Voorzitter, Ik houd 't mezelf wel eens voor, net zoals anderen in m'n omgeving me dat wat váker doen: 'je leeft niet om te werken, maar je werkt om te leven.' Natuurlijk, werken (een baan) is meer dan één keer per maand een loonstrookje en het daarbijhorende salaris krijgen. Het betekent ook structuur in je leven, contacten opdoen, jezelf ontwikkelen, meedoen, er toe doen. Maar dat loonstrookje, en dat salaris: het is toch wel fijn als je daarvan ook kunt leven. Dat je er je dagelijks brood van kan kopen. Wat erop, en wat erbij. Dat zou ook gewoon bij een baan moeten horen. En hoort er ook bij. Zo wordt in artikel 23 van het Verdrag van de Rechten van de Mens bijvoorbeeld gesproken over 'een rechtvaardige beloning, die het recht op een menswaardig bestaan verzekert'. Maar iets dat vanzelfsprekend is, gebeurt niet altijd vanzelf. Dat weten we. En dus moeten we er voor zorgen dat het tòch gebeurt. Wij als politiek ook, en niet in de laatste plaats. Ik vind dan ook bijvoorbeeld dat onze minister van Buitenlandse Zaken zich er sterk voor moet maken als werknemers bij de bouw van stadions en de aanleg van de infrastructuur voor grote sportevenementen, zoals bijvoorbeeld het WK voetbal in Qatar, onder gevaarlijke en mensonterende omstandigheden tegen een hongerloontje hun werk moeten doen. Ik heb 'm daar pas nog om gevraagd. En ik ben erg blij dat onze minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het voortouw hééft genomen in de strijd voor een 'livable wage' (een loon waarvan je kan leven) wereldwijd en daarbij de verantwoordelijkheid van de verschillende partners in de soms lange ketens als het bijvoorbeeld gaat om het produceren van kleding stevig onder de aandacht brengt. Niet altijd tot genoegen van elke winkelbaas hier, maar wel terecht. En nodig. En nodig, dat is het ook hier in Nederland. De doorgeschoten flexibilisering op de arbeidsmarkt, waarbij iemand de baantjes aan elkaar moet rijgen om thuis de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, leidt ertoe dat dat werken niet altijd voldoende is om van te kunnen leven. Het leidt bovendien tot een steeds groter wordende tweedeling op de arbeidsmarkt, en daarmee in onze samenleving. Tussen de 'haves en de have nots', tussen de insiders en de outsiders. In gewoon Nederlands: tussen hen die meedoen en zij die aan de kant staan, tussen geluksvogels, en pechvogels. (En die laatste, die zijn vooral te vinden onder de mensen met een bescheiden opleiding, jongeren en mensen van allochtone afkomst van alle leeftijden.) Omdat gelijk werk lang niet altijd gelijk wordt beloond bijvoorbeeld en collega's uit Middenen Oost-Europa die huis en haard hebben verlaten om ver van dat huis een fatsoenlijke boterham voor zichzelf en hun gezin te verdienen hier worden uitgebuit. En dat vaak tegen beter weten in accepteren, omdat ze maar al te goed weten dat de beloning voor het opkomen voor hun rechten een enkeltje Boekarest of Bratislava is. Voorlopig dieptepunt in de manier waarop hier (bij ons, dus niet aan het andere eind van de wereld) in 2014 (dus niet 100 jaar geleden) te vaak wordt gekeken naar, wordt néérgekeken òp werknemers was de verloting van tien Slowaakse uitzendkrachten onlangs in Leusden. Omdat louche werkgevers en malafide uitzendbureaus bijna sneller foute constructies weten te verzinnen dan wetgever, inspectie en rechter ze kunnen aanpakken. Constructies, waarbij mensen als handelswaar worden gezien. Als productiemiddelen over wiens rug je de
concurrentie met je collega-ondernemer die wèl deugt aankan, en wint. Productiemiddelen die je aan de kant zet zodra je een manier hebt gevonden waarop het nòg goedkoper kan. Omdat het zelfstandig ondernemerschap voor de een wellicht de volgende stap in de emancipatie van de arbeider is, maar voor de ander de klok 100 jaar terugdraaien betekent, naar de tijd van de dagloner die 's ochtends met de pet in de hand maar moet afwachten of er die dag werk (en dus brood) voor 'm is. Die na z'n ontslag de maandag erop terug kan komen, maar dan als 'zelfstandige'. Dat wil zeggen zonder cao, zonder cao-loon, zonder pensioenopbouw, zonder ontslagbescherming en tegen het tarief dat de baas blieft. En da's zeker in tijden van crisis niet hoog. Zeg maar: ronduit laag, te laag. Die door het UWV feitelijk wordt gedwongen in het zelfstandig ondernemerschap, tussen hele grote aanhalingstekens. Zich niet kan verzekeren voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, maar zichzelf wel een slag in de rondte werkt. Een ontwikkeling waartegen afgelopen vrijdag nog de Aannemersfederatie Nederland (de vertegenwoordiger van het midden- en kleinbedrijf in de bouw) protesteerde. Omdat-ie niet alleen de prijzen, maar ook zaken als de sectorale vakopleiding en daarmee uiteindelijk de kwaliteit van een hele sector op een onaanvaardbare manier onder druk zet. En daar hebben we allemaal last van. Als consument. Als belastingbetaler. Omdat er steeds opnieuw nieuwe 'concepten' opkomen die weliswaar ontzettend hip en modern klinken en ook nog 's 'het gemak van de moderne mens dienen', maar die voor werknemers in kwestie een donkere schaduwzijde kennen. Denk bijvoorbeeld aan Uber of Helpling, waarbij in het laatste geval schoonmaakkrachten worden aangeboden voor bodemprijzen. In een sector waar door de mensen zelf de afgelopen jaren stevig actie is gevoerd om met respect behandeld te worden, acties die op veel sympathie konden rekenen; een sector ook waarin (omdat men weet dat het veel beter moet) een 'code verantwoord marktgedrag' is opgesteld. Ik zei 'bodemprijzen', omdat ze horen bij 'the race to the bottom' die (helaas) ook op onze arbeidsmarkt plaatsvindt. Of met dit soort prijzen echter ook echt de bodem is bereikt, valt nog te bezien. Laat ik het dus maar'afbraakprijzen' noemen, want dàt zijn het in íeder geval. Prijzen waar lonen achter schuil gaan waarvan je die fatsoenlijk belegde boterham niet kunt kopen, laat staan als je er een gezin van moet voeden. Prijzen waarvan je op je klompen aanvoelt dat van een cao, van de opbouw van pensioen of van borging van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en arbeidstijden geen sprake kan zijn. Maar wel van afbraak van zulke (vaak bij de gratie van collectieve financiering op basis van solidariteit bestaande) zaken. Het zijn prijzen waar hoogstens de bazen van Uber en Helpling op binnenlopen. En niet zo'n beetje ook. Omdat we hoe langer hoe vaker zien dat mensen per uur worden betaald via allerlei vage min/maxcontracten, maar niet weten voor hoeveel uur er werk is en wat dus hun verdiensten zullen zijn. Standby moeten blijven en dus niet iets anders kunnen doen, en vervolgens niet worden opgeroepen. En dus niet uitbetaald. Of wel opgeroepen worden en dan eenmaal ter plaatse weer teruggestuurd worden. Geen zekerheid krijgen. En geen geld. Maar ook geen keus hebben. Geen andere keus in ieder geval dan zich zo'n behandeling te laten welgevallen. Die tweedeling is voor de Partij van de Arbeid onaanvaardbaar. En voor onze samenleving onhoudbaar. Daar móeten we dus wat aan doen.
Niet door de andere kant op te kijken en zo het spreekwoordelijke water naar het even spreekwoordelijke laagste putje te laten stromen. En ook niet door van alle mensen die nog wel enige zekerheid hebben díe zekerheid af te pakken onder het motto 'even slecht is ook gelijk'. Maar door daar waar dat nodig is in te grijpen, normerend en indien nodig sturend op te treden. En door te handhaven. Dit kabinet, en deze minister voorop, doet er veel aan om die doorgeschoten flexibiliteit op de arbeidsmarkt aan te pakken. Méér dan al z'n voorgangers. Doet er méér aan om die flex om te buigen tot fatsoenlijke flex, tot flex met perspectief, tot mìnder flex ook. Met de Wet Werk en Zekerheid bijvoorbeeld. Die het ontslagrecht eerlijker maakt (zodat straks niet alleen de goedverdienende hoogopgeleide manager een vergoeding krijgt, maar ook de bouwvakker of schoonmaker), maar die vooral ook inzet op het versterken van de positie van mensen met een flexibel contract. Om hen meer zekerheid, meer perspectief te bieden. Die inzet op het voorkómen van werkloosheid, op van werk naar werk. Met de Wet Aanpak Schijnconstructies die binnenkort naar de Kamer komt en uitbuiting van buitenlandse collega's, oneerlijke concurrentie ten aanzien van goedwillende werkgevers die zich wèl aan de regels houden en verdringing van Nederlandse werknemers tegengaat. Want die laatste, die zijn 'te duur' tussen aanhalingstekens: 'Voor jou twee Polen, drie Bulgaren, vier Roemenen. Of zoals we net zagen: tien Slowaken.' De Wet Aanpak Schijnconstructies, die niet onze buitenlandse collega's (die vaak niets anders te verwijten valt dan dat ze hier een fatsoenlijke boterham willen verdienen) aanpakt, maar juist louche werkgevers en foute uitzendbureaus en de door hen gebruikte asociale constructies. Door, en dat compliment komt de staatssecretaris toe, werkgevers een handje te helpen om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Een maatschappelijke verantwoordelijkheid die verder gaat dan Max Havelaarkoffie schenken en kringlooppapier gebruiken. Die bijvoorbeeld ook zit in het in je bedrijf kansen geven aan mensen met een beperking. Het kabinet helpt werkgevers een handje met de Quotumwet (die werkgevers daartoe op straffe van een boete verplicht) als stok achter de deur, maar vooral ook door het werkgevers mógelijk te maken aan de slag te gaan met mensen met een beperking. Door hen niet vier meter papier te laten invullen, langs vijf loketten te sturen of zes goedbedoelende werkgeversconsulenten op hun dak te sturen met elk een bak mensen die ze niet kènnen. Maar door ze te ontzorgen, met ze mee te denken, ze mede-verantwoordelijk te maken. Om te beginnen voor het scheppen van minstens 125.000 extra plekken voor mensen met een beperking. Dat is minstens 125.000 keer loon in plaats van een uitkering, maar dus ook structuur, sociale contacten, zelfontplooiing, meedoen, er toe doen. Maar ook door het werkgevers in meer àlgemene zin mógelijk te maken om mensen aan zich te binden. Zekerheid en perspectief te bieden. Omdat dat beter is voor zowel werknemer als werkgever, beter voor onze samenleving ook. Het kabinet doet dat met het op orde brengen van onze overheidsfinanciën, zodat onze economie de weg omhoog weer vindt. Het consumentenvertrouwen weer toeneemt. En zo het producentenvertrouwen. Waardoor ondernemers weer durven te investeren. Oók in mensen, hun grootste kapitaal. Terwijl we uit de grootste crisis van na de Tweede Wereldoorlog komen, stijgt de werkgelegenheid in ons land inmiddels alweer zes maanden achter elkaar. En zijn er het laatste half jaar 70.000 banen bijgekomen.
Met het zetten van de eerste stappen naar een nieuw belastingstelsel waarbij arbeid minder wordt belast (en ja, vermogen eerlijker), zodat het iemand in dienst nemen èn houden aantrekkelijker wordt dan het nu is. En de werknemer netto méér overhoudt. Met het zoeken naar een aanpassing van de huidige twee jaar loondoorbetaling bij ziekte, die vooral voor werkgevers in het midden- en kleinbedrijf een fiks bedrijfsrisico betekent (en daarmee ook voor de overige collega's in 't bedrijf). En dat dan zonder dat dat ten koste gaat van de zieke werknemer. De Partij van de Arbeid onderschrijft de richting die 't kabinet inslaat. Sterker nog: we hebben daar zelf op aangedrongen. De richting naar de arbeidsmarkt van morgen en overmorgen, maar dan zonder de arbeidsvoorwaarden en -verhoudingen van gisteren en eergisteren. Of van 100 jaar terug. Niet door de boel maar de boel te laten, maar ook niet met de hakken in het zand en de rug naar de werkelijkheid. Flexibiliteit op de arbeidsmarkt op zich is geen probleem. Sterker nog, het zou van slecht personeelsbeleid en dus slecht ondernemerschap getuigen als je als werkgever géén rekening zou houden met pieken en dalen. Werknemers snàppen dat ook. Vragen regelmatig ook zèlf om flexibiliteit, bijvoorbeeld om werk en privé te combineren. Maar dáár waar flexibiliteit een ander woord is voor 'koste wat het kost over de rug van mensen zo goedkoop mogelijk uit zijn', daar trekt de Partij van de Arbeid een grens. En om die grens te versterken, is méér nodig. Ik vraag de minister dan ook een aantal dingen: Om te beginnen een heldere uitspraak dat de boel op z'n beloop laten in het geloof dat alles dan vanzelf goedkomt (of in de hoop dat dat niet zo is) niet kàn. Dat het kabinet het mede als háár taak ziet om die tweedeling waar ik het over had tégen te gaan. Dat soms íngrijpen daarvoor nodig is. Dat het kabinet dat niet schuwt. En dat daarbij juist níet het motto 'even slecht is ook gelijk' leidend is. Dat we er juist voor zijn het leven van mensen béter te maken. Ik vraag de minister de Wet Aanpak Schijnconstructies nu snel naar de Kamer te sturen. Maar ook in Brussel een tandje bij te zetten als het gaat om het aanpakken van de schaduwkanten van het bij Europa horende vrij verkeer van werknemers. Ik vraag 'm zich in te zetten voor een aanpassing van de Detacheringsrichtlijn die nu geen 'gelijk loon voor gelijk werk' garandeert. Hij kan zich daarbij gesterkt voelen door 't recente unanieme SER-advies in die richting. Werkgevers en vakbonden zijn het er over eens dat de Brusselse regels moeten veranderen. En ik vraag 'm om met z'n collega van Infrastructuur en Milieu tot een beleid èn werkwijze van bijvoorbeeld Rijkswaterstaat te komen waarbij die grote opdrachtgever z'n verantwoordelijkheid voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden ook echt neemt en zich er niet langer 'met een Jantje van Leiden' van afmaakt, zoals we in het door FNV Bouw vorige week gepresenteerde rapport daarover konden lezen. Ik vraag de minister zich te blijven inzetten om nieuwe misschien niet onwettige, maar dan toch in ieder geval onwenselijke constructies aan te pakken en te verbieden. Ik vraag 'm in dat verband om een onderzoek naar de uitwerking van zulke hippe concepten als bijvoorbeeld Uber en Helpling voor wat betreft arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van werknemers en naar aanleiding van de resultaten daarvan met de Kamer in overleg te treden over eventuele maatregelen.
Kortom: ik vraag de minister zich sterk te maken voor werk waar je van kan leven. In woorden, door helder te zijn over wat wij hier normaal vinden en wat niet, maar ook in daden. Met concrete acties en maatregelen.