‘FEYENOORD KAN EXTREEM LELIJK EN AFSTOTELIJK ZIJN’ Michel van Egmond (47) is dankzij de drietrapsraket Gijp, Kieft en Topshow de bestverkopende Nederlandse auteur. Zijn laatste boek gaat over Feyenoord, de club waarmee hij een haat-liefdeverhouding heeft. Tekst Casper Sikkema Je bent gestopt als eindredacteur bij het tv-programma VI, je Balverliefd-serie is gestopt, net als je andere functies bij het blad VI, je bent nu bestsellerauteur. Hoe ziet de dag van een kersverse miljonair eruit? ‘Miljonair ben ik nog niet, maar de invulling van mijn dag is wel echt anders tegenwoordig, ja. Ik probeer me een dag in de week te bemoeien met de uitgeverij die we hebben. Daarvoor probeer ik nieuwe titels te bedenken voor andere mensen, ik benader auteurs, manuscripten die we krijgen opgestuurd beoordeel ik en de schrijvers die al voor ons aan de slag zijn, probeer ik te helpen waar dat kan. De rest van de tijd ben ik bezig met schrijven en het zoeken naar goede onderwerpen. In principe is mijn leven helemaal niet zoveel veranderd, toen ik schreef voor VI kreeg ik ook een hele vrije rol van Johan.’ Ik vond zelf Feyenoord een mooiere hoofdpersoon met meer lagen dan bijvoorbeeld Gijp en Kieft. ‘Niet meer dan Kieft, denk ik. En van Gijp kan je zeggen dat het een grotere prestatie is, want ik heb toch driehonderd pagina’s getikt over iemand die de hele dag op de bank naar tv zit te kijken. Dat 350.000 mensen dat boek vervolgens kochten, daar ben ik ze zeer dankbaar voor en dat heeft me ontzettend veel gebracht op allerlei gebieden. Maar het is geen meesterwerk.’ Dankzij die bestsellers hebben zij ook heel veel geld verdiend. Verandert dat de relatie die jij met hen hebt? ‘Nee. Van der Gijp had al heel veel geld toen we eraan begonnen, dus die deed het ook helemaal niet voor het geld. Ik ging dat Uitsmijter-rubriekje met hem maken voor VI en ik zat steeds langer met hem te lullen. Over dingen waar ik wel een boek in zag. Nou, moet je doen, zei hij. Langer hebben we er niet over gepraat. Tot zijn verbazing belde ik hem eens op een zaterdag op met de boodschap dat het af was. Ik heb hem nooit echt geïnterviewd, het is allemaal heel achteloos gegaan. Er veranderde dus niks, behalve dan dat hij natuurlijk dankbaar was. Hij had er uiteindelijk zelf heel weinig voor hoeven doen zoals hij bij de meeste dingen in zijn leven eigenlijk geen flikker uitvoert waarna er toch een wagonlading geld binnenkomt. Kieft was een ander verhaal. De insteek voor hem was het geld, grotendeels. En dat is helemaal gelukt, dat project beschouw ik nou echt als honderd procent gelukt.’ Hij is schuldenvrij? ‘Ja, ook dankzij de advocaten van zaakwaarnemer Rob Jansen die hem heel erg hebben geholpen. Die situatie is nu opgelost, zo heb ik begrepen. Kieft zit in ieder geval niet meer in de schuldsanering en hoeft het geld dat hij verdient met zijn
werk niet gelijk weer af te staan. Hij is ook weer terug bij de moeder van zijn eerste kind. Op dat boek ben ik echt trots. Dat is het beste dat ik ervan kon maken. Het was dat jaar het bestverkochte boek en het heeft Wim, ook mentaal, ontzettend goed gedaan om dat hele verhaal eruit te gooien. Dat is natuurlijk wel een risico.’ Heel veel mensen zullen een mening hebben over de levensstijl van Van der Gijp of Kieft. Jij niet, toch? ‘Nee. De reacties van columnisten hebben mij alleen nog maar gesterkt in de gedachte dat ik dat wil koesteren, dat niet zo snel oordelen. Dat vond ik echt pijnlijk om te zien voor Wim. Hij was toen veertien maanden clean, zijn strijd heb ik op de voet gevolgd en daardoor weet ik een beetje hoe heftig het is. Als je dan leest hoe erover geoordeeld wordt, met name door die mensen die dan continu hun stokpaardje blijven berijden dat verslaving synoniem staat aan een gebrek aan ruggengraat. Dat vind ik niet. Ik denk dat dit het meest bijzondere project is dat ik heb gedaan. Het is zo gek als iemand die je nauwelijks kent – ik heb nu al langer met jou gesproken dan ik ooit met Wim had gesproken voor we eraan begonnen – opeens uit het niets al zijn innerlijke worstelingen op tafel gooit en zijn dagboeken geeft.’ Voelde jij je bezwaard toen jij aan die dagboeken begon? ‘Ja, ik heb hem er ook niet toe gedwongen. Hij zei: Je mag ze hebben. Je mag ermee doen wat je wil. Dus je eerste reflex is: ik heb goud in handen. Ik was er echt blij mee, vooral omdat ik nog geen goed begin voor het boek had. Toen hij zei: Hier, dit ben ik. Dit is mijn hele leven, dat zit in die tas, was ik opgelucht. Dit was het perfecte begin. En toen ging ik lezen. Halverwege durfde ik die bladzijden niet meer om te slaan, zo recht keek ik hem in zijn ziel. Wanneer maak je dat mee? Wanneer lees je nou iemand zijn dagboek?’ Op de een of andere manier vertrouwen mensen jou. Je hebt vijftien jaar voor de Feyenoord Krant erg dicht op de club gezeten. Dat hou je niet lang vol als je een lul bent. Moet jij je best doen om het vertrouwen van je onderwerp te winnen, of gaat dat natuurlijk?
‘Toen ik begon hadden voetballers net zo’n hekel aan journalisten als nu. Daar kan ik me ook alles bij voorstellen trouwens. Het was ook wel apart. Ik was heel jong, 23 of zo en veel van die spelers ook. We spraken veel dezelfde taal en ik kon goed met die jongens op hetzelfde niveau praten. Maar het was wel moeilijk in het begin. Mijn baan bestond niet en opeens zat ik in het spelershome. Ik herinner me nog het verbaasde hoofd van Van Hanegem die in de spelersbus stapte en mij ineens op zijn vaste plek zag zitten. Zo’n incidentje was wel typerend voor de situatie waar ik toen in zat: ik had geen voorganger, ik hoorde er half bij, maar ook half niet.’ Een van mijn lievelingsfiguren uit jouw verhalen is Fred Blankemeijer, de oer-Feyenoorder. ‘Dat was inderdaad het geweten van Feyenoord. Hij kwam uit 1926 en werd op zijn dertiende lid. Daarna heeft hij ongeveer alles gedaan: in het eerste en het tweede gespeeld, de jeugd getraind, penningmeester geweest, scout zelfs en
toen Kindvall ontdekt. Hij kende elke vezel van de club en was ook een van de weinigen die je nog iets kon vertellen over de jaren dertig. Je moet niet vergeten dat bij voetbalclubs het historisch besef vaak nihil is. Er zijn gigantisch veel waardevolle spullen uit het verleden weggegooid en genegeerd, ook bij Feyenoord. Hij heeft mij ontzettend veel geleerd door gewoon al die verhalen te vertellen. Hij kende ook de mentaliteit van de club goed. Hij is de Rotterdamste Rotterdammer die ik ooit ben tegengekomen. Door hoe hij tegen de zaken aankeek, leerde ik hoe de mentaliteit van de stad in elkaar zat. En daarnaast heb ik ontzettend om hem gelachen, want het was gewoon een schitterend figuur met geweldige oneliners. Op het eind van zijn leven was hij helemaal kromgetrokken. Hij liep echt half voetje voor half voetje. Als hij dan eens wat moest pakken aan het einde van de gang dan liep ik achter hem en als we dan na drie kwartier halverwege waren, draaide hij zich om en riep dan: Als ik te snel voor je ga, dan hoor ik het wel. Dat soort zelfspot en cynisme heb je ook nodig als Feyenoordsupporter. Je kan maar beter om al die teleurstellingen lachen.’ Is dat ook de reden dat volwassen mensen moesten huilen toen Jó- zsef Kiprich, niet direct de meest sierlijke voetballer ooit, vertrok? ‘Die gekte rondom Kiprich ging heel ver. Dat rare dorp van hem in Hongarije is gewoon een soort Lourdes. Een bedevaartsoord waar te pas en te onpas Rotterdammers rondscharrelen, op zoek naar de sporen van József. Terwijl er in dat dorp, dat Tatabánya, echt niets te doen is. Dat zegt toch wel wat. Over het Legioen, maar ook over zijn populariteit. Kindvall is populair door die ene goal. De populariteit van József heeft meer te maken met zijn verschijning en zijn persoonlijkheid.’ Kiprich zou bij Ajax nooit zo populair zijn geworden. Wat is dat dan bij Feyenoord dat ze de anti-held zo verafgoden? ‘Ik kan alleen maar constateren dat ze een hele specifieke voorkeur hebben en die is niet puur op succes of op voetballende kwaliteiten gebaseerd. Aanraakbaarheid, herkenbaarheid, dat werkt misschien nog wel beter. Toen Christian Gyan in de Feyenoord Krant zei: Als Feyenoord verloren heeft, dan krijg ik geen hap door mijn keel, smelt heel vak S weg. Die denken: hé, dat hebben wij ook. Of het Legioen je wel of niet accepteert heeft vaak met hele kleine dingen te maken. Henk Vos heeft zich nooit gerealiseerd dat toen hij die witte schoenen aandeed, hij bij de verkeerde club zat. Dat is hem altijd nagedragen. Terwijl als je heel realistisch bent je zou kunnen zeggen: Joh, het maakt geen fuck uit wat voor schoenen hij aanheeft. Maak er niet zo’n punt van.’ Het veelgeprezen Legioen heeft ook een schaduwzijde. Hoe ging jij daarmee om? ‘Ik heb me daar altijd aan geërgerd. Ik sluit mijn ogen ook helemaal niet voor de zwarte kant van Feyenoord en die supporters. Maar daarom is Feyenoord wel zo mooi om over te schrijven. Het is een club van extremen. Het kan extreem mooi en indrukwekkend zijn en het kan ook extreem lelijk en afstotelijk zijn. Ik heb Feyenoord ook gehaat. Ik zat weleens bij Feyenoord-Ajax, in de tijd dat Leo Beenhakker trainer was, op de tribune, dat ik dacht van: hier wil ik helemaal niet bijhoren. Duizenden mensen zongen Hamas, Hamas, alle joden aan het gas. Ik zat zo om me heen te kijken en dacht bij mijzelf: wat doe ik hier? Ik wil hier helemaal niks mee te maken hebben. Ik wil hier niet mee geassocieerd worden.
Even heb ik overwogen om mijn pen neer te pleuren, mijn jas aan te trekken en weg te lopen. Dat heb ik uiteindelijk niet gedaan. Daarna slijt dat gevoel weer. Dan zie je de mooie kanten weer, en dan ga je gewoon door. Er wordt ook altijd over het Legioen gezegd dat het zo machtig is en zo trouw, het beste publiek. En soms zijn ze dat ook. Maar ze zijn ook heel vaak het slechtste publiek en brengen die club regelmatig aan de rand van de afgrond. Ze geven Feyenoord een heel verkeerd imago. Ik vind ook helemaal niet dat je dat Legioen mooier moet maken dan het is. Als je bezoekersaantallen gaat bekijken van de jaren dat ze bijna degradeerden, dan zat er ook in de Kuip geen hond. Er zijn wedstrijden gespeeld dat ze voor achtduizend mensen speelden. Dus zo loyaal zijn ze ook weer niet. Ik heb ook weleens in een vliegtuig gezeten dat ze aan het slopen waren terwijl we over het Kanaal vlogen. Dan ben je toch een stukje minder onder de indruk van die jongens.’ Jij hebt geschreven dat je een tijdje helemaal klaar was met voetbal. Je bent tevens een groot muziekliefhebber, ben je daar ooit weleens klaar mee geweest? ‘Nee. Nou, ik heb weleens gemerkt dat in de periode dat ik niet zo happy was, ik minder ontvankelijk bleek voor muziek. Ik zette toen toch minder snel een plaatje op. Maar ik ben er nooit echt klaar mee geweest. Dat komt ook omdat muziek altijd een hobby van mij is geweest. Het is eigenlijk hetzelfde als met de Kuip. De eerste keer toen ik daar kwam als kind maakte dat een waanzinnige indruk en dat bleef wel even. Later had ik een eigen kantoortje in de Kuip. De eerste keer dat ik daar ’s avonds in m’n eentje onder die tribune zat, dacht ik wel: nou, toch wel apart. Ik heb ook weleens om tien uur ’s avonds een kwartier lang alleen in een lege Kuip op de middenstip gestaan, terwijl de lichtmasten nog aan waren. Dat was ook bijzonder. Maar als je daar driehonderd nachten hebt gezeten, dan is de lol er wel weer vanaf. Dan denk je bij jezelf: ja, nou wil ik wel weer een keer naar huis.’ Sportjournalistiek is niet een genre waar de humor floreert. In jouw boeken valt op elke pagina wel te lachen. Moet jij weleens lachen om iets wat je zelf hebt geschreven? ‘Ja, soms wel. Het is heel moeilijk om humor op papier te krijgen. Dus in het begin las ik het weleens over de telefoon voor aan Marcel van Roosmalen, om te kijken of het werkte. Door voor te lezen merk je pas of een zin ook ritmisch klopt. Marcel was vaak midden in de nacht nog wel op, maar tegenwoordig doen we dat niet meer zo vaak. Ik heb altijd als stelregel dat als ik aan het eind van het jaar een of twee verhalen nog kan teruglezen zonder dat ik kromme tenen krijg, het een goede oogst was.’ In vergelijking met Van Roosmalen ben jij veel milder. Ook de eigenaardige types in jouw verhalen worden liefdevol beschreven, in ieder geval niet cynisch. ‘Nee, zo voel ik het ook gewoon niet. Ik zie wel het belachelijke van veel dingen in. Maar ik zie van zoveel dingen het belachelijke in. Mensen die zich daarboven denken te moeten plaatsen doen zelf ook hele rare dingen waar je om zou kunnen lachen. Ik zie zelf niet zoveel verschil tussen jezelf helemaal verliezen in een voetbalclub of jezelf helemaal verliezen in de strijd tegen de moord op zeehondjes. Ik vind het vaak gewoon interessant. Hoe is het mogelijk dat mensen het portret van Jerzy Dudek op de borst tatoeë- ren? Hoe is het mogelijk dat mensen hun kind alle elf namen geven van het elftal dat de UEFA Cup heeft gewonnen? Dan heet je kind dus Jerzy, Bonaventure, Chris, Kees, Brett enzovoort. Waarom doe je dat je kind aan? Dat vind ik gewoon interessant. Maar ik veroordeel die mensen er verder niet om.’ Die verbazing en die humor in je stukken zegt ook veel over jou als mens. Ben jij weleens oprecht boos over al het onrecht na het lezen van de krant? ‘Ik lees heel veel, want goed schrijven begint met goed lezen. En natuurlijk wind ik
me op of verbaas ik me over wat ik in de krant lees. Maar ik ben niet iemand die op de barricades gaat. Dat vind ik mijn rol ook niet als journalist. Wat dat betreft heb ik ook de rol – en daar moet ik Johan Derksen voor bedanken, want ik heb dat bij VI ook altijd mogen doen – die mij het best ligt als persoon: observeren van de zijkant en dat zo goed mogelijk opschrijven. Dat is mijn rol. Mijn ouders kwamen veel in Parijs en als we dan meegingen en het Louvre bezochten vond ik dat allemaal heel interessant, maar als er dan een groep Chinese toeristen met zo’n mal parapluutje rondliep, dan was mijn aandacht van de Mona Lisa af en liep ik achter die Chinezen aan. Waren mijn ouders me kwijt. Je zal mij een dag na de aanslag op Charlie Hebdo niet met zo’n Je suis Charlie-ding zien lopen. Verbazing, dat is de kernemotie in mijn stukken. Ik ben geen man van harde meningen. Dat is vrij atypisch in de voetbaljournalistiek. De meeste journalisten hakken hun mening de hele tijd de wereld in. Voetbal is vooral overstatement: de geniale pass, de wondergoal, de heksenketel. Ik schrijf in understatements.’ Jij was als eindredacteur betrokken bij het televisieprogramma Voetbal International. Ook toen dat in de zomer van 2014 compleet uit de hand liep door onderlinge ruzies. Ben jij dan nog steeds de neutrale observator of laat jij je dan ook meeslepen in die negativiteit? ‘Nee, ik was een soort buffer in dat hele gebeuren. Derksen en Van der Gijp konden hun frustraties over elkaar bij mij kwijt. Dat zorgde er dan in ieder geval voor dat ze elkaar niet in de haren vlogen. Toen dat wel gebeurde, was mijn rol ook meteen uitgespeeld, vond ik. Bovendien is het ook uiterst vermoeiend om de hele tijd het gelul van de een over de ander te moeten aanhoren.’ Niemand wordt echt leuker van tv-roem, zei je eens. Kun je dan beschrijven wat er dan precies misgaat? ‘Het probleem is dat je omgeving zich gaat aanpassen aan de status die jij krijgt. Alleen maar door het feit dat jij toevallig met je kop op dat scherm bent. Mensen gaan slijmen, mensen gaan je belangrijk maken. Ik heb bij veel tv-programma’s achter de schermen gewerkt en het was vrij uniek als na een opname of een liveuitzending niet iedereen zei: Zo, dat ging goed hè? Dat was echt top. Bij mijn eigen programma vonden ze mij heel lang chagrijnig. Dan zeiden ze: Nou, dat was goed hè? En dan zei ik: Nou, ik vond het verschrikkelijk. Als ik tv zat te kijken had ik hem al na vijf minuten uitgezet, wat een dom gelul. Maar goed, als je in die wereld zit, gaan mensen je ook allerlei dingen geven. Het begint met kleine dingen, dat je niet meer je eigen auto hoeft in te parkeren, dat je nooit meer je eigen koffie hoeft in te schenken, dat je thuis wordt opgehaald en het eindigt ermee dat René gratis auto’s op kan halen bij garages. Als je dat 24 uur per dag hebt en alles wat je zegt interessant is, dan ga je daar kennelijk vroeg of laat in geloven.’ Als jij over jezelf zou schrijven, wat zou je dan uitlichten? Wat is dan je kapstok? ‘Dat is heel moeilijk. Ik heb sowieso nooit als ik ergens heen ga een kapstok. Ik ga altijd helemaal blanco ergens heen. Ik laat het me gewoon allemaal gebeuren. Ik bereid me ook nauwelijks voor, ik ga geen mensen bellen in hun omgeving. Nee, ik ga er gewoon heen en dan zie ik wel wat er gebeurt.’ Je mocht mee op het bordes van de Coolsingel, de laatste keer dat Feyenoord kampioen werd. Je vertelde net over dat verstilde moment, alleen onder de lichten van de Kuip. Welk moment was mooier?
‘Dat bordes was heel apart. Alles wat je voor het eerst meemaakt is bijzonder. De eerste keer dat ik met Feyenoord naar het buitenland ging, was een wedstrijd tegen Real Madrid. Zat ik ineens in de spelersbus met een politie-escorte ervoor en vroeg men mijn handtekening. De hotelsuite was zo groot als het strafschopgebied en mijn buurman bleek Michael Laudrup. En dus maakte ik als 23-jarige opeens een praatje met Laudrup. Later neemt dat af. Een voetballer merkt tegenwoordig niet eens waar hij is. Alles is hetzelfde. Alleen de duur van het klaverjassen verschilt. Ik kan me nog herinneren dat de spelers zich echt verheugden op een twaalfurige reis naar Peking. Konden ze namelijk twaalf uur klaverjassen.’
NIEUWE REVU ONTMOET MICHEL VAN EGMOND Waar? Hopper, Rotterdam. Hoelang? Van 14.00 uur tot 16.15 uur. Iets genuttigd? Van Egmond een koffie, Revu ook zoiets. Nog iets bijzonders? We willen graag Proeflokaal Reijngoud bedanken. Ondanks de verbouwing daar trommelden ze een extra personeelslid op voor de fotoshoot. Mocht u eens in Rotterdam zijn en de behoefte hebben om in een aangename omgeving een flinke barrekening bij elkaar te drinken, raden wij u deze uitspanning van harte aan. Alle aantrekkelijke Rotterdamse vrouwen komen er ook!