1
De balsem van Antje Groenewoud HOE GINGEN HET CHIRURGIJNS GILDE EN HET COLLEGIUM MEDICUM IN UTRECHT OM MET DE DOOR HEN ZELF OPGESTELDE REGELS?
ER IS DAN IN EERSTE PLAATS, ALS KERN EN AANLEIDING VAN DIT ARTIKEL, DE AANKLACHT TEGEN- EN HET VERWEER VAN ANTJE GROENEWOUD UIT DE DONKERSTRAAT IN UTRECHT, DIE HAAR ZELF GEMAAKTE BALSEMS WILDE 1 VERKOPEN. DAARNAAST ZIJN ER NOG EEN AANTAL ONVRIJE MEESTERS DIE AL DAN NIET GENOEMD IN DE STUKKEN BETREFFENDE ANTJE, VOORKOMEN IN DE BOEKEN VAN HET CHIRURGIJNS GILDE EN HET COLLEGIUM MEDICUM. DE MEEST OPVALLENDE DAARTUSSEN IS WEL JOHN TAYLOR. MAAR ER IS MEER: IN HET DOOR HAAR PROCUREUR OPGESTELDE VERWEERSCHRIFT WORDEN ARGUMENTEN AANGEVOERD DIE ‘VERLICHT’ AANDOEN. IN HET HIERONDERSTAANDE BEPERK IK ME TOT DE JAREN TUSSEN 1740 EN 1770, TOEVALLIG OOK DE PERIODE MET DE MEESTE INBREUKEN OP HET MONOPOLIE VAN HET CHIRURGIJNSGILDE . Ik neem me voor de beschikbare gegevens op de volgende wijze vorm te geven •de geldende voorschriften voor het gilde, •Wie was Antje Groenewoud, de gevonden gegevens omtrent haar financien en testament(en), •het proces tegen Antje, •Antjes verweer zoals verwoord door haar procureur en de goede afloop voor Antje, •meer pogingen om de gildevoorschriften te ontduiken, de oculisten Taylor en Hilmer als de meest in het ‘oog springende’, mede vormgegeven in een tabel, •situatie in andere steden als Den Bosch, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam, • Hoe waren de regels? De Resolutie van 16 augustus 1728 waarnaar regelmatig wordt verwezen is duidelijk genoeg en luidt als volgt: Gehoord het rapport van de gecommitteerden van het Chirurgijnsgilde op het rekest van de Dekens en Overlieden van dit gilde, klagend over de inbraak van menige beunhaas buiten het Gilde, die op allerlei clandestiene manieren probeert het gilde te benadelen, heeft de Vroedschap na uitgebreid overleg besloten aan ieder die geen lid is van het Chirurgijnsgilde en die op enigerlei manier het gilde benadeelt, te bestraffen met een boete van 25 gulden en arbritale correctie voor de minvermogende. Eveneens wordt de Dekens en Overlieden van dit gilde ernstig verboden aan onvrije meesters of beunhazen vrijbriefjes te geven of met hen overeenkomsten aan te gaan, mede op straffe van een boete van 25 gulden. Een vrije meester, was een door het gilde opgeleid en na aflegging van de meesterproef erkend vakman. Het stond hem vrij zich te vestigen, dit in tegenstelling tot een onvrije meester die dat recht niet bezat en beschouwd werd als beunhaas en in medische kringen als kwakzalver. Deze resolutie staat niet op zich zelf: het was blijkbaar nodig na verloop van tijd opnieuw duidelijk te maken hoe het gilde dacht over misbruik. Ook aan deze ordonnantie was een dringend verzoek van Dekens, Overlieden, en de gewone gilde-broeders voorafgegaan. De aanleiding was het brutale optreden van Willem van Wesel. Dagelijks komen de leden van het gilde hem tegen, terwijl Van Wesel zich niet ontziet hen te honen. Hij trekt zich niets aan van de eerdere ordonnantie uit 1662, die o.m. stelt dat ‘personen buyten desen gilde, die onder de handt exerceren ’t baert of hair scheren, gehouden zullen zijn de overluyden van desen gilde int visiteren te openen goedwilliglijk haere huysinge en deure der plaetse daer het selve zoude mogen geschieden, op poene van 6 gulden’. 1
Archief Stadsbestuur, toegang nr 702-1, inv.nr 372
2
Van Wesel trekt zich niets van deze regel aan, want hij blijft onbekommerd bij zijn scheerklanten langs gaan. Het moet nu maar eens afgelopen zijn, het geduld van het Gilde is op. De voorkeur van het Gilde gaat uit naar het met assistentie van een beedigd persoon vervolgen van beunhazen en ze te bekeuren met een boete van 25 gulden in plaats van het oude bedrag van 6 gulden. Wie was Antje? Op 27 augustus 1699 werd Anna Jacoba Groenewout gedoopt in de Jacobikerk in Utrecht. Haar ouders waren Michiel Groenewout en Soetje van Vaack. Getuigen bij de doop waren Arnoldus en Elisabeth Groenewout, broer en zus van de vader. 27 Augustus viel volgens de Juliaanse kalender op een zondag, deze kalender werd in protestantse gebieden nog tot 1701 gebruikt. Daarna werd ook daar de Gregoriaanse kalender ingevoerd, meestal onder de naam ‘verbeterde Juliaanse Kalender’ Antje, zoals haar roepnaam werd, is nooit getrouwd geweest. Dat is op te maken uit de bijschrijving in het overlijdensregister ‘mondige vrijster’.2 Antje overleed circa 4 november 1775 (begrafenis op de 7e ) op de leeftijd van 76 jaar. Ze werd begraven met acht dragers. Ik probeer uit de gevonden archivalia het één en ander over Antje te reconstrueren. Testamenten Op 30 november 1753 maakte Antje bij notaris P.van Lent voor de eerste keer haar testament op. De legatarissen waren: • neef Arnoldus Groenewoud te Amsterdam: 400 gulden, • de Diaconie van de Nederduits Gereformeerde armen: 100 gulden, • Arend van de Cop, haar executeur-testamentair, te Utrecht: 100 gulden voor de ‘aan te wenden moeiten nopende ’t zelve executeurschap’ Tot haar enige en universele erfgenaam benoemt ze: • de al genoemde Arnoldus Groenewoud voor de helft, • Soetje Groenewoud, gehuwd met N.N.de Kruijf, eveneens te Amsterdam, voor de andere helft. Op 4 januari 1771 herroept ze het 17 jaar geleden opgestelde eerste testament. In haar nieuwe testament, nu ook weer bij notaris Van Lent gepasseerd, worden nu de volgende legaten vastgesteld: • neef Arnoldus Groenewoud wordt nu een bedrag van 300 gulden in het vooruitzicht gesteld, • nicht Johanna Elisabeth Groenewoud, minderjarige dochter van Michiel Groenewoud, haar neef en zoon van Arnoldus, broer van haar vader, in de Zuilenstraat: 100 gulden, (Arnoldus was notaris in Utrecht) • de Diaconie van de Nederduits Gereformeerde armen: 100 gulden. Ook thans benoemd ze tot haar enige en universele erfgenamen Arnoldus en Soetje Groenewoud, ieder voor de helft. Zij beiden zullen ook tot taak hebben de nalatenschap af te wikkelen. In beide testamenten uit Antje de wens ‘dat haar afgestorven lichaam een ordentelijke burger begrafenis zal moeten krijgen, die met vrij mantels en handschoenen zal moeten geschieden3.’ Nog andere actes betreffende Antje
2
Ongehuwde staat van een vrouw. Mondigheid : de toestand van mondig zijn, van niet meer onder voogdij staan. 3 Volgens de Terebinth: Een begrafenis die zonder uiterlijke kenmerken dient te geschieden. Destijds kon men aan de dracht van de doodgravers, koetsiers en dragers en de uitdossing van de koets zien om wat voor persoon het ging. Met vrije mantels en handschoenen kan het duiden op iemand die geen geloofsovertuiging had.
3
• 1 februari 1751 leent Antje aan Arend van de Cop, op dat moment schout van het Geijn, een bedrag van 1.350 gulden tegen 3½ % rente. De lening is wederzijds opeis- en losbaar met een opzeggingstermijn van drie maanden. • 10 februari 1751 verkoopt Antje aan Cornelia Maria de la Fontaine een recepis4 ter waarde van 1.000 gulden gesproten uit de Generaliteits Loterij, gestart op 10 juli 1749, welke ze op 30 oktober 1750 had gekocht. • op 31 juli 1758 machtigt Antje J.van Oosten te IJsselstein om een huis in de Borgstraat te verkopen aan N.N.de Groot voor een bedrag van 150 gulden. Arend van de Cop was als getuige aanwezig. • op 28 april 1773 machtigt Antje Mr Christiaan Frederik Huten, advokaat aan het Hof van Utrecht, om te procederen tegen Arend van de Cop, die dan in Tiel woont. • op 6 november 1775 werd in het sterfhuis van Antje op verzoek van Johanna Elisabeth Groenewoud door notaris Van Lent een eiken poortkastje en een vierkant eiken kabinet verzegeld. Het verzegelen vond plaats met behulp van het cachet van de notaris in rode lak.5 • daarna op 27 november 1775 vond, na controle of de de op 6 november geplaatste zegels nog intact waren, de ontzegeling plaats.
Utrechtse, zogenaamde poortkast, eiken en ebbenhout, onder de rechte kap twee stelpaneel deuren met half ronde togen en met leeuwen mascarons van houtsnijwerk, achter de deuren legplanken. De stijlen zijn gecanneleerd, in de voet een rechte onderregel twee laden. Afmeting, hoogte 188 cm, breedte 160 cm, diepte 70 cm. (17e eeuw)
Het Proces Op 16 november 1761 wendden de Dekens en Overlieden van het Chirurgijns gilde in Utrecht zich tot de Vroedschap. Want wat is het geval? Antje Groenwoudt, in de Donkerstraat, houdt zich ongeoorloofd bezig met het vervaardigen en verkopen van balsems6 en het genezen van wonden. Vooral het laatste is een doorn in het oog van de Chirurgijns, want dat is in strijd met een resolutie van de Vroedschap van 16 augustus 1728. De balsems waren eigenlijk een probleem voor het Apothekers gilde, maar dat heeft aan deze en dergelijke kwesties nauwelijks of geen aandacht gegeven. 7 Ze moet dus om herhaling te voorkomen de destijds vastgestelde boete van 25 gulden opgelegd krijgen.
4
overdraagbare kwitantie, bewijs van storting De afdruk in was, lak, leder, metaal enz. van een wapen, naamcijfer of ander teken tot waarmerk van oorsprong; zegel. 5
6
Benaming van verschillende welriekende harsen. Balsem is den naam van een welrieckende vochticheit, naa de welcke alle goede salven, ende olien, die eenige sonderlinge cracht heb-
ben om de wonden toe te heelen, oock Balsemen gheheeten worden, DODON. 1476 b [ed. 1608]. Verder als benaming voor allerlei welriekende, geneeskrachtige zalven. In stede van desen oprechten Balsem, hebben sommige gheleerde verscheiden wondt-olien wt veelderhande cruiden ghetrocken ende ghemaact, DODON. 1477 b [ed. 1608]. Om te leeren, hoemen alle Balsemen der Const sal distileren, die van grooter door dringhender kracht zijn, PH. HERMANNI, Distillierb. 95 . Zamengestelde balsem is een Compositie, dienende tot een geneesmiddel, of om op wonden te leggen, of om door den lieffelijken reuk te verkwikken, CHOMEL 131 a (WNT) 7 Zo leerde althans het doornemen van de inv.nrs 108, 119 en 121 van het Apoth.Gilde nr. 708-1
4
Het Gilde beklaagt zich er over dat ze na verhoor door het Gerecht op 8 augustus 1761 slechts een boete van 6 gulden heeft gekregen. Hoewel het Gilde had verwacht dat Antje Groenewoudt de boete van 6 gulden wel zou betalen en zich daarna van haar ongeoorloofde handel en wandel zou distancieren, heeft zij integendeel op 10 augustus 1761 een rekest bij de Vroedschap ingediend. In dat rekest legt ze de nadruk op haar goede werken en de goede resultaten bij het toepassen van haar balsems. Dat probeert ze aan te tonen met een flink aantal getuigen verklaringen waaruit de wonderbaarlijke werking van haar balsems blijkt. Daar blijft het niet bij, ons gilde in het algemeen, maar de ondergetekenden in ’t bijzonder, worden door haar belasterd. Na onderzoek is ons gebleken dat van de bijgevoegde attestaties er een groot aantal vals en onwaar zijn en alleen maar opgesteld om Antje Groenwoudt in haar ongeoorloofde handel en wandel te stijven. Hier kunnen we ons wel iets bij voorstellen: alle attestaties zijn met hetzelfde handschrift geschreven, alleen de ondertekening kan op authenciteit wijzen. Wij denken dat het raadzaam is het rekest en de verklaringen in handen te stellen van de stads doctoren om hen uit te laten zoeken of de door Antje geproduceerde verklaringen wel zo eerlijk zijn en of ze integendeel tot de conclusie komen dat de verhalen van Antje en anderen over haar balsem, ‘beuzelpraatjes’ zijn. En mocht er al eens enige waarheid schuilen in één of meer van haar verklaringen, dan is het toch altijd nog zo dat de handelwijze van Antje strijdig is met de ordonnantie van 16 augustus 1728. Hoogachtend, G.BOSCH, L.VAN DIDEN, J.BUIJN. L.VAN LOENEN, J.SJORIE, J.VAN LANCKOM, NOTARIS ‘Dekenen zijn door den Weled. hooft officier en door Haar Ed. Grootachtbare Heer Borgemeester gecontinueert’ (1761)8 Het verzoekschrift van de Procureur van Antje Weledele Groot Achtbare Heren, U hebt op 10 augustus j.l. een copie van het rekest dat door Antje Groenewoudt bij het Chirurgijns gilde is ingediend ontvangen. Zij verzoekt daarin, omdat ze door ouderdomskwalen niet meer in staat is een kinderschool te houden, toestemming haar balsems ter genezing van allerlei wonden, ongemakken, ja zelfs van verouderde kwalen, te mogen verkopen. Op 6 juni 1746 vraagt het bestuur van de R.K.Aalmoezenierskamer (van paterszijde staat er toegevoegd), toestemming een door hen van de gezusters Maria, Cornelia en Catharina Braconier gekocht pand aan de Donkerstraat in te richten en gebruiken als een ‘armkinderhuis’. Op dezelfde dag beslist de vroedschap positief op dit verzoek op voorwaarde dat de kinderen ‘sonder processie gewijse zigh in alle stilte en modestie naar de kerk begeven’. Dit pand betreft het zogenaamde Zoudenbalch huis. Ik acht het mogelijk dat Antje geassisteerd heeft in de ‘kinderschool’.9 Als haar Procureur heb ik ter aanvulling van haar verzoek, een Memorie, opgesteld. Ik wil daarmee de gegrondheid van haar verzoek ondersteunen Tevens heb ik ter staving van haar beweringen 8 9
HUA, toegang 708-1 (Gilden), inv.nr.104 HUA, toegang 702-1, inv.nr. 718 + Vroedschapsresolutie van 6-6-1746
5
een aantal attestaties van genezen patienten bijgevoegd. Deze verklaringen kunnen ten allen tijde, indien nodig, met een eed bekrachtigd worden. De balsems van Antje Groenewoud blijken een zegenrijke uitwerking te hebben en volkomen genezing te bewerken, terwijl de lijders voordien zonder merkbaar resultaat onder behandeling van Chirurgijns geweest. Dekens en Overlieden van het Chirurgijns Gilde hebben u op 5 oktober j.l. een Rekest aangeboden, waar aan is toegevoegd een advies van de Gecommitteerden van het Chirurgijns Gilde. Zij hebben de eer u te rapporteren dat na verschillende gesprekken met de Overlieden van het Chirurgijns Gilde en ondergetekende (Hoevenaar, die Antje Groenewoud vertegenwoordigt omdat ze sedert twaalf jaar niet in staat was uit te gaan) verzocht is om er binnen drie weken op te reageren. Hun reactie beperkt zich tot het verwijzen naar de Resolutie van 16 augustus 1728, waarin het aan alle beunhazen, onvrije meesters en iedereen buiten het Chirurgijns Gilde, verboden wordt op wat voor manier ook het Gilde tekort te doen. Die Resolutie is de Gecommitteerden in dit verband niet relevant voor gekomen, want of Antje wel onder de termen van deze Resolutie valt is maar de vraag, omdat zij eigenlijk tegen beunhazen c.s. is gericht, terwijl het prepareren van balsems een zaak is van het Apothekers Gilde. Antje Groenewoud heeft de strikte letter van deze Resolutie overtreden en is onbevoegd om balsems te bereiden, te verkopen of toe te passen, maar wanneer de billijkheid eist dat een al te strikte uitleg van een Resolutie tot nadeel van het algemeen belang leidt, dan zou de Vroedschap volgens de haar verleende macht, soepel kunnen optreden. Te meer daar er verschillende voorbeelden voorhanden zijn als van het Klopje10 van Schaik, Visser, de Kleefse Kloppen of Bagijnen, Gerrit van Oostrum en nog anderen, die wel (meestal) toestemming verkregen hun zalven te mogen verkopen. Klopjes, ook wel kwezels genoemd, waren géén kloosterlingen die de geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede moesten afleggen, maar ook géén leken. Hoewel klopjes wel vaak een particuliere belofte, een zogenaamde vota privata, aflegden voor een biechtvader of prior. Maar ook zonder die belofte leefden de klopjes onder de gehoorzaamheid van de prior of als ze in grote groepen leefden, een moeder-overste. Ze zorgden voor hun eigen levensonderhoud, maar behielden zeggenschap over hun eventuele vermogen, maar soberheid stond voorop. Meestal leefden ze in groepjes van 2-3 bijelkaar. Sommigen dienden in de kerk als kosterse, anderen doen de een of andere nering, weer anderen houden scholen voor jonge kinderen. Veel priesters schakelden de hulp van deze vrouwen in bij de opbouw van hun staties of parochies. Klopjes waren dikwijls betrokken bij het geloofsonderricht aan katholieke kinderen en ook verleenden zij hulp en begeleiding aan zieken en stervenden. Klopjes brachten daarnaast veel geld in voor de kerk. Zij schonken vaak kostbare voorwerpen of maakten kerkelijke gewaden voor de statie of parochie.11 10
klop of ook wel kwezel: katholieke vrouwen, die, zonder in een klooster te treden, in ongehuwde staat en volgens bepaalde regels een leven ten dienste van haar kerk en godsdienst wensten te leiden. Genoemd in verband met haar devootheid, stemmige kleeding, ongeneigdheid tot het huwelijk, enz. Andere benamingen : bagijn, geestelijke dochters, Jesuitersen 11 Dr.E.E.A.J.M.Theissing, Over Klopjes en Kwezels, Utrecht 1935, 1
6
Nog gezwegen van kwakzalvers en ander vreemde meesters die geen vergunning hadden, zoals Hilmer, Taylor, Wincel, Ali, die van tijd tot tijd hun medicamenten en balsems kwamen verkopen terwijl ze ook nog operaties uitvoerden. Zoveel te meer is dan het verzoek van Antje Groenewoud te billijken omdat zij op een loffelijke manier haar medeburgers van nut is, de stad Utrecht niet tot last is omdat ze op een eerlijke manier probeert in haar levensonderhoud te voorzien. Daarom, en om de aangehaalde voorbeelden, zijn de Gecommitteerden eenparig van mening, dat Antje Groenewoud toestemming zou moeten krijgen haar balsems te prepareren, verkopen en appliceren, op voorwaarde 1. dat ze er niet op uitgaat om zieken te bezoeken en verbanden aan te brengen, 2. de armen en bedeelden om niet helpt, 3. jaarlijks aan het Chirurgijns Gilde 1 zilveren ducaton afdraagt. POGINGEN VAN KWAKZALVERS, ZOWEL GENOEMD IN HET VERWEER VAN ANTJE ALS IN ANDERE MET NAAM EN VINDPLAATS GENOEMDE STUKKEN, HUN ACTIVITEITEN TE ONTPLOOIEN. UTRECHT Hendrik Berenburgh (1740) In de februari 1740 vergadert het College Medici enkele malen over een verzoek van Hendrik die toestemming vraagt zijn zalf en tandpoeder te mogen verkopen. Men vindt dat dit eigenlijk een zaak is voor het Apothekers Gilde, maar omdat het toch eigenlijk niet de moeite waard is er al te veel drukte over te maken, besluit men het toch binnenshuis te houden en besluiten de stadsdoctoren Hendrik géén toestemming te geven, in overeenstemming met de eerder vastgestelde resoluties.12 Willemina van Koebergen (1740) In september 1740 dient Willemina, die zegt te wonen aan de Oostzijde van de Lange Nieuwstraat, een verzoek in voor toestemming tot het maken en verkopen van een brandzalf. Deze brandzalf is volgens haar zeggen geschikt voor de genezing van ‘velerlei kwalen, kwetsuren en ongemakken’. Willemina woonde in het zelfde huis als Cornelia van Schaijck van wie ze de kunst heeft afgekeken. Cornelia en haar voorgangsters hadden sinds immemoriale tijden deze zalf zonder belet gemaakt en verkocht. Op 18 april 1735 vermaakt genoemde Cornelia, hoogbejaerde geestelijke dogter, in een Codicil bij het al op 28 februari 1712 gemaakte Testament, de inventaris van haar winkel en suikerbakkerij13 bestaande uit winkelwaren, planken, tonnen, tobben, glazen, flessen, schalen, gewichten, trommels etc., aan Willemina.14 Nu Cornelia is overleden15 en is gebleken dat het Apothekers Gilde geen problemen heeft gemaakt, wendt ze zich voor legalisering tot de Vroedschap. De Vroedschap reageert op 10 oktober 1740 aanvankelijk afwijzend. Maar na rapportage door het Chirurgijnsgilde twee maanden later, kreeg ze toch nog permissie ‘ten nutte van ’t gemeen te haaren huyze te maken en verkopen de vanouds bekende brandsalve, voorheen door het klopje Cornelia van Schaik uytgevonden en geappliceerd’16 Opmerking: In het verweer van Antje wordt een ‘Klopje van Schaik’ genoemd, hiermee is de hierbovengenoemde Cornelia van Schaijck bedoeld. (Willemina en Cornelia waren nichten.) 12
UA toegang 703-a-7, inv.nr. 144-1 fabricage van suikerwerk 14 UA, not.archief U 160-a12-76 15 28 april 1735. Als haar adres wordt vermeld: Lange Nieuwstraat Oostzijde, omtrent de Romenburgerstraat, ook wel genoemd Rodenburgerstraat, thans Hamburgerstraat. Cornelia wordt begraven met 12 dragers en 16 el gescheurd laken. De Rodenburgerstraat is vernoemd naar het Huis Rodenburg (ca 1200) ter hoogte van (thans) Oudegracht 218 16 Vroedschapdresolutie van 12-12-1740 13
7
Gerrit Henrikse van Oostrum (1741) Gerrit kreeg in oktober 1741, samen met zijn vrouw, Johanna van Wel, waar hij op 21 juni 1738 mee gehuwd was, met dispensatie van het Apothekersgilde, toestemming om ‘te haren huyze en op geen andere plaatsen, ten dienste van ’t gemeen te maken en verkopen de vanouds gereputeerde brandzalf, door ’t klopje Cornelia van Schaijk uytgevonden en geappliceerd, mits dat door haar geene verbanden, strijdig tegen de voornoemde gilde ordonnantie worden gedaan’17 Henrik, de vader van Gerrit was gehuwd met Stijntje van Schaijck, terwijl Johanna van Wel een nicht was van Willemina van Koebergen. Gijsbert van Claveren (1742) Gijsbert was al wat ouder, hij was op 23 februari 1712 gehuwd met Johanna Margrieta de Ridder, toen hij in november 1742 toestemming vroeg zijn zalf te mogen bereiden en verkopen. Ze woonden op het Buurkerkhof, Antje moet het echtpaar gekend hebben. Die toestemming krijgt hij op 18 november 1742, op voorwaarde dat hij zijn zalf buiten de stad verkoopt en de onvermogenden om niet helpt.18 Valentijn Rothermel (Rot) (1742) Valentijn is een ambulante oculist en operateur en op dat moment woonachtig in Dordrecht. Vanuit Amsterdam verzoekt hij op 12 november om ook in Utrecht ‘sijne operatien te doen vooral aan de oogen, dat hij ook door eenige menschen binnen deese stadt woonachtigh is versogt omme alhier operatien aan de oogen te komen doe, dat hij wel geneegen is sigh daar toe te laaten employeeren (gelijck sijn schoonvader Schouwerman voorheenen gedaan heeft) als hij daar toe voor eenigen tijdt langh permissie mogte verwerven, en sigh met een kleyn theater aan het gemeen te mogen bekent maken en recommandeeren’. Hij krijgt permissie ‘desselfs conste alhier te mogen exerceren, mits zig regulerende na den Chirurgijn gildt ordonnantie en met geen theater19 voor te staan, dan alleenlijk op den zatur- ofte ordinaris marktdagen’. 20 Het kost hem wel een bijdrage van 5 gulden aan het Gilde. In 1738 was hij werkzaam in Haarlem, samen met Johan Daniel Schouwerman, zijn schoonvader, die overigens al in 1717 genoemd is in het Utrechtse Resolutieboek. (zie ook 1767: zijn zoon Jan Daniel Rothermel) In 1745 was hij actief in Groningen21 Jacobus van Eck (1742) In november 1742 komen er klachten over Van Eck via collega Jacobus Spruijt binnen. Het blijkt niet waar te zijn dat van Eck onder collega Adriaan van Roomen werkte (schuilde), dus moet van Eck maar eens aan de tand gevoeld worden. Op de 19e, klokke half zeven, verschijnt hij voor de Overlieden. Hij ontkent niet dat hij inderdaad buiten de Weerdpoort met medische handelingen bezig is geweest. Hij was van mening dat dat wel was toegestaan omdat hij ‘meester ten platte lande was’. Hem werd te verstaan gegeven dat de regels van het Gilde binnen de gehele Vrijheid van de stad Utrecht gelden. Hij belooft vervolgens voortaan de heelkunst niet meer te beoefenen. Hij bedankt zelfs voor de waarschuwing, mocht hij ooit in de toekomst in herhaling vallen, dan zal hij zich gewillig aan de strenge wetten overgeven. Frans Diepenbroek (1742, 1746 & 1750) December 1742 wordt de Beul door Deken Leonard van Diden voor het gerecht geroepen wegens het verbinden en behandelen van een patient met een fractura ossis femoris (dijbeenbreuk) terwijl hij onder behandeling van Van Diden was. Hem werd vervolgens de boete opgelegd. Daarop ver17
Vroedschapdresolutie van 2-10-1741 Vroedschapsresolutie van 18-11-1742, folio 27 verso 19 Theater: toneel. Ook wel toegepast op een verhoging op een markt enz. , waarop b.v. een kwakzalver zijn werk verricht; m.a.w. hij mag geen reklame maken 20 Vroedschapsresolutie van 27-11-1742 21 Grenzen van genezing, Willem de Blécourt, Willem Frijhoff, Marijke Gijswijt-Hofstra, 137 18
8
zocht Diepenbroek toestemming om voortaan fracturen en breuken te mogen behandelen. Ook zijn voorgangers zouden dat recht gehad hebben. Ook zijn collega’s in andere steden hebben die vrijheid. Helaas voor de beul, de Overlieden kunnen aantonen dat zijn voorgangers dat recht niet hadden, sterker nog, zelfs diverse malen beboet zijn wegens overtreding van de regels. In december 1746 wordt ‘de beul’ opnieuw beboet wegens het zonder toestemming uitoefenen van chirurgische handelingen. Op het herhaald verzoek van scherprechter Diepenbroek, chirurgische handelingen te mogen practiseren, wordt negatief beslist.22 In februari 1750 brutaliseert Van Diepenbroek het Chirurgijns Gilde door twee rekeningen te sturen voor het behandelen van Jan Schaap en Van Aelst ter grootte van resp. 65 en 32 gulden. Voor deze keer zal hem geen boete worden opgelegd, mits hij zich voortaan afzijdig houdt van medische handelingen. Over betaling van de twee rekeningen wordt niet gesproken! Franz Hinrich Christopher Diepenbrock, geboren in Eldagsen (Duitsland) in 1707 en overleden te Utrecht op 17 augustus 1774, was in 1739 in Utrecht gehuwd met Elisabeth van Anholt, ook een familie van scherprechters. Frans volgde zijn vader, Johan Conrad, op die tot zijn overlijden in 1736 het beroep van scherprechter uitoefende. Frans legde op 27 november 1736 de eed af in voor de Raad van het Hof van Utrecht en was daarmee benoemd tot scherprechter in Utrecht. Zijn eed luidde: ‘Ick beloove en sweere, dat ik de heeren Presideerende en Raden van den Hove Provinciaal van Utrecht, alle gehoorsaemheid en respect bewijsen zal, dat ik niet zal reveleeren of openbaren, het geene ik onder het examen van gevangenen zal hooren, en mij voorts quijten als een goed en getrouw Scherprechter schuldig is en behoort te doen’. Zijn aanvangstractement bedroeg 100 gulden, te veel om van honger om te komen. Hij vroeg dan ook al snel na zijn aantreden verhoging tot 200 gulden. Dat verzoek werd nog in december 1736 door het Hof gehonoreerd. Frans werd in 1771 op eigen verzoek ontheven van zijn taken en opgevolgd door George Karius.23 Scherprechters hielden zich wel vaker met medische zaken bezig. Daar is een mooi voorbeeld van te vinden in een overeenkomst d.d. 12 januari 1726. Daarin verbindt scherprechter Hans Jurriaan Diefenbroek zich om een zekere Jan de Banck uit Ingen, die dankzij een valpartij een ontwrichte heup heeft opgelopen, weer aan het lopen te krijgen, al was het maar met behulp van een stok of rotting. Als het lukt krijgt Diefenbroek 125 gulden.24 In Arnhem was het in 1643 aan de beul toegestaan, nadat hij tot tevredenheid door de stadsdoctoren was geexamineerd, de chirurgie te practiseren, echter zonder een precedent te scheppen voor zijn opvolgers.25 Mijns inziens mankeert er het één en ander aan de naam van de genoemde scherprechter. In de overeenkomst staat duidelijk ‘scherprechter alhier’. Dat betekent dat hij of Johan Conrad Diepenbroek moet zijn of dat hij niet de vaste scherprechter van Utrecht was en dan Hans Jurriaan Snijder heette die gehuwd met Sophia Charlotte Diepenbrock, een zuster van Frans. Het beroep van scherprechter ging heel vaak over van vader op zoon, zoals ook te zien is bij de familie Diepenbrock. Jan van Swol (1744, 1755, 1764 & 1765) Jan is een recidivist. Hij is de enige, buiten Taylor en Hilmer die over een vrij lange periode telkens weer opduikt in de beschikbare stukken. Op 23 oktober 1744 wordt hij voor het eerst veroordeeld 22
Vroedschapsresolutie van 7-9-1750, folio 261 verso Hof van Utrecht, 239-1, inv.nr.9-11 (Memoriaalboek) 24 UA, hypotheken U129a8-31 25 M.A.van Andel in Chirurgijns, Vrije meesters, Beunhazen en Kwakzalvers, 2e druk, Amsterdam (1946), 169 23
9
tot de boete van 25 gulden. Kennelijk is hij werkzaam als leerling of knecht, want hem wordt aanbevolen de ‘proef’ te doen. Wil hij niet luisteren dan wordt hij ‘bij de kop gevat’ en op Huize Hasenbergh ingesloten. Van dat luisteren en de proef afleggen komt niet veel terecht want op 13 september 1755 gaat hij weer in de fout. Hij wordt in die maand driemaal gedaagd, maar weigert te verschijnen. Daarop wordt hij wederom veroordeeld tot betaling van de boete. Opnieuw wordt hij genoemd op 25 maart 1764, betrapt op scheren. De boete wordt opgelegd; invordering zal eventueel gerechtelijk geschieden. Op 30 april 1765 verschijnt Jan voor het Collegium. Op de vraag waarom hij de opgelegde boete van 25 gulden niet betaalt, antwoord hij: ‘dat hij dat niet en hadt om te betaelen’. Dat wordt niet geaccepteerd en dus gaat de vordering op 2 mei naar de deurwaarder. Voor het gerecht gebracht wordt hij opnieuw veroordeeld tot betaling van de boete, op straffe van gijzeling in Huize Hasenbergh’. Jan is de enige die werd bedreigd met gijzeling in Huize Hasenberg, dat deel uitmaakte van het toenmalige stadhuis. In de kelders( ?) werd logies aangeboden aan schuldenaren. Van Brussel en vrouw Krassenbergh (1746) Op 2 mei 1746 wenden de Dekens en Overlieden van het Collegium Chirurgicum zich tot de Vroedschap met opnieuw een klacht over het optreden van ‘onkundige en baetsugtigtige’ personen die de ellendige lijders in doodsgevaar brengen die dan vervolgens met grote moeiten, kosten en beschadiging van hun gezondheid gered moeten worden. Nu zijn het Van Brussel en Vrouw Krassenbergh die zich niet blijken te schamen om zich met behulp van leugens en vreemde hulpmiddelen een dekmantel te verschaffen om de edele geneeskunde en haar beoefenaars de voet dwars te zitten. Van Brussel wordt op 18 december beboet. Jacobus (Cornelis26) van Cleef (1746, 1748 & 1749) Jacobus beoefende voortijdig, ongekwalificeerd, de chirurgie. Terecht werd hij daarvoor in december 1746 beboet. Hij was toen al wel als leerling of knecht bij Mr Chirurgijn Theodorus de Rooy werkzaam. Jacobus had in tegenstelling tot Johannes Bonenbacker, die ongeveer 50 jaar eerder bij Meester Chirurgijn Van Rijdt, zoals gebruikelijk werkzaam en in de kost was, en daar zeer slecht terecht kwam, in huize De Rooy de liefde van zijn leven gevonden in de persoon van Suzanne de Rooy. Op 13 november 1747 komen er weer klachten over hem binnen. Hem wordt aangeraden z.s.m. afspraken te maken voor het afleggen van de meesterproef. In de maand juni 1748 ging Jacobus weer in de fout, hij toonde ook zijn weerspannige karakter door, ondanks het tweemaal dagen voor het gerecht, niet te verschijnen. Misschien wel aangespoord door zijn a.s. schoonvader, in ieder geval niet afgeremd. Kort daarna, op 1 juli, verschijnt hij echter met zijn schoonmoeder Maria de Rooy namens haar echtgenoot voor het Collegium Chirurgicum. Zij beloven schriftelijk dat hij voor 1 oktober a.s. examen in de chirurgie zal afleggen. Op 14 januari 1749 heeft Jacobus dan eindelijk ‘tot groot genoegen’ zijn examen gedaan en is hij ‘met veel roem tot Meester in de Chirurgie’ bevorderd. Volgens een notariële acte blijkt Jacobus in 1785 nog steeds gehuwd te zijn met Suzanne de Rooy. Reinard (Wijnand27) Hellings (1747, 1748) Tegelijk met Van Cleef op 13 november 1747 wordt ook Hellings gewaarschuwd. De stadsbode Boomhof vertelt nog dat Hellings beloofde t.t.v. de bijeenkomst van het Collegium (6 uur) te komen om een afspraak voor de proef te maken. Hij verschijnt echter niet. Op 4 december verschijnt hij wel en maakt een afspraak voor de 18e of 19e december. Hij laat echter niets meer van zich horen. Samen met de hierboven genoemde Van Cleef wordt Hellings voor het gerecht gedaagd wegens het (voortijdig) uitoefenen van chirurgische activiteiten. 26
beide voornamen worden door elkaar gebruikt, er was wel een Cornelis van C., lid van de Utrechtse Vroedschap sinds 1745 27 beide voornamen worden tegelijkertijd gebruikt
10
Eerst op 27 november 1748 maken zowel Van Cleef als Hellings serieuze afspraken met het Collegium. Hellings heeft op 24 januari 1749 met goed gevolg examen voor heelmeester afgelegd. Joseph Hilmer (1748) De Pruisische Hofraad, Professor en Doctor Hilmer, arriveert in oktober 1748 in Rotterdam. Dat wordt althans gemeld door het Collegium Chirurgicum aldaar. Deze heer maakt reclame met strooibiljetten, waarin hij beweert dat hij wonderbaarlijke kuren aan ogen, oren etc. in de meeste steden van Holland verricht heeft. En nu is hij van plan in Rotterdam aan het werk te gaan. Ook in dit geval beloven de woorden op de biljetten meer dan de practijk uitwijst. In Rotterdam zit men met de vraag of men met een gerust hart de lijdende mens wel aan deze man kan toevertrouwen. De Vroedschap denkt er daarom goed aan te doen advies te vragen aan de Colleges van Chirurgijnen in de steden waar hij actief is geweest. Hoe heeft Hilmer zich bijvoorbeeld in Utrecht gedragen? In de Utrechtsche Courant van 20 september 1748 staat een verslag over Hilmer: Utrecht den 15 September. ’t Is reeds zedert enigen tijd, dat men in de Duitsche nieuwspapieren met veel roem gewag heeft horen maken van de wonderbare Curen van den Heer Professor en Doctor Hilmer, Hofraed van zijne Koninglijke Majesteit van Pruissen, dog nog meer verwondert men zig thans bij zijne aanwezenheid alhier, dat hij beneffens andere zware gebreken, zo vele dove en blinde menschen cureert; ook zien dagelijks de Heren Doctoren en Chirurgijns, beneffens vele andere voorname personen met verwondering, dat hij in weinig minuten verscheiden blinden het gezicht wedergeeft. Die Heer staet eerstdaegs van hier over Leyden naer den Haag en vervolgens naer Londen te vertekken. Het Utrechtse Collegium Chirurgicum antwoordt per omgaande: ‘Mijne Heren en Konstgenoten, Dient tot antwoord op uw missive aangaande Hofraad Hilmer, dat hij hier ter stede velen heeft geopereerd en dat wij wel durven zeggen dat hij in het draineren28 een vaste en stoute29 handt heeft en de operaties zeer goed doet, maar toont wel als alle kwakzalvers een grote geldzucht. Zonder onderscheid behandelt hij de cataracten, zonder te onderzoeken of deze wel rijp is of niet, noch of de lijder de operatie wel aankan. Na het opereren moet de patient met gefatigeerde ogen alle objecten bekijken, ja zelfs lezen, hetgeen niets dan beschadigingen moet veroorzaken. Tot heden zien we weinig genezingen of mensen die van hun blindheid zijn genezen. Wat zijn behandeling van doofheid betreft, hij geeft de patient zonder nader onderzoek een pakje fijn gestampte kruiden om te roken, maar we weten niet of dat wel geholpen heeft. Vallende ziekten worden door hem behandeld met een middel waarvan we weten dat het tot nu toe niet heeft geholpen. Hij heeft het Gilde de gebruikelijke bijdrage betaald. Wij hopen hiermee aan uw wens te hebben voldaan terwijl we er niet aan twijfelen of u zult ons indien nodig op de hoogte brengen.’ kwakzalversbriefje van Hilmer 28
drainage, draineren, afvoeren van vloeistoffen uit wonden of holten door hierin glazen, metalen of gummi drains of draineerbuisjes te leggen, zodat de zich vormende afscheidingsproducten (vnl. etter of bloed) uit het lichaam kunnen worden verwijderd, COËLHO, Zakwdb. d. Geneesk. [1953]. 29 meesterlijk
11
In de ’s Gravenhaegse (Vrijdagse) Courant van 24 december 1751 staat een wel heel merkwaardig verhaal over Hilmer: INGEMERLAND, Petersburg den 30 November. In de voorleede week is de Heer Hilmer, Pruisische Oculist, op ordre van het Hof, in zijn Logement gearresteerd, en aen het zelve een sterke Wagt gesteld, zijnde zulks om de volgende reedenen geschied, namentlijk, dat die Oculist de Wetten van het Collegie der Doctoren overtreeden had, volgens de welke hij, alvorens zijne Operatien te beginnen, een Examen had moeten ondergaen, en blijken van zijn bequaemheyd geven aen Personen, die zig in het Hospitael bevonden, en aen het gezigt geincommodeert waeren, waer na men, volgens de uytwerking van zijne kuren, hem zoude toegestaen of verboden hebben, om publicque Operatien te doen. Dat ingevolge dezelve Wetten het aen niemand vrijstaet, en voornamentlijk aen Vreemdelingen, om Recepten te geeven of Medicamenten te verkrijgen, voor en aleer zij daer van ’t Collegie der Doctoren permissie bekomen hebben. Dat de voorn. Hilmer van ’t bovengen. niet onkundig was als men hem zulks intijds had laten aenzeggen. Dat hij zig egter niet heeft ontzien, om aen lieden, die eenige letzel aen de oogen hadden, zijne operatie te doen, en aen dezelve medicamenten te geven, dat onder voorwendsel, dat hij haer vliezen van de oogen had gezet, en dat zij nu binne eenige uuren zoude kunnen zien, hij zig zeer rijkelijk had doen betaelen, maer dat die lieden in tegendeel van tijd tot tijd slimmer waeren geworden, en een bijna onverdragelijke pijn uytstonden. Dat het derhalven regt zijnde zijn geweest, dat aen de Lijders hun geld wierd terug gegeeven, maer dat hij Hilmer zulks egter had gewijgert, en ’t Hof zig dus verpligt gevonden om hem in arrest te neemen, Peter-Paul Chaudron (Leiden): De Oculist Joseph Hilmer in de Lage landen. In de 18e eeuw verschenen er in geheel Europa verschillende zwervende genezers op het toneel. Menige bron verschaft gegevens over steensnijders, kwakzalvers en andere charlatans, zoals ze in het algemeen worden genoemd. Er waren talrijke therapeuten die omdat ze heen en weer trokken buiten de gevestigde maatschappij stonden, maar toch net zo gespecialiseerd waren als de wel gevestigde medici. Naast verkopers van poeders en pillen waren er specialisten, onder hen ook oogmeesters (oculisten). Een van de vele oculisten of staar-operateuren was Joseph Hilmer, Hofraad, Professor en Medicinae Doktor. Deze Joseph Hilmer, Hof-oogarts van Frederik de Grote, trok gedurende de 2e helft van de 18e eeuw door heel Europa. Gedurende zijn omzwervingen kwam hij bewijsbaar driemaal in de Republiek: in 1748, 1768 (toen hij snel weer verdween) en in 1770/1771. Ruw geschat behandelde hij gedurende zijn verblijf in de tijd van vijf maanden ongeveer 30 patienten per dag. Dikwijls had hij meer of minder geluk. Regelmatig werden patienten volledig blind na zijn behandeling, en precies die gevallen zijn bekend. In Holland waren er twee instanties verantwoordelijk voor het toezicht op het medisch gebeuren: het Chirurgijnsgilde en het Collegium Medicum. Dat laatste kende men alleen in Universiteitssteden als Leiden, Utrecht en Franeker.30 Daar is dan ook het meeste bronnenmateriaal met betrekking tot reizende Operateuren te vinden. Gevestigde medici zagen in Hilmer de pure kwakzalver, ze waagden zich echter niet zelf aan het behandelen van staar, omdat ze dat niet zo goed konden als oculisten. Hilmer verzocht de instanties om toestemming zijn praktijk uit te mogen oefenen, en meestal kreeg hij die ook.31 In Den Haag vraagt Hilmer in de maand september van het jaar 1770 voor de derde maal toestemming zijn praktijken te mogen uitoefenen. Het advies van de Stads Doctoren en het bestuur van het Chirurgijnsgilde luidt:’[..] (hem) onder limitatie zouden kunnen worden gepermitteert zijne operatien te doen, zoo hij geene andere als alleen op de oogen doed, en dat hem ten tweeden een tijd van een maand vergund mag worden [..] (en) zig in alle deelen na de Gildebrief gedraagende’ 30 31
maar ook in grote steden als Amsterdam en Den Haag P. Chaudron, F. Houttijnshof, 3 NL-2312 KP Leiden
12
Het geheugen van het Collegium Medicum en Chirurgicum is iets beter want men herinnerd zich nog zijn verblijf in 1748: ‘[..] met veel onbesonnenheid en ongeluk opererende, en daar over bij u door gemelde Collegie aangeklaagt sijnde, zeer verre gaande desobedientie aan de orders van u getoond, en met veel nadeel der ingeseetenen dese stad verlaaten heeft en dat de suppliant twee jaare (1768) geleeden hebbende weeten van u wederom permissie te verkrijgen, n.b. insgelijks van die permissie misbruyk gemaakt, allerhande quaalen met onbesonnenheid ondernoomen, veele pijnen en smerten veroorsaakt, en zeer weunig voordeel geeffectueerd, maar alleenlijk sijne beurse heeft zoeken te maaken [..] berichten dat aan suppliant desselfs versoek behoort te worden ontsegt.’ In Den Haag waagt hij zelfs nog een vierde poging, want in april 1774 dient hij opnieuw een verzoek in tijdelijk ‘als Doctor-Oculist te moogen fungeeren’. Het verzoek was vergezeld van een lovende attestatie van een medisch doctor en een deken van het Chirurgijns gilde van Dordrecht gedateerd februari 1773. John Taylor (1749) Advertenties zijn hem al voorgegaan: Taylor komt naar Utrecht om ook daar zijn operaties uit te voeren. Het College in Utrecht heeft een copie van een brief van 25 september 1749, die het zustercollege van Den Haag naar dat van Amsterdam zond over deze aangelegenheid met ongeveer de volgende inhoud: ‘Zijn manier van opereren is ons reeds in het begin zeer twijfelachtig voorgekomen. Ondertussen hebben wij informatie verzameld over zijn handelwijze. Het resultaat daarvan is dat wij ons verbazen over de onbeschaamdheid van Taylor. De onderzochte gevallen, te lang om hier te melden, zijn op verschillende wijzen, elk in hun soort, ellendig, en in tegenspraak met de inhoud van de advertenties.’ Het College in Utrecht zint op maatregelen. Men besluit Taylor bij zijn komst om zijn bul te vragen, laat hij maar aantonen dat hij tot Doctor in de Medicijnen is gepromoveerd! Taylor komt op 15 oktober naar Utrecht. In de UC van 15 oktober de aankondiging van zijn eerste ‘publieke les’: Dezen avond geeft dr.Taylor een publieke les over de anatomie van ’t oog ter presentie van een groot getal personen van distinctie, die zig aldaer bevinden zullen, zelfs de voornaemsten van de Stad. Die dr. blijft voornemens, zig zaturdag morgen van hier naer Utrecht te begeven, alwaer alle de arme lieden, welke zig dien avond in ’t oude Kasteel van Antwerpen32 vervoegen zullen, voor niet genezen zullen worden. De gemelde Dr. nodigt ook alle lieden van distinctie, aldaer zijn heerlijke Apparatus33 etc. te komen zien. De lijst der personen, die door denzelven Dr. weder bij haer gezicht gebragt zijn, ziet reeds het licht, en is te Utrecht bij den drukker dezer Courant te bekomen. UA, catalogusnummer 31702, datering 8/8/ 1896, Gezicht op de voorgevel van het hotel Het Oude kasteel van Antwerpen, thans Oudegracht 129 te Utrecht, (A.E.Grolman)
32 33
ligging westzijde Oude Gracht tussen Bakkersbrug en Jansbrug (nr.129) apparatus: uitrusting, manier van optreden
13
Niet eerder dan in de Utrechtsche Courant van de 27e wordt het volgende bericht geplaatst: Utrecht, den 26 October. Doctor Taylor doet bij dezen een iegelijk weten, dat hij op den 15 October 1749 van ’t Collegium Medicum der stad Utrecht ontfangen heeft, een acte van de volgende letterlijken inhoud: ‘Extract uit de Acta Decreta van het Collegie der Stads Doctoren te Utrecht. Den 15. October heeft den Heer John Taylor zijn Bul aan Stads Doctoren, daertoe behoorlijk geconvoceert en vergadert zijnde, vertoond, ten blijke dat zijn Ed. tot Doctor in de Medicijnen te Reims gepromoveert was; en heeft daerenboven aangetoond, dat in verscheide andere Collegien: als te Bazel, Keulen etc. als Doctor geadmitteert was; alsmede ook, dat zijn Ed. tot Oculist van zijn Groot-Brittannise Majesteit was aengestelt, etc. w.g. A.C.P.V.WACHENDORF, Decanus Colleg. Medic. h.t. Praes. ‘ Daaronder volgt nog de de cryptische mededeling: Waer door ieder onzijdig Lezer zal begrijpen, op welke maniere zij verpligt zijn aen te merken de Advertentie ten praejudicie34 van hem Doctor in de Leydse Courant van den 24. October, alsmede in de Amsterdamse Courant van den 25. dito gedaen. De Leydse Courant van 24 oktober meldde: Utrecht den 22 october. Het Collegium Medicum dezer stad doed bij dezen een iegelijk weeten, dat het zelve niets anders gedaan heeft, dan de bulle van den heer Taylor te examineeren, en dat het een volstrekte onwaarheid is, dat het voornoemde Collegie hem formeel als lidt van het zelve zoude aangenomen en hem daar van een publike acte ter hand gesteld hebben, Nomine Collegii Medici, A.Oortman J.Z. Want op de 22e had al het volgende bericht in deze krant gestaan: Utrecht den 16 October. Maandagavond deed de Heer Doctor Taylor een publieke Demonstratie der ontleding van het Oog ter presentie van ’t Collegie der Doctoren en Chirurgijns dezer stad, gelijk ook van verscheide Professoren en een groot getal lieden van den eersten rang; waerop dat Collegie gisteren, na de valiteit zijner Bullen, Patenten en Bewijzen gezien, onderzogt en erkent te hebben, den gemelden Doctor plechtig tot deszelfs Medelid aengenomen heeft. De Heer Taylor is voornemens, zig naer Leyden te begeven, zo tot ’t zelve einde als om aen ’t verlangen van verscheide personen te voldoen. ‘Ridder’ John Taylor (1703–1772) was de eerste van een reeks Engelse oculisten. Hoewel hij in het begin van zijn carriere toelating als oculist heeft verkregen is het duidelijk dat hij dat hij een groot talent bezat op het gebied van zelf verheerlijking. Door zich Chevalier en Koninklijke Ophthalmiater te noemen werd Taylor de door zich benoemde prive oogarts van Koning George II, de Paus en tal van Europese koninklijke families. Ook was hij een befaamde rokkenjager. Voorafgaande aan zijn chirurgische handelingen was hij gewoon een redevoering af te steken waarin hij zijn kwaliteiten uitvoerig voor het voetlicht bracht. Hij was gespecialiseerd in het behandelen van staar die hij in stukken brak. Dat het niet allemaal goed ging blijkt wel uit de behandeling die hij Georg Friedrich Händel (1752 in Londen) en Johann Sebastian Bach (maart-april 1751 in Leipzig) deed ondergaan. Bij beiden had de behandeling negatieve resultaten die voor complicaties zorgden en vervolgens zelfs tot het overlijden van Bach. Zelf heeft hij toegegeven dat in Zwitserland, waar hij ooit begon met zijn praktijken, honderden patiënten blind werden ten gevolge van zijn behandeling.
34
nadeel
14
Taylor reisde door Europa in een koets die met ogen was beschilderd. Zijn aankomst in een stad werd een aantal dagen tevoren geadverteerd met sensationele teksten die er voor moesten zorgen dat er veel belangstelling was voor zijn ‘kunsten’. Zijn truck bestond er in dat hij een kleine incisie maakte in het bindweefsel van het oog en het andere oog afdekte met een verband. De patiënt moest na de behandeling zijn ogen zeven dagen bedekt houden. Na het verstrijken van die tijd had hij meestal de stad verlaten! Hij stierf vergeten in 1772, de laatste jaren van zijn leven volledig blind. Wintz (1753) Mei 1753 brengt de preses van het Collegium verslag uit over deze persoon die zich uitgeeft voor ‘een Hongaarse doctor’. Hij woont op kamers in het Zilversteegje (thans Zilverstraat, een zijstraat van de Springweg). De Bode had hem aangezegd zich te onthouden van medisch handelen voor hij zijn promotie bul had getoond. Desondanks gaat Wintz door met het toedienen van gevaarlijke medicamenten tegen contante betaling. Er wordt geoordeeld dat ‘onze bode geassisteert door een stadsbode’ hem de wacht zullen aanzeggen. Een paar dagen later blijkt dat hij aan de bodes aan zijn huis had gezegd geen geld te hebben maar dat zijn patienten genezen waren en dat hij van mening was noch de doctoren, noch de chirurgijns schade te berokkenen. Besloten wordt de Hoofd Officier te verzoeken de boete desnoods bij executie te innen. Radeler (1755) Deze kwakzalver krijgt een waarschuwing van het Collegium Medicum zich te onthouden van medische activiteiten. Anders zal hem de bekende boete worden opgelegd. Hermanus Korles, Jan Timmerman, Berend Eijkenhof, Migiel Delman, Suerendonk en Emmelot (september en oktober 1755) Korles heeft bij Klaas Laros een aderlating gedaan en is beboet. Timmerman is door zijn hoge leeftijd verschoond van de boete, op voorwaarde dat hij zich voortaan afzijdig houdt van enig medisch handelen. Timmerman was al eerder beboet in juni 1748, toen speelde zijn leeftijd nog geen rol. Eijkenhof weigerde zijn deur te openen voor onderzoek naar zijn activiteiten. Hij wordt veroordeeld tot een boete van 6 gulden. Delman, Suerendonk en Emmelot worden wegens scheren alle drie beboet met 25 gulden. Delman gaat in 1765 weer in de fout en nwordt beboet met 6 gulden. Maximiliaan Collee (1757) Collee is betrapt op ‘raseeren en exerceeren der chirurgie’ en wordt beboet. Michel Baptist de Wincel (1759) In Den Haag dient De Wincel in mei 1759 het verzoek in om aldaar zijn oog operaties te mogen volvoeren. Hij geeft te kennen dat hij zich in het bijzonder heeft bezig gehouden met het ‘oefenen in het opereren der cataracten in de ogen door middel van de extractie der humeuren cristallina35‘ Bij het rekest bevindt zich een rapportage van de Stads Medicinae Doctoren en de Dekens en Hoofdmannen van het Chirurgijns Gilde waarin wordt verklaart dat: ‘dezelve de operatie van de cataracten door het uitneemen van de lens cristallina zeer handig en spoedig heeft geeffectueert, met dat gevolg, dat van de 9 perzoonen de operatie in 4, die in den Hage gebleeven zijn, en die wij hebben kunnen examineeren, van een gewenscht succes geweest is’ 35
Het kristallijne vocht, oudtijds een naam voor de kristallens in het oog. In dezelfden zin vindt men de kristallijne lens, het kristallijne lichaam (BERZELIUS-MULDER, Scheik. 6, 250 b). Verg. mnl. cristalinier. || Het cristalijne humeur, BATTUS, Ghebrek. d. Oog. 10. Het Gesicht werdt door de Crystalline vochtigheydt beschadight, als sijn blancke of heldere verwe grauw, ofte bruyn wert, V. BEVERW., Schat d. Onges. 2, 7 a. Het kristallyne vogt is een lighaam van eene middelmaatige hardheid, rond, aan beide zyden bol, ... Het wordt gemaakt van verscheide vliezen, V. MUSSCHENBROEK, Natuurk. 571.
15
Het bestuur van het Chirurgijns Gilde geeft dan ook de verzochte permissie, ‘mits zig gedragende naden inhoud van de Gildebrief’ 36 Van een verblijf in Utrecht is mij niets gebleken, het wordt wel gesuggereerd in het verweer van Antje. Ali (Turck) (1760?) In de Utrechtse archieven heb ik over deze figuur niets gevonden, wel in de Amsterdamse en Haagse. In een publicatie van Frank Huisman37staat iets vermeld over Ali Turck: ‘Doctor’ Ali maakte in de Opregte Nieuwe Groninger Courant van 25 en 29 juli 1760 ‘bekend dat hij verscheidene voornaame remedien heeft mede gebracht, waarvan hij alleen de enige bezitter is.’ Later gevolgd door attestaties van tevreden patienten waarin deze ‘verklaarden door hem te zijn genezen nadat ze jaren lang hadden gedoctort en gemedicineert.’ Truij Lakerveldt (1761) Op 29 juli 1761 wordt Truij ‘wegens ongeoorloofde practijk in de medicijnen’ beboet met de gebruikelijke 25 gulden. Aan haar huis gekomen horen de boden van het gilde en van de stad: ‘dat haar gansche imboel zoo veel niet waardig was’, en dat zij niet in staat is de genoemde som bij elkaar te brengen. Maar, belooft ze, in vervolg zal ze zich niet meer met medische zaken bezighouden. Helaas, naderhand blijkt ze toch weer bezig te zijn met het genezen van in- als uitwendige gebreken. Daarop wordt haar een dubbele boete van 50 gulden opgelegd. Maar geld heeft ze nog steeds niet. Er zit dus niets anders op dan het gerecht van deze kwestie op de hoogte te brengen. Pieter Desman, Adrianus van der Schagt en Pieter + Hendrik Bisset (maart 1764) Scheren vormde kennelijk een verleidelijke bijverdienste. In de jaren 1764 en 1765 zijn er diverse meldingen van beunhazen die denken uit het zicht van het Chirurgijns Gilde te blijven. Het zal ongetwijfeld wel een poosje goed gaan maar vroeg of laat worden ze toch betrapt, misschien wel na verklikt te zijn. Op één blad staan vier personen waarvan Desman heeft geschoren en de andere drie zich voortijdig met niet nader genoemde, voor het gilde nadelige, activiteiten bezig hielden. Voortijdig, want als ze binnen een halfjaar hun Meesterproeven met goed gevolg afleggen, wordt hun de boete kwijtgescholden. Op 28 februari 1765 wordt Adriaan van der Schagt aangezegd dat hij binnen 3 maanden zijn proef moet afleggen. Daar komt niets van terecht: een half jaar later blijkt hij buiten de stad bezig te zijn geweest, het wordt hem ten overvloede verboden anders wordt hij alsnog als beunhaas vervolgd. Jan Correlje (maart 1764) Jan heeft bekend een aantal scheerklanten te hebben bediend. Hij wordt beboet maar in verband met zijn hoge leeftijd mag hij de boete in vier termijnen betalen, mits hij zich niet met scheren bezig houdt. Gerrit de Koning (1765) Op 2 april 1765 verschijnt Gerrit voor de Overlieden. Ook hij kan het scheren niet laten. Hij komt een betalingsregeling overeen en belooft binnen één jaar Utrecht te verlaten en zich in een dorp te vestigen. Engelbertus Angenent (maart 1765) Leerling chirurgijn Engelbertus kon niet wachten tot zijn leertijd voorbij zou zijn. Hij werd namelijk in maart 1765 door Busmeester38 Wasman betrapt op scheren. Hem wordt wel de gebruikelijke 36
College Stadsdoktoren, 488-01 Grenzen van Genezing onder redactie van Willem de Blécourt, Willem Frijhoff en Marijke Gijswijt-Hofstra (Hilversum 1993), 148 38 Bewaarder van de bus, penningmeester. 37
16
boete opgelegd, maar als hij binnen een half jaar met succes de Meesterproef aflegt, dan hoeft hij slechts de helft van de boete te betalen. Niets meer van gevonden. Pieter Booden (1765) Deken Greeve en Busmeester Wasman betrappen Pieter op scheren. De boete zal hij in twee termijnen betalen. De eerste 12½ gulden binnen acht dagen, de andere helft na vier maanden. Hem wordt verder ‘expresselijk verboden’ het Gilde te benadelen. Pieter van der Sloot (1765) Op dinsdag 26 maart 1765 wordt Pieter ontboden voor het Collegium omdat hij afgelopen zaterdag in zijn woning is betrapt op het scheren van klanten. Omdat hij niet verschijnt en verder ook niet voor rede vatbaar is gebleken, wordt besloten hem gerechtelijk te vervolgen. Op 2 april verschijnt Pieter in een zeer ootmoedige stemming. Hij kan maar 3 gulden betalen. Over vier weken zal hij weer 3 gulden betalen en ondertussen uitzien naar een andere broodwinning. Pieter Baillet (1766) Pieter presteert maar ‘tamelijk’ tijdens het afleggen van zijn examen op 3 april. Toch laat men hem toe tot de professie van Meester Chirurgijn. Pieter heeft een gezin dat hij moet onderhouden en omdat men beducht is dat hij opnieuw gaat beunhazen ziet het Collegium zijn matig presteren door de vingers. Hij hield zich meest met aderlaten, zweren, inwendige kneuzingen en baardscheren bezig en dat mag hij nu met toestemming blijven doen, mits hij zich verder bekwaamt voor hij ‘zaken van belang’ onder handen mag nemen. (Lambertus?) Jonxis (1766) Op 3 april 1766 komt deze man aan de orde. Jonxis, niet gepromoveerd, houdt zich volgens de preses van het Collegium Medicum niettemin op met medische aangelegenheden. De bekende boete van 25 gulden weigert hij te betalen, omdat hij naar eigen zeggen de medische practijk niet beoefent. Deze ontkenning houdt hij hardnekkig vol, ondanks de opgeroepen getuigen. Uiteindelijk laat men hem los nadat Jonxis had verklaard ‘volgaarne’ de boete te willen betalen mocht hij op heterdaad betrapt worden. Ten Hal (1766) Pruikenmaker Ten Hal is mogelijk van mening dat bij het aanmeten van een pruik baard haren meteen mooi bijgeknipt kunnen worden. Helaas is dat Proefmeester van Lanckom niet ontgaan. Hem wordt dus de boete opgelegd. Het scheren blijkt uit de nood geboren, want hij verklaart niet te kunnen betalen. Voor deze keer wordt hem de boete kwijt gescholden mits hij zich niet meer dezelfde fout maakt. (Vroed)vrouw Haak (1767) Op 16 september 1767 wordt gerapporteerd dat een zekere vrouw genaamd Haak voor een ‘geringe stuiver’ de vroedkunde excerceerde. Het was niet goed gegaan onlangs bij een bevalling in de Koestraat. Eenparig is men van mening dat deze vrouw onder leiding van een erkende vroedvrouw zou moeten werken, men moet haar het alleen werken verbieden. Waarom kiezen vrouwen ‘in arbeid’ voor ongekwalificeerde hulp? Het Collegium is er zich zeker wel van bewust dat ‘onvermogenden buiten staat zijn om kundige vroedvrouwen tot haare assistentie te krijgen’. Maar dat heeft wel als gevolg dat zij ‘tot nadeel van zig zelven en van het kind deerlijk mishandelt worden’. Verbieden zal geen effect sorteren wegens de al genoemde armoede en omdat er in de ordonnantie betreffende de vroedvrouwen geen strafmaat wordt genoemd. Bovendien zijn van de vijf officieel aangestelde stads-vroedvrouwen, er twee zo oud dat ze niet meer in staat zijn hun beroep uit te oefenen. Ook de jaarlijkse vergoeding van 50 gulden, waarvoor onvermogenden gratis moeten worden geholpen, is te weinig om nieuwe vroedvrouwen te werven. Daarmee zijn de problemen natuurlijk niet uit de wereld. Op 19 oktober wordt Cornelis van Hees, doctor medicinae, geroepen bij een vrouw ‘in arbeid’. Hij trof daar tot zijn ergernis ook vrouw
17
Haak aan. Omdat ze daar als vroedvrouw bezig was heeft hij haar weggestuurd met de waarschuwing dat niet weer te doen voor en aleer ze haar examen heeft afgelegd. Van Hees heeft haar vervangen door vrouw Visser, een wel gediplomeerde vroedvrouw uit Leerdam, die genegen is zich hier in Utrecht te vestigen. Mocht vrouw Haak opnieuw betrapt worden dan moet de Vroedschap daarvan onmiddellijk in kennis gesteld worden. Jan Daniel Rothermel of Rodermel (1767) Over deze man is maar heel weinig te vinden. Wel is duidelijk geworden dat hij in Amsterdam samen met zijn broer Carel werkte en zich later in Dordrecht ophoudt als operateur-tandmeester. Vanuit Dordrecht vraagt hij in november 1767 toestemming om gedurende zes weken in Utrecht te mogen opereren. Die toestemming krijgt hij.39 Kennelijk houdt Rothermel geen rekening met de zes weken termijn, en gaat hij na afloop van die termijn gewoon door. In januari 1768 zorgt het Apothekers Gilde er namelijk voor dat hij een boete van 10½ gulden krijgt voor het zonder toestemming verkopen van medicijnen. Normaal is de boete 25 gulden maar de Commissarissen van het Gilde modereren dat bedrag naar 10½ gulden. Een ander levensteken komt uit Groningen: daar heeft hij zich eind jaren 1780 gevestigd aan de Poelestraat, maar hij was ook actief in Drente, met name in Hoogezand.40 (zie ook 1742: zijn vader Valentijn Rothermel) Thevenez (1770) Het Apothekers gilde doet in maart 1770 vergeefse pogingen deze heer, die in Utrecht buiten het gilde om medicijnen verkocht, te spreken te krijgen. De deurwaarder die zich aan zijn logement vervoegde, kreeg te horen dat hij inmiddels vertrokken was. Op 22 maart wordt besloten hem in ieder geval een boete op te leggen die hij bij eventuele terugkomst in Utrecht zou moeten betalen. In december van het zelfde jaar wordt hij toch weer in Utrecht gesignaleerd. De Busmeester van het gilde wordt met goed gevolg op hem afgestuurd want hij betaalde prompt de boete (2 ducaten41) BIJLAGE: Samenvatting van hierboven genoemde kwakzalvers en meesters. NAAM
JAAR
ACTIVITEITEN
Berenburgh
1740
Koebergen Oostrum Claveren Rothermel
1740 1741 1742 1742
Eck
1742
Diepenbroek
Brussel c.s.
1742 1746 1750 1744 1755 1764 1765 1746
zalf en tandpoeder brandzalf brandzalf zalf oculist & operateur medische handelen medische handelen
Cleef
1746
BIJZONDERHEDEN
TOESTE
VOORWAARDE
MMING
Swol
39
scheren
medische handelen medische
n Corn.v.Schaik Corn.v.Schaik ambulant
j j j j
mr op platteland
n
scherprechter
n
leerling/knecht
n
buiten Utrecht geen theater
n leerling (schoonzoon Mr
n
Vroedschaps resolutie van 9-11-1767 volgens W.Baron in ‘Het belang en de welvaart van alle ingezetenen, gezondheidszorg in de stad Groningen, 1800-1870’, Assen (2006) 41 De Hollandse dukaat had een waarde van ongeveer 5 gulden 40
18
Hilmer Taylor Wintz
1748 1749 1747 1748 1748 1749 1753
Radeler
1755
Korles Timmerman
1755 1755
Eijkenhof
1755
Delman Suerendonk Emmelot Collee Wincel Turck
1755 1755 1755 1757 1759 1760
Lakerveldt
1761
Desman Schagt Bisset Bisset Correlje Koning Angenent Booden Sloot Baillet
1764 1764 1764 1764 1764 1765 1765 1765 1765 1766
Ten Hal Jonxis
1766 1766
Haak Rothermel
1767 1767
Thevenez
1770
Hellings
handelen
Chir. De Rooy)
medische handelen oculist oculist medische handelen medische handelen aderlaten medische handelen medische handelen scheren scheren scheren scheren oculist medische handelen medische handelen scheren scheren scheren scheren scheren scheren scheren scheren scheren medisch handelen scheren medisch handelen vroedvrouw operateur & tandmeester verkoop medicijnen
leerling/knecht
n
ambulant ambulant ambulant (Hongaarse dokter)
j j n n n n n
ambulant ambulant
n n n n j j n
matig examen
n n n n n n n n n j
pruikenmaker ontkend
n n
niet zelfstandig optreden ambulant
n j
ambulant
n
zal zich buiten U. vestigen leerling
DEN BOSCH42 In het Stadsarchief van Den Bosch is in de boeken van het Chirurgijnsgilde over opdringerige kwakzalvers en meesters weinig genoteerd.
42
Archief Ambachtsgilden, inv.nr. 343
19
Het enige stuk in dit verband van belang is het volgende dat weer geeft dat de barbiers vanaf 1745 geen deel meer uitmaken van het gilde maar wel toestemming voor het uitoefenen van hun activiteiten en natuurlijk jaarlijks een bijdrage schuldig zijn. De aanleiding is het volgende: In 1745 vraagt Antoni Admiraal toestemming te mogen scheren. Dit zou toegestaan kunnen worden mits de contributie aan het gilde wordt betaald. Maar de heren hebben het Charter van 9 juni 1553 er nog eens op nagekeken. In dat stuk staat dat raseren en barbieren onderdeel is van de werkzaamheden van de Chirurgijn. Maar zou het niet handiger zijn personen die zich alleen op scheren willen toeleggen en daarvan willen bestaan, af te zonderen van het gilde. Nu moeten ze vaak een ‘telle quelle’ 43 proef afleggen waardoor ze ook de chirurgie mogen beoefenen terwijl ze daar kwalitatief eigenlijk niet toe in staat zijn en er ook geen belangstelling voor hebben. Na enig beraad wordt besloten het raseren en barbieren als een afzonderlijke handwerk, buiten de chirurgie te beschouwen. Iedere ingezetene van Den Bosch zal daartoe toestemming kunnen krijgen, mits er inderdaad geen enkele medische activiteit, zoals verbanden aanleggen, aderlaten en dergelijke, wordt uitgevoerd. Overtreding zal worden bestraft met een boete. Ook zal de toestemming persoonlijk zijn, m.a.w. niet overerfbaar naar weduwe of kinderen. Deze maatregel zal als gevolg hebben dat het gilde niet meer voor een deel bestaat uit minder gekwalificeerde barbiers/ chirurgijns. GRONINGEN De gegevens betreffende de situatie in Groningen heb ik geput uit het hoofdstuk:’Gevestigden en buitenstaanders op de medische markt’44, opgenomen in 'Grenzen van genezing'. Ook in de stad Groningen waren resoluties en ordonnanties uitgevaardigd om de bij het gilde aangesloten chirurgijns te beschermen tegen concurrenten van binnen en van buiten de stad. Echter bestond er ook de vrijheid voor Groningse burgers consult te vragen aan een praktizijn van buiten het gilde, mits dat dat consult tot die ene burger beperkt bleef.45 Kwakzalvers en medicijnverkopers mochten alleen tijdens de (2) jaarmarkten hun activiteiten ontplooien. Echte specialisten in dit genre, zoals oculisten, steen-, breuk- en tandmeesters, activiteiten waar de gemiddelde chirurgijn liever vanaf bleef, hadden echter de mogelijkheid de magistraat admissie te vragen, welke dan meestal voor een bepaalde periode werd gegeven. Voor 1728, het jaar waarin het Collegium Medicum werd opgericht, werd er altijd toestemming gegeven. Na 1728 werd er strenger beoordeeld en opgetreden. Zo werd de verkoop van medicamenten, ook tijdens de jaarmarkten verboden, tenzij er door het College toestemming werd verleend. Belangrijke operaties moesten vooraf gemeld worden. De geest van de tijd waaide ook naar Groningen, d.w.z. het besef dat de overheid ook een taak had ten aanzien van het welzijn van haar burgers drong hier door en dat versterkte meer en meer de invloed op de medische activiteiten van alle betrokken partijen. Ook gingen chirurgijns en medische docters zich steeds meer bezig houden met vooral operaties die voorheen door reizende meesters werden uitgevoerd. Valentijn Rothermel heeft in Groningen voor het leven toestemming gekregen operaties op het gebied van ogen, oren, tanden en breuken. Groningen was voor hem te klein, hij bleef ambulant. Zo werd hij in de jaren tussen 1736 en 1750 in ieder geval gesignaleerd in Gouda, Den Haag, Haarlem, Leiden, Utrecht, Delft, Schiedam en Zwolle. Andere namen van bekende en onbekende meesters die toestemming vroegen in Groningen te mogen werken waren Valentijn en Michael Rothermel, resp. de zoon en een broer van Valentijn, ze werkten als operateur en oculist, geen toestemming, Felix van Tadini, geen toestemming, Michael Baptist de Wincel mocht zes weken opereren onder toezicht van gecommitteerden van het Collegium Medicum, Carl Adolph Goergslenner, idem, Joseph Frederik de Hilmer, idem. Dan kregen een aantal tandmeesters toestemming om, weliswaar tijdelijk, in de stad te werken: Gabriel Leon 43
tegen heug en meug auteur Frank Huisman 45 Gem.archief Groningen (GAG), Chirurgijnsgilde, toegang 1325, inv.nr.95 44
20
van Essen, Johan Georg de Helser, Simon Nathans, Johan Joseph Nemtwich. Ali Turck is ook in Groningen actief geweest in 1763. In de jaren 1740 tot 1770 werden in totaal 28 verzoeken tot toelating ingediend waarvan er 15 toestemming kregen al dan niet tijdelijk in de stad te werken.46 DEN HAAG In tegenstelling tot Den Bosch is het gemeentearchief van Den Haag een rijke bron van informatie over allerlei verschijnselen op medisch gebied in de onderzochte periode. Zoals vermeld bij de bespreking van de activiteiten van Taylor en Hilmer is er een uitgebreide documentatie over deze heren aanwezig. Dit strekt zich o.a. uit tot opgeplakte advertenties, bedoeld als illustratie bij diverse rekesten en andere correspondentie uit diverse couranten. Dan is er nog de uitgebreide verslaglegging over het inenten door Sutherland in 1768. oktober 1749: Klacht van college gericht aan magistraat: sedert enige tijd zijn er weer verschillende indringers actief die zich niet ontzien medicijnen voor te schrijven en toe te dienen zonder dat ze over een wettig diploma of andere toelating beschikken. Bovendien reageren ze niet op oproepen van de stadsdoctoren om openheid van zaken te geven. Deze figuren doen alsof ze ‘wonderbaarlijke geheimen bezitten en geweldige genezingen hebben bewerkt’. Verwezen wordt naar eerdere resoluties van augustus 1622, februari 1672, juni 1674 en december 1684. Al in de eerste resolutie wordt zowel aan ingezetenen als van elders komenden verboden inwendige medicijnen voor te schrijven of toe te dienen en/of zieken te onderzoeken, dit op straffe van een boete van 10 gulden. De tweede resolutie heeft als uitbreiding dat ieder zijn diploma of bul moet laten zien terwijl het boetebedrag wordt verhoogd naar 25 gulden voor de eerste overtreding en 50 gulden voor de tweede overtreding. De serieuze medicus heeft zich kosten en moeite moeten getroosten om zijn doel te bereiken terwijl de onwettig praktiserende beunhaas zijn gang gaat en bovendien de gevestigde medici nog onbeschoft behandelt ook, het zou beter zijn deze zogenaamde meesters uit Den Haag te verwijderen.47 januari 1750: Een verzoek van een aantal burgers die aan waterzucht lijden om de chirurgijn-majoor Jean Baptiste Nunez toestemming te verlenen zijn medicijnen aan hen voor te schrijven waardoor zij verlichting van hun kwaal en zelfs hoop op genezing zullen krijgen. Eerder hebben zij vergeefs hun toevlucht gezocht bij de plaatselijke doctoren. Tot teleurstelling is de indieners van het verzoek gebleken dat Nunez verboden is zijn middelen te appliceren. Dit verbod is stipt door Nunez opgevolgd, daarom wenden zij zich tot het College om dit verbod in ieder geval tijdelijk in te trekken. De ondertekenaars zijn Johan Gleisenberg voor zijn vrouw, Eva Jacoba Creef, jonge dochter wonend naast het Boterhuis, Johan Ammerlaan voor zijn vrouw Petronella van Outhof in de Hoogstraat, de weduwe Hanlet in de Kloosterkerkstraat en de zoon van Mathijs Nix voor zijn vader op de Nieuwe Haven. De reactie van de Stads-Doctoren blijft niet lang uit. De heren vinden de teneur van het verzoek beledigend. Bovendien zijn de ondertekenaars in het geheel niet bekend. Wel bekend is het middel dat Nunez wil toepassen en dat hij geen docter is en zonder meer als kwakzalver moet worden beschouwd. Hem moet geen toestemming worden verleend zijn middelen aan de man te brengen alles volgens de eerdere resoluties. Mocht hij een medicijn willen verkopen zou hij toestemming kunnen krijgen die op de markten aan te bieden. juni 1751: Een verzoek van Jan Baptiste Grecy om toestemming gedurende twee maanden zijn ‘ kunsten en wetenschappen zoo in de chirurgie als medicijnen’ zoals onlangs vertoond op de kermis in Den Haag. Nu wil het ongeluk dat hij door de onderschout van Den Haag op 14 mei 1751 is gearresteerd 46
gegevens afkomstig van art.F.Huisman: 'Gevestigden en buitenstaanders op de medische markt' in Grenzen van Genezing 47 HGA College van Stadsdoctoren (0488-01), inv. nr. 6
21
alsof hij een crimineel was. Gedurende 42 dagen is hij zonder acces gedetineerd geweest in het Raadhuis. Het vastzetten zou het gevolg zijn van een door de weduwe Marie Gene ‘op onwaeragtige voorgevens en voorsprake van een gedistingeerd heer’ ingediende klacht.Het antwoord op zijn verzoek is negatief omdat men niet heeft kunnen achterhalen welke specialiteit Grecy wil practizeren. juni 1755: Het verzoek van Arnold Mensinck, Mr Chirurgijn, breuk- en vroedmeester, om te mogen worden benoemd tot stads-oculist. Hij heeft ‘alle vlijt aangewend’ om zich bekwaam te maken voor het doen van oog operaties. Hij wil graag in staat gesteld worden ‘de ongelukkige dewelke door cataracta haar gesigt verloren’ te helpen, voor ze in handen vallen een kwakzalver, ‘dewelke dan gewoonlijk een kort verblijf houd en al wat hem voorkomt onderneemt zonder enige voorzorg en aanzien of deze ongelukkige lijders hare gevallen in staat zijn tot operatie of niet, haar meer vergenoegende des lijders beurzen dan haare oogen geligt te hebben.’ Inmiddels heeft hij al diverse patiënten die geheel blind waren het gezicht terug kunnen geven. Daaronder bevonden zich ook enkele armen die hij pro deo heeft geholpen. Enkele doctores en chirurgijns, met name de heren Middelbeek, Schwenke, Westerhoff en Van Hoey, zijn getuige geweest van zijn operaties.Voorts voegt hij een lijst toe van genezen patiënten, waarvan de gemiddelde leeftijd 60-70 jaar blijkt te zijn48. Dordrecht, Rotterdam en Haarlem beschikken reeds over een stads-oculist, dus zou het goed zijn als Den Haag hun voorbeeld zou opvolgen. In Haarlem is n.b. de dochter van de gewezen kwakzalver Izabella Schouwerman49 tot stads-oculist aangesteld bij gebrek aan een operateur. Het antwoord op dit verzoek komt er op neer dat Mensink toestemming krijgt de armen van Den Haag te bedienen met ‘seclusie van alle anderen’. Het lijkt stads-doctoren en -chirurgijns aan te bevelen dat de chirurgijn in het algemeen in staat is ook oog-operaties te doen en dat het ook beter is dat de hier wonende chirurgijns een aanstelling krijgen dan vreemden. Er blijken reeds enkele chirurgijns te zijn die aan dat verlangen te gemoet komen. 4 augustus 1759 Johannes Baptiste Sarlie50 heeft een boete gehad, maar will die niet betalen, en erger, hij gaat door met zijn praktijken. En hij spreekt op een lasterlijke manier over de stads-doctoren! Besloten wordt hem nog niet te gijzelen maar hem een dubbele boete van 50 gulden op te leggen. Baptist laat het er niet bij zitten. Op 7 augustus begeeft hij zich, vergezeld van 12 patiënten, naar de vroedschap, met het verzoek hem alsnog toestemming te geven zijn patiënten te mogen behandelen omdat ze slechte ervaringen hebben opgedaan bij de plaatselijke medici. En het werkte! Hij krijgt toestemming acht dagen in Den Haag te werken. Het College van Stads-Doctoren is verontwaardigd dat de vroedschap aan deze 'landlooper', met een beetje druk van een aantal 'onnozele burgers', deze, zij het beperkte, toestemming heeft gegeven. Betrokkene heeft nota bene ''bekend noch te kunnen leezen noch schrijven''! Het is zaak de betrokken burgers op de hoogte te brengen van zijn ''bedrog en onkunde''. Ten einde raad wordt Sarlie gegijzeld. Na zijn vrijlating gaat hij onbekommerd verder met zijn praktijken. Uiteindelijk wordt hem op 19 januari 1761 aangezegd dat hij binnen twee weken de stad moet verlaten. Sarlie heeft zich ook hier niets van aan getrokken. Uit een verhoor is gebleken dat ‘dezelve niet geheel en al bij zijn verstand moet zijn’ en dat ''er een schroef los was'' en daarom gevaarlijk voor de goede ingezetenen van deze stad. Op 2 februari wordt beslist dat hij voorlopig opgesloten moet worden in het dolhuis, - op kosten van de stad. 4 oktober 1759 Oculist De Wincel heeft bij rekest verzocht aangesteld te mogen worden als stads-oculist met uitsluiting van andere vreemde operateurs. Ook wil hij graag vrijgesteld worden van de verplichting om ingevolge de gildebrief, bij iedere operatie geassisteerd wordt door een stadsdoctor en een hoofdman van het Gilde. Het bestuur van het Gilde heeft bezwaar tegen het laatste verzoek. 48
Ouderdoms of grijze staar is mijn conclusie Johan Daniel Schouwerman: zie Utrecht: Rothermel 1742, voor nog meer familie 50 merkwaardig, dit is de derde Johannes Baptist binnen tien jaar 49
22
26 juli 1760 Een zekere Ulrich, ontboden op het Stadhuis, verklaart dat hij, hoewel hijzelf geheel onkundig is op medisch terrein, 'bij toeval' een heilzaam middel tegen zenuwtrekkingen, stuipen en zelfs vallende ziekte, in handen heeft gekregen. Toen hij er op gewezen werd dat hij behalve dat middel ook nog andere had geleverd, bekende hij die van zijn vriend, de oculist Wincel die had voorgeschreven. Nu hij op de hoogte is van de regels belooft hij binnenkort Den Haag te verlaten. 25 februari 1761 F.F.C.de Casimir, gepensioneerd vaandrig, heeft een tractaatje laten drukken met de titel: ‘Chemische bewerking van eenige Hooft-Stoffen der Natuer, door welke dezelve zodanig geprepareert werden om een groot nut in de medicynen te bewyzen’51. Hij heeft dat opgestuurd aan het College van Stads-Doctoren met een brief waarin hij verklaart nieuwe geneesmiddelen te hebben ontdekt. Het College oordeelt dat deze kwakzalver ‘het spoor bijster’ is en beschouwt de kwestie als afgedaan. 26 december 1767: Alexander Sutherland en Andreas Hewitt verklaren dat zij ‘reeds vier inoculatien gelukkiglijk in Den Haag op verzoek en animering van de heer Bentink van Rhoon hebben gedaan’. De heren wisten niet dat zo iets niet zo maar was toegestaan, maar dat er permissie bij de heren burgemeesters of het gilde moet worden gevraagd. Zij verzoeken alsnog om toestemming inoculatien te mogen doen. Stads-doctoren krijgen vervolgens de opdracht uit te zoeken of deze methode infecties kan veroorzaken. Op 30 december geven de stads-doctoren als antwoord dat ze ‘nog niet genoegsaam kunnen oordelen hoe verre de methode [..] goed is, en hoe de zelve met charlatanerie vermengd zij’. Verder zijn de heren eenparig van mening dat de manier van inenting infecties kan veroorzaken. Dat feit geven de inoculateurs ook zelf toe als ze schrijven: ‘et ce qu’il y a bien de remarquable, c’est que ces inoculés ne communiquent presque jamais l’infection’. Presque jamais, bijna nooit, maar dat is eigenlijk niet voldoende. Op 12 februari 1768 geeft het zelfde college een nader bericht uit aan de vroedschap van Den Haag: gebleken is dat Sutherland wettig tor medisch doctor is gepromoveerd en dus volgens de Resolutie van 1672 mag practizeren met alle voorrechten van dien. Hij mag dus ook opereren. Echter, in de Resolutie van 2 april 1765 is zowel aan medisch-doctoren als aan chirurgijns verboden ‘de inenting aan mensen van buiten inkomende te doen’. Enkele dagen geleden hebben dekens en hoofdmannen van het chirurgijnsgilde besloten Sutherland een speciaal examen af te nemen, alsof het om een operateur ging. Sutherland is in dezen volkomen te goeder trouw, onwetend als hij is van de plaatselijke verordeningen. Ook Hewitt is aan dat examen onderworpen. Hierdoor worden de rechten van de practizerende doctoren aangetast. U gelieve duidelijkheid te verschaffen! In een brief van het Collegium Medicum wordt op de genoemde schikking teruggekomen. De Vroedschap wordt verzocht na te gaan of en in hoeverre de door het Chirurgijnsgilde getroffen regelingen tot nadeel van het Collegium Medicum kan strekken. Dan komt er een op 15 februari gedateerde brief van het Collegium Medicum uit Amsterdam binnen. Verzocht wordt zoveel mogelijk informatie te verstrekken over de door vreemdelingen in Den Haag gepractizeerde ‘inenting der kinderpokjes’. Het is tot in Amsterdam bekend geworden dat de door inenting besmette personen zich gewoon op straat en in gezelschap vertonen ‘met de te voorschijn komende, ja zelfs zwerende pokjes’. Graag wil men in Amsterdam meer weten over de behandeling, de voortgang en de resultaten. Ook is men geinteresseerd in een mogelijke besmetting van gezonde personen. Verbaasd is men over het gerucht dat dit alles geschied terwijl er middels een placcaat een verbod zou zijn uitgevaardigd om vreemdelingen die van buiten komen te laten inoculeren! Op 24 februari wordt Amsterdam uitgebreid door Van Hoeij geantwoord op de gestelde vragen: 51
G.A.H., toegang 488, inv.nr.6. De Casimir was woonachtig bij ’s Gravenzande op de Kersche Thuin.Uit zijn kleine uitgave blijkt dat hij een groot liefhebber was van chemisch onderzoek. Ik kan niet beoordelen of zijn ideeën waardevol zijn. De beoordeling kwakzalver is echter denk ik niet op hem van toepassing.
23
‘Het is dan zoo, dat twee Engelsche heeren, den eenen genaamt Sutherland en de ander Hewitt, eenigen tijd de inenting der kinderpokken alhier begonnen en gecontinueert hebben, dat die bij veelen geschiet is; dat de behandeling is om voor, in, en na de eruptie tot het einde der ziekte toe, de patienten in de koude lugt te doen rijden en wandelen, ook in koude vertrekken, te doen huishouden; dat dan ook de door de inenting besmette persoonen met de zweerende pokken op 's heeren wegen in in sommige gezelschappen zich vertoonen; voorts dat de inenting aan sommigen wijnige, andere zeer veele pokken produceert; dat veelen voor de eruptie zeer krank, blaauw en stuiptrekkend geweest zijn, schoon waar is dat de tot nog toe hier niemand daar van gestorven zij’. ‘Wat goed of kwaat het aan de gezondheid verder doen zal, of in hoe verre gemelde inocultie in het vervolg voor de natuurlijke kinderziekte bevrijden zal, moet door den tijd te geeven geopenbaart en geleert worden’. De resolutie van 2 april 1765 die de inoculatie aan vreemde verbied geldt nog steeds. De heer Sutherland is voor ons verschenen, heeft zijn diploma getoond en heeft daarom toestemming hier te praktiseren. Maar Hewit, zijn metgezel, is docter nog chirurgijn, en bezoekt samen met zijn vrouw en Sutherland de zieken. Hij heeft toestemming gekregen als operateur werkzaam te mogen zijn. Ons onderzoek wijst niet uit waarin hun methode verschilt van die van Dimsdale, hoewel zelf beweren een specificatie (geheim?) te bezitten die wonderen bewerkstelligt. Op 2 maart behandelt de vroedschap het verzoek van het Collegium Medicum om informatie te verstrekken over de door het Chirurgijnsgilde getroffen schikkingen met betrekking tot de toelating van bovengenoemde heren. En of dat impliceert dat in de toekomst het gilde een eigen weg zal gaan terwijl er in het verleden steeds harmonie heerste tussen doctoren en chirurgijns. De vroedschap besluit ‘dat de gemaakte schikkingen in de zaake van Doctor Sutherland en zijn compagnon Sieur Hewit geenzints tot eenige prejuditie of verkorting van de prerogatien van het Collegium Medicum zullen mogen worden geinterpreteert of in consequentie getrokken, en recommandeert op het ernstigste aan het Chirurgijns gilde, van met het Collegium Medicum de zo noodzaakelijke harmonie te blijven onderhouden’. Op 4 mei wordt nog eens nadrukkelijk verklaart door het Chirurgijnsgilde dat de schikking met de Engelse heren alleen voor hen geldt en dus geen rechten aan anderen verleent. 22 februari 1768: Louis Marchand, oculist te Parijs, heeft volgens eigen verklaring al veel goeds verrricht, vooral in Utrecht. Ten bewijze van zijn succesvolle behandelingen voegt hij uittreksels, couranten en andere attestatien bij. Hij wil ook graag in Den Haag de mensen met oogproblemen helpen. Het Collegium Chirurgicum oordeelt niet onverdeeld gunstig over Marchand. Slechts enkele leden willen hem toestemming geven alleen cataracten te behandelen en dat voorlopig voor de tijd van twee maanden. In de bijgevoegde 'brochure' met de lange titel 'Observatien over de Quaalen der Oogen en 't gebruik van een Ophtalmicks-Waater om die te geneezen', bevinden zich een beschouwing over de ogen, iets over de cataracten en de 'leepoogige fistel', een groot aantal attestaties en tot slot een bespreking van de deugden van het 'ophthalmicks-waater'. Even later heeft hij echter Den Haag verlaten zonder iets te hebben uitgevoerd. 16 mei 1768: Catharina Schouwerman, oculiste van Dordrecht en Rotterdam, dient een verzoek in om toestemming om ook in Den Haag te mogen opereren en cataracten te lichten. Stads Doctoren en Hoofdlieden van het Chirurgijnsgilde melden daarop aan de vroedschap dat Catharina blijken van bekwaamheid heeft gegeven dat het daarom ‘geensints schadelijk voor het algemeen zoude zijn, indien ued aan haar de verzogte permissie voor den tijd van één of twee maanden verleenden’, op voorwaarde dat zij aan de hier heersende regels houdt.
24
16 mei 1768: Jean Cottel Cotlieb, chirurgijn en oculist, afkomstig uit de Elzas, is ‘begaafd met een bijzondere weetenschap om lieden dewelke aan blindheid of andere hoofdkwalen laboreren, te helpen, en het gebruik van het nobel zintuig, het gezigt, weder te doen erlangen, in zoo verre dat alle zijn patiënten van dien bij anderen opgegeeven en voor onhelpelijk geoordeeld . Hij zou daarom graag ''onder het genot van een reedeljke belooning'' in Den Haag de lijders aan oog- en hoofdkwalen behandelen. In het advies aan de vroedschap wordt gemeld dat ''gemelde suppliant tot nog toe geene de minste blijken van bekwaamheid [..] gegeeven heeft’ Daarom moet zijn verzoek van de hand worden gewezen tot dat hij bewijzen van bekwaamheid heeft getoond. 29 november 1768 Kwakzalver Geisler is ondanks waarschuwingen blijven praktizeren. Hij belooft te zullen stoppen met zijn activiteiten. Als hij opnieuw wordt betrapt, zal hij een (dubbele) boete van 2x 25 gulden opgelegd krijgen. 10 september 1770 Oculist Hilmer, die door diverse bedrieglijke ondernemingen berucht is geworden, verzoekt opnieuw toelating in Den Haag. Helaas was het College niet voltallig en men liet na in de Notulen na te zien wat er over Hilmer was genoteerd. Daarom werd besloten hem wel toe te laten, maar niet langer dan één maand. Op 5 oktober staat vermeld: ‘Hilmer [..] permissie hebbende verkregen, is wederom even lichtveerdig als te vooren in zijne operatien te werk gegaan, doch van zelvs zijn zijne ondernemingen verijdelt, en zonder moeite heeft hij Den Haag verlaaten’. Op 11 april 1774 staat in de Notulen: ‘De operateur Hilmer, onlangs (1770) wederom schandelijk Den Haag verlaaten hebbende, durft echter opnieuw onderneemen bij requeste, versterkt met eenige attestatien, permissie van de Magistraat te verzoeken om alhier te opereren. [..] hebben beide Collegien wydlopig onderrigting gegeeven, hoe voorn. Hilmer zich reets in den jaare 1748 onbezonnen gedraagen en alleen tragtende zijne beurs te vullen, veel nadeel aan de ingezeetenen had toegebragt, en hoe hy twee (m/z vier) jaaren geleeden als bij surprise wederom permissie gekregen hebbende, gelijken voet van bedrieglijke en nadeelige handel gehouden hadde, en daarom finaal behoorde van de hand geweezen te worden. Over den voorigen handel omtrent de verleende permissie aan voorn. Hilmer tusschen beide Collegia eenig verschil zijnde ontstaan, was echter met meerderheid van stemmen het evengemelde bericht num.111 opgesteld en goedgekeurt, en aan den Scriba van het Gilde den Hoofdman Brugman toevertrouwt om overgeschreven en gepresenteerd te worden. Doch deeze had, waarschijnlijk met goedvinden van het Gilde, de vrijheid gebruikt met zijne Copije uit te laaten, dat Hilmer twee jaaren te vooren permissie van de Magistraat had weeten te verkrijgen, zonder dat de consideratien der beide Collegia waaren gevraagt. Stads doctoren, bespeurende, dat het bericht, door beide Collegia goedgekeurt, door den Scriba was verminkt, hebben zich aan …………………………………………………….(zie 488-01, inv.nr. 2, folio 140)’ ROTTERDAM In het ‘Extract uyt de Generale Keure en Ordonnantie der stad Rotterdam houdende Ordonnantie op de Chirurgie etc.’ gedrukt in 1749, is in artikel 123 te lezen: ‘Niemant sal vermogen eenige operatien te exerceren van draineren, catharacten ligten, hasemonden snyden, borst afsetten, breuk- of steen snyden, of eenige andere, nog deswegens monsterberden, teyckenen of brieven aen te slaen, uyt te hangen, om te dragen of uyt te strooyen, ten zy alvorens daer toe by de heeren Burgemeesteren zy geadmitteert’. Worden personen betrapt op deze activiteiten zonder de vereiste admissie, dan wordt een boete van 50 gulden opgelegd. Alleen reclame maken is al genoeg voor een boete van 25 gulden. ‘Kopsters, scheursel-verbindsters (breukverzorgsters) en seere hoofden geneesters’ moeten eveneens toelating vragen en wel aan de Stadsdoctoren, de Lector Anatomicus en de Hoofdlieden van het Chirurgijnsgilde, anders wordt een boete van 6 gulden opgelegd.(art.128)
25
Kwakzalvers en dergelijke die in Rotterdam wonen, mogen zonder toestemming van de Magistraat geen zalf, olie, smeersel, watertjes, wortels, poeders o.i.d. zowel simplica als composita verkopen. Tegenstrevers zullen worden beboet met 25 gulden.(art.131) Kwakzalvers van buiten komende, mogen alleen op jaar- en weekmarkten optreden. Mochten ze op een verhoging (theater) willen werken, dan moeten ze daar per dag 2½ gulden voor aan het Gilde betalen. (art.133 & 134) Zowel kwakzalvers van binnen als buiten Rotterdam mogen niet op straat optreden of de aandacht vragen. Overtreders worden beboet met 6 gulden (art.136) Voor het overige is er in het Rotterdamse archief maar weinig te vinden over inbreuken op de bovengenoemde Keur. Namen die wel genoemd worden zijn Franken, Hilmer en Taylor, de wijd en zijd bekende kwakzalvers die ook in Rotterdam zijn besproken. oktober 1748 In antwoord op het verzoek van de Rotterdamse Professor in de Anatomie, Pieter Vinck, komt er bericht uit Den Haag over de ervaringen met Hilmer van de hand van M.H.Geisweit. ‘In antwoord op de verzochte inlichtingen over de niet beroemde maar roemende hofnar, professor en doctor, maar in welke faculteit is mij en ook zeker hem onbekend, want hij kent niet één woord Latijn en daarom wil hij met gestudeerde lieden niets te maken hebben. Omdat ik geen patiënten van hem heb gezien, heb ik bij de heer Velsen, stadsdoctor alhier geinformeerd. Hij vertelde mij ‘dat het een opperslegte was’. Enkele arme mensen uit zijn wijk waren door hem ‘godloos’ behandeld. In Delft hebben ze hem geweigerd. Na bezoek van de Onderschout heeft hij beloofd te vertrekken. De algemene indruk is dat hij veel ellendigen nog ellendiger heeft gemaakt en ondertussen wel een volle beurs met ducaten heeft verzameld. Overigens was hij gisteren verplicht een Leidse vrouw die hij stekeblind had gemaakt 15 ducaten terug te betalen. Ik denk dat a.s. maandag het Collegium Chirurgicum wel een getuigenverslag over deze ‘grote man’ in de courant zal verschijnen. Elsabeth Struijs Over deze Leidse dame bevind zich een fragment van een brief van (advocaat?) A.Ardesch, uit Den Haag dat een aardig beeld geeft van het optreden van Hilmer. De tekst luidt ongeveer: ‘het bedrog aangetoond van de zogenaamde operateur Joseph Hilmer, Koninklijke Pruisische Hofraad, Professor en medicinae doctor. Op 17 oktober 1748 heb ik in tegenwoordigheid van betrouwbare getuigen, Hilmer verzocht te verschijnen in het huis van boekverkoper Gosse met de belofte hem 1 ducaat voor zijn visite te betalen. Onmiddellijk na zijn aankomst hem ik hem gevraagd Elisabeth Struijs uit Leiden (nogmaals) te onderzoeken. Deze vrouw heeft last van een cataract (grijze staar) aan het rechteroog. Op 2 oktober j.l. was ze in Leiden geopereerd en daardoor blind geworden aan dat oog terwijl ze bovendien veel pijn en een ontsteking heeft overgehouden aan die operatie. Ik heb geprobeerd zijn bedrieglijke handelwijze aan te tonen door hem te wijzen op het door hem opgemaakte contract met Elisabeth. Zij moest 15 gouden ducaten betalen en Hilmer zou van zijn kant haar beginnende blindheid genezen. Bij het begin van de behandeling gaf zij hem 6 ducaten. Drie dagen na de operatie was ze geheel blind maar hij beweerde dat haar oog goed genezen was en dat ze daarom ook de resterende 9 ducaten moest betalen. Omdat ze daartoe niet genegen was heeft hij de arme vrouw twee uur op zijn kamer in Leiden opgesloten. Uiteindelijk heeft ze hem de 9 ducaten maar gegeven. Maar ze is Hilmer achterna gegaan na zijn vertrek naar Den Haag waar ze mij het contract toonde. Toen ik Hilmer confronteerde met dat stuk, ontkende hij aanvankelijk dat hij het geschreven en ondertekend had. Dat kon hij echter niet lang volhouden. Daarop eiste ik van hem de door Elisabeth betaalde 15 ducaten terug. Vervolgens heb ik in aanwezigheid van een aantal betrouwbare getuigen geprobeerd met hem te wedden, eerst om 50, even later om 1000 ducaten, dat hij zijn patiënt niet binnen twee weken zou kunnen genezen. Maar dat durfde hij niet aan, woedend en met getrokken degen verliet hij het pand’.
26
Erasmus Dringberg, een ervaren en wijd en zijd bekende wondarts in Den Haag, windt zich op over het wangedrag van Hilmer. Hij schrijft dan ook namens het College van Chrirurgijnen in een brief van 20 oktober dat er de volgende dag in de Haagsche Courant zal worden bekend gemaakt hoe Hilmer ‘het hier gemaakt heeft’. Een brief uit Leiden van Johan Alexander Pla, M.D. van dezelfde datum meldt dat Hilmer na aankomst meteen met zijn activiteiten is begonnen zonder toestemming daartoe te vragen. Nadat hij er op gewezen was dat hij dat hij eerst een verzoek moest indienen, heeft hij dat alsnog gedaan. Hij kreeg toestemming mits hij zich hield aan de Ordonnantie die inhoudt dat oculisten of oogmeesters alleen dan mogen praktizeren als er een stadsdoctor en twee chirurgijnen bij aanwezig zijn. Toen hij daar op werd gewezen beweerde hij ‘dat hij die zaken wel wist maar zich nergens aan wilde binden’. Vervolgens werd hem aangezegd onmiddellijk te stoppen met zijn activiteiten en het verkopen van medicamenten. Zijn manier van behandelen is ruw. Toen een vrouw begon te schreeuwen en haar hoofd terug trok op het moment dat hij met zijn naald in haar oog wilde steken, gaf hij haar een flinke klap op haar wang. Even later gaf hij haar nog twee vuistslagen op het hoofd. En als zijn behandelingen nu maar succesvol waren, daar is geen sprake van. Hij heeft ‘getoond dat het hem maar om geld te doen was, hebbende alle middelen aangewend om de menschen het zelve af te troggelen’. mei 1751 Catrina Schouwerman52, weduwe van Valentijn Rothmilder (elders Roodermel of Rothermel), oculiste, wonend in Dordrecht, wil graag haar overleden broer Johannes Schouwerman, die woonde in Mechelen, maar over een periode van wel 30 jaar in Rotterdam heeft gewerkt, opvolgen. Ze heeft de vereiste bekwaamheid volgens de bijgevoegde verklaringen van de Lector Anatomicus, Stadsdoctoren en Hoofdlieden van het Chirurgijns gilde van zowel Leiden als Rotterdam. (in de marge staat genoteerd: ‘zoo hebben ze uyt onbedagtsaamheit waarschijnlijk gedaan’) Op 6 mei krijgt ze de gevraagde toestemming om met uitsluiting van alle anderen als stads oculiste te mogen werken en zal ze uit de stadskas 25 gulden ontvangen om de armen om niet te helpen.53 april 1758 John Taylor. Er wordt vanuit Amsterdam een brief ontvangen van Pieter Jas namens het Collegium Chirurgicum waaruit een haast verontwaardigde toon klinkt over het misverstand als zou het Amsterdamse College ‘met hem in vrindschap soude zijn’. Dat is ‘alles buyten de waarheyd (en onder reverentie gesegt: grote leugens)’ Nee met deze avonturier willen wij geen zaken doen. Integendeel, we hebben hem beboet met 50 gulden voor het behandelen van een jodin. Hij schijnt nog meer slachtoffers gemaakt te hebben ‘onder de Joodse Natie’, het heeft zelfs de krant gehaald. Als hij hier opnieuw zijn gezicht laat zien, zullen we hem ook daarover aanspreken. januari 1760 Opnieuw Joseph Hilmer. Op een vraag uit Amsterdam over de in 1748 opgedane ervaringen in Rotterdam wordt geantwoord dat hij zeer ruw te werk ging en behalve dat weinig og geen succes kon aantonen. uiteindelijk is hij beboet en heeft Den Haag moeten verlaten. Er komt nog een reactie uit Amsterdam waaruit blijkt dat hij ook in Amsterdam geen poot aan de grond heeft gekregen. Na een kort verblijf ‘is hij met de noorderzon verhuist en heeft zijn kastelijn als vergoeding voor de gemaakte kosten twee dienaars en een lege koffer nagelaten’. oktober 1763 Katharina Schouwerman, sinds juni 1754 echtgenote van Pieter Stoop, stadsoculiste vanaf 1751, heeft een gepeperde rekening gestuurd aan de Vroedschap wegens verleende medische behandeling en levering van medicamenten ter hoogte van 142 gulden. Het betreft de behandeling van één van de zoons (Godfried-20jr, Andreas-18jr of Joh.Wijnand-14jr) die wegens ‘armoede buiten staat om 52 53
Dochter van Daniel Schouwerman HGA, toegang 0350-01, inv.nr.5813
27
de kosten te kunnen dragen’. Het bedrag van de rekening zal worden betaald, maar in het vervolg mag ze geen inwendige medicamenten, aan wie dan ook, mag gebruiken, omdat dat strijdig is met de licentie die haar als stads-oculiste is verleend. mei 1767 A.Mensinck, oculist, excuseert zich omstandig voor het feit dat hij het Collegium Chirurgicum niet heeft uitgenodigd bij de staaroperatie verricht bij docter Snelle senior. Hij was door Snelle uitgenodigd zijn ogen te onderzoeken. Bij die gelegenheid bleek dat de 88 jarige met grote kans op succes zou kunnen worden geopereerd. Snelle drong aan op spoed. Op zijn vraag of het Collegium niet gewaarschuwd moest worden antwoordde hij dat chirurgijn en hoofdman Imcoer zou komen assisteren. Mensinck meende dus gedekt te zijn. De brief is voor kennisgeving aangenomen. AMSTERDAM 21 november 1740 Johannes Deen, schoenmaker in de Kerkstraat, praktizeert als docter in de medicijnen en verkoopt medicijnen. Hij gaat dus in tegen ‘de de willekeuren van de medicijnen, maar ook van de pharmacie’. Ondanks eerdere waarschuwingen volhardt hij in zijn gedrag. Vervolgens krijgt Lambertus Grommé de opdracht zich namens het College te vervoegen bij de hoofd-officier Ferdinand van Collen met het verzoek zijn winkel te laten sluiten en een boete op te leggen van 10 gulden. 19 september 1742 Valentijn Rodermel, oculist en operateur, wonende te Dordrecht, verzoekt nogmaals zijn kunde ‘ten dienste van 't gemeen op een theater’ te mogen vertonen. Hij is bereid zijn activiteiten slechts onder toezicht van een gecommitteerde van het Collegium Medicum te ontplooien, zoals hij thans ook doet in Leiden waar hij onder toezicht van professor (Herman) Oosterdijk Schacht (1679-1744) en/of bestuursleden van het Chirurgijnsgilde mag werken. Op de 21e verkrijgt hij alsnog toestemming om onder dezelfde voorwaarden als in Leiden te opereren, als het maar niet op zon-of feestdagen gebeurd. Aan de goedkeuring werkt me dat de schoonvader van Valentijn destijds een dergelijk heeft ingediend. (Schouwerman heeft zich kennelijk netjes gedragen!) Op 16 oktober hebben de heren Hanedoes en Bosch twee operaties bijgewoond die plaatsvonden in woningen in de Leidsestraat en de Leidsedwarsstraat. Het viel hen op hoe snel Rodermel, geassisteerd door zijn vrouw, de vliezen van de ogen lichtten. 4 oktober 1746/13 juni 1747 Johannes de Bruijn, Mr Chirurgijn, is destijds nog opgeleid door Rogier van Roonhuijsen, Frederick Ruijsch en Cornelis Boekelman in de kennis van de vroedkunde. Sinds 1710 heeft hij ruim 900 vrouwen van een kind verlost waarvan 2/3 levend ter wereld is gekomen.(!) Onlangs hebben de Inspecteurs van het College gemeend hem te moeten verbieden voortaan nog bevallingen te doen, op grond van een Keur van 31 jan. 1746. De Bruijn neemt aan dat deze keur vooral bedoeld is voor hen ‘die zich uitgeeven als vroedmeesters, zonder daar toe genoegsame kennisse en bequaamheid te hebben’ Op 4 oktober 1746 is De Bruijn uitgenodigd door D.Duret en apotheker Van Diepen bij een vrouw in barensnood. Op de vraag of de vrouw niet verlost moest worden zou De Bruijn geantwoord hebben ‘dat hij sulx niet vermag te doen’. Daarop had hij de woning verlaten. Van Diepen had hem vervolgens opnieuw gehaald en hem ‘daar komende genecesseert …. de vrou te verlossen’. De Bruijn is nu overtuigd dat hij tegen de Keur heeft gehandeld en betaalt de boete van 100 gulden. Eind juni 1747 bericht het College Medici bij monde van Theodorus Tronchin dat De Bruijn eerst examen zou moeten doen, maar gehoord de bekentenis die De Bruijn heeft gedaan aan twee leden van het College, namelijk ‘dat hij behalve het ‘geheim van Roonhuijsen’, geen de minste kennisse hadde van ’t geene tot het kundig verlossen van zwangere vrouwen in andere swaare gevallen absoluut noodzakelijk is’, is hem dat afgeraden. De Bruijn heeft dat toen geaccepteerd, daarom begrijpt het College niet dat hij nu opnieuw zijn verzoek indient. Hij beweert dan wel dat professor Ruyujsch en de vroedmeesters Roonhuijsen en Boe-
28
kelman hem les hebben gegeven en dat hij een groot aantal verlossingen met goed gevolg (!) heeft gedaan, maar niet gebleken is dat hij over voldoende kennis beschikt. Denk maar aan die verschrikkelijke en dodelijke mishandeling van de vrouw van koopman Van Oosterwijk, te erg om aan het papier toe te vertrouwen, maar er zijn voldoende getuigen van die gebeurtenissen. Het College blijft van mening dat hij eerst examen zal moeten doen. Het hieronder volgende fragment toont aan dat De Bruijn geen fantast was: Toen Rogier van Roonhuijsen in 1709 op zijn sterfbed lag, kwam hij met Ruysch overeen dat hij hun geheim mocht doorgeven aan twee van zijn leerlingen, de chirurgijns Pieter Plaatman en Johannes de Bruijn. Er werd een notariële akte opgesteld, waarin werd bepaald dat Frederik Ruysch, Cornelis Boekelman (die zijn overleden vader inmiddels was opgevolgd) en Rogier van Roonhuijsen hun exclusieve kennis omtrent het gebruik van verloskundige instrumenten zouden delen met Plaatman en De Bruijn, die daarvoor een zeker bedrag zouden betalen. Wat zij niet wisten was dat het geheim van Rogier van Roonhuijsen niet meer helemaal geheim was gebleven. Van Roonhuijsen had aan zijn oudste leerling, Van der Swam, ooit beloofd om hem behalve in de gewone chirurgie ook in te wijden in de verloskunde, maar dat was er nooit van gekomen. Van der Swam hoorde ondertussen vaak spreken over het befaamde instrument van zijn meester. Hij merkte dat het instrument altijd zorgvuldig werd opgeborgen, en dat de zeem die erbij hoorde 's nachts werd verschoond. Hij wist dat Van Roonhuijsen bij het behandelen van barende vrouwen zijn instrument onder een deken verborgen hield. Jarenlang probeerde hij tevergeefs het geheimzinnige instrument te zien te krijgen. Op een dag kwam een burgemeester bij Van Roonhuijsen om hem ergens over te spreken, op een moment dat Van Roonhuijsen net was teruggekomen van een bevalling. De verloskundige borg zijn gereedschap haastig weg in een andere kamer en stond vervolgens de burgemeester te woord. Van der Swam maakte van de gelegenheid gebruik om op zoek te gaan naar het geheime instrument. Hij vond het, nog vers bebloed, in een zakje met nog twee lange stalen haken en ‘een balijn (als een tabakspijp, maar korter) aan wiens eene einde een stukje lak was vast gemaakt, 't welk de figuur hadt van een aker’. Hij tekende het instrument na. Dat was niet zo moeilijk, want het was een eenvoudige constructie, merkte hij. Een half jaar nadat het geheim was verkocht, stierf Rogier van Roonhuijsen. Toen Van der Swam vervolgens aan Cornelis Boekelman vertelde dat hij het instrument kende, toonde die volgens hem ‘spijt’, maar het geheim werd niet openbaar gemaakt. Het duurde nog tientallen jaren voordat alle geheimzinnigheid omtrent de verloskundige instrumenten voorbij was. Halverwege de achttiende eeuw werd de discussie gevoerd of het ethisch geoorloofd was om een geneeskundige remedie ten eigen bate geheim te houden, maar rond 1700 werd een dergelijke exclusiviteit nog zonder meer geaccepteerd. Exclusieve kennis of vaardigheid was een middel van bestaan. Niemand kon verwachten dat iemand die exclusiviteit zonder meer zou opgeven als daarmee concurrenten werden bevoordeeld54. 18 januari 1747 Johanna Roos heeft een middel tegen kwaad zeer of lazarus. Zowel ouderen als kinderen worden ermee genezen zonder dat het lidtekens of kale plekken achter laat. Graag wil ze toestemming hebben haar middel aan te wenden. ……………….. 23 maart 1747 Johan Peter Rathlauw, chirurgijn, hier in Amsterdam woonachtig, heeft zich van jongs af aan toegelegd op de chirurgie en wel speciaal op de vroed- en verloskunde. Ook in Londen en Parijs heeft hij ‘onder het oog van de voornaamste meesters der chirurgie in perfectie’ getracht zijn kennis te vergroten. Hij is zelfs aldaar geexamineerd en toegelaten tot de professie. Dat is nu zo’n zes jaar geleden. Nu heeft hij vernomen dat er ongeveer negen maanden (31 jan. 1746) geleden een Resolutie 54
Luuc Kooijman, De Doodkunstenaar, Amsterdam (2004), 332
29
is aangenomen die voorschrijft dat chirurgijns die de verloskunde willen beoefenen, opnieuw moeten worden geexamineerd. Hij heeft zich met vrucht laten examineren, maar tot zijn teleurstelling is het advies uitgebracht dat hij ondanks het goede resultaat van het examen, ‘geheel onkundig was bevonden van een zeker geheim middel, waardoor in één enkel zwaar geval van anderen de verlossing spoedig ten einde word gebragt’. Deze eis wordt niet genoemd in de Keur. Op deze manier wordt hij wel van zijn kostwinning beroofd. Op 30 maart antwoordt het Collegium Medici bij monde van W. Roëll: ‘Geven te kennen dat verzoeker niet alleen een middelmatige kennis bleek te hebben van het vakgebied maar ook onkundig van dat voorname middel waardoor van alle de tegenwoordige in deeze stad geadmitteerde vroedmeesters, in het moeilijkste geval der verlossinge, de barende vrouwen spoedig en gelukkig worden verlost. Waarom denzelven niet absoluut aan haar Weledel Groot Agtbare konden recommandeeren’. Tevens wordt protest aan getekend tegen het positieve beeld dat Rhatlauw geeft van zijn examen, dat strookt niet met de mening van de examinandi. Even verder blijkt dat het om het zogenaamde geheim van Roonhuijsen gaat waarvan hij niet op de hoogte blijkt te zijn. Na overleg met de Vroedschap wordt besloten hem toch als vroedmeester toe te laten maar tevens bekend te maken dat hij het geheim van Roonhuijsen (nog) niet kent. Voor het zover is zal op ‘zijn behandeling nauw regard genomen worden en de vroedvrouwen aangezegt dat wanneer hij bij een barende vrouw wordt verzocht (buyten haar recommandatie), zij nauw agt zullen geeven op zijn behandeling …. om daarvan aanteekening te houden’. 24 september 1749 John Taylor …………………………………………………………………….. …………………………………………….. 28 november 1756 Johan Ludwig Wilhelm Schusseler, oculist en operateur, verzoekt gedurende de kermis op het Weesperplein in een tent zijn beroep te mogen uitoefenen. Onderzoek naar hem in andere steden als Rotterdam en Gouda wijst uit dat hem die toestemming gegeven kan worden. 20 februari 1757 Johnes Thomas, operateur en tandmeester, afkomstig uit Zwitserland, kanton Bern, verzoekt medicamenten ‘tot hulp en geneesing’ te mogen verkopen. Helaas de Willekeur van 1750, art.1, verbiedt ‘urine te bezien, medicijnen als laxatieven, vomitieven, alterasieven of andere medicijnen of dranken te verkopen’, tenzij betrokkene doctor of licentiaat is. Daarom wordt er negatief geadviseerd. 28 februari 1758 John Taylor (zie de Notulen van 23 en 24 sep.1749) heeft alweer geadverteerd in de ’s Gravenhaagse Courant op 27 feb. 1758 en hij heeft brieven gestuurd aan verschillende doctoren. Geadviseerd wordt onderzoek te doen naar de gebeurtenissen in 1749, met name naar de advertentie van de Vroedschap in de Amsterdamsche Courant van 25 sept. 1749. Op 7 maart krijgt het Collegium van de Vroedschap het verzoek ‘een waakend oog te houden op gemelde Taylor’ en mocht er iets in zijn nadeel te melden zijn dat onmiddellijk te doen. Vervolgens hebben de Overlieden ‘in de couranten het gemeen gewaarschuwt om sig door Taylor niet te laten mislijden’. Ook is Taylor beboet met 50 gulden wegens een gedane operatie. 28 februari 1758 De ‘Italiaanse Edelman’ maakt zich bekend met strooibriefjes. Hij claimt veel ziektes te kunnen genezen. Hij woont in de Barberstraat in de Nes. Over acht dagen moet hij verschijnen. ……………………. 7 september 1758
30
De Wencel, oculist, verzoekt cataracten te mogen opereren. Hij toont met bewijsstukken aan dat hij in Dordrecht, Haarlem, Hoorn en Enkhuizen heeft gewerkt. Men vindt deze attestaties ‘seer voldoende’ en omdat zijn manier van werken bekend is, wil het College een positief advies afgeven. 30 juli 1759 Aly Turk bezit drie wonderbare beproefde geneesmiddelen, t.w. een olie tegen verstopping, een poeder tegen pijnlijke ogen en een balsem tegen melaatsheid. Zijn middelen zijn al vele jaren wereldkundig gemaakt, daarom verzoekt hij ze ook in Amsterdam te mogen bekendmaken. Omdat de Inspekteurs niet bekend zijn met zijn middelen, achten ze zich niet capabel een oordeel te vormen en daarom wordt negatief geadviseerd. 9 januari 1760 Professor Joseph Hilmer, Hofraad van Zijne Koninklijke Majesteit van Pruissen (Frederik de Grote) heeft reeds geruime tijd in Europa gepraktizeerd als oculist en veel mensen met Gods zegen het gezicht heeft terug gegeven. Daarom wil hij graag ook in Amsterdam zijn kunde exerceren. Op 17 januari adviseert het College hem die toestemming te verlenen omdat hij 12 jaar geleden met succes cataracten heeft geopereerd 8 september 1762 Ali, Turk van geboorte, heeft zich volgens zijn verklaring, nu ongeveer vier jaar in de Verenigde Nederlanden opgehouden. Zijn goede gedrag en zijn capaciteiten zijn ‘bij rijk en arm bekend geworden’. Steden waarvan hij attestaties heeft zijn Utrecht, Rotterdam, Middelburg, Haarlem en andere. Hij verzoekt nu in Amsterdam vanuit zijn kamer waar hij woont ‘te moogen verkoopen sijne uitgevondene balsem teegens de vaste sieckten55 en steentjes teegens de tandpijn geduurende sijn verblijf alhier’. Hij krijgt ‘Fiat voor den tijd van 6 maanden, mits betaalende het geene aan het Chirurgijnsgilde toekomt’. (de aanhouder wint!) 7 januari 1763 Francois Fouilly, tandmeester, onder andere in het bezit van attestaties van de Magistraat van Mons, verzoekt de lijders in deze stad te mogen behandelen en vervolgens een uithangbord voor zijn woning mag plaatsen. Hij krijgt fiat mits hij zich beperkt tot het trekken van tanden en kiezen en hij de gebruikelijke som aan het gilde betaalt. 23 juli 1764 Joseph Hilmer, behalve Hofraad ook professor ordinaris en medicinae doctor in het Collegium Medicinum en Chirurgicum van Berlijn, inmiddels beroemd om zijn operaties van de cataracten in geheel Europa, is bereid zich opnieuw in Den Haag op te houden. Omdat er sinds zijn vorige verblijf in 1760 niets ten nadele van de verzoeker hebben vernomen, hoeft zijn verzoek niet geweigerd te worden. 19 september 1766 Frederica Vitalli wil haar Griekse balsem ter bestrijding van van jicht, lammigheid en wormen verkopen en dat gedurende 6 weken. Ze krijgt hiertoe toestemming gedurende de kermis, mits betalende etc. Op 18 september 1767 vertoont ze een gefiatteert request om 3 maanden haar balsem te mogen verkopen. ………… 17 september 1767 55
vaatziekten?
31
Valentijn Rodermel, operateur, kies- en tandmeester, wil zijn diensten aanbieden en tevens medicijnen verkopen. Hij krijgt toestemming daarvoor, mits hij de leges betaalt en zich beperkt tot het trekken van kiezen. 22 september 1767 Jean Domenicq Bonacorsi, kiezentrekker vraagt om toestemming twee maanden, tijdens de kermis, zijn ‘konst’ te mogen verrichten, zowel in zijn logement als in het publiek, en tegelijk zijn remedie tegen tandpijn en verkoudheid te verkopen. Ook wil hij de armen ‘voor niet bedienen’. Hij krijgt fiat al op 23 september. 22 september 1767 Pain Perrigno en Anna Porter, echtelieden, vragen permissie gedurende de a.s. kermistijd Carolijnse Turkse steen56 te mogen verkopen tegen tandpijn en ‘chimische ringen tegen de cramp’. Ondanks de 'drukte op de kermis' krijgen ze toestemming. 26 september 1767 Francois Banuy, tandmeester, ondanks de concurrentie verzoekt ook Francois toestemming zijn ‘kunst te exerceren’. Hij krijgt die toestemming voor vier weken, mits hij van te voren de leges betaalt. In de marge naast zijn verhaalde verzoek staat echter ‘Dit rekest is in gehouden omdat hij weigerde te betaalen’. 29 september 1767 Jan Baptist Utregt, kiezen- en tandentrekker, biedt zijn diensten aan, alsmede medicijnen die hij wil verkopen. Hij krijgt die toestemming tot eind november mits hij de leges vooraf betaalt en zich beperkt tot zijn activiteiten als tandmeester. 26 oktober 1767 Nicolaas Potemon wenst zijn Carolijnse Turke steen en chimische ring te mogen verkopen. Ook hij mag zijn waren aan de man proberen te brengen mits hij de leges betaalt. 18 december 1767 Johan Anton Frants Baron de Greffenberg heeft ‘een algemeen hulpmiddel en pleister uijtgevonden’ waarmee hij ‘alle bijkans ongeneesbaar schijnende ziektens en uiterlijke wonden (indien deselve niet aangeboren sijn) onder Gods bijstand kan geneezen’. De kracht en werking van zijn middel is zeer breed en is na te lezen in het bijgevoegde foldertje. Op de 21e bericht het Chirurgijnsgilde dat ze het verzoek en de folder hebben bestudeerd en dat ze een gesprek met de baron hebben gehad. Hun indruk is dat het om pure kwakzalverij gaat en daar zittten we niet op te wachten. Weren is dus ons advies. 20 juni 1768 Jan Daniel Praetorius geeft zich uit voor Meester Chirurgijn, ten minste, dat heeft hij op zijn deur staan. N.B. op twee adressen in de straat waar hij woont heeft hij een winkel, ‘dus oogschijnlijk of op twee plaatsen winkelt of onder zijn naam laat beunhaazen’. Hj is nu op beide adressen ontboden om te verschijnen voor de Overlieden van het Gilde. Wanneer Praetorius verschijnt wordt hem gelast de genoemde aanduiding op zijn deuren te verwijderen. P. heeft inmiddels zijn winkel verkocht aan Gerard Tenkink. P.krijgt een boete van 12 gulden die hij belooft te betalen, wat hij echter niet doet. Opnieuw gedaagd voor het College verklaart hij dat hij bij nader inzien van mening is dat hij 56
Turkoois, van ‘pierre turquoise’ of ‘ turkse steen’. Is goed voor : geslachtsorganen, lever, nieren - trouw in de liefde; tegen : leverstoornissen te wijten aan onverwerkte emoties; virale besmetting; verwondingen met besmetting; reuma, gewrichtsstoornissen, krampen en spierspanning door blokkades, oververmoeidheid en slecht slapen. Samenstelling: koperhoudend basisch aluminiumfosfaat. Kleur: hemelsblauw, blauwgroen, appelgroen, meestal bruine of zwarte vlekken. Vocht kan de kleur doen vervagen.
32
overal zijn naam op kan zetten en dat niemand hem dat kan beletten. Verder zegt hij dat hij de boete ‘voor zijn competente rechten met plaijzier zoude betaalen’. (vermoedelijk is hij er niet van overtuigd dat een rechter deze boete zou handhaven.) DELFT januari 1746 Magdalena de Nomij heeft de vrijheid genomen een ‘borretje’ voor haar deur te hangen waarop o.m. staat geschreven ‘Hoog Duytsche Doctores’. Bovendien bezoekt ze in die hoedanigheid zieken en schrijft ze medicijnen voor zowel in-als uitwendig gebruik voor. Het bord moet worden verwijderd en voor haar activiteiten zal ze zich voor een boete van ten hoogste 6 gulden moeten verstaan met de Hoofdleiden van het Gilde. april 1748 Jacobus Marshoorn heeft zonder toestemming medicijnen voogeschreven. De opgelegde boete van 10 gulden weigert hij te betalen.Zijn echtgenote die het voor hem wilde regelen heeft uiteindelijk 6 gulden moeten betalen. oktober 1748 Er wordt op 20 oktober 1748 naar Rotterdam een brief verzonden van chirurgijn Marcus de Perro over Joseph Hilmer. Na de aankomst van Hilmer in Delft heeft het Gilde hem laten weten dat hij onder geen beding mag opereren dan in aanwezigheid van een lid van het Gilde. Hilmer kondigde daarop aan dat hij het plan had de volgende dag om 10 uur in de Stadsdoelen, waar hij verbleef, te gaan opereren. Op de afgesproken tijd bevond zich daar een grote toeloop van allerlei mensen, zowel nieuwsgierigen als patiënten. Hilmer begon met het draineren van de ogen van verschillende patienten. De aanwezige gildeleden besloten daarop de Vroedschap te adviseren Hilmer te verbieden verder te gaan met zijn operaties. Dit advies werd opgevolgd en Hilmer werd aangezegd de stad te verlaten. februari 1749 Oculist Valentijn Rottermel vraagt toestemming om 6 weken in Delft te mogen werken. Omdat Valentijn zelf niet in de stad was verscheen er een bediende voor het Gilde. Deze persoon wist alleen te vertellen dat hij de volgende dag weer terug zou komen. Hij was er niet van op de hoogte of er patiënten waren. De Heren van de Wet zagen het nut van zijn verblijf niet in en gaven Valentijn toen hij in Delft was gearriveerd, de opdracht de stad te verlaten. maart 1749 De beunhazen Albertus Le Reant, Jan van de Woestijne, Heijliger de Jong en David Davas, zijn op heterdaad betrapt bij hun ongeoorloofde activiteiten en zijn derhalve beboet met respectievelijk 12, 12, 8 en 6 gulden. april 1753 Hendrik Boomhouwer, chirurgijn te Delfshaven en schoonzoon van Hendrik Feling, heeft de Hoofdman van het Gilde, Peter Kleijnood, een inconsiderante injurie (onbezonnen belediging)
33
Memorie tot bewijs van de rechtmatigheid van het Rekest ingediend op 10 augustus 1761 bij de Vroedschap van Utrecht door Antje Groenewoud. Staat te letten, Als aanvulling van de hiervoor genoemde punten vraag ik uw aandacht voor de hierbij gevoegde verklaringen. Want u zult daaruit gewaar worden, dat het in het Rekest genoemde effecten die de balsems bewerken niet te vergelijken zijn met de poeha van kwakzalvers en hun soortgenoten, maar integendeel een duidelijke uitwerking hebben. Uit de meeste verklaringen blijkt dat eerst tevergeefs de hulp van chirurgijnen en doctoren is ingeroepen. Ook wordt duideljk uit de verklaringen dat Antje niet uit winstbejag handelde, maar uit pure liefdadigheid. Antje wordt uit jaloezie met een Resolutie uit 1728 om de oren geslagen terwijl men in het geheel niet denkt aan de slachtoffers! Is het niet ons aller opdracht met behulp van onze gekregen talenten het welzijn van onze naasten te bevorderen? Verzoekster vertrouwt erop dat men haar op goede gronden niet zal konnen nawijzen, dat zij in enig opzicht is afgeweken van dit principe. En daarom alle die zoort van gevallen aangemerkt en behoort onderscheiden te worden in hoe ver de rede van de Wet gaat, en waar zij ophoud. De rede van de Wet, zo meent verzoekster, is toch gericht tegen onvrije Meesters en beunhazen, die op allerlei obscure manieren het Gilde benadelen. Zoals daar zijn: baardscheren, bloed aftappen, open wonden, breuken en andere uit-en inwendige kwetsuren behandelen. Verzoekster is van mening dat haar behandelingen geenzints tot de Chirurgie behoren. Want zij tapt geen bloed, behandelt geen open wonden, laat staan dat zij armen of benen zet of been- en andere breuken geneest, Zij maakt alleen enkele composities die men balsems noemt, die kunnen dienen tot bestrijding van veel ongemakken en kwalen. Pleisters57 van enig belang worden immers niet door de Chirurgijn, maar door de Apotheker bereid. De benodigde ingredienten van haar balsems schaft ze in de plaatselijke winkels aan, zodat haar medeburgers daar ook nog profijt van hebben. Als we in ogenschouw nemen dat er tot heden geen Wetgever gevonden wordt, die in staat was een Wet tot Welzijn van een Maatschappij te maken, daaruit wegens de eindigheid en feilbaarheid van de menselijke rede, iets abusive tot nadeel van deselve Maatschappij direct tegen 't oogmerk van de Wetgever uit te trekken is, en 't welk hij zonder zijn applicatie in penale wetten heeft, Moet men nu geloven, dat er een Wet tot onderling Welzijn gemaakt is, men ook tevens op 't abusive 't welk tegen 't oogmerk van den Wetgever daaruit getrokken wort, een argument mag maken, de Suppliante vertrouwt van't laatste op goede gronden van Neen ! Want wanneer men zich in dezen tot de striktheid van de wet wil beperken, moet dit grote absurditeiten tot gevolg hebben, die het Gilde zelf niet graag zal willen bevorderen, en daarom geeft de verzoekster u het volgende in overweging: 57
Pleister een uitwendig genees-of heelmiddel, dat dik vet en kleverig is, en op een stuk lijnwaad of op zeemleer gestreken wordt, om het op de huid of op de wonde te leggen.
34
Heeft men voordat het Roonhuisiaans58 geheim ontdekt was, die grote meester geweerd, om een zwangere in barensnood verkerende vrouw, van hulp verstoken, te helpen, op voorwaarde dat de wet in kwestie er tegen inging. Niemand zal kunnen ontkennen, dat men volgens de letter van de Wet haar zou hebben konnen weren, Maar ook zal niemand met gezond verstand anders kunnen handelen omdat een dergelijk weren fout en tegen de goede bedoelingen van de Wetgever ingaat. Op verloskundig gebied is er in Nederland veel te doen geweest over het zogenaamde Roonhuysiaans Geheim, dat ook later de nodige pennen in beweging heeft gebracht. Het ontleent zijn naam aan Hendrik van Roonhuyse(n), een vooraanstaand Amsterdams chirurgijn en ervaren verloskundige, die de eerste ‘Voorlezer voor de Vroet-wijven’ te Amsterdam is geweest en tevens ‘Stads-vroevaar’ was, aan wie in het bijzonder het afhalen van de dode vrucht bij arme vrouwen was opgedragen. Van Roonhuyse nu bezat een verloskundig instrument dat hij zó zorgvuldig geheim hield, dat hij de vrouwen, gezeten onder een deken, hielp. Een dergelijk geheim instrument voor het afhalen van het ‘beklemde hoofd’ was in Engeland in het bezit van de familie Chamberlen, die het in 1673 tevergeefs aan de vermaarde Franse obstetricus Mauriceau voor 10.000 pond sterling had trachten te verkopen. Wellicht heeft Van Roonhuyse die een reis door Engeland heeft gemaakt, daar kennis van het geheim gekregen of het daar gekocht. Het geheime instrument ging over in het bezit van zijn zoon Rogier. Frederik Ruysch bezat het ook. Uit een notariële akte van 21 maart 1709 blijkt, dat Van Roonhuyse Jr. en Ruysch het geheim toen verkocht hebben aan de Amsterdamse vroedmeesters Cornelis Boekelman, Pieter Plaatman en Johannes de Bruin - zulks enerzijds onder het voorbehoud, dat zij, Ruysch en Van Roonhuyse, de ‘konst’ (lees: het gebruik van het geheim) aan anderen mochten leren, doch dat Boekelman c.s. dit alleen mochten doen ‘met gemeene toestemming’. Wel zou Boekelmans' zoon Andries na de dood van zijn vader in diens plaats mogen treden als derde bezitter van het geheim.59 En is het ook niet zo gegaan met die twee Kleefse Klopjes? Volgens de letter van de Wet, hadden ze geweerd moeten worden en hadden ze geen vrouwen met borstkanker mogen helpen, maar hen aan de onkunde van de Chirurgijns over moeten laten? Durft iemand te beweren, dat een dergelijk weren het echte oogmerk van de Wet wordt beantwoord? De verzoekster gelooft dat haar niemand ligtelijk zulx zal accorderen, maar dat zoals de ervaring leert dat de Kloppen in deze stad en door ons hele land worden toegelaten, om vrouwen in nood te hulp te komen, zonder dat vervolging van enige Wet te duchten hebben. En moeten hier ook niet toe gerekend worden, de operaties van de vermaarde Oculist De Wincel, die men hier niet heeft belet zijn operaties uit te voeren, wat volgens de letter van de Wet wel had gekund, net zoals met het verkopen van zijn oog balsems, zalfjes, watertjes en andere hulpmiddelen. Maar heeft men in die gevallen al niet begrepen, dat het tegen de bedoelingen van de Wetgever en het Welzijn van een ieder zou ingaan, wanneer men honderden mensen door 't behouden van de schillen op hun ogen en andere ooggebreken,'t licht moesten missen, en hun leven door een stikdonkere duisternis in de allerellendigste staat te doen doorbrengen,
58
Rogier van Roonhuisen (ca 1650-1709) zoon de bekende Hendrik van Roonhuisen (1622-1672) die zich ook met Chirurgie en Verloskunde bezig hield, is betrokken bij het zogenaamde geheim: het betreft een verloskundig gereedschap ontwikkeld door de Engelse artsenfamilie Chamberlen, welk in het eind van de jaren tachtig van de 17 e eeuw in Nederlandse handen kwam. Tot ca 1750 werd dit instrument geheim gehouden. (zie art. in Tijdschrift voor Geneeskunde d.d.24 nov.1956 van Dr. Th.H.Schlichting) 59 Prof.Dr.G.A.Lindeboom in Geschiedenis van de Medische wetenschap in Nederland, Haarlem (1981), 105
35
Is er ook niet toen er geen vrijmarkten werden toegestaan, toegelaten een zekere Turkse Ali, die hier geruime tijd haar activiteiten ontplooid heeft, zonder dat haar ook maar iets geweigerd is. Daarom meent de Suppliante uit dezelfde gronden van Welzijn, welke de Wetgevers altoos voor ‘t gemeen beogen, en dat daarom ook in dat geval de Wet op die tijd geswegen heeft, Welk geallegeerde de Suppliante meent voldoende te zijn ter probatie, dat 't strikte van een Wet, en wel de Wet in questie, so daar in op gevolgt wiert 't sentiment van die van 't Chirurgijns Gilde voort gemeen zeer nadelig zoude geweest zijn, en alsnog zoude zijn, dog 't welk bij haar Ed. Gr. Achtb. in verschijde gevalle ook also is begrepen en die abuisen loffelijk zijn gedresseert geworden, Zoals er ook aan de zogenaamde Brand Klop, of Klopje Visser toestemming is verleend, om haar brandzalf te mogen verkopen, En zo’n permissie kan geen andere grond gehad hebben, dan de goede uitwerking die ervan verwacht werd. Publiek nut is dan ook een van de voornaamste redenen waarom ervaren rechtsgeleerden genegen zijn een soepele uitleg van wetten toe te passen. Heeft Cicero al niet gezegd: salus populi, suprema lexetto60 En om alle 't welke de Suppliante vertrouwt, al was 't dat zij konde aangemerkt worden in hare daden tegen de Wet in questie te hebben of nog aan te gaan en redenen overigh zijn die haar bij een billijk Wetgever dispensatie en permissie zoude doen erlangen, En dat te meer wanneer in aanmerking komt dat zij van hare balsems geen overdadige winsten neemt of geniet, maar dat zij daar van niet meerder profiteert dan om een zeer sober bestaan te hebben, en waar in zij haar so gedraagt, De vermogende laat ze zo veel als redelijk is, betalen, terwijl zij de onvermogende voor niets kan helpen, Dit alles kan zij indien gewenst, bewijzen. Ook is het zo dat het publiek zeer geinteresseerd is in de verdere gang van zaken. Verzoekster verwacht dat zij met het bovenstaande haar verzoek voldoende met redenen omkleed heeft en hoopt dat de Vroedschap er goedgunstig over zal oordelen. A.HOEVENAAR, PROCUREUR
60
Het bevorderen van het welzijn van het volk is de hoogste wet
36
De Attestaties (volledig): Mijn zoontje heeft door verrekking pijn aan zijn beentje gekregen. In het begin leek het van weinig belang, maar diverse Chirurgijns in Utrecht zijn er in drie jaar niet in geslaagd het probleem te verhelpen, integendeel, uiteindelijk moest mijn kind op krukken lopen. Het was zo erg dat er geen hoop op genezing leek te zijn, doch bij toeval werd Antje Groenewoud mij aanbevolen, die mijn kind met de zegen van de Heer door haar kundigheid en balsems in een paar maanden heeft genezen. Utrecht, 21 juli 1761 Anthoni de Graaff Mijn dochter had een wond die Chirurgijns meer dan vier jaar hebben geprobeerd te genezen, wat hun echter niet lukte. Nadat Antje Groenewoud mij werd aanbevolen heeft zij deze wond binnen vier maanden genezen. Utrecht, 21 juli 1761 Jan Maurits Kraa Dina Muijs echtgenote van Christiaan Hendrik Everwijn, wonende op de hoek van de Lollestraat en herberg De Graaf van Athelone, verklaart dat zij ongeveer anderhalf jaar geleden pijn in haar rechter borst heeft gekregen, waarvan werd gezegd dat het veroorzaakt was door een wond aan haar been, die nadat deze was gesloten terug kwam in haar borst, zo erg dat er verschillende gaten in haar borst ontstonden, waardoor zij grote pijn en veel ongemak heeft gehad. Toen heeft zij zich tot Antje Groenewoud in de Donkerstraat gewend, die haar met haar balsems binnen één maand van de genoemde borstwonden heeft genezen. Utrecht, 8 september 1761 Dienna Muijs huisvrouw van Kristian Hendrik Everwijn Hiermee bevestigt ondergetekende Grietje Ruffelsen, gescheiden echtgenote van Pieter de Hoog, dat zij tengevolge van de ruzies met haar man, dat zij tijdens de bevalling van haar laatste kind pijn aan haar achterbeen van boven tot onderen heeft gekregen. Na verloop van tijd werd het zeer dik en erg pijnlijk, zodat zij hulp van een chirurgijn heeft ingeroepen. Vier weken heeft hij tevergeefs getracht genezing of althans verlichting te bewerken. Omdat zij in de Zalestraat woont en haar kinderen bij Antje Groenewoud op school gingen, en zo hoorde over haar kunde, heeft zij haar hulp ingeroepen. Binnen zes weken hebben haar balsems haar van ongemak en pijn geheel verlost. Aan twee vingers van haar rechterhand had zij ook nog een soort vuur of feit gekregen, waardoor zij vijf weken niet kon werken; in vijf weken tijd is zij ook daar volkomen van hersteld, terwijl zij sedert die tijd nu ongeveer drie jaar geleden, tot heden geen last meer heeft gehad van deze ongemakken. Ook haar dochter heeft Antje ongeveer negen maanden geleden ook van feit aan haar vinger, binnen acht dagen geheel genezen. 8 september 1761 dit merck + gestelt bij Grietje Ruffelsen De Attestaties (beknopt): Anna Maria Theresia Bachsteter, oud 40 jaren, meid bij het lid van de Vroedschap Verbeek: door ’t aftillen van een grote visketel van 't vuur heb ik mijn rug zo verrekt dat ik niet meer op of neer kon gaan en geruime tijd het bed moest houden, de voorgeschreven hulpmiddelen van de medicijn meester gaven geen soulaas, echter de balsem van Antje Groenewoud gaf binnen acht dagen herstel, en nu heb ik geen pijn meer.(8 september 1761)
37
Arnoldus Haaft, oud 23 jaar, schilders- en glasmakers knecht te Schoonhoven, wandelde met een bekende, die een kind bij zich had, buiten Schoonhoven, tot op een gegeven moment het kind een kikker wilde laten zien, waarop ik, naar ik dacht het beest uit 't gras pakte, maar in de snelheid waarmede ik 't aangreep, lette ik niet genoeg op waarop bleek dat ik een aardig grote pad had beet gepakt. Daags daarop begon mijn rechter hand, waarmee ik de pad had opgepakt, heel erg te jeuken en vervolgens alsmaar dikker geworden vooral de middelvinger die in een paar dagen zo was opgezwollen dat die vinger even dik was als drie normale vingers, ik kon daardoor niet meer werken; Mijn moeder die in de Donkerstraat naast Antje Groenewoud woont, bracht me bij haar. Zij heeft mij binnen 11 dagen genezen.(8 september 1761) Otto de Haart, oud 73 jaar en Johanna Verhoeff, oud 38 jaar, wonende op de Springweg tegenover het weeshuis, Ons dochtertje heeft ongeveer vier jaar geleden pokken gehad waarvan ze twee dikke benen overhield. Een doctor en een chirurgijn hebben 6 weken geprobeerd haar benen te genezen, gedurende welke tijd de pokken in beide benen wel zijn doorgebroken en door de heelmeesters weer zijn genezen, maar ze konden de verdikking in die beentjes niet weg krijgen. Ook heeft ons kind geen gevoel in haar benen, ze kon er niet mee gaan of staan, ze hebben ons kind achter gelaten in een ellendige staat, want we moesten met haar wegens lamheid in een wagentje rijden of op de arm dragen. Antje Groenewoud heeft door het gebruik van haar balsem onze dochter van de lammigherid en ongevoeligheid binnen vier maanden volkomen genezen. (8 september 1761) Johanna Hendrica Koopman, echtgenote van Jacobus le Maire, oud 38 jaar, wonende in de Zadelstraat: Vijf jaar geleden heb ik tijdens het bevallen door verdraaing in het bed me zeer pijnlijk verrekt, waarmee een Medicijnmeester en een Chirurgijn vijf weken zonder enig resultaat bezig zijn geweest, de balsems van Antje Groenewoud hebben mij binnen drie weken doen herstellen. (8 september 1761) Aaltje Meulemans, echtgenote van Aart van Scherpenseel, wonende achter het Grote Vleeshuis: 11 maanden geleden kreeg ik een wond aan de duim van mijn rechterhand doordat ik in een ijzeren haak had gegrepen, die was door en door gegaan, de balsems van Antje Groenewoud gaven herstel binnen 3 weken (8 september 1761) Lijsbeth Kalf, echtgenoot van smid Jan van Kruil, wonende in de Smeesteeg bij de Lange Nieuwstraat: vier jaar geleden kreeg ik een puistje aan mijn ene been, door onvoorzichtigheid krabde ik het kapot, waarna het begon te onsteken en ik er veel last van kreeg, terwijl ik ook op mijn andere been begon te onsteken, hulp van een Chirurgijn gedurende zes weken bleek tevergeefs, ik kon niets meer dan op bed liggen of op een stoel met kussens zitten, de balsemen van Antje Groenewoud gaven binnen 14 dagen herstel en na 6 weken volledig genezing (8 september 1761) Geertrui Benschop, weduwe van Adrianus van den Sloot: twee jaren geleden kreeg ik een wond aan mijn been; gedurende een jaar heeft een Chirurgijn er mee gedokterd zonder het geringste resultaat,, integendeel, er is vuur in de wond gekomen, zodat ik door de pijn nacht noch dag kon zitten, de balsemen van Antje Groenewoud hebben mij binnen 8 weken genezen (9 september 1761) Jannigje Blankert, oud 38 jaar, wonend Achter Clarenburgh in het Kroonspoortje: ongeveer 20 jaar geleden ben ik gevallen en sindsdien heb ik last van mijn linkerbeen gekregen, waardoor ik nu al meer dan 12 jaar niet meer heb kunnen gaan of staan dan met hulp van een stok bij wijze van kruk, hulp van Chirurgijns gaf niet het minste soulaas, de balsems van Antje Groenewoud gaven binnen 4 weken herstel (9 september 1761) Johannes Appelman, oud 27 jaar en zijn vrouw Johanna Cronenburgh, oud 29 jaar, wonende in het buurtje bij de Wal aan het Vreeburg: Johanna is ongeveer drie jaar geleden ten tijde van de
38
Utrechtse kermis in de kraam gekomen van een zoontje dat geboren werd met een vlek op de linkerbil en dat hij ongeveer 16 weken oud was, twee vurige gaatjes in die plek bleek te hebben, waaruit vuil kwam, en omdat wij onbemiddeld zijn de kosten van een Chirurgijn of Doctor niet konden dragen;, daarnaast had Johanna een zweer in haar borst en enkele negenogen onder haar arm die ze in de genoemde kraam had gekregen, de balsems van Antje Groenewoud hebben ons kind en Johanna binnen 7 weken volkomen genezen (9 september 1761) Hendrik Hessing, oud ongeveer 60 jaar en wonend op het Buurkerkhof: Ik heb 5 à 6 weken geleden een wond aan mijn rechterarm gekregen die zeer pijnlijk en opgezet was waar ik zeer lastig mee kon werken, de balsems van Antje Groenewoud gaven herstel binnen 10 dagen (9 september 1761) Jacobus Kraamwinkel, stofjeswerker61, wonend achterom bij de Kamp, oud 64 jaar, ik heb 1½ jaar geleden op de scheen van mijn linkerbeen een blaar gekregen, waarvan ik vermoed dat ‘ie is veroorzaakt omdat ik te dicht bij 't vuur gezeten me gebrand had, ik heb toen 14 dagen tevergeefs hulpmiddelen gebruikt; in dezelfde tijd had ik ook een flink gat op mijn scheenbeen, dat doortrok tot achter op mijn kuit, het veroorzaakte vreselijke pijn, de balsems van Antje Groenewoud gaven herstel binnen 6 weken. (9 september 1761) Hendrina vanden Ham, ongeveer 28 jaar oud en meid bij Domheer J.Graafweg op het Janskerkhof, sedert drie maanden heb ik een zeer pijnlijk dragend wondje aan de voorste vinger van mijn rechterhand, zo pijnlijk dat ik geruime tijd niet heb kunnen werken, de vinger was ondertussen driemaal zo dik als een normale vinger geworden, de balsems van Antje Groenewoud gaven herstel (9 september 1761) Elisabeth van Beijnum, echtgenote van Hermanus Vonders, 12 weken geleden heb ik een gezwel onder mijn rechter arm gekregen, dat binnen enkele dagen zo groot werd als een stuivers brood 62, en waaraan ik ondraaglijke pijn had; na behandeling met de balsems van Antje Groenewoud is op de derde dag het gezwel doorgebroken waarop uit de opening een scherp ruikend vocht en vuil kwam; tegelijkertijd had ik ook water in mijn borst, beide ongemakken zijn volkomen hersteld dankzij de balsems van Antje Groenewoud (10 september 1761) Willemijntje Jonkers, weduwe van Frans Barnebas, wonend in herberg De Prins, negen jaren geleden heeft mijn dochter door een ongeluk dat veroorzaakt werd door mijn overleden man toen hij beschonken was, een kokende pot eten over zich heen gekregen en daardoor het hele lichaam van onderen deerlijk is verbrand, zodat er gaten in kwamen, heb ik omdat ik toen op 't Buurkerkhof woonde in 't Wijnvat, de hulp van mijn buurvrijster63Antje Groenewoud ingeroepent, haar balsems gaven herstel binnen 8 weken (10 september 1761) Dina Bohte, weduwe van Arnoldus van Stram, wonende in het Swaansteegje, heeft twee jaar geleden een wond aan haar linkerhand gekregen. die zo ontstak dat mijn hand wel driemaal zo dik werd, zodat ik wegens de pijn nacht noch dag niet kon rusten, de balsems van Antje Groenewoud gaven herstel binnen 12 weken (10 september 1761) Gerrit van Doorn, wonend buiten de Catharijne Poort, in 1757 is een pijnlijk gezwel aan mijn linkerbeen goed genezen met behulp van de balsems van Antje Groenewoud (10 september 1761) M.Zaalenbrinck, is meermalen genezen van een zwerende borst en fijt in een vinger, de kinderen van een kwaad oog, slijmziekte en andere kwalen. (9 september 1761) 61
Stoffenwerker, stofjeswerker, maker van als stoffen of stofjes onderscheiden weefsels. klein broodje maar flink gezwel ! 63 ongehuwde buurvrouw 62
39
R.Oudemeier, vorige winter van een lelijk zwerende vinger zeer snel genezen. (10 september 1761) C.Swambier, mijn duim met fijt is in 1759 heel goed genezen (10 september 1761) Weduwe Verboon, haar zoontje had een lelijke wond in zijn hals (10 september 1761) De volgende attestaties kunnen desnoods toegevoegd worden: Pieter van Rhee, wonende in het Drieheeringsteeghje, is genezen van een slecht been. Johanna Smitshuize, vrouw van Johannes Berk, wonende in de Donkerstraat, is binnen vier weken van een gebrand been genezen Adriana Vlugh meid van de heer Engelbert in de Korte Nieuwstraat, had door het het omvallen van een kokende pot boter haar hand ellendig gebrand, is echter binnen 14 dagen zonder littekens genezen. N.Renswou voorheen knecht bij Grutter Lockhorst, thans woonachtig in Den Haag, genas van een gezwel aan zijn benen. Jacobus Rector in het Visserssteegje, een verdikking aan een hand, waardoor deze meer dan drie keer zo dik was geworden genas binnen drie weken. Maria Gijsberts weduwe van Dirk Schouten wonende op de Varkensmert, is ongeveer drie jaar geleden binnen 12 weken genezen van een gebrand been dat verzuurt was. En mocht dit allemaal als niet voldoende bevonden worden, dan kan de verzoekster ten minste nog wel driemaal zoveel verklaringen over de goede werking van haar balsemen leveren. De beslissing van de Vroedschap op 30 november 1761: DE VROEDSCHAP NADER GEHOORD HEBBEND HET RAPPORT VAN DE GECOMMITTEERDEN VAN HET CHIRURGIJNS GILDE OP HET REKEST VAN ANTJE GROENEWOUD DAT OP 10 AUGUSTUS J.L. IS INGEDIEND, BESLUIT AAN ANTJE GROENEWOUD, VOORLOPIG VOOR DE TIJD VAN ÉÉN JAAR, TOESTEMMING TE VERLENEN HAAR BALSEMS GENOEMD IN HAAR REKEST, TE MOGEN VERKOPEN EN APPLICEREN, MITS ZIJ GEEN ANDERE ANDERE MEDICAMENTEN VERKOOPT OF VERBANDEN AANLEGT. NOOT GEBRUIKTE LITERATUUR: 1. E.van Nederveen Meerkerk: Openbare gezondheidszorg in de republiek 1600-1800, doct.scriptie utrecht 1998 2. W.de Blécourt, W.Frijhoff en M.Gijswijt-Hofstra (red.): Grenzen van genezing, Hilversum (1993) 3. W.Rutten: De vreselijkste aller harpijen, Wageningen (1997)