Iman Humaydan
Andere levens Uit het Arabisch vertaald door Djûke Poppinga
de geus – ox fa m nov ib
De vertaalster ontving voor deze vertaling een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds Oorspronkelijke titel Hayawât ukhrâ, verschenen bij Dar Errawi, Beiroet, 2010 Oorspronkelijke tekst © Éditions Gallimard, Parijs 2012 Nederlandse vertaling © Djûke Poppinga en De Geus BV, Breda 2013 Publicatie in samenwerking met Oxfam Novib Omslagontwerp total italic (Thierry Wijnberg), Amsterdam – Berlijn Omslagillustratie © Getty Images/Faruk Ulay/Vetta en cgtextures.com isbn 978 90 445 3237 1 NUR 302 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus BV, Postbus 1878, 4801 BW Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
‘When will you be back home?’ vroeg hij me onderweg naar de luchthaven van Mombassa. Ik had niet gezegd dat ik zou terugkomen, maar ook niet dat ik zou wegblijven. Ik had alleen gezegd dat ik Libanon miste, terwijl ik eigenlijk wel weet dat ik geen heimwee heb naar een bepaalde plek, maar eerder naar iets in mezelf, iets wat ik elke dag opnieuw verlies. Het is iets wat ik tijdens mijn afwezigheid ben kwijtgeraakt en heb gereconstrueerd uit de beelden die ik al die tijd in mijn hoofd heb bewaard. Het lijkt alsof daar nu niets meer van over is. Er is meer dan vijftien jaar verstreken sinds mijn vertrek. Ik weet dat ik door mijn terugkeer naar Beiroet niet zal vinden wat ik heb verloren, maar ik denk wel dat ik er een bevestiging van mijn verlies zal vinden. Ik zal tot de conclusie komen dat wat ik heb gemist alleen maar in mijn hoofd zat. Ik kan dat aan niemand overbrengen, zelfs niet aan Chris. Ik heb Chris achtergelaten, zoals ik ook zijn brief ongeopend op het tafeltje naast mijn bed heb achtergelaten. Ik weet wat er in de envelop zat: geld waar ik geen prijs op stel en de vraag wanneer ik weer terugkom. Sinds we zijn getrouwd laat hij geld voor me achter in een envelop. Onze 7
handen raken elkaar nooit aan als hij me geld geeft. De dag voor mijn vertrek van Kenia naar Libanon belde ik Chris op het laboratorium waar hij aan het werk was. Zijn assistente nam op, zei dat hij me zou terugbellen en legde op. Hij vroeg me niet wat ik wilde. Hij werd te veel in beslag genomen door wat hij zelf te zeggen had. Met een bevende stem, alsof hij huilde, liet hij me weten dat hij verbluffende resultaten had bereikt met de proeven waarmee hij een jaar daarvoor was begonnen. Natuurlijk was hij blij, maar zijn vreugde kon me niet van mijn besluit afbrengen, noch van de drang die ik voelde om mijn koffers alvast in te pakken, af te sluiten en naast de deur te zetten. Ik opende de lege koffer en legde er gedachteloos wat kleren en spullen in. Ik trok de laden van de linnenkast open en pakte er ondergoed, katoenen T-shirts en spijkerbroeken uit, die ik op een hoop op het bed gooide. Veel te veel. Ik moest eraan wennen om wat lichter te reizen. ‘Morgen om acht uur vertrekt het vliegtuig’, zei ik tegen mezelf. ‘Dan moet ik dus om zes uur op het vliegveld zijn. Dat wil zeggen dat ik om vier uur ’s ochtends moet opstaan. Het is nu al na middernacht en ik heb nog geen oog dichtgedaan.’ Eerst zou ik van Mombassa naar Nairobi reizen. Ik wist niet hoelang ik daar zou moeten wachten op het vliegtuig dat me eerst naar Doebai en dan naar Libanon zou brengen. Chris zou me naar de luchthaven van Nairobi brengen en vervolgens terugkeren naar Mombassa waar ons huis staat en waar hij zijn werk heeft. ‘Ik krijg geen heimwee’, zei ik tegen mezelf, terwijl ik door de kamers van het huis liep waar ik elf jaar van mijn leven had gewoond en dat ik alleen ver8
liet voor korte uitstapjes naar Zuid-Afrika en voor mijn jaarlijkse bliksembezoek aan Adelaide, waar mijn vader, Salama de Krankzinnige, en mijn moeder, Nadia de Stille, woonden. Van tijd tot tijd ging ik een weekend naar Nairobi, om de spullen op te halen die Olga me regelmatig uit Beiroet opstuurde. De privélessen Arabisch en de Engelse alfabetiseringslessen die ik op de Unicefschool van Mombassa gaf, waren niet voldoende om de tijd, die net zo grenzeloos was als de Keniaanse laagvlakten, op te vullen. Toch heb ik het land nooit goed leren kennen, ondanks de safaritochten en de georganiseerde reizen naar de bergen en de omringende savannen die ik in de loop der tijd heb gemaakt. Beiroet … Wat was die stad ineens ver weg. Terwijl ik de tweede koffer sloot en naar de hal sleepte, vroeg ik me af hoeveel levens ik had geleid sinds ik er was weggegaan. Had ik eigenlijk wel meerdere levens geleid, of was het er maar één, voldoende voor meerdere vrouwen? Allemaal vragen waar ik geen antwoord op wist. Wat ik wel wist, was dat ik niet veel tijd nodig had om in te zien dat mijn leven sinds mijn vertrek uit Beiroet was veranderd. Vanaf het moment waarop we met ons gebroken gezin in Australië waren aangekomen, was alles anders geworden. Zelfs de tijden en de namen van de feestdagen waren anders dan de onze. In Adelaide – de stad waar ik de vier jaar voorafgaand aan mijn huwelijk en mijn vertrek naar Kenia heb gewoond – was de kerstvakantie ineens de zomervakantie geworden en begon de winter ineens in juli. Ik heb aan dat alles moeten wennen. Ook aan de stad. Beiroet is de eerste stad die ik ooit heb verlaten en die niet meer zo is als vroeger. 9
We hadden de keuze op Adelaide laten vallen, omdat oom Joesoef daar woonde. Dat was de enige reden. Oom Joesoef was vóór het begin van de burgeroorlog uit Libanon vertrokken. Hij was een actief lid van de Syrische Socialistische Nationalistische Partij* en had deelgenomen aan de staatsgreep van 1961.** Voordat het Libanese leger hem had kunnen arresteren, was hij gevlucht. Hij was geholpen door een Australiër die hij had leren kennen op de Tiro Country Club vlak bij het vliegveld, waar hij een schiettraining volgde. Die man heeft geregeld dat hij naar Cyprus kon reizen en van daar naar Australië. Ik was toen vijf jaar. Het is alsof ik mijn moeders angst en de zorgen die ze zich voortdurend maakte om haar enige broer, nu nog kan navoelen. Waarschijnlijk is dit haar eerste trauma geweest, lang voor het overlijden van mijn broer Baha. Ze hadden haar laten weten dat Joesoef was gearresteerd en geliquideerd, maar dat bleek achteraf niet te kloppen. Pas later heeft ze de werkelijke toedracht gehoord: dat hij veilig was ontkomen en naar het buitenland was gevlucht. Mijn moeder herinnert zich het verleden alleen in samenhang met algemene historische gebeurtenissen die tijdens ons leven hebben plaatsgevonden. Zo zegt ze bijvoorbeeld dat ik ben geboren op de dag waarop het Egypte van Nasser * Extreem-rechtse Groot-Syrische partij, in 1932 gesticht door de Libanees Antoen Saadeh. Het Groot-Syrië dat Saadeh voorstond, bestond uit het huidige Syrië, Libanon, Jordanië, Palestina en delen van Egypte, Irak en Turkije. ** Van 1958 tot 1961 vormde Syrië een staatkundige eenheid met Egypte: de Verenigde Arabische Republiek (VAR). In 1961 maakte een militaire coup een einde aan de VAR.
10
door drie legermachten werd aangevallen.* En dat ze op de dag van de grote aardbeving, die ontelbare Libanese huizen heeft vernield, waaronder het huis van haar familie in Hasabiyya, doodsbang was om mij – een embryo in haar buik – te verliezen. Verder zegt ze dat mijn broer Baha is geboren na de crisis van 1958, toen mijn vader wegens betrokkenheid bij de protesten was gevangengenomen.** En zo zegt ze dus ook dat oom Joesoef een paar dagen na de staatsgreep van 1961 is vertrokken. Mijn moeder doet hierin niet onder voor mijn grootmoeder Nahiel, de moeder van mijn vader, die net als zij altijd eerst de algemene data in de stamboom van de familie lokaliseert, en dan pas de namen van de individuele personen. Het enige verschil is dat Nahiels herinnering teruggaat tot een collectieve geschiedenis die zich voor mijn geboorte en zelfs voor de geboorte van haar zoon Salama heeft afgespeeld. Het lijkt alsof het individu in mijn familie pas een verhaal krijgt, als het begin van zijn of haar leven samenvalt met een gedenkwaardig moment in de geschiedenis. Ik heb altijd gedacht dat ons lot was verbonden met die historische data, die ons leven op een mysterieuze, ondoorgrondelijke manier hebben getekend. Ik weet niet zeker of ik de dingen die ik me van mijn oom Joesoef herinner, zelf heb gezien en meegemaakt. Het kan zijn dat ik uit de verhalen van zijn zuster Nadia – mijn moeder dus – een herinnering heb gefilterd, die met me is * Dat waren Israël, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. ** Tijdens de verkiezingen van 1958 leden de druzen een gevoelige nederlaag. In reactie hierop braken straatprotesten uit.
11
meegegroeid en me nooit meer heeft verlaten. Zo verbeeld ik me dat ik me de dag waarop mijn oom werd gearresteerd nog kan herinneren, maar mijn grootmoeder Nahiel zegt dat ik daar te jong voor was. Hoewel ik volgens haar nog geen vijf jaar oud was, staat me nog helder voor de geest hoe kwaad oom Joesoef was op de avond van de aanslag. Hij vervloekte de regering en het land en beschuldigde sommige parlementsleden ervan dat ze ‘interne joden’ waren.* Na zijn aankomst in Australië heeft oom Joesoef zich in Paradise gevestigd, een kleine buitenwijk van Adelaide. Een fascinerende naam, die een extra spannende klank voor me kreeg toen ik hoorde dat zich daar het eerste crematorium en de grootste begraafplaats van de omgeving bevonden. De druzen die naar Australië waren geëmigreerd, hadden er hun eerste eigen begraafplaats gebouwd, misschien wel vanwege de naam. Volgens sommigen bevindt het paradijs zich namelijk op aarde, terwijl anderen het eerder zien als een vertraagde droom, die zich halverwege tussen hemel en aarde beweegt. Toen we begin 1980 aankwamen, trokken we bij mijn oom in. Ik had hem sinds mijn kindertijd niet meer gezien. Hij zag eruit als elke willekeurige Angelsaks die in Australië was geboren en getogen. Dat kwam vooral door het zware Australische accent dat hij na zijn huwelijk met een Australische die bij een organisatie voor migranten en vluchtelingen werkte, in korte tijd had eigengemaakt. Hij had meteen * Ontleend aan Antoen Saadeh, de leider van de Syrische Socialistische Nationalistische Partij, die het idee van de ‘externe vijand’ had gelanceerd.
12
een huis in Adelaide gekocht en was niet, zoals de meeste andere Libanezen die voor en tijdens de burgeroorlog naar het continent waren gekomen, van het ene district naar het andere getrokken. Zodra we de aankomsthal van het vliegveld van Adelaide binnenstapten, kwam mijn oom naar ons toe gerend. Hij omhelsde mijn moeder langdurig en vroeg haar huilend hoe het met haar ging. Ze mompelde een paar onbegrijpelijke woorden en ook zij was in tranen. Hij haalde allerlei herinneringen op die ze allemaal leek te zijn vergeten, of misschien had ze de details begraven onder de last van die ene herinnering die haar had gedwongen te zwijgen. Terwijl ze haar broer tegen zich aan drukte, verbrak mijn moeder haar stilte, maar na een paar minuten verviel ze weer tot de zwijgzaamheid waartoe ze zichzelf sinds de moord op mijn broer had veroordeeld. Eenmaal in Australië zou het stilzwijgen haar steeds zwaarder gaan vallen, alsof haar keuze een last voor haar was geworden. Het enige wat ze bij onze aankomst zei, was dat Joesoef niet was veranderd. Het verbaasde mijn oom niet dat ze praatte, hoewel hij wist dat mijn moeder na de dood van mijn broer Baha had besloten niets meer te zeggen. Op mij werkten haar woorden als een verkwikkende zomerregen, die me bevrijdde van de vermoeienissen van een uitputtende reis, die ruim twee dagen had geduurd. Het deed me meer dat ze na die lange stilte weer was gaan praten, dan dat ik geïnteresseerd was in wat ze over oom Joesoef zei. In de auto onderweg naar huis nam mijn oom haar weer in zijn armen en begon zij weer te huilen. Ondertussen zat mijn vader door het raampje te kijken naar de mensen, de 13
gebouwen en de straten. Zijn gezicht was rood aangelopen en het zweet druppelde over zijn slapen en in zijn hals, alsof hij in een sauna zat. Hij droeg nog dezelfde wollen trui waarin hij Libanon had verlaten. Hij bleef volhouden dat het winter was en weigerde hem uit te trekken, hoewel het snikheet was in Adelaide. Hij maakte een broze indruk op me, zoals hij zijn hoofd uit het raampje stak en van links naar rechts draaide, kijkend naar de voorbijgangers en de gebouwen, alsof hij een film volgde die sneller ging dan hijzelf. Ondertussen herhaalde hij als een kapotte grammofoonplaat: ‘O, wat mooi! Moge God al dit moois tegen het boze oog beschermen!’ Volgens mijn moeder was oom Joesoef niet veranderd, ook al was de band met zijn nieuwe vaderland nog zo sterk. Van een Syrische nationalist was hij een echte Australiër geworden, maar dat had hem niet verhinderd zich op te werken tot een actief en invloedrijk lid van een druzische sociëteit, die door de jaren heen onder verschillende namen had geopereerd. Hij was gesticht als ‘De Syrisch-druzische vereniging’, na de onafhankelijkheid van Libanon was het ‘De Libanees-Australische vereniging voor de druzen’ geworden en na de migratie van grote aantallen druzen naar Australië in de jaren zestig en vlak voor het uitbreken van de Libanese burgeroorlog, was de naam voor de derde en laatste keer veranderd in ‘De vereniging van Australische druzen’. Joesoef was een van de verantwoordelijke bestuurders geworden. We hebben een aantal maanden bij mijn oom in huis gewoond, alvorens we een onderkomen voor onszelf vonden. We huurden een huis dicht bij het zijne. Het stond in 14