Klachtencommissie Huisartsenzorg Midden-Nederland Uitspraak Kern: had de huisarts een melding bij het AMK moeten doen? Meestal wordt een hulpverlener aangeklaagd omdat hij onterecht een AMK melding zou hebben gedaan. In onderstaande kwestie verwijt klaagster de huisarts juist dat hij geen melding heeft gedaan. Het gaat hierbij over een incident dat een half jaar daarvoor had plaatsgevonden. Tevens verwijt klaagster de huisarts dat hij onwaarheden in het huisartsenjournaal heeft genoteerd en dat hij haar onheus heeft bejegend. De commissie oordeelt dat de huisarts op grond van zijn bevindingen en het waarneembericht van de HAP ervan uit mocht gaan dat hier sprake was van een ongeval. Daarom was een AMK melding niet aan de orde. De commissie beoordeelt ook de overige klachten als ongegrond. Omdat in deze casus ook de waarnemer een rol speelt beveelt
de commissie
de
verantwoordelijk praktijkhouder aan, om zich door middel van frequent overleg met de waarnemer op de hoogte te houden van zijn patiënten. DE PROCEDURE Bij brief van 27 oktober 2010 heeft klaagster een klacht ingediend jegens de huisarts. Klaagster heeft op 23 november 2010 de klachtencommissie schriftelijk gemachtigd de klacht voor te leggen aan de huisarts en heeft hierbij tevens de huisarts toestemming verleend alle relevante gegevens betreffende de klacht aan de klachtencommissie te verstrekken. Huisarts en klaagster zijn gehoord op basis van een schriftelijke procedure van hoor en wederhoor. De klachtencommissie heeft kennisgenomen van de volgende stukken: de klachtbrief van 27 oktober 2010; het verweerschrift van de huisarts, met bijlagen, van 3 februari 2011; de repliek van klaagster, met bijlagen, van 28 februari 2011; de dupliek van de huisarts, met bijlagen, van 27 april 2011. Partijen zijn uitgenodigd om op een hoorzitting te verschijnen. Klaagster heeft afgezien van deze mogelijkheid. Op 6 juli 2011 heeft een hoorzitting plaats gevonden waar de klachtencommissie de huisarts, vergezeld van zijn advocaat, heeft gehoord. De uitspraak is vervolgens vastgesteld in de vergadering van de klachtencommissie van 20 juli 2011. DE FEITEN De Klachtencommissie heeft op grond van de beschikbare informatie de volgende feiten als vaststaand aangenomen. Klaagster heeft een dochtertje van (destijds) 5 jaar: A. In het kader van een omgangsregeling verblijft A. regelmatig bij haar vader. Op 5 april 2010 heeft klaagster met de huisartsenpost (HAP) gebeld. Het waarneembericht luidt:
" S moeder belt: zojuist dochter bij ex-man (vader) gehaald. Bij aankomst ging ze onder de douche en ontdekte rode plekken rug en borstkas, (halfbroer zou heet waterkraan hebben opengedraaid) politie gebeld en deze gaf het advies HAP te bellen. Nu trekken plekken weg, geen blaren of ander letsel waarneembaar volgens moeder P iom SV, nu geen actie. Evt. morgen contact opnemen eigen ha. Moeder gaat akkoord ".
Op 6 april 2010 heeft klaagster met A. de huisarts bezocht. In het huisartsenjournaal staat vermeld: " (C) rode plekken na te hete douche; geen blaren (E)ongeval (S) brandwonden opgelopen gister(morgen?) onder de douche; brandwonden zijn 1 e graads op borst rechts (6 cm rond), rechter bovenarm (4 cm rond) vlekkerig) en op rug in het midden (ook 6 cm rond); halfbroer had de douche te heet aangezet; vader was er niet bij volgens haar (O) erytheem, geen blaren (E) ongeval (P) brandwonden 1e graads, huid vet houden, geen flammazine nodig (R) cetomacrogolcreme met vaseline 10%10% Na het consult van 6 april 2010 heeft klaagster over A. geen contact met de huisartsenpraktijk gehad tot 8 oktober 2010. Op 8 oktober 2010 heeft klaagster samen met haar moeder de huisarts bezocht en heeft toen over een melding bij het AMK gesproken.
DE KLACHT De klacht van klaagster houdt, zakelijk en samengevat weergegeven, het volgende in. Klaagster verwijt de huisarts dat: 1. hij ten onrechte en ondanks toezeggingen geen zorgmelding bij het AMK heeft willen doen; 2. hij in het dossier van klaagster de mishandeling van A. afdoet als een communicatiestoornis tussen de ouders; 3. hij klaagster onheus heeft bejegend door het maken van suggestieve opmerkingen. Op 6 april 2010 is klaagster met A. naar de huisarts gegaan. De huisarts stelde als diagnose eerste graads brandwonden. Ondanks een reeks incidenten bij de vader van A. thuis en ondanks de familiaire belasting van de vader, heeft de huisarts geen zorgmelding bij het AMK gedaan. Ook heeft de huisarts uitingen van zorg door klaagster niet serieus genomen. In plaats daarvan heeft de huisarts het letsel bij A. afgedaan als een communicatiestoornis tussen de ouders. Klaagster kwam op 8 oktober 2010 op het spreekuur om de huisarts te vragen waarom hij, ondanks de eerdere toezeggingen, geen zorgmelding bij het AMK had gedaan. Klaagster was vergezeld van haar moeder en had foto’s bij zich van incidenten. De huisarts heeft klaagster toen meegedeeld dat hij zich er niet mee ging bemoeien, dat dit zijn taak niet was en klaagster het advies gegeven om te vluchten.
Klaagster is van mening dat de huisarts zijn geheimhoudingsplicht zwaarder heeft laten wegen dan het belang van klaagster en A. HET VERWEER De huisarts heeft zich verweerd door onder meer het navolgende, zakelijk en samengevat weergegeven, aan te voeren. De consulten van klaagster hebben met name plaatsgevonden bij de vaste waarnemer van de huisarts. Deze waarnemer werkt twee dagen in de week en heeft inmiddels een eigen patiëntenpopulatie opgebouwd. Met deze waarnemer heeft de huisarts in 2008 gesproken over een incident van krassen op de billen bij A. Ook is in november 2008 contact geweest met het AMK en advies ingewonnen. De huisarts weet niet wie de melding bij het AMK heeft gedaan. Daarna is er niets meer van het AMK vernomen. A. was al bekend bij bureau Jeugdzorg. In mei 2009 heeft bureau Jeugdzorg contact opgenomen in verband met een verwijzing. De huisartsenpraktijk heeft A. verwezen naar de kinderarts en tevens een verwijskaart uitgeschreven voor de RIAGG. Op 6 april 2010 is klaagster met A. bij de huisarts op het spreekuur geweest. De huisarts heeft A. onderzocht en een behandeladvies gegeven. De huisarts heeft het letsel, mede op grond van de beschrijving van de hele gang van zaken bij de vader thuis, beoordeeld als een ongeval en niet als letsel dat met opzet was veroorzaakt. Als hij had gedacht aan een vorm van kindermishandeling had hij zeker een melding bij het AMK gedaan. De beoordeling als een ongeval stuitte toen niet op weerstand bij klaagster. Ook liet klaagster zich niet uit over een vermoeden van mishandeling door de vader van A.
of over een
verzoek voor melding AMK. Na een half jaar, 8 oktober 2010, kwam klaagster met haar moeder en met een opgebouwd dossier op het spreekuur. Zij drong er op aan dat hij alsnog een expliciete melding van het voorval op 6 april 2010 bij het AMK zou doen. De huisarts was, een half jaar na dato, hierdoor verrast en heeft het consult als naar ervaren. Omdat de huisarts ook op 8 oktober 2010 geen aanleiding zag om alsnog een melding bij het AMK te doen heeft hij dit niet gedaan. De huisarts heeft ook geen toezegging in die richting gedaan. Uit zorg voor A. en omdat hij zich wat stoorde aan het niet opvolgen van adviezen door klaagster, zoals een mediation traject, heeft hij op dat moment klaagster meegedeeld om, in het belang van het kind, het contact met de vader goed te houden. Van het woord vluchten is geen sprake. De huisarts typeert de arts- patiënt relatie tot 8 oktober 2010 als normaal. Voor wat betreft de mededeling over de communicatiestoornis in het huisartsenjournaal merkt de huisarts het volgende op. De huisarts heeft zich niet uitgelaten over een communicatiestoornis. De vermelding in het huisartsen journaal is
van de waarnemend
huisarts en betreft geen oordeel maar een vermelding van een mededeling van de grootouders.
De brief van de grootouders, d.d. 19 december 2008, waarin zij enkele bijzonderheden over A. vermelden en verzoeken om aantekeningen in het huisartsenjournaal te wijzigen, kan de huisarts zich niet herinneren. Hij heeft meerdere briefjes ontvangen. OVERWEGINGEN VAN DE KLACHTENCOMMISSIE 1.
Ten onrechte en ondanks toezeggingen geen zorgmelding bij het AMK
De huisarts geeft aan dat hij geen enkele reden had om kindermishandeling te vermoeden en heeft daarom, ook na aandringen van klaagster, geen melding bij het AMK gedaan. De commissie heeft bij deze klacht te beoordelen of de huisarts in redelijkheid uit mocht gaan van een ongeval en niet van (een vermoeden van) kindermishandeling. De commissie gaat bij de beoordeling van deze klacht mede uit van de richtlijn "Artsen en kindermishandeling, Meldcode en Stappenplan, KNMG 2008", en van de daarvan afgeleide "Handreiking gebruik Meldcode kindermishandeling in de huisartsenpraktijk”, Landelijke Huisartsen Vereniging. Deze (vernieuwde) Meldcode van de KNMG gaat uit van het principe: ‘spreken tenzij’. Daarbij wordt aangetekend dat artsen een meldrecht hebben en geen meldplicht. De commissie is van oordeel dat de huisarts op grond van: -
de inhoud van het waarneembericht van de HAP van 5 april 2010,
-
de beschrijving in het huisartsenjournaal, van 6 april 2010, van de plekken op de
rug van A. en van het gedrag van het broertje, -
het feit dat klaagster op 6 april 2010 een melding bij het AMK niet aan de orde
heeft gesteld, in redelijkheid er van uit kon gaan dat er geen sprake was van kindermishandeling. Het enkele feit dat klaagster een half jaar later, namelijk op 8 oktober, de huisarts wel verzocht om een melding te doen hoefde voor de huisarts geen aanleiding te zijn om alsnog een melding te doen. De commissie verklaart het klachtonderdeel ongegrond. 2.
De mishandeling van A. afdoen als een communicatiestoornis
De commissie stelt vast dat de desbetreffende notitie in het huisartsenjournaal, 18 november 2008, van de collega van de huisarts is. De notitie is een weergave van een gedachte van mevrouw R. van het AMK en geen mening van de huisarts. De commissie stelt verder vast dat zij in het huisartsenjournaal en in stukken geen onderbouwing heeft kunnen vinden voor de stelling van klaagster dat de huisarts de mishandeling afdoet als een communicatiestoornis. De commissie verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
3.
Onheuse bejegening door het maken van suggestieve opmerkingen.
Klaagster is van mening dat de huisarts haar onheus heeft bejegend door opmerkingen te maken over de opvoeding en over vluchten. De huisarts betwist dat hij klaagster onheus heeft bejegend. Nu de lezingen van klaagster en de huisarts tegenover elkaar staan en er voor de klachtencommissie geen aanleiding is om het standpunt van de een overtuigender of geloofwaardiger te achten dan van de ander, kan door de klachtencommissie niet vastgesteld worden dat er sprake zou zijn van voornoemd gedrag van de huisarts. De commissie verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
DE UITSPRAAK De Klachtencommissie verklaart: klachtonderdeel 1: ongegrond. klachtonderdeel 2: ongegrond klachtonderdeel 3: ongegrond
AANBEVELING De commissie heeft geconstateerd dat het merendeel van de contacten tussen klaagster en de vaste waarnemer van de huisarts hebben plaatsgevonden. De onderhavige klacht had betrekking op de huisarts zelf. De commissie beveelt de huisarts, als verantwoordelijk praktijkhouder, aan om zich door middel van frequent overleg met de waarnemer op de hoogte te stellen van zijn patiënten.
DE REACTIE VAN DE HUISARTS Overeenkomstig artikel 2 lid 5 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) heeft de huisarts de plicht om binnen een maand na ontvangst van deze uitspraak schriftelijk aan klaagster en aan de klachtencommissie mee te delen of hij naar aanleiding van de uitspraak maatregelen zal treffen en zo ja, welke. Ingeval de huisarts niet binnen een maand aan deze verplichting voldoet, behoort hij dit – met vermelding van de redenen – te laten weten.