster-presentatie 80
De rol van schoolbezoek in de verspreiding van bof W.L.M. Ruijs1, J.L.A. Hautvast2, L. Zakrevska2, W.J.C. van Ansem2, J. van der Velden2, M.E.J.L. Hulscher3 1 GGD Rivierenland, Tiel 2 Academische werkplaats AMPHI, UMCN, afdeling Eerstelijns Geneeskunde, Nijmegen 3 Scientific Institute for Quality of Healthcare, UMCN, Nijmegen e-mail:
[email protected]
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 88
TSG 88 / nummer 2
088
Abstracts posters Probleemstelling. Tijdelijke sluiting van scholen wordt geopperd als e´e´n van de mogelijke interventies om verspreiding van infectieziekten tegen te gaan. De bofepidemie van 2007-2008 bood de gelegenheid om te onderzoeken welke rol scholen hebben bij de introductie en verspreiding van bof in een dorp met een lage vaccinatiegraad (BMR Methode. Een retrospectief
cohort-onderzoek werd uitgevoerd onder alle 650 gezinnen met kinderen op e´e´n van de vier basisscholen in het dorp. De ouders vulden voor alle kinderen tot en met 21 jaar een vragenlijst in over vaccinatiestatus, schoolbezoek, eventuele klinische verschijnselen van bof en eerste ziektedag. Er werden beschrijvende analyses verricht. Aanvullend zal met behulp van Cox regressie analyse bij ongevaccineerde kinderen de invloed van schoolbezoek op het krijgen van bof worden geanalyseerd,waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke confounders. Resultaten. 56 % van de vragenlijsten werd geretourneerd, met informatie over 1191 kinderen, waarvan 768 ongevaccineerd. De attack rate onder ongevaccineerde kinderen uit gezinnen met kinderen op een reformatorische school was met 74% (95% BI 71-77%) veel hoger dan onder andere ongevaccineerde kinderen (29%, 95%BI 13-35%). Bovendien werden de kinderen van de ene reformatorische school gemiddeld 5 weken eerder ziek dan de kinderen van de andere reformatorische school. Ongevaccineerde kinderen uit grote gezinnen (>3 kinderen) hadden met 76% (95% BI 72-80%) meer kans op bof dan ongevaccineerde kinderen uit kleinere gezinnen (62%, 95% BI 56-68%) en ongevaccineerde kinderen uit gezinnen met middelbare scholieren werden gemiddeld 2 weken eerder ziek . Tijdens het congres zullen ook de resultaten van de aanvullende analyses worden gepresenteerd. Relevantie. Dit onderzoek draagt bij aan toekomstige besluitvorming over tijdelijke schoolsluiting in het kader van infectieziektebestrijding, met name in de reformatorische gemeenschap. Conclusie. Schoolbezoek lijkt de verspreiding van bof beı¨nvloed te hebben, aanvullende analyses zullen hierover nader uitsluitsel geven.
Poster-presentatie 81 Demografische verschillen in afname van sporten bij jongeren: mediatie door individuele cognities en omgevingspercepties R.G. Prins1, C.B.M. Kamphuis1, M.A. Beenackers1, J. Brug2, A. Oenema1 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 VUMC, EMGO instituut, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Voldoende sporten vermindert de kans op verschillende ziekten en aandoeningen. Sportparticipatie neemt sterk af gedurende de adolescentie. Deze afname is groter bij meisjes en jongeren met een lager opleidingsniveau. Het doel van deze studie is om na te gaan of individuele cognities en omgevingspercepties bijdragen aan een verklaring van de verschillen in afname tussen jongeren met verschillende demografische kenmerken. Methode. Baseline (2005-2006) en 2 jaar follow-up gegevens van 430 leerlingen (13 jaar op baseline) die participeerden in de longitudinale ENDORSE studie werden geanalyseerd. Zelfge-
rapporteerde gegevens over sportparticipatie, demografische kenmerken (geslacht, etnische achtergrond, opleidingsniveau), individuele cognities (attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole, intentie) en omgevingspercepties werden verzameld. Een variabele voor afname in sportparticipatie werd berekend uit sportparticipatie bij baseline en sportparticipatie bij follow-up. Op dezelfde manier is een variabele geconstrueerd voor afname in ten minste drie keer per week sporten (‘fitnorm’). Logistische regressie- en mediatieanalyses zijn uitgevoerd om na te gaan of verschillen in afname van sportparticipatie naar demografische kenmerken worden gemedieerd door cognitieve factoren. Resultaten. Voorlopige resultaten tonen aan dat er een grotere daling in sportparticipatie is bij jongeren van niet-westerse afkomst (OR:2.1) en meisjes (OR:2.9). Jongeren met een lager opleidingsniveau (OR:1.7), jongeren van niet westerse afkomst (OR:2.4) en meisjes (OR:3.1) laten een grotere afname in voldoen aan de fitnorm zien. Een significant deel (12%) van verschillen in afname van sportparticipatie naar etniciteit wordt gemedieerd door intentie, evenals een significant deel van het verschil in etniciteit (24%) en opleidingsniveau (36%) met betrekking tot afname in voldoen aan de fitnorm. Relevantie. Interventies gericht op het terugdringen van verschillen in sportparticipatie tussen verschillende etnische- en opleidingsgroepen zouden zich kunnen richten op het bevorderen van intentie om te sporten. Conclusies. Het verschil in afname van sportgedrag in verschillende etnische- en opleidingsgroepen kan deels worden verklaard door een verschil in intentie.
Poster-presentatie 82 Een analyse van laboratoriumresultaten voor Chlamydia tijdens de introductie van een soa-poli in Zuid-Holland Zuid J.J.M.F. Wagemakers, J.H.T.C. van den Kerkhof GGD ZHZ, Dordrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. In 2003 is in de GGD-regio Zuid-Holland Zuid een laagdrempelige curatieve soa-poli gestart met een selectiebeleid aan de deur. Heeft deze soa-poli een verschuiving in de ‘diagnostiekmarkt’ teweeg gebracht? Is het selectiebeleid aan de deur effectief, ofwel is er verschil in populatie tussen de verschillende behandelaars wat betreft leeftijd en wordt een voldoende hoog percentage positieve diagnosen gesteld ten opzichte van andere behandelaars? Methode. Er is een analyse uitgevoerd op data van het regionale laboratorium betreffende chlamydia-aanvragen en -diagnoses in de jaren 2002 t/m 2007. Resultaten. De belangrijkste actor betreffende de chlamydiadiagnostiek is de huisarts. De proportie positieve diagnosen van de huisartsen is relatief hoog (10%) in vergelijking met andere hulpverleners die chlamydia-consultaties verrichten. De soa-poli groeit in de loop van de onderzoeksperiode en heeft een percentage positieve diagnosen dat vergelijkbaar is met huisartsen. In absolute zin zien huisartsen meer patie¨nten, gevolgd door de gynaecologen/ verloskundigen en daarna de soa-poli. Het aandeel aanvragen van gynaecologen is over de jaren afgenomen, terwijl dit aandeel van de soa-poli juist is toegenomen. De populatie van de soa-poli verschilt enigszins van andere be-
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 89
TSG 88 / nummer 2
089
Abstracts posters handelaars, de soa-poli adresseert namelijk een jongere populatie. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Duidelijk is dat laboratoriumdata een goede mogelijkheid bieden voor surveillance op regionaal niveau. Een dergelijke analyse is een duidelijke aanvulling op data uit de landelijke surveillance. Conclusie. Het aantal chlamydia-aanvragen neemt toe en een deel hiervan komt bij de soa-poli terecht. De data lijken aan te geven dat het aanbod van de GGD concurreert met dat van de gynaecologen maar daar zijn geen inhoudelijke argumenten voor, dit betreft waarschijnlijk twee aparte processen. De soapoli richt zich in belangrijke mate op mensen (jongeren) die risico hebben gelopen, terwijl de huisarts relatief meer mensen met klachten zullen zien. Blijkbaar leidt dat in onze regio tot een vergelijkbaar vindpercentage.
Poster-presentatie 83 Nut en noodzaak normering voor innovaties in de zorg M.L. Bijlsma1, J. van der Weijde2, G. van Glabbeek3, Y. Kwa4 1 NEN, Delft 2 Tunstal, Barendrecht 3 Zuidzorg, Eindhoven 4 Inview, Bussum e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Telemedicine kan de zorg efficie¨nter maken en de kwaliteit van zorg verbeteren. Daarnaast kan het ook de kwaliteit van leven van zorgvragers verbeteren. Om de invoering van telemedicine mogelijk te maken, is het noodzakelijk de kwaliteit, transparantie en betrouwbaarheid van telemedicine duidelijk te maken, naar zowel zorgvragers als naar zorgverleners. Aanpak. Zorgaanbieders, producenten/leveranciers, zorgverzekeraars, en patie¨nten/consumenten organisaties maken gezamenlijk afspraken over de kwaliteitseisen die aan telemedicine worden gesteld. Resultaten. Aan de hand van een casus van een oudere, vergeetachtige diabetespatie¨nt met hoge bloeddruk presenteren we de uitdagingen en mogelijke oplossingen voor deze patie¨nt. Het gebruik van dergelijke toepassingen stelt eisen op het niveau van het zorgverleningsproces (patie¨ntgerichtheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van zorg), het niveau van informatievoorziening (vertrouwelijk, integer, beschikbaar, onweerlegbaar, bruikbaar, interpreteerbaar en selectief) en de bedrijfsprocessen, inclusief het vastleggen van verantwoordelijkheid en beheer. Aan de hand van een matrix presenteren we de potentie¨le bedreigingen in het proces en hoe we deze vertalen naar kwaliteitseisen. Relevantie voor beleid. Duidelijkheid over de eisen die aan telemedicine worden gesteld, faciliteert: . zorgaanbieders om hun zorgproces transparant in te richten en verantwoordelijkheden te beleggen; . zorgverzekeraars om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de zorg te beoordelen voor het maken van contracten; . producenten om geschikte producten te ontwikkelen; en . zowel zorgvragers als zorgverleners om vertrouwen te krijgen in efficie¨ntere kwalitatief betere zorg. Conclusies. De projectgroep telemedicine ontwikkelt een norm voor telemedicine. Het is de verwachting dat deze norm in 2010
wordt gepubliceerd. Parallel aan dit traject wordt ook op internationaal niveau meegedacht over de ontwikkelingen en zal een internationaal (ISO) normdocument worden geproduceerd. Trefwoorden: telemedicine, kwaliteitseisen, innovatie, normalisatie
Poster-presentatie 84 Diabetes en leefstijl in Oost-Nederland R. Keeman1, S.C. Jansen2, J.S. Terpstra3, A. Haveman-Nies1, E.J.M. Feskens1 1 Wageningen Universiteit, afdeling Humane Voeding / Academische werkplaats AGORA, Wageningen 2 GGD Gelre-IJssel / Academische werkplaats AGORA, Apeldoorn 3 GGD regio Nijmegen, Nijmegen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Diabetes is een groeiend gezondheidsprobleem. Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid in de preventie, maar regionale cijfers zijn veelal onbekend. Het doel van dit onderzoek is de omvang van (pre)diabetes en de relatie met leefstijlfactoren in Oost-Nederland vast te stellen. Methode. Voor dit onderzoek zijn data gebruikt uit de volwassenenmonitor die najaar 2008 in 6 GGD regio’s is gehouden. Hiervoor hebben 88.969 volwassenen tussen de 19 en 65 jaar (aselecte steekproef getrokken uit de Gemeentelijke Basis Administratie) een vragenlijst ontvangen over gezondheid en leefstijl. Logistische regressie analyse is uitgevoerd om de relatie tussen leefstijlfactoren en diabetes, verminderde glucosetolerantie en cardiovasculair risicocluster (proxy voor metabool syndroom) te onderzoeken, met strata voor leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en etniciteit. Resultaten. De respons is 45%. Respondenten zijn gemiddeld 42 jaar oud, de helft is man. Prevalenties van diabetes, verminderde glucosetolerantie en cardiovasculair risicocluster zijn 2,8%, 0,7% en 1,3%, respectievelijk. Deze prevalenties zijn significant hoger onder mensen vanaf 50 jaar en mensen met een laag opleidingsniveau. Daarnaast komen deze aandoeningen vaker voor bij allochtonen. Diabetes komt significant minder vaak voor naarmate men meer beweegt, meer alcohol drinkt, niet rookt en geen overgewicht heeft. Verrassend is dat de consumptie van fruit, vis en ontbijt positief gerelateerd is aan diabetes (gecorrigeerde OR=1.08 [1.02-1.14], 1.19 [1.09-1.29] en 1.17 [1.09-1.26] respectievelijk voor elke extra consumptiedag in de week). Resultaten in strata zijn in februari bekend. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Inzicht in omvang en aard van (pre)diabetes en de relatie met leefstijl, biedt gemeenten aanknopingspunten voor beleid en opzet van preventieprogramma’s. Conclusies. Deze resultaten laten zien dat (pre)diabetes ook in Oost-Nederland een probleem is en dat leefstijlfactoren hier duidelijk aan gerelateerd zijn. De positieve relatie tussen voedingsfactoren en diabetes is opmerkelijk en zou mogelijk kunnen wijzen op succesvolle voedingsadviezen voor diabetespatie¨nten.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 90
TSG 88 / nummer 2
090
Abstracts posters Poster-presentatie 85 Hoe kunnen vrienden bijdragen aan zelfmanagement en kwaliteit van leven van jongeren met diabetes? L. Peters, N. van Kesteren, L. Nawijn TNO Kwaliteit van Leven, Leiden e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Voor veel jongeren met diabetes is het in de puberteit moeilijk om adequaat om te gaan met hun diabetes en het diabetesregime. In de puberteit is het voor jongeren belangrijk dat zij zich losser maken van hun ouders en hechtere relaties aangaan met leeftijdsgenoten. Daarnaast moeten jongeren met diabetes leren om verantwoordelijkheid te nemen voor zelfmanagement van hun aandoening. De invloed van leeftijdsgenoten op diabeteszelfmanagement van adolescenten wordt in onderzoek en praktijk veelal negatief belicht. Dit onderzoek ging in op hoe jongeren met diabetes, hun vrienden en hun ouders denken over positieve sociale steun van vrienden. Methode. Vier kwalitatieve deelonderzoeken: online focusgroepen met 28 jongeren (12-15 jaar) met diabetes type 1; interviews met 11 van deze jongeren en hun beste vrienden; focusgroep met 9 ouders; online focusgroep met 12 jongeren over ideee¨n voor interventies. Resultaten. In de online focusgroepen werden veel thema’s besproken. De jongeren verschilden in de rol die zij voor vrienden zien met betrekking tot hun diabetes, en dit had zijn weerslag op de gedragingen van vrienden die zij ervaren als helpend versus niet-helpend. In interviews met de jongeren en hun beste vrien(in) bleek dat jongeren en vrienden niet altijd hetzelfde dachten over gewenste mate van openheid en steun. Uit de focusgroep met ouders bleek dat ouders een grotere rol van vrienden in diabetesmanagement in principe verwelkomen, maar daarbij wel twee voorwaarden stellen: openheid over diabetes en weerbaarheid. Uit de focusgroep over interventies kwamen enkele voorkeuren voor interventies naar voren. Relevantie voor praktijk. Inzicht in hoe jongeren met diabetes, ouders en vrienden denken over steun van vrienden bij diabetes is belangrijk voor de ontwikkeling van steunende interventies. Conclusies. Jongeren met diabetes denken divers over steun van vrienden. De gewenste vorm en mate van steun hangt af van de visie op openheid over diabetes.
Poster-presentatie 86 Gevolgen van de nieuwe norm ‘aanvaardbaar alcoholgebruik’ bij 55-plussers voor beleid E. van der Meer, J. Toet, A.P.L. van Bergen GG&GD, Utrecht e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Niet alleen onder jongeren neemt alcoholgebruik toe. In de verslavingszorg is landelijk een toenemend aantal clie¨nten van 55 jaar en ouder waar te nemen. Daarbij is in 2008 de richtlijn ‘verantwoord alcoholgebruik’ (voor mannen gemiddeld drie glazen alcohol per dag en voor vrouwen twee glazen) aangescherpt en vervangen door de richtlijn ‘aanvaardbaar alcoholgebruik’. Voor mannen geldt nu een gemiddelde van twee glazen per dag, voor vrouwen e´e´n glas alcoholhoudende drank per dag. In dit onderzoek wordt gekeken naar het
alcoholgebruik van ouderen in de bevolking van Utrecht en wat de invloed van de nieuwe richtlijn is. Methode. De GG&GD Utrecht doet, evenals de andere drie grote steden, regelmatig onderzoek naar de gezondheid en leefstijl van de inwoners van de stad. De gegevens van de gezondheidsenqueˆte onder volwassenen uit 2008 is gebruikt om het alcoholgebruik onder 55-plussers in Utrecht in kaart te brengen. Daarbij zijn de oude en de nieuwe richtlijn voor aanvaardbaar alcoholgebruik toegepast. Resultaten. In de presentatie zal een overzicht van de belangrijkste resultaten worden gegeven. Relevantie voor beleid/wetenschap/praktijk. Naar verwachting heeft de invoering van de nieuwe richtlijn ‘aanvaardbaar alcoholgebruik’ tot gevolg dat de prevalentie aanzienlijk toeneemt. Daarnaast worden wellicht ook andere risicogroepen gevonden. Dit heeft consequenties voor beleidsaanbevelingen. Conclusies. Conclusies zullen in de presentatie aan de orde komen.
Poster-presentatie 87 Geı¨ntegreerde zorg voor kwetsbare groepen in de samenleving. M.J.A. van Eijndhoven1, E. van de Vorst2, M. Bruijnzeels3, B. Boksteijn1, E.W. Roscam Abbing4 1 CVZ, Diemen Zuid 2 AGIS, Amersfoort 3 Stichting Lijn 1, Voorburg 4 IGZ, Den Haag e-mail:
[email protected] Op meerdere plaatsen in Nederland zijn de afgelopen periode projecten gestart waarbij geı¨ntegreerde zorg aan clie¨nten wordt gerealiseerd. Wat zijn de (eerste) ervaringen, waar liggen de belangrijkste knelpunten en op welke wijze kan innovatief omgaan met wettelijke regelingen een oplossing bieden voor de clie¨nt. Kennis over deze projecten ontbreekt bij partijen die verantwoordelijk zijn voor beleidsontwikkeling en financiering op landelijk niveau. Landelijk zijn er meerdere ontwikkelingen gaande vanuit de verschillende achtergronden: VWS en CVZ denken na over de toekomst van de AWBZ, de IGZ ontwikkelt toezicht voor gemeenten, die immers verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de WMO. Preventie van een verdere toename van sociaal economische gezondheidsverschillen, door geı¨ntegreerde zorg voor kwetsbare individuen in de samenleving blijkt zeer moeilijk te realiseren. Na een projectperiode, veelal tot stand gekomen met extra financiering, vallen dergelijke geı¨ntegreerde zorgprojecten veelal uiteen. Belangrijke factor daarbij is dat kwetsbare groepen veelal zijn aangewezen op zorg en ondersteuning vanuit meerdere wettelijke regelingen, zoals AWBZ, ZVW, WMO, wet PG. Tijdens deze workshop worden de verschillende werelden samengebracht met een tweeledig doel. . Analyseren wat de specifieke kenmerken zijn die het project succesvol maken. . Het ontwikkelen van een eerste aanzet voor een implementatiestrategie. Een aantal succesvolle projecten worden op hoofdlijnen gepresenteerd.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 91
TSG 88 / nummer 2
091
Abstracts posters Met behulp van de Grand Cafe´ methodiek, ontwikkeld vanuit de sociale innovatie, wordt onderzocht wat kansrijke implementatiestrategiee¨n zijn voor landelijke uitrol. Deelnemers werken aan statafels in kleine groepjes aan een thema. Na enige tijd worden de groepen gerouleerd, een persoon blijft aan dezelfde tafel, deze persoon zorgt voor overdracht van het halfproduct aan de nieuwe groep. Deze groep gaat hier vervolgens weer mee verder. Door relevante partijen in een vroege fase bijeen te brengen om gezamenlijk na te denken over innovaties kan onnodige vertraging in de implementatiefase voorkomen worden.
Poster-presentatie 88 Clustering van gezondheidsbedreigende leefgewoonten bij adolescenten en de invloed van de leefstijl van ouders A.F. de Winter1, R.E. Stewart2, S.A. Reijneveld1 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 2 Universitair Medische Centrum Groningen, Groningen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De gevolgen van een ongezonde leefstijl zijn bekend. De leefstijl van jongeren is vaak niet optimaal en bij sommige jongeren komen diverse gezondheidsbedreigende leefgewoonten gelijktijdig voor. Doel van dit onderzoek is om na te gaan of deze clustering verandert tijdens de adolescentie en wat de invloed is van de leefgewoonten van de ouders. Methode. Dit onderzoek is gebaseerd op het prospectieve onderzoek TRAILS (n=2230; start 11 jarige leeftijd). Jongeren verstrekten informatie over negen leefgewoonten: fruit en groente consumptie, ontbijten, slapen, snoepen, bewegen, roken, alcohol en drugs (op 13 en 16 jarige leeftijd). Ouders verstrekten informatie over hun eigen leefgewoonten op drie tijdstippen (11, 13 en 16 jarige leeftijd van de adolescent). Om de longitudinale clustering te onderzoeken zijn alle gedragingen van de jongeren gedichotomiseerd. Met een longitudinale logistische regressie worden odds ratio’s berekend die een indicatie geven van de kans dat een individu met risicogedrag (bijvoorbeeld roken) ook een verhoogde kans heeft op andere risicogedragingen (bijvoorbeeld onvoldoende bewegen). Vervolgens is van elke adolescent het aantal ongezonde leefgewoonten berekend, uitgedrukt in een risicoscore (0-9). Met longitudinale lineaire regressie wordt de samenhang tussen de leefstijl van ouders en de risicoscore onderzocht. Kennis van ouders over de leefstijl van adolescenten en de sociaal economische omstandigheden worden meegenomen in de analyses. Resultaten. Slechts een kleine groep adolescenten voldoet aan (bijna) alle aanbevelingen voor een gezonde leefstijl: op 13 jarige leeftijd 26%, op 16 jarige leeftijd 13%. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Veel gezondheidsbevordering is gericht op individuele ongezonde gedragingen maar als er sprake is van longitudinale clustering dan zijn veel interventies gericht zijn op dezelfde groep. Inzicht in de longitudinale clustering en de invloed van de leefstijl van ouders is voor effectieve gezondheidsbevordering gedurende de hele adolescentie belangrijk. Conclusies. De resultaten over de (determinanten van) longitudinale clustering worden gepresenteerd tijdens het congres.
Poster-presentatie 89 RIVM risico-informatievoorziening. Informatiebehoefte bij belanghebbenden R. van Poll, J. Devilee RIVM, Bilthoven e-mail:
[email protected] Achtergrond. Ook milieugezondheidsrisico’s vragen om een risicocommunicatie op maat. Dit geldt zowel voor verschillende soorten risico’s als voor verschillende ‘doelgroepen’. Daarom is het nuttig de ‘informatiebehoefte’ van doelgroepen te kennen. Doel-Methode. In een exploratieve studie is de informatiebehoefte van 6 verschillende doelgroepen (wetenschappers, beleidmakers, GGD-en, NGO’s, media en burgers) over 4 verschillende risico’s (overstromingen, voedselveiligheid, luchtverontreiniging en overgewicht) met behulp van focus-groepen (8) en interviews (60) in kaart gebracht. Resultaten. De meeste professionals en burgers denken dat er goede voorzorgsmaatregelen getroffen zijn en dat men overstromingsrisico als ‘een deel van het leven’ beschouwt. De burgers stellen dat het tijdig verstrekken van informatie de onrust wegneemt. Over de aandacht in de media zijn de professionals tevreden, maar zij denken wel dat de media moeten waken voor gekleurde verslaggeving. De GGD-medewerkers, de wetenschappers en de vertegenwoordigers van de media maken zich geen zorgen over voedselveiligheid. Voedsel is volgens hen nog nooit zo veilig geweest als tegenwoordig. De beleidsmakers hebben de taak om de voedselveiligheid kritisch te volgen. Bij hen bestaat een soort van beroepsmatige ongerustheid. De NGO’s en de burgers zijn daadwerkelijk bezorgd over de mogelijke gezondheidseffecten van voeding. In tegenstelling tot bij overstromingen zijn bij luchtverontreiniging zowel burgers als het overgrote deel van de professionals wel erg bezorgd over de effecten. De GGD-medewerkers voegen hieraan dat de huidige regelgeving strenger zou moeten om afdoende bescherming te kunnen bieden. De journalisten maken zich wederom geen zorgen over dit milieugezondheidsrisico. Opvallend is dat de burgers het lastig vinden om de gezondheidseffecten te duiden. Bij overgewicht zijn de burgers een stuk minder bezorgd dan de professionals. Er is hierin dus een opvallend verschil tussen de milieugezondheid risico’s en het ‘lifestyle’-risico in het onderzoek. Conclusie. Risicocommunicatie is gebaat bij differentie¨ren van de boodschap naar doelgroep en specificeren naar onderliggende kenmerken die het risico bepalen.
Poster-presentatie 90
Evaluatie curatieve Soa zorg Oost Nederland 2006-2009 M.H. Bos, A. van Daal Soa centrum Oost Nederland, Apeldoorn e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Sinds 2006 voeren 6 GGD’en in Oost Nederland binnen het SOA centrum Oost Nederland de aanvullende curatieve SOA zorg (ACS) regeling uit. Doel van deze regeling was Soa bestrijding te verbeteren door de curatie en preventie van Soa te integreren in een laagdrempelig, anoniem en gratis
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 92
TSG 88 / nummer 2
092
Abstracts posters spreekuur voor risicogroepen van Soa. Het grote oppervlak en aantal GGD’en in deze regio vormt een unieke uitdaging voor het Soa centrum. Drie jaar na invoering van de ACS zorg werd een evaluatie uitgevoerd. Vraagstellingen 1. Is de kwaliteit van de GGD Soa-poli’s conform het Kwaliteitsprofiel? 2. Wat is de meerwaarde van regionale samenwerking op het gebied van ACS in vergelijking tot de situatie daarvoor zonder regionale samenwerking? 3. In hoeverre is de aanvullende curatieve SOA zorg toegankelijk voor de risicogroepen? Methode. De volgende activiteiten werden uitgevoerd: 1. Quick-scan van de Soa-poli’s m.b.t. de kwaliteitsindicatoren 2. Evaluatief gesprek met professionals 3. Analyse van data van Soa-poli’s (aantallen gevonden Soa, consulten en ontvangen subsidies van 2005 tot 2009) 4. Evaluatieve vragenlijsten en gesprekken met managers, professionals en ketenpartners Resultaten. 1. Professionals en management zijn tevreden over de kwaliteit van Soa zorg. 2. Regionale samenwerking levert veel resultaat op het vlak van kwaliteit, efficiency en klantvriendelijkheid. Met name professionals zien deze samenwerking als voorwaarde voor goede Soa zorg. De gekozen project structuur functioneert goed. 3. De toegankelijkheid van de Soa zorg lijkt voor de grootste risicogroepen goed. Relevantie voor beleid. De ACS-projectstructuur zorgde voor draagvlak waardoor implementatie van de ACS slaagde. Uniformiteit van werken gaf een impuls aan de Soa bestrijding. Aanbeveling. Het cree¨ren van draagvlak op alle niveaus (directie, in de lijn, inhoudelijk) is een vereiste voor het slagen van een nieuwe ontwikkeling.
Poster-presentatie 91 Interne coo ¨rdinatie en externe legitimering van samenwerking tussen BOP in de Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid M.P.M. Bekker, R. Wehrens IBMG Erasmus Universiteit, Rotterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. De Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid (AWPG) zijn opgezet om de kwaliteit van de openbare gezondheidszorg te versterken, evenals de bruikbaarheid van gezondheidsonderzoek. Maar hoe wordt de samenwerking tussen beleid, onderzoek en praktijk in de AWPG praktijk gecoo ¨rdineerd? Methode. Door middel van ongeveer 60 interviews, archiefonderzoek en observaties van overlegmomenten hebben we een viertal case studies van AWPG projecten uitgevoerd, waarbij we gedetailleerd in kaart hebben gebracht hoe de verschillende betrokken partijen invulling geven aan interne coo ¨rdinatie binnen het project en de externe legitimering naar de achterliggende organisaties van de AWPG. Resultaten. In e´e´n casus maakt een strikte rolverdeling tussen de GGD en de universiteitsafdeling de kloof tussen onderzoek
en beleid zichtbaar, waardoor informele coo ¨rdinatie door ‘verwachtingenmanagement’ nodig is maar ook mogelijk wordt. In een andere casus wordt veel waarde gehecht aan ‘groepsleren’ door de verpleegkundigen die de onderzochte interventie uitvoeren, wat zowel de praktische uitvoering als de wetenschappelijke kwaliteit van de interventie ten goede komt. In een derde case studie leidt de politieke en maatschappelijke gevoeligheid van het onderzoek tot aanpassingen in de opzet waardoor de externe legitimering, maar ook de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek, wordt vergroot. Conclusies. Behalve de zichtbare formele coo ¨rdinatiearrangementen zoals dubbelaanstellingen en overlegstructuren zien we in alle cases een grote tijdsbesteding aan informele coo ¨rdinatie, die in de formele rapportages grotendeels onbenoemd blijft. In sommige cases leidt dat intern tot tijdelijke fricties of een impasse, in andere cases treffen we tijdelijke fricties aan tussen het AWPG project en externe belanghebbenden. In alle gevallen worden deze fricties achter de schermen opgelost door verschillende verwachtingen op elkaar af te stemmen die nieuwe ‘openbare’ besluitvorming over de voortgang mogelijk maakt. Relevantie voor beleid, wetenschap of praktijk. Zonder AWPG is informele coo ¨rdinatie tussen BOP veel minder noodzakelijk waardoor potentie¨le fricties of impasses onopgelost kunnen blijven.
Poster-presentatie 92 Van benchmarken naar maatschappelijke verantwoording: gevaar of zegen? S. M. Commandeur, M. van der Broek GGD Nederland, Utrecht e-mail:
[email protected] Inleiding. Benchmarking is een manier voor organisaties om inzicht te krijgen, van elkaar te leren en mogelijk ook verantwoording af te leggen en toezicht te vergemakkelijken. De algemene benchmark GGD’en bestaat sinds 2001. Sinds enkele jaren is deze benchmark tot een meerdimensionale benchmark ontwikkeld: behalve financie¨le indicatoren maken ook klanttevredenheidsonderzoeken van de verschillende taakvelden en medewerkerstevredenheidsonderzoek deel uit van de benchmark GGD’en. Daarnaast zijn indicatoren voor zorguitkomsten geformuleerd. Resultaten. Over 2008 deed 100% van de GGD’en mee. Legio leermogelijkheden liggen open met deze schat aan gegevens. Onderling kunnen GGD’en hun organisaties vergelijken en bespreken. Door middel van kennis delen kunnen vervolgens verbeteringen aangebracht worden in werkprocessen, wat de publieke gezondheid ten goede komt. Ontwikkelingen. IGZ-indicatoren en CBS-gegevens worden uit de benchmark gegenereerd. De benchmark is daardoor e´e´n van de belangrijkste gegevensverzamelingen geworden voor een GGD. De output van de benchmark kan ook gebruikt worden voor maatschappelijke verantwoording van ontwikkelingen in de publieke gezondheidszorg. De GGD en haar opdrachtgevers, de gemeenten, kunnen de zorguitkomsten bijvoorbeeld gebruiken om het effect van het toegepaste beleid te volgen en te laten zien. Aandachtspunten. Naast de voordelen van benchmarking en
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 93
TSG 88 / nummer 2
093
Abstracts posters maatschappelijke verantwoording is ook de keerzijde van de medaille gemakkelijk voor te stellen: vergelijking kan verzanden in competitie, die niet noodzakelijkerwijs tot verbetering leidt. Een gevaar van verantwoording is dat GGD’en (en gemeenten) afgerekend worden op zorguitkomsten, die zeker in de publieke gezondheidszorg zelden volledig aan beleid of organisatie toe te schrijven zijn. Belangrijk is steeds duidelijk aan te geven welke gegevens voor welk doel worden gebruikt.
Poster-presentatie 93 ‘Voor Elkaar in de Buurt’: actieve buren voor gezond ouder worden J. Lezwijn1, A. van Beek1, V. van Zuidam2, L. Seinstra3, S. Sahin4 1 GGD Gelre-IJssel, Apeldoorn 2 Stichting Born Ouderenwerk, Zutphen 3 Stichting Welzijn Ouderen Epe, Epe 4 Stichting Born Ouderenwerk, Zutphen e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Meedoen aan de maatschappij; het sociaal actief zijn heeft een positieve invloed op gezond ouder worden, blijkt uit interviews met ouderen en analyses van data uit een gezondheidsmonitor. Het project ‘Voor Elkaar in de Buurt’ is een community project dat is ontwikkeld binnen de Academische Werkplaats AGORA. Het doel van Voor Elkaar in de Buurt is het versterken van de ‘sociale participatie’ van ouderen. Dit heeft een positieve invloed op de gezondheid van ouderen. Daarnaast heeft het project tot doel om een lokale infrastructuur rondom gezond ouder worden op te bouwen. Methode. Met behulp van diverse communicatietechnieken, zoals flyers, berichtgeving in kranten, een persoonlijke benadering en een eenvoudige procedure, probeert ‘Voor Elkaar in de Buurt’ actieve ouderen te enthousiasmeren om een activiteit te organiseren voor hun oudere buren. Zij worden ondersteund met een financie¨le vergoeding en een praktische ondersteuning, bijvoorbeeld bij de werving van deelnemers. Resultaten. Halverwege het project blijkt dat een laagdrempelige aanpak ideee¨n genereert, zoals de oprichting van een scootmobielclub en een cursus ‘gipsmallen maken’. Getracht wordt om dergelijke activiteiten onder te brengen bij bestaande lokale netwerken. De inzet van een lokale partij is van essentieel belang bij dit project. Daarnaast lijkt de eenvoudige procedure met daarin financie¨le en praktische ondersteuning, en het persoonlijke contact belangrijk om de lokale initiatieven van de grond te krijgen. In Zutphen heeft deze aanpak geleid tot een subsidie voor het versterken van het project. Relevantie voor beleid. Die project laat zien dat de buurt een geschikte setting is voor ouderen gezond om sociaal actief te zijn en dat drempels hiervoor weggenomen worden door een bescheiden financie¨le en praktisch ondersteuning. Conclusies. Voor Elkaar in de Buurt is een project dat ouderen uitnodigt om sociaal actief te zijn in en voor de buurt en dat op deze manier gezond ouder worden bevordert.
Poster-presentatie 94 De Gezonde wijk, Roombeek W.M.C. Six Dijkstra, F.G.J. Oosterveld Saxion, Enschede e-mail:
[email protected] Lokaal knelpunt. Enschede is in 2007 gestart met het project ‘De Gezonde Wijk, Roombeek’ waarbij het doel is het beweeg- en leefgedrag van bewoners uit deze vuurwerkramp en achterstandswijk te veranderen. De eigen verantwoordelijkheid van de bewoners wordt hierbij nadrukkelijk gestimuleerd. Gebruikte aanpak. De ongeveer 2500 volwassen bewoners zijn in drie opeenvolgende jaren uitgenodigd voor vrijwillige deelname aan een fitheidstest. Ze ontvingen aansluitend een persoonlijk advies over hun leefstijl en konden vrijblijvend informatie krijgen over bestaande (laagdrempelige) beweegactiviteiten en eventueel te volgen leefstijlinterventies. Resultaten. In totaal hebben 710 bewoners aan de test deelgenomen, waarvan 85 twee keer en 16 drie keer. Er is een grote groep deelnemers met overgewicht (meer dan de helft van de deelnemers scoort slecht op BMI, buikomvang en vetpercentage). Dit beeld is ‘stabiel slecht’ over de drie testjaren. De kennis van en het werkelijke beweeggedrag lijkt wel te verbeteren. In 2007 kent 39,7% van de deelnemers de NNGB, in 2008 is dat 37,5% en in 2009 gaat het om 51,2% van de deelnemers. Over de drie testjaren voldoet resp. 47,5%, 55,9% en 50,3% aan de NNGB. Het is onbekend in welke mate is deelgenomen aan de aangeboden beweegactiviteiten en leefstijlinterventies. Relevantie voor beleid. Wellicht is het vrijblijvende karakter van de fitheidstest en de interventies een verklaring voor het feit dat er geen duidelijke verbeteringen zijn optreden in de geteste variabelen en is een nog meer gestructureerde integrale aanpak noodzakelijk. Conclusie. Bij meer dan de helft van de deelnemers is sprake van overgewicht. Er zijn in drie jaar geen duidelijke verbeteringen opgetreden in de geteste variabelen. De kennis van beweeggedrag lijkt wel verbeterd te zijn. Een meer gestructureerde aanpak wordt aanbevolen. Trefwoorden: Public Health, integrale aanpak, gedragsverandering, bewegen
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 94
TSG 88 / nummer 2
094
Abstracts posters Poster-presentatie 95 De betekenis van de eigen, ‘allochtone’ achtergrond voor participatieve actie in de gezondheidsbevordering B. Fienieg1, V. Nierkens2, E. Tonkens3, T. Plochg2, K. Stronks2 1 Amsterdams Medisch Centrum, Amsterdam 2 AMC, Afdeling Sociale Geneeskunde, Amsterdam 3 Universiteit van Amsterdam, Afdeling Sociologie en Antropologie, Amsterdam e-mail:
[email protected] Probleemstelling. Gezondheidsbevorderingsinterventies bereiken allochtone doelgroepen vaak onvoldoende. Voor betere resultaten willen organisaties individuen uit deze doelgroepen graag actief in het proces betrekken middels het participatieprincipe. Professionals ervaren vaak dat er bij het benaderen, begeleiden en samenwerken met participanten van een andere herkomst een ‘sociaal-culturele afstand’ overbrugd moet worden. Deze studie beoogt vanuit het perspectief van de allochtone (potentie¨le) participant te verhelderen of: 1) zij een sociaalculturele afstand ervaren, en 2) of hun herkomst betekenis heeft voor hun participatie in de context van de gezondheidsbevordering. En zo ja, in welke zin? Methode. Inhoudsanalyse op de (verbatim) transcripten van 24 semi-gestructureerde interviews met (potentie¨le) participanten
van niet-westerse herkomst in 4 pilots binnen het project ‘Diversiteit en Participatie’. Resultaten. Een derde van de geı¨nterviewden sprak over een sociaal-culturele afstand, waarin onder andere ‘het bestempeld worden als allochtoon’ een rol speelde. Vrijwel alle geı¨nterviewden benadrukten het belang van een persoonlijke en directe benadering om de afstand te verkleinen. Ruim tweederde legde een verband tussen hun eigen herkomst en hun participatie-motivatie. De thema’s varieerden. Thema’s zoals ‘het willen opkomen voor gemarginaliseerden binnen de groep met dezelfde herkomst’ en ‘de behoefte om te horen bij een multiculturele groep’ hingen positief samen met participatie. Thema’s zoals ‘het ontheemd of vervreemd zijn in de Nederlandse samenleving’ en ‘geassocieerd worden met taboethematiek’ hadden een negatieve betekenis voor participatie. Relevantie. De bevindingen van deze studie zijn relevant voor diegenen in de praktijk van de gezondheidsbevordering, die het participatie-principe (willen) toepassen, in deze multiculturele samenleving. Conclusies. \Voor een meerderheid van de allochtone (actieve) participanten in gezondheidsprojecten gold dat hun eigen herkomst invloed had op hun motivatie om te participeren, zei het op verschillende manieren, en dat zij belang hechtten aan een persoonlijke en directe benadering in het kader van het overbruggen van een sociaal-culturele afstand.
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 95
TSG 88 / nummer 2
095
Abstracts posters
tsg jaargang 88 / 2009 nummer 3 Nederlands Congres Volksgezondheid - pagina 96
TSG 88 / nummer 2
096